Het lek van de website van de Postcodeloterij |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de website van de Postcodeloterij al dagenlang lek is, waardoor iedereen persoonsgegevens van deelnemers van de Postcodeloterij heeft kunnen inzien?1
Ja.
Is het u ook opgevallen dat de woordvoerder van de Postcodeloterij in het artikel vertelt dat de organisatie willens en wetens de site heeft aangepast op een manier waarvan men wist dat derden gegevens van deelnemers zouden kunnen inzien?
Over de bedoelde reclameactie heb ik informatie ingewonnen bij de Nationale Postcode Loterij (NPL). Volgens NPL was de actie als volgt opgezet: consumenten kregen een achtcijferige «gelukscode» thuisgestuurd, waarmee via internet aan de actie kon worden deelgenomen en waarbij vervolgens prijzen onder de deelnemers werden verloot. Na het invullen van de unieke code verschenen naam en adresgegevens van de consument in beeld, die desgewenst door de desbetreffende consument konden worden gecorrigeerd. Bij vaste deelnemers van de NPL waren deze gegevens na het invullen van de gelukscode overigens niet zichtbaar, omdat deze al in het bezit zijn van NPL.
Blijkens het artikel in de Volkskrant heeft een van de deelnemers aan de actie op een gegeven moment drie «gelukscodes» met de daarbij bijbehorende adresgegevens (in geanonimiseerde vorm) op een weblog op het internet gepubliceerd en daarbij vermeld dat de website van NPL, nu deze adresgegevens na het intoetsen van de code zichtbaar werden, onvoldoende is beveiligd. NPL heeft niet kunnen achterhalen hoe deze consument in het bezit van deze codes is gekomen. Na deze publicatie heeft NPL meteen maatregelen getroffen om te voorkomen dat deze adresgegevens zichtbaar worden of blijven voor derden. Overigens heeft NPL kunnen vaststellen dat pogingen zijn gedaan via willekeurige codes adresgegevens te genereren. Eén van die pogingen, waarbij gebruik is gemaakt van 80 000 automatisch gegenereerde codes, heeft slechts 8 werkende codes opgeleverd. In deze gevallen waren de adresgegevens vervolgens niet zichtbaar via de site, omdat het codes behorende bij reeds bestaande deelnemers van NPL betrof.
NPL heeft mij meegedeeld door het incident te hebben moeten vaststellen dat deze achtcijferige code onvoldoende beveiliging bood. NPL heeft mij verzekerd in de toekomst bij dergelijke acties te zorgen voor een betere beveiliging. Op grond van het voorgaande meen ik dat van het willens en wetens zichtbaar maken of onbeschermd plaatsen van persoonsgegevens op de site geen sprake is.
Vindt u het ook onbegrijpelijk en onvoorstelbaar onverantwoordelijk van de Postcodeloterij om bewust persoonsgegevens onbeschermd op de website te plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het de PvdA-fractie eens dat de vergelijking van de woordvoerder van de Postcodeloterij met de Telefoongids onzin is, aangezien mensen voor opname in de bestanden van de Telefoongids zelf toestemming kunnen verlenen of onthouden, wat bij deze onbezonnen actie van de Postcodeloterij niet het geval was? Wat vindt u ervan dat de Postcodeloterij op deze manier deze grove fout probeert goed te praten?
NPL heeft mij desgevraagd laten weten niet gelukkig te zijn met de wijze waarop haar reactie in de krant is weergegeven. Zij heeft mij meegedeeld de gang van zaken zeer te betreuren en zo snel mogelijk actie te hebben ondernomen om de onverhoopte openbaarmaking van persoonsgegevens te beëindigen. Voorts hecht NPL eraan op te merken dat persoonlijke gegevens zoals geboortedata en bankgegevens nooit zichtbaar zijn geweest.
Is het waar dat de Postcodeloterij hiermee de voorschriften uit de wet Bescherming Persoonsgegevens heeft overtreden, denk daarbij bijvoorbeeld aan artikel 13 dat verwerkers van persoonsgegevens verplicht zijn deze te beschermen tegen verlies en enige vorm van onrechtmatige verwerking?
Het ligt niet op mijn weg om een oordeel te geven over de vraag of NPL in dit concrete geval de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) heeft overtreden, dan wel over de eventuele civielrechtelijke aansprakelijkheid van NPL. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) is belast met het toezicht op de naleving van de Wbp en kan zonodig handhavend optreden. Het is aan de rechter om te beoordelen of klanten van NPL een eventueel recht op schadevergoeding toekomt.
Klopt het dat de Wet Bescherming Persoonsgegevens voor deze overtreding geen andere sanctie kent dan de last onder dwangsom, die het College Bescherming Persoonsgegevens slechts op kan leggen om de overtreding te laten beëindigen en er dus geen straf mogelijk is voor deze begane overtreding?
Het Cbp is belast met het toezicht op de naleving en de bestuursrechtelijke handhaving van de Wbp. Het Cbp is ingevolge de artikelen 65 en 66 van de Wbp uitgerust met de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang, en daaraan gekoppeld het opleggen van een last onder dwangsom, alsmede, bij het niet naleven van een aantal formele verplichtingen uit de Wbp, zoals de meldplicht, de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Op dit moment wordt de effectiviteit van het sanctie-instrumentarium van de Wbp en de wenselijkheid tot uitbreiding daarvan binnen mijn ministerie nader bestudeerd. Ik bericht u graag nader over de uitkomsten hiervan in een – reeds door mij toegezegde – brief over het privacybeleid. Ik ben voornemens om deze brief op korte termijn aan uw Kamer te doen toekomen.
Deelt u de opvatting dat het ontbreken van een sanctie als straf voor het bewust openbaar maken van persoonsgegevens in deze tijd niet meer te verdedigen valt?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u ook niet dat het op straat gooien van persoonlijke gegevens mensen kwetsbaar maakt voor identiteitsdiefstal en een inbreuk is op de privacy en alleen om die redenen al straf verdient? Zo ja, bent u bereid een wijziging van de Wet Bescherming Persoonsgegevens voor te bereiden om overtreding van de voorschriften uit de Wet die nu niet te bestraffen zijn, te kunnen laten bestraffen met een bestuurlijke boete of in zeer uitzonderlijke gevallen via het strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is er een juridische grond voor klanten van de Postcodeloterij om de organisatie civielrechtelijk aan te spreken en een schadevergoeding te eisen voor het openbaar maken van persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 5.
Particuliere erfpacht en hypotheekverstrekking |
|
Betty de Boer (VVD), Matthijs Huizing (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «125 000 woningen onverkoopbaar in Nederland»?1 Is het waar dat Nederlandse banken weigeren een hypotheek te verstrekken aan eigenaren van een woning op particuliere erfpacht? Zo ja, waarom?
Zoals eerder vermeld (TK II, 2010, Documentnummer 2010D26078) zijn diverse banken inderdaad huiverig om hypotheken te verstrekken bij particuliere erfpacht. De NVB stelt dat dit primair komt door onduidelijkheid over de voorwaarden van de erfpachtovereenkomsten, onduidelijkheid over de identiteit van de (toekomstige) erfverpachter en/of de toekomstige hoogte van het erfpachtcanon.
Ik ben van mening dat deze situatie er niet toe mag leiden dat de mensen met onverkoopbare huizen blijven zitten. De NVB is dezelfde mening toegedaan. Ik ga er dan ook vanuit dat de NVB een serieuze inspanning doet om dit te bewerkstelligen. Ik heb hierover contact gehad met de NVB en heb mijn zorgen bij de NVB neergelegd.
Dit onderwerp is tevens kort ter sprake gekomen in het gesprek van de vaste commissie voor Financiën met de AFM op 16 februari 2011. Hoewel de AFM voor zichzelf geen formele rol ziet weggelegd daar dit primair gaat over de relatie tussen hypotheekverstrekker en consument, zal de AFM in gesprek gaan met de verschillende stakeholders en de sector om te bezien of de AFM een rol kan spelen in het bij elkaar brengen van de partijen.
Is er een verschil in behandeling bij hypotheekverstrekking ter zake van opstallen op particulier erfpacht en gemeentelijk erfpacht door banken? Zo ja, waarop is dit gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Uitzendbureaus die knoeien met buitenlandse arbeidskrachten |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Noodklok illegale arbeid»?
Ja.
Is het u bekend dat de Arbeidsinspectie bij controles zelfs illegale arbeiders aantreft die werken via gecertificeerde arbeidsbureaus? Op welke schaal komt dit voor?
Ja. Het is mij bekend dat ook gecertificeerde ondernemingen zich niet altijd aan de regels houden. De Arbeidsinspectie heeft in 2009 in totaal 1535 uitzendbureaus gecontroleerd. Hiervan waren er 687 gecertificeerd. Tegen deze gecontroleerde gecertificeerde uitzendbureaus zijn 49 boeterapporten opgemaakt voor illegale tewerkstelling. In 43 gevallen is een boeterapport opgemaakt tegen een gecertificeerd uitzendbureau voor een andere overtreding, zoals onderbetaling of het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Het percentage overtredingen Wav en Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) bedraagt bij de gecontroleerde gecertificeerde uitzendbureaus 13%. Deze resultaten hebben uitsluitend betrekking op de door de Arbeidsinspectie geïnspecteerde ondernemingen. Zij geven geen representatief beeld van de sector of van de gecertificeerde ondernemingen als geheel.
Wat gaat u eraan doen zodat het certificaat van uitzendbureaus betrouwbaar is?
In een overleg met de Uitzendbranche heb ik mijn zorg hierover uitgesproken en verzocht om concrete maatregelen te nemen. Daarnaast vinden op ambtelijk niveau periodiek gesprekken plaats met de branche over de verbetering van de kwaliteit van het certificaat. De branche heeft aangegeven dat de controlesystematiek zal worden verbeterd. Ik bereid, in samenwerking met mijn collega van Financiën, een wetsvoorstel voor waarin wordt geregeld dat Arbeidsinspectie en Belastingdienst de namen van bedrijven die in overtreding zijn gaan doorgegeven aan de Stichting Normering Arbeid die het register beheert van gecertificeerde bedrijven. Hierdoor kunnen overtredende bedrijven uit het register worden geweerd.
Is het u bekend dat Bulgaarse zzp’ers werken voor veel te lage tarieven? Zo ja, op welke schaal komt dit voor? Zo ja, hoe vaak wordt informatie opgevraagd in de lidstaat van vestiging? Hoe lang duurt het, voordat deze informatie boven tafel is?
Voor zelfstandig werkende ondernemers, en overigens ook voor onderdanen uit de EU-landen, gelden geen minimumtarieven. Het Kabinet is niet voornemens minimumtarieven voor zelfstandigen in te voeren. Kortheidshalve verwijs ik u hiervoor naar de Kabinetsreactie «SER-advies «zzp’ers in beeld» die op 4 maart 2011 aan uw Kamer is verzonden.
Is het u bekend dat de Wet Arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid (WAGA) niet wordt nageleefd door bedrijven die in Nederland opdrachten aannemen? Zo ja, hoe pakt u deze problematiek aan? Hoe vaak wordt door de Arbeidsinspectie informatie opgevraagd in de lidstaat van vestiging? Hoe lang duurt dit, voordat deze informatie boven tafel is?
De tijdelijk in Nederland gedetacheerde werknemers hebben op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid recht op de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden, volgens de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector: cao-loon (betaald door de dienstverlener), vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling.
De Arbeidsinspectie ziet toe op de naleving van de wettelijke arbeidsvoorwaarden (i.c. wettelijk minimumloon) en voert jaarlijks circa 30 000 inspecties uit. Werkgevers worden gecontroleerd op illegale tewerkstelling, arbeidsomstandigheden, werktijden en onderbetaling.
In de detacheringsrichtlijn (richtlijn 96/71/EG) is geregeld dat de Europese lidstaten een verbindingsbureau oprichten voor samenwerking en informatie-uitwisseling over grensoverschrijdende detachering van werknemers. In Nederland is dit bureau ondergebracht bij de Arbeidsinspectie. Als tijdens inspecties sprake is van grensoverschrijdende arbeid, kan de Arbeidsinspectie via de verbindingsbureaus informatie opvragen over de aangetroffen bedrijven en werknemers. In 2010 heeft de Arbeidsinspectie 55 verzoeken om informatie gedaan bij de verbindingsbureaus in 12 verschillende lidstaten. De gemiddelde behandeltijd van deze vragen bedroeg circa anderhalve maand.
Het is aan cao-partijen om toe te zien op de naleving van arbeidsvoorwaarden zoals vastgelegd in de cao’s. Voor meer informatie over de handhaving van cao’s verwijs ik naar de Kamerbrieven over dit onderwerp (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 544 en 32 123 XV, nr. 219).
Deelt u de mening dat de informatie uitwisseling tussen de lidstaten de problemen van illegale arbeid onvoldoende is om illegale arbeid te bestrijden? Zo ja, wat voor verdere stappen wilt u nemen?
Nee, de ervaring van de Arbeidsinspectie is dat de informatie-uitwisseling met de buitenlandse liaisonbureaus goed verloopt. Dit betreft zowel de kwaliteit als de termijn van beantwoording. Vanuit de Europese Commissie zijn recentelijk voorstellen gedaan voor een elektronisch systeem voor informatie-uitwisseling tussen de lidstaten. Naar verwachting wordt de internationale gegevensuitwisseling tussen verbindingsbureaus hierdoor versneld. Ik zie dan ook geen aanleiding voor verdere stappen op dit punt.
Deelt u de mening dat er met meer daadkracht tegen illegale arbeid en onderbetaling en uitbuiting moet worden opgetreden? Deelt u tevens de mening dat het eigenlijk te gek voor woorden is dat Nederlandse bedrijven die in Nederland werkzaam zijn zich blijkbaar genoodzaakt voelen een fair trade sticker in het leven te roepen, zoals in de champignonsector gebeurt?
Ik deel de mening dat illegale tewerkstelling krachtig bestreden moet worden. Op 10 maart jl. heb ik uw Kamer dan ook geïnformeerd over de voornemens voor een intensivering van de fraudeaanpak. In de uitwerking van deze voorstellen wordt bezien hoe notoire overtreders van wetgeving hard kunnen worden aangepakt, onder meer door verhoging van de boetes (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 17 050, nr. 403). Verder staat het ieder bedrijf vrij zich op de markt te onderscheiden, bijvoorbeeld door het voeren van een keurmerk.
Deelt u de mening dat de omvang van de geconstateerde problemen duidt op een structurele ondercapaciteit bij de Arbeidsinspectie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt deze capaciteit uitgebreid?
Nee, die mening deel ik niet. De meer gerichte inzet van de Arbeidsinspectie heeft juist geleid tot een toename van het aantal geconstateerde overtredingen. In antwoord op de vraag over uitbreiding van de inspectiecapaciteit verwijs ik u kortheidshalve naar mijn brief aan uw Kamer van 22 maart j.l inzake de amendementen Spekman c.s ingediend bij de begroting SZW 2010.
Niet bestrafte fraudegevallen aan de Universiteit Maastricht |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over fraude aan de Rechtenfaculteit van de Universiteit Maastricht die wel vastgesteld is maar niet bestraft?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze situatie waarbij besloten is studenten, die betrapt zijn op fraude bij een tentamen, om «interne redenen» niet te bestraffen en hen ook niet uit te sluiten van het tentamen?
De Inspectie van het Onderwijs heeft vanuit haar wettelijke toezichttaak het signaal opgepakt en een onderzoek verricht. Zij concludeert op basis hiervan, dat voor de opleiding als geheel op dit moment de garantie van het niveau niet in het geding is. Daarbij is het van belang dat het om één van de deelopdrachten van het eerstejaars 4 ECTS-vak «Vaardigheden voor juristen A» gaat. Voor het vak als geheel kan een voldoende of een onvoldoende worden behaald. Een student scoort een voldoende voor het vak als hij minimaal 21 van de 38 te verdienen deelpunten behaalt. Dan is het vak pas succesvol afgerond. Voor deze deelopdracht (het paper) geldt dat de student een maximaal aantal van 82 van de 38 deelpunten kon behalen. Bij controle van deze deelopdracht is bij 17 van de 276 studenten geconstateerd dat er vergelijkbare passages in de opdrachten waren opgenomen. Deze constatering is aangekaart bij de betreffende examencommissie. De examencommissie heeft besloten dat de hierbij betrokken studenten bestraft worden met een berisping die vervolgens wordt opgenomen in het dossier van de betrokken student. Deze berisping wordt zwaar meegewogen bij een eventueel volgende overtreding.
Verder is het zo dat de in deze opdracht te demonstreren vaardigheid nog ruim aan bod komt in het vervolg van het onderwijsprogramma namelijk o.a. «Vaardigheden voor juristen B» en later in de scriptie. Daarom concludeert de Inspectie dat de garantie van het niveau van de opleiding niet in het geding is.
deelt u de mening dat dit een onverstandige en ergernis oproepende handeling van de examencommissie van de faculteit is, aangezien zij onduidelijkheid laat bestaan over de achtergronden van haar besluit, maar hiermee wel het vertrouwen in de examenkwaliteit onder druk zet?
Ja, het is onverstandig dat de examencommissie onvoldoende heeft toegelicht wat de achtergrond van haar besluit is geweest en dat er vervolgens onvoldoende is gecommuniceerd over de uitvoering van dit besluit tussen de examencommissie en de docent.
Hoe beoordeelt u verder de uitermate vreemde reactie van de faculteit op de actie van de universitair hoofddocent die deze situatie aanhangig heeft gemaakt en die als signaal alle studenten nu een ruime voldoende heeft gegeven? Vindt u dit ook een vorm van druk zetten op personeel wat opkomt voor onderwijskwaliteit en transparantie rond fraudegevallen die het vertrouwen schaden?
Het valt zowel de examencommissie, de faculteit als de docent te verwijten dat onvoldoende is gecommuniceerd over het besluit van de examencommissie en de uitvoering hiervan. Het kan niet zo zijn dat een docent op eigen houtje elke student een voldoende geeft voor een deelopdracht. Overigens, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is geen sprake geweest van een ruime voldoende. Het staat een docent vrij om met deze kwestie naar buiten te treden, maar het had mijn voorkeur gehad als het gesprek intern adequaat was gevoerd. Daarnaast zijn er verschillende interne procedures beschikbaar om een dergelijke kwestie aanhangig te maken. Ik heb geen aanwijzingen, dat in dit geval sprake is van onoorbare druk op het personeel. Op dit moment zijn er gesprekken gaande tussen de faculteit, de docenten en de examencommissie over hoe men moet omgaan met dergelijke situaties.
Welke mogelijkheden en bereidheid heeft u om duidelijk te maken aan de betreffende universitaire faculteit dat hier minstens duidelijkheid over de beweegredenen moet worden gegeven en dat aangetoonde fraude consequent en duidelijk bestraft moet worden?
Zie het antwoord op 4.
Verder wijs ik erop dat de wetgever bij gelegenheid van de wijziging van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (wet versterking besturing, Stb. 2010, 119) de positie van de examencommissie heeft versterkt. De examencommissie heeft een eigen verantwoordelijkheid om ten behoeve van de kwaliteit van de examinering regels vast te stellen die een goede gang van zaken rond de toetsen waarborgen.
Op basis van het onderzoek heeft de inspectie zich ervan vergewist dat het niveau van de opleiding niet in het geding is. Het is niettemin van het grootste belang dat in het gesprek tussen de inspectie en de instelling expliciet aan de orde is op welke wijze de examencommissie in de toekomst beter is voorbereid op dergelijke voorvallen. Hierover zal op korte termijn een overleg plaatsvinden. Hiermee heeft de inspectie al haar wettelijke mogelijkheden benut. Ik zie geen mogelijkheid om verder in te grijpen.
De zogenaamde studiereis naar Zwitserland |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u uiteenzetten hoe het idee voor de «studiereis» met zorgbestuurders tot stand is gekomen?1
De opgaven waar de langdurige zorg voor staat zijn groot, en de overheid kan daaraan niet alleen het hoofd bieden. Daarvoor is betrokkenheid van het veld van de langdurige zorg noodzakelijk.
Veel uitdagingen in de westerse wereld zijn hetzelfde. Kijken in de keuken bij anderen geeft een beeld van verschillende oplossingsmogelijkheden en voorkomt dat verschillende landen en partijen eigenstandig steeds opnieuw het wiel uitvinden, terwijl we moeten leren van elkaars fouten. Hiervoor komen mensen bij ons op bezoek en gaan wij op bezoek bij anderen. Bij deze reis hebben zowel werkbezoeken aan de overheid als aan het veld plaatsgevonden om maximaal rendement te halen.
Aan het begin van mijn ministerschap heb ik aangegeven het belangrijk te vinden dat beleidsambtenaren buiten het departement kijken. Dit heeft over het algemeen in Nederland plaats, maar in bijzondere gevallen kan een bezoek aan het buitenland veel informatie opleveren. In dergelijke gevallen wordt een zorgvuldige afweging gemaakt of de kosten opwegen tegen de baten. Derhalve deel ik uw kwalificatie niet dat dit kan worden aangemerkt als potverteren.
Kunt u uiteenzetten wat er zo inspirerend is aan de zorg in Zwitserland om daar vijf dagen naar af te reizen?
In Zwitserland is na een langdurige discussie over marktwerking, overheidsverantwoordelijkheid, gemeentelijke verantwoordelijkheid en eigen betalingen van de burger, het stelsel voor langdurige zorg gewijzigd. Omdat in Nederland een vergelijkbaar debat plaats heeft met vergelijkbare dilemma’s, is voor Zwitserland gekozen. Bezocht zijn het kanton en de gemeenten Zurich en Basel, die een hoofdrol speelden in de vertaling van de nieuwe wetgeving naar de decentrale regelgeving en het beleid. Ook zijn bezoeken gebracht aan geïntegreerde care/cure centra, een innovatieve ggz-instelling, een instelling voor verstandelijk gehandicapten en revalidatie- en aan woonzorgcentra.
Overigens nam de studiereis drie dagen in beslag, dinsdag, woensdag en donderdag. De vluchten van en naar het land vonden plaats op maandagavond (om 19.05 uur) resp. vrijdagochtend (om 10.15 uur).
Kunt u toelichten op grond van welke criteria de meegereisde bestuurders en mensen uit het zorgveld op de aanwezigheidslijst zijn geselecteerd? Is het waar dat deze mensen zijn «uitverkoren» en dat er geen open inschrijving voor deze reis is geweest?
De deelnemers aan de reis zijn mensen die werken in de langdurige zorg en er blijk van hebben gegeven zich nadrukkelijk te willen verdiepen in genoemde vraagstukken. Derhalve is geen sprake geweest van een open inschrijving.
Bij mijn aantreden was een aantal geplande bezoeken, zoals deze, qua organisatie al in een vergevorderd stadium. Het aanbestedingstraject was vergevorderd en deelnemers waren geattendeerd. Voor annuleren bestond geen aanleiding omdat voor het meest kosteneffectieve aanbod is gekozen.
Is het waar dat de deelnemers voor de reis begin 2011 benaderd zijn? Zo ja, hoe verklaart u de uitspraak van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in de berichtgeving dat de reis niet meer te annuleren is geweest? Zo nee, wanneer zijn de deelnemers uitgenodigd?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre past het organiseren van kostbare reisjes voor selecte gezelschappen in uw beleidsdoelstelling om in de kosten van het ministerie van VWS te snijden, zoals u veelvuldig heeft aangekondigd in debatten?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u dat bij mensen de indruk ontstaat dat het ministerie van VWS leuke reisjes organiseert en aan potverteren doet? Zo ja, waarom is dit reisje niet geannuleerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wie heeft de reis van de deelnemers betaald, het ministerie van VWS, de zorginstelling of de deelnemers zelf? Kunt u ons een overzicht geven?
De reis van de deelnemers (reis- en verblijfkosten) is betaald door de deelnemers. De factuur is door de organisator verzonden aan de organisatie waar de deelnemer werkt. Het is aan deze organisatie of en in welke mate de deelnemer zelf meebetaalt aan de reis. VWS heeft de organisatie en logistieke kosten betaald.
Indien de reis is betaald door zorginstellingen of zorgorganisaties, wat is uw oordeel daarover? Kunt u uiteenzetten waar in de zorgfinanciering – via de zorgzwaartepakketten bijvoorbeeld – de overhead voor dit soort reisjes is opgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderdeel van de bekostiging van zorg is kennisontwikkeling, opleiding enz. voor de mensen die in de zorg werken. Hoe zorginstellingen deze middelen inzetten is hun verantwoordelijkheid. Hiervoor is aangegeven dat het aan de zorginstellingen is, of en in welke mate de deelnemer zelf meebetaalt aan de reis.
Kunt u toelichten waarom de directeur Langdurige Zorg deel heeft genomen aan deze reis? Welke meerwaarde heeft dat voor uw ministerie, gelet op het feit dat deze per 1 maart 2011 overstapt naar een zorgverzekeraar? Kunt u uw antwoord toelichten?
De directeur Langdurige Zorg heeft de reis voorbereid, buitenlandse contacten gelegd en was delegatieleider. Het was de doelstellingen van de reis niet ten goede gekomen als de directeur Langdurige Zorg niet was meegegaan.
Wat is er besproken op de diners, lunches en andere bijeenkomsten? Welke deals zijn er gesloten tussen het ministerie van VWS en de zorgbestuurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens de reis is veelvuldig gesproken over hetgeen in Zwitserland naar voren kwam, de mogelijke betekenis daarvan voor Nederland en het eigen werk. Meer in de diepte zijn drie thema’s aan de orde gekomen. Allereerst is op dinsdag aan de orde geweest: de financiering, solidariteit en organisatie van langdurige zorg in Zwitserland in vergelijking met de situatie in Nederland en de mate waarin zorgaanbieders zelf daarin het voortouw nemen in Zwitserland en Nederland. Op woensdag is gesproken over de noodzaak om de relatie tussen professionals in de zorg en cliënten centraal te plaatsen, wat daarvoor nodig is, hoe dat in Zwitserland gebeurt en hoe met name zorgaanbieders hieraan handen en voeten kunnen geven. Tot slot is op donderdag hetgeen is gezien, geleerd en besproken, vertaald naar een inhoudelijke agenda waaraan de deelnemers willen gaan werken.
De rode draad was dat het met name aan zorgaanbieders is de kwaliteit en de doelmatigheid in de zorg te vergroten. De vraagstukken in de langdurige zorg in Nederland zijn vergelijkbaar met die in Zwitserland. Van belang is hoe de Zwitsers deze vraagstukken hebben opgelost (of niet) en hoe daarvan door ons kan worden geleerd.
Waarom moesten er twee mensen mee van adviesbureaus Plexus en BKB? Is hun reis ook door uw ministerie betaald?
Zowel van BKB als Plexus is er één begeleider mee geweest. Deze zorgden voor de logistiek. De kosten voor de begeleiders maakten onderdeel uit van de opdracht.
Wanneer zijn de plannen voor de reis gemaakt? Is de reis aanbesteed en zo ja, wanneer is de aanbesteding gegund?
De reis is aanbesteed op basis van een programma van eisen dat in de periode augustus en september 2010 is ontwikkeld. De offertes zijn op 20 september 2010 aangevraagd bij vijf bedrijven. De offertes zijn op 7 oktober 2010 ontvangen. Van deze vijf vielen er twee af. Er is gesproken met drie van de partijen die een offerte hebben uitgebracht. De informele gunning en afwijzing vond plaats op 18 oktober 2010. Na de informele gunning en/of afwijzing geldt een wachttijd om een partij, die is afgewezen in de gelegenheid te stellen bezwaar te maken. De formele gunning heeft op 16 november 2010 plaatsgevonden. Het noemen van de organisaties die zijn afgewezen is bedrijfsgevoelige informatie. De combinatie van BKB en Plexus kwam als beste uit de aanbesteding omdat deze de hoogste kwaliteit tegen de laagste prijs bood.
Zijn er andere organisaties dan Plexus en BKB geweest die hebben meegedaan aan de aanbesteding voor de organisatie van deze reis? Zo ja, welke en waarom hebben zij de aanbesteding niet gegund gekregen? Zo nee, hoe verklaart u dat er geen andere organisaties hebben ingeschreven?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een overzicht geven van alle opdrachten die Plexus en/of BKB uitvoeren in opdracht van het ministerie van VWS? Zo nee, waarom niet?
Hieronder treft u een overzicht aan van opdrachten aan Plexus Medical Group die op dit moment nog in uitvoering zijn.
Omschrijving
Omvang contract
Zichtbaar maken beleidsresultaten (samen met BKB)
1 917 796,64
Chronisch zieken beleid
604 155,85
Ontwikkelen signaal vlaggen VVT
30 731,16
Kernset prestatie indicatoren GGZ (Zichtbare Zorg)
74 027,52
Totaal
2 626 711,17
De enige opdracht die BKB op dit moment in uitvoering heeft is de studiereis naar Zwitserland, waarin BKB samenwerkt met Plexus Medical Group (€ 44 744).
Volledigheidshalve treft u hieronder aan een opgave van de opdrachten die Plexus Medical Group vanaf 2009 van VWS heeft gekregen welke inmiddels zijn afgerond. Opdrachten met een omvang groter dan € 50 000,= zijn gespecificeerd.
Omschrijving
Bedrag
Praktijktoets levelindicatoren spoedeisende hulp
105 000,00
Koppeling indicaties Care-ZZP
103 964,35
Internationale benchmark bloedprijzen
127 334,34
Vergelijkbare data GGZ
67 199,15
Chronisch zieken beleid
383 525,11
Verbetering kwaliteitskader VVT
132 374,92
Budgettaire effecten betere naleving richtlijnen
77 568,96
Ontwikkeling prestatieindicatoren verloskunde (Zichtbare Zorg)
132 816,49
Ontwikkeling indicatoren (Zichtbare Zorg)
374 916,05
Ontwikkeling substitutiemodel eerstelijnsdiagnostiek
129 032,00
Nadere uitwerking ontwikkeling indicatoren (Zichtbare Zorg)
63 874,44
Diverse opdrachten kleiner dan 50 000,–
543 080,83
Totaal
2 240 686,64
Hieronder vindt u een opgave van de opdrachten die BKB vanaf 2009 van VWS heeft gekregen welke inmiddels zijn afgerond. Opdrachten met een omvang groter dan € 50 000,– zijn gespecificeerd.
Omschrijving
Bedrag
Congres langdurige zorg
445 105,41
Diverse opdrachten kleiner dan 50 000,–
2 280,00
Totaal
447 385,41
Welke andere soortgelijke reizen hebben in de afgelopen jaren plaatsgevonden? Waar gingen ze heen, wat waren de kosten en welke mensen hebben deelgenomen?
VWS-ambtenaren onderhouden verschillende internationale contacten, zowel multilateraal als bilateraal.
In EU-verband vindt een groot aantal vergaderingen van EU werkgroepen plaats in Brussel, Kopenhagen of, met het Hongaars voorzittersschap, in Boedapest. Daarnaast vinden er (EU) expertmeetings plaats oa op het gebied van voedselveiligheid, geneesmiddelen, curatieve zorg en langdurige zorg. Verder nemen ambtenaren van het ministerie, indien nodig, deel aan vergaderingen en bijeenkomsten van internationale organisaties zoals de OECD, de Verenigde Naties en meer specifiek de WHO. Het VWS-werkterrein heeft bovendien een internationaal karakter zoals bijvoorbeeld bij sport. Deze bijeenkomsten vinden over de hele wereld plaats. Omdat VWS ook verantwoordelijk is voor beleid met betrekking tot oorlogsgetroffenen en in die rol voorzitter is van ITF3, hebben ambtenaren de afgelopen jaren bezoeken gebracht aan vergaderingen van het ITF in o.a. Israël, Warschau en Parijs.
Verder zijn er bilaterale contacten voor operationele doeleinden, over beleidsvorming en internationale afspraken (zoals het tekenen van verdragen en het sluiten van overeenkomsten) met diverse landen. Daarnaast worden deze bilaterale contacten gebruikt voor de uitwerking van internationale regelgeving. Momenteel staat het ministerie voor een groot aantal vraagstukken, zoals meer innovatie in de zorg, de stelselherziening Jeugdzorg en de herzieningen in de AWBZ. Soms kan het waardevol zijn hiervoor buiten de landsgrenzen te kijken naar mogelijke oplossingen. Zo is over de ontwikkeling van de Zorgverzekeringswet contact geweest met andere landen, waaronder de Verenigde Staten. Veel landen sturen hiervoor ook delegaties naar Nederland.
Door de directe leidinggevende en/of de dienstleiding wordt per keer afgewogen of eventuele kosten van een reis op wegen tegen de baten, hoewel die niet altijd meetbaar zijn. Ik zal met het oog op de financiële situatie van de Rijksoverheid op dit moment, in het algemeen waar mogelijk nog kritischer afwegen. In die geest zullen de afwegingen per keer worden gemaakt. Daar waar de kosten opwegen tegen de baten zie ik geen reden waarom VWS-medewerkers geen dienstreizen gericht op kennisvermeerdering meer zouden kunnen maken.
Een zo compleet mogelijk overzicht van de afgelopen jaren van buitenlandse dienstreizen van ambtenaren van het ministerie van VWS gericht op kennisvermeerdering (inclusief congressen, conferenties etc.) is bijgevoegd4. Hiervoor geldt een voorbehoud, omdat er geen afzonderlijke registratie van dit type reizen plaatsvindt. In een aantal gevallen treden VWS deelnemers daarbij op als spreker. Tevens is bijgevoegd een voorlopige planning voor 2011. In deze overzichten zijn niet opgenomen de buitenlandse dienstreizen die gericht zijn op andere doeleinden, zoals hierboven toegelicht.
Hoeveel reizen staan er nog gepland en bent u bereid deze te annuleren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u de vragen beantwoorden vóór 1 maart 2011, 12.00 uur?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Ajaxfan hoeft zich niet te melden' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ajaxfan hoeft zich niet te melden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat hooligans die herhaaldelijk het plezier voor vele duizenden voetbalsupporters in en rondom stadions verzieken moeten worden onderworpen aan één van de zwaarste ordemaatregelen; een meldplicht op het politiebureau? Zo ja, snapt u de teleurstelling van de Amsterdamse burgervader dat de rechtbank heeft besloten zo'n meldplicht te schorsen?
De burgemeester en de officier van justitie kunnen op grond van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast maatregelen opleggen. Ik ondersteun volledig het doel van deze maatregelen, namelijk het vroegtijdig en voor lange duur aanpakken van dergelijke ordeverstorende c.q. strafbare gedragingen.
In het onderhavige geval bestond de door de burgemeester opgelegde maatregel uit een groepsverbod en een meldplicht voor de duur van drie maanden. Dit bevel is door de voorzieningenrechter geschorst omdat het aan het besluit ten grondslag gelegde politierapport onvoldoende was om ter onderbouwing te kunnen dienen. Daarnaast was volgens de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd waarom voor deze maatregel was gekozen. Het betrof namelijk een groepsverbod voor een relatief groot gebied, met daaraan gekoppeld een meldplicht voor de wedstrijddagen. De proportionaliteit en subsidiariteit van deze maatregel stonden voor de voorzieningenrechter onvoldoende vast.
De burgemeester zal in heroverweging een beslissing op bezwaar nemen, waarbij hij op al deze punten zal dienen in te gaan.
Deelt u de mening dat de Voetbalwet zo snel mogelijk waterdicht moet zijn om hooliganisme in Nederland volledig uit te bannen, zodat de clubcard en de combiregelingen zo snel mogelijk tot het verleden behoren? Zo ja, wilt u uitzoeken waarom hooligans toch wegkomen van een meldplicht en de Kamer daarover berichten?
De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast richt zich op de aanpak van een aanwijsbaar en beperkt aantal personen, dat individueel of in groepsverband in het verleden herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord of bij die groepsgewijze ordeverstoring een leidende rol heeft gehad en jegens wie ernstige vrees voor verdere verstoring bestaat. Een combiregeling daarentegen wordt bij bepaalde risicowedstrijden opgelegd aan alle bezoekende supporters van de uitspelende club, op basis van een inschatting van de veiligheidsrisico’s rondom een wedstrijd. Beide maatregelen kunnen afhankelijk van de situatie hun nut hebben, maar elkaar niet vervangen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat burgemeesters de Voetbalwet zo optimaal mogelijk kunnen inzetten tegen hooligans?
In afwachting van de evaluatie van de werking van de wet wordt de toepassing van de wet door bestuur en Openbaar Ministerie tussentijds gemonitord door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid. De resultaten van de eerste monitor, die voor de zomer aan mij wordt uitgebracht, worden ook met de burgemeesters gedeeld. Voorts is door mijn ministerie expertise en capaciteit beschikbaar gesteld met het oog op een goede en zorgvuldige toepassing van de wet door gemeenten. Ten slotte worden kennis en ervaringen van gemeenten gewisseld via de website van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). In augustus 2010 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties reeds een handreiking en een circulaire uitgebracht en tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel zijn regionale voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor medewerkers van bestuur, Openbaar Ministerie en politie. Relevante documenten zoals voorbeeldbesluiten zijn op de internetsite van het CCV geplaatst en op deze wijze beschikbaar voor betrokken partners.
Heeft u de bereidheid om de Nederlandse Voetbalwet net zo streng te maken als de Engelse «Hooligan Act», waarbij zelfs paspoorten van hooligans afgepakt kunnen worden om hen het reizen onmogelijk te maken, waardoor zij zich wel tweemaal zullen bedenken voor ze over de schreef gaan?
De ervaringen met de Engelse voetbalwet worden meegenomen bij de evaluatie van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, zoals toegezegd bij de aanvaarding van de daartoe strekkende motie Dölle c.s. (Kamerstukken I, vergaderjaar 2009–2010, 31 467, I).
Een levensgevaarlijk mysterieus reclamebord langs de A4 bij Leiderdorp |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat op dit moment langs de rijksweg A4 bij Leiderdorp een mysterieus reclamebord met zwarte en witte vlakken staat, een zogeheten Quick Response-code?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze code alleen met een smartphone ontcijferd kan worden en dat rijdende automobilisten de telefoon moeten pakken om de boodschap te ontcijferen? Deelt u de mening dat dit tot levensgevaarlijke situaties kan leiden?
Rijkswaterstaat hanteert als richtlijn dat een object wat niet relevant is voor de rijtaak de aandacht maximaal twee seconden mag vasthouden.
Wanneer een bestuurder besluit een foto van dit object te maken wordt in de eerste plaats de regel betreffende het gebruik van een mobiele telefoon in de auto overtreden. Daarnaast zal naar alle waarschijnlijkheid de aandacht meer dan twee seconde van het verkeer zijn afgeleid waardoor de verkeersveiligheid negatief beïnvloed kan worden.
Deelt u de mening dat dit soort borden niet langs een (autosnel-)weg hoort? Zo nee, waarom niet?
Gelet op hetgeen ik aangeef in mijn antwoord op vraag twee ben ik van mening dat dit bord niet thuis hoort langs de snelweg.
Bent u bereid om onmiddellijk actie te ondernemen en dit bord vandaag nog (te laten) verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien het bord op het grondgebied van de gemeente Leiderdorp staat heb ik geen bevoegdheid om dit bord te verwijderen. Desondanks heb ik de eigenaar van het bord, ontwikkelaar Bohemen, bereid gevonden om het bord te verwijderen.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat borden als deze langs de (autosnel-)wegen geplaatst worden?
Het staande beleid van Rijkswaterstaat is dat er geen commerciële uitingen zijn toegestaan binnen de eigen beheergrenzen. Een uitzondering hierop vormen borden met een vooraanduiding voor tankstations en de merkaanduiding. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de plaatsing van objecten op het eigen grondgebied.
Binnen mijn departement wordt momenteel gewerkt aan een beleidskader «afleiding». Dit kader beschrijft criteria om van (geplande) objecten langs auto(snel) snelwegen vast te stellen of zij de verkeersveiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Met objecten worden in dit kader o.a. gebouwen, windturbines, billboards en kunstobjecten bedoeld. Wanneer objecten de verkeersveiligheid negatief kunnen beïnvloeden is dit een grond voor Rijkswaterstaat om een aanvraag voor een vergunning te weigeren. Wanneer het object buiten het beheergebied van Rijkswaterstaat wordt gerealiseerd, zoals in deze casus het geval is, zal dit beleidskader worden gebruikt om een standpunt in te nemen richting de betreffende decentrale overheid.
Dit beleidskader zal besproken worden met de VNG en mijn verwachting is dat het rond de zomer wordt vastgesteld waarna het aan alle gemeenten over wiens grondgebied een auto (snel) weg loopt wordt aangeboden.
Het falen van de opsporing |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opsporing verzocht» op de site van het tv- programma Zembla?1
Ik heb in de beantwoording van vragen van het lid Brinkman (Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 1645) aangegeven dat BVH-gebruikers in een aantal regio’s hebben gekampt met storingen. Er zijn geen cruciale gegevens kwijt geraakt, omdat de BVH wordt ondersteund door een apart systeem waarin gegevens worden opgeslagen. Bij storingen kunnen gegevens worden teruggeplaatst.
Deelt u de mening dat daarin een beeld wordt geschetst van een politieorganisatie die niet of tenminste te weinig in staat is iets te doen aan de opsporing van zware criminaliteit? Zo ja, herkent u de politieorganisatie hierin? Zo nee, hoe zou u dat beeld dan wel willen noemen?
De bestrijding van zware criminaliteit is een prioriteit van dit kabinet en om die reden ook opgenomen in de landelijke prioriteiten van de politie. Ik herken mij niet in het beeld dat de politie niet of te weinig in staat zou zijn iets te doen aan de opsporing van zware criminaliteit.
Wel geldt dat bij de keuze welke zaken als eerste worden opgepakt de Aanwijzing voor de opsporing van het Openbaar Ministerie (Staatscourant, jaargang 2003, nr. 41) leidend is. De aanwijzing bepaalt dat het in principe zo moet zijn dat aan ieder delict zo veel aandacht wordt gegeven als nodig is om tot opheldering te komen, maar dat het in de praktijk zo kan zijn dat opsporing in een bepaalde zaak achterwege moet blijven omdat opsporingscapaciteit nodig is voor (nog) ernstigere kwesties.
Tenslotte wijs ik op de resultaten van de Integrale Veiligheidsmonitor waarover ik uw Kamer op 1 maart 2011 informeerde (Tweede Kamer, 2010–2011, 28 864, nummer 308). Hieruit blijkt dat de veelvoorkomende criminaliteit de afgelopen vijf jaar geleidelijk is gedaald.
Is er een direct of indirect verband tussen een gebrekkig centraal computersysteem enerzijds en een lagere effectiviteit van de politie anderzijds? Zo ja, in welke mate is dat computersysteem de oorzaak van het een minder effectief functioneren van de politie? Zo nee, waarom niet?
De invoering van de systemen BVH en BVO heeft tijdelijk veel capaciteit gekost om medewerkers vertrouwd te maken met deze nieuwe systemen. Vertraging in de registratie van zaken is daarvan een van de gevolgen geweest. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat de criminaliteit is afgenomen in 2010, zoals ook blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2010. Ook dat kan een verklaring zijn voor een verminderd aanbod van zaken. Exacte informatie over het aantal verdachten OM over 2010 komt binnenkort beschikbaar.
Weet u of het computersysteem binnen de politieorganisatie in brede zin daadwerkelijk «als een ramp» wordt ervaren? Zo ja, wat doet u concreet met deze wetenschap? Zo nee, kunt u dan meteen onderzoeken in welke mate het gebrekkige computersysteem bijdraagt aan de frustratie van politiemensen die hun werk niet goed kunnen uitoefenen?
De Inspectie OOV heeft in haar onderzoek naar de Samenwerkingsafspraken 2008 – Stand van zaken 2010 geconstateerd dat «veel gebruikers van de BVH menen dat sinds de ingebruikname van BVH geen sprake is van verbetering van de uitvoering van de werkprocessen en dat de BVH de werkprocessen minder ondersteunt dan de voorgangers (BPS, Genesys en XPOL). De Inspectie OOV constateert echter ook dat sommige gebruikers tevreden zijn. Er is, naar mijn mening, naast de bestaande rapporten van de Inspectie OOV en de commissie Rookhuijzen en het nog komende rapport van de Algemene Rekenkamer geen aanvullend onderzoek nodig.
De maatregelen op korte termijn zijn gericht op het verbeteren van de gebruiksvriendelijkheid en betrouwbaarheid van de basisvoorzieningen. Zie ook mijn brief aan uw Kamer (Tweede Kamer, 2010–2011, 32 500 VII, nummer 6). Op langere termijn zullen beide systemen worden verbeterd en/of vernieuwd. De mogelijke scenario’s worden thans onderzocht. Voordat ik daarover een beslissing neem, wacht ik eerst het rapport van de Algemene Rekenkamer af.
Is het waar dat burgers na het doen van aangifte vaak niets meer horen van de politie, zelfs al kunnen zij de vermeende dader aanwijzen? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en hoe komt dit? Zo nee, wat klopt er dan niet aan het hier gestelde?
De politie streeft er te allen tijde naar om de aangever op de hoogte stellen van de voortgang en afhandeling van de aangifte. In 2010 zijn bijna zes op tien inwoners (58 procent) die contact hadden met de politie tevreden of zeer tevreden over optreden politie bij aangifte/melding. De tevredenheid over het optreden van de politie bij aangifte/melding is in 2010 niet wezenlijk anders dan in beide voorgaande jaren. Een goede kwalitatieve afhandeling van en communicatie over aangiftes door de politie is een van de prioriteiten van mijn beleid. Daarom streef ik naar spoedige landelijke invoering van het aangiftevolgsysteem. Hiermee kan de politie de burger actief over de voortgang en afhandeling van aangiftes informeren en bovendien kunnen burgers zelf dit systeem altijd raadplegen.
Wat is uw reactie op de in de uitzending of op de site genoemde concrete zaken rondom aangiftes van misbruik van een tienjarig kind, een gewapende roofoverval en oplichting? Kunt u zich verplaatsen in de gevoelens van onvrede van deze burgers?
Ik kan mij zeker verplaatsen in de onvrede die burgers voelen als zij de indruk hebben dat het onderzoek in hun zaak te lang duurt, of als na onderzoek blijkt dat hun zaak niet opgehelderd kan worden. Het beeld dat in de uitzending werd geschetst van de drie zaken komt echter niet overeen met de informatie die mij door het Openbaar Ministerie is verstrekt. In de zaak van het tienjarige kind is een verdachte aangehouden, en deze is inmiddels ook veroordeeld. In de zaak van de gewapende roofoverval is door de politie wel degelijk onderzoek gedaan, alleen heeft dit helaas niet geleid tot een concrete verdachte. In de zaak van de vakantiewoning was door de politie al voordat het slachtoffer zich tot de rechter wendde onderzoek gedaan, maar dit leverde onvoldoende bewijs op. Na de uitspraak van de rechter is er nog verder onderzoek gedaan, maar dit leidde helaas niet tot relevante aanvullende informatie, waarna de rechter heeft bepaald niet tot vervolging over te gaan.
Kunt u zich indenken dat de aangiftebereidheid van burgers niet groot is als zij er geen vertrouwen in hebben dat er serieus met hun aangiftes wordt omgegaan? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit verbetert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hoog is de aangiftebereidheid gemiddeld in Nederland en hoe groot is die per stad in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Den Haag, Leeuwarden, Eindhoven, Tilburg? Wat zijn de verschillen met vier jaar geleden?
Uit de integrale veiligheidsmonitor 2010 blijkt dat in 2010 een op de vier delicten (25%) werd aangegeven bij de politie. Dit wijkt niet wezenlijk af van voorgaande jaren waar vergelijkbare cijfers beschikbaar voor zijn. Zo was de aangiftebereidheid in 2009 27% en in 2008 26%. De cijfers over 2007 zijn op een andere wijze berekend en daardoor niet goed vergelijkbaar.
Een overzicht van de aangiftebereidheid in de genoemde steden, voor zover vergelijkbare cijfers bekend zijn, is in onderstaande tabel te vinden.
Gemeente
2008
2009
2010
Amsterdam
22,2
21,6
21,2
Rotterdam
28,8
30,8
–
Utrecht
20,3
24,2
–
Den Haag
27,4
25,0
26,4
Leeuwarden
–
24,7
–
Eindhoven
–
37,9
27,3
Tilburg
–
35,4
–
Is het waar dat «rechercheurs zo min mogelijk met het nieuwe computerprogramma werken en dat daardoor cruciale informatie verloren gaat en verdachten vrij rond blijven lopen? Zo ja, wat gaat u hieraan op korte termijn aan verbeteren? Zo nee, wat klopt dan niet hieraan?
De Inspectie OOV heeft geconstateerd dat «alle korpsen aangeven dat zij naast BVO nog andere systemen vullen met opsporingsinformatie, waardoor deze informatie niet in BVO komt». Hierdoor wordt informatie-uitwisseling weliswaar bemoeilijkt, maar er gaat geen informatie verloren. Ik heb geen aanwijzingen waaruit blijkt, dat hierdoor verdachten vrij rond blijven lopen. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Is het waar dat vanwege een quotum om jaarlijks 250 000 verdachten aan te leveren bij het Openbaar Ministerie de politie kiest voor de afwikkeling van minder ingewikkelde of minder ernstige delicten? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit zeer ongewenst is en hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
De afspraak over het aanleveren van verdachten aan het OM stamt uit de landelijke prioriteiten 2008–2011. Het kwantitatieve deel van deze afspraak luidt: «de korpsen dragen er gezamenlijk zorg voor dat het aantal OM-verdachten ligt op 250 909 per jaar.» Een kwalitatieve beoordeling van het dossier was bij deze kwantitatieve afspraak niet aan de orde. Teneinde een beter beeld te krijgen (in de ontwikkeling) van de kwalitatieve prestaties van de korpsen werden twee indicatoren bijgehouden: het gemiddeld aantal celdagen per verdachte OM per regio en de algemene verdachtenratio per regio. Het gemiddeld aantal celdagen is een maat voor de zwaarte van de misdrijven aangeleverd in een regio. De celdagequivalent maakt derhalve inzichtelijk of korpsen makkelijk oplosbare zaken aanleveren. Het landelijk celdagequivalent bedroeg over de jaren 2007, 2008 en 2009 respectievelijk 53.73, 52.57 en 54.87. Uit deze cijfers blijkt derhalve niet dat de politie in deze jaren heeft gekozen voor de afwikkeling van minder ingewikkelde of minder ernstige delicten.
Het kabinet heeft inmiddels een aanpassing van de landelijke prioriteiten bewerkstelligd. In deze nieuwe landelijke prioriteiten is er geen sprake meer van een kwantitatieve afspraak maar wordt er gestuurd op het verhogen van de pakkans van verdachten van high impact crime. Ik informeerde uw Kamer daarover bij brief van 18 februari 2011.
Heeft de politie eerder gemeld dat het politiesysteem zware criminele gegevens doet verdwijnen of wordt dit voor het eerst nu in deze aangekondigde Zembla-documentaire gedaan?Zo ja, wanneer is dit aan wie gemeld? Zo nee, wat vindt u daarvan en hoe gaat u regelen dat de politie schaamte over zichzelf niet belangrijker vindt dan de schade die de samenleving lijdt?
Het aanstaande bankroet van de Hoge Selheidslijn (HSL) en de gevolgen hiervan voor de staatskas |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bankroet HSL nabij»?1
Ja.
Bent u het eens met de in het artikel geuite stelling dat een vervoerder nooit meer zo een hoge gebruiksvergoeding zal betalen voor exploitatie van de HSL-Zuid?
Zoals blijkt uit mijn brief aan uw Kamer van 31 januari 2011 (Kamerstuk 22 026 nr. 327) bekijk ik momenteel alle mogelijke oplossingsrichtingen. Ik kan deze vraag nu dus nog niet beantwoorden.
Kunt u aangeven op welke posten van de begroting de concessieopbrengsten van de HSL-Zuid nu staan ingeboekt en welke projecten hiermee in gevaar zullen komen?
Nee. De concessieopbrengsten van de HSL-Zuid (i.c. de HSL-heffing) gelden als inkomsten voor het Infrafonds en worden verantwoord op artikel 13.09 (Ontvangsten op het gebied van Spoorwegen). De concessieopbrengsten zijn niet één op één gekoppeld aan de uitgaven aan specifieke projecten.
Kunt u aangeven welke van deze projecten voor u dusdanige prioriteit hebben, dat u alvast kunt aangeven dat de uitvoering van deze projecten niet in gevaar zal komen?
Nee. Dit kan ik nog niet aangeven. Zie de beantwoording van vraag 3.
Nederlandse wapenexport naar Bahrein |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bloody crackdown smashes Bahrain protesters»1 en beelden op YouTube en via Twitter?2
Ja.
Klopt dat in de periode tussen 1994–1997 Nederland 35 M-113 en 25 YPR pantservoertuigen aan Bahrein heeft geëxporteerd?
In de jaren negentig is meermaals overtollig defensie materieel geleverd aan Bahrein. Hier behoorden ook 35 M-113 en 25 YPR-pantservoertuigen toe.
Klopt het dat de Nederlandse regering de wapenexport van voornamelijk overtollig defensie-materieel destijds verantwoord vond?
Nederland voert alleen overtollig defensiematerieel uit als dit verantwoord wordt bevonden. Dit wordt bepaald aan de hand van een zorgvuldige toets aan acht criteria, die oorspronkelijk zijn vastgesteld door de Europese Raden van Luxemburg (1991) en Lissabon (1992), en sinds die tijd worden gehanteerd. In 2008 is de Gedragscode inzake wapenexport, waarin deze criteria lagen vastgelegd, omgezet in een juridisch bindend EU Gemeenschappelijk Standpunt. De criteria hebben onder andere betrekking op de mensenrechtensituatie, en de binnenlandse en regionale stabiliteit van het land van eindbestemming.
Welke garanties heeft de regering dat door Nederland geleverd militair materieel niet wordt ingezet voor schendingen van mensenrechten?
De regering kan nooit de garantie krijgen dat door Nederland geleverd militair materieel niet wordt ingezet voor schendingen van mensenrechten. Om deze reden toetst Nederland zeer sterk aan het mensenrechtencriterium (criterium 2 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Als een risico wordt voorzien dat de goederen worden ingezet bij eerder in het land van eindbestemming geconstateerde mensenrechtenschendingen, zullen de goederen niet worden uitgevoerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de aard van het goed, de eindgebruiker en de mensenrechtensituatie in het land van eindbestemming.
Deelt u de mening dat, gezien de ontwikkelingen in het Midden-Oosten, wapenexportbeleid naar Noord-Afrika en het Midden-Oosten moet worden herzien?
Elke individuele aanvraag voor de export van militair materieel naar Noord-Afrika en het Midden-Oosten wordt, als altijd, zorgvuldig getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Bij nieuwe vergunningaanvragen voor uitvoer van militair materieel naar landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, zal in het licht van de huidige ontwikkelingen worden gekeken of er een risico bestaat dat het uit te voeren materieel gebruikt zal worden voor mensenrechtenschendingen of binnenlandse onderdrukking. In veel gevallen zal dit op basis van de criteria tot een afwijzing leiden. Inmiddels is zowel in VN- als in EU-verband een wapenembargo ten aanzien van Libië afgekondigd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg wapenexport op 16 maart 2011?
Ja.
Nederlandse belangen in Wit-Rusland |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Harry van Bommel (SP) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat het Russische bedrijf Gazprom op 18 mei 2007 een aandeel van 50% in het Wit-Russische distributienetwerk Beltransgaz nam ter waarde van 2,5 miljard dollar? Is het waar dat deze overname in 2010 is afgerond?1 Is het waar dat ABN AMRO deze aankopen van Gazprom direct of indirect heeft gefinancierd door middel van het verstrekken van omvangrijke kredieten? Indien nee, wat zijn dan de feiten?
Is het tevens waar dat ABN AMRO in 2006 taxateur werd in het gasconflict tussen Rusland en Wit-Rusland? Is het waar dat het gasconflict werd beslecht doordat Gazprom voor 50% aandelen kreeg in Beltransgaz, waarmee Gazprom het distributienetwerk voor 50% in handen kreeg? Indien nee, wat zijn dan de feiten? Deelt u de opvatting dat ABN AMRO en Gazprom daarmee grote economische en financiële belangen in Wit-Rusland verwierven? Indien nee, waarom niet?
Is het tevens waar dat ABN AMRO sinds 1 juni 2007 een lange termijn samenwerking met Wit-Rusland is aangegaan en daarmee een rol in de Wit-Russische investerings- en kapitaalmarkt en de oliesector heeft verworven?2 Indien nee, wat zijn dan de feiten?
Is het waar dat de ABN AMRO vanaf 2007 de Wit-Russische regering adviseert over internationale kredietwaardigheid van de Wit-Russische economie, teneinde een betere uitgangspositie voor de Wit-Russische regering te verwerven op de internationale kredietmarkt? Is het waar dat ABN AMRO voor deze werkzaamheden is aangetrokken vanwege zijn betrouwbare reputatie?3
Is het tevens waar dat ABN AMRO de modernisering van de Mazyr- en van de Novapolotsk-olieraffinaderij financierde en een lening van 1 miljard euro verstrekte aan de Belarussian Oil Company? Zo ja, wanneer, en wat is de stand van deze projecten?4
Welke aankopen heeft ABN AMRO gefinancierd in Wit-Rusland sinds 2005? Om welke belangen gaat het daarbij voor ABN AMRO?
Heeft ABN AMRO ook leningen verstrekt aan de Wit-Russische regering en Wit-Russische staatsbedrijven in Wit-Rusland? Zo ja, welke en wanneer, om welke projecten gaat het en welke bedragen zijn daarbij in het geding? Op welke wijze is de Nederlandse regering betrokken bij de garantstelling van deze investeringen?
Welke gezamenlijke projecten zijn er sindsdien verder afgesloten? Welke projecten zijn er sinds de verkiezingen van december 2010 gesloten? Hoe lang duurt deze samenwerking nog en wat is in het licht van het feit dat ABN AMRO genationaliseerd is, de consequentie hiervan voor de Nederlandse regering? Deelt u de mening dat de Nederlandse regering een grote invloed kan uitoefenen op de samenwerking tussen ABN AMRO en Wit-Rusland? Welk beleid voert u in dit opzicht?
Is het waar dat Shell Global Solutions en CRI-Criterion de raffinaderij van Novopolotsk heeft gemoderniseerd?5 Indien neen, wat zijn dan de feiten? Heeft Shell of hebben Shell-dochters nog andere olie- en gasinstallaties in Wit-Rusland gemoderniseerd of hebben zij bezittingen in Wit-Rusland verworven? Zo ja, welke? Is daarbij samengewerkt met ABN AMRO in de financiering van deze werkzaamheden en/ of acquisities? Zo ja, op welke wijze is dat gedaan? Kunt u dat toelichten?
Is het waar dat Wit-Rusland voor een bedrag van 2,4 miljard dollar aan goederen naar Nederland uitvoert? Is het los van de bedragen waar dat Nederland de tweede handelspartner is van Wit-Rusland, in termen van exportbestemmingen van dat land?6 Hoeveel olie, olieproducten en gas wordt uit of via Wit-Rusland naar Nederland geëxporteerd? Welke bedrijven in Nederland importeren en/of verwerken deze producten? Kunt u dat per bedrijf expliciteren? Welk bedrag aan olie importeert Nederland jaarlijks uit Wit-Rusland? Wat is de rol van Nederlandse oliebedrijven bij de import/verwerking van die olie?7
In de periode januari-oktober 2010 bedroeg de uitvoer van Wit-Rusland naar Nederland USD 2,3 miljard. Nederland is daarmee na de Russische Federatie de tweede handelspartner in termen van export. Bij deze uitvoer vanuit Wit-Rusland gaat het vermoedelijk om transito-stromen van Russische olie en gas dat via Wit-Rusland, al dan niet met tankers via de Baltische Zee (olie) of via pijpleidingen (gas) wordt uitgevoerd en Nederland bereikt. Omdat deze olie- en gasproducten niet oorspronkelijk uit Wit-Rusland komen maar veelal gekocht zijn in Rusland, kunnen deze stromen niet in de Nederlandse statistieken teruggevonden worden met Wit-Rusland als land van origine. Welke specifieke bedrijven hierbij betrokken zijn, valt om die reden, maar ook om redenen van vertrouwelijkheid van commerciële gegevens, niet nader aan te geven. Op welke wijze de transito-stromen in de Wit-Russische statistieken terugkomen is onduidelijk, maar de genoemde bedragen kunnen er op duiden dat Wit-Rusland op een andere manier registratie bijhoudt, en dat de export van Russische olie en gas ten onrechte ook nog eens als Wit-Russische export wordt geboekt.
Blijft u van mening dat «geostrategische afwegingen op dit moment ondergeschikt zijn aan de mensenrechtensituatie»? Blijft u tevens van mening dat het «gedrag van de Wit-Russische autoriteiten volstrekt onaanvaardbaar is in het Europa van deze eeuw»?8 Deelt u de mening dat het steunen van Loekasjenko neerkomt op het in steek laten van democratische ontwikkelingen in Wit-Rusland? Welke maatregelen bent u alsnog bereid te nemen of om in EU-verband voor te stellen om te voorkomen dat het regime in Wit-Rusland gesteund wordt door export van Wit-Russische olie en andere producten naar Nederland en Nederlandse export naar Wit-Rusland? Kunt u dat toelichten?
Op uw eerste drie vragen is mijn antwoord bevestigend. Wat betreft de maatregelen tegen het regime heeft de EU op 31 januari jl. de sancties aangescherpt door het opnieuw instellen van het EU-inreisverbod voor president Loekasjenko en zijn getrouwen. De sanctielijst werd hierbij uitgebreid van 41 naar 158 personen. Mede op aandringen van Nederland zijn hierbij ook de tegoeden van betrokkenen bevroren en is het EU-beleid van engagement ten aanzien van het Wit-Russische regime opgeschort, terwijl contact met onafhankelijke krachten in Wit-Rusland door de EU wordt geïntensiveerd. Het kabinet is tevens van mening dat het Wit-Russische regime vooralsnog geen aanspraak mag maken op financiële steun vanuit de EU en (Europese) financiële instellingen. Indien de situatie daar aanleiding toe geeft, zal Nederland met EU-partners spreken over mogelijke verdere maatregelen. Leidraad hierbij zal zijn dat maatregelen gericht moeten zijn tegen het regime en dat de bevolking niet moet worden getroffen.
De financiële schade voor waterschap Brabantse Delta vanwege de brand bij Chemie-Pack |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Inwoners West-Brabant betalen kosten reinigen brand Chemie-Pack»?1 Kloppen de beschreven feiten?
Op beide vragen luidt het antwoord ja.
Onderschrijft u de stelling dat door snel en adequaat handelen van het waterschap veel schade aan bodem en grond- en oppervlaktewater in de omgeving van Moerdijk en aan het riool is voorkomen?
Op dit moment worden verschillende onderzoeken naar de brand bij Chemie-Pack te Moerdijk uitgevoerd. Voordat ik oordeel over het optreden, wacht ik de uitkomsten van deze onderzoeken af.
Onderschrijft u de stelling dat dit snelle en adequate handelen onvermijdelijk was en dat wachten op duidelijkheid over eventuele financiële vergoedingen ernstige gevolgen voor natuur, milieu en volksgezondheid had opgeleverd?
Zie de beantwoording bij de vorige vraag.
Acht u het eerlijk dat het waterschap zelf voor de financiële consequenties van dit snelle en adequate handelen moet opdraaien?
Waterschappen zijn binnen hun beheergebied belast met onder meer de zorg voor de kwaliteit van oppervlaktewater- en grondwater. Zij kunnen de kosten daarvan omslaan over de belastingplichtigen in dat gebied. Dus in algemene zin en in beginsel past het binnen het stelsel dat het waterschap voor de financiële consequenties opdraait. Daarbij geldt dat het waterschap een verhaalsmogelijkheid heeft (en zelfs een verhaalsplicht op grond van artikel 17.16 Wet milieubeheer voor zover het milieuschade in de zin van artikel 17.6 Wet milieubeheer betreft) op de veroorzaker van de schade. Dit moet de inzet zijn. Als dat niet lukt, is er reden voor nader overleg.
Deelt u de mening dat het een staaltje «stank voor dank» zou zijn als het waterschap voor zijn goede gedrag de rekening gepresenteerd krijgt, indien zou blijken dat Chemie-Pack de financiële schade niet (volledig) kan compenseren waardoor de ingezetenen met een verhoging van de waterschapslasten met 40% worden geconfronteerd? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat die financiële compensatie anderszins plaats vindt?
Allereerst zal moeten worden vastgesteld wat de daadwerkelijke kosten voor het Waterschap Brabantse Delta zijn. Daarna moet worden bezien of door verhaal en eventueel bestaande regelingen deze kosten kunnen worden gedekt. Voor het restantschadebedrag geldt dan dat indien dit leidt tot een (eenmalige) extreme verhoging van de waterschapslasten in het waterschap Brabantse Delta, dit aanleiding kan zijn om te kijken welke mogelijkheden er zijn voor financiële compensatie. Ik zal hierover dan met de ministers van Veiligheid en Justitie en Financiën in overleg treden.
Het toetreden van buitenlandse zorgondernemers tot de Nederlandse thuiszorg |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Amerikaanse franchiseketen Home Instead Senior Care zijn oog heeft laten vallen op de Nederlandse thuiszorg? Vindt u dit een positieve ontwikkeling?1
Ik vind het een positieve ontwikkeling als cliënten uit voldoende aanbod kunnen kiezen voor de (thuis)zorg die het beste bij hen past.
Deelt u de mening dat, gelet op het feit dat van deze onderneming reeds in vijftien landen vestigingen bestaan, er hier sprake is van een heuse zorgmultinational? Vindt u dat dergelijke bedrijven in de Nederlandse zorg thuishoren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Doordat Home Instead Senior Care reeds in vijftien landen vestigingen heeft past de definitie van multinational bij deze onderneming. Ik vind dat echter op zichzelf geen reden om dit bedrijf en soortgelijke andere buitenlandse zorgaanbieders de toegang tot de Nederlandse zorg te ontzeggen.
Herinnert u zich dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) regelmatig heeft gewezen op het moeizame toezicht op nieuwe (binnenlandse) toetreders in de zorg? Welke gevolgen verwacht u voor de kwaliteit en het toezicht indien ook buitenlandse partijen toetreden?2
Als een buitenlandse zorgaanbieder in Nederland zorg gaat aanbieden, moet deze gewoon voldoen aan de Nederlandse wetgeving. Dus als het een zorgaanbieder betreft die zorg aanbiedt als bedoeld in de Kwaliteitswet zorginstellingen, moet aan deze wetgeving worden voldaan en valt de (nieuwe) aanbieder dus onder het toezicht van de IGZ.
Deelt u de analyse dat de Nederlandse zorg steeds meer gaat lijken op de Amerikaanse zorgmarkt en dat daar de verklaring ligt voor de belangstelling van dit Amerikaanse bedrijf? Wilt u uw antwoord toelichten?
Aan de vraagzijde verwacht ik dat er geen verschil is tussen de wensen van de ouderen in Amerika en die van de Nederlandse ouderen ten aanzien van goede zorg en dat het voor hen belangrijk is om zo lang mogelijk onafhankelijk te zijn en in hun eigen huis te kunnen blijven wonen. Wat betreft de aanbodzijde wil ik nogmaals benadrukken – zie ook mijn antwoord op vraag 3 – dat zorginstellingen en zorgorganisaties, van welke origine dan ook, dienen te voldoen aan de eisen die de Nederlandse wetgever stelt.
Deelt u de mening dat de toetreding van buitenlandse multinationals in onze zorg zich slecht verdraagt met de wens om de kleinschaligheid en menselijke maat in de zorg te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik vind het belangrijk dat de zorg op het niveau van de interactie tussen cliënt en medewerker kleinschalig en naar de menselijke maat georganiseerd is. Zo lang dit het geval is, is het feitelijk irrelevant hoe groot of internationaal de organisatie is die er achter ligt.
Herinnert u zich het uiteenspatten van grote Nederlandse zorgconcerns, zoals Meavita, en de geringe invloed van de overheid op deze gebeurtenissen? Deelt u de mening dat dit een nog groter probleem zal zijn indien het een buitenlands zorgconcern betreft? Zo nee, waarom niet?
Ik herinner mij het faillissement van Meavita. Indien een in Nederland actieve vestiging van een buitenlandse onderneming in zwaar weer terecht komt zijn dezelfde regels van toepassing als in het geval waar een Nederlandse zorgaanbieder in die situatie terecht komt. De minister en ik sturen uw Kamer nog voor de zomer een brief over de beleidsvoornemens rondom faillissement en cruciale zorg.
Hoe groot is het risico dat delen van de Nederlandse gezondheidszorg in handen vallen van hedgefunds of vergelijkbare investeringsmaatschappijen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Private kapitaalverschaffers kunnen een waardevolle bijdrage leveren aan investeren in de zorg. Daarbij is het onderscheid naar soort privaat kapitaalverschaffer niet relevant. Het gaat er om dat de publieke belangen zoals kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid zijn gegarandeerd. Nogmaals dient te worden benadrukt dat voldaan moet worden aan de Nederlandse wetgeving.
Kunt u uitsluiten dat de thuiszorg te maken zal krijgen met een import van onderbetaalde buitenlandse arbeidskrachten, zoals we reeds zien in talloze sectoren als de schoonmaak, de bouw en de groenteteelt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en 4 al gezegd heb, moeten zorginstellingen die in Nederland werkzaam zijn, zich houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving. De regels die van toepassing zijn op zorgaanbieders met een buitenlandse moedermaatschappij zijn dezelfde als de regels die van toepassing zijn op zorgaanbieders met een Nederlandse moedermaatschappij. Niet alleen ten aanzien van de (kwaliteit van) zorg, maar ook op financieel en fiscaal terrein en het terrein van het arbeidsrecht en het sociaal-verzekeringsrecht. Dus geldt voor alle zorgaanbieders met een vestiging in Nederland dat zij daarmee ook vallen onder het toezicht van IGZ, NZa en NMa. Uw vrees voor «een import van onderbetaalde buitenlandse arbeidskrachten» bij zorginstellingen lijkt mij dus ongegrond, temeer daar het, aldus de berichtgeving van Home Instead Senior Care, in deze casus om een organisatie gaat die Nederlandse franchisenemers zoekt. Zie ook mijn antwoord op vraag 12.
Hoe kan effectief worden opgetreden tegen uitbuiting van thuiszorgwerkers, indien het hoofdkantoor zich in het buitenland bevindt?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan financieel wanbeleid in een zorgorganisatie worden aangepakt, indien het hoofdkantoor zich in het buitenland bevindt?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat elke thuiszorgorganisatie een ondernemingsraad moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet op de ondernemingsraden is een ondernemingsraad al verplicht bij zorginstellingen die meer dan 50 personen in dienst hebben. Ik deel de mening dat het belangrijk is dat het personeel vertegenwoordigd is bij de onderhandelingen op het hoogste niveau binnen de zorginstelling. Om die reden heb ik ook uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg arbeidsmarkt van 9 maart 2011 toegezegd om te onderzoeken hoe dit bewerkstelligd kan worden. Een mogelijkheid zou de Verzorgende Advies Raad (VAR) kunnen zijn. De manieren waarop dit doel kan worden bereikt zullen worden onderzocht.
Vergroot de toetreding van buitenlandse franchiseketens naar uw oordeel het risico op voor de zorg en het personeel schadelijke faillissementen of overnames? Wilt u uw antwoord toelichten?
Kenmerkend voor franchise is dat de franchisenemer een contract sluit met de eigenaar van een handelsnaam (de franchisegever) die de franchisenemer het recht geeft om tegen betaling een zaak met die handelsnaam te exploiteren. Veelal zijn daaraan regels verbonden over kwaliteit van dienstverlening en merkherkenbaarheid. Buitenlandse franchiseketens zullen contracten afsluiten met Nederlandse franchisenemers die hun zorgaanbod voor eigen risico en erkenning exploiteren en geen dochter zijn van de franchisegever. Op de Nederlandse franchisenemer zijn dezelfde regels van toepassing als op elke andere Nederlandse zorgaanbieder, ongeacht of de franchisegever buitenlands is of niet.
Hoeveel gemeenten en hoeveel zorgkantoren hebben thans interesse getoond voor deze Amerikaanse franchiseketen of andere buitenlandse aanbieders? Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van verdere ontwikkelingen op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de interesses van gemeenten en zorgkantoren voor deze Amerikaanse franchiseketen of andere buitenlandse aanbieders. Ik kan u daarom dan ook niet toezeggen de Kamer op de hoogte te houden van enige ontwikkeling op dit gebied.
Uitzendkrachten op de ambulance |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat er als gevolg van bezuinigingen op de ambulancezorg steeds vaker uitzendkrachten worden ingezet om ambulances te rijden terwijl ze niet goed bekend zijn met het gebied waarin ze moeten rijden?1 Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Vorig jaar is met de ambulancesector een convenant afgesloten waarin een efficiencytaakstelling overeen is gekomen betrekking hebbende op de budgetjaren 2011 tot en met 2013. Er is naar mijn mening, en ik heb dit bij de sector geverifieerd, op dit moment geen verband tussen het inzetten van uitzendkrachten en deze taakstelling. Redenen om uitzendkrachten in te schakelen hebben meestal te maken met uitval van eigen personeel.
Hoe groot is het aantal uitzendkrachten waarvan de ambulancediensten in Nederland gebruik maken in absolute aantallen en in percentages?
Deze aantallen worden niet landelijk bijgehouden en ik kan u deze cijfers dan ook niet geven. Voor de volledigheid wijs ik erop dat personeelsbeleid de verantwoordelijkheid is van de individuele ambulancediensten.
Vertonen deze aantallen een stijgende lijn? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2, ik heb hier geen gegevens over.
Hoe worden deze uitzendkrachten geworven?
Er zijn binnen de sector ambulancezorg een aantal gespecialiseerde uitzendbureaus werkzaam die zich toeleggen op het uitzenden van ambulancechauffeurs en ambulanceverpleegkundigen.
Wat vindt u van het oordeel van de vakbond AbvaKabo dat werkgevers veel te laks omspringen met dit probleem en dat zij rigoreus bezuinigen op het personeel zonder dat zij nadenken over het verlies aan kwaliteit?
Het verband tussen de bezuiniging en uitzendkrachten is naar mijn mening niet aangetoond. Het inhuren van uitzendkrachten is in het algemeen niet goedkoper dan personeel in vaste dienst. Zoals gezegd liggen er mogelijk andere redenen ten grondslag aan het inhuren van personeel, bijvoorbeeld ziekte van eigen personeel enzovoorts. Landelijk zijn er opleidingseisen voor chauffeurs, verpleegkundigen en meldkamercentralisten om de kwaliteit van de ambulancezorg te waarborgen. Deze eisen gelden ook voor uitzendkrachten. De risico’s worden hiermee naar mijn mening beheerst.
Welke controle is er op de bekwaamheden en bevoegdheden van uitzendkrachten? Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in deze?
Een uitzendkracht moet voldoen aan dezelfde (landelijk geldende) opleidingseisen als personeel in vaste dienst. Ook een uitzendkracht die als ambulancechauffeur in een regio werkzaam is heeft een landelijke opleiding tot ambulancechauffeur gevolgd. Een chauffeur wordt middels een geavanceerd navigatiesysteem ondersteund in het vinden van de weg.
De kwaliteit waaraan ambulancezorg moet voldoen is vastgelegd in onder andere de Kwaliteitswet zorginstellingen en in de veldnormen en richtlijnen van de ambulancesector. De ambulancediensten zijn uiteraard primair zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en de IGZ houdt hier toezicht op.
Wie is verantwoordelijk als het gaat om niet BIG-geregistreerde medewerkers?
De ambulancedienst onder wiens verantwoordelijkheid het personeel wordt ingezet.
Bent u bereid actie te ondernemen om dit probleem te tackelen? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Ik heb aan de IGZ gevraagd om in de komende periode extra alert te zijn op signalen uit het veld of de sector die kunnen wijzen op tekortschietende zorg of risico’s dat normen en afspraken niet worden gehaald. De IGZ zal mij informeren wanneer er nieuwe informatie is die een nader onderzoek en daarmee gerichte actie wenselijk of noodzakelijk maakt.
Plannen voor een nieuwe afvaloven |
|
Geert Wilders (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het Friese afvalverwerkingsbedrijf Omrin plannen heeft om binnenkort een afvaloven in gebruik te nemen?
Ja.
Bent u ermee bekend dat er nog tal van procedures lopen tegen de afvaloven van Omrin en dat de milieuvergunning vernietigd is? Bent u van mening dat er sowieso geen subsidie verstrekt mag worden, zolang er nog procedures lopen en er geen geldige milieuvergunning voor de afvaloven is? Zo nee, waarom niet?
Op 5 oktober 2010 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân aan Omrin/Afvalsturing Friesland N.V. te Leeuwarden de gevraagde vergunning verleend als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, voor een Reststoffen Energie Centrale (REC).
Naar aanleiding van deze vergunning zijn vijf beroepschriften bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de afdeling) ingediend.
De Stichting Afvaloven Nee heeft toen tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (schorsingsverzoek) ingediend. Op 13 december 2010 is het betreffende verzoek om voorlopige voorziening van de stichting ter zitting behandeld door de afdeling, waarna de afdeling op 24 december 2010 het verzoek heeft afgewezen. Dit houdt in dat de milieuvergunning in werking is getreden en Omrin kan beginnen met de vergunde activiteiten.
De vijf beroepschriften worden in de bodemprocedure door de afdeling behandeld. De zitting waarin deze behandeling plaatsvindt, moet nog plaatshebben. De uitspraak in de bodemprocedure is bepalend voor het al dan niet onherroepelijk worden van de milieuvergunning.
Voor wat betreft de subsidie aan de REC: zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat er zes miljoen euro rijkssubsidie wordt verstrekt voor deze afvaloven? Zo ja, kunt u aangeven wat de motivatie hiervoor was en bent u bereid om de subsidie niet te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Door het voormalig ministerie van Economische Zaken is een subsidie toegezegd van 6 miljoen euro voor de bouw van de REC in Harlingen. De subsidie is verstrekt op grond van het Besluit Subsidies Regionale Investeringsprojecten (BSRI).
Aan de subsidieverlening is de verplichting gekoppeld om de REC in gebruik te nemen binnen de in de subsidieverlening opgenomen realisatietermijn van 1 mei 2011. Als de REC niet in gebruik kan worden genomen als gevolg van het ontbreken van een milieuvergunning, zal de subsidie op nihil worden vastgesteld. Eventueel betaalde subsidie zal dan terug moeten worden betaald.
Overigens kan de realisatiedatum van 1 mei 2011 op verzoek van de subsidieontvanger, onder opgave van redenen van de termijnoverschrijding, vóór het verstrijken van de realisatietermijn door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie worden verlengd.
Deelt u de mening dat er momenteel sprake is van een surplus aan afvalverbrandingscapaciteit en dat het, mede gezien het ontbreken van lokaal draagvlak, zinloos is om als overheid mee te betalen aan nieuwe verbrandingsovens?
Over de verhouding tussen de beschikbare verbrandingscapaciteit in Nederland en het aanbod aan brandbaar afval, is de afgelopen jaren veel met de Kamer gecommuniceerd. Zie onder meer de brief van de voormalig minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijk Ordening en Milieubeheer van 18 maart 2010 (30872, nr. 53).
Op dit moment is het aanbod aan brandbaar restafval kleiner dan het volgens de prognoses uit het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) zou zijn. Dat is met name het gevolg van de economische crisis. De verwachting is dat het aanbod brandbaar afval zal toenemen als de crisis minder wordt. Of het aanbod uitkomt op de hoeveelheid die in de oorspronkelijke prognoses is opgenomen en of er dan evenwicht zal ontstaan tussen de beschikbare capaciteit en het aanbod brandbaar afval, is nu niet te zeggen.
Overigens zijn er enkele verbrandingsinstallaties die brandbaar afval invoeren om het tekort aan Nederlands brandbaar afval op te vangen.
Voor wat betreft de subsidie aan de REC: zie het antwoord op vraag 3.
Het Dokkumer Lokaaltje |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de sloop door ProRail van het laatste stukje authentieke Noord-friesche locaalspoorweg (Dokkumer Lokaaltje)?
Op 1 december 2003 heeft mijn ambtsvoorganger bij brief aan de voorganger van ProRail (N.V. Nederlandse Spoorwegen) gevraagd om de sanering van de spoorlijn Leeuwarden-Stiens ter hand te nemen. ProRail had daartoe de geldende procedure inclusief het raadplegen van gerechtigden doorlopen. Aan het verzoek was geen termijn verbonden. ProRail heeft, gezien de huidige gunstige prijs van grondstoffen, besloten om de sloop nu ter hand te nemen.
Is het waar dat er plannen zijn om delen van deze historische spoorlijn te reactiveren als museumlijn en dat om het project te promoten binnen enkele maanden zou worden gestart met spoorfietsen tussen Stiens en Jelsum?
Ik heb deze plannen uit de krantenberichten mogen vernemen.
Wat is de reden dat ProRail dit spoor nu opbreekt?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 al aangegeven neemt ProRail de sanering nu ter hand in verband met de gunstige grondstofprijzen; de saneringskosten kunnen nu gedekt worden uit de opbrengsten.
Is het waar dat hiermee de stichting, die de spoorfietsen en de museumtrein wil introduceren, hiermee op extra kosten wordt gejaagd om het spoor weer terug te krijgen?
Gezien het feit dat het spoor gesaneerd zou worden, is er al jaren geen onderhoud aan gepleegd. Helaas is het daardoor in zo’n slechte staat, dat het onbruikbaar is geworden voor spoorvervoer. Als er opnieuw treinen zouden gaan rijden, zou het spoor sowieso vervangen moeten worden. Daarom kan niet gesproken worden van extra kosten.
Bent u bereid ProRail te vragen onmiddellijk te stoppen met de sloop? Zo nee, waarom niet?
De Stichting heeft in haar brief aan ProRail1 aangegeven dat zij vooral graag de grondposities zou willen verwerven. ProRail laat weten dat er nog geen grond is verkocht. Alleen de sporen zijn, om eerder genoemde redenen, verwijderd.
Bent u bereid deze vragen vóór 1 maart te beantwoorden?
Helaas heb ik de termijn van 1 maart niet kunnen halen. Hierbij ontvangt u alsnog de antwoorden.
Bent u bekend met artikel 54 van de Pensioenwet waarin ex-werknemers de mogelijkheid geboden wordt om hun pensioenregeling vrijwillig voort te zetten?
Ja.
Als civielrechtelijk een Zzp’er nog tien jaar pensioen mag opbouwen en fiscaal maar drie jaar wordt gefaciliteerd, deelt u de mening dat de civiele regeling voor zeven jaar effectief daarmee een «wassen neus» is en dat fiscale en civiele regelingen parallel dienen te lopen, in lijn met het SER-advies?1
Ik deel uw mening dat het ophouden van de fiscale facilitering na 3 jaar, niet bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de voortzetting van de pensioenopbouw bij de oude pensioenuitvoerder. Hoewel er vanuit de fiscaliteit goede redenen bestaan om grenzen te stellen aan de mate waarin van de omkeerregel gebruik kan worden gemaakt, vind ik het in deze situatie wenselijk om te faciliteren wat op grond van de Pensioenwet mogelijk is.
Kunt u nog vóór de kabinetsreactie op het SER-advies aangeven of u van plan bent om de voorgestelde verlenging daadwerkelijk te realiseren? Zo ja, wanneer?
Ik ben bereid de fiscale begeleiding van vrijwillige voortzetting te verlengen van 3 naar 10 jaar, zodat de in de Pensioenwet genoemde mogelijkheid ook fiscaal wordt gefaciliteerd. Voor de budgettaire dekking van deze maatregel, die ik met het Belastingplan 2012 wil realiseren, heb ik wel de steun nodig van uw Kamer.
Bij de invulling van de verlenging van de vrijwillige voortzetting wil ik nog onderzoeken of mogelijk is de pensioengrondslag na het derde jaar te maximeren op het actuele inkomen en met als bovengrens het laatstverdiende loon van de gewezen werknemer.
Het is de bedoeling dat vanaf 2012 gebruik kan worden gemaakt van de uitbreiding van de fiscale facilitering bij vrijwillige voortzetting.
Het verband tussen narcolepsie en vaccinatie tegen Mexicaanse griep |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een verband tussen vaccinatie tegen Mexicaanse griep en het voorkomen van narcolepsie bij kinderen en jongeren?1 Kunt u zich voorstellen dat mensen zich ongerust maken over deze mogelijke bijwerking van een vaccin dat werd aangeraden door de Nederlandse overheid?
Ja. De resultaten van onderzoek in Zweden en Finland naar narcolepsie (slaapziekte) laten een mogelijk verband zien met het gebruik van het pandemisch vaccin Pandemrix in de leeftijdsgroep 4 t/m 19 jaar.
In Finland wordt narcolepsie negen keer vaker gerapporteerd in de gevaccineerde groep (een toename van 1 naar 9 gevallen per 100 000). Ook in Zweden is een verhoogd risico op narcolepsie gevonden bij de leeftijdsgroep tussen 4 en 19 jaar die met Pandemrix gevaccineerd is. De resultaten zijn in lijn met de Finse data, maar met een kleinere omvang; er is een toename van 1 naar 4 gevallen per 100 000. In totaal zijn 229 gevallen van narcolepsie na vaccinatie gemeld in Europa2.
Het Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP), het wetenschappelijke comité van het EMA, adviseert voorschrijvers bij deze leeftijdsgroep rekening te houden met de voorlopige resultaten uit Finland en Zweden en om een individuele baten/risico analyse te maken.
Zowel het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA) als het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) doen studie naar het verband tussen vaccinatie met Pandemrix en het voorkomen van narcolepsie3.
In een brief van het ECDC aan de EMA vraagt de directeur aan het EMA o.a. om het gebruik van Pandemrix voorlopig op te schorten, wachtend op definitieve resultaten en om een validatie van de Finse, Zweedse en VAESCO studie. De directeur van het ECDC wijst erop dat er nu geen reden voor gebruik van Pandemrix meer is. Dit vaccin is alleen tegen Nieuwe Influenza A (H1N1) gericht en was dus vooral bruikbaar tijdens de pandemie in 2009. Nu hebben we – zoals altijd – een seizoensgriepvaccin dat uit drie vaccinstammen bestaat, waaronder het Nieuwe Influenza A (H1N1) virus.
In Nederland is Pandemrix in 2009 gebruikt ter voorkoming van de Mexicaanse griep, met name bij kinderen tussen 0 t/m 5 jaar oud. Een signaal zoals gezien in Zweden en Finland wordt in Nederland niet gezien.
Ik kan mij goed voorstellen dat een bijwerking als gevolg van vaccinatie mensen die vaccinatie ontvangen hebben ongerust kan maken.
Is het waar dat onderzoeken er op wijzen dat het verband tussen het optreden van narcolepsie en vaccinatie tegen Mexicaanse griep naar alle waarschijnlijkheid wordt veroorzaakt door de toevoeging van de stof adjuvans aan het vaccin?
Het toevoegen van een adjuvans (een hulpstof) aan een vaccin wordt gedaan om het vaccin «sterker» te maken. In Pandemrix is een dergelijk adjuvans verwerkt. Op dit moment is het nog te vroeg om een definitieve conclusie te kunnen trekken over een mogelijk verband tussen vaccinatie met Pandemrix en het optreden van narcolepsie. Het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) houdt voortdurend, samen met haar Europese collega registratieautoriteiten, de vinger aan de pols.
Is het waar dat in Nederland gekozen is voor vaccinatie met het vaccin met adjuvans, op aanbeveling van de heer Osterhaus? In hoeverre was de bemoeienis van de heer Osterhaus van doorslaggevend belang bij de keuze voor een vaccin met adjuvans? Kan precies worden toegelicht op welke gronden de keuze voor dit vaccin tot stand is gekomen?
De beslissing om – wanneer tot aanschaf van vaccins over zou worden gegaan – geadjuveerde vaccins aan te kopen is gedaan op basis van een advies van de Gezondheidsraad4. Over de rol van prof. dr. Osterhaus bij de totstandkoming van dit advies van de Gezondheidsraad heb ik u op 30 september 2009 een brief5 gestuurd waarnaar ik u verwijs.
De Gezondheidsraad onderbouwt het advies als volgt:
Is het waar dat de heer Osterhaus heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van een adjuvans en adjuvantia voor tal van bedrijven, waaronder GlaxoSmithKline (GSK), het bedrijf dat het geadjuveerde vaccin tegen de Mexicaanse griep maakte dat in Nederland en België werd gebruikt?
Prof. Osterhaus is in de wetenschappelijke wereld bekend om zijn bijdragen aan de ontwikkeling van alternatieve klassen adjuvantia. Dit werk bevindt zich nog in het experimentele stadium, het heeft nog niet tot producten op de markt geleid. Dit laatste is ook niet op korte termijn te verwachten. Hoewel enige bemoeienis met de ontwikkeling van adjuvantia door anderen dus niet in zijn eigen wetenschappelijke – en commerciële – belang is, heeft hij zonder twijfel door middel van bezoek aan congressen en vergaderingen kennis gedeeld met andere onderzoekers en bedrijven.
Is het waar dat het Europees Agentschap dat het vaccin met adjuvans goedkeurde wist dat er geen klinisch onderzoek bekend was bij kinderen, jongeren en ouderen, precies de groep die gevaccineerd is? Was bij de Nederlandse overheid bekend dat het vaccin onvoldoende getest was, toen de keuze voor dit vaccin werd gemaakt? Zo ja, waarom is deze keuze toch gemaakt? In hoeverre speelden financiële afwegingen daarbij een rol? Zo nee, waarom niet?
Pandemrix is gebaseerd op een zogenaamd «mock-up vaccin». Deze vaccins zijn gebaseerd op de formulering van de al jarenlang gebruikte seizoensgriepvaccins. Hieraan zijn geregistreerde adjuvantia toegevoegd. Deze mock-up vaccins zijn o.a. bij meer dan 8 000 proefpersonen getest, waaronder volwassenen, ouderen en kinderen. Op basis hiervan en op basis van jarenlange ervaring met het registeren en gebruiken van de seizoensgriepvaccins zijn deze vaccins in de Europese Unie goedgekeurd. Tijdens de pandemie is het specifieke vaccindeel voor het Nieuwe Influenza A (H1N1) virus aan het mock-up vaccin toegevoegd.
Financiële afwegingen spelen geen rol bij de toelating van geneesmiddelen tot de Europese markt. Het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA) heeft een onafhankelijke positie en besluit, evenals het CBG, dat in de EMA is vertegenwoordigd, louter op basis van wetenschappelijke afwegingen tot registratie.
De registratiestatus was de Gezondheidsraad bij advisering bekend.
Deelt u de mening dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft burgers te informeren en zo nodig gerust te stellen, nu het gaat om een ernstige bijwerking van een vaccin dat op aanraden van de overheid werd toegediend? Zo ja, op welke wijze heeft voorlichting en communicatie plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Het CBG heeft via zijn website burgers, maar daarmee ook artsen en apothekers, vanaf 10 september 2010 bij herhaling geïnformeerd over het mogelijk optreden van narcolepsie bij het gebruik van Pandemrix. Op maandag 14 februari heeft de voorzitter van het CBG, Bert Leufkens, in het televisieprogramma ÉénVandaag een toelichting gegeven op de stand van zaken. Daarbij is bevestigd dat er op dat moment geen reden tot zorgen zouden zijn ten aanzien van de Nederlandse situatie betreffende Pandemrix en narcolepsie.
Het Nederlands bijwerkingen centrum Lareb plaatste op 3 februari 2011 een bericht op de website6.
Deelt u de mening dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft alle artsen in Nederland er op te wijzen alert te zijn op verschijnselen van narcolepsie bij risicogroepen en dat het optreden van narcolepsie centraal gemeld moet worden? In hoeverre gebeurt dat op dit moment? Welke stappen zijn ondernomen om artsen in Nederland te informeren? Op welke wijze worden nieuwe gevallen geregistreerd en opgespoord?
Via de CBG-website en door alle aandacht in de media (televisie en schrijvende [vak-]pers) zijn de verschijnselen van narcolepsie en het optreden hiervan in mijn ogen voldoende bekend geraakt bij de artsen in Nederland. De belangrijkste reden om hier niet actief de aandacht op te vestigen is dat het vaccin in Nederland éénmalig is gebruikt en nu niet meer wordt toegepast. Daarnaast is de leeftijdsgroep waarin in het buitenland de vermeende bijwerking gevonden wordt (5 t/m 19 jaar) een andere dan waarin het vaccin in Nederland is toegepast (0 t/m 4 jaar). Een signaal zoals gezien in Zweden en Finland wordt in Nederland niet gezien.
Meldingen van narcolepsie gebeuren centraal bij het Nederlands bijwerkingencentrum Lareb. Er kan daar zowel worden gemeld door artsen, apothekers als patiënten. Lareb heeft hiervoor een meldingenformulier op de website geplaatst7.
Daarnaast bestaat er het systeem van de zogenaamde «industriemeldingen»: farmaceutische bedrijven zijn verplicht bijwerkingen op hun geneesmiddelen te melden in Europees verband. Nieuwe gevallen worden geregistreerd en voortdurend wordt bekeken of de voordelen van een vaccin nog opwegen tegen de mogelijke nadelen.
Deelt u de mening dat er nog veel onduidelijk is over de hele gang van zaken rond Mexicaanse griep en dat het aanbeveling verdient dat een onafhankelijke onderzoekscommissie de hele gang van zaken in kaart brengt? Zo ja, bent u bereid een commissie in te stellen die de Kamer bericht welke invloeden ten grondslag lagen aan de beslissing van de World Health Organization (WHO) om de uitbraak van Mexicaanse griep tot een pandemie te verklaren, hoe vervolgens de besluitvorming in Nederland precies tot stand is gekomen, wie daar een rol in hebben gespeeld en in welke mate daarbij sprake was van belangenverstrengeling of financiële overwegingen? Zo nee, waarom niet? Kunt u zich voorstellen dat deze kennis van belang kan zijn voor de toekomst?
Op 14 maart jl. heb ik de Tweede Kamer het rapport gezonden van de Evaluatie Nieuwe Influenza A (H1N1), uitgevoerd door bureau Berenschot. In mei zullen wij een inhoudelijke reactie daarop aan de Tweede Kamer sturen.
In april 2010 is een omvangrijke, onafhankelijke evaluatie gestart naar de mondiale reactie op de pandemie, inclusief de rol van de World Health Organization (WHO) hierbij. Het definitieve rapport wordt gepresenteerd tijdens de World Health Assembly van mei 2011. Één van de onderzoeksvragen van deze evaluatie is of commerciële belangen een rol hebben gespeeld in de besluitvorming van de WHO.
Deze evaluaties leveren voldoende antwoord op de door u gestelde vragen. Ik zie daarom geen toegevoegde waarde in het instellen van een nieuwe commissie om deze vragen nogmaals te beantwoorden.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk berichten wanneer en op welke wijze de motie-Arib inzake een wettelijk register met banden tussen de farmaceutische industrie en artsen/onderzoekers, wordt uitgevoerd?2
Samenwerking tussen artsen en de farmaceutische industrie is noodzakelijk in het kader van de ontwikkeling en toepassing van geneesmiddelen. In het kader van deze samenwerking zijn er banden tussen artsen en farmaceutische bedrijven. Op 3 november 2009 is een motie9 van Kamerlid Arib aangenomen die verzoekt om te komen tot volstrekte helderheid over de banden die er zijn tussen artsen/
onderzoekers en farmaceutische bedrijven. Mijn beleid is er ook op gericht om tot deze transparantie te komen. De stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) waarin de farmaceutische industrie, artsen en apothekers vertegenwoordigd zijn, legt momenteel de laatste hand aan een regeling om tot deze transparantie te komen. Ik heb begrepen dat deze regeling volgende maand gereed zal zijn. Ik vind het een groot voordeel dat partijen zelf met een dergelijke regeling komen. Dit betekent dat er draagvlak voor bestaat en dat de regeling in de praktijk voor partijen uitvoerbaar zal zijn. Mogelijk hadden partijen meer vaart in het tot stand komen van deze regeling mogen zetten. De materie is echter ingewikkeld, mede met het oog op de bepalingen van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) en de internationale context waarin de farmaceutische bedrijven opereren. Ik zal de Tweede Kamer de regeling toesturen zodra ik daarover beschik.
De ondertunneling van de A9 bij Amstelveen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het bericht dat Amstelveen het akkoord over de tunnel in de A9 opblaast?1
Zoals uit de bestuursovereenkomst blijkt kan Amstelveen niet eenzijdig de bestuursovereenkomst over het Stroomlijnalternatief planstudie SAA van 29 oktober 2007 opzeggen. De gemeente Amstelveen heeft aan mij aangegeven met de betrokken partijen opnieuw te willen onderhandelen over de hoogte van de bijdrage van Amstelveen.
Kunt u aangeven hoe de uitspraken van het Amstelveense stadsbestuur over de economische crisis en de dalende huizenprijzen zich verhouden tot uw eerdere opmerking dat de netto investering van Amstelveen uitkomt op 0 euro?2 Deelt u de opvatting van de gemeente Amstelveen dat zij een bijdrage van 100 miljoen niet kan opbrengen omdat zij dit niet meer terugverdienen?
Amstelveen wil door middel van gebiedsontwikkeling rond de A9 hun bijdrage aan de tunnel financieren. Inmiddels heeft Amstelveen aangegeven dat door diverse recente ontwikkelingen de gebiedsontwikkeling minder zal gaan opbrengen dan eerder verwacht. Ik kan op basis van de mij beschikbare informatie geen goed beeld vormen over de recente verwachtingen ten aanzien van de opbrengsten van de gebiedsontwikkeling in zijn huidige vorm. Ik doe hier dus ook geen uitspraken over.
Is het feitelijk mogelijk dat de Stroomlijnovereenkomst3 opgezegd wordt doordat één van de ondertekenende partijen zich terugtrekt? Zo ja, wat betekent de (eventuele) terugtrekking van Amstelveen voor het restant van deze overeenkomst? Zo nee, hoe kunnen nieuwe inzichten dan tot nieuwe maatregelen leiden?
Zoals ook uit mijn antwoord op vraag 1 blijkt, kan Amstelveen niet eenzijdig de bestuursovereenkomst over het Stroomlijnalternatief planstudie SAA van 29 oktober 2007 opzeggen. Wel kan de bestuursovereenkomst worden aangepast indien alle betrokken partijen het hier over eens zijn.
Deelt u het uitgangspunt dat waar het Rijkswegen betreft het ook een Rijksverantwoordelijkheid is om te zorgen voor een goede inpassing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u zorgen voor de gewenste inpassing nu Amstelveen niet bereid is om 100 miljoen euro mee te betalen?
Het is een rijksverantwoordelijkheid om bij rijksinfrastructuurprojecten voor een zodanige inpassing te zorgen dat aan de wettelijk verplichte milieunormen wordt voldaan. Volgens het Regeerakkoord betaalt het Rijk bij de inpassing van rijksinfrastructuur alleen de meest kosteneffectieve maatregelen om te voldoen aan de wettelijke vereisten. Daarnaast staat er in het Regeerakkoord dat er afspraken komen met provincies en grote gemeenten over het meebetalen aan infrastructuur, in elk geval voor bovenwettelijke inpassingen. Ten aanzien van de tunnel in de A9 zijn in een bestuursovereenkomst de oplossingsrichting en de kostenverdeling vastgelegd. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om deze bestuursovereenkomst te herzien.
Deelt u de mening dat een wegverbreding zonder een goede inpassing geen doorgang kan vinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vertraging loopt de wegverbreding nu op?
Ik ben van mening dat de inwoners van Nederland een inpassing dienen te krijgen die voldoet aan de wettelijke (milieu)normen. Het ontwerp van de tunnel in de A9 door Amstelveen voldoet hier ruimschoots aan. De discussie met de gemeente Amstelveen richt zich op de hoogte van de financiële bijdrage van Amstelveen aan de tunnel in de A9. Daarom beïnvloed deze discussie de planning van het project niet.
Kunt u bevestigen dat u zich onverkort houdt aan het Meest Milieuvriendelijke Alternatief, zodat de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in Amstelveen verbeteren?4 Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn eerdere antwoorden ook blijkt, ben ik zoals de zaken er nu voor liggen niet voornemens om in te zetten op een aanpassing van de huidige afspraken in de Bestuursovereenkomst.
Kunt u de bewoners in Amstelveen garanderen dat er geen wegverbreding van de A9 komt die tot meer overlast leidt? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe tunnel in de A9 betekent een grote verbetering van de leefbaarheid in Amstelveen. Veel mensen in Amstelveen zullen profiteren van het feit dat de A9 straks niet meer dwars door Amstelveen loopt. Echter bij een project met de omvang van de Wegverbreding Schiphol-Amsterdam-Almere kan ik niet garanderen dat niemand er op achteruit zal gaan. Uiteraard wordt aan de wettelijke vereisten voldaan.
Risico's door uitzendkrachten op ambulances |
|
Attje Kuiken (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Uitzendkrachten op ambulance levensgevaarlijk»1 en «Met patiënt achterin op zoek naar het ziekenhuis»?1
Ja.
Wat vindt u van de noodkreet van Abvakabo FNV dat op steeds meer plekken uitzendkrachten op ambulances moeten rijden?
Naar aanleiding van deze berichten heb ik contact gehad met Ambulancezorg Nederland (AZN). Zij heeft mij te kennen gegeven zich niet te herkennen in het beeld dat in het Algemeen Dagblad wordt geschetst. Volgens AZN zijn er voldoende waarborgen in de opleiding van chauffeurs om de kwaliteit te waarborgen. De opleiding tot ambulancechauffeur is verplicht voor alle chauffeurs, ook voor uitzendkrachten. Verder werkt de sector met landelijke protocollen om de kwaliteit van de ambulancezorg te waarborgen en wordt een ambulancechauffeur in zijn werk ondersteund door geavanceerde navigatiesystemen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van de inzet van uitzendkrachten als ambulancechauffeur die de verkeerssituatie en het stratenplan in de regio waar ze werken niet kennen? Wat zijn volgens u de gevolgen voor aanrijtijden? Vindt u het acceptabel dat uitzendkrachten zonder voldoende stratenkennis worden ingezet op ambulances?
De inzet van personeel is primair een verantwoordelijkheid van de Regionale ambulancevoorziening (RAV). De RAV moet beoordelen of een uitzendkracht ingezet kan worden in een specifieke regio. Landelijk zijn er opleidingseisen om de kwaliteit van de ambulancezorg te waarborgen. De risico’s worden hiermee naar mijn mening beheerst. Eventuele gevolgen voor de aanrijdtijden door het inzetten van uitzendkrachten zouden zichtbaar moeten worden in de prestaties van de RAV-en. Jaarlijks wordt door AZN de benchmark «Ambulances in-zicht» uitgebracht. Dit rapport geeft inzicht in de prestaties van de individuele ambulancediensten. Waar de prestaties niet aan de gestelde normen voldoen moet een RAV dit kunnen uitleggen.
Vindt u dat werkgevers voldoende doen om te voorkomen dat uitzendkrachten die de verkeerssituatie en het stratenplan niet goed genoeg kennen op ambulances rijden? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, hoe gaat u ze hiertoe aansporen?
Ja, naar mijn mening worden de risico’s voldoende beheerst.
Zie verder antwoord op vraag 2 en 3.
Is het waar dat steeds vaker verpleegkundigen een verkorte opleiding tot ambulancemedewerker krijgen aangeboden en/of al als ambulancemedewerker aan het werk zijn voordat de opleiding is afgerond?
Nee, dit is niet waar. De opleidingseisen en competenties van de ambulanceverpleegkundigen zijn afgestemd op de inhoud van hun functie en de eisen in het kader van de Wet BIG. Het Koninklijk Besluit 524 van 29 oktober 1997 regelt de deskundigheid van ambulanceverpleegkundigen op het gebied van voorbehouden handelingen in het kader van artikel 39 Wet BIG. Een ambulanceverpleegkundige is op basis van dit besluit een verpleegkundige die in het bezit is van het getuigschrift ambulanceverpleegkundige dat is afgegeven door de Stichting Opleidingen Scholing Ambulancehulpverlening (SOSA).
De gewenste minimale deskundigheid, in termen van (basis)opleiding en noodzakelijke kennis en vaardigheden is sectoraal vastgesteld. De zorgprofessionals werkzaam in het primaire proces, starten zo spoedig mogelijk na indiensttreding met een sectoraal erkende (vervolg) opleiding aan de Academie voor Ambulancezorg. De opleiding tot ambulanceverpleegkundige is zodanig ingericht dat de cursist aan het einde van de opleiding in staat is het beroep ambulanceverpleegkundige zelfstandig uit te voeren en is daarmee ook deskundig en bekwaam voor het functioneel zelfstandig uitvoeren van bepaalde voorbehouden handelingen.
Is het toegestaan om verpleegkundigen zonder afgeronde opleiding tot ambulancemedewerker in te zetten als ambulancemedewerker? Zo ja, vindt u dit wenselijk/acceptabel? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen tegen werkgevers die niet-opgeleide verpleegkundigen inzetten?
Nee, dit is niet toegestaan. RAV-en onderzoeken en initiëren met de ketenpartners nieuwe zorgproducten. Voorbeelden hiervan zijn Mobiele Intensieve Care Unit (MICU), de rapid responder en de hulp- zorg ambulance. Daarbij wordt taakherschikking zoveel mogelijk op het niveau van de werkvloer georganiseerd waarbij kwaliteit en doelmatigheid belangrijke criteria zijn. De RAV-en spelen hierop in door middel van een verantwoorde zorg- en opleidingsdifferentiatie. Sectoraal is afgesproken dat de RAV voor externe toetsing en certificatie gebruik maakt van een branchespecifiek certificatieschema. De RAV laat zich, op basis van dit schema en conform de eisen voor (her)certificering van de certificerende organisatie, periodiek toetsen.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg(IGZ) onderzoek gedaan naar het halen van de bereikbaarheidsnorm door ambulances die met uitzendkrachten of niet gekwalificeerd personeel werken? Zo ja, wat is de uitkomst van het onderzoek?
De IGZ heeft tot nu toe geen onderzoek gedaan.
Bent u bereid de IGZ te vragen onmiddellijk onderzoek te doen naar het halen van de bereikbaarheidsnorm door ambulances die met uitzendkrachten of niet gekwalificeerd personeel werken? Zo ja, Kunt u de resultaten van dit onderzoek vóór 1 oktober 2011 aan de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb aan de IGZ gevraagd om in de komende periode extra alert te zijn op signalen uit het veld of de sector die kunnen wijzen op tekortschietende zorg of risico’s dat normen en afspraken niet worden gehaald. De IGZ zal mij informeren wanneer er nieuwe informatie is die een nader onderzoek en daarmee gerichte actie wenselijk of noodzakelijk maakt.