Het bericht dat landbouwgif gevonden wordt tot in het hart van natuurgebieden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Hoe landbouwgif het hart van natuurgebieden bereikt» en «Bestrijdingsmiddelen uit landbouw gevonden in Drentse natuurgebieden»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het genoemde onderzoek, uitgevoerd in opdracht van een bewonersgroep en Natuurmonumenten, aantoont dat er tot in de kern van natuurgebieden resten van landbouwgif gevonden worden op planten, net als in de uitwerpselen van dieren in deze natuurgebieden?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geeft aan dat er verschillende chemische stoffen zijn gevonden in het «Onderzoek naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in vier Natura 2000-gebieden in Drenthe en de mogelijke invloed van de afstand van natuurgebieden tot landbouwgebieden op de belasting met bestrijdingsmiddelen» uitgevoerd door Mantingh en Buijs. Ik kan me voorstellen dat dit leidt tot zorgen bij mensen over de kwaliteit van de natuur. De aangetroffen chemische stoffen kunnen worden gebruikt in biociden, gewasbeschermingsmiddelen, (dier)geneesmiddelen en industriële stoffen.
Kunt u bevestigen dat deze resultaten erop wijzen dat landbouwgif zich verspreidt over vele kilometers vanaf de akkers waar het gebruikt wordt en dat dit erop duidt dat er een deken van landbouwgif over Nederland ligt?
De onderzoekers, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en het RIVM constateren dat in de meetgegevens geen trend te zien is tussen gehalten in vegetatie en de afstand tot het landbouwgebied. Dit is volgens het RIVM een aanwijzing dat de aanwezigheid van chemische stoffen van verschillende herkomst het gevolg is van diffuse belasting van de natuurgebieden via de lucht. De bronnen kunnen daardoor dichtbij de onderzochte natuurgebieden liggen of tientallen of honderden kilometers daar vandaan.
Het RIVM laat in het advies weten dat het uitgevoerde onderzoek een indicatie geeft van de aanwezigheid van chemische stoffen in natuurgebieden en dat dit waarschijnlijk geldt voor meer plaatsen in Nederland.
Kunt u een overzicht geven van de bestrijdingsmiddelen die in dit onderzoek zijn gevonden, hoeveel hiervan hoog-risicostoffen zijn en of er stoffen gevonden zijn die niet toegelaten zijn, of die op de lijst staan om vervangen te worden? Zo ja, welke zijn dat?
Het advies van het RIVM bevat een volledig overzicht van de aangetroffen chemische stoffen en hun registratie in een gewasbeschermingsmiddel, biocide, (dier)geneesmiddel, of industriële stof in 2019 in Nederland. Er wordt aangegeven welke chemische stoffen er wel / geen toelating/registratie hebben.
Verordening (EG) 1107/2009 kent geen categorie «hoogrisicostoffen», maar wel een categorie «stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen».
Er zijn vier werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen die de status «stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen» hebben, namelijk aclonifen, epoxiconazool, pendimethlin en tebuconazool. De werkzame stof epoxiconazool is inmiddels niet meer goedgekeurd binnen de Europese Unie. Gewasbeschermingsmiddelen op basis van deze werkzame stof mogen nog wel gedurende de respijttermijn verkocht en/of gebruikt worden in Nederland. De respijttermijnen zijn nog niet verstreken.
Beaamt u dat in natuurgebieden chronische blootstelling van insecten aan landbouwgiffen niet uitgesloten kan worden, omdat het gif op planten tot in de kern van natuurgebieden gevonden is?
Het Ctgb schrijft in zijn advies dat, in het geval er blootstelling plaatsvindt, de aangetroffen hoeveelheden van de gewasbeschermingsmiddelen niet leiden tot onacceptabele risico’s voor acute of chronische effecten voor niet-doelwit geleedpotigen, zoals insecten en spinnen. Het is volgens het RIVM niet mogelijk om uitspraken te doen over de eventuele risico’s voor insecten en bodemorganismen van de andere chemische stoffen.
Ik onderken de behoefte om meer zicht te krijgen in de belasting van kwetsbare gebieden door chemische stoffen om te kunnen beoordelen of dat leidt tot risico’s. Zo heeft de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) op 11 maart 2020 zijn advies «Greep op gevaarlijke stoffen» gepubliceerd (zie Kamerstuk 33 118, nr. 141) en daarin onder meer aanbevolen voor kwetsbare gebieden een maximaal toelaatbare toxiciteitsdruk te hanteren ter aanvulling op de huidige normen per stof. Tijdens het AO Externe Veiligheid van 10 juni 2020 heeft de Staatssecretaris van IenW naar aanleiding van dat advies toegezegd uw Kamer te laten weten of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden een goed idee is, of dat op een andere manier moet worden omgegaan met de aanbevelingen van de Rli op dit punt. De Staatssecretaris van IenW en ik gaan daarom een verkenning uitvoeren om uit te vinden wat met een gebiedsgerichte benadering mogelijk is.
Beaamt u dat voor verschillende soorten landbouwgif geldt dat deze ook in zeer lage concentraties dodelijk kunnen zijn voor insecten wanneer zij chronisch blootgesteld worden?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat in de toelatingsprocedure voor landbouwgif niet of nauwelijks gekeken wordt naar de stapelingseffecten van verschillende middelen? Zijn er in dit onderzoek in Drenthe verschillende middelen op één plant of in de uitwerpselen van één dier gevonden?
De Europees geharmoniseerde goedkeuringsprocedure voorziet in het beoordelen van iedere werkzame stof afzonderlijk, waarbij rekening wordt gehouden met de voorgestelde toepassingen. Deze benadering leidt ertoe dat het effect van het herhaald of gelijktijdig toepassen van verschillende werkzame stoffen op dit moment niet in deze procedure wordt meegenomen, tenzij sprake is van een gewasbeschermingsmiddel met meerdere werkzame stoffen en/of van het tegelijkertijd toepassen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen (een zogenaamde tankmix).
Onderzoek van het RIVM aan de cumulatieve blootstelling van residuen op voedsel liet geen combinatierisico’s zien voor mensen en daaruit bleek dat de huidige beoordelingsmethodiek voor residuen in de dagelijkse voeding toereikend is (Kamerstuk 27 858, nr. 433).
Onderzoek van Wageningen University & Research (WUR)3 aan het gelijktijdig of herhaald toepassen van verschillende werkzame stoffen, de risico’s daarvan voor het milieu en de consequenties voor de huidige beoordelingsmethodiek, laat onder andere zien dat synergie in effecten (dit is dat de effecten van het mengsel van stoffen groter zijn dan die van de afzonderlijke stoffen) maar zeer beperkt voor komt. Additionele effecten (het optellen van de effecten van iedere individuele stof afzonderlijk) kunnen wel optreden. Deze inzichten leidden na het doorrekenen van een specifieke casus, namelijk het spuitschema van aardbeien waarbij de afzonderlijke effecten van de individuele stoffen werden opgeteld, tot de conclusie dat in zo’n geval de huidige wijze van beoordelen niet beschermend genoeg is voor ongewervelde dieren en vissen in oppervlaktewater. Uit dit onderzoek bleek ook dat het beschreven effect gedomineerd wordt door de toepassing van één enkele stof in het spuitschema.
In het rapport over het onderzoek in Natura 2000-gebieden in Drenthe is sprake van monsters van mengsels van planten of van mengsels van uitwerpselen. Hierdoor is het niet mogelijk om aan te geven of er verschillende chemische stoffen zijn gevonden op één plant of in de uitwerpselen van één dier.
8. Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om het gebruik van landbouwgif drastisch terug te brengen, om uit voorzorg de natuur, het milieu en de volksgezondheid te beschermen?
Ik heb uw Kamer vorig jaar de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gestuurd. Deze toekomstvisie beoogt een omslag naar weerbare planten en teelsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot een drastische vermindering van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, dan bij voorkeur laagrisicomiddelen en nagenoeg zonder emissie naar het milieu en nagenoeg zonder residu op producten (Kamerstuk 27 858, nr. 449).
Daarnaast zal er een verkenning uitgevoerd worden (zie antwoord vraag4.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om ervoor te zorgen dat de stapelingseffecten integraal meegenomen worden in de toelatingsprocedure van bestrijdingsmiddelen?
Het actualiseren van de Europese goedkeuringsprocedure op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten is een continu proces.
De «European Food Safety Authority» (EFSA) werkt momenteel aan een richtsnoer voor de beoordeling van cumulatieve effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de mens. Nederland – het RIVM en WUR – is actief betrokken bij de totstandkoming van dit richtsnoer (Aanhangsel Handelingen II, 2018–2019, nr. 2396).
Ik zal de Europese Commissie in het kader van de REFIT van Verordening (EG) 1107/2009 vragen om ook de cumulatieve effecten gerelateerd aan de milieuaspecten mee te gaan nemen bij het actualiseren van de relevante richtsnoeren.
Het Ctgb werkt op dit moment aan een aanpak om milieurisico’s van het stapelen van middelen op basis van dezelfde werkzame stof te voorkomen en zal mij daarover binnenkort adviseren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Natuur van 22 juni 2020?
Het was niet mogelijk om deze vragen voor het AO Natuur op 22 juni jl. te beantwoorden, omdat de gevraagde adviezen aan het Ctgb en het RIVM in de zomerperiode zijn afgerond.
De Hoenderloo Groep |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u nog steeds van mening dat Pluryn het vastgoed van de Hoenderloo Groep dient te verkopen om financieel gezond te worden, zoals u stelt in uw brief van 26 mei 2020?1
Jeugdhulpaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering. Pluryn geeft in haar meerjarenherstelplan «Focus binnen Focus» aan dat het verkopen van vastgoed, naast tal van andere maatregelen, nodig is om de organisatie financieel weer gezond te maken en daarmee de continuïteit van de zorg aan de ruim 7000 cliënten van Pluryn zeker te stellen. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke houd ik de financiële ontwikkelingen van Pluryn nauwlettend in de gaten. De Jeugdautoriteit monitort de financiële gezondheid van Pluryn zodat vroegtijdig inzicht ontstaat in eventuele risico’s voor de continuïteit van zorg.
Bent van mening dat het opschroeven van de zorgprijs een teken is dat de verkoop van het vastgoed de oplossing is voor de financiële malaise van de zorgaanbieder? Bent u ervan verzekerd dat hiermee de financiële problemen worden opgelost of dienen er volgens u ingrijpendere maatregelen getroffen te worden om te verzekeren dat de zorgaanbieder op de middellange termijn niet alsnog omvalt?2
Naast het verkopen van vastgoed en het afbouwen van activiteiten op locaties Hoenderloo en Kop van Deelen heeft Pluryn in haar meerjarenherstelplan nog zeven andere maatregelen genoemd om de organisatie weer financieel gezond en toekomstbestendig te maken. Het verhogen van tarieven is er daar één van. Hierover is Pluryn in overleg met gemeenten. Dit zijn niet de enige waarborgen die nodig zijn voor een duurzame exploitatie. Pluryn kijkt tevens kritisch naar de eigen bedrijfsvoering en is voornemens daarin komend jaar verbeteringen door te voeren qua efficiency en kwaliteit. Ook de invulling en totstandkoming van deze randvoorwaarden (en wellicht nog andere randvoorwaarden) zijn nodig om de continuïteit op de lange termijn te kunnen borgen. Momenteel monitort de Jeugdautoriteit de uitvoering van het plan «Focus binnen Focus» en neemt hierin deze randvoorwaarden mee.
Kunt u een concreet aantal geven voor het aantal jongeren voor wie nog geen passende herplaatsing is gevonden, inachtnemend de discrepantie tussen het door u genoemde veertigtal over wie nog overlegd wordt en de 115 jongeren waar de media over rapporteren?3
De Hoenderloo Groep levert Jeugdzorgplus en open 3-milieus voorzieningen. Zoals eerder gemeld in mijn brieven van 15 januari 20204, 20 februari 20205, 26 mei 20206 en in de beantwoording van feitelijke vragen en Kamervragen van 26 mei rondt het overgrote deel van de jongeren zijn of haar behandeling zoals gepland af bij de Hoenderloo Groep. 7 8 9 In december 2019 verbleven er ongeveer 220 jongeren bij de Hoenderloo groep. Het getal van 115 uit de publicatie verwijst naar het totaal aantal jongeren dat er op het moment van publicatie nog verbleef. Dat aantal loopt door het afronden van de behandeling gestaag terug: op 12 juni was het 99. De komende maand zal het versneld teruglopen omdat een groot deel van deze 99 jongeren nog bij DHG verblijft tot het einde van het schooljaar.
Alle ouders/voogden van de ca. 40 jongeren van wie we verwacht werd dat zij niet zouden uitstromen voor augustus 2020, hebben begin april een aanbod gekregen met een, volgens Pluryn, passende vervolgplek. Dit betreft onder meer 28 jongeren met zware ASS en hechtingsproblematiek, die niet gebaat zijn met een behandelcentrum voor kort verblijf zoals DHG, maar met een plek waar ze kunnen blijven. Om een duurzame oplossing voor deze jongeren te vinden, creëert Pluryn voor hen nieuwe plekken binnen de eigen organisatie. Pluryn geeft aan dat de ouders/voogden van alle 28 jongeren de intentie hebben uitgesproken om op het aanbod in te gaan zodat Pluryn verder kon met de voorbereidingen. Daarvan hebben er 17 inmiddels definitief akkoord gegeven. In augustus zullen deze jongeren naar deze vervolgplek verhuizen. Naast deze groep van 28 jongeren is er een aantal jongeren voor wie op dit moment nog geen oplossing met perspectief is gevonden. Op 12 juni waren dit er 18. Voor hen zijn Pluryn, gemeenten en OZJ intensief in gesprek met andere zorgaanbieders en zorgbemiddeling. IGJ ziet hierop toe.
Hoe verhoudt uw uitspraak van 26 mei 2020 over het feit dat de ouders en voogden van de jongeren voor wie nog een vervangende woonplek wordt of werd gezocht inmiddels de intentie hebben uitgesproken akkoord te gaan met het alternatief dat is aangedragen door Pluryn zich met het feit dat Ouders Hoenderloogroep de gesprekken met het management van de zorgkoepel hebben gestaakt met als reden dat Pluryn adviezen niet opvolgt en gemaakte afspraken niet nakomt? Heeft u sinds deze opzegging van het vertrouwen contact gehad met zowel de zorgaanbieder als met de Ouders Hoenderloogroep?
Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de gesprekken met de ouders/voogden van alle individuele jongeren, en anderzijds de gesprekken met de oudergroep als geheel. Volgens Pluryn is er in de behandelrelatie doorlopend intensief contact met alle ouders/voogden geweest over de individuele trajecten van de jongeren en is dat er nog steeds. De ouders/voogden van alle, in het antwoord op vraag 3 genoemde, 28 jongeren hebben volgens Pluryn de intentie uitgesproken om op het aanbod in te gaan zodat Pluryn verder kon met het creëren van nieuwe plekken.
Nadat het voorgenomen besluit tot sluiting van de Hoenderloo Groep bekend werd, heeft een aantal ouders zich verenigd in de Facebookgroep «Ouders Hoenderloogroep». Het management van Pluryn heeft maandelijkse overleggen over het sluitingsproces geïnitieerd met enkele vertegenwoordigers van deze groep. In mei lieten deze vertegenwoordigers, die de kern vormen van de Facebookgroep «Ouders Hoenderloogroep», weten ontevreden te zijn met de gang van zaken en staakten het maandelijkse overleg. Pluryn betreurt dit besluit en geeft aan dat samenwerking juist van groot belang is. Ik hoop daarom van harte dat ouders en Pluryn, in het belang van passende zorg voor alle jongeren, zo goed mogelijk samen optrekken.
Bent u van mening dat het afdoende is Pluryn te laten stellen dat de verantwoordelijkheid voor het vinden van geschikte plekken voor de jongeren niet ophoudt in augustus 2020, wanneer de instelling wordt gesloten? Deelt u de mening dat dit wel een erg lege belofte is gezien het feit dat deze jongeren dan per definitie geen geschikte zorgplek hebben? Bent u bereid hier persoonlijk verantwoordelijkheid in te nemen om te verzekeren dat er daadwerkelijk geen kinderen tussen wal en schip vallen? Zo nee, waarom niet?
Pluryn en betrokken gemeenten zijn verantwoordelijk voor duurzame en passende zorg voor alle jongeren, en deze verantwoordelijkheid houdt niet op na augustus. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3, zijn er op dit moment nog 18 jongeren voor wie nog geen duurzame en passende plek is gevonden. Voor hen zijn Pluryn, gemeenten en OZJ intensief in gesprek met andere zorgaanbieders en zorgbemiddeling. IGJ ziet hierop toe. Pluryn en de gemeenten verwachten dat vóór 1 augustus 2020 voor alle jongeren een goede oplossing wordt gevonden. De sluitingsdatum van 1 augustus is een richtdatum. Pluryn heeft mij bevestigd dat de Hoenderloo Groep pas sluit als voor de laatste jongere een passende plek is gevonden.
Kunt u toelichten hoe uw antwoord op de Kamervragen van 26 mei 2020 dat ouders niet worden gedwongen intentiecontracten te tekenen zich verhoudt met uw uitspraak in de brief van 26 mei 2020 dat het grootste aantal ouders/voogden de intentie hebben uitgesproken akkoord te gaan met de vervangende plek? Ligt dit onderscheid enkel in het feit dat het geen contract betreft, slechts een mondelinge overeenkomst? Kunt u zich voorstellen dat ouderen en voogden zich in dit proces in de hoek gedreven kunnen hebben gevoeld en daarmee de prioriteit niet meer ligt bij het verlenen van de beste zorg voor de jongeren maar het snel en effectief afhandelen van een faillissement?4
Ik begrijp heel goed dat dit proces voor sommige ouders lang duurt, en dat iedereen graag snel duidelijkheid wil. Pluryn geeft aan alleen een intentieverklaring te hebben gevraagd van de ouders van de 28 jongeren voor wie nieuw aanbod binnen Pluryn ontwikkeld wordt. Dat is gebeurd in het kader van verdere doorontwikkeling van het aanbod en het voorbereiden van maatwerk. Volgens Pluryn is daarbij altijd aangegeven dat de ouders/voogden na het uitspreken van hun intentie nergens aan vast zouden zitten en ze op elk moment konden aangeven toch liever voor een andere oplossing te gaan.
Bent u van mening dat het dreigende faillissement van (delen van) grote zorgaanbieders zoals Pluryn exemplarisch is voor het gevaar van zorgaanbieders die 'too big to fail' zijn, zeker gegeven het nu al nijpende tekort aan passende zorgplekken? Deelt u de mening dat er regie gevoerd dient te worden om te voorkomen dat grote zorgaanbieders omvallen, desnoods door het onder curatele stellen van zorgaanbieders die in zwaar weer verkeren onder leiding van uw ministerie dan wel de Inspectie? Zo nee, kunt u toelichten waarom u uw vertrouwen legt in zorgaanbieders die beleid hebben gevoerd dat hen in dusdanige problemen heeft gebracht?
Bij het beleid rondom zorgaanbieders in financiële problemen staat de zorgcontinuïteit van de cliënt voorop en niet de continuïteit van een individuele zorgaanbieder. Regionale samenwerking is daarbij van belang, zeker wanneer zorgaanbieders dusdanig groot zijn dat ze lastig bij te sturen zijn door opdrachtgevers, bijvoorbeeld omdat honderden gemeenten het opdrachtgeverschap delen. In mijn brief van brief van 20 maart 2020 «Perspectief voor de Jeugd» benoem ik het belang van regionale samenwerking tussen gemeenten om de kwaliteit en continuïteit van zorg te kunnen borgen opdat alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid kunnen waarmaken. Naast deze regionale samenwerking tussen gemeenten is het ook van belang dat jeugdzorgaanbieders hun opdrachtnemerschap, werkgeverschap en goed bestuur versterken en dat er kaders opgesteld worden voor reële tarieven en zorgvuldigheidseisen bij inkoop van zorg.11
Daarnaast zijn zorgaanbieders particuliere instellingen (meestal stichtingen), die zelf verantwoordelijk zijn voor de borging van kwaliteit van zorg, een goede bedrijfsvoering en governance. Een stichting kan alleen onder curatele worden gesteld door een rechter als er sprake is van een faillissement. Het valt dan ook niet binnen mijn bevoegdheid, evenmin als binnen die van de IGJ, om een jeugdhulpaanbieder onder curatele stellen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Jeugd op 23 juni 2020?
Ja.
Onduidelijkheid rond de voorraad aan mondkapjes |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek waaruit blijkt dat de helft van de mondkapjes die in verpleeghuizen worden gebruikt ondeugdelijk zouden zijn?1 2
Ja. Het betreft hier een onderzoek naar de kwaliteit van mondkapjes die door zorginstellingen zelf zijn ingekocht. Op dit moment heeft LCH voldoende mondmaskers van goede kwaliteit ingekocht om in de (huidige) vraag van de zorg te voorzien. Daarnaast legt het LCH een voorraad aan om te kunnen voorzien in een eventuele tweede piek in de vraag. Zorginstellingen en zorgprofessionals kunnen persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) aanvragen bij het LCH. Het LCH regelt de distributie van de ingekochte middelen naar alle zorgsectoren, bijvoorbeeld naar ziekenhuizen, verpleeghuizen, huisartsen en GGZ-instellingen. Het bestellen van PBM voor zorgverleners van pgb-houders, mantelzorgers of vrijwilligers in de palliatieve zorg gebeurt op recept, via de apotheek, en conform de richtlijn persoonlijke beschermingsmiddelen voor mantelzorgers, PGB-gefinancierde zorgverleners en vrijwilligers in palliatieve zorg.
Zorginstellingen zijn primair zelf verantwoordelijk voor het gepast gebruik van beschermingsmiddelen conform de RIVM-richtlijnen. Indien een werknemer zonder, of met onvoldoende bescherming zorg moet verlenen, kan hiervan melding worden gemaakt bij de IGJ.
Kunt u aangeven of er volgens u wel of niet voldoende mondkapjes zijn voor zowel de intra- als extramurale zorg, dus inclusief thuiszorg en mantelzorg? Klopt het dat er in principe voldoende ingekocht is? Kunt u ook aangeven of mondkapjes in de praktijk door alle zorgverleners voldoende worden gebruikt en worden toegepast? Kunt u dit nader onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden de berichten over onvoldoende mondkapjes voor de zorg zich tot het bericht dat er eind deze maand (juni) voldoende voorraad is voor een tweede golf?3
De distributie van PBM én de aansluiting van bepaalde zorgsectoren op het LCH is in de afgelopen periode verder verbeterd. Inmiddels zijn ruim 5.000 zorginstellingen aangesloten op de bestelportals van het LCH. Daarnaast zijn de afgelopen weken, en worden in de komende weken, grote partijen mondmaskers geleverd aan het LCH. Deze producten worden getest door het RIVM op kwaliteit en er zijn inmiddels voldoende partijen vrijgegeven zodat er voorraad is, om in de vraag vanuit de zorg te voorzien. Daarnaast zie ik dat reguliere kanalen van zorginstellingen voor de aanschaf van PBM weer op gang beginnen te komen.
Op welke wijze wordt in dit licht de Kamerbreed aangenomen motie-Marijnissen c.s. uitgevoerd, waarin de regering verzocht wordt om meer ruimte te geven aan de professionele inschatting van zorgverleners?4
In de motie van het lid Marijnissen c.s. is gevraagd meer ruimte te geven aan de professionele inschatting van zorgverleners bij het gebruiken van PBM. Deze wens was ook aanwezig bij de zorgverleners in het veld en heeft er in overleg tussen RIVM en veldpartijen toe geleid dat dit vanaf 1 mei expliciet is opgenomen in de uitgangspunten van het RIVM voor het gebruik van PBM buiten het ziekenhuis, en op 6 mei jl. in de uitgangspunten voor Wmo ondersteuning. Dit betekent dat zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd kunnen afwijken van de uitgangspunten als de specifieke situatie daarom vraagt. Door V&VN en door de vakbonden zijn de algemene uitgangspunten van het RIVM vertaald in een handreiking voor het gebruik in concrete situaties in de dagelijkse praktijk om te beoordelen wanneer beredeneerd kan worden afgeweken van de norm. Het LCH heeft aangegeven dat indien de geboden ruimte leidt tot een toenemende en/of veranderende vraag naar PBM vanuit de zorgverleners, hieraan kan worden voldaan.
Hoe wordt geborgd dat ook mantelzorgers toegang hebben tot mondkapjes? Hoe zit dat met werkenden in uitvaartondernemingen?
Voor de continuïteit van de zorg is het van cruciaal belang dat ook mantelzorgers, wanneer dit nodig is, toegang hebben tot PBM. Hiervoor is de richtlijn «Beschermingsmiddelen voor mantelzorgers, PGB gefinancierde zorgverleners, en vrijwilligers in palliatieve zorg» opgesteld, die sinds 18 mei van kracht is. Daarin staat beschreven dat wanneer een cliënt klachten heeft, diegene getest wordt door de huisarts of GGD. De huisarts of de infectie arts van de GGD geeft een «recept» voor een «korte termijnpakket PBM» voor de mantelzorger. Dit korte termijnpakket is ter overbrugging van de testperiode en kan worden opgehaald bij de apotheek. Wanneer de uitslag positief is, meldt de huisarts of GGD arts dat via het systeem aan de apotheek waarna een «lange termijnpakket» wordt verstrekt. Vooralsnog worden deze PBM aan deze doelgroepen door VWS gefinancierd.
Over de beschikbaarheid van PBM voor werkenden in uitvaartondernemingen verwijs ik u naar de beantwoording van schriftelijke Kamervragen aan de Minister van BZK d.d. 2 juni met kenmerk 2020Z06376.
Klopt het dat een traject is gestart van enkele landen, waaronder Frankrijk, Spanje en België, om minimum normen te stellen aan mondkapjes maar dat Nederland daar niet bij is aangesloten? Wat is de reden dat we niet zijn aangesloten? Klopt het dat Nederland daarmee het enige land in de Europese Unie is zonder minimum kwaliteitsnorm voor mondkapjes voor burgers en dat Nederland daardoor het «laagste punt« is waar alles verkocht en doorgevoerd mag worden?
Nee, dit klopt niet. Samen met 9 andere EU-landen heeft het (onafhankelijk) Koninklijk Nederlands Normeringsinstituut (NEN) in de European Committee for Standardization (CEN), een CEN workshop Agreement (CWA) opgesteld. Alleen normeringsinstituten van landen die een normeringsdocument in enige vorm hadden, waren uitgenodigd om deel te nemen aan de totstandkoming. Ook in andere landen is er alleen door niet-overheden gewerkt aan het CWA document. De stelling dat Nederland het enige land is in de Europese Unie dat geen kwaliteitsnorm voor mondkapjes voor burgers hanteert, herken ik niet.
Hoeveel aanbiedingen van mondkapjes van Nederlandse bedrijven ontvangt het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) nu dagelijks dan wel van bedrijven die de stof kunnen maken c.q. die mondkapjes kunnen maken als ze materiaal hebben? Binnen welke termijn worden deze aanbiedingen momenteel afgehandeld? Is het opzetten van een keten waarbij zowel de grondstof als de mondkapjes in Nederland worden geproduceerd niet veel betrouwbaarder en goedkoper dan afhankelijk te blijven van landen in Azië?
Het LCH heeft de afgelopen maanden tientallen aanbiedingen ontvangen van bedrijven en/of organisaties die de stof c.q. mondkapjes kunnen maken als ze materiaal hebben. Met zes van deze bedrijven zijn tot op heden contracten afgesloten, mede om de afhankelijkheid van landen in Azië te verminderen. Tevens worden gesprekken gevoerd met enkele bedrijven rondom het produceren van grondstoffen voor mondkapjes in Nederland. De overige ontvangen aanbiedingen zijn grotendeels afgehandeld, een aantal aanbiedingen zijn aangehouden.
Wordt gekeken naar de mogelijkheden van een verdere opschaling van productie van mondkapjes in Nederland en/of Europa? Zo nee, waarom niet?
Zowel in Nederland als Europa wordt momenteel overleg gevoerd over de mogelijkheden rondom de verdere opschaling van de productie van mondkapjes. Daarnaast is de productie van FFP-2 mondmaskers in Nederland momenteel gaande. Drie fabrikanten zijn inmiddels FFP2-mondmaskers aan het produceren of starten de productie van FFP2-mondmaskers op zeer korte termijn op. Ik ben met alle drie de bedrijven in gesprek om de productie gedurende 12 maanden verder op te schalen tot gemiddeld 2 mln. stuks per week. Met drie andere fabrikanten zijn contracten gesloten voor onder meer de afname van chirurgische mondmaskers. Hiervan verwacht ik dat er het komende jaar gemiddeld 3 mln. chirurgische mondmaskers per week gemaakt worden.
Klopt het dat de zogenaamde type I en II mondneusmaskers, die een betere bescherming bieden tegen COVID-besmetting dan de «community masks», vooralsnog tot medisch mondmasker zijn verklaard, terwijl deze niet worden ingekocht door het LCH dat voor de zorg inkoopt? Zo ja, wat is daarvan de reden?
Chirurgische mondmaskers zijn onder te verdelen in verschillende typen: type I, type II en type IIR. Alle chirurgische mondmaskers zijn een medisch hulpmiddel en moeten voldoen aan de relevante Europese en nationale wet- en regelgeving.
LCH is ingericht voor de inkoop van aanvullende PBM, waar een hogere vraag naar is als gevolg van de coronacrisis. Het LCH heeft voorraden van alle type mondmaskers beschikbaar. De LCI-richtlijn van het RIVM schrijft specifiek het gebruik voor van chirurgische mondmasker type IIR voor het verlenen van Covid-19 zorg, vanwege de spatbestendigheid. Als gevolg daarvan heeft het LCH van specifiek het type IIR de hoogste voorraden beschikbaar.
In hoeverre wordt gekeken naar het nut van het gebruik van gezichtsmaskers, waarover onder andere het medisch wetenschappelijke tijdschrift The Lancet geschreven heeft?5
Nieuwe wetenschappelijke inzichten worden door het RIVM en OMT meegenomen bij hun advisering. In het door u genoemde onderzoek wordt geconcludeerd dat overdracht van virus lager is bij een afstand van meer dan 1 meter en lager wordt bij een grotere afstand. Dit is een nadere onderbouwing van ons beleid, gericht op een afstand van 1,5 meter. Het onderzoek kijkt naar het gebruik van mondkapjes in zowel de zorg als daarbuiten. De algemene conclusie daarbij is dat het gebruik van gezichtsmaskers overdracht kan verlagen, evenals oogbescherming. Dit ondersteunt ons beleid van het gebruik van medische mondkapjes en andere beschermingsmiddelen in de zorg en het gebruik van mondkapjes buiten de zorg, daar waar de 1,5 meter moeilijk aangehouden kan worden.
Kunt u uiteenzetten wat nu feitelijk het onderscheid is tussen medische en niet-medische mondmaskers? Wat zijn de minimumeisen waaraan niet-medische mondkapjes moeten voldoen?
Medische mondmaskers, zowel van het type FFP als alle typen chirurgische mondmaskers, zijn voorzien van een CE-markering. Voor FFP-maskers geldt dat de CE-markering is aangebracht op het masker zelf, bij chirurgische mondmaskers is deze markering op de doos terug te vinden. De CE-markering betekent dat het mondmasker voldoet aan de relevante Europese en nationale wet- en regelgeving. In het geval van FFP-maskers gaat het om specifieke wet- en regelgeving op het gebied van beschermingsmiddelen, en bij chirurgische mondmaskers betreft het de wet- en regelgeving voor medische hulpmiddelen.
Niet-medische mondmaskers zijn niet voorzien van een CE-markering, en vallen onder de Warenwet. Zij dienen te voldoen aan algemene productveiligheidsvereisten voor consumentenproducten.
Vindt u dat het ook voor burgers die bijvoorbeeld mondkapjes voor gebruik in het openbaar vervoer moeten kopen, duidelijk zou moeten zijn wat de kwaliteit daarvan is en welke bescherming ze bieden?
Ik ben een voorstander van kwalitatief goede mondkapjes met een goed beschermingsniveau. Ik vind echter dat het ontwikkelen van kwaliteits- en beschermingsnormen voor deze producten in Europees verband zou moeten plaatsvinden, een traject dat nu in gang is gezet. Ik zal de Europese discussie nauwgezet volgen en Nederland zal hierin participeren zodra lidstaten hiertoe door de Europese Commissie worden uitgenodigd.
Hoe wordt omgegaan met het weggooien van gebruikte mondkapjes in het OV? Worden daar speciale bakken voor geplaatst? Kan er meer duidelijkheid komen over hoe gebruikte mondkapjes op een veilige manier kunnen worden weggegooid?
Wegwerp mondkapjes zijn restafval en dienen daarom direct na gebruik in de grijze prullenbakken te worden gegooid. Herbruikbare mondkapjes dienen na gebruik in een afgesloten zakje te worden bewaard.
Wie houdt toezicht op niet-medische mondmaskers en daarmee dus ook op productveiligheid?
Niet-medische mondmaskers vallen onder de Warenwet en dienen te voldoen aan algemene productveiligheidsvereisten voor consumentenproducten. Het is de taak van de NVWA om hier toezicht te houden.
Waarom heeft Nederland geen testapparatuur in China, gezien er nu enkele miljoenen mondkapjes zijn afgeschreven omdat ze niet voldoen voor de zorg? Waarom worden deze mondkapjes bijvoorbeeld niet aan burgers uitgedeeld als zij net niet goed genoeg zijn voor de zorg?
Er zijn op dit moment voldoende niet-medische mondkapjes beschikbaar zijn voor het algemeen publiek via retailers. Op dit moment wordt onderzocht of en hoe de afgekeurde maskers van het LCH veilig en verantwoord op andere wijze kunnen worden ingezet. Daarbij is het van belang dat duidelijk is dat deze maskers ongeschikt zijn voor de zorg en niet alsnog via een andere weg in de zorg terecht komen.
11.000 mensen voor wie naturalisatie onmogelijk is |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Reporter Radio: «Naturalisatie onmogelijk ondanks ruim 13 jaar legaal verblijf»?1
Het onderwerp en de strekking van de uitzending zijn mij bekend.
Vindt u het aanvaardbaar dat er circa 11.000 mensen zijn die langdurig legaal in Nederland verblijven, maar die op basis van dit beleid nooit de rechten en plichten kunnen verwerven die andere Nederlanders hebben?
Om te kunnen naturaliseren, gelden voorwaarden. Van de circa 27.000 personen die in de periode 2007–2009 zijn gestart met een verblijfsvergunning op grond van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet (Ranov of «Generaal pardon») hebben er op dit moment circa 11.000 een verblijfsvergunning. Daarmee is nog niet gezegd, dat zij allen op dit moment aan alle naturalisatievoorwaarden voldoen. Eén van de voorwaarden voor naturalisatie is de inburgering. Van de circa 11.000 bedoelde personen hebben circa 3.400 personen een verblijfsvergunning, regulier voor bepaalde tijd. Het is aan de hand van deze verblijfsvergunning niet te zeggen of de houder ervan (al) voldoet aan de voorwaarde tot inburgering. Daarnaast zijn van de circa 11.000 mensen in mei 2020 er circa 530 minderjarig. Om een eigen naturalisatieverzoek in te kunnen dienen, moet de verzoeker meerderjarig zijn. Minderjarigen kunnen wel met een meerderjarige mee-naturaliseren.
Waarom is in 2009 het beleid ten aanzien van de «bewijsnood mogelijkheid» aangescherpt?
Het beleid is met ingang van 1 mei 2009 gewijzigd met een besluit tot wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Het besluit is bekendgemaakt in de Staatscourant van 12 februari 2009, nr. 29. Hierover is geen bericht aan de Kamer gestuurd. Dat is bij een beleidswijziging als deze overigens ook niet gebruikelijk. Het besluit motiveert de beleidswijziging als volgt: «Bij de verkrijging van het Nederlanderschap moet zoveel mogelijk zekerheid bestaan over de identiteit en nationaliteit van een betrokkene. Tussen het moment van verkrijging van de reguliere verblijfsvergunning waarbij vrijstelling van het paspoortvereiste gold en het verzoek om naturalisatie of optie kan een geruime periode bestaan waardoor het verlangen van een (geldig) paspoort en een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte in de rede ligt». In individuele gevallen is het mogelijk af te wijken van het beleid en een of meer voorwaarden niet te handhaven.
Is de Kamer daar destijds niet over geïnformeerd? Zo ja, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het wob-verzoek van de programmamakers afgewezen? Bent u alsnog bereid de Kamer te informeren?
Het Wob-verzoek van Reporter Radio, dat op 7 februari 2020 is ingediend, is niet afgewezen maar per e-mailbericht van 19 mei 2020 door verzoeker ingetrokken.
Erkent u dat er groepen vergunninghouders zijn die door dit strikte beleid niet kunnen naturaliseren? Zo ja, welke groepen betreft het?
Om zeker te zijn van de juistheid van de gegevens die op het naturalisatiebesluit worden vermeld, wordt verlangd dat de naturalisatieverzoeker, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, zijn persoonsgegevens en nationaliteit in beginsel aantoont met buitenlandse documenten. Reguliere vreemdelingen die, tegen de tijd dat zij aan de naturalisatietermijn voldoen, (nog) ongedocumenteerd verblijf houden en van wie de personalia derhalve op het moment van het naturalisatieverzoek aan de hand van een verklaring onder ede of belofte in de gemeentelijke basisregistratie (BRP) zijn geregistreerd, wordt gevraagd om bewijsstukken van identiteit en van nationaliteit. In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en hebben gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen. In de naturalisatieprocedure zijn asielgerechtigden ontheven van de documenteneis. Naar mijn mening sluit het beleid voor identiteits- en nationaliteitsdocumenten geen groepen vergunninghouders uit van naturalisatie.
Deelt u de mening dat als een kind met een pardonvergunning meerderjarig wordt en niet aan de benodigde documenten kan komen van het land van herkomst van de ouders, het belang om dit kind dezelfde rechten te geven als elke andere Nederlander zwaarder weegt dan het belang van de staat om op de juiste bureaucratische wijze de identiteit en nationaliteit vast te kunnen stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk gevolg geeft u daaraan?
Ook van deze jongvolwassenen mag een inspanning worden verwacht om aan documenten te komen. Ook als daarvoor nodig is dat zij zich voor het eerst bekendmaken aan het herkomstland van hun ouder(s). Als andere naturalisatieverzoekers met dezelfde nationaliteit wel de noodzakelijke documenten krijgen, komt de vraag op waarom het hier bedoelde kind dan níet door de buitenlandse overheid in het bezit wordt gesteld van het gevraagde bewijsstuk van geboorte en/of geldig nationaal paspoort.
Hoeveel houders van een pardonvergunning zijn inmiddels genaturaliseerd?
Sinds 15 juni 2007 en tot eind april 2020 zijn afgerond 14.670 vreemdelingen die ooit in het bezit zijn gesteld van een ranov-vergunning genaturaliseerd tot Nederlander.
Hoe vaak is er de afgelopen jaren bewijsnood ten aanzien van het overleggen van een geboorteakte en/of geldig paspoort toegepast?
De gevraagde cijfers kunnen niet worden gegenereerd uit de geautomatiseerde informatie- en registratiesystemen van de IND. Een onderzoek naar deze cijfers sta ik niet voor. In zijn algemeenheid geldt dat een dergelijk onderzoek weliswaar mogelijk is, maar beslag legt op capaciteit, omdat een dergelijk onderzoek handmatig moet plaatsvinden. Daarom zet ik die capaciteit liever anders in.
Indien dit niet uit de systemen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te halen is, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 9.
Is het juist dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid een afspraak heeft gemaakt met Chun («de man die niet bestaat») om over zijn uitzichtloze situatie te spreken? Wilt u de Kamer informeren over de voortgang?2
Tijdens het nota-overleg van 3 juni jl. heb ik aangegeven dat een gesprek zou plaatsvinden met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden met de gemachtigde van betrokkene. Zoals uw Kamer bekend is, kan ik in de beantwoording van Kamervragen niet ingaan op individuele zaken. Voor de volledigheid, en zoals al is gebleken uit de beantwoording van eerdere Kamervragen,3 merk ik hier wel op dat het in deze zaak niet gaat om een naturalisatieverzoek.
Het bericht ‘Experts: ‘Megaslachterij Vion zou gesloten moeten worden’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experts: «Megaslachterij Vion zou gesloten moeten worden»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van deskundigen dat het «merkwaardig en onverstandig» is dat de grootste slachterij van Nederland, die van Vion in Boxtel, openblijft?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektenbestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. Dat betekent in de praktijk dat op basis van de geconstateerde situatie in enkele gevallen besloten is een bedrijf tijdelijk stil te leggen, terwijl dat in andere gevallen niet als noodzakelijk werd beoordeeld. In alle gevallen was het belang van de volksgezondheid leidend. De voorzitter van de veiligheidsregio wordt hierover geadviseerd door de GGD. Daarbij wordt ook informatie gebruikt van de rijksinspecties en van het bedrijf zelf.
Hoe is te verklaren dat bij het slachthuis in Boxtel één op de zes medewerkers besmet bleek te zijn met het coronavirus?
Uit het bron- en contactonderzoek bij de verschillende slachthuizen, waaronder het slachthuis in Boxtel, is gebleken dat er twee zaken mogelijk een rol spelen, namelijk de wijze van huisvesting en het vervoer van arbeidsmigranten, en de specifieke arbeidsomstandigheden in de slachterijen. De achterliggende verklaring is echter nog niet wetenschappelijk aangetoond. Het gaat dus om vermoedens.
Hoe beoordeelt u de twijfels van de experts over de aanpak binnen de slachthuizen om het coronavirus te bestrijden die zich focust op mensen met klachten naar de GGD sturen?
Deze twijfels zijn voor rekening van de genoemde experts. De focus van de aanpak binnen de slachthuizen is breder dan alleen mensen met klachten door de GGD laten testen. Het betreft een heel pakket van maatregelen, zoals het aanscherpen, implementeren en naleven van de bedrijfsprotocollen. Onderdeel daarvan is dat medewerkers met klachten zich laten testen. Bij een aantal slachthuizen is breder getest op basis van onderzoek.
Hoe voorkomt u dat mensen die graag doorwerken en klachten hebben deze geheim houden?
De Minister van LNV heeft de brancheorganisaties gewezen op het advies van de GGD om dagelijks gezondheidschecks uit te voeren bij de poort. Hierbij moet rekening worden gehouden met de mogelijke taalbarrière door bijvoorbeeld een tolk in te schakelen of formulieren in de eigen taal te verstrekken. Het is inderdaad niet wenselijk dat werknemers doorwerken terwijl zij klachten hebben. Daarom is er in geval van ziekte een vangnet. Als de werknemers aan de voorwaarden voldoen is er bij ziekte, ook als gevolg van corona, recht op loondoorbetaling of op een uitkering op grond van de Ziektewet. Daarnaast hebben de brancheorganisaties van de slachthuizen aangegeven dat bedrijven hun werknemers doorbetalen betalen, ook degene die via een uitzendbureau aan het werk zijn en ook in geval van quarantaine in geval er geen sprake is van besmetting.
Hoe zorgt u ervoor dat medewerkers van slachthuizen elkaar niet onbewust besmetten, gezien niet elke patiënt duidelijke symptomen heeft?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer. Zowel de werkgever als de werknemer wordt geacht te voldoen aan de Arbeidsomstandighedenwet en de richtlijnen van het RIVM op te volgen. Zo nodig kan de Inspectie SZW handhaven als de Arbeidsomstandighedenwet niet wordt nageleefd.
Zoals eerder aangegeven heeft de NVWA in een brief van 23 maart 2020 aan slachterijen opgeroepen tot het opstellen van protocollen waarin is opgenomen hoe bedrijven ervoor zorgen dat de RIVM-richtlijnen worden nageleefd. Per brief van 23 mei 2020 heeft de NVWA samen met de Inspectie SZW slachterijen nogmaals nadrukkelijk gewezen op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren.
Voor de protocollen geldt dat in veel gevallen per sector door de brancheorganisaties een protocol wordt opgesteld. Een door sectoren vastgesteld protocol is geen vervanging van de geldende wet- en regelgeving. Dit betekent dat een protocol geen vervanging is van Arbowetgeving; die blijft onverminderd geldig. Sectoren worden aanbevolen om na vaststelling van het protocol de Arbo-onderdelen uit het protocol te laten doorwerken in de bestaande Arbo-systematiek. Concreet betekent dit de Arbocatalogus op branche- of sectorniveau en aanvulling van de Risico- Inventarisatie- en Evaluatie (RI&E) op het nieuwe arbeidsrisico COVID-19.
Kunt u toelichten of u het met de uitspraak in het artikel eens bent dat door de bedrijven open te houden de bestrijding van het virus wordt bemoeilijkt?
Het is in het kader van de infectieziektenbestrijding uiteindelijk aan de voorzitter van de veiligheidsregio om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. Dat betekent in de praktijk dat in enkele gevallen besloten is een bedrijf tijdelijk stil te leggen terwijl dat in andere gevallen niet als noodzakelijk werd beoordeeld. In alle gevallen was het belang van de volksgezondheid leidend.
Hoe beoordeelt u de twijfels van vakbond FNV over het besluit om de ene slachterij te sluiten, terwijl de ander doordraait?
Deze twijfels zijn voor rekening van de vakbond FNV. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat de vragensteller nog steeds signalen ontvangt over werknemers die momenteel werkzaam zijn in slachthuizen, maar wel besmet zijn met het virus?
Mensen die ziek zijn moeten thuisblijven en kunnen zich net als de rest van de bevolking bij klachten laten testen. Ik heb de GGD-en en veiligheidsregio’s gevraagd om risicogericht en gefaseerd te testen in slachthuizen. Signalen van bedrijven zelf, rijksinspecties of bedrijfsartsen zijn hierbij belangrijke input.
Zoals aangegeven in antwoorden van 20 mei jl. op vragen van het lid Ouwehand (2020Z08230) heeft de NVWA vooruitlopend op de uitkomsten van het arbeidshygiënisch onderzoek besloten om vanaf 11 mei jl. alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mondmaskers. Naar aanleiding van dit onderzoek worden aanvullend persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 afstand te houden. De NVWA kan het slachtproces stilleggen als de medewerkers van de NVWA of de officiële assistenten van KDS de werkzaamheden niet veilig kunnen uitvoeren. Verder is op 8 juni jl. de Inspectie SZW gestart met het project «inspecties slachterijen – corona» en zal zij de komende weken een aantal voorgeselecteerde slachthuizen inspecteren, zowel roodvlees als pluimvee. Deze inspecties hebben zowel een AMF- (arbeidsmarktfraude) als een Arbo-insteek.
Hoe is het mogelijk dat de vragensteller nog steeds signalen ontvangt dat werknemers zich niet houden aan de 1,5 meter afstand, zelfs wanneer zij besmet zijn met het virus?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe beoordeelt u signalen dat de BV Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) personeel laten werken die eigenlijk in quarantaine moeten zitten en een arbeidsverbod hebben?
Medewerkers van de NVWA en KDS die positief getest zijn op corona en medewerkers die klachten hebben, blijven conform de adviezen van het RIVM thuis en worden niet ingezet voor werkzaamheden op bedrijven.
Bent u het ermee eens dat dit zeer onwenselijk is? Zo ja, bent u bereid slachthuizen te sluiten?
Ja, als dat aan de orde is, is dat uitermate onwenselijk. Een medewerker van de NVWA kan het werk staken als hij of zij de situatie niet veilig acht voor zichtzelf. Ook kan direct een melding gedaan worden bij de Inspectie SZW die controleert op gezond en veilig werken. Zo nodig kan de Inspectie SZW handhaven als de Arbeidsomstandighedenwet niet wordt nageleefd.
Bent u bereid een fokverbod in te stellen, om te voorkomen dat stallen vol raken?
Een fokverbod is geen proportionele maatregel, omdat het niet effectief is om korte termijn knelpunten in de capaciteit van slachterijen op te lossen. Vanwege de lengte van de draagtijd en de zoog- en mestperiode heeft een fokverbod in bijvoorbeeld de varkenshouderij pas over circa 10 maanden effect op het aantal slachtrijpe dieren. Overigens heb ik, zoals ik in antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren op 28 april jl. heb aangegeven, onder de huidige omstandigheden geen wettelijke mogelijkheden om, behalve als crisismaatregel ter voorkoming van verspreiding van SARS-CoV-2 onder nertsen, aan andere dierlijke sectoren verplichte productiebeperkende maatregelen zoals een fokbeperking op te leggen. Mededingingsregels staan niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies geven over beperking van de productie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over onderzoeksresultaten over COVID-19 bij nertsen?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Kunt u de schriftelijke vragen van 14 mei 2020 (2020Z08674) over de berichten «Vleessector vindt kritiek op hygiëne in coronatijden niet terecht» en «Schouder aan schouder aan de lopende band: slachterijen willen coronatests» beantwoorden voor het debat over onderzoeksresultaten over COVID-19 bij nertsen?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Huiveringwekkende’ agressie tegen journalisten in VS’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Huiveringwekkende» agressie tegen journalisten in VS»?1
Ja.
Hoe duidt u de protesten en het geweld in de Verenigde Staten? Hoe duidt u de berichten van oplopende spanningen en het gebruik van geweld, zowel ongehoord politiegeweld tegen vreedzame betogers en journalisten, als plunderingen en geweld door relschoppers?
De beelden van de kniewurging van George Floyd zijn schokkend en aangrijpend, dit had nooit mogen gebeuren. Deze beelden laten zien dat racisme en discriminatie tot de dag van vandaag diepgewortelde problemen zijn, in de VS en elders in de wereld.
Voor veel Amerikanen was dit aanleiding om door middel van demonstraties hierover hun afschuw te uiten. Op sommige plekken in de VS zijn demonstraties ontaard in geweld (ook tegen journalisten). Daarnaast hebben plunderingen plaatsgevonden. Dit zijn zorgelijke incidenten die ook zullen worden onderzocht door de Amerikaanse autoriteiten.
Bent u het eens dat vreedzame demonstranten hun recht om te demonstreren moeten kunnen uitvoeren?
Ja, Nederland staat pal voor het recht op vreedzame demonstraties.
Hoe duidt u de berichten dat journalisten beschoten zijn met rubberen kogels en gearresteerd zijn terwijl zij duidelijk identificeerbaar waren als pers?
Journalisten moeten hun werk onafhankelijk en in veiligheid kunnen doen. De veiligheid van journalisten is van groot belang voor een vrije pers. Het kabinet gaat ervan uit dat de incidenten in de VS onderzocht en opgehelderd zullen worden en, indien nodig, er ook tot vervolging overgegaan zal worden. De VS heeft daartoe als democratische rechtstaat met een robuuste Grondwet alle benodigde instrumenten.
Kunt u het in het artikel geschetste beeld bevestigen dat journalisten soms zelfs bewust doelwit zijn van agressie en beschieting met rubber kogels?
Het kabinet heeft kennisgenomen van deze beelden. Het kabinet kan zich niet uitspreken of doelbewust met rubberen kogels op journalisten is geschoten.
Bent u bekend met de meldingen dat meer dan 125 journalisten slachtoffer zijn geworden van geweld bij deze demonstraties? Hoe duidt u deze aantallen? Kunt u deze verifiëren?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving. De precieze aantallen kan het kabinet niet verifiëren. Geweldsincidenten tegen journalisten moeten onderzocht worden. Dat is ook de opdracht die de VS instituties zelf hebben gegeven. Het kabinet gaat ervan uit dat in de democratische rechtsstaat die de VS zijn, dit ook zal geschieden.
Deelt u de mening dat persvrijheid van het allerhoogste belang is in een democratische rechtstaat, en dat journalisten ongehinderd en zeker zonder slachtoffer te worden van geweld, intimidatie of arrestatie, hun werk zouden moeten kunnen doen?
Ja.
Heeft u naar aanleiding van deze geweldsincidenten al contact gezocht met de Amerikaanse autoriteiten? Zo ja, wanneer en met welke boodschap?
Tijdens de video-conferentie van de RBZ met Secretary of StatePompeo op 15 juni heb ik aangegeven dat de recente ontwikkelingen in de VS, Nederland en wereldwijd eraan herinneren dat de gezamenlijke strijd tegen racisme en discriminatie nog niet voorbij is. Nederland heeft daarbij benadrukt dat inspanningen noodzakelijk blijven om het gezamenlijke doel voor het uitbannen van racisme en discriminatie wereldwijd te behalen (conform de motie van de Leden Van Helvert en Koopmans, kamerstuk 21 501-02, nr. 2172 van 10 juni 2020).
De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft via sociale media al aandacht gevraagd voor het belang van persvrijheid n.a.v. de gebeurtenissen in de VS. De grote Nederlandse betrokkenheid bij de gebeurtenissen in de VS zijn ook besproken met de Amerikaanse ambassadeur in Den Haag en in contacten met de Amerikaanse autoriteiten in Washington.
Bent u bereid uw zorgen over bovengenoemde ontwikkelingen over te brengen aan de Amerikaanse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 8.
Certificering zeegaande zeilvaart |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Certificering zeegaande zeilvaart»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Klopt het bericht dat eigenaren van Nederlandse zeezeilschepen, die hun schepen hebben laten keuren volgens de eisen van Europese Richtlijn 2009/45/eu, toch geen certificaten krijgen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Ja. De ILT heeft geen bevoegdheid om certificaten conform de richtlijn af te geven vanwege het ontbreken van een grondslag, ontstaan door een wijziging van de richtlijn eind 2019. Ik ben daarom hard bezig om in een dergelijke grondslag te voorzien, en tevens voor de korte termijn een werkbare oplossing voor de certificeringsproblematiek te bieden. Zie verder het antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Is de omvang van de schade die de Nederlandse zeilvaart hierdoor leidt bekend? Kunt u aangeven waarom die economische belangen kennelijk bij de ILT niet meegewogen worden?
Het is mij bekend dat er kosten zijn gemaakt in het verleden om de schepen te verbouwen zodat ze aan de richtlijn kunnen voldoen. Wat de totale kosten hiervan voor de Nederlandse zeilvaart zijn, is mij momenteel niet bekend.
De ILT is een uitvoeringsinstantie die wet- en regelgeving toepast om certificaten aan schepen af te geven en toezicht te houden op schepen. Zij maakt geen economische belangenafweging.
Deelt u de visie dat vanwege het veelvuldige overleg tussen de betrokken scheepseigenaren en het ministerie, betrokkenen erop mogen rekenen dat gebruik van die certificeringsmogelijkheid ook daadwerkelijk toegepast zou worden door de ILT? Zo nee, waarom niet?
De ILT is een uitvoeringinstantie die beslissingen neemt op basis van de wet en de onderliggende regelgeving. Door een verandering eind 2019 van de Europese Richtlijn 2009/45/EG, waardoor zeegaande zeilende passagiersschepen expliciet worden uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn, is de toepassing van deze richtlijn als normenkader niet langer toepasbaar voor de ILT. Om deze reden kan ze dan ook zonder juridische grondslag niet langer certificaten op basis van deze richtlijn afgeven.
Ik ben het met de vragensteller eens dat hiermee voor de zeegaande zeilende passagiersschepen een onwenselijke situatie is ontstaan. Ik werk daarom hard aan een oplossing voor de certificeringsproblematiek; zowel structureel door aanpassing van regelgeving als voor de korte termijn. Daarbij zal de wens van de sector meegenomen worden.
Voor de korte termijn zal ik de ILT verzoeken om, vooruitlopend op aanpassingen in de regelgeving, tijdelijke verklaringen af te geven waarbij de voorschriften van de richtlijn worden toegepast.
Klopt het dat de ILT het lange overleg over oplossingen die recht doen aan de eerder gemaakte afspraken, de gedane investeringen, het zakelijke belang en de afstemming met de buurlanden kennelijk zat is en daarom nu weigert om ook nog maar iets af te geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw visie daarop?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de kennelijke koerswijziging van de ILT bij te stellen en om samen met de scheepseigenaren op zo kort mogelijke termijn tot oplossingen te komen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Thialf moet zonnepanelen uitzetten om verzekerd te blijven' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Thialf moet zonnepanelen uitzetten om verzekerd te blijven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontzettend zonde is wanneer Thialf gedwongen wordt om zonnepanelen uit te zetten, zowel vanwege de investeringen die zijn gedaan als de duurzame energieopbrengst?
Het zou ontzettend zonde zou zijn wanneer Thialf gedwongen wordt om de zonnepanelen uit te zetten. Echter betreft de situatie bij Thialf een specifiek geval, waarbij gebruikte materialen van de dakisolatie en de kwaliteit van de dakconstructie een belangrijke rol spelen. Het is uiteraard van belang dat verduurzaming veilig gebeurt. Ik hoop dat de betrokken partijen tot een oplossing kunnen komen.
Bent u bereid te bemiddelen tussen de betrokken partijen?
Ik ben op de hoogte van de lopende overleggen tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche over deze problematiek op algemeen niveau. De komende tijd zal ik nauw betrokken zijn bij dit overleg. Aangezien de gesprekken tussen Thialf en hun verzekeraar een individueel geval betreffen zie ik in deze gesprekken geen aanvullende rol voor de overheid weggelegd.
Hoe verlopen de gesprekken tussen de verzekeringsbranche en marktpartijen over het verzekeren van zonnepanelen?
In het algemeen is de kans op brandincidenten bij zonnepanelen zeer klein en leiden zonnepanelen niet tot problemen m.b.t. de verzekerbaarheid. Naar ik begrijp verlopen de gesprekken tussen de verzekeringsbranche en marktpartijen constructief. Zo wordt er door de betrokken partijen gezamenlijk gewerkt aan een Preventie Brochure Zonnepanelen met technische informatie over zonnestroomsystemen en de verzekeringsrisico’s die hierbij spelen. Daarnaast wordt er gewerkt aan een brochure waarin uitgelegd wordt wat verzekeraars kunnen doen zonder zich in alle technische details te hoeven verdiepen. Om verzekeraars meer comfort te geven of een installatie daadwerkelijk veilig is en of de installateur kwalitatief goed werk heeft afgeleverd wordt op dit moment een checklist voor installateurs opgesteld. Voor de inspectie van grote zonnestroominstallaties (>15 kWp) is door Stichting SCIOS een nieuwe certificeringsregeling ontwikkeld (SCOPE 12).
Welke theoretische opties zijn er om een initiatief of instrument te introduceren dat deze problemen verhelpt?
In theorie zou een Rijksverzekering kunnen worden geïntroduceerd. Het is echter zeer de vraag of dit een oplossing biedt voor de huidige problematiek. Zo zal het Rijk tegen dezelfde kwesties aanlopen als private verzekeraars. Bovendien vind ik het niet wenselijk dat de overheid de rol van marktpartijen overneemt.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 verloopt het overleg en de samenwerking tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche constructief en ondernemen zij zelf al de nodige acties om bestaande knelpunten zo spoedig mogelijk op te lossen. Op dit moment voorzie ik geen rol voor de overheid om deze lopende initiatieven aan te vullen met nieuw instrumentarium. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind om vanuit het Rijk mee te denken over eventuele onderliggende problemen en oplossingen daarvoor. Vanuit dat oogpunt zal ik op korte termijn ook aansluiten bij het overleg tussen de marktpartijen en de verzekeringsbranche.
Is het in theorie mogelijk dat de overheid zelf een aantrekkelijke verzekering introduceert voor dit soort gevallen en waardoor verzekeraars geprikkeld worden om beter met deze situaties om te gaan? Hoe zou dit mogelijk kunnen worden vormgegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze mogelijkheid te onderzoeken?
Ik zal een verzekering vanuit de overheid om bovengenoemde redenen niet verder onderzoeken.
Het leerlingenvervoer in het voortgezet speciaal onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Geen leerlingenvervoer bij herstart voortgezet speciaal onderwijs» en «Leerlingenvervoer in Coronatijd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet zo zou moeten zijn dat ouders zelf voor het vervoer van hun kinderen naar het voorgezet speciaal onderwijs zouden moeten zorgen? Is het protocol ‘opstart Voortgezet Speciaal Onderwijs (vso)’ waarin wordt gesteld dat de gemeente het leerlingenvervoer organiseert op de reguliere wijze, ook met gemeenten afgestemd?2
Ja, als een leerling vanwege een beperking niet zelfstandig naar school kan reizen, is de gemeente verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer van deze leerling en niet de ouders.
In het protocol «opstart voortgezet speciaal onderwijs» wordt verwezen naar het protocol leerlingenvervoer vso dat Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV), de landelijke vereniging van ondernemers in het zorg- en taxivervoer, samen met de vakbonden FNV en CNV Vakmensen heeft opgesteld (https://www.knv.nl/wp-content/uploads/2001/10/Sectorprotocol-leerlingen-en-kinderopvangvervoer-met-bijlage-RIVM.pdf). Het protocol is gebaseerd op de adviezen van het RIVM. Het protocol is, voordat het is gepubliceerd, voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Komt het op meer plekken in het land voor dat de gemeenten ouders vragen om leerlingen te brengen omdat ze het vervoer niet rondkrijgen? Zijn er kinderen die hierdoor niet naar school kunnen?
Door de 1,5 meter afstand die op het vso zo veel als mogelijk moet worden aangehouden, is het lesrooster bij sommige scholen aangepast. Ik snap dat het voor een aantal gemeenten in de eerste week een uitdaging was om het leerlingenvervoer goed van start te laten gaan. Over het algemeen is dit goed verlopen. Ik heb tot nu toe nauwelijks signalen ontvangen dat leerlingen vanwege het ontbreken van leerlingenvervoer niet op school zijn geweest.
Wat gaat u doen om deze ouders te helpen? Wat kunt u doen om gemeenten te helpen die het nog niet voor elkaar krijgen om voldoende leerlingenvervoer te regelen?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeente, omdat lokaal het beste kan worden bekeken welk vervoer nodig is. Indien het leerlingenvervoer niet optimaal verloopt, moet de betreffende gemeente in overleg met de vervoerder, ouders en de school tot een goede oplossing komen.
Krijgt u eveneens signalen dat het ook op andere manieren niet goed loopt met het leerlingenvervoer naar het voortgezet speciaal onderwijs, zoals taxi’s die kinderen weigeren mee te nemen en ouders aan wie gevraagd wordt het mondkapje vast te tapen omdat het kind het mondkapje niet op kan houden gedurende de rit?
Ik snap dat het voor een aantal gemeenten een uitdaging was om het leerlingenvervoer naar het vso weer van start te laten gaan. Niet alleen vanwege aangepaste lesroosters, maar ook vanwege het protocol leerlingenvervoer van de KNV als gevolg van corona. Over het algemeen is dit goed verlopen. Ik heb tot nu toe nauwelijks signalen ontvangen dat leerlingen vanwege het ontbreken van leerlingenvervoer niet op school zijn geweest.
Ik ben bekend met het door u aangehaalde voorbeeld. Ik betreur erg dat dit is gebeurd. De gemeente heeft hierover spijt betuigd en inmiddels heeft de gemeente laten weten dat er aangepast vervoer zonder mondkapjes is geregeld.
Is er iets geregeld voor kinderen voor wie het moeilijk is om een mondkapje op te houden tijdens het vervoer? Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat een kind thuis moet blijven van school, enkel omdat het kind het niet lukt om een mondkapje op te houden tijdens de rit?
De gezondheidscheck vormt de basis voor de beslissing om een leerling te vervoeren. Dit betekent dat leerlingen met klachten (neusverkouden en/of hoesten en/of koorts) of leerlingen die gezinscontacten met deze klachten hebben, niet vervoerd kunnen worden. Daar waar in een voertuig tussen chauffeur en kinderen/leerlingen, of tussen meerdere kinderen/leerlingen onderling de min. 1,5 meter in acht is te nemen, zijn geen extra maatregelen nodig. Dat betekent dat bij kinderen met een beperking voor wie het dragen van een mondkapje moeilijk is, de 1,5 meter in acht moet worden genomen, zodat dit niet nodig is.
Is er iets geregeld voor dove kinderen, voor wie liplezen essentieel is en dit niet lukt door het mondkapje?
Zie het antwoord op vraag 6.
De demonstratie van afgelopen maandag |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wilt u voor het begin van het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus hedenmiddag 14.00 uur de complete app-wisseling tussen de Minister van Justitie en Veiligheid en de burgemeester van Amsterdam inzake de demonstratie van afgelopen maandag naar de Kamer sturen?1
Het artikel ‘Zorgverzekeraars frustreren specialistische ouderenzorg in de wijk’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zorgverzekeraars specialistische ouderenzorg in de wijk frustreren?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Kerstens c.s. van 31 oktober 20192 over zorg thuis aan kwetsbare patiënten door de specialist ouderengeneeskunde en de motie-Kerstens van 4 maart 20203 over het structureel financieren van initiatieven als het MESO-concept («multidisciplinaire ouderenzorg met een specialist ouderenzorg»)?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ook van mening dat inzet van de specialist ouderengeneeskunde ín de wijk van grote toegevoegde waarde is bij de zorg voor (kwetsbare) ouderen thuis?
Ik ben het zeker met u eens dat de inzet van de specialist ouderengeneeskunde (SO) van toegevoegde waarde is in de eerste lijn bij de zorg voor (kwetsbare) ouderen thuis. Ik vind het erg belangrijk dat zij toegang hebben tot deze zorg. Dat is de weg die we samen zijn ingeslagen en daarom is deze zorg ook sinds 1 januari 2020 onderdeel van het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de eerste lijn. Met de komst van deze specifieke geneeskundige expertise in de eerste lijn kan in samenhang en in samenwerking met andere professionals in de eerste lijn, zoals de wijkverpleegkundige of huisarts, zorg en ondersteuning gegeven worden aan deze kwetsbare mensen in de thuissituatie. De zorg die de SO levert kan crisissituaties voorkomen, het beroep op de acute zorg verminderen en bijdragen aan vroegsignalering. Zoals u weet draagt het ook bij aan het programma Langer Thuis van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het organiseren van de juiste zorg op de juiste plek.
Bent u ook van mening dat – gelet op het hiervoor gestelde – de inzet van de specialist ouderengeneeskunde in de wijk dan ook nagestreefd moet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de onder vraag 2 genoemde moties?
De door u ingediende motie van 31 oktober 2019 is in de antwoorden op Kamervragen van Kamerleden Slootweg en Renkema afgedaan.4 Destijds ging het over de contractering voor het jaar 2020. De inkoopvoorwaarden waar Verenso op in gaat in het door u aangehaalde bericht zien toe op 2021. In de tweede motie wordt aan mij gevraagd in overleg te treden om initiatieven, zoals het zogenaamde MESO-concept, bijvoorbeeld door het introduceren van een specifieke, passende betaaltitel structureel te financieren. Met de beantwoording van deze vraag ga ik hierop in en doe ik de motie af. Ik ben reeds in overleg getreden met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Zorginstituut Nederland. Insteek van deze gesprekken is zoeken naar een duurzame oplossing waar zowel het MESO-concept van kan profiteren als andere nog te ontwikkelen initiatieven. Hierover zal de NZa ook in gesprek gaan met de betrokken koepels, en zal VWS ook aansluiten. Daarnaast ben ik samen met Minister van VWS voornemens om aan het MESO-concept een subsidie te verlenen om te onderzoeken of dit concept breder in Nederland toepasbaar is en dezelfde resultaten behaald kunnen worden.
Vindt u het ook een slechte zaak dat (zeven maanden na het aannemen van bovengenoemde eerste motie, die nota bene juist daar op zag) de conclusie blijkbaar nog steeds moet zijn dat zorgverzekeraars het streven om specialisten ouderengeneeskunde ook buiten de muren van instellingen zorg aan te laten bieden «dwarsbomen»? Deelt u ook de mening van Verenso (vereniging van specialisten ouderengeneeskunde) dat daar uiteindelijk vooral kwetsbare thuiswonende ouderen de dupe van zijn?
Ik vind het belangrijk dat kwetsbare ouderen thuis toegang hebben tot de zorg die de SO levert. Met de overheveling van deze zorg naar de Zvw afgelopen januari is het aan zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen voor hun verzekerden. Zorgverzekeraars hebben mij eerder al laten weten te hechten aan goede en voldoende zorg voor hun verzekerden. Bovendien dragen zij zorgplicht en ziet de NZa hierop toe.
Met de huidig gestelde voorwaarden kunnen bij sommige zorgverzekeraars SO’s alleen in de eerste lijn aan de slag als zij in dienst zijn van een VVT-instelling. Bij meerdere zorgverzekeraars, waaronder ook kleine zorgverzekeraars, worden andere organisatievormen van SO’s gecontracteerd. Ik heb hierover contact gehad met zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars geven aan in de instelling de kennis en kwaliteit van zorg te zien en met deze inkoopvoorwaarde multidisciplinaire wijkgerichte zorg vanuit de instelling te stimuleren. Deze samenwerking met de instellingen leidt er volgens hen toe dat het vak van SO aantrekkelijker wordt.
Ook geven zij aan zich zorgen te maken over de continuïteit van zorg als deze zorg door een solist wordt geleverd. Daarnaast hebben ze toegelicht dat zij zicht hebben op de arbeidsproblematiek die ontstaat door het verzelfstandigen van functies in andere sectoren. Dit willen zij voorkomen door als voorwaarde op te nemen dat het om een instelling met verblijf moet gaan. Tot slot geven zorgverzekeraars aan de mogelijkheid te bieden aan zorgaanbieders en brancheorganisaties om vragen te stellen over het inkoopbeleid, en dat daar tot nu toe weinig gebruik van wordt gemaakt.
Voor de doorontwikkeling van deze zorg vind ik het belangrijk dat het mogelijk wordt gemaakt dat SO’s in verschillende organisatievormen zorg kunnen leveren. SO’s werken niet alleen meer in het verpleeghuis, maar bijvoorbeeld ook in huisartspraktijken. Ook de NZa heeft in haar quickscan5 aangegeven dat het inkopen van andere type of nieuwe zorgaanbieders bijdraagt aan een gezonde marktdynamiek en het beschikbaar houden van de schaarse SO’s. Daarom heb ik zowel Zorgverzekeraars Nederland (ZN) als Verenso uitgenodigd om over de inkoopvoorwaarden in gesprek te gaan. Dit gesprek zal op de korte termijn plaatsvinden. Over de uitkomsten van dit gesprek zal ik uw Kamer in het najaar berichten.
Ziet u ook dat een dergelijke handelwijze van verzekeraars niet bijdraagt aan het aantrekkelijker maken van het vak van specialist ouderengeneeskunde en dus niet bijdraagt (integendeel zelfs) aan het oplossen van de al bestaande en in de toekomst bij ongewijzigd beleid nog verder oplopende tekorten in (ook) deze beroepsgroep?
Voor de doorontwikkeling van deze zorg vind ik het belangrijk dat het mogelijk wordt gemaakt dat SO’s in verschillende organisatievormen zorg kunnen leveren. Dit draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het beroep, en maakt het mogelijk dat zij zowel in het verpleeghuis als in de eerste lijn aan het werk kunnen. Zoals de NZa ook stelt in haar quickscan draagt het inkopen van ander type of nieuwe zorgaanbieders bij aan het beschikbaar houden van de toch al schaarse SO’s.
Bent u het ermee eens dat de blijkbaar door zorgverzekeraars gestelde voorwaarde voor inkoop dat specialisten ouderengeneeskunde ook «verblijf» moeten leveren onnodig belemmerend werkt voor de gewenste inzet van betrokkenen in de wijk? Zo ja, wilt u verzekeraars er dan (in lijn met genoemde motie die u daartoe opriep) toe bewegen die voorwaarde te laten vervallen en zo de inzet van de specialist ouderengeneeskunde in de wijk niet langer te dwarsbomen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke andere manieren bent u bereid de inzet van de specialist ouderengeneeskunde in de wijk te stimuleren c.q. te faciliteren?
Hier wordt op dit moment al via meerdere trajecten op ingezet. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 ben ik samen met Minister van VWS voornemens om aan het MESO-concept een subsidie te verlenen om te onderzoeken of dit concept breder in Nederland toepasbaar is en dezelfde resultaten behaald kunnen worden. Daarnaast heb ik ZonMw de opdracht gegeven om te komen tot een programma voor de doorontwikkeling en het in samenhang bezien van de zorgvormen Geriatrische revalidatiezorg, Eerstelijnsverblijf en de Geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen (GZSP). De SO in de eerste lijn is onderdeel van laatstgenoemde zorgvorm. Hiervoor is al enige tijd geleden het programma Beter Thuis gestart6. Ook ben ik samen met het Zorginstituut Nederland, NZa en betrokken partijen aan het kijken wat er aanvullend nodig is om de doorontwikkeling van deze zorgvormen aanvullend de stimuleren. Aanvullend gaat de NZa wederom dit jaar het inkoop- en contracteringsproces van de GZSP volgen en beschrijven in een quickscan. Tot slot faciliteer en begeleid ik de overheveling van de GZSP via implementatie overleggen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het op 15 juni 2020 geplande notaoverleg Care?
Bij dezen zijn de vragen u voor het notaoverleg Care toegezonden.
Het onderzoek naar mogelijk AOW-fraude bij duurzaam gescheiden koppels |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Max Meldpunt over AOW-inspecties bij duurzaam gescheiden koppels?1
Ja.
Klopt het beeld dat er sinds kort strenger gecontroleerd wordt op mogelijke AOW-fraude door duurzaam gescheiden koppels?
Bij een steekproef onder duurzaam gescheiden levenden in 2014 bleek een hoog onrechtmatigheidsrisico (10%). Dat was aanleiding voor de SVB om in de beoordeling van alle nieuwe meldingen van duurzaam gescheiden leven (met uitzondering van personen in een zorginstelling) een huisbezoek af te leggen, omdat dit niet vanachter een bureau kan worden beoordeeld. Daarnaast is besloten gericht projectmatig onderzoek te doen naar alle lopende situaties van duurzaam gescheiden leven. Deze projectmatige aanpak vindt plaats sinds 2016.
Hoeveel AOW-fraudegevallen worden er jaarlijks geconstateerd?
In 2019 zijn er bij de AOW 622 onrechtmatige situaties gecorrigeerd waarbij er sprake was van een terugvordering en waarbij een sanctie is opgelegd. Een sanctie wordt opgelegd als er sprake is van een overtreding van een verplichting, zoals de inlichtingenplicht. De hoogte van de sanctie is afhankelijk van de verwijtbaarheid. Daarnaast komt het voor dat de hoogte van het AOW-pensioen wordt aangepast naar aanleiding van onderzoek, zonder dat er een terugvordering plaatsvindt of een boete wordt opgelegd.
Komt dit vaker voor bij voormalige stellen die duurzaam gescheiden leven?
Uit de handhavingsrapportages van de in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven blijkt dat de afdeling handhaving van de SVB 1.974 onderzoeken in verband met duurzaam gescheiden leven heeft afgerond. In 343 gevallen heeft onderzoek ertoe geleid dat AOW-pensioenen zijn herzien en verlaagd.
Van deze in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven is in 122 gevallen het AOW-pensioen met terugwerkende kracht herzien en verlaagd. In deze gevallen is sprake geweest van schending van de inlichtingenplicht. In 2019 was het bedrag van de terugvorderingen € 360.992,–.
Voor welk bedrag wordt er jaarlijks gefraudeerd doordat mensen zich ten onrechte voordoen als zelfstandig huishouden, terwijl men in werkelijkheid samen woont?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de kosten van de inspectieteams en de kosten (bijvoorbeeld juridische kosten) die gemaakt worden door de overheid in het tegengaan van AOW-fraude?
De directe kosten van de Afdeling Handhaving van de SVB bedroegen in 2019 circa € 7,2 miljoen. Ongeveer 50% van de handhavingskosten hangen samen met onderzoeken in de AOW. Naast onderzoek naar duurzaam gescheiden leven, wordt onderzoek gedaan naar andere leefsituaties, waarin de alleenstaande AOW wordt toegekend, terwijl er sprake is van een gezamenlijk huishouden. Ook wordt onderzoek gedaan naar het in leven zijn van gerechtigden. Het is niet mogelijk om een inschatting te maken van de indirecte kosten die samenhangen met handhaving. Ook dienstverlening en voorlichting dragen preventief bij aan een rechtmatige en juiste verstrekking van uitkeringen.
Klopt het de inspectieteams achter de rug van voormalige koppels om nagaan hoe het waterverbruik is van mogelijke AOW-fraudeurs?
De wet SUWI regelt de vastlegging, uitwisseling en verstrekking van informatie die relevant is voor de uitvoering van de aan de SVB opgedragen taken. Op grond van artikel 54 lid 8 van deze wet zijn waterbedrijven verplicht deze informatie aan de SVB te verstrekken in verband met de wettelijke toezichtstaak van de SVB ex artikel 55a wet SUWI. Bij onderzoek naar leefsituaties binnen de AOW, zoals duurzaam gescheiden leven, wordt in ieder individueel onderzoek bepaald of het nuttig is om waterverbruik op te vragen. De uitvraag van waterverbruik dient telkens individueel te worden gemotiveerd. De wet SUWI schrijft niet voor dat voor het opvragen van deze watergegevens toestemming van de klant nodig is. Dit zou ook afbreuk doen aan het doel van de wet SUWI, namelijk om informatie op een snelle en betrouwbare wijze te kunnen uitwisselen, overigens met inachtneming van de bescherming van de privacy.
Waterverbruik kan duiden op een leefsituatie die mogelijk niet overeenkomt met bij de SVB bekende gegevens. Zo kan het waterverbruik wijzen op niet-gebruik van een woning of gebruik door meerdere personen terwijl iemand als alleenstaande bekend is bij de SVB. Waterverbruik geeft slechts een indicatie en kan aanleiding geven tot nader onderzoek.
Hoe kijkt u zelf naar de voorwaarde dat duurzaam gescheiden grootouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun kleinkinderen mogen komen?
Het beeld dat duurzaam gescheiden ouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun (klein)kind mogen komen, klopt niet. Duurzaam gescheiden levende ouders mogen uiteraard tegelijkertijd de verjaardag van een (klein)kind bezoeken. Wel is het zo dat de SVB dient na te gaan of er sprake is van duurzaam gescheiden leven. Hieronder wordt verstaan: leven als ware men niet met de ander getrouwd. Een eigen adres is niet voldoende om als duurzaam gescheiden levend te kunnen worden aangemerkt.
Om duurzaam gescheiden leven te kunnen beoordelen stelt de SVB een aantal vragen om een goed beeld te krijgen van de leefsituatie van de gescheiden levende personen. De SVB weegt alle informatie tezamen in onderling verband en komt vervolgens tot een oordeel. Dit volgt uit de wettelijke Awb-verplichting voor een bestuursorgaan om voorafgaand aan het nemen van een besluit zorgvuldig onderzoek te doen (artikel 3:2 Awb). Als bij klanten van de SVB de indruk is ontstaan dat grootouders die duurzaam gescheiden leven niet tegelijkertijd de verjaardag van hun (klein)kinderen mogen bezoeken, dan is dat zeker niet de bedoeling geweest. De SVB heeft binnen de organisatie extra aandacht gevraagd voor de gevoeligheid van het onderwerp duurzaam gescheiden leven en de wijze waarop we voorlichting geven aan klanten. Nader wordt bezien of de voorlichting op de website voldoende duidelijk is op dit onderwerp.
In de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting SZW (oudedagsvoorziening)2 is geconstateerd dat het stelsel van leefvormen binnen de AOW complex is en niet altijd aansluit bij de beleving van burgers. Ik heb aangekondigd dat ik naar aanleiding van de constateringen in de beleidsdoorlichting een ambtelijke verkenning uit zal voeren naar de mogelijkheden die er zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW fundamenteel te vereenvoudigen en te moderniseren om tot een oplossing van de geconstateerde knelpunten te komen. In deze ambtelijke verkenning zal onderzocht worden welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW voor de burger begrijpelijk en voor de uitvoering eenvoudiger vorm te geven. Het beleid omtrent duurzaam gescheiden leven maakt onderdeel uit van deze verkenning.
Bent u niet van mening dat deze maatregel onnodig streng is, niet meer van deze tijd is en het normaal menselijk verkeer verhindert tussen mensen die tot de conclusie zijn gekomen dat duurzaam gescheiden van elkaar leven het beste is?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat criteria zoals het bezoeken van verjaardagen van de kleinkinderen geschrapt worden als bewijsgrond van AOW-fraude?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre werkt het systeem waarin een alleenstaande 70% aan AOW ontvangt en stellen (wanneer ze beide AOW-gerechtigd zijn) 100% AOW krijgen niet fraude in de hand (doordat twee alleenstaanden 40% meer ontvangen dan een samenwonend stel)?
De hoogte van de AOW die iemand ontvangt is afhankelijk van de leefvorm. De gedachte hierachter is dat een gezamenlijke huishouding schaalvoordelen met zich meebrengt. In de beleidsdoorlichting is aangegeven dat verschillende uitkeringshoogtes afhankelijk van de leefvorm leidt tot onrechtmatigheidsrisico’s. Zoals ook in het antwoord op vraag 13 terugkomt zou een systeem van een geïndividualiseerde AOW deze onrechtmatigheidsrisico’s wegnemen.
Hoeveel mensen die in 2019 AOW-gerechtigd werden ontvingen louter een AOW-uitkering en geen aanvullend pensioen?
Er zijn geen data beschikbaar over het aantal mensen dat in 2019 in de AOW zijn ingestroomd in combinatie met gegevens over aanvullend pensioen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2018 ongeveer 2,9 miljoen mensen AOW ontvingen en 2,5 miljoen mensen een aanvullend pensioen. Van die laatste groep is echter niet zeker dat zij ook AOW-gerechtigd zijn. Het kan immers ook gaan om mensen die hun pensioen naar voren hebben gehaald.
Hoe kijkt u aan tegen een onderzoek naar een AOW-stelsel waarin er geen prikkel is om te frauderen door zich ten onrechte voor te doen als alleenstaande, terwijl men in werkelijkheid samenwoont?
Een systeem van een geïndividualiseerde AOW waarbinnen aan iedereen, ongeacht leefvorm, een gelijk bedrag uitgekeerd krijgt zou elke prikkel om te frauderen met leefvormen wegnemen. Individualisering van de AOW is in de beleidsdoorlichting als beleidsvariant uitgewerkt. De beschrijving van deze beleidsvariant laat wel zien dat een dergelijk systeem, afhankelijk van de hoogte van de AOW, tot forse inkomenseffecten leidt. In de verkenning naar leefvormen waar in de beantwoording van vraag 8 t/m 10 naar wordt verwezen zal een geïndividualiseerde AOW als meest vergaande variant ook terugkomen. In beschrijving van de varianten in de verkenning zal het risico op misbruik en handhaafbaarheid ook worden meegenomen.
Het terugstorten van heffingen door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de AFM 555.000 euro aan heffingen terugstort aan Today's Tomorrow (TT) in het kader van de kwestie rond het GFH Paraplufonds?1
Ja.
Klopt het dat dit het gevolg is van het verzuim van toezichthouder AFM om een verlengingsbesluit te nemen met betrekking tot de curator?
De AFM heeft mij laten weten dat zij op 19 december 2016 een curator heeft benoemd om het dagelijks bestuur van Today's Tomorrow te versterken. Volgens de AFM is dit besluit genomen omdat er diverse overtredingen van wet- en regelgeving bij deze partij waren geconstateerd. De AFM heeft na afloop van het eerste jaar na het curatelebesluit geen verlengingsbesluit genomen voor de benoemingstermijn van de curator, terwijl dit wel had moeten gebeuren. De nieuwe advocaat van Today’s Tomorrow wees de AFM, na ruim twee jaar curatele, op de benoemingstermijn van één jaar. Daarop heeft de AFM op 23 april 2020 in één besluit de curatele met terugwerkende kracht voor de twee termijnen verlengd. Hiermee heeft de AFM het eerdere verzuim gecorrigeerd.
De rechtbank oordeelde dat Today’s Tomorrow geen betalingsverplichting heeft over de gemaakte kosten voor de curator na afloop van het eerste jaar na instelling (19 december 2017). Today's Tomorrow en de AFM zijn overeengekomen dat de AFM een bedrag van ongeveer 550.000 euro zal overmaken aan Today's Tomorrow. Op verzoek van de AFM heeft Today's Tomorrow de verplichting op zich genomen dit bedrag over te maken aan de vereffenaar die het vervolgens ten goede zal laten komen aan de participanten. Dit bedrag is inmiddels overgemaakt aan de vereffenaar.
Klopt het dat de AFM twee maal, zowel in december 2017 als in december 2018, verzuimd heeft dit verlengingsbesluit te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent dit voor de AFM dat ze ineens een bedrag van 550.000 euro moet terugbetalen? Gaan de tarieven omhoog die de AFM in rekening brengt of heeft het gevolgen voor de omvang van de werkorganisatie van de AFM?
In het algemeen worden exploitatieverschillen van de AFM met de markt verrekend in het jaar nadat zij zijn ontstaan (op basis van de vaste percentages zoals die het voorafgaande jaar van toepassing waren). De terugstorting aan Today’s Tomorrow is door de AFM verwerkt in de jaarrekening over 2019. Dit is in 2020 verrekend met alle instellingen. Gezien het feit dat het terug te storten bedrag over alle instellingen wordt verdeeld, heeft dit een gering effect gehad op de tarieven van de individuele instellingen. Het terugbetalen van het bedrag heeft geen gevolgen voor de omvang van de werkorganisatie van de AFM.
Heeft de AFM maatregelen genomen waardoor wordt voorkomen dat deze nalatigheid zich kan herhalen?
Er is over deze kwestie contact geweest tussen het ministerie en de AFM. De AFM heeft duidelijk gemaakt de kwestie te betreuren en is bezig met een evaluatie van de casus om daar lessen uit te trekken. Er is intern een maatregel genomen die zorgt voor een tijdige signalering indien een verlengingsbesluit genomen dient te worden. Verder stelt de AFM dat op het moment dat deze kwestie ontstond er nog geen centrale handhavingseenheid was binnen de AFM. Inmiddels loopt er een pilot met een centrale handhavingseenheid, waardoor alle kennis zich op één plek bevindt binnen de AFM. Naar verwachting wordt de handhavingseenheid voor het einde van dit jaar definitief. De AFM gaat ervan uit dat deze maatregelen voldoende zijn om te voorkomen dat dit nogmaals gebeurt.
Heeft u de AFM aangesproken op deze nalatigheid?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich voorstellen dat deze nalatigheid invloed heeft op het vertrouwen dat mensen hebben in de nauwkeurigheid van beslissingen die de AFM neemt?
Als onafhankelijk gedragstoezichthouder draagt de AFM bij aan een duurzaam financieel welzijn in Nederland. De AFM heeft in dit geval verzuimd een verlengingsbesluit te nemen. Dit verzuim is door de AFM erkend, hersteld en de AFM heeft maatregelen getroffen om dit in de toekomst te voorkomen. Voor het vertrouwen in een organisatie is het belangrijk dat zij laat zien dat er van fouten wordt geleerd. Dat is hier gebeurd.
Straffeloosheid voor Israëlisch geweld tegen demonstranten in Gaza |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw herhaaldelijk geuite woorden over het belang van onafhankelijk onderzoek en vervolging van de verantwoordelijken voor het Israëlische geweld tegen demonstranten aan de grens met Gaza waarbij twee jaar geleden zo’n tweehonderd doden vielen, waaronder de woorden in uw brief van maart vorig jaar?1
Ja.
Staat u hier nog steeds achter?
Het kabinet hecht belang aan onafhankelijk en gedegen onderzoek zoals ook is aangegeven in de kamerbrief betreffende de reactie van het kabinet op het VN Gaza rapport van 13 maart 2019 (Kamerstuk 23 432, nr. 473). Daar onderschrijft het kabinet het belang dat Israël inhoudelijk reageert op de diverse kwalificaties in het rapport van de Commission of Inquiry (CoI) van 28 februari 2019, en een eigen inhoudelijke appreciatie geeft van de gebeurtenissen, gezien de ernst van de conclusies in het VN rapport over de incidenten. Het kabinet heeft sindsdien bij verschillende gelegenheden Israël opgeroepen om alle incidenten waarbij slachtoffers zijn gevallen te onderzoeken, overeenkomstig internationale standaarden. Bij mijn recente kennismakingsgesprek met de nieuwe Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Ashkenazi heb ik wederom gevraagd naar de stand van zaken van de onderzoeken.
Klopt het dat ondanks allerlei onafhankelijk onderzoek naar de dood van hulpverleenster Razan al-Najjar op 1 juni 2018, waaruit het beeld naar voren komt dat een (oorlogs)misdaad is gepleegd, nog steeds niemand hiervoor is veroordeeld?2
Het kabinet doet regelmatig navraag bij het Israëlische Military Advocate General’s Office(MAG) naar de voortgang van dit onderzoek. Het MAG heeft bevestigd dat het strafrechtelijk onderzoek nog steeds gaande is en dat er derhalve nog geen uitspraak is. Lopende het onderzoek doet het MAG geen verdere uitspraken over deze zaak. Het kabinet volgt de voortgang van dit onderzoek en andere onderzoeken nauwlettend.
Kunt u aangeven in welke mate tot op heden door Israël de verantwoordelijken voor de vele misdaden zijn bestraft?
Het kabinet begrijpt de zorg dat de onderzoeken lang duren en het is te betreuren dat nabestaanden daardoor lang moeten wachten op uitsluitsel. Het kabinet volgt de voortgang van de onderzoeken nauwlettend en blijft aandringen op transparant en gedegen onderzoek. Het kabinet heeft ook in de Kamerbrief van 13 maart 2019 aangegeven dat de lange duur van de lopende onderzoeken vragen oproept over welke bescherming en preventieve werking om andere slachtoffers te voorkomen hiervan uitgaat. Dit is herhaaldelijk met de MAG besproken.
Deelt u de zorgen dat er voor de verantwoordelijken voor het Israëlische geweld tegen demonstranten in Gaza vooral straffeloosheid geldt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat u allemaal heeft gedaan om Israël aan te moedigen een einde aan straffeloosheid te maken en daders van misdaden tegen demonstranten in Gaza te vervolgen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3
Deelt u de opvatting dat Israël hiertoe aangemoedigd moet blijven worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Zolang de onderzoeken naar de voorgenoemde gebeurtenissen niet zijn afgerond blijft Nederland er bij Israël op aandringen gedegen en onafhankelijk onderzoek te verrichten naar incidenten en gebeurtenissen waarbij slachtoffers zijn gevallen, overeenkomstig internationale standaarden.
Het bericht ‘Banken klagen over hoge kosten Geldmaat’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken klagen over hoge kosten Geldmaat»?1 Kunt u reageren op het artikel?
Ja.
Kunt u aangeven waarom de tarieven van Geldmaat geheim zijn en welk belang daarmee is gediend?
In het verleden maakten banken onderling (bilaterale) afspraken over de tarieven voor het gastgebruik van elkaars geldautomaat, net als voor andere vormen van onderlinge betalingen. Er is sprake van gastgebruik wanneer je een rekening hebt bij een bepaalde bank en geld opneemt bij een geldautomaat van een andere bank. Deze onderling overeengekomen tarieven werden niet gepubliceerd vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter hiervan.
Sinds 2019 wordt het beheer van het geldautomatennetwerk van ING, ABN AMRO en Rabobank in Nederland stapsgewijs overgedragen aan Geldmaat. Hiermee ontstaat een constructie waarbij Geldmaat een landelijk dekkend netwerk van geldautomaten in Nederland aanbiedt.
Bij Geldmaat is navraag gedaan over de gehanteerde tarieven bij geldopnames door rekeninghouders bij aandeelhoudende banken en niet-aandeelhoudende banken. Geldmaat heeft aangegeven dat voor partijen die klant willen worden van Geldmaat, de klanttarieven verkrijgbaar zijn. Geldmaat geeft verder aan dat de klanttarieven niet worden gepubliceerd, vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter van deze informatie. Ik zal in overleg gaan met Geldmaat over de gehanteerde tarieven. Daarbij zal ik ook aandacht hebben voor de gevolgen van de contractuele geheimhouding voor exploitanten van niet-bancaire geldautomaten.
Betalen Van Lanschot, Bunq, Triodos en Volksbank hetzelfde bedrag per transactie als de partners in Geldmaat?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze vorm van horizontale samenwerking zich tot de Mededingingswet en daarbinnen de «Leidraad samenwerking concurrenten» van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Is de ACM betrokken bij het in stand houden van deze situatie?
De ACM laat zich, zonder onderzoek vooraf, in individuele zaken niet uit over de verenigbaarheid van haar leidraad en specifieke gedragingen in een markt. De ACM heeft kennisgenomen van het bericht en heeft aangegeven dat de situatie de aandacht van de ACM heeft. Eerder heeft de ACM bij de oprichting van Geldmaat (destijds GSN) aangegeven geen mededingingsrechtelijke bezwaren te zien voor de horizontale samenwerking van Geldmaat als er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Voorwaarden zijn dat de afspraken leiden tot efficiëntieverbeteringen, stakeholders actief betrokken worden bij de migratie van het geldautomatennetwerk via het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) en derden toegang houden tot Geldmaat onder dezelfde financiële voorwaarden als de deelnemende banken.2
Welke gevolgen heeft deze contractuele geheimhouding voor andere aanbieders van geldautomaten, zoals die bij festivals en andere evenementen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de positie van kleinere banken een negatief effect kan hebben op het doel van Geldmaat om geldautomaten kostenefficiënt in gebruik te houden? Welke gevolgen heeft dit voor de circulatie van cashgeld in Nederland?
Het doel van de oprichting van Geldmaat was om, met behoud van de veiligheid, de efficiëntie van de keten van contant geld te vergroten en de beschikbaarheid en betaalbaarheid van contant geld in Nederland te garanderen.3 Het kabinet vindt het belangrijk dat ook kleinere banken via open, transparante en niet-discriminatoire voorwaarden toegang houden tot het netwerk van Geldmaat en dat zij niet op achterstand worden gezet door de samenwerking. Het kabinet zal hier aandacht voor blijven vragen bij Geldmaat.
In het kader van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) wordt onder andere de generieke bereikbaarheid en toegankelijkheid van betaaldiensten in Nederland gemonitord. Dit gebeurt bijvoorbeeld via de driejaarlijkse Bereikbaarheidsmonitor. Daarnaast heeft het MOB onlangs de «Eindrapportage herziening contant geld» gepubliceerd, die ook is aangeboden aan uw Kamer4, waar uitgebreid gekeken is naar de ontwikkelingen in het chartale betalingsverkeer en de infrastructuur van contant geld. Uit deze rapportages kwam niet naar voren dat de tarieven die Geldmaat hanteert negatieve gevolgen hebben voor de circulatie van contant geld.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om dit probleem op te lossen en binnen welke termijn?
Zowel voor het kabinet als ACM geldt dat het onderwerp onze aandacht heeft.
Bovendien zal in het onderzoek dat DNB gaat uitvoeren naar de infrastructuur voor contant geld op de middellange termijn5 ook gekeken worden naar kosten, waaronder die van de geldautomaten. Mocht uit toekomstige rapportages of onderzoeken blijken dat de samenwerking van Geldmaat negatieve gevolgen heeft voor de circulatie van contant geld, dan kan er op dat moment gekeken worden of eventuele maatregelen wenselijk zijn.
Een mogelijke aanbesteding van het Centraal Administratie Kantoor |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de aanbestedingen voor haar incasso’s op dit moment via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) laat verlopen? Zo nee, hoe zit dit dan precies? Wat zegt de Rijksincassovisie hier precies over?
Een groot deel van de vorderingen van het CAK loopt via het CJIB. Het gaat hier om vorderingen op burgers die volgen uit de regelingen voor wanbetalers zorgpremie en onverzekerde verzekeringsplichtigen.
In de Rijksincassovisie is opgenomen dat zoveel mogelijk vanuit één overheid, maatschappelijk verantwoord wordt geïncasseerd. Het CAK is voornemens om alle incassoactiviteiten, behalve de buitenlandse incasso, met betrekking tot het executietraject over te dragen naar het CJIB. De buitenlandse incasso heeft betrekking op de buitenlandregeling (verdragsgerechtigden). Dit is uitdrukkelijk opgenomen in de aanbestedingsdocumenten.
Het CAK heeft op 14 mei 2020 zelfstandig een aanbesteding gepubliceerd betreffende incasso en deurwaardersdiensten met betrekking tot een aantal vorderingssoorten met een eigen karakteristiek, waarvoor de inning vooralsnog via het CAK verloopt. Deze aanbesteding verloopt niet via het CJIB, omdat de betreffende regelingen verschillende processen en systemen kennen. Deze vergen een gefaseerd overgangstraject om te borgen dat de ontmanteling bij het CAK en de implementatie bij het CJIB organisatorisch en technisch zorgvuldig plaatsvinden. Het CAK heeft deze aanbesteding gepubliceerd vanuit zijn aanbestedingsplicht.
Kan het CAK ook zelfstandig haar incasso’s aanbesteden? Zo ja, doet zij dat ook en op welke manier?
Het CAK kan zelfstandig zijn incasso’s aanbesteden en doet dit voor een deel van zijn vorderingen. Het betreft dan een openbare Europese aanbesteding.
Klopt het dat het CAK parallel aan het CJIB onlangs een aanbesteding in de markt heeft gezet voor 100.000 dwangbevelen en executietrajecten op het terrein van de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de «Zorgverzekeringswet (Zvw): Wanbetalers broninhouding en Onverzekerden broninhouding; en Buitenland (verdragsgerechtigden)»?
Het klopt dat de vorderingen op het terrein van de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de «Zorgverzekeringswet (Zvw): Wanbetalers broninhouding en Onverzekerden broninhouding; en Buitenland (verdragsgerechtigden)» nu worden aanbesteed door het CAK. Het CAK heeft op 14 mei 2020 deze aanbesteding gepubliceerd. Het gaat om minder dan 100.000 vorderingen. Bij deze aanbesteding gaat het jaarlijks om circa 46.000 minnelijke vorderingen en 15.000 gerechtelijke vorderingen.
Klopt het dat er overlap in deze aanbestedingen van het CJIB en het CAK zit? Zo ja, hoe kan dit en acht u dat wenselijk?
Ik ga bij de beantwoording er vanuit dat u met overlap bedoelt, de overlap die ontstaat als gevolg van het overdragen van de vorderingen van het CAK naar het CJIB. Er zit geen overlap in deze aanbestedingen. In de aanbesteding van het CAK is nadrukkelijk aangegeven dat de vorderingen inzake broninhouders Zvw mogelijk buiten scope gaan vallen, omdat het CAK ernaar streeft om deze vorderingen per 1 januari 2021 naar het CJIB over te dragen conform Clustering Rijks Incasso (CRI).) Om het risico af te dekken dat deze datum niet wordt behaald, heeft het CAK dit onderdeel inzake Zvw broninhouders in zijn aanbesteding meegenomen. De vorderingen inzake Wmo en Wlz komen pas later voor overdracht naar het CJIB in aanmerking, als zowel het CAK als het CJIB hier organisatorisch en technisch klaar voor zijn. Dit betreft de overdracht van de executoriale titels na het behalen van vonnis.
Klopt het dat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de aanbesteding flink verschillen tussen het CJIB en CAK, en bijvoorbeeld de kwaliteitsnormen uit de Verordening Normen voor Kwaliteit van de Konink Beroepsorg Van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) voor het CJIB ruim voldoende zijn, maar voor het CAK niet? Kunt u dit verschil in voorwaarden bij de aanbesteding verklaren?
De kwaliteitsnormen inzake maatschappelijk verantwoord incasseren zijn zowel bij het CAK als het CJIB van groot belang en duidelijk opgenomen als onderdeel van de aanbesteding. De aanbesteding van het CAK biedt ook de incassobureaus- niet zijnde gerechtsdeurwaarders- de mogelijkheid om in te schrijven. Voor het CJIB geldt dat alleen gerechtsdeurwaarders kunnen inschrijven. Voor de gerechtsdeurwaarder geldt wet- en regelgeving en de genoemde verordening van de KBvG en daarmee is de kwaliteit voldoende gewaarborgd voor het CJIB. Op basis van de incasso- en deurwaardersdiensten, in zowel binnen als buitenland, die namens het CAK dienen te worden uitgevoerd heeft het CAK zijn kwaliteitsnormen geformuleerd. Deze komen overeen met de door de KBvG gehanteerde kwaliteitsnormen. Het CAK heeft een aantal aanvullende technische vereisten opgenomen in de aanbesteding met betrekking tot informatiebeveiliging en gegevensuitwisseling.
Kunt u verder verklaren waarom het CAK er voor kiest slechts enkele percelen te creëren bij de aanbesteding en daardoor de kleinere deurwaarderskantoren de facto al direct buiten spel te zetten? Acht u dit wenselijk? Zo ja, waarom? Zou het uitgangspunt niet moeten zijn: zo goed mogelijk maatschappelijk verantwoord incasseren? Dan zou het toch niet uit hoeven maken hoeveel zaken een kantoor op zich kan nemen?
Het CAK biedt in de aanbesteding zowel incassobureaus als gerechtsdeurwaarders de mogelijkheid zich aan te melden (al dan niet in combinatie of door middel van onderaanneming) ten behoeve van het uitvoeren van incasso- en deurwaardersdiensten. De werkzaamheden binnen de scope van de opdracht hebben immers betrekking op zowel de minnelijke incassofase welke kunnen worden uitgevoerd door zowel een incassobureau als een gerechtsdeurwaarder, als op werkzaamheden in de gerechtelijke en executie fase, welke enkel kunnen worden uitgevoerd door, of in samenwerking met een gerechtsdeurwaarder.
Bij de verdeling van de percelen is het uitgangspunt gehanteerd dat een burger niet met verschillende incassopartners in aanraking komt als er meerdere vorderingen ontstaan op een burger. Dit kan immers zorgen voor een negatieve klantbeleving. Daarnaast kan er ook niet naar de totale debiteurenpositie worden gekeken als de burger in aanraking komt met meerdere incassopartners. Het CAK acht het daarom van grote waarde dat slechts één incassopartner het aanspreekpunt is voor de burger en dat deze partij een totaaloverzicht heeft van de persoonlijke omstandigheden en de betaalmogelijkheden van de burger. Dit past in de Rijksincassovisie. Vanuit deze gedachten en op basis van de omvang van de opdracht is er een scheiding aangebracht tussen binnenlandse incasso (twee opdrachtnemers) en buitenlandse incasso (één opdrachtnemer). Gezien het relatief beperkte volume is het inefficiënt om de opdracht te verdelen over een groot aantal percelen. Het CAK zet erop in om doormiddel van intensief contractmanagement zijn visie en strategie rondom maatschappelijk verantwoord incasseren in samenwerking met de gecontracteerde partijen uit te dragen.
Het CAK hanteert binnen de aanbesteding de volgende verhouding voor prijs en kwaliteit: prijs = 30% en kwaliteit = 70%. Dit betekent dat het CAK de nadruk legt op het selecteren van partijen die de door het CAK gewenste kwaliteit kunnen leveren binnen de kaders rondom maatschappelijk verantwoord incasseren, waarbij er oog is voor de persoonlijke situatie van de burger conform de Rijksincassovisie.
Is het inzetten op grote percelen niet een verkapte manier om alsnog te selecteren op prijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 6.
De dood van George Floyd als gevolg van racistisch politiegeweld |
|
Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe beelden: drie agenten hielden George Floyd tegen de grond bij arrestatie»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de arrestatie en moord op George Floyd?
De kniewurging van George Floyd is een schokkende gebeurtenis die nooit had mogen gebeuren. De beelden van zijn dood zijn zeer aangrijpend. Het kabinet beschikt niet over het complete feitenrelaas.
Zoals ook blijkt uit de wereldwijde reacties, is racisme niet alleen een Amerikaans probleem. Ook in Nederland en elders in de wereld speelt deze problematiek. Het is begrijpelijk dat dit veel losmaakt.
Het kabinet vertrouwt erop dat de Amerikaanse democratische rechtstaat de dood van George Floyd zal onderzoeken en dat recht zal worden gesproken. In dit verband wijs ik erop dat alle vier de betrokken agenten inmiddels zijn ontslagen, aangeklaagd en gearresteerd.
Tijdens de video-conferentie van de RBZ met Secretary of StatePompeo op 15 juni heb ik aangegeven dat de recente ontwikkelingen in de VS, Nederland en wereldwijd eraan herinneren dat de gezamenlijke strijd tegen racisme en discriminatie nog niet voorbij is. Nederland heeft daarbij benadrukt dat inspanningen noodzakelijk blijven om het gezamenlijke doel voor het uitbannen van racisme en discriminatie wereldwijd te behalen (conform de motie van de Leden Van Helvert en Koopmans, kamerstuk 21 501-02, nr. 2172).
Er is op ambtelijk niveau contact met de Amerikaanse autoriteiten over de situatie, ook met de Amerikaanse ambassadeur in Nederland.
Hebt u naar aanleiding van de moord op George Floyd uw zorgen geuit over het grensoverschrijdende politiegeweld en racisme in het Amerikaanse politiekorps in de Verenigde Staten (VS) bij uw Amerikaanse ambtsgenoot? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat journalisten zijn gearresteerd tijdens hun werk, het verslaan van de protesten naar aanleiding van de moord op George Floyd in Amerikaanse steden2?
Ik ben bekend met deze berichtgeving.
Deelt u de mening dat journalisten altijd in vrijheid en zonder angst voor vervolging hun werk moeten kunnen doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De veiligheid van journalisten is van groot belang voor een vrije pers. Journalisten moeten hun werk onafhankelijk en veilig kunnen doen. Vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten gelden als een prioriteit binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland maakt zich hier wereldwijd hard voor.
Naast mijn interventie in de RBZ, heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur naar aanleiding van de situatie in de VS reeds via sociale media aandacht gevraagd voor het belang van vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten.
De VS zijn een democratische rechtsstaat. Ik ga ervan uit, zie ook het debat binnen de eigen Amerikaanse instituties, dat de incidenten in de VS onderzocht en opgehelderd zullen worden en, indien nodig, ook tot vervolging overgegaan zal worden.
Hebt u uw zorgen over de gang van zaken geuit bij uw Amerikaanse ambtsgenoot? Zo nee, bent u bereid dit zo snel als mogelijk te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het geweld tegen vreedzame demonstranten? Deelt u de zorgen van Amnesty International3 over onnodig en excessief geweld?
Nederland volgt de ontwikkelingen in de VS op de voet en spreekt zich uit voor het recht op vreedzame demonstraties. Hoewel de meeste demonstraties in de VS vreedzaam zijn verlopen, zijn op meerdere plekken demonstraties uitgemond in geweld. Daarnaast is er soms sprake geweest van plunderingen. De VS heeft als democratische rechtstaat met een robuuste Grondwet alle benodigde instrumenten om de situatie tot een goed einde te brengen, inclusief het al dan niet inzetten van het leger binnen de kaders van de rechtstaat en het doen van nader onderzoek.
Hoe beoordeelt u de inzet van het leger tegen demonstranten? Deelt u de opvatting dat dit uitermate onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de opvatting dat in plaats van repressie tegen demonstranten juist ingezet moet worden op het tegengaan van de grondoorzaken van racistisch geweld in de VS?
Racisme is geen uniek Amerikaans probleem, maar komt wereldwijd voor, ook in Nederland. Racisme is nooit acceptabel en dient altijd te worden tegengegaan. Nederland draagt dit actief uit. Het is aan de Amerikaanse samenleving en overheid om te bepalen hoe daar racisme wordt bestreden.
Bepleit u een onafhankelijk onderzoek naar het geweld tegen vreedzame demonstranten?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
Het weer opschalen van de reguliere ziekenhuiszorg |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ziekenhuizen hervatten reguliere zorg» «stap voor stap»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de reguliere zorg slechts langzaam wordt opgeschaald? Wat zijn hiervoor volgens u de belangrijkste redenen?
Ik heb de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd regie te nemen in het weer opschalen van de reguliere zorg. Aan de hand van voortgangsrapportages wordt de stand van zaken voor de verschillende sectoren betreft verwijzingen en behandelingen door hen inzichtelijk gemaakt. Op basis van die cijfers zien we dat de reguliere zorg weer toeneemt, maar dat de zorg nog niet volledig terug is op het oude niveau. Dit komt onder meer doordat de anderhalvemetersamenleving, het bieden van COVID zorg en de beschikbaarheid van personeel van invloed zijn op de zorgcapaciteit en zorgvraag.
Is de fasering van het opstarten van de reguliere zorg in elk ziekenhuis hetzelfde (bijvoorbeeld op basis van landelijke richtlijnen) of maakt elk ziekenhuis hierin eigen keuzes?
Het is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om de zorg weer op te starten en de mogelijkheden daartoe voor de eigen organisatie te benutten. Ziekenhuizen moeten hierin dus eigen keuzes maken. Wel is een urgentielijst opgesteld die op basis van input van de betreffende wetenschappelijke verenigingen, leden van de Federatie Medisch Specialisten (FMS), bijgewerkt wordt. Daarnaast wordt regionaal de opstart gemonitord door het Regionaal overleg acute zorg (ROAZ). Zorgaanbieders moeten de opschaling van de zorg in het ROAZ afstemmen als er bijvoorbeeld afhankelijkheden met andere zorgaanbieders bestaan. De NZa faciliteert vervolgens op landelijk niveau de ROAZ-en aan de hand van gesprekken en het beschikbaar stellen van cijfers over de verwijzingen en productie op regioniveau.
Hoe beoordeelt u de uitdaging van het wegwerken van forse wachtlijsten in de reguliere ziekenhuiszorg als gevolg van de coronacrisis in relatie tot de voorbereiding op een mogelijke stijging van het aantal coronapatiënten in het najaar en de noodzaak om de werkdruk voor zorgmedewerkers niet nogmaals te hoog te laten worden?
Dat het wegwerken van het stuwmeer aan zorg geen gemakkelijke opgave is, in een veld dat al een uiterste inspanning heeft geleverd tijdens de piek van de pandemie, ben ik mij terdege bewust. Daarom neemt het kabinet ook verschillende maatregelen, waarover uw kamer periodiek wordt geïnformeerd, om ervoor te zorgen dat een dergelijke piekbelasting niet nogmaals kan gebeuren. Zo heb ik het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) opdracht gegeven om tot een plan te komen voor het opschalen van de IC-capaciteit. Hierbij is ook nadrukkelijk aandacht voor de werkdruk van zorgmedewerkers.
Ziet u kansen en mogelijkheden voor landelijke coördinatie of centrale regie van (bepaalde vormen van) ziekenhuiszorg om zo de wachtlijsten versneld weg te werken? Zou het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) hierbij een rol kunnen vervullen?
Het is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om de zorg weer op te starten en de mogelijkheden daartoe voor de eigen organisatie te benutten. Het ziekenhuis zelf heeft daar het meeste zicht op wat haalbaar is voor organisatie. De NZa sluit met haar werkwijze aan bij de bestaande regionale structuren en zorgnetwerken die er al zijn. De zorgverzekeraars zijn aangesloten bij deze regionale structuren. Verder heb ik het LNAZ gevraagd om in het plan voor de opschaling van de IC-capaciteit ook aan te geven of er nadere afspraken over landelijke coördinatie nodig zijn.
Deelt u de mening dat deze crisisperiode ook kansen biedt om een slag te maken richting efficiëntere en duurzamere zorg, bijvoorbeeld door kritischer te kijken naar de verwijzing van de eerstelijns- naar de tweedelijnszorg of door het beter benutten van e-healthmogelijkheden?
Met de Juiste Zorg op de Juiste plek waren we – ook in de periode voor de COVID-19 crisis – al intensief bezig met het verplaatsen en vervangen van zorg. Ik deel de mening dat dit door deze crisisperiode nog meer aan urgentie heeft gewonnen.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, vergen de maatregelen rondom de aanpak van COVID-19 dat zoveel mogelijk passende zorg buiten het ziekenhuis wordt gegeven. Het gaat dan om de inzet van digitale toepassingen, die bijvoorbeeld kunnen worden ingezet voor consulten, controle afspraken, begeleiding/coaching of voor- en nazorg op afstand. Hierbij gaat het niet alleen om het omzetten van een fysiek consult naar een consult via beeldbellen, maar ook om het anders organiseren van de zorg met inzet van ehealth toepassingen. Dus bijvoorbeeld geen (of minder) consulten als begeleiden of monitoren op afstand voldoende is. Het is aan veldpartijen gezamenlijk om te bepalen in welke gevallen digitale zorg mogelijk en wenselijk is en aan professionals en patiënten waar die wel of niet wordt ingezet. Passende zorg buiten het ziekenhuis kan ook door te kijken of de zorg niet beter in de eerstelijn kan plaatsvinden en door te kijken naar gepast gebruik van zorg.
Dit alles geldt nu voor de situatie waarin we nog te maken hebben met het virus, maar ook voor daarna. Er moet te allen tijde bekeken worden waar en hoe zorg het beste kan worden geleverd.
Hoe beoordeelt u het rapport van Gupta Strategists, waaruit blijkt dat een kwart van alle policonsulten op afstand zou kunnen worden uitgevoerd?1
Ik deel dat er zeker meer mogelijkheden zijn als het gaat om het verlenen van zorg op afstand. Dat hebben professionals en patiënten de afgelopen periode ook kunnen ervaren. Ik kan niet beoordelen of het genoemde percentage realistisch is. Het is primair aan professionals en patiënten gezamenlijk om te bepalen wat de juiste zorg op de juiste plek is. Van belang is dat dit een gezamenlijk besluit is van professional en patiënt.
Bent u bereid om digitalisering van de zorg op korte termijn extra te ondersteunen, eventuele belemmeringen in wet- en regelgeving weg te nemen en in gesprek te gaan met wetenschappelijke verenigingen over het aanpassen van richtlijnen, zeker als dit bijdraagt aan het sneller wegwerken van wachtlijsten als gevolg van de coronacrisis?
De afgelopen periode ben ik al bezig om deze beweging te ondersteunen. Dit is in lijn met de ambitie in het regeerakkoord om inzet van digitale zorg te bevorderen via afspraken en akkoorden met de relevante partijen in het zorgveld. Ondersteuning is er zowel financieel als door hulp te bieden bij de transformatie. Tevens heeft de NZa de mogelijkheden voor het leveren van zorg op afstand uitgebreid door de prestaties voor de COVID-19 crisis tijdelijk aan te passen. Ik vind het in deze fase vooral van belang dat digitale zorg nu ook een regulier onderdeel van de zorg wordt en blijft. Ik ben daarom in gesprek met de inspectie, het zorginstituut en de NZa om te kijken wat nodig is om dat nu structureel te realiseren. Met het oog daarop heb ik de NZa ook de opdracht gegeven om mij te adviseren in de mogelijkheden die de bekostiging biedt om de huidige versnelde ontwikkelingen rondom digitale zorg te bestendigen en verder te stimuleren.
Bent u bereid om, bijvoorbeeld via het Programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik, te inventariseren welke lessen er getrokken kunnen worden uit de coronacrisis met betrekking tot zinnige zorg?
Ja daar ben ik toe bereid. Zo heb ik bijvoorbeeld de NZa gevraagd om, in aanvulling op haar coördinerende rol, te kijken naar de lessen die getrokken kunnen worden uit de COVID-19 crisis. Ik heb de NZa gevraagd om te kijken welke instrumenten verder ingezet kunnen worden om de goede ontwikkelingen op het gebied van gepast gebruik en digitale levering van zorg te blijven stimuleren en mij hierover uiterlijk medio juli te adviseren. Het Zorginstituut is hier vanuit zijn rol met betrekking tot gepast gebruik nauw bij betrokken.
Verder wordt er vanuit het programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik ingezet op het ondersteunen van medisch specialisten met concrete handvatten. Het programma heeft net voor de crisis een agenda vastgesteld van onderwerpen van gepast gebruik die sowieso geïmplementeerd moeten worden. Juist deze agenda is extra behulpzaam in de crisis en ook hier zullen lessen uit getrokken worden over de beste manieren om te implementeren.
Deelt u de mening dat zorgmedewerkers actief betrokken dienen te worden bij de keuzes die ziekenhuizen maken bij het opstarten van de reguliere zorg? Zo ja, bent u bereid om het belang van zeggenschap van zorgmedewerkers onder de aandacht te brengen van ziekenhuisbestuurders? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 aangaf zijn ziekenhuizen zelf verantwoordelijk voor het opstarten van de reguliere zorg. Dat zorgmedewerkers bij dit proces worden betrokken lijkt mij niet meer dan logisch. Het gaat immers ook over de beschikbare capaciteit van zorgpersoneel bij het opstarten van zorg. Uit signalen die ik van de NZa voor wat betreft het opschalen van reguliere zorg krijg, begrijp ik dat ziekenhuizen de knelpunten (tekorten en benodigde recuperatie) onderkennen en hiermee rekening houden. Ook heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de Minister voor Medische Zorg, de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ) en de Chief Nursing Officer (CNO) over de verbetering van de positie van verpleegkundigen. Ik verwacht hierover van de CNO op termijn een aanvullend advies met input vanuit alle branches en zal uw Tweede Kamer daarna informeren.
Wat is uw reactie op het gestelde in het artikel dat in sommige ziekenhuizen nog steeds IC-zorg wordt verleend buiten de IC-muren, terwijl er mogelijk in andere ziekenhuizen wel voldoende IC-capaciteit beschikbaar is?2
De afgelopen periode is er in de ziekenhuizen alles aan gedaan om de benodigde COVID-19 zorg te leveren. Alle zeilen zijn bijgezet in deze piekperiode. Dat betekende ook dat in bepaalde ziekenhuizen extra ruimtes werden ingericht om IC-zorg te leveren. Na deze eerste piek wordt op dit moment de reguliere zorg die tijdelijk was afgeschaald, weer opgeschaald en zien we dat het aantal COVID-19 patiënten op de IC gelukkig weer sterk gedaald is. In deze nieuwe fase bereiden we ons tevens voor op een eventuele tweede golf. Een situatie zoals tijdens de eerste piek willen we in de toekomst voorkomen. Dit is onderdeel van de opdracht die ik aan LNAZ heb gegeven. In verschillende werkgroepen wordt dit plan verder uitgewerkt. Een van deze werkgroepen richt zich op de regioverdeling en infrastructuur.
Kunt u aangeven of de afspraken die zorgverzekeraars met ziekenhuizen hebben gemaakt over de continuïteitsbijdrage (bevoorschotting) toereikend zijn? Deelt u de mening dat financiële problemen in ziekenhuizen als gevolg van de coronacrisis geen belemmering mogen vormen bij het weer opschalen van de reguliere zorg?
Zorgverzekeraars maken specifieke afspraken voor de continuïteitsbijdrage met zorgaanbieders met een jaarlijkse omzet boven de 10 miljoen euro, zoals de ziekenhuizen. Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en NVZ zijn constructief met elkaar in gesprek, met als streven om rond 1 juli een regeling gereed te hebben. Tot dat moment kunnen ziekenhuizen een vooruitbetaling van hun zorgverzekeraar krijgen. Op deze manier zouden financiële gevolgen van de Covid-19 crisis geen belemmeringen mogen vormen bij het opschalen van de reguliere zorg.
Hoe beoordeelt u de claim van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen van vijf miljard euro vanwege wegvallende omzet en extra kosten voor het «coronaproof» maken van de zorg? Wat is volgens u hierbij de positie van de ziekenhuizen, medisch-specialistische bedrijven, zorgverzekeraars en de overheid?
Het is op dit moment nog niet duidelijk wat de precieze financiële gevolgen zijn van de COVID-19 crisis voor de ziekenhuizen. De verschillende partijen die u noemt zijn op dit moment met elkaar in gesprek om hierover inzicht te krijgen. Zo zijn zorgverzekeraars en ziekenhuizen in gesprek over de vergoeding van meerkosten voor COVID-19 en over de vergoeding van weggevallen omzet voor 2020 en ik heb hen ook gevraagd om in kaart te brengen wat de financiële impact is voor 2021. Met elkaar wordt nu dus inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen van de crisis zijn voor dit jaar, maar ook wat dit voor de jaren daarop betekent.
Deelt u de mening dat bij eventuele extra financiële ondersteuning het belang van het ziekenhuis als goed werkgever en het belang van patiënten die moeten kunnen rekenen op kwalitatief goede zorg in hun eigen ziekenhuis, centraal moeten staan? Hoe wilt u hierbij ongewenste productieprikkels voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 13. Het is van belang dat er eerst inzicht komt in de financiële impact van de COVID-19 crisis op de ziekenhuizen en dat er passende afspraken worden gemaakt over de vergoeding van meerkosten en omzetverlies. Daarbij stel ik het belang van kwalitatief goede zorg voor patiënten altijd voorop.
Heeft u inmiddels, mede met het oog op de ervaringen bij het Slotervaartziekenhuis en de IJsselmeerziekenhuizen, goed zicht op de financiële positie van alle ziekenhuizen in Nederland, zodat eventuele financiële problemen tijdig gesignaleerd worden en er snel actie kan worden ondernomen?
Ja, naar aanleiding van de faillissementen van MC Slotervaart en MC IJsselmeerziekenhuizen is het systeem van vroegsignalering van financiële en organisatorische risico’s bij ziekenhuizen en andere belangrijke zorgaanbieders verbeterd. Zorgverzekeraars hebben hun eigen systemen uitgebreid en signalen worden sneller gedeeld met de NZa. In werkafspraken tussen de NZa, zorgverzekeraars en zorgkantoren is vastgelegd op welk moment zorgverzekeraars en zorgkantoren mogelijke risico’s in ieder geval moeten melden. Daarnaast leunt het early warning system niet langer op informatie van zorgverzekeraars alleen. De NZa houdt zelf de financiële positie van zorgaanbieders scherper in de gaten, bijvoorbeeld door gebruik te maken van openbare informatie uit jaarrekeningen en media-analyses. Ten slotte wordt het Ministerie van VWS in een eerder stadium geïnformeerd bij dreigende discontinuïteit van bepaalde zorgaanbieders, namelijk als het zorgaanbieders betreft waarvan de discontinuïteit een grote maatschappelijke impact zou hebben en/of wanneer partijen zelf niet tot een oplossing komen. Dit brengt mij in positie om regie te nemen wanneer partijen er onderling niet uit dreigen te komen en daarmee de continuïteit van zorg in gevaar komt.
Wat vindt u van het pleidooi van de voorzitter van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding om bij een volgende piek per regio een coronaziekenhuis aan te wijzen?3
Momenteel werkt het LNAZ met diverse veldpartijen aan een plan voor opschaling van de IC-capaciteit. Hierin zal onder meer bekeken worden hoe de IC-zorg voor COVID-19 patiënten in het geval van een tweede golf het beste georganiseerd kan worden. Daarbij wordt ook de optie bezien om patiënten te concentreren in bepaalde ziekenhuizen. Het plan wordt later deze maand gepresenteerd. Hier wil ik niet op vooruit lopen.
Kunt u schetsen welk effect het terugschalen van de electieve zorg (met name het uitvoeren van operaties) heeft op de revalidatiezorg? Klopt het dat hier sprake is van tien procent vraaguitval? Zo ja, hoe gaan zorgverzekeraars hiermee om?
De verwachting is dat het terugschalen van electieve zorg ook een reactie heeft op vervolgzorg, zoals de revalidatiezorg. Wanneer minder zorg wordt geleverd, zijn er ook minder patiënten die doorstromen naar een revalidatietraject. Tot hoeveel vraaguitval dit precies heeft geleid, is door de NZa niet onderzocht, mede vanwege een gebrek aan toegang tot actuele data. Maar het is waarschijnlijk dat dit voor verschillende zorgvragen varieert. De (groepsactiviteiten in het kader van) hartrevalidatie bijvoorbeeld was volledig gestopt, terwijl alle acute en noodzakelijke revalidatiebehandelingen gewoon doorgang gevonden hebben. Niet alle zorg is acuut en ook in de revalidatiesector wordt bij (de opstart van) reguliere zorg gebruik gemaakt van zorg op afstand/digitale zorg (bij bepaalde onderdelen van hartrevalidatie bijvoorbeeld) om zoveel mogelijk zorg te laten plaatsvinden. Zorgverzekeraars bieden daarbij zorgaanbieders de mogelijkheid om een continuïteitsbijdrage aan te vragen voor omzetdaling vanuit de basisverzekering en/of aanvullende verzekering door COVID-195.
Kunt u schetsen welk effect het terugschalen van de electieve zorg (met name het uitvoeren van operaties) heeft op de wijkverpleging? Klopt het dat hier sprake is van tien procent vraaguitval? Zo ja, hoe gaan zorgverzekeraars hiermee om?
De NZa voert momenteel twee analyses uit naar het effect van de crisis op de wijkverpleging. In de eerste analyse wordt gekeken bij welke vormen van electieve zorg wijkverpleging vaak als vervolgzorg wordt ingezet. In de tweede analyse kijkt de NZa naar het effect van de crisis op de wijkverpleging en de huisartsenzorg. Deze rapportages volgen dus nog en uw Kamer wordt daarover te zijner tijd geïnformeerd.
Het bericht dat de groep externe deskundigen zich niet serieus genomen voelt |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de externe deskundigen die het niet eens zijn met het feit dat u het standpunt van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) met betrekking tot het bestrijden van vuurwerk heeft overgenomen?1
Ja.
Kunt u reageren op het feit dat deze groep zich niet serieus genomen voelt en wat is u mening hierover?
Ik baseer mij op het in opdracht van mij opgestelde rapport naar de bestrijding van vuurwerkbranden waaraan deskundigen van verschillende organisaties en kennisinstituten hebben meegewerkt, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Organisatie voor toegepast- natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO).2 De mening van de in de vraag bedoelde groep externe deskundigen is in het onderzoek betrokken. Door de onderzoekers is geconcludeerd dat die mening onvoldoende is onderbouwd. Ik zie dan ook geen reden om met deze externe deskundigen in gesprek te gaan.
Kunt u uitleggen waarom u de mening van externe deskundigen ter zijde laat liggen, terwijl zij spreken over een onjuist en levensgevaarlijk standpunt van het IFV?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nogmaals in gesprek te gaan met de externe deskundigen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om aanvullend onderzoek te doen naar subklasse 1.4?
Nee. Er is volgens de door mij geraadpleegde deskundigen geen reden om verder aanvullend onderzoek te doen, omdat dit niet tot andere inzichten zal leiden.
Bent u bereid om de externe deskundigen te betrekken bij het aanvullende onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u nog toelichten dat er in het document is aangegeven dat de Adviseur Gevaarlijke Stoffen als onderdeel van de brandweer Nederland zelf aangeeft niet deskundig te zijn op het gebied van vuurwerk? Welke consequenties moeten hieruit getrokken worden?
De Adviseurs Gevaarlijke Stoffen (AGS) zijn specifiek voor die taak opgeleide functionarissen binnen de veiligheidsregio’s. Bij incidenten met vuurwerk worden die specialisten ingeschakeld. Zo nodig winnen zij advies in bij personen/organisaties met meer specifieke kennis van vuurwerk. In het kader van het IFV-onderzoek is gekeken naar de schakelfunctie van de AGS. Geconcludeerd is dat de AGS-en voldoende deskundig zijn voor die rol. Ik zie geen aanleiding om dit nader te laten bekijken.
Het bericht ‘UMC’s willen loonsverhoging voor verpleegkundigen’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UMC’s willen loonsverhoging voor verpleegkundigen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het veelzeggend is dat het deze keer niet vakbonden zijn, maar nota bene werkgevers die in de aanloop naar hun cao-onderhandelingen met een «looneis» komen? Wat zegt u dat?
Werknemers in de zorg doen belangrijk en verantwoordelijk werk. Daar mag, of beter gezegd, daar moet ook een fatsoenlijke beloning tegenover staan. Om een concurrerende salarisontwikkeling mogelijk te maken, stel ik jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling beschikbaar. Voor 2020 bedraagt deze bijdrage ongeveer € 1,1 miljard.
De beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte vertaalt zich uiteindelijk in de cao’s die in de sector worden afgesloten. De afgelopen periode zijn binnen de zorg diverse cao’s afgesloten met een mooie loonsverhoging. Bijvoorbeeld bij de ziekenhuizen (loonsverhoging van 5% per januari 2020) en bij de VVT (loonverhoging van 3,5% per 1 juni 2020). In meerjarig perspectief lopen de loonstijgingen in de zorg in de pas met die in de markt, onderwijs en overheid.
Begrijpt u zorgverleners als zij zeggen dat zij alle bij herhaling uitgesproken, mooie woorden van waardering voor hun beroep en hun inzet de laatste maanden vanuit de hele politiek, omgezet willen zien in daden, bijvoorbeeld met betrekking tot hun beloning?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, ook van de voorzitter van werkgevers, dat nu het moment is om een betere (financiële) waardering van zorgverleners concreet vorm te geven door het uittrekken van extra geld daarvoor? Zo ja, bent u daartoe bereid? Wanneer en in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.