De afslag op Terschelling |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Terschelling wil eind aan afslag land»?1
Ja.
Is de zeewering op Terschelling getoetst in de derde toetsronde van de primaire waterkeringen? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan?
De primaire waterkering langs de Noordzee is getoetst en is veilig bevonden. De primaire waterkering ligt niet direct aan zee, maar in het binnenduin. De zeewerende duinen waarover de Leeuwarder courant schrijft liggen zeewaarts van de primaire kering en maken geen deel uit van de primaire waterkering. Er is sprake van een dubbele duinenrij.
Wie is verantwoordelijk voor de waterveiligheid op Terschelling?
Aan de wadzijde (Waddenzeedijk) is Wetterskip Frysân er voor verantwoordelijk dat de primaire waterkering aan de veiligheidsnormen voldoet. Voor de zandige kering (Noordzeezijde) is Rijkswaterstaat verantwoordelijk.
Wat is uw mening over de uitspraak dat er een wildgroei bestaat aan bestuurlijke organisaties die zich bemoeien met de Waddeneilanden?
De minister van Infrastructuur en Milieu is in haar brief van 19 november 2010 (kamerstuk 29 684, nr. 88) ingegaan op de bestuurlijke organisatie in het waddengebied.
Zij schrijft dat de conclusie, dat de «bestuurlijke spaghetti»verminderd moet worden, breed wordt gedeeld. De minister ziet in het onderzoek van Bureau Berenschot, dat zij met haar brief aan de Kamer zendt, voldoende aangrijpingspunten om verder te komen op de weg naar een vereenvoudiging van de bestuurlijke organisatie.
De minister heeft uw Kamer toegezegd in april met voorstellen te komen voor een vereenvoudiging en decentralisatie van het waddenbeleid en de financiering daarvan.
Kunt u de bewoners van Terschelling die vrezen voor hun veiligheid, verzekeren dat hun veiligheid ook met dynamisch kustbeheer gewaarborgd is?
Ja, de primaire waterkering langs de Noordzeekust is getoetst en akkoord bevonden. Deze waterkering moet zodanig worden beheerd en onderhouden dat deze te allen tijde de vereiste veiligheid biedt. De primaire waterkering op Terschelling ligt in de binnenduinen landwaarts van de direct langs het strand gelegen duinenrij waar de natuurlijke dynamiek het sterkst is. Tussen de primaire waterkering en de duinenrij langs het strand ligt een breed tot zeer breed duingebied. De zandige kust wordt bij dynamisch kustbeheer zodanig beheerd dat natuurlijke processen, al dan niet gestimuleerd, zo veel mogelijk ongestoord kunnen verlopen. Door het handhaven van de basiskustlijn voorkomt Rijkswaterstaat dat de kust erodeert. De veiligheid van het door de primaire waterkeringen beschermde gebied moet ook bij een dynamisch kustbeheer gewaarborgd blijven.
Ik ben me er ter dege van bewust dat het dynamisch kustbeheer bij de bewoners van Terschelling gevoelens van onveiligheid oproept. Daarom zal ik het dynamisch kustbeheer betrekken bij het onderzoek naar ligging van de primaire waterkeringen op Vlieland en Terschelling. Zie hiervoor het antwoord op de volgende vraag.
Wanneer besluit u over de vaststelling van de ligging van de primaire waterkeringen van Vlieland en Terschelling?
De ligging van de primaire waterkeringen van Vlieland en Terschelling is weergegeven op een bijlage bij de Waterwet.Omdat in de regio andere voorkeuren leven voor de ligging van de primaire waterkeringen van Vlieland en Terschelling heeft de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat de regio voorgesteld om gezamenlijk de mogelijke oplossingsrichtingen voor de ligging van de primaire waterkeringen te verkennen. Bij de eilandbewoners leeft de wens de primaire waterkering naar de zeereep te verleggen om erosie tegen te gaan. Ik wil deze wens serieus bekijken en zal in het onderzoek de optie om de primaire waterkering naar de zeereep te verleggen meenemen.
Het onderzoek zal zich niet beperken tot het voor de primaire kering liggende duingebied maar ook betrekking hebben op de zogenaamde stuifdijk langs de Boschplaat.
De resultaten van dit onderzoek verwacht ik dit najaar. Op basis daarvan zal ik vervolgens een besluit nemen over de uiteindelijke ligging van de primaire kering. Ik verwijs in dit verband ook naar de brief van 12 juli 2010 (Kamerstuk 2625, nr. 169).
In afwachting van de resultaten zal Rijkswaterstaat zich samen met gemeente en Staatsbosbeheer inspannen om overlast van stuifzand te beperken en zal Rijkswaterstaat een periodiek spreekuur inrichten waar bewoners met hun vragen terecht kunnen.
Zeer ernstige dierverwaarlozing |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dramatische verwaarlozing op boerderij Den Ham»?1
Ja.
Is het waar dat er 205 koeien zijn achtergelaten op deze boerderij? Waarom is dat het geval? Deelt u de mening dat de dieren op deze boerderij zorg onthouden is, dat er geen garantie te geven is over het welzijn van deze dieren en dat zij meteen weggehaald moesten worden bij deze boerderij? Waarom is dat niet gebeurd?
Het probleem op dit bedrijf was niet gelegen in het voeren van de rundveestapel, maar in de huisvesting. In de stal waar ruim 100 koeien zijn weggehaald, hadden de ligplaatsen een klei-ondergrond. Dit leverde in combinatie met mest problemen op. Ook de klimaatomstandigheden speelden een belangrijke rol bij het ziek worden van de veestapel.
Op het bedrijf zijn 205 kalveren achtergebleven. Deze dieren verblijven in een andere stal, waar de huisvesting wel voldoet. De ondergrond bestaat hier uit een betonvloer met daarop rubbermatten. De nVWA heeft hier geen problemen geconstateerd ten aanzien van het dierenwelzijn. Inbeslagname van deze dieren is daarom niet nodig.
De nVWA controleert wekelijks de stand van zaken op het bedrijf. Als zich toch problemen voordoen met de nog aanwezige dieren, zullen alsnog passende maatregelen worden genomen.
Bent u bereid er alsnog voor te zorgen dat de dieren weggehaald worden bij deze veehouder? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat waren de omstandigheden op deze boerderij die de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) aantrof en hoe heeft de nVWA de boerderij achtergelaten? Hoe worden de dieren momenteel verzorgd en hoe wordt hier toezicht over gehouden?
Bij de controle in januari 2011 heeft de nVWA geconstateerd dat het rundvee geen droge ligplaats had, dat meerdere runderen in meer of mindere mate kreupel waren, dat meerdere kalveren ziek waren en dat er 73 kadavers van met name nuchtere kalveren (nuka’s) aanwezig waren. Ruim 100 dieren zijn afgevoerd en namens mij in bewaring genomen. De betreffende dieren staan onder structureel toezicht van een dierenarts. Verder heeft de veehouder op mijn verzoek ruim 140 dieren verkocht aan derden.
Welke vervolgstappen worden ondernomen om het welzijn van de dieren te garanderen?
De komende periode controleert de nVWA wekelijks het bedrijf. De veehouder mag pas weer dieren aanvoeren zodra de huisvesting op een zodanige manier is aangepast dat welzijnsproblemen worden voorkomen. Daarnaast moet de veehouder verbeteringen doorvoeren in de bedrijfsvoering. Het project Toekomst, van LTO-Nederland en de GD, is hierbij behulpzaam. Het project Toekomst is gericht op het bieden van hulp bij het aanpakken van de structurele oorzaken van dierverwaarlozing door ondernemers.
Tegen de ondernemer is een proces-verbaal opgemaakt.
Is het waar dat er op dit bedrijf al eerder sprake was van verwaarlozing? Zo ja, wat is er eerder voorgevallen, hoe vaak zijn er misstanden geconstateerd en welk traject is er toen ingezet?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 4 van de leden Koopmans en Ormel (CDA) (nVWA/2011/2352).
Is het waar dat volgens de nVWA de situatie verbeterd was sinds het eerder geconstateerde geval van dierverwaarlozing? Waar baseerde de nVWA zich op in deze?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe vaak is de nVWA sinds het constateren van het eerdere geval van dierverwaarlozing op het bedrijf aanwezig geweest om toe te zien op het welzijn van de dieren?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat deze veehouder, en anderen in vergelijkbare gevallen, een permanent verbod op het houden van dieren zouden moeten kunnen krijgen? Zo ja, bent u bereid om de mogelijkheid te creëren voor het opleggen van een permanent houdverbod? Zo nee, waarom niet en op welke manier dient er volgens u dan omgegaan te worden met houders van dieren waarvan keer op keer geconstateerd zijn dat zij niet in staat zijn goed voor hun dieren te zorgen?
Zoals al eerder in beantwoording van Kamervragen2 is aangegeven, biedt de huidige wetgeving de mogelijkheid om in bepaalde gevallen een houdverbod op te leggen. Het is aan de rechter om al dan niet een houdverbod op te leggen.
Ik wijs u in dit verband op het bij de Eerste Kamer aanhangige initiatiefwetsvoorstel van de leden Ormel en Jacobi (Kamerstukken I, 30 511, nr. A) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht onder meer in verband met het verhogen van het maximaal op te leggen houdverbod van maximaal 3 naar maximaal 10 jaar. Het bestaande houdverbod wordt in dit voorstel, door verhoging van de maximaal op te leggen periode voor een houdverbod, effectiever gemaakt.
De zoektocht van de fiscus naar zwartspaarders |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u het bericht dat zwartspaarders snel een brief krijgen en de kans hebben zich vrijwillig bij de Belastingdienst te melden bevestigen?1
Hoeveel van de Nederlanders die op de cd-rom staan hebben hun banktegoed op de betreffende rekeningen doorgegeven aan de fiscus? Valt uit de cijfers op te maken dat een groot deel van de Nederlanders op de cd-rom de belasting ontduikt?
Na ontvangst van in dit geval de gegevens uit Frankrijk worden die gegevens door de Belastingdienst uitvoerig geanalyseerd, veredeld en vergeleken met bij de Belastingdienst reeds bekende gegevens. Deze werkzaamheden hebben in elk geval tot de conclusie geleid dat er in een groot aantal gevallen aanleiding is om een brief te sturen met een verzoek om nadere informatie over de betrokken rekening(en). Het onderzoek door de Belastingdienst bevindt zich nog in de beginfase. Conclusies over aantallen belastingplichtigen die al dan niet een juiste aangifte hebben gedaan kunnen op dit moment dan ook nog niet worden getrokken.
Wat houdt het in dat in het persbericht van het ministerie van Financiën2 staat dat analyse heeft uitgewezen dat de informatie voldoende betrouwbaar is om de rekeninghouders aan te schrijven? Wil dat zeggen dat de rekeninghouders ook daadwerkelijk worden aangeschreven en wat houden die aanschrijvingen concreet in?
Zie antwoord vraag 2.
Worden alle Nederlanders op de cd-rom, afkomstig van het Franse ministerie van Financiën, beboet voor zover uit de administratie van de Belastingdienst blijkt dat ze hun buitenlandse banktegoeden niet hebben opgegeven of hebben ze de mogelijkheid zich eerst vrijwillig te melden en dus in te keren?
Indien uit de nader van belastingplichtige ontvangen informatie blijkt dat de buitenlandse tegoeden ten onrechte niet zijn begrepen in de ingediende belastingaangifte(n) zal, naast de alsnog verschuldigde extra belasting, een boete worden opgelegd overeenkomstig de daarvoor geldende regels. Inkeer is niet meer mogelijk vanaf het moment dat de zwartspaarder weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid van zijn eerder ingediende aangifte bekend is of zal worden.
Deelt u de mening dat deze mensen betrapt zijn en dus beboet moeten worden en dus niet meer vrijwillig mogen kunnen inkeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel denkt de Belastingdienst extra op te kunnen halen met behulp van de van Frankrijk verkregen informatie over ondergebracht vermogen in een Stichting Particulier Fonds (SPF)?
Gelet op de fase waarin het onderzoek door de Belastingdienst verkeert kan over een mogelijke opbrengst nog niets met zekerheid worden gezegd.
Hoe kan het dat de aangescherpte wetgeving met betrekking tot afgezonderd particulier vermogen deze belastingontduiking met behulp van SPF’s niet heeft kunnen voorkomen?
Als gevolg van de nieuwe wetgeving is belastingontwijking (van ontduiking is sprake als de regels zijn overtreden) door Nederlandse belastingplichtigen met behulp van afgezonderde particuliere vermogens (zoals SPF’s) vanaf 1 januari 2010 niet meer mogelijk: dit vermogen wordt vanaf die datum belast bij de inbrenger(s) of diens erfgenamen.
De Belastingdienst heeft geconstateerd dat vlak voor de inwerkingtreding van deze nieuwe wetgeving op zeer grote schaal trusts en buitenlandse stichtingen zijn ontmanteld of leeggehaald (volgens schatting enige honderden, waarvan één met een vermogen van bijna 100 mio euro). De ontmanteling van SPF structuren heeft tot gevolg dat ook in die gevallen het vermogen in de belastingheffing moet worden betrokken. Als de inbrenger bewust nalaat dit op te nemen in zijn aangifte is er sprake van een bewust onjuiste aangifte en daarmee van een beboetbaar of strafrechtelijk vervolgbaar feit. Vanzelfsprekend beoordeelt de Belastingdienst of de ontmanteling ook gevolgen heeft voor de belastingheffing in de jaren vóór 2010. Ook is het bestaan van SPF’s of de identiteit van de inbrenger niet in alle gevallen bij de Belastingdienst bekend. Zo tracht de Belastingdienst bijvoorbeeld samen met de overheid van Curaçao te achterhalen welke Nederlandse belastingplichtigen betrokken zijn bij de aldaar gevestigde SPF’s.
Is er voor de informatie, afkomstig van het Franse ministerie van Financiën, betaald? Zo ja, hoeveel?
De informatie is, op verzoek van Nederland, door het Franse ministerie van Financiën verstrekt op basis van een Europese richtlijn voor administratieve samenwerking. Voor het verstrekken van die informatie wordt niet betaald.
Het opstappen van een groot aantal brandweervrijwilligers in Almere |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onvrede vrijwillige brandweer nog niet weg»?1
Ja.
Klopt het dat er brandweervrijwilligers in Almere opgestapt zijn uit onvrede met de plannen van de regionale brandweer ten aanzien van het slapen op de kazerne en voertuigbezetting? Zo ja, hoeveel mensen zijn opgestapt en hoeveel mensen overwegen te stoppen met hun brandweerwerk?
In totaal zijn sinds de aankondiging van de veranderingen binnen het korps in Almere in 2009 9 brandweerlieden gestopt. Het is moeilijk na te gaan voor hoeveel van die mensen de veranderingen binnen het korps aanleiding zijn geweest om op te zeggen. De veiligheidsregio Flevoland vermoedt dat het vertrek van circa 5 vrijwilligers een relatie heeft met de nieuwe werkwijze.
Daarbij merkt de veiligheidsregio op dat het natuurlijke personeelsverloop in Almere historisch gezien 10% per jaar is (op negentig formatieplaatsen). In de maand januari 2011 zijn 7 nieuwe vrijwilligers aan het korps toegevoegd. Daarnaast heeft het brandweerkorps 11 nieuwe vrijwilligers geselecteerd die kunnen worden opgeleid.
Het is niet in te schatten hoeveel mensen de komende tijd overwegen om te gaan stoppen.
Vallen de plannen in Flevoland om te werken met een basisbezetting van de tankautospuit van vier personen onder de landelijke regie van experimenten met een flexibele bezetting? Zo ja, hoe wordt in deze bezetting de veiligheid van de brandweerlieden gegarandeerd?
Het experiment zoals dat in Almere wordt uitgevoerd, valt onder de landelijke paraplu van het project «Variabele Voertuigbezetting».
Veiligheidsregio Flevoland borgt de veiligheid van de brandweermensen doordat te allen tijde van twee zijden (in plaats van eenzijdig) wordt aangereden met een voertuig naar een incident wanneer het een binnenbrand of spoedeisende hulpverlening betreft. Een van de twee voertuigen is nu nog altijd een tankautospuit met 6 personen, het andere voertuig kan een tankautospuit met 4 personen zijn. De procedures die standaard gelden bij een uitruk zijn op deze experimentele uitrukwijze aangepast. Na de pilot zal de variabele bezetting in relatie tot het risicoprofiel, de opkomsttijden en het dekkingsplan van het gebied worden voorgelegd aan het Veiligheidsbestuur.
Klopt het dat het huidige aantal brandweerlieden te laag is om volgens de nieuwe werkwijze te werken? Zo nee, op basis waarvan trekken de media deze conclusie? Zo ja, wat wordt er gedaan om nieuwe medewerkers te werven en hoe garandeert u de brandweerzorg in Almere?
Voor de huidige situatie (dus met een aangepaste uitruk) is het aantal vrijwilligers voldoende en is de brandweerzorg in Almere gewaarborgd. Wanneer de gemeente Almere verder groeit, zijn ongeveer 25 vrijwilligers extra nodig om de brandweerzorg te kunnen blijven borgen. Die 25 extra vrijwilligers zullen door een (interregionale) wervingscampagne die maart 2011 start, geworven worden. Zoals eerder opgemerkt heeft de invoering van het nieuwe kazerneringsmodel ook een wervend effect, waardoor een deel van de instroom zonder specifieke inspanning gerealiseerd wordt. Er hebben zich al enkele vrijwilligers van buiten Almere (die voorheen te ver van de kazerne woonden) aangemeld bij het korps.
Staat de weerstand tegen de plannen om op de kazerne te slapen en te werken met een kleinere standaardbezetting op zichzelf of zijn er meer korpsen waar er verzet is tegen dergelijke plannen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de korpsen waar dergelijke plannen bestaan en hoe die plannen door de medewerkers ontvangen worden?
Voor wat betreft de veiligheidsregio Flevoland is Almere de enige gemeente waarbinnen sprake is van kazernering van vrijwilligers als nieuw geïntroduceerde werkwijze. In Lelystad wordt al langer volgens ditzelfde model gewerkt. In de overige gemeenten in Flevoland is hiervan vooralsnog geen sprake.
Momenteel ben ik niet in staat om een overzicht te geven van de korpsen waar plannen bestaan om de kazernering te wijzigen en de mate van acceptatie of verzet.
In hoeverre sprake is van weerstand tegen lokale of regionale plannen voor variabele voertuigbezetting in andere regio’s zal duidelijk worden aan de hand van de bevindingen rondom de pilots onder de landelijke paraplu van het project «Variabele Voertuigbezetting».
Heeft u de indruk dat er serieuze problemen zijn in de communicatie tussen korpsleiding en de brandweerlieden aan de basis over veranderingen in de werkwijze? Maakt u zich zorgen over de gevolgen die dit kan hebben voor de continuïteit van de brandweerzorg en het aantrekken en behouden van brandweervrijwilligers?
Hoewel het veranderingsproces binnen het korps niet gemakkelijk is, maakt de leiding van Brandweer Flevoland zich geen zorgen over de communicatie en continuïteit. Wel dringt steeds meer het besef door dat «brandweervrijwilliger zijn» niet gelijk is aan vrijwilligerswerk maar dat het veel meer een «(bij)baan» tegen betaling betreft met stevige verplichtingen.
Wilt u hulp bieden ter vermindering van de oplopende spanning tussen de brandweerleiding en de medewerkers aan de basis en om te werken aan een breed gedragen visie op de toekomst van de brandweerzorg? Zo ja, wat voor rol ziet u hierin voor de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR), de vakbonden en de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV)? Zo nee, hoe waarborgt u dan de brandweerzorg in Nederland?
Ik benadruk het belang van de vrijwilligers bij de brandweer. Dat belang wordt ook onderschreven door de korpsen zelf, de beperkte beschikbaarheid van vrijwilligers is een belangrijk thema. De NVBR als branchevereniging voor de brandweer zal in het landelijke project «Variabele voertuigbezetting» aan dit thema in het bijzonder aandacht besteden. Ook heb ik gevraagd om de VBV een rol te geven bij het project. Bovendien start de NVBR in 2011 met het landelijke «Programma Vrijwilligheid» waarin het behoud en de verbreding van de inzet van vrijwilligers centraal staat.
Het is van het grootste belang dat in geval van een veranderde samenstelling van een basisbrandweereenheid de korpsen het brandweerpersoneel zorgvuldig worden meegenomen in de gevolgen hiervan, bijvoorbeeld door middel van training en instructie, aangepaste procedures en continue monitoring en evaluatie gedurende de pilot. In het project «Variabele Voertuigbezetting» van de NVBR zullen deze aspecten samen met de veiligheidsregio’s onder de loep worden genomen. De projectorganisatie hecht daarbij groot belang aan het nadrukkelijk en in de breedte betrekken van de werkvloer en aan de bestuurlijke steun voor de trajecten die regio’s in gang zetten op het terrein van flexibele voertuigbezetting.
Ik wil benadrukken dat ik het belangrijk vind dat de gezamenlijke organisaties (waaronder de VBV) binnen de brandweersector nauw betrokken zijn. De vakorganisaties zijn uitgenodigd om deel te nemen aan de begeleidingscommissie van de projecten van de NVBR. Op die manier kunnen vakorganisaties hun bijdrage leveren waar het gaat om de arbeidsvoorwaardelijke- en arbeidsveiligheidsaspecten van dit traject.
Ik heb de VBV dit ook op het hart gedrukt bij gelegenheid van ons kennismakingsgesprek op 15 februari jongstleden. Vrijwilligers zijn zeer belangrijk, ook voor de brandweer en daar moet dan ook met alle zorgvuldigheid mee worden omgegaan. Het VBV, de NVBR en mijn ministerie gaan op korte termijn gezamenlijk om de tafel om verder te spreken over de samenwerking.
Verhoging liggeld woonboten op rijkswater |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bewoners woonboten woedend over torenhoge huur»?1
Is het waar dat mensen met een woonboot op rijkswater jaarlijks duizenden euro’s extra gaan betalen voor hun ligplaats, en zo ja, wat is de reden van deze verhoging?
Is het waar dat als woonbootbewoners een proces aanspannen, ze gelijk aangeslagen worden voor het volle pond, in plaats van dat er sprake is van een overgangsperiode? Kunt u een toelichting geven op deze gang van zaken?
Het rapport 'Development without freedom' van Human Rights Watch |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom de Development Assistance Group (DAG) een vervolgonderzoek heeft ingesteld naar de monitoringsmechanismen van verschillende ontwikkelingsprogramma’s in Ethiopië?
Het vervolgonderzoek van de multidonor Development Assistance Group (DAG) betreft een uitbreiding naar andere grote programma’s die door een consortium van donoren, waaronder Nederland, worden gefinancierd en die niet in het eerste onderzoek van de DAG zijn opgenomen.
Hierbij zal ook worden onderzocht of de al bestaande verantwoordingsmechanismen en waarborgen aangevuld kunnen worden met monitoringsinstrumenten uit andere grote programma’s. Daarnaast zal worden gekeken naar de mogelijkheden om de bestaande waarborgen onafhankelijker te maken.
Heeft dit vervolgonderzoek inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de conclusies van dit onderzoek? Zo nee, op welk moment zal dit onderzoek worden uitgevoerd en bent u bereid de conclusies van dit onderzoek aan de Tweede Kamer te sturen?
Het vervolgonderzoek bevindt zich nog in de ontwerpfase. Het vervolgonderzoek wordt zorgvuldig voorbereid en zal mogelijk pas eind 2011 gereed zijn.
Ik ben graag bereid de resultaten en de conclusies van dit onderzoek met de Tweede Kamer te delen.
Kunt u ingaan op de manier waarop afstemming plaatsvindt met andere donoren? Welke afspraken zijn gemaakt, zowel in EU-verband als binnen de Multidonor Development Assistance Group, waarin het rapport van Human Rights Watch (HRW) is besproken, zodat politisering van ontwikkelingsgeld wordt voorkomen?
Het vervolgonderzoek wordt in DAG-verband voorbereid en door de DAG-leden gefinancierd. Er vindt zowel in de ontwerpfase, waarin de Terms of Reference voor het onderzoek worden ontwikkeld, als in de uitvoeringsfase op het hoogste DAG-niveau van de «Heads of Agency» afstemming plaats.
De ambassadeurs van de Europese Unie zullen door de DAG op de hoogte worden gehouden van de voortgang van het onderzoek. De resultaten van het onderzoek zullen eveneens na afstemming met de EU-ambassadeurs worden gedeeld met de Ethiopische autoriteiten.
Kunt u aangeven of ook programma’s in andere landen kwetsbaar zijn voor de inzet van ontwikkelingsgeld voor politieke doelen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van landen en programma’s die hierbij volgens u een vergroot risico lopen? Kunt u ook aangeven wat de inzet is in de verschillende landen om te voorkomen dat ontwikkelingsgelden verkeerd worden ingezet?
Uitgangspunt van de regering is te voorkomen dat ontwikkelingsgelden door de overheid van een (partner) land verkeerd worden ingezet. De mate waarin programma's in landen kwetsbaar zijn om ingezet te worden voor politieke doeleinden, hangt af van de situatie en is niet in zijn algemeenheid aan te geven. Wel wordt deze kwetsbaarheid voortdurend betrokken in de besluitvorming over de wijze waarop Nederland zijn bilaterale hulp inzet.
Ambassades in partnerlanden stellen ieder jaar een analyse op van de kwaliteit van het beleid en bestuur van deze partnerlanden. De uitkomsten van de analyses zijn bepalend voor de wijze waarop de Nederlandse hulp wordt vormgegeven. Afhankelijk van de uitkomsten van deze analyses en de risico’s die daaruit voortvloeien kan bijvoorbeeld worden besloten de overheid aan te spreken op verkeerd gebruik van de hulp, of maatregelen te nemen om de besteding van de hulp door de overheid nauw te volgen.
Daarnaast monitoren de ambassades gedurende het jaar de implementatie van het OS-programma, inclusief de multidonorprogramma’s waaraan Nederland deelneemt. Knelpunten, ook wanneer deze van politieke aard zijn, worden opgebracht in de dialoog met de overheid. De uitkomst daarvan kan bepalend zijn voor het vervolg van programma’s waar Nederland bij betrokken is.
Commissarissen |
|
Ewout Irrgang , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat commissarissen en toezichthouders voldoende tijd voor hun taak moeten vrijmaken en een diverse achtrond moeten hebben, zodat ze zo onafhankelijk mogelijk kunnen opereren, ongeacht binnen welke sector het bedrijf of instelling actief is? Zo nee, waarom niet? Waarom zouden deze algemene eisen aan commissarissen en andere toezichthouders niet voor alle soorten bedrijven en instellingen gelden?
De raad van commissarissen van een rechtspersoon heeft een toezichthoudende en adviserende rol. Voor NV’s en BV’s bepalen de artikelen 2:140 lid 2 en 3 en 250 lid 2 en 3 BW het volgende. De raad van commissarissen heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Hij staat het bestuur met raad ter zijde. Bij de vervulling van hun taak richten de commissarissen zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. De statuten kunnen aanvullende bepalingen omtrent de taak en de bevoegdheden van de raad en zijn leden bevatten.
Vanzelfsprekend moeten commissarissen voldoende tijd vrijmaken om hun taak goed te kunnen vervullen. Daarnaast moet de raad van commissarissen zodanig zijn samengesteld dat voldoende kennis en ervaring kunnen worden ingebracht om invulling te geven aan de toezichthoudende en adviserende taak van de raad. Diversiteit in de samenstelling kan daaraan bijdragen. Of de samenstelling van een raad van commissarissen voldoende divers is, is een vraag die van geval tot geval moet worden beantwoord, bijvoorbeeld wanneer de algemene vergadering het functioneren van de raad bespreekt (vgl. het antwoord op vraag 6).
Daarnaast is de onafhankelijkheid van commissarissen van belang. De leden van de raad van commissarissen moeten ten opzichte van elkaar en het bestuur onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. Een en ander geldt onafhankelijk van de sector waarin een bedrijf of instelling actief is.
Vindt u het – in het kader van voldoende tijdbesteding – wenselijk dat het gemiddeld aantal toezichthoudende functies dat een toezichthouder bekleed met bijna 30% is gestegen naar 3,3 per persoon?1 Zo ja, waarom is dat wenselijk?
Of een commissaris voldoende tijd besteedt aan zijn functie, kan uitsluitend van geval tot geval worden beoordeeld. Daarbij is van belang dat toezichthoudende functies in zwaarte kunnen verschillen. Een voorzitterschap van de raad van commissarissen van een beursvennootschap die bij een overname is betrokken, zal in de regel meer tijd vergen dan een commissariaat in een relatief klein bedrijf. In het algemeen kwalificeren toezichthoudende functies niet als een full-time functie, zodat het cumuleren van verschillende functies in beginsel toelaatbaar is. Voor beursvennootschappen geldt de Nederlandse corporate governance code, die voorschrijft dat het aantal commissariaten zodanig beperkt moet zijn dat een goede taakvervulling gewaarborgd is. Meer concreet schrijft de code voor dat één persoon niet meer dan vijf commissariaten bij Nederlandse beursvennootschappen mag hebben, waarbij het voorzitterschap van een raad van commissariaten dubbel telt (best practice bepaling III.3.4). Een gemiddeld aantal functies van 3,3 per persoon acht ik in algemene zin niet bezwaarlijk.
Kunt u aangeven hoeveel van de ruim vierhonderd ondervraagde commissarissen en toezichthouders meer dan vijf toezichthoudende functies bekleden?
Het Nationaal Commissarissen Onderzoek 2010 heeft betrekking op 440 commissarissen. Uit het onderzoek blijkt dat ongeveer 21% van die commissarissen meer dan vijf toezichthoudende functies bekleedt. Naast commissarissen van beursvennootschappen en niet-beursvennootschappen deden aan het onderzoek ook commissarissen mee van zorginstellingen, woningbouwcorporaties en onderwijs- en culturele instellingen. Ik beschik niet over cijfers welke commissarissen de meeste nevenfuncties hebben. Uit de rapportage van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code uit 2008 blijkt dat de beperking tot vijf commissariaten bij beursvennootschappen goed wordt nageleefd.
Vindt u het – in het kader van een voldoende divers samengesteld toezichtorgaan – wenselijk dat nog steeds 60% van de functies binnen het eigen netwerk gekregen wordt? Zo ja, waarom is dat wenselijk?1
In 2010 deden 440 commissarissen mee aan het Nationaal Commissarissen Onderzoek. In 2009 waren dat 432 commissarissen. Het aantal deelnemers kent dus een lichte stijging van ongeveer 2%. Uit het onderzoek komt naar voren dat commissarissen in 2010 in 60% van de gevallen aangaven hun commissariaat te hebben verkregen via hun eigen netwerk, ten opzichte van 58% in 2009. De stijging ten opzichte van 2009 is licht en bedraagt ook 2%.
Tegenover de lichte stijging van het aantal commissarissen dat hun functie heeft verkregen via het eigen netwerk, staat een eveneens lichte stijging (1%) van het aantal commissarissen dat hun commissariaat heeft verkregen door tussenkomst van een headhunter of openbare werving. De onderzoekers menen dat dit wijst op een professionalisering van de markt voor toezichtfuncties en op het volwassen worden van de manier waarop toezichthouders en organisaties elkaar vinden.
Ik zie geen aanleiding voor nadere regelgeving op dit punt. Of de samenstelling van een raad van commissarissen voldoende divers is wanneer een commissaris wordt benoemd die ook deel uitmaakt van het netwerk van een of meerdere andere commissarissen, kan niet in algemene zin worden aangegeven. Wie als commissaris wordt benoemd zal afhangen van de samenstelling van de raad van commissarissen, van de vraag aan welke kennis en ervaring behoefte bestaat en van de kennis en ervaring die de andere commissarissen inbrengen.
Duidt het percentage uit vraag 4 er volgens u op dat het zogenaamde «old boys network» inmiddels is doorbroken? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen om het «old boys network» te doorbreken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de stelling van de onderzoekster, prof. dr. Mijntje Lückerath, dat commissarissen onvoldoende informatie geven en te gesloten zijn? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat commissarissen transparanter worden?
Commissarissen oefenen hun taak uit in het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming. Wanneer de raad van commissarissen goed verslag doet van zijn werkzaamheden, maakt dat het voor de algemene vergadering mogelijk om in te schatten of de raad van commissarissen zijn taak goed heeft vervuld. Indien de verslaglegging te wensen overlaat, ligt het op het pad van de algemene vergadering om daarover vragen te stellen aan de raad van commissarissen, bijvoorbeeld wanneer de raad van commissarissen verzoekt om decharge voor de verrichte werkzaamheden. Ik zie in dat verband geen aanleiding voor nadere regelgeving.
Overigens houdt de Nederlandse corporate governance code voor beursvennootschappen in dat een verslag van de raad van commissarissen deel uitmaakt van de jaarstukken van de vennootschap. De raad van commissarissen doet daarin verslag van zijn werkzaamheden in het boekjaar en er moeten specifieke opgaven en vermeldingen worden opgenomen indien de Code deze voorschrijft (best practice bepaling III.1.2). Zo moeten bijvoorbeeld gegevens over het geslacht, de leeftijd, het beroep, de hoofdfunctie, de nationaliteit, nevenfuncties, tijdstip van eerste benoeming en de lopende termijn waarvoor de commissaris is benoemd, worden vermeld (best practice bepaling III.1.3).
Het beheer van zijn eigen natuurgebieden |
|
Henk van Gerven |
|
Herinnert u zich de vragen gesteld tijdens de behandeling van de begroting Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over uw persoonlijke belangen en waar u in antwoord daarop heeft beloofd hierop schriftelijk terug te komen?1
Allereerst betreur ik het dat uw Kamer heeft moeten wachten op de beantwoording van de vragen gesteld door het lid Van Gerven tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Voor bewindspersonen gelden heldere regels voor het op afstand zetten van zakelijke belangen. De gedragslijn terzake is beschreven in de brief van de minister-president, minister van Algemene Zaken, van 20 december 2002 (28 754, nr. 1).
In de brieven van de minister-president, 15 oktober 2010, 32 417, nr. 18, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 23-12-2010, Kamervragen (Aanhangsel van de Handelingen 2010–2011, nr. 894) over dit onderwerp is aangegeven dat het beheer van mijn onroerend goed op afstand is geplaatst. Inmiddels heb ik ook het eigendom overgedragen.
Het gaat hier overigens niet om een bedrijf dat de gronden exploiteert, maar om agrarische gronden die een andere bestemming hebben gekregen; het gaat hierbij om 9,37 hectare. In 2006 hebben mijn toenmalige echtgenote en ik een totale subsidie ontvangen van € 174 372,96 voor twee zaken: de omzetting van landbouwgrond in natuur (€ 143 988,–) en het inrichten van deze natuur (€ 30 384,96).
Door de agrarische functie om te zetten in een natuurfunctie treedt er een aanzienlijke waardedaling op, die volgens nog steeds geldende regels op 80% is gezet. Op deze gronden is dan geen gangbare agrarische bedrijfsvoering meer mogelijk. De toegekende bedragen zijn gebaseerd op standaardnormkosten, die worden gehanteerd door de Dienst Regelingen.
Voor de inrichting van de natuur zijn inrichtingswerkzaamheden verricht, zoals het aanplanten van één hectare bos, het aanleggen van struweelhagen, de aanleg van faunaranden en de aanleg van een eikenlaan. Die vergoeding is deels uitgekeerd en wacht deels op de afronding van de inrichting dit jaar. De precieze hoogte van het laatste bedrag hangt af van de uitvoering van de inrichting. Ook hier gelden de door Dienst Regelingen gehanteerde standaardnormkosten.
Dit zijn gebruikelijke vergoedingen in het kader van functieverandering van landbouwgrond naar natuur onder de toenmalige rijkssubsidieregeling natuurbeheer 2000. Sinds mijn aantreden als bewindspersoon heeft er geen subsidieaanvraag meer plaatsgevonden. Ik zal, gedurende mijn ambtstermijn, bij een eventuele subsidiehandeling, geen betrokkenheid hebben.
Ik heb van meet af aan, ook in uw Kamer, aangegeven dat ik zelf ervaring heb opgedaan met natuurbeheer. Ik ben trots op hetgeen mijn familie en ik hebben kunnen doen en moedig ook andere particulieren en agrariërs aan zelf aan de slag te gaan voor de natuur. Dat is ook de lijn van het Regeerakkoord waarin wordt ingezet op het versterken van agrarisch- en particulier natuurbeheer.
Bent u bereid alsnog deze vragen te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het thans zo dat u uw belangen op zodanige afstand heeft gezet dat persoonlijke belangenverstrengeling is uitgesloten wanneer het kabinet voorstellen doet over agrarisch natuurbeheer? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de hulpverlening aan pedofielen te kort schiet |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de hulpverlening aan pedofielen die erkennen dat ze een probleem hebben en zich niet aan kinderen willen vergrijpen tekortschiet?1
Ja.
Deelt u de mening van zorginstellingen en gerenommeerde psychiaters dat de preventieve hulpverlening voor pedofielen, die zich nog nooit aan kinderen hebben vergrepen, ernstig tekortschiet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de toename van kindermisbruik?
Het staat buiten kijf dat de samenleving, en in het bijzonder kinderen, beschermd moeten worden tegen kindermisbruik. Dit is ook mogelijk, doordat er voldoende kennis aanwezig is bij de forensische zorg omtrent de behandeling van pedofilie. Vanuit de forensische poliklinieken (waaronder de Waag met vestigingen in Amsterdam, Den Haag, Haarlem, Leiden en Utrecht) is veel expertise op het gebied van hulpverlening aan pedofielen voor handen. Vanuit deze klinieken wordt ook zorg geboden aan pedofielen die niet op forensische titel deze zorg krijgen.
Hoewel deskundige hulp dus beschikbaar is, blijkt het in de praktijk echter zeer lastig om deze doelgroep in behandeling te krijgen. Dit heeft te maken met het enorme taboe rond deze stoornis. Pedofielen (die nog niet de fout in zijn gegaan) moeten zich vrijwillig aanmelden voor behandeling en dus hun gedrag als problematisch ervaren.
Vandaar dat ik het initiatief wil nemen om vroegtijdige hulpverlening te stimuleren. Dit op een vergelijkbare manier als de verschillende campagnes, die in omringende landen gestart zijn om kindermisbruik te voorkomen. Dat betekent dat ik veldpartijen ga vragen om bijvoorbeeld de Engelse campagne Stop it now! naar Nederland te vertalen. Vervolgens zal ik de effecten hiervan actief monitoren. Daarnaast voorzie ik data de bestaande ontwikkeling van (anonieme) e-health in de ggz ook voor pedofielen kan bijdragen aan het eerder in behandeling krijgen van deze groep.
Onderkent u dat met adequate hulpverlening aan pedofielen preventief kan worden ingezet op het voorkomen van kindermisbruik en tegelijkertijd beter inzicht kan worden verkregen in de omvang van deze problematiek? Zo ja, bent u bereid na te gaan waar de hiaten in de hulpverlening liggen en op welke wijze de hulpverlening kan worden verbeterd?
Ik onderschrijf met u het grote belang van goede zorg in een zo vroeg mogelijk stadium, omdat hiermee veel leed kan worden voorkomen. De inhoud van de behandeltrajecten is de professionele verantwoordelijkheid van het veld zelf en is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Beroepsgroepen stellen gezamenlijk richtlijnen op. Hoewel ik niet in de verantwoordelijkheid van het veld wil treden, wil ik wel met hen om tafel gaan om te bezien hoe kennis over deze problematiek, die aanwezig is in de forensische zorg, te delen met de reguliere GGZ. Op deze manier kan ook meer inzicht worden verkregen in de omvang van de problematiek, zodat onder meer tijdige doorverwijzing plaats kan vinden.
Welke maatregelen gaat u verder treffen om preventieve hulpverlening voor deze doelgroep toegankelijk te maken en daarmee kindermisbruik nu en in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Buitenlands beleid dat is afgestemd op Shell |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat het buitenlands beleid van Nederland afgestemd is op Shell1 en dat de Nederlandse overheid slechts sancties tegen Iran steunt zolang die sancties de activiteiten van Shell in het land niet belemmeren?2
De berichten, waaraan in de vragen wordt gerefereerd, zijn gebaseerd op informatie ontleend aan documenten gepubliceerd op de website «Wikileaks». Wikileaks stelt dat het gaat om vertrouwelijke Amerikaanse diplomatieke telegrammen. De inhoud van die documenten komt in dat geval voor rekening van de opstellers, de Amerikanen.
Overigens, zoals ook bekend, heeft Nederland zich in EU-verband ingezet voor strenge sancties ten aanzien van Iran, en voor een strenge toepassing ervan. Nederland heeft zich daarnaast altijd verzet tegen de extraterritoriale werking van Amerikaanse sancties, wanneer deze uitgaan boven hetgeen in EU- en/of VN-verband is afgesproken. Wanneer belangen van Nederlandse bedrijven hierdoor onevenredig geraakt worden, zullen wij hiervoor opkomen.
Kunt u aangeven waarom u Shell een «voorkeurspositie» zou willen geven boven andere Nederlandse bedrijven, zoals ABN Amro en ING? Op welke wijze zou dit in het algemeen belang zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Vreest u niet dat zaken als mensenrechtenschending, nucleaire dreiging en andere zwaarwegende zaken die zouden kunnen leiden tot internationale sancties tegen landen, lijden onder een dergelijke opstelling van de Nederlandse regering?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze voorkomt u belangenverstrengeling bij de uitwisseling van (top)personeel tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en bedrijfsleven?
Er is geen sprake van verstrengeling van belangen bij de uitwisseling van personeel. In de sector van olie en gas, meer dan in andere sectoren, is de rol van buitenlandse overheden en van hun staatsmaatschappijen dominant. In deze context zijn oliemaatschappijen uit het Westen aangewezen op steun van hun eigen overheid om hun positie in het buitenland zeker te stellen. Tegen deze achtergrond moet de detachering van een medewerker van Buitenlandse Zaken bij Shell worden gezien: deze dient het opbouwen van kennis en een beter begrip van de sector.
Deelt u de mening dat het niet gepast is als de regering van een land in zijn buitenlandpolitiek slechts de belangen van een enkel bedrijf behartigt? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet zal gebeuren?
Ja, die mening delen wij. In het kader van de economische diplomatie behartigt de Nederlandse regering dan ook de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven als geheel, en beperkt ze zich niet tot één enkel bedrijf.
De problemen voor jongeren om een Verklaring Omtrent het Gedrag te verkrijgen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim 1200 jongeren tot 25 jaar ieder jaar worden uitgesloten van een opleiding, stage, baan of vrijwilligerswerk omdat ze geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) krijgen?1
In 2010 zijn 149 890 VOG-aanvragen ontvangen van jongeren onder de 25 jaar. Daarvan zijn er 1 204 geweigerd. Dat is minder dan 1 % van de aanvragen. In de overige 99% van de gevallen is wel een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) verstrekt.
Jongeren die ooit een klein delict hebben begaan, dienen hiervan geen onnodige hinder te ondervinden bij het vinden van een stageplek of baan. Daarom wordt bij de beoordeling van VOG-aanvragen een zorgvuldige afweging geweest. Bij VOG-aanvragen die door jongeren worden ingediend, zal de belangenafweging eerder in het voordeel van de jongere uitvallen, omdat ik van mening ben dat het van groot belang is dat zij een opleiding volgen.
In geval van weigering is de ernst van de gepleegde strafbare feiten zodanig dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van een individu bij het vinden van een opleiding of een baan. In dergelijke gevallen is het weigeren van de afgifte van de VOG niet disproportioneel.
Tevens merk ik op dat de weigering van de afgifte van de VOG, geen sanctie is. De VOG is een preventief bestuursrechtelijk instrument dat tot doel heeft om te voorkomen dat personen (ook jongeren) met een voor die functie relevant strafrechtelijk verleden gedurende een vastgestelde periode werkzaam kunnen zijn in die functie. De VOG heeft tot doel om de veiligheid in de samenleving te bevorderen.
Hoe beoordeelt u het feit dat het in lang niet al deze gevallen gaat om ernstige strafbare feiten, maar dat ook relatief kleine delicten en verdenkingen leiden tot afwijzing van een VOG? Deelt u de mening dat lang niet al deze strafbare feiten zo ernstig zijn dat dit rechtvaardigt dat zoveel jongeren zo lang zijn uitgesloten van opleiding of werk?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom vindt u het nodig dat jongeren zo lang last hebben van strafbare feiten gepleegd tijdens de minderjarige leeftijd, waaronder ook «jeugdzondes» en kattenkwaad? Vindt u het niet verstrekken van een VOG gedurende vier jaar geen disproportionele sanctie?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de geïnterviewde criminologe dat het hebben van een baan een hele goede beschermende factor is om te voorkomen dat mensen weer strafbare feiten zullen plegen? Zo niet, waarom niet?
Ja.
Wat is uw reactie op het verwijt1 dat Justitie met de strenge regels in haar eigen voet schiet, omdat mensen zonder uitzicht op opleiding of werk eerder zullen kiezen voor de criminaliteit en dat het daardoor onveiliger wordt?
In elk individueel geval wordt het belang dat een jongere heeft bij afgifte van de VOG afgewogen tegen het risico voor de samenleving. Het weigeren van de VOG voor een bepaalde functie betekent niet dat deze personen zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt of geen uitzicht meer hebben op werk. Het laat namelijk onverlet dat deze personen werkzaam kunnen zijn in vele andere functies waarvoor de geconstateerde strafbare feiten geen belemmering vormen, ofwel waarvoor een werkgever geen VOG verlangt.
Bent u bereid te overwegen de regels voor het verstrekken van een VOG aan jongeren en jong-volwassenen te versoepelen, omdat juist zij nog een leven voor zich hebben en opleiding en werk juist voor hen zo belangrijk is?
Om te onderzoeken of een beter evenwicht kan worden gevonden tussen het belang van resocialisatie van de jongere en het belang van het beperken van de risico’s voor de samenleving, heeft de toenmalige Minister van Justitie in Rotterdam de pilot «VOG onder voorwaarden» gestart. Op basis van de ervaringen met de pilot zie ik geen noodzaak om het beoordelingskader voor het verstrekken van een VOG aan jongeren te versoepelen. Het reguliere beoordelingskader voor VOG-aanvragen biedt ruimte om rekening te houden met de belangen die een jongere met een strafrechtelijk verleden heeft bij afgifte van de VOG. Ik verwijs u in dit verband naar mijn antwoorden op de vragen van de leden Marcouch en Recourt (beiden PvdA) (2011Z00612).
Commercieel draagmoederschap in India |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u de berichten over commercieel draagmoederschap in India?1
Deelt u de mening dat commercieel draagmoederschap onwenselijk is? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Klopt het dat via buitenlandse sluiproutes gemakkelijk commerciële draagmoeders kunnen worden gebruikt om een kind te verkrijgen en dat daarmee de regels met betrekking tot draagmoederschap in Nederland kunnen worden omzeild?
Deelt u de opvatting dat deze gang van zaken onwenselijk is? Zo ja, welke middelen staan ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat de artikelen 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht in de toekomst onder de reikwijdte van artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht komen te vallen? Zo ja, op welke termijn kan dit geregeld worden? Zo nee, waarom niet?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de aard en omvang van commercieel draagmoederschap en illegale opneming? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek, wat in opdracht van uw ambtsvoorganger is uitgevoerd, verwachten?
Welke voorlichtende maatregelen heeft u in het kader van preventie genomen om commercieel draagmoederschap tegen te gaan en illegale opneming van een buitenlands kind te voorkomen?
Zijn er verder redenen om naar aanleiding van de tot nu toe verschenen berichten beleid dan wel wetgeving dienaangaande te ontwikkelen of aan te passen? Zo ja, waar denkt u aan? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek dat uitwijst dat de uitgangspunten voor het beleid om scholen geen geld te geven voor het wegwerken van achterstanden van allochtone kinderen niet kloppen |
|
Gerard Schouw (D66), Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Schoolprestaties van oude en nieuwe gewichtenleerlingen»?1
Ja.
Hoe verhouden de uitkomsten van dit onderzoek – namelijk dat etnische afkomst wel degelijk bepalend is voor de achterstand waarmee allochtone kinderen zowel beginnen als eindigen in het basisonderwijs – zich volgens u tot de argumenten van uw voorganger voor het aanpassen van de gewichtenregeling?
De informatie is niet nieuw. Bij de voorstellen voor de nieuwe gewichtenregeling was bekend dat naast het opleidingsniveau van de ouders ook andere factoren een rol spelen. Er is een ook een verband tussen etniciteit, thuistaal, taalbeheersing van kinderen, lage inkomens en afhankelijkheid van uitkeringen enerzijds en onderwijsachterstanden anderzijds. Destijds is besloten met zeer brede steun van de Kamer dat naast opleidingsniveau van de ouders niet de etniciteit als tweede criterium gebruikt zou worden, maar een ander criterium.
Gekozen is voor zowel lage inkomens als afhankelijkheid van uitkeringen als tweede element van de regeling. Dit staat bekend als de impulsregeling: hiermee worden scholen die in gebieden staan met een combinatie van lage inkomens en veel uitkeringen, extra bekostigd per gewichtenleerling.
Levert dit onderzoek wat u betreft voldoende bewijs voor het bestaan van een onderscheid tussen de schoolprestaties van allochtone en autochtone leerlingen, ongeacht of hun ouders hoog- of laagopgeleid zijn?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Is dit onderzoek een reden om af te wijken van het beleid van uw voorganger om geen onderscheid te maken tussen allochtone en autochtone kinderen bij het verdelen van geld voor het wegwerken van achterstanden op school? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de oorzaken van de achterstanden van allochtone kinderen, ongeacht het opleidingsniveau van hun ouders, wanneer zij aan de basisschool beginnen? Zo nee, waarom niet?
Er is veel onderzoek gedaan naar de oorzaken van achterstanden bij (allochtone) kinderen bij aanvang van de basisschool. Inmiddels is ook bekend dat de belangrijkste oorzaak hiervoor ligt bij het (lage) opleidingsniveau van de ouders (Wat ’t zwaarste weegt, Onderwijsraad 2001).
Omdat uit onderzoek is gebleken dat daarnaast ook het inkomen, de afhankelijkheid van uitkeringen en etnische afkomst een rol spelen, heb ik de eerste twee elementen met brede steun uit uw Kamer gebruikt bij de recente impulsregeling (zie ook mijn antwoord op vraag 2). Mede daarom zie ik op dit moment geen reden om nog nader onderzoek te doen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de PO-raad, dat het aantal achterstandsleerlingen en enkel is teruggelopen door een veranderde definitie en dat daardoor een verdere bezuiniging van 50 miljoen euro op het budget voor deze leerlingen onverstandig is?2
Bij de invoering van de nieuwe gewichtenregeling is door de andere definitie het aantal gewichtenleerlingen verminderd. Door het verhogen van het geld per gewichtenleerling en het invoeren van de impulsgebieden zijn de uitgaven voor de gewichtenregeling van 2006 tot 2010 gestegen. De daling van het aantal gewichtenleerlingen na 2010, dus nadat de nieuwe regeling is ingevoerd, is een autonome ontwikkeling die het hogere opleidingsniveau van de bevolking weerspiegelt en niet een gevolg is van de nieuwe gewichtenregeling.
Verklaringen Omtrent Gedrag (VOG's) voor jongeren en werk |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het de geconstateerde problemen rond de «Verklaringen omtrent Gedrag» zoals die kunnen ontstaan bij het doen van een stage of werk door jongeren12
Het weigeren van de afgifte van de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kan ertoe leiden dat jongeren niet de door hen gewenste stage kunnen lopen of het door hen gewenste werk kunnen verrichten. Slechts in de gevallen waarin het, gelet op het risico voor de samenleving, noodzakelijk is wordt de afgifte van de VOG geweigerd. Ten aanzien van jongeren onder de 25 jaar was dit in 2010 in minder dan 1 procent van het aantal aanvragen het geval. De geschetste problematiek is derhalve beperkt van omvang. Ook de resultaten van de pilot «VOG onder voorwaarden» tonen aan dat de problematiek gering is. Ik verwijs u in dit verband naar mijn antwoorden op de vragen van de leden Marcouch en Recourt (beiden PvdA) (2011Z00612).
Hoe weegt u het dillema dat jong-volwassenen die een misstap hebben begaan worden beperkt, om na hun straf, een normaal arbeidsleven op te bouwen, ook wanneer het gaat over relatief kleinere vergrijpen?
Jongeren die ooit een klein delict hebben begaan, dienen hiervan geen onnodige hinder te ondervinden bij het vinden van een stageplek of werk. Bij VOG-aanvragen wordt in elk individueel geval zorgvuldig het belang dat een jongere heeft bij afgifte van de VOG afgewogen tegen het risico voor de samenleving.
Ik verwijs u in dit verband naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Gesthuizen (SP) (2011Z01316).
Ziet u mogelijkheden om aan dit dilemma het hoofd te bieden? Hoe kunt u werkgevers stimuleren om ook jongeren met een «verleden» aan een stage of werk te helpen?
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vragen 1 en 2, merk ik op dat ingevolge het reguliere beoordelingskader voor VOG-aanvragen bij de beoordeling van iedere aanvraag een zorgvuldige belangenafweging wordt gemaakt. In gevallen waarin de VOG wordt geweigerd, kan de werkgever – behoudens een wettelijke verplichting om een VOG te overleggen – besluiten om de jongere alsnog in dienst te nemen of stage te laten lopen.
De kinderopvangtoeslag |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Onder verwijzing naar uw antwoord dat de aanvraagformulieren in 350 000 gevallen een match opleveren en in 114 000 gevallen niet, terwijl het register nagenoeg geheel gevuld is, deelt u onze conclusie dat de Belastingdienst/Toeslagen effectiever gebruik had kunnen maken van de gegevens in het register en zo veel ergernis had kunnen voorkomen?1
Ik heb begrip voor de ergernis van de burger die de gegevens moet aanleveren, maar ik deel niet de conclusie dat dit was te voorkomen. Door de wijziging van de Wet kinderopvang hebben aanvragers vanaf 1 januari 2011 alleen recht op de toeslag indien de opvang staat ingeschreven in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). Om te kunnen controleren of een toeslagaanvrager gebruikmaakt van een geregistreerde opvanglocatie moet er een koppeling plaatsvinden tussen het gegevensbestand van de Belastingdienst/Toeslagen aan de ene kant en het LRK aan de andere kant. Deze koppeling is in het najaar van 2010 gestart en vond plaats op basis van adresgegevens en opvangsoort van de opvanglocatie. Om tot een match te komen moest het door de toeslagaanvrager opgegeven adres van de opvanginstelling en de opvangsoort overeenkomen met de gegevens van de opvanginstelling in het LRK. Voor 75% van de aanvragers ontstond een match. Deze groep heeft de Belastingdienst/Toeslagen zelf gekoppeld.
Bij de 114 000 toeslagaanvragers die een brief hebben gekregen, is er geen match tussen het LRK en het systeem van de Belastingdienst op basis van adresgegevens van de opvanginstelling. Het niet kunnen realiseren van een match is bijvoorbeeld veroorzaakt doordat de opvanggegevens die deze toeslagaanvragers in het verleden bij de Belastingdienst/Toeslagen hebben opgegeven onjuist, onvolledig of verouderd zijn. Omdat alleen de toeslagaanvrager beschikt over de juiste opvanggegevens wordt de toeslagaanvrager gevraagd deze gegevens te leveren. Het gaat vaak om duizenden euro’s aan toeslagen; daarvan moet zeker zijn dat mensen er recht op hebben.
Indien aanvragers niet gewoon het ontbrekende nummer en de kinderopvanginstelling konden invoeren, maar het hele aanvraagformulier opnieuw moesten invullen, hoe gaat u ervoor zorgen dat voortaan slechts de ontbrekende gegevens worden uitgevraagd?
Indien toeslagaanvragers de wijziging invoeren op de computer waar ze eerder de aanvraag op hebben ingediend, zijn een aantal gegevens te importeren. Voor het doorgeven van het LRK-nummer moeten inderdaad nog andere gegevens worden ingevuld. Dat heeft aan de ene kant te maken met de behoefte aan aanvullende informatie, zoals adresgegevens. Met die informatie kan Belastingdienst/Toeslagen de match met meer zekerheid maken. Aan de andere kant voorziet het programma niet in de mogelijkheid alleen de gegevens door te geven die gewijzigd moeten worden. Het aanvraagprogramma is hierin helaas niet gebruikersvriendelijk. Dat probleem kunnen we echter niet oplossen met de huidige programmatuur. Dit is dan ook een van de redenen dat is besloten tot de bouw van een Nieuw Toeslagensysteem. Hierover bent u in indertijd geïnformeerd. Om de aanvrager zo goed mogelijk te informeren, is op de site van de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven wat de snelste manier is om het registratienummer door te geven.
Wanneer wordt eindelijk geregeld dat kopieën van aanvragen en aangiften digitaal opgeslagen kunnen worden, dan wel als authentieke versie naar de klant/aanvrager teruggestuurd worden?
Aanvragen en wijzigingen kunnen digitaal of met een papieren formulier worden doorgegeven. Het aanvraag- en wijzigingsprogramma stelt mensen in staat zelf een afdruk van de gegevens te maken. Voor formulieren geldt dat mensen daarvan zelf een kopie kunnen maken.
Omdat veel aanvragers klagen per mail bij de vragenstellers dat zij wel degelijk het juiste nummer en adres hebben opgegeven, maar dat zij lang geen bevestiging konden ontvangen, kunt u verzekeren dat elke aanvrager nu binnen vijf dagen een bevestiging krijgt van het correct invoeren, dan wel een brief dat er nog steeds geen match is? Kan de Belastingdienst binnen vijf dagen uitsluitsel geven over de status?
De Belastingdienst/Toeslagen stuurt in de regel binnen twee weken een beschikking als een aanvraag of wijziging is verwerkt. Als een aanvraag of wijziging niet verwerkt kan worden omdat er geen match is met het LRK, stuurt de Belastingdienst/Toeslagen hierover een brief aan de toeslagaanvrager.
Omdat u stelt dat er op 10 februari nog een rappelbrief verzonden wordt aan toeslagaanvragers die niet tijdig reageren, wilt u toezeggen dat er pas eind februari, dus na de reactietermijn op die brief, eventueel toeslagen stopgezet zullen worden?
Ja. Conform de regelgeving in de AWIR stuurt de Belastingdienst/Toeslagen een rappel aan aanvragers die geen gegevens hebben verstrekt binnen de door de Belastingdienst/Toeslagen gestelde termijn. In dit rappel wordt een nadere termijn (28 februari 2011) gesteld om de betreffende aanvrager in de gelegenheid te stellen alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.
Indien in aanvraagprogramma’s het inmiddels standaard is dat koppelingen en nummers real time gecheckt worden, kunt u ervoor zorgen dat al tijdens het invullen gecheckt wordt of er een koppeling is, dan wel aanvragers in staat te stellen uit het register de opvanginstelling te selecteren via drop-down menu’s?
Het Landelijke Register Kinderopvang is een zelfstandig registratiesysteem, beheerd door DUO, dat los staat van de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen. Voor een real time check in het Landelijk Register Kinderopvang is derhalve een externe koppeling nodig. Of een real time check mogelijk zou zijn is besproken met betrokken partijen. De conclusie was dat een dergelijke koppeling niet binnen de beschikbare tijd, met de beschikbare middelen en op het noodzakelijke veiligheidsniveau kon worden gerealiseerd.
Het bericht 'VWA ontdekt zwaar verwaarloosde veestapel in Groningen' |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VWA ontdekt zwaar verwaarloosde veestapel in Groningen»?12
Ja.
Klopt het dat de inbewaringneming gevolg was van een hercontrole van een bedrijf, waar vorig jaar ook al sprake was van verwaarlozing?
De inbewaringneming is het gevolg van een hercontrole van de nVWA. De hercontrole is vervroegd uitgevoerd wegens een melding door de gemeente Zuidhorn van acute dierverwaarlozing. De nVWA zou later in dezelfde maand reeds een hercontrole op het bedrijf uitvoeren.
Het gaat om een bedrijf dat in de zomer van 2010 is omgeschakeld van melkvee naar de opfok van nuchtere kalveren. Begin 2010 was inderdaad ook al sprake van dierverwaarlozing. Het gaat echter om twee verschillende situaties. Begin 2010 was sprake van welzijnsproblemen bij het melkvee. De veehouder is toen opgedragen de situatie te herstellen. De nVWA heeft in deze periode hercontroles uitgevoerd. In het voorjaar van 2010 was aan het einde van de stalperiode de situatie hersteld. De nVWA is het bedrijf daarna blijven monitoren door middel van I&R- en Rendac-analyses.
Eind december 2010/begin januari 2011 is de situatie sterk verslechterd.
Deze verslechtering is helaas ook buiten het gezichtsveld gebleven van de begeleiders van het project Toekomst (ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 5). De oorzaak lijkt te liggen in acute problemen in de bedrijfsvoering (problemen met de behandeling van zieke dieren en problemen in de stal vanwege het winterweer). In deze periode werden veel dieren aangemeld bij Rendac. In dezelfde periode blijkt de veehouder zeer veel nuchtere kalveren (nuka’s) te hebben aangevoerd op het bedrijf. Dit verklaart tevens het feit dat de 73 kadavers die gevonden zijn op het bedrijf met name nuka’s waren. De ernstige dierverwaarlozing is derhalve in de laatste zes weken ontstaan.
Is het Vertrouwensloket Preventie Verwaarlozing Landbouwhuisdieren bij deze casus betrokken? Zo nee, waarom niet?
Bij het Vertrouwensloket Preventie Verwaarlozing Landbouwhuisdieren zijn geen meldingen ontvangen over dit bedrijf.
Klopt het dat vorig jaar na het bestuursrechtelijk proces de ondernemer een verbeterplan moest opstellen en uitvoeren? Op welke wijze werd de uitvoering van het verbeterplan gemonitord en gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Stond het bedrijf onder toezicht (van bijvoorbeeld het vertrouwensloket, de Gezondheidsdienst voor dieren (GD), nVWA of dierenarts)? Zo nee, waarom niet?
Het bedrijf stond sinds het voorjaar van 2010 onder monitoringstoezicht van de nVWA en had begeleiding vanuit het project Toekomst. Het project Toekomst is een project van LTO-Nederland en de GD, gericht op het bieden van hulp bij het aanpakken van de structurele oorzaken van dierverwaarlozing door ondernemers.
Wat is de interval van (her) controles in dergelijke situaties?
Dit is mede afhankelijk van de ernst en de ontwikkeling van de situatie. Welzijnsproblemen doen zich met name voor in de winterperiode wanneer het vee in de stal staat.
Hoe vindt verdere begeleiding / controle plaats als de eigenaar van dit bedrijf wederom dieren gaat houden?
De veehouder mag pas weer dieren aanvoeren zodra de huisvesting is aangepast opdat nieuwe welzijnsproblemen worden voorkomen. Daarnaast moet de veehouder verbeteringen doorvoeren in de bedrijfsvoering. Het eerder genoemde project Toekomst is hierbij behulpzaam. Ook is er aandacht voor de persoonlijke situatie van de veehouder.
Het korps friesland dat agenten wil verhuren |
|
Ronald van Raak |
|
Wanneer was u op de hoogte van het voornemen van het politiekorps Friesland om agenten te gaan verhuren aan gemeenten?1 Waarom hebt u dit niet gemeld tijdens het recente algemeen overleg in de Tweede Kamer over de nationale politie, toen ik u nadrukkelijk vragen over dit onderwerp heb gesteld?
Zoals ik in antwoord op de vragen van het lid Brinkman over dit bericht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2030) heb aangegeven is er geen voornemen van het korps om agenten te verhuren.
Klopt het dat het korps Friesland de verhuur van agenten nodig acht om de financiële problemen op te lossen? Zijn ook andere politiekorpsen van plan agenten te verhuren?
Zie het antwoord op de vraag 2 van het lid Brinkman over dit bericht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2030).
Klopt het dat deze aan gemeenten te verhuren agenten niet door de politie zullen worden aangestuurd, maar door de betalende gemeente? Als onenigheid ontstaat over het optreden van de reguliere politie en deze verhuurde politie, wie heeft dan de verantwoordelijkheid?
Zoals ik in het antwoord op de vragen van het lid Brinkman over dit bericht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2030) heb aangegeven is er geen voornemen van het korps om agenten te verhuren
Ziet u het gevaar dat op deze manier naast de reguliere politie ook een gemeentepolitie ontstaat, die werkt in opdracht van gemeenten, wordt betaald door gemeenten en wordt aangestuurd door gemeenten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe past de ontwikkeling dat gemeenten op eigen kosten en op eigen gezag agenten inhuren in uw plannen voor een nationale politie?
Zie antwoord vraag 3.
Personele gevolgen bij de invoering van de Wet ambulancezorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de invoering van zorgambulances bij onder meer het Verenigd Ziekenvervoer Amsterdam (VZA)?1
Zorgambulances worden op meer plekken ingevoerd en zijn een logische aanvulling op het aanbod van de ambulancezorg. Op zich is differentiatie in vervoer een wenselijke ontwikkeling tegen de achtergrond van een effectievere en efficiëntere ambulance inzet. Natuurlijk moet het wel verantwoord zijn. De ambulancesector is op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen erantwoordelijk voor het definiëren van verantwoorde ambulancezorg.
Is deze zorgdifferentiatie thans geoorloofd nu de nieuwe Wet ambulancezorg waarschijnlijk pas begin 2012 geïmplementeerd wordt? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja, dit is toegestaan. De zorgambulance is een ambulance die een patiënt vervoert in opdracht van de meldkamer. De zorgambulance beschikt over een vergunning van de provincie en valt voor de kwaliteitsrichtlijnen onder verantwoorde ambulancezorg op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen.
Welk personeel mag op een dergelijke ambulance rijden? Is het niet noodzakelijk dat er tenminste één persoon meerijdt op de zorgambulance die een BIG-geregistreerd beroep (verpleegkundige) uitoefent? Zo nee, wie is dan verantwoordelijk en aansprakelijk als er zich tijdens de rit calamiteiten voordoen of wanneer de conditie van de patiënt acuut verslechterd?
De vergunninghouder ambulancevervoer is altijd verantwoordelijk en aansprakelijk voor het leveren van verantwoorde ambulancezorg. Daar valt ook onder de personele bezetting van de zorgambulance. Binnen de sector zijn richtlijnen over het verlenen van die verantwoorde zorg. In Amsterdam is bijvoorbeeld een protocol dat aangeeft bij welk type patiënt welk type van vervoer op zijn plek is. Dit protocol is opgesteld door en functioneert onder verantwoordelijkheid van de medisch manager.
Klopt het dat voor het personeel dat op een dergelijke ambulance rijdt de cao ambulancezorg niet geldt? Zo ja, wat is hierover uw oordeel? Vindt u niet dat dit personeel ook onder de cao van de ambulancesector dient te vallen? Wilt u hierover aanvullende afspraken maken met de sector?
Nog niet zo lang geleden hebben werkgevers en werknemers een CAO afgesloten voor de hele ambulancesector. Een belangrijke stap voorwaarts. In het overleg dat partijen hebben over deze CAO passen ook afspraken over wie er precies wel en niet onder vallen en over de naleving er van.
Klopt het dat de invoering van zorgambulances ten koste gaat van de paraatheid van gewone ambulances? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat dit dan niet ten koste van de aanrijtijden van ambulances bij spoedritten?
Mij zijn geen berichten bekend dat de paraatheid hierdoor negatief wordt beïnvloed. Op grond van de eisen aan verantwoorde ambulancezorg is de vergunninghouder gehouden te voldoen aan de bereikbaarheidsnorm2. Hoe hij dat het beste kan organiseren is de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder. De provincie toetst het betreffende spreidingsplan op basis van berekeningen die door het Rijksinstituut van Volksgezondheid en Milieu (RIVM) periodiek uitgevoerd worden. Jaarlijks legt de sector verantwoording af over de gerealiseerde aanrijdtijden in de publicatie «Ambulances in Zicht».
Is het waar dat bij het VZA de zorgambulances gewone ambulances vervangen, en dit derhalve ten koste gaat van de paraatheid? Welk risico wordt hier gelopen?
Zie antwoord op vraag 5.
Wat is de huidige en toekomstige status van het experiment hulpambulances in Den Haag? Welke cao geldt voor het personeel op deze hulpambulances, nu en in de toekomst?
Tot de Wet op de ambulancezorg (Waz) in werking treedt geldt de Wet op het ambulancevervoer (Wav) en blijft de regeling «inzet hulpambulances» van kracht. Zie voor de vraag over de CAO het antwoord op vraag 4.
Worden deze hulpambulances mede bemenst door personeel met een BIG-registratie? Kunt u de gehanteerde kwaliteitsnormen toelichten?
Nee, in de regeling «inzet hulpambulances» is bepaald dat de bemanning van de hulpambulance bestaat uit een bestuurder en een begeleider. De bemanningsleden zijn tenminste in het bezit van een geldig eenheidsdiploma EHBO. In deze regeling is vastgelegd dat een behandelend arts bepaalt of de patiënt kan worden vervoerd met een hulpambulance. De arts regelt het vervoer met een hulpambulance rechtstreeks met de vergunninghouder. Deze aanvraag loopt niet via de Centrale Post Ambulancevervoer (CPA).
Wat zijn de ervaringen met dit experiment?
Differentiatie van vervoer blijkt een goede aanvulling op de ambulancezorg. In een tijd waarin met minder middelen een groeiende zorgvraag moet worden beantwoord, zal naar middelen moeten worden gezocht om de ambulancezorg zo efficiënt mogelijk in te richten. Het leveren van verantwoorde zorg blijft ook in de ambulancesector het uitgangspunt voor goede kwaliteit.
Asielzoekers die te lang vast zitten op Schiphol |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Vluchtelingenwerk Nederland en de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR waaruit blijkt dat asielzoekers die aankomen op Schiphol gemiddeld twee maanden vastzitten, en dat dit de toegestane termijn van zes weken overschrijdt?
Ja, ik ben bekend met het rapport. De in de vraagstelling genoemde conclusie wordt echter in het rapport niet getrokken. Van een zeer klein aantal van de asielzoekers die aankomen op Schiphol duurt de asielprocedure langer dan zes weken. Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 2.
Welke actie hebt u ondernomen nadat dit bericht u bekend werd en hoe gaat u ervoor zorgen dat de termijn van zes weken in het vervolg niet wordt overschreden?
De IND spant zich in om zoveel mogelijk asielaanvragen binnen acht dagen af te handelen. Wanneer dit, ook gelet op de daarbij in acht te nemen zorgvuldigheid, niet mogelijk is, en er voldoende redenen voor zijn, kan de termijn langer zijn, in beginsel tot zes weken. Als het onderzoek niet binnen zes weken kan worden afgerond, zal steeds een belangenafweging worden gemaakt omtrent het al dan niet voortzetten van de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 Vw 2000. De maatregel zal na het verstrijken van die zes weken in beginsel worden opgeheven, tenzij redenen gelegen in de persoon van de vreemdeling of zijn gedragingen, anders indiceren. De ervaring leert dat dit laatste slechts sporadisch gebeurt. Hoe langer de maatregel van toepassing is, des te zwaarder wegen de belangen van de betrokken vreemdeling. Het rapport van VWN en UNHCR geeft dan ook geen aanleiding voor nadere actie.
De vraag of de voortzetting van de maatregel rechtmatig is, kan steeds door de advocaat van de vreemdeling aan de rechter worden voorgelegd. Deze zal beslissen of de omstandigheden van het geval de duur van de detentie rechtvaardigen.
Ook wanneer binnen zes weken is beslist op de asielaanvraag, kunnen asielzoekers langer dan zes weken in bewaring zitten op grond van artikel 6 Vw. De totale duur van de artikel 6 maatregel is namelijk niet alleen afhankelijk van de duur van de asielprocedure – inclusief de eventuele beroepsprocedure – maar ook van de duur van het daarop volgende vertrekproces. Op de duur van het vertrekproces is de medewerking van de asielzoeker en van de autoriteiten van het land van herkomst van invloed.
Deelt u de mening dat de Gesloten Opvang Centrum-procedure (GOC-procedure) waarbij asielzoekers in detentie op een beslissing van het Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) moeten wachten geen ideale situatie is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u daaraan doen?
Ik meen dat er onder de betreffende omstandigheden goede gronden zijn om gebruik te maken van een gesloten procedure. Het gaat in deze gevallen om grensdetentie, met andere woorden om personen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. Dat is de reden dat zij in detentie verblijven. Detentie in deze gevallen is ook in overeenstemming met artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat het beletten dat personen op onrechtmatige wijze het land binnenkomen erkent als gerechtvaardigde grond voor detentie. In de meeste gevallen wordt de asielaanvraag niet ingewilligd en leidt de asielaanvraag niet tot toelating tot Nederland. Als dat wel het geval is, wordt de detentie opgeheven.
Ik ben van mening dat de achtergrond van de grensdetentie, namelijk de toegangsweigering, zich niet voor alternatieven leent. Immers, elk alternatief zal een niet-gesloten setting betreffen en houdt dus het risico in van onttrekken aan toezicht, waarmee de vreemdeling zich toegang tot Nederland verschaft, hetgeen juist moet worden voorkomen. In voorkomende gevallen vindt overigens wel een weging plaats tussen grensbelang en het persoonlijk belang van de vreemdeling, namelijk in die gevallen waarin de vreemdeling stelt over alternatieve opvang te kunnen beschikken.
Bent u bereid in te zetten op alternatieven voor detentie zoals een dagelijkse meldplicht in een vrijheidsbeperkte locatie of anderszins? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven neemt u in overweging?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat het een ongelijke situatie is dat asielzoekers die via het land Nederland bereiken niet terecht kunnen komen in een GOC-procedure en via Schiphol wel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat de GOC-procedure kan worden afgeschaft?
Er is hier geen sprake van gelijke of vergelijkbare gevallen, maar van twee fundamenteel verschillende situaties die een verschillende benadering rechtvaardigen. Allereerst is er natuurlijk de Schengengrenscode. Die geeft mij als hoofdregel dat ik personen die niet voldoen aan de voorwaarden om het Schengengebied in te reizen, aan de buitengrens dien te weigeren. Het enkele indienen van een asielaanvraag, maakt op zichzelf niet reeds dat aan die toegangsvoorwaarden voorbij kan worden gegaan. Ik ben van mening dat mijn verantwoordelijkheid uit hoofde van de Schengengrenscode, naar mijzelf en naar mijn Schengenpartners, met zich meebrengt dat ik mij dien in te spannen om illegale immigratie tegen te gaan. Ik verwacht omgekeerd hetzelfde van mijn Schengenpartners. Daarbij komt dat de reële kans bestaat dat de desbetreffende vreemdelingen zich aan het toezicht zouden onttrekken wanneer hen feitelijk toegang zou worden verleend om een asielaanvraag in te dienen. Dit zou tot gevolg hebben dat het aantal illegale vreemdelingen in Nederland – en de Europese Unie – zou toenemen. In het geval van asielzoekers die Nederland via het land bereiken, betreft het vreemdelingen die reeds in het Schengengebied aanwezig zijn, waardoor de belangen anders liggen. Ik wijs er op dat ik als hoofdregel hanteer dat indien een onderzoek naar een asielaanvraag meer dan acht dagen vergt, of er aanwijzingen zijn dat de aanvraag mogelijk kansrijk is, de periode van grensdetentie in beginsel relatief kort duurt. Het zijn juist de vreemdelingen met een minder kansrijk asielrelaas die langere tijd aan de grens gedetineerd blijven. Ik ben dan ook van mening dat het onderscheid gerechtvaardigd is en dat er goede redenen bestaan de gesloten verlengde asielprocedure (GVA-procedure) te behouden. Het feitelijk toelaten van vreemdelingen die niet aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland voldoen, zou bovendien de (Schengen)grensbewaking teniet doen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het eerstvolgende algemeen overleg over Vreemdelingenbewaring dat is gepland op 26 januari aanstaande?
Deze vragen zijn gesteld op 24 januari jongstleden, derhalve twee dagen voorafgaand aan het algemeen overleg van 26 januari jl. over vreemdelingenbewaring. Het is mij helaas niet gelukt om de beantwoording voorafgaand aan het algemeen overleg aan u toe te zenden.
Tijdens genoemd algemeen overleg heb ik een aantal toezeggingen gedaan. Op twee daarvan zou ik terugkomen bij de beantwoording van de onderhavige vragen. Het betreft enerzijds de cijfers inzake de GVA-procedure en anderzijds de relatie van vreemdelingendetentie tot mensenrechten.
Wat de cijfers over de GVA-procedure betreft wil ik graag het volgende opmerken.
Uit het onderzoek van Vluchtelingenwerk Nederland en de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR komt naar voren dat sprake is van een dalende trend van het aantal asielzoekers dat aan de grens gedetineerd wordt ten opzichte van het onderzoek uit 2007. Voorts is volgens het rapport zowel de gemiddelde als de langste duur van grensdetentie in 2009 ten opzichte van 2008 afgenomen.
Bovendien is het in dit kader van belang te vermelden dat zoals in de brief van 11 juni 20101 aan uw Kamer gemeld, een versoepeling van het beleid inzake grensdetentie heeft plaatsgevonden. Ten eerste bevat de Vreemdelingencirculaire nu een limitatieve opsomming van situaties waarin de vreemdeling naar de GVA-procedure kan worden verwezen, waar voorheen sprake was van een ruime formulering. Ten tweede is de maximumduur van grensdetentie voor gezinnen met minderjarige kinderen beperkt van maximaal vier weken naar maximaal veertien dagen gerekend vanaf het moment dat het gezin feitelijk verwijderbaar is geworden.
De uitvoering van de GVA-procedure wordt dit jaar nauwlettend gevolgd en de cijfers ervan geregistreerd. In de reeds eerder aangekondigde terugkeerbrief, die naar verwachting medio 2011 naar uw Kamer wordt gezonden, zullen uw Kamer enkele eerste cijfers over de GVA-procedure worden verstrekt die dan beschikbaar zijn. Later in 2011 zal uw Kamer vervolgens opnieuw over de laatste cijfers worden geïnformeerd, waarbij tevens zal worden ingegaan op de effectiviteit van de GVA-procedure.
Voorts heb ik toegezegd in te gaan op de relatie tussen vreemdelingenbewaring en relevante guidelines op het terrein van mensenrechten. In het rapport van Vluchtelingenwerk en UNHCR worden twee Guidelines genoemd waarmee het beleid naar de mening van die organisatie onvoldoende in overeenstemming zou zijn. Het gaat om de UNHCR Guidelines on Detention en om de Guidelines on accelerated procedures van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Gesteld wordt dat de GVA-procedure niet in overeenstemming is met de UNHCR Guidelines on Detention omdat deze detentieprocedure in onvoldoende mate wettelijk geregeld is, nu alle regels omtrent termijnen en gronden voor GVA bepaling in beleidsregels zijn neergelegd. Voorts wordt in het rapport genoemd dat de Guidelines stellen dat asielzoekers niet gedurende de gehele statusbepaling of voor onbepaalde tijd mogen worden vastgehouden.
Ik deel nadrukkelijk niet dat de procedure onvoldoende wettelijke basis heeft. Kern van de procedure is immers dat de vreemdelingen niet voldoen aan de voorwaarden om toegang tot Nederland te krijgen, en hen om die reden de toegang is geweigerd. De bevoegdheid om hen aansluitend te detineren is neergelegd in de Vreemdelingenwet, in artikel 6, eerste en tweede lid. Dat de praktische uitwerking in – voor een ieder kenbare en gepubliceerde – beleidsregels is neergelegd, maakt dat niet anders. Ik zie geen reden om hierover meer regels op te nemen, nu deze de duidelijkheid niet ten goede komen.
Zoals hiervoor ook aangegeven vindt de statusbepaling niet als hoofdregel plaats in detentie. Indien de procedure niet zeer snel kan worden afgerond is de hoofdregel dat de procedure verder in een minder restrictieve setting kan worden afgewacht.
Voorts wordt in het rapport gesteld dat de GVA-procedure in strijd zou zijn met Guidelines on accelerated procedures van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Deze Guidelines stellen dat bijzonder complexe zaken niet in een versnelde procedure afgedaan zouden moeten worden, hetgeen volgens Vluchtelingenwerk en UNHCR in beginsel zou moeten betekenen dat 1F- zaken niet in deze procedure behandeld zouden moeten worden, tenzij de zaak niet als complex kan worden beschouwd. Voorts veronderstelt dit volgens Vluchtelingenwerk en UNHCR dat er een inhoudelijk criterium moet zijn voor behandeling in een versnelde procedure, terwijl een dergelijk inhoudelijk criterium in Nederland niet bestaat. Ook deze zienswijze deel ik niet. In de Nederlandse systematiek worden alle zaken op eenzelfde wijze beoordeeld. Indien de zaak dat toelaat, hetgeen in de meerderheid van de gevallen zo zal zijn, kan de zaak in 8 dagen worden afgedaan. Lukt dat niet, dan wordt die termijn verlengd, tot (maximaal) een half jaar. Of met voldoende zorg naar een zaak is gekeken, staat mede ter beoordeling van de rechter. Indien deze van mening is dat de beslissing gezien de aard van de zaak met onvoldoende zorg is voorbereid, kan hij besluiten dat zij opnieuw moet worden genomen. Een extra criterium is dan ook niet noodzakelijk. Anders dan Vluchtelingenwerk ben ik van mening dat voortgezette detentie gerechtaardigd is ten aanzien van vreemdelingen van wie ik betrokkenheid bij (oorlogs)misdaden vermoed. Ik lees in de guidelines niet dat ik ook deze categorie vreemdelingen in de normale, open opvang dien op te nemen.
Ook zou de regelgeving in strijd zijn met deze guidelines omdat niet is uitgesloten dat personen behorend tot kwetsbare groepen in de GVA-procedure worden opgenomen. Tot slot stellen Vluchtelingenwerk en UNHCR van mening te zijn dat de gemiddelde duur van de GVA-procedure dusdanig lang is, dat er, hoewel de procedure korter is dan de normale procedure, geen sprake meer is van een versnelde procedure in de zin van de richtlijn, en detentie derhalve in veel gevallen niet opportuun is. Ook deze mening deel ik niet. Indien er voldoende belangen aanwezig zijn, kan de detentie langer voortduren. Uiteraard kan de vraag of dat inderdaad het geval is steeds aan de rechter worden voorgelegd, die dit naar de omstandigheden van het geval zal beoordelen.
Een havenclub die afwil van 'luxe' arbeidsvoorwaarden |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitlating van de directeur van Deltalinqs dat werknemers genoegen moeten nemen met kariger arbeidsvoorwaarden om geen werk te verliezen aan buitenlandse vaklui?1
Afgezien van de wettelijke basis, worden de arbeidsvoorwaarden in een sector afgesproken tussen werkgevers- en werknemersorganisaties, die daarbij rekening houden met hun concurrentiepositie. Deltalinqs is hierin geen partij. Deltalinqs behartigt de gezamenlijke belangen van de logistieke en industriële bedrijven in het Rotterdamse haven- en industriegebied. Deltalinqs is onder andere met de gemeente Rotterdam in gesprek over hoe meer Rotterdammers in het Havengebied aan de slag kunnen gaan.
Deelt u zijn mening dat tijdloon vervangen moet worden door stukloon? Zo ja waarom?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe kan het dat bedrijven uit Italië, Portugal en Polen er met megacontracten voor de aanleg van de tweede Maasvlakte vandoor gaan? Zijn de buitenlandse arbeiders die ingeschakeld worden goedkoper dan Nederlandse zoals de directeur beweert? Voor buitenlandse arbeiders gelden toch ook de Nederlandse cao’s? Worden door deze bedrijven cao’s ontdoken? Wilt u dat onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat Europese afspraken zoals in het European Social Charter uit 1961 en het Community Charter of te Fundamental Social Rights op Workers uit 1989 juist beoogden om welvaart en rechten van werknemers te versterken? Hoe verklaart u dat belangrijke Nederlandse bedrijven, die zijn verenigd in Deltalinqs, geen acht slaan op deze afspraken?
Ik deel de mening dat Europese afspraken beogen om welvaart en rechten van werknemers te versterken. In het artikel wordt door Deltalinqs overigens geen afstand genomen van deze afspraken.
Wat gaat u doen om een «race to the bottom», als het gaat om arbeidsvoorwaarden, te voorkomen? Wordt het geen tijd dat de overheid ook de naleving van cao’s door buitenlandse bedrijven en voor buitenlandse arbeiders gaat controleren? Waarom niet?
Voor iedereen die in dienst is van een in Nederland gevestigd bedrijf gelden dezelfde arbeidsvoorwaarden. Deze zijn te onderscheiden in de wettelijke arbeidsvoorwaarden, zoals bijvoorbeeld vastgelegd in de wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de bovenwettelijke afspraken die bij cao worden vastgelegd door cao-partijen. Werknemers dienen tenminste beloond te worden volgens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) en de geldende cao. Stukloon kan daarbinnen onderdeel uitmaken van de beloningssystematiek. Dit is een keuze van cao-partijen.
Op de Maasvlakte zijn vijf grote opdrachtgevers actief. Het gaat daarbij om buitenlandse opdrachtgevers die werken met hoofdaannemers uit bijna alle Europese Lidstaten. Het is aan de bedrijven om hun hoofd- en onderaannemers te selecteren. De overheid speelt hierin geen rol. Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden geldt dat werknemers van buitenlandse dienstverleners die tijdelijk in Nederland gedetacheerd zijn eveneens recht hebben op de Nederlandse wettelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. In aanvulling daarop hebben zij op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (Waga) recht op een «harde kern» van arbeidsvoorwaarden, voor zover die zijn opgenomen in de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector: cao-loon (betaald door de dienstverlener), vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling. Ook hierdoor wordt concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegengegaan.
De Arbeidsinspectie ziet toe op de naleving van de wettelijke arbeidsvoorwaarden (i.c. wettelijk minimum loon). Op basis van risicoanalyse en naar aanleiding van concrete meldingen controleert de Arbeidsinspectie jaarlijks ongeveer 12 000 werkgevers op arbeidsmarktfraude. Grote infrastructurele projecten hebben daarbij de bijzondere aandacht. Het is aan cao-partijen om toe te zien op de naleving van arbeidsvoorwaarden zoals vastgelegd in de cao’s. Cao-partijen kunnen bij cao’s waarvan bepalingen algemeen verbindend zijn verklaard, de Arbeidsinspectie verzoeken om een onderzoek bij een bedrijf in te stellen, indien er een gegrond vermoeden van overtreding bestaat en er een intentie is tot rechtsvordering. Voor meer informatie over de handhaving van cao’s verwijs ik naar de eerdere Kamerbrief over dit onderwerp (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 544 en 32 123 XV, nr. 219).