De strafoplegging door rechters in rechtszaken naar aanleiding van de jaarwisseling |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rechters ongevoelig voor hogere eisen»?1
Ja.
Klopt het dat rechters in een aantal gevallen tijdens de berechting van verdachten in zogenoemde supersnelrecht- en snelrechtzittingen naar aanleiding van overtredingen en misdrijven die werden begaan tijdens de jaarwisseling de hogere strafeisen van het Openbaar Ministerie (OM) niet hebben gevolgd?
Het klopt dat de rechter in een aantal van de aangeduide zaken een lagere straf heeft opgelegd dan door de officier was geëist. Het aantal zaken van de afgelopen jaarwisseling dat is afgehandeld via supersnelrecht is echter te beperkt en te divers om op basis daarvan algemene conclusies te trekken over de vraag of rechters de per 31 december 2010 verhoogde strafeisen volgen. Ik verwijs wat dit betreft naar hetgeen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hierover heeft gezegd tijdens het debat van 20 januari 2011, en naar het onderzoeksrapport van de Universiteit Tilburg dat ik uw Kamer op 19 november 2010 heb gestuurd over de hoogte van de door de rechter opgelegde straffen in zaken van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 28 684, nr. 293). Uit dit onderzoek van 274 zaken waarin in 2010 een onherroepelijk vonnis is uitgesproken bleek dat rechters gemiddeld 93% van de strafeis van het OM volgen.
Hoe motiveren rechters in hun vonnissen de afwijking van de strafeis van het OM?
In onderhavige zaken gaat het om politierechterzittingen waarin mondeling uitspraak is gedaan. Mede om die reden is het lastig om een overzicht te geven van de motiveringen die de rechters hebben gegeven in deze zaken.
Deelt u de opvatting dat het vooral bij geweld tegen gezagsdragers van belang is dat zwaarder wordt gestraft?
Ja. Om deze reden heeft het OM op mijn instigatie bij de afgelopen jaarwisseling de strafeis voor deze categorie misdrijven verder verhoogd (van 150% naar 200%).
Verklaringen omtrent gedrag voor criminele jongeren |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weinig animo voor herkansing van criminele jongeren»1?
Ja
Hoeveel voorwaardelijke Verklaringen omtrent het Gedrag (VOG) zijn er aangevraagd en hoeveel zijn er afgegeven? Wat zijn doorgaans de redenen voor de afwijzingen?
Ter gelegenheid van de start van de pilot «VOG onder voorwaarden» (hierna de pilot) op 27 mei 2010, zijn in totaal zeven aanvragen voor een VOG onder voorwaarden ingediend bij het Centraal Orgaan verklaring Omtrent het gedrag (hierna COVOG). Het COVOG heeft hiervan in drie gevallen vastgesteld dat de aanvrager voldeed aan alle voorwaarden voor deelname aan de pilot. Deze drie VOG’s heeft de toenmalige Minister van Justitie bij de aftrap van de pilot aan de betreffende jongeren uitgereikt.
In de vier overige gevallen voldeden de aanvragers niet aan alle gestelde voorwaarden voor deelname aan de pilot. De aanvragers waren ofwel ouder dan de gestelde maximumleeftijd van 21 jaar, ofwel waren nog niet aantoonbaar op de goede weg omdat zij recentelijk met justitie in aanraking waren gekomen.
Is het waar dat er na de uitreiking van de eerste drie voorwaardelijke VOG slechts twee aanvragen zijn gedaan? Zo ja, waar ligt dat aan en wat gaat u doen om het aantal aanvragen toe te laten nemen? Zo nee, hoeveel aanvragen zijn er dan wel gedaan?
Sinds de start van de pilot heeft het COVOG geen nieuwe aanvragen voor afgifte van een VOG onder voorwaarden ontvangen. Ik verwijs overigens naar mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat het voor het voorkomen van herhaling van crimineel gedrag het van groot belang is dat jonge ex-delinquenten stage kunnen lopen en een opleiding kunnen afmaken? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het zeer geringe aantal voorwaardelijke VOG dat is afgegeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is voor jongeren met een strafrechtelijk verleden van groot belang dat zij resocialiseren in de samenleving, zodat wordt voorkomen dat zij terugvallen in strafbaar gedrag. Het lopen van een stage of het volgen van een opleiding kan hieraan bijdragen. Hierbij merk ik op dat niet voor alle stages of opleidingen een VOG is vereist. Daar waar een VOG wordt gevraagd ben ik mij ervan bewust dat dit ertoe kan leiden dat stagiaires niet de door hen gewenste stage kunnen lopen. Om jongeren die aantoonbaar op de goede weg zijn zo goed mogelijk te kunnen laten resocialiseren heeft de toenmalige Minister van Justitie de pilot gestart waarin een VOG onder voorwaarden wordt verstrekt. Vanwege de beperkte vraag naar een VOG onder voorwaarden, is ook slechts in een beperkt aantal gevallen een VOG onder voorwaarden verstrekt.
In 2010 heb ik 15 645 reguliere VOG-aanvragen ontvangen van jongeren onder de 18 jaar. Daarvan zijn er 63 geweigerd. Dat is 0,4 % van de aanvragen. Toegespitst op de gemeente Rotterdam, waar de pilot plaatsvindt, ging het om 367 reguliere aanvragen van jongeren onder de 18 waarvan de toenmalige Minister van Justitie er drie heeft geweigerd. In de overige gevallen heeft hij wel een VOG verstrekt.
Deelt u de mening dat het teleurstellend is dat slechts een zeer gering aantal jongeren met criminele antecenten voorwaardelijke VOG hebben gekregen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat dit aantal gaat stijgen? Zo nee, waarom niet?
De pilot is gestart vanwege het signaal dat jongeren met een strafrechtelijk verleden door de weigering van de VOG te veel werden belemmerd in het volgen van een stage of het vinden van een baan. Er wordt echter slechts zeer beperkt gebruikgemaakt van de mogelijkheid om een VOG onder voorwaarden te krijgen. Dat zou erop kunnen wijzen dat de behoefte daaraan minder groot is dan eerder werd verondersteld.
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 4, merk ik overigens op dat het reguliere beoordelingskader voor VOG-aanvragen ruimte biedt om een zorgvuldige belangenafweging te maken. Hierbij wordt rekening gehouden met de belangen die een jongere met een strafrechtelijk verleden heeft bij afgifte van de VOG.
Is het waar dat veel werkgevers wel weten van het strafblad van hun stagiair, maar er zelf geen problemen mee hebben? Zo ja, waarom moeten wettelijke regels in die gevallen een stageplek in de weg moeten staan?
Veelal brengt een stagiair de werkgever op de hoogte van zijn of haar strafrechtelijk verleden. Hierbij geldt dat het de verantwoordelijkheid is van de werkgever om te bepalen of hij van een stagiair een VOG verlangt of niet. Dit is anders als het overleggen van een VOG – zoals het geval is bij de pilot – wettelijk verplicht is gesteld. In deze gevallen kan de werkgever de stagiair niet zonder overlegging van een VOG stage laten lopen. De samenleving dient beschermd te worden tegen personen die bepaalde strafbare feiten hebben gepleegd waaraan bijzondere risico’s zijn verbonden die de behoorlijke uitoefening van de functies binnen deze branche in de weg staan. Te denken valt daarbij aan functies in de zorg en het onderwijs, waarbij sprake kan zijn van bijvoorbeeld een afhankelijkheidsrelatie. In die gevallen is het niet verantwoord om het kunnen vervullen van de functie te laten afhangen van de persoonlijke mening van de werkgever over de door de stagiair gepleegde strafbare feiten.
Deelt u de mening van de woordvoerder van het ROC Zadkine dat door jongens met een relatief gering crimineel verleden geen VOG te geven, zij in feite dus dubbel gestraft worden? Zo ja, wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hoewel het voorstelbaar is dat het als een straf gevoeld kan worden, is de weigering van de afgifte van de VOG geen straf. De VOG is een preventief bestuursrechtelijk instrument dat tot doel heeft om te voorkomen dat personen (ook jongeren) met een voor een functie of stage relevant strafrechtelijk verleden gedurende een vastgestelde periode werkzaam kunnen worden in die functie of daarin stage kunnen lopen. Dit vanwege het risico voor de samenleving dat het strafrechtelijk verleden van de jongere met zich brengt. Per geval wordt een individuele afweging gemaakt waarbij wordt beoordeeld of de VOG ondanks het strafrechtelijk verleden van de jongere kan worden afgegeven. Hierbij wordt het belang van de jongere zorgvuldig afgewogen tegen het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving.
Is het waar dat de pilot met de voorwaardelijke VOG nog te weinig bekendheid geniet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te veranderen?
De pilot heeft zowel bij de start als daarna in landelijke en lokale media aandacht gehad. Ook de burgemeester van Rotterdam heeft zich binnen de gemeente bij meerdere gelegenheden positief uitgelaten over de pilot. Bovendien vervult hij richting werkgevers een stimulerende en faciliterende rol om hen te bewegen om als werkgever deel te nemen aan de pilot.
Daarnaast wijzen de twee deelnemende ROC’s hun leerlingen die stage gaan lopen op het bestaan en de mogelijkheden van de pilot.
Tot wanneer loopt de pilot met de voorwaardelijke VOG en zijn de uitkomsten tot nu toe aanleiding om de duur of de opzet van de pilot te veranderen? Zijn er plannen om de pilot naar andere gemeenten uit te breiden?
De pilot loopt tot 1 oktober 2011. Hierbij is afgesproken om de pilot tussentijds te evalueren. Mede gezien mijn antwoorden op vragen 4. en 5. is het niet aannemelijk dat de evaluatie aanleiding geeft om de pilot voort te zetten. Gezien de huidige resultaten van de pilot, zal ik deze niet uitbreiden naar andere gemeenten.
Deelt u de zorg dat een (te) rigide toepassing van de regels rond het afgeven van een (voorwaardelijke) VOG resocialisatie kan belemmeren daar waar de veiligheid dit niet vereist?
Van rigiditeit in de toepassing van regels is geen sprake zoals hiervoor is uiteengezet.
Het bericht ‘Den Haag schrijft tbs-kliniek pillen voor’ |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de artikelen «Rijk schrijft tbs-kliniek pillen voor»1 en «Tbs gaat kapot door gebrek aan draagvlak»?2
Ik heb kennisgenomen van de inhoud.
Is het waar dat ambtenaren van uw ministerie tbs-klinieken vertellen welke behandeling bepaalde patiënten moeten ondergaan en artsen zelfs opdragen bepaalde medicijnen voor te schrijven aan individuen? Gebeurt dit nog steeds of is dit iets uit het verleden? Hoe beoordeelt u dit feit? Welke regels en richtlijnen gelden hiervoor?
Nee. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is dit ook in het verleden niet gebeurd. Voor geneeskundige behandelingen zijn gekwalificeerde artsen vereist. Opname in het BIG-register waarborgt de kundigheid van de behandelaars. Dat kunnen overigens rijksambtenaren zijn. Er zijn immers twee rijksklinieken die forensische zorg aanbieden.
Is het waar dat de toenmalige minister van Justitie zelfs het gehele medisch dossier van patiënten opeiste? Zo ja, waarom? Op grond waarvan is dit toegestaan? Gebeurt dit nu nog steeds?
In die gevallen dat de Kamer verzoekt om een reconstructie van een incident, inclusief inschattingen van behandelaars, moet ten behoeve van de beantwoording ook het medisch dossier worden geraadpleegd. Ter illustratie verwijs ik u naar Kamerstukken II, 29 452, nr. 22. Vermoedelijk is in het door u aangehaalde artikel op de zaak-B. gedoeld. Naar aanleiding van de commotie rond de ernstige recidive van B. in oktober 2006 heeft de toenmalige minister het gehele persoonsdossier opgevraagd. De Tweede Kamer heeft de toenmalige minister destijds tot in detail om opheldering gevraagd; die opheldering kon alleen worden gegeven door bestudering van het persoonsdossier. Dit dossier bevatte ook medische informatie over B.
De toenmalige minister heeft geen aanwijzingen of opdracht gegeven ter wijziging van de behandeling van B. Ook in deze zaak zijn en worden behandelinhoudelijke beslissingen overgelaten aan de behandelende arts(en).
Waarom worden mensen uit de tbs-praktijk, zoals de aan het woord zijnde ex-directeur, onder druk gezet om geen openheid te geven over de gang van zaken in tbs-klinieken en waarom mogen zij hun mening over het gevoerde beleid niet uiten? Welke gedachte zit daarachter? Bent u bereid er voor te zorgen dat dit onmiddellijk stopt?
De vrijheid van meningsuiting van de fpc-directeuren wordt door regels noch richtlijnen ingeperkt. Gezien de politieke verantwoordelijkheid van de Minister en de Staatssecretaris wordt verwacht dat voorafgaand aan een mediacontact hierover overleg plaatsvindt.
Overigens ben ik nergens bang voor.
Bent u bereid de regels en richtlijnen die de vrijheid van meningsuiting inperkt van mensen die werken in penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken zodanig te versoepelen dat zij niet langer bang hoeven te zijn hun mening te geven over het gevoerde beleid? Zo nee, waarom niet? Waar bent u bang voor?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de recidivecijfers na tbs, afgezet tegen het recidivepercentage na gevangenisstraf? Bent u van mening dat de tbs-maatregel als een succes kan worden beschouwd, gelet op het lagere recidivecijfer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze positieve boodschap ook zoveel mogelijk uit te dragen? Zo nee, waarom niet?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn bijdrage in eerste termijn van de begrotingsbehandeling 2011 van het ministerie van Veiligheid en Justitie in uw Kamer, d.d. 25 november 2010.
De onrechtmatige vreemdelingenbewaring van een voormalige alleenstaande minderjarige asielzoeker in de Kerstperiode |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat een 18-jarige jongen uit Angola die al negen jaar alleen in Nederland verblijft, op 24 december 2010 één dag voor kerst, in vreemdelingenbewaring is geplaatst?1
Nee. De vreemdeling waar in deze vraag aan wordt gerefereerd werd op 22 december 2010 in vreemdelingenbewaring gesteld.
Klopt het dat de rechtbank van Dordrecht in een uitspraak van 7 januari 20112 heeft geoordeeld dat deze vreemdelingenbewaring onrechtmatig was, derhalve niet had mogen plaatsvinden, en de bewaring van deze jongen onmiddellijk moet worden opgeheven? Is dit laatste inmiddels gebeurd?
Op 7 januari 2011 is de vrijheidsontnemende maatregel, die was opgelegd op 22 december 2010, opgeheven op last van de rechtbank. De vreemdeling werd in vrijheid gesteld.
Klopt het dat de rechtbank heeft overwogen dat de vreemdelingenbewaring in deze zaak is gebruikt om deze kwetsbare jongen te dwingen mee te werken aan terugkeer naar Angola? Zo ja, to welke reactie geeft dit u aanleiding? Bent u ervan op de hoogte dat de mate van medewerking aan terugkeer geen grond is om een vreemdeling in de gevangenis te zetten? Zo ja, wat is de verklaring dat hiertoe in deze zaak toch toe is overgegaan? Waarom wordt een vreemdeling in bewaring geplaatst terwijl er geen aspecten van openbare orde spelen en er geen vluchtgevaar is?
Uit mijn beleid, zoals dat ook is bevestigd door de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, volgt dat een vrijheidsontnemende maatregel kan worden toegepast ten aanzien van de vreemdeling die niet of onvoldoende meewerkt aan zijn uitzetting. Juist door de oplegging van de maatregel wordt de mogelijkheid van uitzetting veilig gesteld, doordat permanent kan worden toegezien op de inspanningen tot terugkeer. Daarnaast wordt het zicht op uitzetting verscherpt en bevorderd. De noodzaak voor het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel wordt gemotiveerd aan de hand van de vreemdeling persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden. De mate van medewerking aan vertrek vormt een afweging in dit kader.
In het concrete geval van de door u aangehaalde zaak is door de procesvertegenwoordiger ter zitting – zoals ook blijkt uit de uitspraak – allereerst gewezen op het gebrek aan medewerking van de vreemdeling aan zijn uitzetting in de periode voorafgaand aan diens inbewaringstelling. Daarbij is verwezen naar de gedragingen van de vreemdeling bij gelegenheid van een presentatie bij de Angolese autoriteiten, zijn verklaringen tijdens de diverse vertrekgesprekken en het niet nakomen van gedane toezeggingen contact op te nemen met het IOM. Daarmee heeft de procesvertegenwoordiger een correcte presentatie gegeven van de feiten en omstandigheden van de zaak. Uw beschrijving van de gang van zaken ter zitting deel ik niet. Noch ben ik van mening dat de omstandigheden in deze zaak of de tijd van het jaar reden hadden moeten zijn om anders te handelen. Uiteraard ben ik bereid op uw verzoek het stenografische verslag aan de Tweede Kamer te zenden.
In deze zaak heeft de rechter geoordeeld dat onvoldoende gebleken is dat niet met een lichter middel had kunnen worden volstaan en heeft hij gelast de bewaring op te heffen. De onderliggende rechtsvraag is in andere uitspraken afdoende uitgemaakt. Hoewel ik de conclusie van de rechter in onderhavige zaak op zichzelf niet volledig deel, heb ik besloten niet in hoger beroep te gaan en voor het moment te berusten in de feitelijk ontstane situatie. Deze uitspraak geeft echter geen aanleiding de uitvoering anders te instrueren.
Vreemdelingenbewaring zie ik als ultimum remedium en wordt als zodanig ook toegepast. Het proces is zodanig ingericht, dat de vreemdeling voorafgaand aan een inbewaringstelling wordt gehoord, teneinde te beoordelen of sprake is van feiten en omstandigheden welke aanleiding zouden kunnen geven van de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel af te zien. Ook na de inbewaringstelling van een vreemdeling wordt – indien zich relevante feiten of omstandigheden voordoen – bezien of deze aanleiding geven alsnog voor een lichter middel te kiezen.
Overigens zal ik naar aanleiding van de motie van het lid Gesthuizen c.s. de mogelijkheden om meer gebruik te maken van alternatieven voor vreemdelingenbewaring nader onderzoeken en uw Kamer hierover voor de zomer van 2011 informeren.
Klopt het dat uw procesvertegenwoordiger tijdens de zitting bij de rechtbank in eerste instantie heeft verhuld wat de werkelijke reden was van de inbewaringstelling en dat dit pas is toegegeven nadat hier door de rechter op is doorgevraagd? Zo ja, wat is hiervoor uw verklaring? Bent u bereid het stenografisch verslag van de rechtszitting aan de Tweede Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het mensonterend is om een jonge jongen die al negen jaar in Nederland is, jaren een verblijfsvergunning heeft gehad, alleen naar Nederland is gestuurd en al bijna zijn hele jeugd een onstabiel bestaan heeft geleid, één dag voor kerst uit zijn vertrouwde omgeving te halen en in de gevangenis te plaatsen, zonder dat hij iets misdaan heeft? Wat is uw verklaring dat, ondanks een poging vanuit de Tweede Kamer om de bewaring van deze jongen in elk geval tijdens de kerstdagen op te heffen, deze juridisch onrechtmatige en bovendien onmenselijke vreemdelingenbewaring toch is voortgezet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de rechtbank heeft geoordeeld dat in zaken als deze lichtere middelen dan bewaring hadden moeten worden toegepast? Zo ja, tot welke reactie geeft uu dit aanleiding? Waarom is dit nagelaten? In hoeverre worden lichtere middelen dan vreemdelingenbewaring standaard serieus overwogen door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en/of de Vreemdelingenpolitie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze omstandigheid van de onrechtmatige vreemdelingenbewaring mee te wegen om ten aanzien van deze jonge Angolees gebruik te maken van uw discretionaire bevoegdheid?3
Uiteraard betrek ik bij mijn beslissing om al dan niet de discretionaire bevoegdheid toe te passen alle feiten en omstandigheden in deze zaak. Inzake de (on)rechtmatigheid van de bewaring, verwijs ik echter naar mijn bovenstaande antwoorden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen Overleg over vreemdelingenbewaring dat u met de Tweede Kamer heeft op 26 januari a.s?
Een rapport van "EU-diplomaten" over Jeruzalem |
|
Louis Bontes (PVV), Wim Kortenoeven (PVV), Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving dat «EU-diplomaten» een rapport aan het Politiek en Veiligheidscomité hebben gezonden, waarin wordt aanbevolen om Oost-Jerusalem te behandelen als ware het de hoofdstad van een Palestijnse staat?1
Ja.
Deelt u de mening dat Jeruzalem de ondeelbare hoofdstad is van de staat Israël en dat iedere suggestie dat een deel van die stad aan enige andere staat moet toebehoren, verwerpelijk is? Zo nee, waarom niet?
Nederland is voorstander van een tweestatenoplossing, waarbij de grenzen van 1967 uitgangspunt zijn. Het is wat betreft Jeruzalem aan partijen om te komen tot afspraken over de finale status, zoals vastgelegd in de akkoorden van Oslo.
Deelt u de mening dat zo’n rapport op onaanvaardbare wijze vooruitloopt op de uitkomst van onderhandelingen en politiek steun geeft aan degenen die de eenzijdige uitroeping van een Palestijnse staat wensen2? Zo nee, waarom niet?
Nee, het rapport bevat een feitelijke beschrijving van de ontwikkelingen in Oost-Jeruzalem in 2010 en beschrijft daarnaast een aantal opties voor het EU-beleid ten aanzien van Jeruzalem. Besluiten daarover worden in gemeenschappelijk overleg in Brussel genomen. Het is van belang om een onderscheid te maken tussen opties die staand beleid bekrachtigen en opties die nieuw beleid zouden inhouden. Die opties die bestendiging inhouden van huidig beleid ten aanzien van Oost-Jerusalem en het vredesproces in het Midden-Oosten, zijn door Nederland onderschreven. Opties die vooruitlopen op de uitkomsten van de finalestatusonderhandelingen zijn niet door Nederland ondersteund. De timing van een en ander acht ik bovendien, gezien de recente ontwikkelingen in de regio, allerminst opportuun.
Wilt u afstand nemen van de aanduiding van Oost-Jeruzalem als hoofdstad van een (toekomstige) Palestijnse staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Hebben Nederlandse diplomaten bijgedragen aan de totstandkoming van dat rapport? Zo ja, wilt u dan afstand nemen van hun deelname daaraan en hen tot de orde roepen?
Alle vertegenwoordigingen van EU-lidstaten bij de Palestijnse Autoriteit (PA) hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het rapport. De inbreng van de Nederlandse vertegenwoordiging is conform het regeringsbeleid geweest. Nederland heeft zich in de discussies derhalve nadrukkelijk gedistantieerd van oproepen die strijdig zijn daarmee.
Wilt u ook afstand nemen van de oproepen in het rapport, zoals een boycot van Israëlische producten, het voeren van een publicitaire campagne tegen Israëlische producten, het geen gebruik maken van dienstverlening door Israëlische ondernemers, het ondersteunen van het openen van kantoren van de PLO in Jerusalem, het aanzetten van diplomaten om aanwezig te zijn bij ontruimingen e.d. van panden en de oproep tot EU-interventie tegen Israëlisch justitieel optreden in Jeruzalem? Kortom, wilt u het rapport naar de prullenbak verwijzen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De verbreding van de A28 tussen Zwolle en Meppel |
|
|
|
Om welke reden is de extra rijstrook op de A28 tussen Zwolle en Meppel in zuidelijke richting nog niet opengesteld terwijl deze verbreding gereed is, waardoor automobilisten onnodig in de file staan?
De extra rijstrook op de A28 tussen Zwolle en Meppel in zuidelijke richting is nog niet opengesteld, omdat de verkeerssignaleringssystemen nog niet klaar zijn.
Daardoor ontstaat er bij openstelling een onvoldoende veilige verkeerssituatie voor de weggebruiker.
Op dit traject is er namelijk sprake van een overgang van drie rijstroken (120 km/uur) naar de situatie met twee rijstroken en een plusstrook in Zwolle (80 km/uur bij open plusstrook en 100 km/uur bij gesloten plusstrook).
Wat zijn de redenen om de nieuwe rijstrook in zuidelijke richting, in tegenstelling tot de nieuwe rijstrook in de noordelijke richting, niet nu in gebruik te nemen maar pas in mei van dit jaar?
Op het noordelijke traject is sprake van een andere verkeerssituatie. Hier worden vier rijstroken (drie van de A28 en de invoegstrook uit Staphorst) gesplitst in twee rijstroken A28 (richting Groningen) en twee rijstroken A32 (richting Leeuwarden).
De vervroegde openstelling van de verbrede rijbaan in noordelijke richting werd zeer wenselijk geacht, vanwege de betere doorstroming. Een betere doorstroming betekent minder ongevallen. Gezien de andere verkeerssituatie kon de afwezigheid van de verkeerssignalering met tijdelijke maatregelen gecompenseerd worden. Zo is de aanwezige tijdelijke werkvakverlichting gehandhaafd en is de maximum snelheid 100 km/uur.
Voor traject in zuidelijke richting worden de risico’s te groot geacht.
Welke actie onderneemt u om de nieuwe rijstrook in zuidelijke richting zo spoedig mogelijk open te stellen?
De plaatsing van de verkeerssignaleringssystemen en de aansluiting van de systemen in de verkeerscentrale, zijn gepland tot april 2011. Daarna start de testfase. De werkzaamheden zijn zo strak mogelijk gepland.
Op welke datum zal de nieuwe rijstrook in zuidelijke richting zijn opengesteld?
De contractueel vastgelegde datum voor openstelling is 1 mei 2011.
De exacte datum wordt bepaald op basis van de uitkomsten van de testfase van de nieuwe verkeerssignaleringssystemen. In de periode tot 1 mei wordt ook het traject in noordelijke richting voorzien van werkende verkeerssignalering, zodat de tijdelijke snelheidsbeperking van 100 km/u kan worden opgeheven.
Contra-expertise in forensisch onderzoek |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Forensic Science Service to be wound up»1 over de sluiting per 2012 van de Britse tegenhanger van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)?
Ja.
In hoeverre is de positie van het NFI in Nederland vergelijkbaar met die van de FSS in het Verenigd Koninkrijk?
Het NFI is als agentschap onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en valt dus volledig onder mijn verantwoordelijkheid. Vanaf 1991 tot 1999 was de FSS een agentschap van de UK Home Office en had dus een vergelijkbare positie als het NFI. In 1999 kreeg de FSS een «Trading Fund Status»2. Hierdoor werd de FSS verder losgeweekt van de overheid en ontstonden er mogelijkheden voor een markt in forensisch onderzoek. In 2005 werd de FSS een GovCo Government-owned Company, een bedrijf met beperkte aansprakelijkheid dat in zijn geheel in eigendom is van de Home Office, waardoor het één van de (winstgeoriënteerde) marktpartijen in het VK is geworden. Het budget voor forensisch onderzoek is sinds 1999 overgeheveld naar de politiekorpsen die zelf kunnen bepalen hoe ze dat geld besteden. Momenteel heeft de FSS dus een andere positie en kent het een andere financiering dan het (niet winstgeoriënteerde) NFI in Nederland.
Wordt er in Nederland gebruik gemaakt van de diensten van de Forensic Science Service (FSS) voor contra-expertises in forensisch onderzoek? Zo ja, hoe vaak en hoe belangrijk is de FSS voor Nederland voor de mogelijkheid om contra-expertises aan te vragen?
Van de diensten van de FSS wordt nauwelijks gebruik gemaakt voor contra-expertises in forensisch onderzoek. In Nederland zijn er verschillende particuliere instituten – zoals Verilabs, TMFI en IFS – die forensisch onderzoek doen en waar contra-expertise kan worden verricht.
In zaken waarin contra-expertise via het NFI is aangevraagd, is in 2010 geen enkele zaak aan de FSS overgedragen. Er zijn in Nederland, Engeland en andere omringende landen andere aanbieders van forensisch onderzoek die onder meer contra-expertise kunnen uitvoeren. Dat de FSS in financiële problemen is gekomen, wil niet zeggen dat er als gevolg daarvan te weinig mogelijkheden zijn voor Nederlandse partijen om contra-expertise te vragen.
Deelt u de mening dat de expertise, ervaring en de verworven positie van een overheidsinstelling op het gebied van forensisch onderzoek niet of in ieder geval niet eenvoudig volledig kan worden vervangen door marktpartijen? Zo ja, wat betekent dat voor de ontwikkeling van de markt voor forensisch onderzoek en de positie van het NFI? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht aan de instandhouding van de huidige positie van het NFI als onderdeel van de rechtshandhaving. Tussen de kerntaken van het NFI, te weten zaakonderzoek, het ontwikkelen en implementeren van nieuwe onderzoeksmethoden en -technieken en het zijn van (inter)nationaal kennis- en expertisecentrum, bestaat een samenhang die ik niet wil verbreken.
De Wet deskundigen in strafzaken (Stb 2009, 33, die op 1 januari 2010 in werking is getreden, geeft de verdediging een recht op contra-expertise. Om deze reden is het noodzakelijk om, naast het NFI, andere instellingen voor forensisch onderzoek in te schakelen. Een systeem met particuliere aanbieders van forensische diensten, kan echter alleen goed functioneren als de kwaliteit van zowel de deskundigen als van de forensische instituten gewaarborgd is. Verder moeten de producten- en dienstencatalogi van de forensische instituten voldoende aansluiten op de wensen inzake productiecapaciteit, snelheid, productvernieuwing e.d., de kennis- en opleidingsbehoeften en de «belevingswereld» van de vragende partijen. Tegelijkertijd zal bij de vragende partijen een voldoende niveau van «kennis en kunde» moeten ontstaan voor zowel de vraagstelling als voor het begrijpen van de deskundigenrapportage. Vereist is dus een integraal stelsel van kwaliteitsborging, waarover ik in overleg ben met betrokken partijen.
Het is thans nog te vroeg om voor één van de in het rapport geschetste scenario’s te kiezen. Eerst zal de kennis en ervaring die het Experiment Inschakeling Particuliere Instituten4 oplevert worden geëvalueerd, waarna in 2012 – in samenhang met de dan verworven inzichten in de kwaliteitsystemen – de balans kan worden opgemaakt en ik de Kamer nadere voorstellen zal doen over de toekomst van de forensische opsporing. Daarbij zullen dan ook de in het rapport genoemde scenario’s en de ervaringen in het Verenigd Koninkrijk worden betrokken.
Deelt u de mening dat voor de waarborging van onafhankelijk forensisch onderzoek, naast het NFI, andere instellingen voor forensisch onderzoek, al dan niet commercieel, nodig zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er voldoende mogelijkheden om in binnen- of buitenland bij al dan niet commerciële partijen contra-expertise te laten verrichten? Zo ja, kunt een beeld schetsen van die mogelijkheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Neemt u de ervaringen in het Verenigd Koninkrijk met de FSS en de «markt» voor forensisch onderzoek mee in uw overwegingen ten aanzien van de ontwikkelingen van die «markt» in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een onderbouwde voorkeur uitspreken voor een van de drie scenario’s die in het recente WODC-rapport over marktwerking in het forensisch onderzoek2 worden geschetst of gaat u op een andere wijze binnenkort een visie geven over deze marktwerking?
Zie antwoord vraag 4.
Thuiszorg voor mensen met complexe problemen als verslavingen en psychiatrische aandoeningen |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een thuiszorgaanbieder in Noord-Holland stopt met het aanbieden van thuiszorg aan mensen met verslavingen en psychische aandoeningen?1
Genoemd besluit van de betreffende thuiszorgaanbieder, ViVa! Zorggroep, staat niet op zichzelf. De organisatie heeft met forse financiële problemen te kampen.
Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid voor de continuïteit van de ondersteuning in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) houd ik de vinger aan de pols.
Erkent u dat deze doelgroep recht heeft op zorg? Zo nee, waarom niet?
Uit hoofde van de Wmo is de gemeente verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van haar burgers. In de Wmo is een compensatieplicht voor gemeenten opgenomen. Deze compensatieplicht houdt in dat gemeenten burgers die een beperking ervaren in hun participatie een oplossing dienen te bieden die deze burgers in staat stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit betreft ook mensen met een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem.
De gemeente is er dus verantwoordelijk voor dat ook de groep cliënten met complexere problematiek op een adequate wijze wordt ondersteund en dat de continuïteit van deze ondersteuning gewaarborgd is. De betrokken gemeenten hebben in dit kader aangegeven in gesprek te zijn met andere aanbieders, zodat deze – indien noodzakelijk – de benodigde ondersteuning kunnen leveren.
Dreigt er naar uw oordeel rechtsongelijkheid als de ene gemeente wel extra middelen voor deze doelgroep uittrekt en de andere gemeente niet? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar? Zo nee, waarom niet?
De Wmo is een gedecentraliseerde wet die gemeenten door het bieden van lokaal maatwerk de mogelijkheid geeft om beter in te spelen op de wensen van haar burgers. Dit betekent dat gemeenten – binnen de kaders die de Wmo stelt – verschillende keuzes kunnen maken. Dit betekent niet dat er sprake is van rechtsongelijkheid. Gemeenten moeten te allen tijde aan de compensatieplicht voldoen. Over het beleid dat gemeenten voeren, en de keuzes die zij daarbij maken, leggen zij verantwoording af aan het lokale bestuur.
Wordt de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) naar uw tevredenheid uitgevoerd, wanneer complexe zorgbehoevenden geen zorg meer ontvangen in de regio in Noord-Holland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geoormerkt geld hebben de gemeenten in het werkgebied van de Noord-Hollandse thuiszorgaanbieder ontvangen in verband met de overheveling van activerende en ondersteunende begeleiding naar de Wmo?
De middelen voor de Wmo worden aan gemeenten uitgekeerd via de algemene uitkering van het gemeentefonds. De middelen voor hulp bij het huishouden worden uitgekeerd via een integratie-uitkering. Deze middelen zijn niet geoormerkt, maar voor gemeenten vrij besteedbaar. Verantwoording over de besteding van de middelen vindt plaats in de Gemeenteraad.
De toereikendheid van de middelen in de algemene uitkering van het gemeentefonds wordt jaarlijks gemonitord in het Periodiek Onderhoudsrapport. Deze monitor was aanleiding voor een verdiepend onderzoek naar de omvang en verdeling van het Gemeentefonds waarvan de eerste resultaten in het voorjaar worden verwacht. De omvang van de integratie-uitkering voor hulp bij het huishouden wordt jaarlijks gemonitord door het Sociaal Cultureel Planbureau. De jaarlijkse onderzoeken tot nu toe tonen aan dat het budget voor hulp bij het huishouden voldoende is.
In 2010 is in totaal € 127 miljoen structureel aan gemeenten beschikbaar gesteld vanwege het schrappen van de activerende en ondersteunende begeleiding voor mensen met een lichte beperking. Hiervan is 102 miljoen toegevoegd aan de algemene uitkering van het gemeentefonds en 25 miljoen aan de integratie-uitkering voor hulp bij het huishouden. Deze extra middelen zijn volgens de gebruikelijke verdeelsystematiek over gemeenten verdeeld.
Naar aanleiding van de motie Wolbert en Sap (32 123 XVI, nr. 84) is in december 2009 naar alle gemeenten een brief gestuurd. Daarin werden de wethouders Wmo opgeroepen burgers die te maken hebben met de AWBZ-pakketmaatregel te ondersteunen en daar waar het de gemeentelijke verantwoordelijkheid betreft de middelen die daarvoor aan gemeenten zijn toegekend in te zetten. De uitkomst van het lokale debat is echter bepalend voor de wijze waarop een gemeente deze burgers daadwerkelijk ondersteunt. Gemeenten zijn dus vrij in de wijze waarop de beschikbaar gestelde middelen worden ingezet, mits aan het compensatiebeginsel wordt voldaan.
Zijn de geoormerkte gelden door deze gemeenten daadwerkelijk besteed aan activerende en ondersteunende begeleiding vanuit de Wmo? Zo ja, vindt u deze middelen toereikend om goede zorg te kunnen bieden aan kwetsbare mensen? Zo nee, wilt u deze gemeenten opdragen om de geoormerkte gelden uitsluitend te besteden aan activerende en ondersteunende begeleiding?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kunt u controleren of gemeenten geoormerkte Wmo-gelden daadwerkelijk gebruiken waarvoor ze bedoeld zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om gemeenten die geoormerkte Wmo-gelden niet juist besteden te corrigeren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in overleg te treden over de omgang met complexe zorgbehoevenden, ten einde te voorkomen dat hen zorg onthouden wordt? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit overleg? Zo neen, waarom niet?
Zoals gezegd, betreft het hier een specifieke kwestie. Ik heb geen signalen dat de thuiszorg voor groepen met complexe problematiek onder druk staat. Desondanks zal ik hierover in overleg treden met de VNG, om te bekijken of nader onderzoek nodig is. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit overleg.
In hoeveel gemeenten in Nederland staat de thuiszorg voor groepen met complexe problematiek onder druk? Indien u niet over de gegevens beschikt, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
De fiscale aftrekbaarheid van schikkingen in fraudezaken |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Farshad Bashir |
|
![]() |
Waarom zijn er weer transacties gesloten in het vastgoedfraudezaak Klimop? Op welk moment precies en op basis van welke argumenten heeft u hier mee ingestemd?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3362) en naar het verslag van het spoeddebat van 30 juni 2010 over schikkingen in vastgoedfraudezaken (Kamerstukken II, 2009–2010, 93–7698 – 93–7704).
Ik heb op 24 december 2010 ingestemd met deze transacties op grond van de volgende argumenten. De strafbare feiten zijn terug te brengen tot één feitencomplex waarin de verschillende verdachten een rol hebben gespeeld. De natuurlijke persoon waarmee getransigeerd is had daarin een ondergeschikte rol. De verdachte met een leidende rol in dit feitencomplex wordt gedagvaard. Verder was aan de door het Openbaar Ministerie (OM) voor transigeren gestelde voorwaarde voldaan dat de verdachten tot een regeling met de benadeelde partijen zouden komen waarin het in de strafzaak berekende wederrechtelijk verkregen voordeel in ieder geval volledig zou zijn verwerkt. Daardoor zijn deze benadeelde partijen vroegtijdig schadeloos gesteld. Verder heb ik de transacties afgezet tegen de afdoening van het totale feitencomplex binnen het Klimop-onderzoek. Uit het feit dat ik op grond van deze argumenten met de transacties heb ingestemd kunt u afleiden dat ik van mening ben dat ze een doelmatige afdoening vormen van een deel van de Klimop-strafzaak, waarmee een effectieve en passende strafrechtelijke reactie wordt gegeven op de strafbare feiten. Overigens gaat het bij drie van de vier transacties om rechtspersonen, waartegen ook bij een dagvaarding geen taakstraf (of gevangenisstraf) kan worden geëist.
In dit omvangrijke onderzoek wordt ernaar gestreefd met de beschikbare capaciteit bij de opsporingsdiensten, het OM en de zittende magistratuur (ZM) een maximaal effect te bereiken door een aanpak waarbij aan zoveel mogelijk verdachten een sanctie kan worden opgelegd en maximaal herstel van de schade voor de benadeelde partijen wordt behaald. Dat heeft geleid tot een gedifferentieerde afdoening waarbij voor de openbare terechtzitting is geconcentreerd op de natuurlijke personen die als hoofdverdachte kunnen worden gekwalificeerd vanwege hun actief sturende rol en de omvang van het genoten voordeel. Dit is wat er in het persbericht van het OM (10 januari 2011, www.om.nl)bedoeld wordt met een passende, evenwichtige en doelmatige afdoening van de omvangrijke Klimop-strafzaak als geheel.
Wat wordt precies bedoeld met de zin in het persbericht van het Openbaar Ministerie (OM) dat met het afdoen van zaken van verdachten met een transactie een passende, evenwichtige en doelmatige afdoening wordt bereikt van deze omvangrijke strafzaak?1 Wat is er precies passend en evenwichtig aan deze schikking?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze vastgoedfraudezaak zo ingewikkeld en grootschalig is dat deze zaak met de huidige capaciteit van het OM, FIOD-ECD en rechterlijke macht onmogelijk volledig kan worden onderzocht en niet in het geheel voorgelegd kan worden aan de strafrechter? Zo ja, hoe beoordeelt u dit feit?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het feit dat verdachten van miljoenenfraude in het kader van de transactie weg kunnen komen met een boete en maximaal 120 uur taakstraf?
Zie antwoord vraag 1.
Op basis waarvan wordt beoordeeld aan of verdachten een transactie wordt aangeboden dan wel voor de strafrechter worden gebracht?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3362).
Waarom is bij deze schikkingen geen openheid gegeven over de hoogte van de regelingen met benadeelde partijen en de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel?
In het persbericht is hoogte van de regeling tussen de benadeelde partijen en de verdachten niet weergegeven, omdat de partijen naast overeenstemming over het wederrechtelijk verkregen voordeel ook overeenstemming bereikt over schadeclaims en reële vorderingen en schulden uit werkzaamheden. Het onderscheid daartussen viel niet altijd eenduidig vast te stellen. Bij andere transacties in het onderzoek Klimop speelde deze complexe situatie niet.
Is het waar dat schikkingen in strafzaken, zoals in deze grootschalige vastgoedfraudezaak deels fiscaal aftrekbaar zijn, waardoor de schikking netto veel lager uit kan vallen?2 Hoe is dit mogelijk?
Ik verwijs naar de antwoorden op vragen van het lid Koolmees van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1386) en naar het antwoord op vraag 6 van het lid Recourt van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1423).
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat de belastingbetaler op deze manier meebetaalt aan schikkingen in strafzaken? Welke maatregelen gaat u nemen om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat dit voorkomen wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Het mogelijk maken van internationale kinderontvoering door bijschrijving van een kind in een buitenlands paspoort |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de website www.bezorgdemoeders.nl? Kent u de problemen die gescheiden moeders en hun kinderen na een scheiding ondervinden?
Ja.
Kent u de zaak van de Nederlandse moeder die het risico loopt dat haar kind wordt ontvoerd omdat de Algerijnse vader van wie zij is gescheiden, op grond van de Algerijnse wetgeving, het kind zonder haar toestemming, kan laten bijschrijven in zijn Algerijnse paspoort bij de Algerijnse ambassade in Nederland?
Het is mij bekend dat de Algerijnse autoriteiten voor het bijschrijven van een kind op het Algerijnse paspoort van zijn vader, genoegen nemen met een meertalig uittreksel uit de akte van geboorte van het kind. Mij is ook bekend dat voor de bijschrijving op het Algerijnse paspoort van zijn vader de toestemming van de moeder van het kind niet is vereist.
Bent u op de hoogte van het feit dat een ouder/gezaghouder slechts een meertalig uittreksel uit het geboorteregister van een in Nederland geboren kind nodig heeft voor een aanvraag tot het bijschrijven van kinderen in een Algerijns paspoort bij de Algerijnse ambassade?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een meertalig uittreksel uit het geboorteregister zonder toestemming van de andere ouder/gezaghouder is te verkrijgen bij de gemeente waar het kind in kwestie is geboren?
Ja, dat klopt.
Deelt u de opvatting dat deze gang van zaken niet overeenkomt met de Nederlandse eis dat voor het bijschrijven van kinderen in het paspoort van een ouder/gezaghouder de andere ouder/gezaghouder (schriftelijke) toestemming moet hebben gegeven? Zo nee, waarom niet?
Hier te lande geldt dat een ouder voor de bijschrijving van het kind waarover hij het gezag uitoefent in zijn of haar paspoort, de schriftelijke toestemming van de andere ouder behoeft indien deze mede het gezag uitoefent. Naar Algerijns recht geldt het vereiste van toestemming van de Algerijnse vader voor de bijschrijving van het kind in het paspoort van zijn of haar moeder, en niet omgekeerd.
Dat een kind zonder toestemming van de moeder in het paspoort van zijn Algerijnse vader kan worden ingeschreven, maakt het inderdaad mogelijk dat die vader met dat kind reist op een Algerijns paspoort bij het passeren van (Nederlandse) landsgrenzen. Welke eisen de Algerijnse overheid stelt ter zake van de bijschrijving van minderjarige kinderen op het paspoort van hun ouder, tevens zijnde Algerijns onderdaan, is echter geheel aan het oordeel van de Algerijnse autoriteiten en het recht van dat land overgelaten. Algerije is daarin soeverein.
Deelt u de mening dat het zonder toestemming van de andere ouder/gezaghouder bijschrijven in een buitenlands paspoort onwenselijke gevolgen kan hebben, zoals het mogelijk maken van internationale kinderontvoering? Zo ja, welke middelen staan ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat voor het verkrijgen van een meertalig uittreksel uit het geboorteregister in geval een van de ouders/gezagshouders (ook) de niet-Nederlandse nationaliteit bezit voortaan de toestemming van beide ouders/gezagshouders nodig is? Zo ja, op welke termijn kan dit worden geregeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. De huidige in Nederland geldende regeling van de verstrekking van een meertalig uittreksel uit het geboorteregister vloeit voort uit de Overeenkomst van Wenen betreffende de afgifte van meertalige uittreksels uit akten van de burgerlijke stand, waarbij Nederland partij is.
De plannen voor privatisering van het gevangeniswezen en het bericht 'kleinere cel is beter' |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat u van mening bent dat de gevangenissen soberder moeten en Nederlandse cellen wel wat kleiner kunnen?1 Wanneer kan de Kamer een gemotiveerde onderbouwing van deze standpunten, inclusief uitgewerkte plannen voor het gevangeniswezen, verwachten?
Ook voor het gevangeniswezen geldt dat telkens een afweging moet worden gemaakt op welke wijze de taken het meest kosteneffectief kunnen worden uitgevoerd. Tijdens een recent werkbezoek in het Verenigd Koninkrijk heb ik een (private) gevangenis bezocht. Ik heb daar kunnen vaststellen dat het kennelijk ook mogelijk is om op een adequate wijze invulling te geven aan de detentietaak in cellen die kleiner zijn dan in Nederland. Daarmee heb ik niet willen aangeven dat ik een voorstander ben van kleinere cellen in Nederland. Ik heb dan ook geen concrete voornemens op dit punt, zeker niet wat betreft het aanpassen van de huidige gevangenissen.
Blijft u nog steeds van mening dat de uitgangspunten van het programma «Modernisering Gevangeniswezen» overeind staan?
De persoonsgerichte aanpak vormt het hart van het programma Modernisering Gevangeniswezen (MGW). Met deze aanpak worden bemoedigende resultaten geboekt en het kabinet zet deze aanpak dan ook voort. Er is wel sprake van een belangrijk accentverschil: de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde staat meer voorop. Gedetineerden die geen gebruik maken van de mogelijkheden die hun worden geboden en niet serieus werken aan hun eigen toekomst en bij herhaling recidiveren, kunnen rekenen op een soberder aanpak. Ik acht het niet verantwoord te blijven investeren in gedetineerden bij wie is vast komen te staan dat dat geen toegevoegde waarde heeft.
Bent u bereid een volledig overzicht te geven van de kosten voor het huisvesten van gedetineerden, uitgesplitst naar beveiliging, dagprogramma, kosten gebouwen, etc?
Het gevangeniswezen kent verschillende bestemmingen met een eigen dagprijs. De hoogte van de dagprijs is onder meer afhankelijk van het van toepassing zijnde dagprogramma en de benodigde mate van beveiliging en zorg (inclusief psycho-medische zorg). In de begroting 2011 is een gemiddelde dagprijs per cel voor het gevangeniswezen opgenomen van € 231. Dit bedrag is inclusief de toeslagen voor de landelijke diensten (waaronder de Dienst Vervoer en Ondersteuning en de shared service centra) en de centrale overhead, waaronder de kosten voor het hoofdkantoor. De kosten voor het dagprogramma bedragen gemiddeld genomen ca. 25% van het totaal. Ditzelfde percentage van 25% geldt ook voor zowel de beveiligingskosten als de huisvestingskosten. De resterende 25% bestaat met name uit verzorgingskosten en trajectkosten.
Hoeveel denkt u de komende tijd extra te kunnen besparen op de gevangenissen? Ten koste van welke in de vorige vraag genoemde aspecten zal dit gaan?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kunnen gedetineerden die geen gebruik maken van de mogelijkheden die hun worden geboden en niet serieus werken aan hun eigen toekomst en bij herhaling recidiveren, voortaan rekenen op een soberder aanpak. Uw Kamer kan nog dit jaar een uitwerking verwachten van deze nieuwe aanpak.
Hoeveel is er de laatste jaren reeds bezuinigd op het gevangeniswezen, inclusief (nog niet gerealiseerde) «taakstellingen»?
Het gevangeniswezen is onderdeel van het agentschap Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Aan DJI opgelegde algemene kortingen (bijvoorbeeld het niet uitkeren van de loonbijstelling) en taakstellingen (bijvoorbeeld de algemene doelmatigheidskorting) worden naar rato toebedeeld aan de onder DJI ressorterende sectoren, waaronder het gevangeniswezen. De afgelopen jaren zijn aan het gevangeniswezen taakstellingen en kortingen opgelegd die oplopen tot een bedrag van ca. € 220 miljoen op jaarbasis. Ongeveer de helft hiervan betreft capaciteitsgerelateerde taakstellingen en kortingen. De andere helft heeft met name betrekking op efficiencykortingen, niet uitkeren van loon- en prijsbijstellingen en arbeidsvoorwaarden, alsmede het beperken van de kosten voor externen. Deze taakstellingen en kortingen hebben een structureel karakter.
Op welke wijze denkt u de gevangenissen verder te kunnen versoberen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat u de cellen verkleinen? Geldt dit alleen voor nieuwbouw of gaan er ook grootschalige verbouwingen plaatsvinden? Welke minimum afmetingen van de cellen heeft u hierbij in gedachten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn nu precies uw plannen met betrekking tot de privatisering van het gevangeniswezen? Voor welke taken denkt u dat privatisering in optie kan zijn? En voor welke taken sluit u privatisering uit? Bent u bereid privatisering van het zogeheten «primaire proces» (het werken met gedetineerden) uit te sluiten van privatisering omdat dit een publieke taak is en bezuinigingen hierop als gevolg van commerciële doelstellingen rechtstreeks de veiligheid van de maatschappij raken? Zo nee, waarom niet?
In het Regeerakkoord staat het voornemen om de privatisering van voor het gevangeniswezen relevante taken voor te bereiden. Alvorens een besluit te nemen laat ik een onderzoek uitvoeren door het WODC naar de ervaringen met private gevangenissen in verschillende landen en de mogelijkheden voor Nederland. Een grondig onderzoek is nodig, omdat het hier gaat om een complexe materie die een zorgvuldige besluitvorming vereist. Ik verwacht de uitkomsten van het onderzoek deze zomer, waarna ik uw Kamer na het zomerreces nader zal informeren.
Er zijn in het Verenigd Koninkrijk en ook daarbuiten goede ervaringen opgedaan met de privatisering van gevangenissen. Door de komst van private gevangenissen in het Verenigd Koninkrijk is het publieke monopolie doorbroken en de concurrentie die als gevolg hiervan is ontstaan heeft niet alleen geleid tot kostenreducties, maar ook tot een hogere effectiviteit. Ook bij publieke gevangenissen heeft dit geleid tot verbeteringen, omdat zij geleerd hebben van de technieken die door de marktpartijen zijn toegepast. Tot nu toe ging het in het Verenigd Koninkrijk om nieuwe gevangenissen. Er zijn echter ook evaluatierapporten bekend die minder positief zijn over de gevolgen van privatisering. Vandaar het besluit om het WODC een grondig literatuuronderzoek te laten verrichten en de voor- en nadelen van privatisering op een rij te laten zetten. Op voorhand sluit ik geen activiteiten uit van privatisering. Het onderzoek van het WODC moet er juist meer duidelijkheid in brengen welke mogelijkheden er zijn en aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Het garanderen van de veiligheid van de maatschappij is en blijft uiteraard ook wat betreft het kabinet een eerste vereiste.
Hoeveel mensen die dagelijks werkzaam zijn in de Nederlandse gevangenissen heeft u sinds uw aantreden als staatssecretaris gesproken?
Sinds het aantreden van dit kabinet heb ik aan drie penitentiaire inrichtingen, twee justitiële jeugdinrichtingen en een detentiecentrum een werkbezoek gebracht. Tijdens deze bezoeken heb ik met tal van medewerkers gesproken uit de betreffende inrichtingen. In de komende periode heb ik het voornemen om alle justitiële inrichtingen te bezoeken.
Klopt het dat u van mening dat de macht van de vakbonden doorbroken moet worden om veranderingen in het gevangeniswezen te bewerkstelligen? Zo ja, hoe komt u hierbij? Bent u bereid om er voor te zorgen dat het personeel niet minder maar juist meer te zeggen moet krijgen over werk dat zij doen?
Het gevangeniswezen maakt een groot veranderingsproces door als gevolg van de implementatie van het programma MGW. MGW is een participatief proces, waarbij vanaf de ontwikkeling van de visie en het strategisch kader vertegenwoordigers van alle functiegroepen binnen het gevangeniswezen betrokken zijn geweest. Ook de medezeggenschap en de bonden zijn op alle daarvoor bestemde momenten in het proces betrokken. Mijn opmerking tijdens een werkbezoek in het Verenigd Koninkrijk over de macht van de vakbonden, dient in de historische context aldaar te worden geplaatst. Naar ik heb begrepen heeft dit punt in het Verenigd Koninkrijk wel meegespeeld in het proces dat uiteindelijk heeft geleid tot het besluit een aantal gevangenissen te privatiseren.
Hoe gaat u de veiligheid van het personeel waarborgen wanneer er, al dan niet als gevolg van privatisering, verder bezuinigd gaat worden op de gevangenissen?
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 8 blijft het garanderen van de veiligheid van de maatschappij een eerste vereiste. Dat geldt evenzeer voor het garanderen van de veiligheid van het personeel en de gedetineerden. Zie overigens ook het antwoord op de vragen 9 en 10.
Bent u bereid de veiligheid van het personeel op de eerste plaats te zetten, hieraan nooit of te nimmer concessies te doen en vooral goed te luisteren naar de mensen zelf die dit belangrijke werk doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 11.
Innovatie en nieuwe medische behandelingen |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duchennes leven langer»?1
Ja.
Welke vertragingen ondervinden bedrijven in Nederland wanneer zij nieuwe geneesmiddelen willen testen en op de markt toegelaten en vergoed willen krijgen? Hoe gaat u snelheid brengen in deze toelatingsprocessen met het oog op het belang van patiënten?
Ten aanzien van testen:
Bedrijven moeten, om voor een geneesmiddel markttoelating (registratie) te verkrijgen, klinisch onderzoek uitvoeren. De protocollen voor dit onderzoek dienen getoetst te worden door een medisch-ethische toetsingscommissie (METC of de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek, CCMO). De snelheid waarmee een onderzoeksprotocol beoordeeld wordt, is afhankelijk van verschillende factoren zoals de kwaliteit en volledigheid van het onderzoeksvoorstel, de complexiteit van het onderzoek en de termijnen die de betrokken partijen hanteren. Door allerlei omstandigheden, zowel aan de zijde van de onderzoekers als van de beoordelende instanties, wordt de betreffende wettelijke termijn vaak niet gehaald. Factoren die een rol spelen zijn dubbele toetsing in geval van multicenter onderzoek, onduidelijkheid over de reikwijdte van de wet, een gebrek aan aandacht bij instellingsbesturen en een hoge werkdruk en beperkte ondersteuning bij medisch-ethische toetsingscommissies. Veel van deze knelpunten zijn al langer bekend. Daarom beraad ik mij nu op een aanpak om substantiële verbeteringen te realiseren in de toetsingssystematiek voor mensgebonden onderzoek. Ik zal de Kamer daar binnenkort nader over informeren.
Ten aanzien van markttoelating:
De toelating tot de markt van nieuwe geneesmiddelen (registratie) is in Europa gebonden aan strikte wettelijke termijnen. Het proces van aanvraag tot afgifte van een Europese handelsvergunning voor nieuwe geneesmiddelen duurt maximaal 210 dagen. Deze termijn is nodig om tot een afgewogen oordeel over een omvangrijk registratiedossier te kunnen komen. Het volgen van de centrale procedure is verplicht voor biotechnologisch bereide geneesmiddelen, en voor nieuwe geneesmiddelen die bedoeld zijn voor de behandeling van kanker, AIDS, neurodegeneratieve ziekten en diabetes. Ook weesgeneesmiddelen worden via een centrale procedure geregistreerd. Voor andere innovatieve producten kan een firma zelf kiezen voor een centrale of nationale registratie, waarbij overigens dezelfde beoordelingstermijn geldt. Het is daarbij van belang dat registratie-autoriteiten de vraag blijven stellen of de nu verlangde dossiergegevens voor innovatieve geneesmiddelen echt nodig zijn. Binnen het door VWS uit aardgasbaten gefinancierde Topinstituut Pharma organiseert het Escher-project de nationale en internationale discussie hierover. Binnen het Escher-project loopt onderzoek naar de kosteneffectiviteit van specifieke regels en naar hoe de regelgeving kan worden verbeterd. Ook kijkt men naar hoe de interactie tussen bedrijven en registratie-autoriteiten het beste kan verlopen. Bij onderzoeken en discussies binnen het Escher-project worden nationale en internationale registratie-autoriteiten zoals EMA en FDA betrokken.
Ten aanzien van vergoeden:
Na registratie moet het geneesmiddel een traject doorlopen voor de vergoeding. Het CVZ beoordeelt vergoedingsaanvragen van nieuwe middelen en adviseert mij hierover. Het duurt gemiddeld vier tot vijf maanden (exclusief «clockstops») na het tijdstip van aanvragen voordat het middel daadwerkelijk vergoed wordt. Deze periode is nodig om een zorgvuldige afweging te kunnen maken over de therapeutische waarde van een middel en de kosten ervan. De aanvrager krijgt ook tijd te reageren op het conceptadvies van het CVZ en tijd om eventueel benodigde aanvullende gegevens aan te leveren, maar dan wordt de klok stil gezet (clockstop). Het CVZ bestudeert nu of deze procedure op bepaalde gebieden versoepeld kan worden. Ik overweeg een nieuw systeem van snelle maar voorwaardelijke vergoeding van nieuwe geneesmiddelen in te voeren, en zal u daarover vóór de zomer nader informeren.
Kunt u een overzicht geven hoe vaak de toezichtautoriteiten de wettelijke termijnen overschrijden voor toelating van een medicijn op de markt?
Bij geneesmiddelen die via een centrale procedure worden geregistreerd (dat geldt dus voor innovatieve geneesmiddelen en weesgeneesmiddelen) bestaan geen overschrijdingen van de wettelijke termijn. Voor zover het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) bij de procedures van de Europese geneesmiddelenautoriteit EMA betrokken is als (co)rapporteur voldoet het CBG aan de door de EMA gestelde termijnen. Voor zover het CBG zelf verantwoordelijk is voor wettelijke procedures, wordt maandelijks over achterstanden bericht via zijn website (cbg-meb.nl). Bij de nationale implementatie van decentraal geregistreerde producten bestaat een achterstand, maar het CBG is bezig met een inhaalslag, waardoor de achterstand nu, vergeleken met een jaar geleden, gehalveerd is. Daarbij gaat het vooral om generieke (merkloze) geneesmiddelen. Het is de bedoeling om de nog bestaande achterstanden volledig weg te werken.
Hoe verhoudt onze nationale wet- en regelgeving zich tot het Europese beleid en beleid van de andere Europese lidstaten als het gaat om klinische trials in het algemeen en bij kinderen in het bijzonder?
De nationale wet- en regelgeving op dit gebied komt op hoofdlijnen overeen met die in andere Europese lidstaten. De Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) is alleen op het gebied van onderzoek met minderjarigen en wilsonbekwame meerderjarigen terughoudender dan de regelgeving in enkele andere Europese landen, zoals België, Frankrijk en Engeland. De WMO is op die gebieden ook strenger dan de Europese Richtlijn goede klinische praktijken, maar wel in lijn met het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde van de Raad van Europa. Dit Verdrag is nog niet door Nederland geratificeerd. Als het op deze gebieden gaat om wetenschappelijk onderzoek waarvan de deelnemers zelf niet direct baat kunnen hebben, stelt de WMO de eis dat de risico’s verwaarloosbaar en de bezwaren minimaal zijn. Van de eerste fase van geneesmiddelenonderzoek kunnen de deelnemers zelf dikwijls geen baat hebben, terwijl de risico’s en bezwaren vaak meer of iets meer dan minimaal zijn. Dit betekent dat dit onderzoek in Nederland niet uitgevoerd kan worden. Dit was in 2007 voor de CCMO aanleiding voor het signaal dat belangrijk onderzoek belemmerd wordt. Dit signaal vormde de reden de commissie Doek in het leven te roepen die eind 2009 advies uitbracht. Ik hoop het standpunt over dit advies in maart 2011 aan de Kamer aan te kunnen bieden.
Waarom moeten bedrijven naar het buitenland uitwijken (bijvoorbeeld Zweden) voor klinisch onderzoek?
Uit de ons beschikbare informatie blijkt niet dat Nederland, in vergelijking met andere West-Europese landen, minder aantrekkelijk is voor het uitvoeren van klinisch onderzoek. De uitzondering daarop vormt het onderzoek bij minderjarigen en wilsonbekwamen, waarvoor ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4. Aangezien de wetgeving in Nederland op veel gebieden, met uitzondering van onderzoek met minderjarigen, vergelijkbaar is met de ons omringende landen, zal dit niet de oorzaak zijn van een mogelijke uitwijk van bedrijven naar het buitenland. Wel is het zo dat er in West-Europese landen slechts een geringe toename is van klinisch onderzoek, terwijl er een sterke toename is in enkele Oost-Europese landen en landen als China, Zuid-Korea en Brazilië. Het klinisch onderzoek in die landen kan vanuit een grote achterstand makkelijker groeien, mede doordat de kosten van het onderzoek daar vaak aanzienlijk lager zijn. De mondiale verhoudingen in het klinisch onderzoek verschuiven daardoor en dat lijkt onvermijdelijk.
Welke mogelijkheden ziet u om (net als in Frankrijk met het zogenaamde ATU-systeem) innovatieve medicijnen voor zeldzame, ernstige ziekten eerder toegankelijk te krijgen voor patiënten?
Voor niet geregistreerde geneesmiddelen heeft Nederland «compassionate use» wetgeving, die vergelijkbaar is met het Franse ATU-systeem: bij hoge uitzondering kunnen niet-geregistreerde geneesmiddelen worden voorgeschreven. Dit kan op twee manieren. Ten eerste het verstrekken van een geneesmiddel op basis van een artsenverklaring aan een individuele patiënt en met toestemming van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Ten tweede kan de geneesmiddelenfabrikant een verzoek bij het CBG indienen om in aanmerking te komen voor het «gebruik in schrijnende gevallen» oftewel het «compassionate use programma», indien het een ernstige aandoening betreft waarvoor geen alternatief geneesmiddel op de markt is en het nog niet geregistreerde geneesmiddel in de nabije toekomst een handelsvergunning zal worden verleend, Dit betreft een specifieke situatie, waarin beschikbaarheid van nieuwe geneesmiddelen voor meerdere patiënten door het CBG noodzakelijk wordt geacht, voordat de definitieve handelsvergunning wordt toegekend.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Op welke wijze schept u een stabiel en consistent beleid om de ontwikkeling van medicijnen (waar vaak vijftien jaar mee gemoeid is) in Nederland mogelijk te houden?
Er is in Nederland een goede kennisinfrastructuur voor medisch en klinisch onderzoek. Al jaren blijkt dat de farmaceutische en vaccinindustrie, evenals de bedrijven die zich richten op medische diagnostiek en andere medische innovaties, op een intensieve manier met deze kennisinfrastructuur samenwerkt. Dat legt de solide en blijvende basis voor onderzoek en ontwikkeling van medische producten, inclusief geneesmiddelen. Met stimulansen als de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO), innovatiebox en risicodragende financiering (Innovatiekredieten) zorgt de overheid ervoor dat het fiscale en financieringsklimaat voor het bedrijfsleven ook op langere termijn goed blijven.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer gaat u in gesprek met de farmaceutische sector over de invulling van het «life sciences»-topgebied en de toekomst van TI Pharma? Wanneer krijgt de sector langjarige duidelijkheid?
In de bedrijfslevenbrief (Naar de top: de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid) van de minister van EL&I d.d. 4 februari jl. wordt Life Sciences, waartoe de farmasector behoort, aangewezen als economisch topgebied. De komende maanden zal een topteam van vertegenwoordigers uit bedrijfsleven, wetenschap en overheid een agenda uitwerken voor de aanpak in dit topgebied. Het topteam voor de Life Sciences zal in juni 2011 rapporteren. Ik ga er vanuit dat de gesignaleerde problematiek hierbij zeker aan de orde zal komen. De adviezen van het topteam worden gebruikt bij de uitwerking van de nota bedrijfslevenbeleid die daarna naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd.
De plannen voor het ontwikkelen van zorgvoorzieningen in Hilvarenbeek |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen voor het ontwikkelen van zorgvoorzieningen in Hilvarenbeek, genaamd Hilverhoeve?1
Ja.
Staat u positief ten opzichte van initiatieven voor woon-zorgcomplexen, al dan niet privaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, omdat daarmee de keuzemogelijkheden voor burgers op het terrein van wonen, welzijn en zorg worden vergroot.
Bent u bekend met de afweging die in gemeenteraden waar dit soort projecten een mogelijkheid is ten aanzien van de budgetten Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Zo ja, weet u of dit ook in andere gemeenten speelt dan alleen in Hilvarenbeek?
Gemeenten maken beleid op het terrein van wonen, welzijn en zorg. Dat doen zij in de regel samen met andere partijen: corporaties, zorg- en welzijnsinstellingen, Wmo-raad etc. Waar het gaat om (private) initiatieven zal de gemeente tal van afwegingen moeten maken en die betreffen niet alleen het beslag op het Wmo-budget, maar ook de relatie met de plannen van de gemeente op het terrein van wonen, welzijn en zorg, de ruimtelijke ordening etc.
Ik ken geen voorbeeld van een project dat om deze reden niet door is gegaan, maar uiteraard is niet uit te sluiten dat er voorbeelden zijn.
Ik heb geen overzicht over het resultaat van de afwegingen die in de verschillende gemeenten worden gemaakt, maar ik heb geen signalen ontvangen dat er daadwerkelijk een structureel probleem speelt bij de realisatie van woonzorgcomplexen in relatie tot het beslag op het Wmo-budget.
In het concrete geval Hilvarenbeek speelden eveneens meerdere factoren, waaronder de schaal, de plannen rond wonen, welzijn en zorg in andere kernen etc. Ik heb inmiddels vernomen dat in de casus Hilvarenbeek een oplossing lijkt te zijn gevonden.
Deelt u de mening dat er een leemte is in de wet- en regelgeving als het gaat om het risico ten aanzien van het lokale Wmo-budget inzake deze ontwikkelingen daar met deze gewenste ontwikkeling de kans neemt toe dat de aanvragen op het Wmo-budget van de gemeente onevenredig fors stijgen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u bijdragen aan de afweging die gemeenteraden maken door het geven van voorlichting vanuit uw ministerie?
Of de vestiging van een woonzorgcomplex in een gemeente per saldo voor- of nadelen oplevert voor het Wmo-budget hangt van meerdere factoren af. Zo is de hoogte van het budget voor een gemeente onder meer afhankelijk van een aantal verdeelmaatstaven: het aantal inwoners, het medicijngebruik en leeftijdsopbouw. Een nieuw woonzorgcomplex kan een aanzuigende werking hebben op oudere burgers uit andere gemeenten. Deze kunnen afhankelijk van – de ontwikkeling van – hun ondersteuningsbehoefte een extra beroep doen op het Wmo-budget. Het verdeelmodel voorziet erin dat aan de hand van de verdeelmaatstaven het Wmo-budget voor de betreffende gemeente wordt aangepast. Het gaat hier dus om een mogelijke verschuiving van kosten van ondersteuning van de ene gemeente naar een andere gemeente. De vraag of hier een leemte in de wet is, is dus vooral een vraag over de werking van het verdeelmodel.
In het Periodiek Onderhoudsrapport wordt jaarlijks gemonitord of het verdeelmodel nog in overeenstemming is met de feitelijke uitgaven. Indien de uitkomsten van het Periodiek Onderhoudsrapport grote verschillen laten zien, is dit aanleiding tot een verdiepend onderzoek naar de oorzaken en eventuele aanpassing van het verdeelstelsel (c.q. bovengenoemde verdeelmaatstaven en hun weging).
Een verdeelmodel dat uit zou gaan van de feitelijke zorgbehoefte van de inwoners van een bepaalde gemeente, is onuitvoerbaar. Gelet op bovenstaande zie ik geen aanleiding voor maatregelen c.q. het geven van voorlichting vanuit het ministerie.
Overigens ben ik aan het bekijken hoe ik ervoor kan zorgen dat zwaardere vormen van zorg kunnen worden voorkomen en mensen langer thuis kunnen blijven wonen. Hiertoe onderzoek ik onder meer samen met de Minister van Binnenlandse Zaken of het mogelijk is om in het financieel arrangement voor de Wmo de juiste financiële prikkels in te bouwen. Deze onderzoeksvraag maakt deel uit van een breder onderzoek naar de omvang en de verdeling van het Gemeentefonds, waarvan de eerste resultaten in het voorjaar worden verwacht.
In dit kader merk ik op dat ik verwacht dat de voorgenomen overheveling van begeleiding naar gemeenten een stimulans zal zijn voor extramuralisering.
Zijn er projecten bij u bekend die door deze afweging niet zijn door gegaan? Zo ja, om hoeveel zorgplaatsen gaat het? Bent u van plan hier maatregelen op te nemen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Wat kunt u doen aan het gegeven dat gemeenten die willen meewerken aan deze maatschappelijk gewenste voorzieningen eigenlijk gestraft worden voor goed gedrag daar zij immers een onevenredig grote claim op de Wmo-budgetten kunnen verwachten, anders dan als zij geen medewerking verlenen aan woonzorgcomplexen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat dit soort projecten ook de ontwikkeling van de zorgservicecontracten speelt en dat veel gemeenten er mee worstelen in hoeverre zij de inhoud daarvan mede kunnen bepalen? Zijn problemen als de juridische houdbaarheid en de vraag in hoeverre een gemeente zich er op kan beroepen bij u bekend en zo ja, kunt u gemeenten hier een handreiking voor leveren?
Woonzorgcomplexen sluiten vaak zorgservicecontracten af met hun bewoners. Zorgservicecontracten betreffen overeenkomsten tussen burgers enerzijds en aanbieders van wonen, zorg en diensten anderzijds. Gemeenten hebben daar in beginsel geen rol in. Een handreiking voor gemeenten acht ik dan ook niet zinvol.
De alarmerende stijging van identiteitsfraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Alarmerende stijging van identiteitsfraude»?1
De precieze omvang van het verschijnsel identiteitsfraude is niet bekend. Naast de meldingen die het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI) ontvangt, komen aangiften en meldingen binnen bij de politie en bij bijvoorbeeld banken. Mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat onderzoek doen naar de omvang van identiteitsfraude op basis van bestaande bronnen. Naar verwachting is dit onderzoek medio 2011 gereed.
Denkt u, net als de genoemde deskundigen, dat het aantal van 166 meldingen van identiteitsfraude sinds 1 maart 2010 slechts het topje van de ijsberg is? Heeft u enig idee van de werkelijke omvang van dit (vermoedelijk groeiende) probleem? Zo nee, ziet u aanleiding onderzoek te laten verrichten naar de werkelijke omvang van dit probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het verwijt dat justitie laks te werk gaat ten aanzien van identiteitsfraude?
Ik deel deze mening niet. Zo heeft mijn departement in samenwerking met de politie en de Koninklijke marechaussee in 2010 een handreiking identiteitsfraude voor de politie gemaakt (www.overheid.nl/identiteitsfraude/informatie-voor-de-politie). Dit is gebeurd omdat het belang wordt erkend dat de verschillende vormen van identiteitsfraude als strafbare handelingen herkend worden. Het doel van de handreiking is politiefunctionarissen te helpen bij het benutten van de bestaande wettelijke instrumenten bij het opnemen van de aangifte.
Waar op basis van opportuniteits- en prioriteitsafwegingen mogelijk worden zaken door het Openbaar Ministerie opgepakt.
Verder is het CMI ingesteld om ondermeer zoveel mogelijk te voorkomen dat slachtoffers van identiteitsfraude klem komen te zitten tussen overheidsinstanties, fouten niet hersteld worden en slachtoffers geconfronteerd blijven worden met de ongewenste gevolgen van identiteitsfraude (ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer, Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 18).
Welke artikelen uit het Wetboek van Strafrecht kunnen een rol spelen bij de diverse vormen van identiteitsfraude? Volstaan deze artikelen naar uw mening om alle vormen van identiteitsfraude effectief aan te kunnen pakken? Zo nee, bent u bereid zo nodig aanvullende strafbepalingen voor te stellen?
Uiteenlopende artikelen van valsheid in geschrift tot witwassen kunnen van toepassing zijn. Voor een overzicht van relevante strafbepalingen verwijs ik naar de hiervoor genoemde handreiking voor de politie. Deze strafbepalingen zijn toereikend voor het bestrijden van identiteitsfraude, op enkele punten na. Die lacunes worden aangevuld. Op zeer korte termijn zal ik met het oog daarop een conceptwetsvoorstel, dat tot doel heeft fraude met identiteitsbewijzen strafrechtelijk beter te kunnen aanpakken, voor consultatie voorleggen aan onder meer de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en het College van procureurs-generaal.
Welke maatregelen gaat u nemen om het groeiende probleem van identiteitsfraude beter aan te kunnen pakken?
Aangezien op dit moment niet bevestigd kan worden dat sprake is van een groei in het aantal gevallen van identiteitsfraude, bestaat er voor mij geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Het bericht dat een vrouw weken dood in huis heeft gelegen door tekortschietende zorg |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een vrouw acht weken dood in huis heeft gelegen nadat een verpleeghuis haar zonder adequate nazorg heeft ontslagen?1
Ik betreur dat dit is gebeurd.
Wordt deze ernstige zaak onderzocht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo nee, wilt u de IGZ verzoeken dit onderzoek alsnog te starten? Zo nee, waarom niet?
Het overlijden is gemeld aan de IGZ als calamiteit en de inspectie heeft de zaak conform de Leidraad Meldingen in behandeling genomen.
Welke zorgverleners en andere organisaties waren in deze zaak precies betrokken en welke verantwoordelijkheden hadden deze instanties?
In deze zaak zijn een verpleeghuis, een RIBW, een psychiatrische instelling en een huisarts betrokken. De gezamenlijke verantwoordelijkheid van deze instellingen was om na het ontslag te zorgen voor adequate begeleiding van patiënte en terugval te voorkomen.
Hoe oordeelt u over de verwarring bij de verschillende zorginstanties over de al dan niet geregelde nazorg van deze mevrouw? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gang van zaken tussen het ontslag en het overlijden wordt in opdracht van de IGZ onderzocht. Bij dit onderzoek worden alle onder vraag 3 genoemde instanties betrokken. Een belangrijke vraag daarbij is of er tekortkomingen zijn geweest met betrekking tot de nazorg, zo ja, welke en wat de betrokken partijen mogelijk op dit punt structureel kunnen verbeteren. De inspectie verwacht de uitkomst van het onderzoek in februari.
Welke rol heeft het zorgkantoor, de zorgverzekeraar en de huisarts gespeeld bij de zorg voor deze mevrouw? Waren zij op de hoogte van het ontslag en gemaakte afspraken? Zo nee, bent u van mening dat dit wel het geval dient te zijn?
Mogelijk zal de uitkomst van het onderzoek tot het antwoord op deze vraag kunnen leiden. De huisarts geldt in de gezondheidszorg als een belangrijke centrale zorgfunctionaris die over een ontslag uit een verpleeghuis geïnformeerd zal moeten zijn.
Erkent u dat de zorg ernstig versnipperd is geraakt? Zo ja, wat is uw oordeel hierover en wat gaat u doen om de versnippering aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Tussen diverse partijen moet goed worden samengewerkt en moeten ook duidelijk de verantwoordelijkheden worden vastgelegd. Juist bij goede samenwerking tussen zorgaanbieders en ketenzorg zijn cliënten zeer gebaat.
Hoe verklaart u dat zoveel zorginstellingen in één regio zo langs elkaar heen werken dat dit heeft kunnen gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alvorens mijn oordeel te vormen, wacht ik de uitkomsten van het onderzoek af.
Hoeveel mensen sterven er jaarlijks als gevolg van verwaarlozing en hoeveel mensen lopen door verwaarlozing gezondheidsschade op? In hoeveel van deze gevallen gaat het om «zorgmijders»? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Over de combinatie van «gezondheidsschade en/of overlijden als gevolg van verwaarlozing» en «zorgmijders» zijn mij geen betrouwbare gegevens bekend.
Voor zorgaanbieders en hulpverleners is het erg lastig zo niet ondoenlijk om echte zorgmijders op het spoor te komen en hen de benodigde hulp en/of ondersteuning te verlenen. In het onderhavige geval was er echter sprake van een zorgrelatie. Ik wil niet vooruitlopen op het hierboven genoemde lopende onderzoek. Maar ik hecht groot belang aan samenwerking en goede ketenzorg. Als dit goed geregeld is, wordt het risico dat cliënten verstoken blijven van juiste zorg aanzienlijk verkleind. En daarmee ook de kans op gezondheidsschade.
Daarnaast zijn zorgaanbieders verplicht om incidenten, waarbij (ernstige) gezondheidsschade optreedt of sprake is van overlijden, te melden bij de inspectie. Aan de incidenten die bij de inspectie worden gemeld, kan niet automatisch het label «verwaarlozing» geplakt worden. De inspectie onderzoekt of er bij deze incidenten sprake is van een tekortkoming in de zorgverlening. Indien daar sprake van is, moet de zorgaanbieder passende maatregelen nemen ter voorkoming van herhaling.
De aanpak van leegstaande kantoorruimte |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «overheid moet sturen bij leegstand van kantoorruimte»?1
Ja.
Hoe staat het met het actieprogramma dat naar aanleiding van de kantorentop in mei 2010 zou worden opgesteld? Is het actieprogramma al gereed en wat is wordt de juridische status van het programma?
Het actieprogramma is gereed en ligt ter goedkeuring bij de besluitvormende organen van de verschillende organisaties. Eind februari wordt het Actieprogramma aan uw Kamer aangeboden.
Is het waar dat alleen de handtekeningen onder dit actieprogramma nog ontbreken? Zo ja, wat is daarvan de reden?
Dat is juist. Het actieprogramma is vastgesteld door organisaties die hun leden vertegenwoordigen. Die leden moeten worden geraadpleegd voor een finaal akkoord.
Kunt u het programma, zodra dit formeel is bekrachtigd direct naar de Kamer sturen? Waarom wel/niet?
Ja, dat is aan de Kamer toegezegd.
Welke oplossingsrichting ziet u om het probleem van de leegstaande kantoorruimte op te lossen? Overweegt u fiscale stimuli in te zetten om leegstaande kantoorruimte, die nu virtueel een waarde zou hebben van 7 miljard euro en mogelijk meer, eerder af te boeken?
Het actieprogramma beschrijft oplossingsrichtingen en geeft aan dat aanpassing van regelgeving, waaronder fiscale regelgeving, dient te worden onderzocht.
Is het voor andere doeleinden gebruiken van langdurig leegstaande kantoren, zoals (tijdelijke) huisvesting, in uw ogen een optie? Waarom wel/niet?
Ja, tijdelijk gebruik of transformatie naar andere functies helpt om het overschot aan kantoorgebouwen te verminderen.
Momenteel wordt een pilot gehouden waarbij aan de hand van de praktijk de problemen en kansen van transformatie in beeld worden gebracht. De resultaten van de pilot zullen naar verwachting in april aan uw Kamer worden aangeboden.
Deelt u de mening dat de overheid het voortouw moet nemen om de problemen structureel op te lossen? Waarom wel/niet?
Nee, de overheid draagt bij aan de oplossing. In de basis is de markt aan zet. De overheid helpt daarbij door het platform te bieden: door actie te nemen om belemmerende regelgeving te onderzoeken en waar mogelijk aan te passen, en door regionale afstemming van vraag en aanbod te faciliteren.
De strenge regels die gesteld worden aan bezoekers van voetbalwedstrijden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Platform eist recht op voetbal»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het besluit van de burgemeester van Heerenveen om over te gaan tot de invoering van een «auto-combi kaart»? Op welke wijze draagt het onderweg ophalen van kaarten bij aan het terugdringen van overlast door voetbalsupporters? Op welke wijze wordt voorkomen dat het «onderweg ophalen» van de kaarten in de praktijk slechts leidt tot het verplaatsen van het probleem?
De beslissing om een vervoersregeling op te leggen is een lokale verantwoordelijkheid. De burgemeester van Heerenveen heeft deze beslissing genomen op basis van eerdere gebeurtenissen. In het seizoen 2008/2009 hebben Groningen supporters zich misdragen en hebben ze een waarschuwing gekregen voor de wedstrijd tussen beide clubs in het seizoen 2009/2010. Dit heeft volgens de burgemeester onvoldoende effect gehad, omdat er in 2009 in het centrum van Heerenveen provocerende acties hebben plaatsgevonden. Daarbij was inzet van de ME nodig die de lange wapenstok heeft moeten gebruiken om supporters-groepen te scheiden om escalatie te voorkomen. Op basis hiervan is een autocombi opgelegd voor de wedstrijd van 30 januari 2011. Daarna heeft nog overleg plaatsgevonden tussen de gemeente, de club en de supportersclub van FC Groningen maar dit heeft niet tot wijziging van het besluit geleid. Over het verplaatsen van het probleem hebben mij geen signalen bereikt.
Klopt het bericht dat stadionverboden op basis van de standaardvoorwaarden van de voetbalbond steeds vaker door de rechter ongeldig worden verklaard? Zo ja, kunt u toelichten om welke aantallen het hier gaat?2
De KNVB geeft aan, dat het bericht waarnaar wordt verwezen, van een aantal jaar geleden is. Het is juist dat in die tijd de KNVB heeft moeten constateren dat de reikwijdte van de Standaardvoorwaarden (zijnde algemene voorwaarden in de zin van het Burgerlijk Wetboek) voor juridische beperkingen zorgden die aanleiding gaven te zoeken naar een andere, bredere, grondslag om stadionverboden op te kunnen leggen. De verbreding van de grondslag is uiteindelijk gevonden in het zogeheten «huisrecht» van de betaald voetbalorganisaties. Daarbij hebben alle betaald voetbalorganisaties in Nederland de KNVB een volmacht verleend, om personen die zich hebben schuldig gemaakt aan voetbalgerelateerd wangedrag de toegang tot de voetbalstadions van alle Nederlandse betaald voetbalorganisaties te ontzeggen.
De huidige praktijk ten aanzien van stadionverboden waarover de rechter een uitspraak heeft gedaan is volgens de KNVB daardoor inmiddels een andere, dan het artikel suggereert. Het is namelijk zo, dat in het seizoen 2009/2010 en het thans lopende seizoen 2010/2011 de KNVB in alle gevallen door de rechter in het gelijk is gesteld met betrekking tot de stadionverboden die op basis van de Standaardvoorwaarden zijn opgelegd. Uit een vertrouwelijk overzicht van de zijde van de KNVB blijkt dat het om zeven gevallen gaat in genoemde periode.
Klopt het bericht dat de KNVB-juristen en het ministerie van Justitie en Veiligheid samenwerken aan een nieuwe aanpak omdat het stadionverbod niet werkt? Zo ja, wordt deze aanpak onderdeel van het actieplan om van voetbal weer een schone sport te maken dat komend voorjaar aan de Kamer wordt verzonden of is hier sprake van een afzonderlijk voorstel waar met de KNVB aan werkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie werkt samen met de vertegenwoordigers uit de landelijke regiegroep voetbal en veiligheid aan een vernieuwd beleids-kader, getiteld Voetbal en Veiligheid. In de regiegroep hebben vertegenwoordigers van de gemeenten, politie, KNVB, OM en het Ministerie van Veiligheid en Justitie zitting. In het beleidskader staan doelstellingen hoe voetbal weer tot een feest te maken. Dadergerichte aanpak, vermindering aantal combiregelingen en goed gastheerschap zijn hier een onderdeel van. Het beleidskader wordt dit voorjaar vastgesteld en door de Minister van Veiligheid en Justitie naar de Tweede Kamer gestuurd.
Het actieplan waaraan gerefereerd wordt is in ontwikkeling bij mijn Ministerie en ik ben daarover in overleg met de sportwereld. Het gaat om een actieplan om zowel in de topsport als in de breedtesport uitwassen in de vorm van verbaal en fysiek geweld uit te bannen. Dit plan zal de gehele sport betreffen en dus niet alleen de voetballerij. Ik heb dit actieplan vermeld in mijn brief aan de Kamer van 26 januari 2011, betreffende «Zorg die werkt: de beleidsdoelstellingen van de Minister van Volksgezondheid, welzijn en Sport».
De mediazuil in de isoleercel |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TV kijken in de isoleercel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de isoleercel in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) er primair op gericht moet zijn, mensen daar zo snel mogelijk weer uit te krijgen? Heeft de plaatsing van een mediazuil gevolgen voor de duur van het verblijf in de isoleercel? Wanneer een dergelijke mediazuil leidt tot een langer verblijf in de isoleercel, deelt u de mening dat deze mediazuil zo snel mogelijk verwijderd moet worden?
Ja ik deel uw mening dat een verblijf in de separeer in de GGZ tot het minimale moet worden beperkt. Vooralsnog is niet bekend of de mediazuil gevolgen heeft voor de duur van het verblijf in de separeer. De verwachting is dat de mediazuil bij kan dragen aan kortere separaties en deze minder traumatisch maken. Dit punt wordt bij de evaluatie van de effecten van de mediazuil betrokken.
Leidt het kijken van televisie in een isoleercel op zich al niet tot ongewenste prikkels? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de bekeken programma's geen nadelige invloed hebben op de gemoedstoestand van de patiënt, die toch niet voor niets in de isoleercel zit?
De toepassing van de mediazuil dient gezien te worden in het licht van kwaliteitsverbetering van de toepassing van dwangmaatregelen.
Bij sommige cliënten zou het zo kunnen zijn dat televisie kijken leidt tot extra prikkels, anderen zullen er juist rustiger van worden. De cliënten die in de separeer zitten, dienen op basis van een separeerprotocol intensief geobserveerd te worden, waarbij vanzelfsprekend ook gelet wordt op de reactie van cliënten op televisieprogramma’s. Veel mensen worden onrustig van te weinig prikkels; dat kan leiden tot frustratie en agressie. De mediazuil kan door de medewerkers in- en uitgeschakeld worden. Als er sprake is van contra-indicaties voor het gebruik ervan, zal de mediazuil niet aangezet worden. Voor alle andere gevallen zal de mediazuil beschikbaar zijn.
Hoe verhoudt deze zaak zich tot de brief van uw ambtsvoorganger d.d. 10 maart 20102 over het onderzoek naar de problematiek van sanitaire voorzieningen in een isoleercel? Welke gevolgen heeft het plaatsen van een mediazuil op de beschikbaarheid van het personeel? Deelt u de mening dat de oplossing van de sanitaire problematiek voorrang heeft boven van het plaatsen van een mediazuil in psychiatrische instellingen?
De plaatsing van de mediazuil staat los van personeelsbezetting; het is een kwaliteitsinstrument. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wat betreft het laatste deel van de vraag: deze zaken zijn niet goed met elkaar te vergelijken en zouden ook niet moeten wedijveren met elkaar. Zowel goede sanitaire voorzieningen als het tegengaan van deprivatie (gemis aan bepaalde zintuiglijke ervaringen of aan slaap), verveling en gevoelens van eenzaamheid en angst bij gesepareerde cliënten, verdienen beide een hoge prioritering.
Wat is uw mening over de constructie waarbij de instelling de mediazuilen tegen een kleine vergoeding van de fabrikant krijgt? Heeft de fabrikant ook voor de overige psychiatrische instellingen de mediazuil tegen een kleine vergoeding ter beschikking gesteld?3 Is het normaal gebruik binnen de psychiatrische instellingen dat fabrikanten dergelijke voorzieningen tegen een zacht prijsje ter beschikking stellen?
Mij zijn geen andere initiatieven bekend dat ook andere instellingen een mediazuil hebben geplaatst (tegen welke vergoeding dan ook). Het is de eigen verantwoordelijkheid van instellingen om instrumenten en andere producten tegen een voor hen gunstige prijs in te kopen.
Sociale protesten in Tunesië |
|
Harry van Bommel |
|
|
|
Kent u de berichten over het gewelddadig neerslaan van vreedzame demonstraties in Tunesië? Wat is volgens u de actuele stand van zaken met betrekking tot het aantal gedode en aangehouden demonstranten?
Deelt u de opvatting dat onmiddellijke vrijlating moet worden geëist van gevangenen die vreedzaam hebben gedemonstreerd de afgelopen dagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zorgt u voor meer druk op Tunesië?
Deelt u de opvatting dat onderhandelingen tussen de EU en Tunesië over nauwere economische banden moeten worden opgeschort indien er geen verbetering optreedt in de mensenrechten en fundamentele vrijheden in Tunesië? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dat bepleiten in EU-verband?
De dagvaarding van het bedrijf Twitter door Amerikaanse autoriteiten over gegevens van Nederlandse en Europese staatsburgers |
|
Arjan El Fassed (GL), Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Amerikaanse autoriteiten het bedrijf Twitter hebben gedagvaard om gegevens van gebruikers te verschaffen?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit verzoek van de Amerikaanse autoriteiten?2
Het verzoek betreft een interne Amerikaanse aangelegenheid die dan ook door de Amerikaanse autoriteiten moet worden beoordeeld.
Is het waar dat met een dergelijk verzoek het niet alleen gaat over privégegevens van de gebruikers genoemd in sectie 2b van de dagvaarding, in dit geval een Nederlands staatsburger en een parlementslid uit IJsland, maar ook om privégegevens van gebruikers die deze accounts volgen?
De gegevens zoals bedoeld in sectie B van bijlage A kunnen worden beschouwd als gebruikers- en verkeersgegevens3. De Amerikaanse autoriteiten vragen bij Twitter deze gebruikers- en verkeersgegevens op – en dus niet de inhoud – die bij betreffende accounts zijn achtergelaten. Er wordt in onderdeel B van de dagvaarding ook nog uitdrukkelijk van «non-content related» gesproken, zodat deze dagvaarding in ieder geval niet de inhoud van de berichtgeving, maar alleen de gebruikers- en verkeersgegevens betreft. Dit is op 15 februari 2011 bevestigd door de openbare aanklager in deze zaak tijdens een hoorzitting voor de federale rechtbank te Alexandria, Virginia.
Bent u van mening dat persoonsgegevens van inwoners van Nederland en de Europese Unie (EU) op dit moment voldoende bescherming genieten bij opslag buiten Nederland en de EU? Kunt u dat toelichten?
Wanneer de Europese Commissie ten aanzien van het desbetreffende land verklaart dat daar een passend niveau van gegevensbescherming bestaat, volg ik dit oordeel. Indien een dergelijke verklaring niet is afgegeven, brengt dit niet als vanzelfsprekend met zich dat de persoonsgegevens van de inwoners van Nederland of andere lidstaten van Europese Unie onvoldoende worden beschermd. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld. De verantwoordelijkheid daarvoor heeft de wetgever primair bij de verantwoordelijke voor de verwerking van de betreffende gegevens gelegd.
Bent u bekend met gelijksoortige dagvaardingen van andere bedrijven, zoals Facebook en Google, door Amerikaanse autoriteiten?
Nee.
Wat is de juridische status van de gegevens van de personen die zijn opgeslagen op de servers van het Amerikaanse bedrijf Twitter Inc.? In hoeverre wordt de bescherming van deze gegevens genormeerd door de Safe Harbor Framework?
De gegevens van personen die worden verwerkt door Twitter Inc. worden, in ieder geval wanneer deze verwerking plaatsvindt in de Verenigde Staten, beheerst door het Amerikaans gegevensbeschermingsrecht. De bescherming die het Amerikaanse recht biedt, doet overigens niet af aan de bevoegdheden die de autoriteiten (met inbegrip van de rechter) ten aanzien van die gegevens kunnen uitoefenen4. Dat is in Nederland niet anders. Of deze gegevens mede worden beschermd door de afspraken die de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben gemaakt in de Safe Harbor beschikking van de Europese Commissie van 26 juli 2000 (nr. 2000/520/EG) is afhankelijk van de vraag of Twitter Inc. zich bij het Amerikaanse Department of Commerce of de Federal Trade Commisssion heeft aangemeld als bedrijf dat vrijwillig verklaart deze regels te zullen toepassen. Voor zover ik heb kunnen nagaan is dat niet het geval.
Welke bescherming biedt Nederlandse en Europese wetgeving gebruikers van deze diensten en hun gegevens? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toepassing van Nederlands en Europees gegevensbeschermingsrecht op diensten als Twitter is primair afhankelijk van de vraag of de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking aan dat recht is onderworpen. Dat zal doorgaans het geval zijn wanneer de verantwoordelijke is gevestigd in Nederland of een andere lidstaat van Europese Unie en aldaar ook het doel en de middelen voor de gegevensverwerking vaststelt. Wat Twitter Inc. betreft, moet worden vastgesteld dat dit bedrijf niet is gevestigd in Nederland of elders in de Europese Unie, maar in de Verenigde Staten. Er moet daarom van worden uitgegaan dat de gebruikers van de diensten van Twitter Inc. een beroep op Amerikaans gegevensbeschermingsrecht moeten doen voor de bescherming van hun gegevens.