Het weigeren van woningen aan middeninkomens door woningcorporaties |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Corporaties weigeren nu middeninkomens woning»?1
Is u bekend dat Aedes onderzoek heeft gedaan naar de toewijzing van woningen aan middeninkomens door woningcorporaties? Kent u de doelstellingen die ten grondslag liggen aan het onderzoek?
Ja. De enquête van Aedes onder haar leden was gericht op het krijgen van een vroegtijdig beeld van de effecten van de op 1 januari 2011 van kracht geworden «Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting».
Klopt het dat woningcorporaties woningen kunnen verhuren aan middeninkomens, maar als deze groep groter dan 10% wordt, de woningcorporaties meer rente moeten betalen wegens het komen te vervallen van staatssteun? Zo nee, liggen hier wettechnische belemmeringen aan ten grondslag? Zo ja, welke belemmeringen zijn dit dan? Deelt u de mening dat woningcorporaties middeninkomens moeten blijven huisvesten, middels in de eerste plaats verkoop dan wel verhuur van een woning? Zo nee, waarom niet?
Woningcorporaties kunnen maximaal 10% van hun vrijgekomen sociale huurwoningen (huur tot € 652,52) verhuren aan huishoudens met een belastbaar gezinsinkomen van meer dan € 33 614. Indien een corporatie, te beginnen in 2011, meer dan 10% verhuurt aan deze middeninkomens dan kan als sanctie de WSW-borging op financiering van nieuw te bouwen en/of aan te kopen woningen komen te vervallen. De financieringsrente op de betreffende nieuwe/aangekochte woningen zal zonder WSW-borging normaliter hoger liggen. Bestaande borging op reeds aangetrokken financiering (bestaande contracten) blijft gewoon bestaan. De financieringsrente op de bestaande woningen zal dus niet veranderen als de 10%-regel wordt overschreden.
Wat betreft de huisvesting van middeninkomens door corporaties is het beleid er op gericht dat woningcorporaties de verhuur van sociale huurwoningen, waarvoor staatssteun beschikbaar wordt gesteld, scherper dan voorheen richten op huishoudens met een lager inkomen. Daarnaast wordt door het kabinet de totstandkoming/versterking van een «middensegment» op de woningmarkt nagestreefd, dat zonder staatssteun opereert. Ook daarin spelen corporaties een belangrijke rol, zowel door verkoop als door verhuur van woningen. Om corporatiewoningen aan middeninkomens te mogen verhuren is het, afgezien van de 10% vrije toewijzingsruimte, nodig dat hun huur boven de € 652,52 ligt. Dat kan nu al worden gerealiseerd door vrijkomende woningen met meer dan 142 WWS-punten te liberaliseren.
Hoe groot is het verschil in rente tussen financiering met staatssteun en financiering conform marktrente? Wat betekent dit in termen van meerkosten cq. hogere huren per woning (gemiddeld)? Klopt het dat in geval van nieuwbouw en herfinanciering, de hogere rente een rol speelt over het bedrag dat geleend moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het effect van WSW-borging op de financieringsrente kan variëren tussen corporaties en projecten, maar is gemiddeld in tijden dat de financiële markten normaal functioneren ongeveer 0,5%. Een 0,5% hogere rente leidt bij sociale nieuwbouw niet tot een hoger investeringsbedrag maar gemiddeld wel tot een ca. € 9 000 hogere «onrendabele top».
Om dit te compenseren zou de aanvangsmaandhuur ongeveer € 30 tot € 35 hoger moeten liggen.
Een hogere jaarlijkse rentelast leidt niet tot een hoger bedrag dat geleend moet worden, maar wel tot hogere zekerheidseisen bij de financier.
Het weigeren of intrekken van een wapenvergunning bij signalen van radicalisering |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie-Çörüz over meewegen van signalen van radicalisering bij weigering van een wapenvergunning op grond van vrees voor misbruik?1
Ja.
Is er sindsdien een vergelijking gemaakt tussen lijsten van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) waarop personen staan die in de gaten worden gehouden in verband met mogelijke radicalisering en/of extremisten en personen met een wapenvergunning?
Op 20 januari 2010 hebben de toenmalige ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie de Tweede Kamer geïnformeerd over de motie-Çoruz. In deze kabinetsreactie (TK 29 754, nr. 179) is vermeld dat het gebruik van AIVD-informatie voor de beoordeling van een aanvraag voor een wapenvergunning oneigenlijk zou zijn.
De AIVD kan, op grond van zijn huidige taakopvatting, slechts persoonsgegevens verwerken van personen die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid van de staat (artikel 13 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten). De AIVD is bevoegd om in het kader van zijn taakuitvoering zijn gegevens met anderen te delen (artikel 36 WIV). Indien de AIVD een geweldsdreiging die uitgaat van een bepaalde persoon waarneemt, of vermoedens daaromtrent heeft (bijvoorbeeld naar aanleiding van wapenbezit), wordt dit standaard via ambtsberichten gedeeld met betrokken partijen.
Voor de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding geldt dat deze, op grond van zijn huidige taakopvatting, zelf geen onderzoek doet en daarom ook niet over dergelijke «lijsten» van personen beschikt.
Het schietdrama in Alphen aan de Rijn is aanleiding geweest om het huidige Nederlandse systeem van wapenbeheersing door de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV)te laten onderzoeken. Dit onderzoek omvat zowel de regelgeving als de uitvoering en handhaving daarvan. De resultaten hiervan verwacht ik in september met de Tweede Kamer te kunnen delen. In mijn brief van 12 april 2011 aan de voorzitter van uw Kamer (TK 32 739, nr. 1) heb ik medegedeeld dat ik aan de hand van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek, het onderzoek van de Rijksrecherche en het onderzoek van de OvV zal bezien welke conclusies zouden moeten worden getrokken ten aanzien van het beleid met betrekking tot legaal wapenbezit en het toezicht daarop.
Wat is er gebeurd met de mogelijke resultaten hiervan? Heeft dit ook geleid tot intrekking of weigering van wapenvergunningen?
Zie antwoord vraag 2.
De problemen van mensen met een laag inkomen en mensen met een zorgindicatie bij het vinden van een betaalbare passende huurwoning |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek uitgevoerd door Aedes onder haar leden naar de Implementatie van de Europese Beschikking Woningtoewijzing?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomst dat 72% van de woningcorporaties aangeeft dat zij als gevolg van de toewijzingsnorm met name mensen met lage middeninkomens (33 614–43 000) niet meer altijd een woning kunnen toewijzen?
Uit het WoON-onderzoek 2009 bleek dat in de afgelopen jaren ca. 24% van de vrijkomende sociale huurwoningen wordt toegewezen aan huishoudens met een inkomen boven de toewijzingsgrens van (nu) € 33 614. Door de in 2011 ingevoerde toewijzingsregel moet dat percentage terug naar maximaal 10%.
Dat wijst er al op dat daardoor aan minder huishoudens met een inkomen boven € 33 614 een sociale huurwoning kan worden toegewezen.
Wat vindt u van de uitkomst dat 82% van de woningcorporaties in het eerste halfjaar van 2011 huishoudens die meer dan 33 614 euro bruto verdienen een sociale huurwoning heeft geweigerd?
Uit het Aedes-onderzoek blijkt dat 82% van de corporaties minder dan 25% van de toewijzingsverzoeken van huishoudens met een inkomen hoger dan € 33 614 heeft moeten afwijzen vanwege de 10% norm. Dat betekent dat 82% van de corporaties meer dan 75% van deze toewijzingsverzoeken wel heeft kunnen honoreren. Of er in de praktijk sprake is van een grote problematiek kan op basis van deze cijfers niet worden geconcludeerd. Een compleet beeld zal ontstaan op basis van de resultaten over 2011. Ik wijs er daarbij op dat huishoudens met een lager inkomen dan € 33 614, die de zwakste positie op de woningmarkt hebben, blijkbaar meer kansen op toewijzing hebben gekregen.
Is het waar dat met name starters en gezinnen met één inkomen de dupe zijn van de 33 614 euro grens? Zo ja, wat voor maatregelen gaat u nemen om de kans voor deze groepen op de huurmarkt te vergroten?
Ik beschik niet over gegevens waaruit dit zou blijken. Wel merk ik op dat de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2% waartoe het kabinet recent heeft besloten, ook voor starters en gezinnen met één inkomen de kansen op de koopmarkt versterkt. Daarnaast merk ik op dat, bij eenzelfde gezinsinkomen, de NHG-toetsing juist voor gezinnen met één inkomen gunstiger uitpakt dan voor gezinnen met twee inkomens.
Wat vindt u van de uitkomst dat 10% van de woningcorporaties aangeeft dat zij als gevolg van de toewijzingsnorm met name mensen met fysieke of psychische beperkingen niet meer altijd een woning kunnen toewijzen?
Uit het Aedes-onderzoek blijkt dat 10% van de corporaties zegt te verwachten dat «overige urgenten (bijvoorbeeld personen met fysieke of psychische beperkingen)» niet meer altijd volledig een sociale huurwoning kan worden toegewezen als gevolg van de 10%-norm. Van deze, overigens beperkte groep, corporaties verwacht ik nadere maatregelen gericht op het realiseren van meer aanbod voor deze groep urgenten, zoals extra verkoopinspanningen en/of het (net) liberaliseren van geschikte huurwoningen zodat ze buiten de toewijzingsregels vallen en wel aan deze groep kunnen worden aangeboden. Daarnaast ben ik over de motie-Monasch/Van Bochove2 waarin wordt gevraagd om een hogere toewijzingsgrens voor ouderen, mensen met een zorgindicatie en mensen met een beperking, in ambtelijk overleg met de Europese Commissie. De problematiek van huishoudens die zijn aangewezen op «verzorgd wonen» is een onderdeel van dat overleg.
Bent u het met de woningcorporaties eens dat de 33 614 euro-grens moet worden opgetrokken naar circa 45 000 euro? Zo ja, wanneer gaat u met de Europese Unie in overleg om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Conform de Europese regelgeving is staatsteun voor sociale huisvesting toegestaan voor de «socially disadvantaged». Aan dat begrip is al een ruime uitleg gegeven, want bij een inkomensgrens van € 33 614 valt momenteel ongeveer 41% van alle Nederlandse huishoudens in deze categorie. In het algemeen ben ik van mening dat de toewijzingsgrens van € 33 614 in combinatie met 10% vrije toewijzingsruimte de slaagkansen op de woningmarkt van huishoudens met een inkomen van meer dan € 33 614 in voldoende mate overeind houdt. In een aantal regio’s en/of bij specifieke groepen kan dit mogelijk anders liggen. Corporaties kunnen dan adequaat reageren door meer (overtollige) sociale huurwoningen te liberaliseren en/of te verkopen. In hoeverre zich knelpunten voordoen in de huisvesting van huishoudens met een middeninkomen zal ik de komende jaren monitoren. Een algemene verhoging van de genoemde inkomensgrens, zoals ook de strekking is van de motie-Van Raak/Karabulut3, zou neerkomen op nieuwe staatssteun voor woningcorporaties. Deze motie zal ik als zodanig niet uitvoeren. Wel wil ik bezien of en welke mogelijkheden er binnen de huidige toewijzingsgrens zijn om eventuele knelpunten bij de huisvesting van middeninkomens weg te nemen. Onder andere ben ik, zoals al aangegeven bij de vorige vraag, in ambtelijk overleg met de Europese Commissie over de motie-Monasch/Van Bochove.
Bent u het met de woningcorporaties eens dat het toewijzen van woningen in woonzorgcomplexen aan mensen met een zorgindicatie lastig wordt als het inkomen te hoog is?
Er is een grote verscheidenheid in de groep mensen met een zorgbehoefte. Vaak kan de zorgbehoefte worden gerealiseerd in de bewoonde normale woning. Soms is dit niet het geval en is verhuizing naar een specifiek op zorg gerichte woonplek wenselijk.
Op dit moment valt toewijzing van een plaats in een verzorgingstehuis niet onder de toewijzingsnorm voor sociale huurwoningen, wanneer er geen sprake is van een zelfstandig huurcontract. Zoals al gezegd bij vraag 5 en 6, ben ik over de motie-Monasch/Van Bochove2 in ambtelijk overleg met de Europese Commissie.
Is er sprake van een langere wachttijd voor mensen met een zorgindicatie voor een woning in een woonzorgcomplex, doordat deze mensen een inkomen hebben boven de 33 614-euro-grens?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u voornemens maatregelen te treffen voor ouderen en mensen met een zorgindicatie die door deze 33 614 euro grens moeilijker of niet een passend woning kunnen huren? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat er een explosieve groei is van te bouwen verloskamers in ziekenhuizen |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een explosieve groei is van te bouwen verloskamers in ziekenhuizen?1
De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) heeft aangegeven dat zij geen aanwijzingen heeft dat er grote aantallen verloskamers worden bijgebouwd op dit moment. Er wordt natuurlijk wel geïnvesteerd in noodzakelijke modernisering van de verloskamers. Daarnaast wordt er, vanwege de toenemende behoefte van vrouwen om – zonder medische indicatie – te bevallen in of in de buurt van het ziekenhuis, geïnvesteerd in eerstelijnsgeboortecentra met een droge verbinding met het ziekenhuis. Dit worden ook wel kraamsuites of bevalcentra genoemd.
Hoeveel extra verloskamers worden er op dit moment bijgebouwd in Nederland?
Ik heb geen inzicht in het aantal verloskamers dat op dit moment wordt bijgebouwd. Het is van belang dat zowel poliklinische bevallingen onder leiding van de verloskundige, als klinische baringen onder leiding van de gynaecoloog, geaccommodeerd kunnen worden. Eventuele capaciteitsproblemen dienen regionaal binnen het Verloskundig Samenwerkingsverband (VSV) in de regio, met het ROAZ (Regionaal Overleg Acute Zorg) en de zorgverzekeraars te worden besproken en aangepakt.
Hoeveel afdelingen verloskunde moeten mogelijk binnenkort hun deuren sluiten?
Ik heb geen nieuwe berichten ontvangen dat er mogelijk afdelingen verloskunde binnenkort zouden sluiten. Volgens onderzoek van het RIVM «Analyse gevoelige ziekenhuizen» van juni 2011 zijn er op dit moment 84 ziekenhuizen in Nederland die 24x7 klinische acute verloskundige zorg aanbieden. Dit betekent dat 99,7% van de inwoners van Nederland binnen 45 minuten per ambulance naar een ziekenhuis met klinische verloskunde kan worden vervoerd.
Hoe valt het volgens u te rijmen dat er enerzijds nieuwe verloskamers bijgebouwd worden en anderzijds afdelingen verloskunde hun deuren moeten sluiten, zoals in Oss en mogelijke in Amsterdam-Noord? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Zoals ik in mijn brief van 21 juli 2011 heb aangegeven is uit contact met het BovenIJ ziekenhuis gebleken dat er geen concrete plannen en ook geen voornemens zijn om de afdeling verloskunde te sluiten. In mijn antwoorden op Kamervragen van 7 juni (CZ/EKZ-3061030) heb ik aangegeven dat het ziekenhuis Bernhoven niet genoeg O&G verpleegkundigen heeft en ook niet op korte termijn kan opleiden om op twee locaties kwalitatief goede zorg aan te bieden. Het ziekenhuis heeft aangegeven noodzakelijkerwijs over te moeten gaan tot concentratie van de acute verloskundige zorg op één locatie.
Bent u van mening dat overal in Nederland de wettelijke norm voor aanrijtijden bij een bevalling van 45 minuten gehaald moet kunnen worden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze wettelijke norm gehaald kan blijven worden bij concentratie van de verloskundige zorg?
Zorg moet in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden worden. Wel moeten daarbij kwaliteitsaspecten in ogenschouw worden genomen. Ik vind het goed dat gynaecologen en ziekenhuizen, samen met de andere ketenpartners in het College Perinatale Zorg (CPZ), proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop de verloskundige zorg kan verbeteren. Planbare verloskundige zorg, zoals consulten tijdens de zwangerschap, moet zo dicht mogelijk bij de zwangere vrouwen mogelijk zijn. Echter, voor acute verloskundige zorg is het in sommige gevallen noodzakelijk over te gaan op concentratie om goede kwaliteit van zorg te kunnen leveren. Daarbij wil ik aantekenen dat de aanrijtijd voor het bereiken van acute zorg, te weten 45 minuten, uitgangspunt is voor de beschikbaarheid van acute verloskundige zorg. Ik heb er daarom bij de ziekenhuizen op aangedrongen om geen onomkeerbare stappen te zetten, zoals het sluiten van afdelingen, als deze norm in het geding komt.
Ik kan op basis van de WTZi (art 3.1) aan de bestaande toelating van de instelling het voorschrift verbinden dat die instelling de noodzakelijke zorg aanbiedt. Dit kan bijvoorbeeld resulteren in het verplicht open houden van een afdeling voor acute (verloskundige) zorg indien de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten in het gedrang is. Indien sprake zou zijn van het niet nakomen van de in de toelating verbonden voorschriften, biedt de wet de mogelijkheid om bestuursdwang toe te passen en, indien nodig, de mogelijkheid om de toelating in te trekken. Dit is een laatste redmiddel dat, vooral op een dringend, gezamenlijk verzoek van de zorgverzekeraar en het traumacentrum (als initiatiefnemer van het ROAZ) kan worden gebruikt. Als de bereikbaarheidsnorm voor acute zorg van 45 minuten voor de regio niet in het gedrang komt zal ik een ziekenhuis niet opleggen om een afdeling open te houden.
Klopt het bericht dat de regio Utrecht nog steeds kampt met een capaciteitsprobleem voor verloskundige zorg, waardoor vrouwen van ziekenhuis naar ziekenhuis gestuurd worden? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Anders dan de situatie enige jaren geleden herkennen het UMC Utrecht en het Diakonessenziekenhuis in Utrecht het gesuggereerde regionale capaciteitsprobleem wat betreft verloskundige zorg niet. Incidenteel moeten vrouwen op momenten van piekbelasting op de afdeling verloskunde probleemloos en snel opgevangen en geholpen kunnen worden in een van de andere ziekenhuizen in de regio. Hier worden lokaal afspraken over gemaakt met de verloskundigen en ziekenhuizen in de regio. Beide ziekenhuizen geven aan dat het aantal vrouwen dat in 2011 om die reden moest worden doorverwezen in vergelijking met eerdere jaren zeer gering is. Verwijzingen van vrouwen met levensbedreigende verloskundige complicaties die om acuut ingrijpen vragen worden altijd geaccepteerd.
Is de regio Utrecht de enige regio, die kampt met capaciteitsproblemen? Zo nee, welke regio’s hebben hier nog meer last van?
Capaciteitsproblemen tijdens piekdrukte spelen in meerdere regio’s, maar met name in de vakantieperiode in grote steden. Hier worden lokaal afspraken over gemaakt met de verloskundigen en ziekenhuizen in de regio.
Hoe vaak komt het gemiddeld voor dat een vrouw die moet bevallen niet direct terecht kan in het ziekenhuis en doorverwezen moet worden? Wanneer deze gegevens niet bekend zijn, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Voor zover ik weet bestaat hierin nog geen inzicht. Ik zal het College Perinatale Zorg (CPZ) vragen om hier inzicht in te geven. In de meeste ziekenhuizen wordt dit geregistreerd.
Hoe vaak kiezen vrouwen gemiddeld enkel op basis van pijnbestrijding ervoor om in het ziekenhuis te bevallen? Wanneer deze gegevens niet bekend zijn, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Uit de Perinatale Registratie Nederland (PRN, 2008) blijkt dat van alle vrouwen die spontaan bevielen, er in 8,1% van de gevallen epidurale analgesie (ruggeprik) is gegeven. In 1,0% van de bevallingen met een start in de eerste lijn vindt er om reden van pijnstilling overdracht naar de tweede lijn plaats. In 2008 is ten gevolge van de toegenomen vraag naar pijnbestrijding door de gezamenlijke beroepsgroepen (Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) en de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA)) een nieuwe richtlijn pijnbestrijding tijdens de bevalling geschreven. In die richtlijn is epidurale analgesie gekwalificeerd als de meest effectieve en veilige vorm van pijnbestrijding. Dit heeft in de ziekenhuizen geleid tot verhoogde beschikbaarheid. Hiermee zijn de ziekenhuizen tegemoet gekomen aan de behoefte van de bevallende vrouw. Binnen de beroepsgroepen zijn er signalen dat de vraag naar epidurale pijnbestrijding de afgelopen jaren verder toegenomen is. Eind van dit jaar ontvang ik nieuwe cijfers van de Perinatale Registratie over 2009.
Bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor pijnbestrijding bij een thuisbevalling? Zo nee, waarom niet?
De richtlijn van de verloskundigen raadt op dit moment af om medicamenteuze pijnbehandeling in de thuissituatie te gebruiken. Ik zie geen reden om hiervan af te wijken. Wel heeft er onderzoek plaats gevonden door de KNOV en de Erasmus Universiteit naar de mogelijkheden van pijnbestrijding middels Relivopan (ook wel lachgas) in eerstelijnsgeboortecentra. De IGZ ziet geen bezwaar tegen het uitbreiden van de bevoegdheid van verloskundigen met het voorschrijven van Relivopan binnen de setting van een eerstelijnsgeboortecentrum, mits aan strikte randvoorwaarden zoals beschreven in het KNOV/EMCR rapport (maart 2011) wordt voldaan. Ik verwacht dit najaar advies van de IGZ betreft de toepassing van steriele waterinjecties, dit is een niet-medicamenteuze pijnbehandeling, in de thuissituatie. Ik bezie of het Besluit Opleidingseisen en Deskundigheidsgebied Verloskundige 2008 aangepast wordt voor het onderwerp pijnbehandeling tijdens de baring.
De honderden eerwraken in de politieregio's Haaglanden, Zuid-Holland en Rotterdam Rijnmond |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Jaarlijks honderden eerwraken in regio»?1
Ja.
In hoeverre is de op dinsdag 26 juli 2011 in brand gestoken vrouw uit Delft slachtoffer van eerwraak geworden?
Ik kan hier geen uitspraak over doen, omdat het Openbaar Ministerie mij heeft medegedeeld dat het onderzoek nog niet is afgerond.
Is het waar dat de politiekorpsen Haaglanden, Zuid-Holland-Zuid en Rotterdam Rijnmond honderden keren per jaar te maken krijgen met gevallen van eerwraak? Wat zijn de precieze cijfers, ook van de andere politiekorpsen?
Op 1 november 2008 is het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) opgericht. Daaraan voorafgaand is in de korpsen Haaglanden en Zuid-Holland-Zuid een pilotproject uitgevoerd. Over de pilot zijn verschillende rapporten verschenen (die ook aan de Tweede Kamer beschikbaar zijn gesteld), waarin cijfers over binnengekomen zaken zijn genoemd. Die cijfers hadden betrekking op casuïstiek waarbij eer als motief voor (dreigend) geweld werd vermoed. Het ging dus niet om cijfers over eerwraak, maar over eer gerelateerd geweld. In het artikel in de Telegraaf van 28 juli 2011 wordt waarschijnlijk gerefereerd aan data uit rapporten uit de pilotperiode.
In het voorjaar van 2010 heeft het LEC EGG in samenwerking met het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het rapport «Inzicht in cijfers; Mogelijke eerzaken in 2007, 2008 en 2009 nader bekeken» uitgegeven2. In dit rapport is beschreven in hoeveel zaken in de jaren 2007, 2008 en 2009 uit het hele land door regiokorpsen en andere ketenpartners bij het LEC EGG om ondersteuning is gevraagd omdat het vermoeden gerezen was dat men met een eerzaak van doen had. In 2007 werd 493 maal een beroep op het LEC EGG gedaan, in 2008 553 maal en in 2009 445 maal. Twee tot drie procent van die zaken betrof moord of doodslag.
In bovengenoemd rapport is ook een beschrijving opgenomen voor een landelijk in te voeren registratie om tot eenduidige registratie van mogelijke eerzaken te komen. Deze registratgie is in januari 2011 ingevoerd en zal met ingang van volgend jaar leiden tot een eenduidig inzicht in de aard en omvang van mogelijke eerzaken die op enigerlei wijze ter kennis komen van de politie. Overigens heeft het Landelijk Experisecentrum in 2010 volgens eigen administratie 498 zaken operationeel ondersteund en of behandeld.
Ziet u een relatie tussen de enorme groei van de islamitische gemeenschap in Nederland de afgelopen decennia en het probleem van eerwraak? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek naar eergerelateerd geweld blijkt dat eercodes cultureel zijn ingegeven en niet religieus3. Er bestaat een verband tussen traditionele familieculturen en eergerelateerd geweld. Dergelijke familieculturen bestaan in een groot deel van de wereld, ongeacht de aldaar voorkomende religie. De gemeenschappen in Nederland waar fenomenen als eergerelateerd geweld en eerwraak zich voordoen kenmerken zich niet zozeer door de islamitische achtergrond, maar door zeer schadelijke culturele tradities aangaande eer, verlies van eer en eerherstel.
Welke concrete maatregelen gaat u treffen om het probleem van import van eerwraak zo snel mogelijk op te lossen?
Voor de maatregelen die wij nemen om eergerelateerd geweld tegen te gaan verwijs ik u naar de brieven die onder het Programma Eergerelateerd Geweld naar uw Kamer zijn verzonden, met als laatste de slotrapportage van het Programma van 14 december 2010 (TK, 2010–2011, 30 388, nr. 40).
De verminderde bereikbaarheid van alarmnummer 112 en het niet functioneren van C2000 in de regio Rotterdam |
|
Attje Kuiken (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
![]() |
Wat hebben of kunnen mensen gemerkt hebben van de verminderde bereikbaarheid van alarmnummer 112 in de vroege ochtend van 27 juli 2011?
Het alarmnummer 112 zelf was gedurende de KPN-storing bereikbaar. Mensen die zich in de Veiligheidsregio’s Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland Zuid bevonden hebben echter niet kunnen bellen via het mobiele KPN-netwerk. Ook de vaste lijnverbindingen van een aantal zakelijke KPN-klanten in deze regio’s waren verstoord.
De verbindingen tussen de 112 centrale voor mobiele telefonie in Driebergen en de meldkamer van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland Zuid hebben gedurende de vroege ochtend gefunctioneerd. Voor een aantal doorverbindingen van de 112 centrale in Driebergen en de Ambulancezorg Rotterdam zijn negen gesprekken doorverbonden via een afwijkende procedure. Deze procedure heeft geen gevolgen gehad voor de snelheid van doorverbinden.
Was het alarmnummer 112 op bepaalde momenten helemaal niet bereikbaar of was het vanaf bepaalde aansluitingen helemaal niet bereikbaar?
Het alarmnummer 112 zelf was gedurende de storing bereikbaar. Tevens was het mogelijk om 112 te bereiken via de overige providers van mobiele netwerken en via het vaste netwerk van KPN. Dit laatste met uitzondering van een aantal zakelijke KPN-klanten.
Bestond het probleem alleen bij telefoontjes van KPN-abonnees of hadden ook abonnees van andere aanbieders last van verminderde bereikbaarheid?
Het probleem deed zich uitsluitend voor bij KPN-abonnees.
Beperkte het probleem zich alleen tot de regio Rotterdam? Zo nee, welke andere regio's hadden deze zelfde problemen voor korte of langere tijd?
Naast de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is gebleken dat ook in de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid het mobiele KPN-netwerk tijdelijk niet of slecht bereikbaar was.
Wat was de oorzaak van de verminderde bereikbaarheid?
De exacte oorzaak van de verstoring is nog niet bekend en wordt met de hoogste prioriteit onderzocht. Wel is bekend dat de storing is ontstaan als gevolg van geplande herstelwerkzaamheden aan een zgn. crossconnect van KPN in de regio Rotterdam.
Een crossconnect is een complex systeem dat bestaat uit rijen apparatuur die samen een «verkeersplein» vormen in het netwerk van KPN. De crossconnect bestaat uit twee delen, een actief deel en een back-up deel dat bij uitval de functie van het actieve deel overneemt. Er is dus een back-up systeem aanwezig, echter dat heeft niet naar behoren gefunctioneerd. Om de oorzaak van deze storing te kunnen onderzoeken moeten delen van de crossconnect uit het netwerk worden verwijderd. Daarvoor zullen de 6000 verbindingen worden omgezet maar een andere crossconnect. Volgens de huidige planning is de crossconnect eind augustus beschikbaar voor nader onderzoek.
Weet u of er mensen zijn geweest die 112 nodig hadden maar het alarmnummer niet of pas later dan gewenst hebben kunnen bereiken? Heeft dat gevolgen gehad voor betrokkenen? Zo ja, wat voor gevolgen?
Er is geen enkele aanwijzing dat er burgers zijn geweest die het alarmnummer 112 niet of later dan gewenst hebben kunnen bereiken. Tot op heden zijn over de betreffende periode bij de Veiligheidsregio’s en KPN geen klachten binnengekomen van burgers met betrekking tot de beschikbaarheid van het alarmnummer 112. En uit de managementcijfers is geen afwijking geconstateerd in de aantallen oproepen vanuit de vaste en mobiele netwerken.
Deelt u de mening dat de bereikbaarheid van het alarmnummer 112 voor honderd procent gegarandeerd moet zijn? Is dat technisch mogelijk? Zo ja, waarom kon het dan toch mis gaan?
Ja, het is van het grootste belang dat het alarmnummer 112 voor de burger 100% bereikbaar is. 100% garanties zijn daarvoor echter niet te geven, dat is technisch en organisatorisch onmogelijk. De Telecommunicatiewet verplicht aanbieders van openbare telefoondiensten en -netwerken om de bereikbaarheid van het alarmnummer te waarborgen in gevallen van congestie. Deze verplichting wordt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecomrichtlijnen uitgebreid. In het wetsvoorstel, dat momenteel voorligt in de Eerste Kamer (Kamerstukken 32 549), wordt een zware inspanningsverplichting opgelegd aan aanbieders van openbare telefoniediensten en openbare elektronische communicatienetwerkenom een «ononderbroken» toegang tot het alarmnummer te waarborgen. Niet alleen bij congestie maar in alle gevallen, dus ook bij technische storingen of uitval van elektriciteit. Aanbieders moeten op grond van het wetsvoorstel dan ook toereikende noodstroomvoorzieningen aanleggen en beschikken over middelen om in gevallen van congestie en technische storingen de installaties en verbindingen operationeel te houden. In het onderhavige geval had de provider wel gezorgd voor een backup-voorziening, die echter niet naar behoren heeft gewerkt. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Ziet u in de opgetreden storing reden maatregelen te nemen om een storing in de toekomst te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, door middel van het wetsvoorstel dat momenteel voorligt in de Eerste Kamer wil het kabinet extra eisen opleggen aan de aanbieders van openbare telefoniediensten om «ononderbroken» toegang te verschaffen tot het alarmnummer 112. Daarnaast zal het onderzoek naar de storing moeten uitwijzen of KPN ook thans al aanvullende maatregelen dient te treffen om verdere uitval te voorkomen.
Hoe lang is de werking van C2000 en P2000 belemmerd geweest door storingen?
De storing binnen de KPN infrastructuur is opgetreden tussen 0.39 uur en 7.30 uur. De C2000 verbindingen waren om 6.52 weer operationeel. Gedurende deze periode is een wisselend aantal verbindingen niet beschikbaar geweest.
Is in de contracten voor C2000 en P2000 de mogelijkheid van aanvaardbare storingen opgenomen? Zo ja, hoe vaak mag een storing voorkomen en paste deze storing binnen de marges die zijn overeengekomen? Zo nee, hoe kan er dan toch een storing zijn opgetreden?
C2000 neemt een netwerkdienst af bij KPN waarbij eisen worden gesteld aan de beschikbaarheid en de duur van de storingsafhandeling. In de contracten voor de verbindingen voor C2000 en P2000 is bepaald dat een verbinding van KPN een minimale beschikbaarheid heeft van 99,9% per jaar per verbinding. Dat komt neer op een niet beschikbaar mogen zijn van 8 uur en 42 minuten. Pas na afloop van het jaar is duidelijk of de storing per verbinding past binnen de hiervoor overeengekomen marges. De storing is door KPN binnen de afgesproken (functieherstel)termijn verholpen. In het contract is een servicegarantie opgenomen: als verplichtingen niet worden nagekomen wordt een restitutiebedrag uitgekeerd.
Hoe kan het dat niet is overgeschakeld op een backup-systeem? Is het waar dat voor zogenoemde verbindingskastjes geen backup-systeem aanwezig is?
Het betreft hier geen »verbindingskastje». Een crossconnect is een complex systeem dat bestaat uit rijen apparatuur die samen een «verkeersplein» vormen in het netwerk van KPN. De crossconnect bestaat uit twee delen, een actief deel en een back-up deel dat bij uitval de functie van het actieve deel overneemt. Er is dus een back-up systeem aanwezig, echter dat heeft niet naar behoren gefunctioneerd. Om de oorzaak van deze storing te kunnen onderzoeken moeten delen van de crossconnect uit het netwerk worden verwijderd. Daarvoor zullen de ruim 6000 verbindingen worden omgezet maar een andere crossconnect. Volgens de huidige planning is de crossconnect eind augustus beschikbaar voor nader onderzoek.
Kunt u garanderen dat de veiligheid van burgers geen moment in gevaar is geweest door het slecht functioneren van C2000 en P2000? Zo ja, heeft communicatie met mobiele telefoons als achtervang voldoende gefunctioneerd om vanuit de meldkamer contact met hulpdiensten te kunnen onderhouden en om medewerkers onderling te kunnen laten communcieren?
Door het adequaat optreden van de betrokken regio’s en het KLPD zijn de risico’s voor de burger tijdens deze storing geminimaliseerd. De mobiele telefonie van KPN ondervond hinder van de storing. De mobiele telefonie van de overige providers functioneerde naar behoren. De getroffen regio’s geven aan alle meldingen doorgezet te hebben naar de betreffende eenheden. De communicatie via mobiele telefoons heeft dus als achtervang in deze situatie redelijk gefunctioneerd. Voor de communicatie tussen de eenheden onderling en tussen de eenheden en de kazernes en districtsbureaus konden de eenheden gebruik maken van C2000 zolang deze zich onder eenzelfde opstelpunt bevonden.
Ziet u in de storingen reden om maatregelen te nemen om dergelijke storingen in de toekomst te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Om de juiste maatregelen te kunnen nemen zal eerst door KPN en leverancier van de crossconnect Alcatel Lucent de oorzaak van de storing moeten worden vastgesteld. Ik zal KPN zodra de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn dringend verzoeken passende maatregelen te nemen die bijdragen aan het voorkomen van een dergelijke storing.
De storing in de infrastructuur van KPN heeft niet alleen een ongewenst effect gehad op het functioneren van C2000. In de regio Rotterdam-Rijnmond hebben het Havenbedrijf, het loodswezen, de luchthaven Rotterdam The Hague Airport en de RET eveneens hinder ondervonden van deze storing. Ook uit andere regio’s zijn storingen in de vaste lijnverbindingen gemeld. Het is tegen deze achtergrond dat ik de Inspectie OOV heb verzocht een grondig onderzoek te doen naar dit incident om zo inzicht te krijgen in de kwaliteit van de telecominfrastructuur voor deze vitale sectoren van onze samenleving. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bepaald of, en zo ja, welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Het terugdraaien van het besluit om de tegoeden van IHH-Nederland te bevriezen |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het vonnis van de voorzieningsrechter inzake het bevriezen van de tegoeden van Internationale Humanitaire Hulporganisatie (IHH) Nederland wegens vermeende steun aan de terroristische organisatie Hamas?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van Amsterdam, gepubliceerd op 21 juli (LJN: BR2619, AWB 11/3132 BESLU). De rechter heeft beslist dat de bevriezingsmaatregel wordt geschorst tot uiterlijk zes weken na mijn beslissing op het bezwaar dat IHH-Nederland tegen de maatregel heeft ingesteld. Het betreft hier dus een voorlopige voorziening en geen definitieve gerechtelijke uitspraak.
Bent u overtuigd van de redenering van de rechter, namelijk dat er voldoende waarborgen bestaan dat er geen enkel fonds via IHH bij Hamas terecht komen? Zo nee, bent u voornemens beroep aan te tekenen tegen dit vonnis? Kunt u uitsluiten dat er banden zijn, zowel direct als indirect, tussen IHH-Nederland en de Union of Good? Ziet u tevens andere mogelijkheden om te garanderen dat geen geldstromen terechtkomen bij organisaties als Hamas?
Tegenover de rechter is namens de Nederlandse Staat betoogd dat de bevriezing van de tegoeden van IHH-Nederland onverkort van kracht zou moeten blijven, omdat anders onvoldoende gewaarborgd is dat fondsen via IHH-Nederland niet bij Hamas terecht komen. Zolang er in Duitsland geen definitieve rechterlijke uitspraak is inzake het verbod op IHH-Duitsland, is immers ook de aanleiding voor de bevriezing van IHH-Nederland niet ontkracht. Bovendien dient de bevriezingsmaatregel er juist toe zeker te stellen dat IHH-Nederland, geconfronteerd met het verbod op IHH-Duitsland, geen alternatieve financieringskanalen kan aanwenden. Tegen de uitspraak van de voorlopige voorzieningenrechter is echter geen beroep mogelijk.
Het verzoek om een voorlopige voorziening was door IHH-Nederland ingediend, tijdens de op dat moment nog lopende bezwaarprocedure. Inmiddels heb ik in deze procedure, in overeenstemming met de ministers van Veiligheid en Justitie en van Financiën, het bezwaar van IHH-Nederland afgewezen. Als IHH-Nederland zich niet met deze beslissing kan verenigen, bestaat voor de organisatie de mogelijkheid binnen 6 weken daartegen in beroep te gaan, en zal vervolgens de bestuursrechter zich in een bodemprocedure uitspreken over de rechtmatigheid van de bevriezingsmaatregel.
Tot zes weken na mijn beslissing op bezwaar blijft de bevriezingsmaatregel geschorst. Na afloop van de schorsingsperiode kan IHH-Nederland bij de voorzieningenrechter om verlenging van de schorsing verzoeken. Indien de rechtbank de verlenging van de voorlopige voorziening toekent, blijft deze van kracht tot de definitieve uitspraak van de bestuursrechter in de bodemprocedure. Wijst de rechter de verlenging af, dan wordt de bevriezing van de tegoeden met onmiddellijke ingang hersteld.
Voor zover nu bekend, onderhoudt IHH-Nederland geen banden met de Union of Good, maar ik kan niet uitsluiten dat dit wel het geval is.
Hoe kunt u garanderen dat fondsen niet alsnog, al dan niet via IHH-Duitsland, bij de Hamas terechtkomen? Bent u bereid maandelijks inzage te vragen in de geldstromen van IHH-Duitsland, aangezien deze organisatie door de Duitse rechter verplicht is deze informatie bij de Duitse overheid aan te leveren? Zo nee, waarom niet?
De Duitse rechter heeft bepaald dat IHH-Duitsland maandelijks een overzicht van de inkomsten en uitgaven moet overleggen aan het Duitse ministerie van Binnenlandse Zaken. Om beter zicht te krijgen op de wijze waarop dit door de rechter opgelegde toezicht wordt toegepast, heeft Nederland contact gehad met het Duitse ministerie van Binnenlandse Zaken. Uit deze contacten concludeer ik dat de Duitse autoriteiten scherp toezicht houden op de financiële huishouding van IHH-Duitsland. Ik zie dan ook geen aanleiding om in aanvulling daarop zelf om inzage in de stukken te vragen. Met het oog op de verwevenheid van het verbod op IHH-Duitsland en de Nederlandse bevriezingsmaatregel zal er uiteraard wel geregeld contact zijn over de (juridische) ontwikkelingen in beide zaken.
In hoeverre is de beperking dat IHH-Duitsland geen hulp mag verlenen of ondersteuning aan de Palestijnse gebieden in de Gazastrook en de Westbank mag bieden, ook van toepassing op IHH-Duitsland? Kan deze beperking omzeild worden door andere organisaties, zoals IHH-Nederland, te steunen, die wel dergelijke activiteiten mogen ontplooien in de Palestijnse gebieden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht dat een hoogleraar patiëntveiligheid/anesthesioloog opstapt bij het Maasstad ziekenhuis |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht ‘Anesthesioloog Maasstad ziekenhuis stapt op’?1
Het betreft hier een persoonlijke keuze van de betreffende anesthesioloog. Ik respecteer deze keuze.
Klopt het dat het ziekenhuisbestuur niet van de diensten en expertise van betrokkene op het gebied van patiëntveiligheid gebruik wilde maken bij het oplossen van de crisis?
Het ziekenhuis geeft aan dat de directie voor de uitbraak met de Oxa-48 producerende K. pneumoniae gebruik heeft kunnen maken van de diensten van het RIVM en UMCU-team, die landelijk gelden als expertteam op het gebied van multiresistente bacteriën. Prof. dr. Marc Bonten van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) is hiervoor als supervisor aangesteld mede op aanwijzing van de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Wat betekent dit voor de patiëntveiligheid in het Maasstad ziekenhuis?
Het Maasstad Ziekenhuis geeft aan dat zij met de aanstelling van prof. dr. Marc Bonten, hoogleraar Medische Microbiologie, als supervisor de uitbraak van de multiresistente bacterie in kaart en vervolgens tot stilstand brengt en beteugelt. Hiermee stelt het Maasstad Ziekenhuis de patiëntveiligheid te kunnen garanderen.
Op basis van de Kwaliteitswet Zorginstellingen is het ziekenhuis verplicht tot het leveren van verantwoorde zorg. Als blijkt dat het ziekenhuis niet aan deze verplichting kan voldoen neemt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tijdig passende maatregelen. Het opstappen van de betrokken anesthesioloog heeft dan ook geen directe gevolgen voor de patiëntveiligheid in het Maasstad Ziekenhuis.
Bent u bereid te onderzoeken waarom het ziekenhuisbestuur de aangeboden hulp niet accepteerde?
Zoals ik in eerdere antwoorden op Kamervragen (de datum 25 juli 2011, 2011Z11786) heb laten weten, is het ziekenhuis onder verscherpt toezicht gesteld en zal nader onderzoek van de IGZ moeten uitwijzen of en in hoeverre er sprake is geweest van «niet adequaat reageren» of «onverantwoord handelen». Het al dan niet inwinnen van benodigde hulp van experts is daar onderdeel van.
Deelt u de mening dat dit opnieuw aantoont dat het bestuur van het Maasstad ziekenhuis faalt bij het aanpakken van deze crisis?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moet er nog meer gebeuren om dit landelijk best betaalde, maar falende bestuur naar huis te sturen?
Het is niet aan de overheid om een bestuurder van een ziekenhuis naar huis te sturen. Dit doet geen recht aan de private verantwoordelijkheid van de partijen in de zorg. Het is de taak van de raad van toezicht om te besluiten of een bestuurder al dan niet opzij gezet moet worden. Daarnaast heeft de cliëntenraad de bevoegdheid om een enquêteverzoek in te dienen bij de Ondernemingskamer. De Ondernemingskamer kan bij wanbeleid voorzieningen treffen zoals ontslaan van één of meer bestuurders of leden van de raad van toezicht.
Het functioneren van maatschappen in ziekenhuizen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de opvatting dat ziekenhuizen onvoldoende begeleiding en sturing bieden aan maatschappen, zodat bij slecht functioneren niet of te laat wordt ingegrepen? Zo nee, waarom niet?1
Ik deel niet de hier algemeen geformuleerde opvatting dat ziekenhuizen onvoldoende sturing bieden zodat te laat wordt ingegrepen. Ik ben wel van mening dat het besturen van een complexe organisatie zoals een ziekenhuis tot de private verantwoordelijkheid van betrokkenen behoort. Het bestuur en de maatschap zijn beide belangrijke actoren voor het goed functioneren van de organisatie. Voor het functioneren van de gehele organisatie en de afzonderlijke organisatieonderdelen draagt het bestuur de eindverantwoordelijkheid. Van een goed bestuurder mag dan ook verwacht worden dat deze weet wat er binnen de organisatie gebeurt zodat er tijdig kan worden ingegrepen en passende maatregelen getroffen kunnen worden. Dat ontslaat zorgprofessionals geenszins van hun verantwoordelijkheid om verantwoorde zorg te leveren als individu of in het maatschapverband. Dit houdt dus ook in dat de zorgprofessionals medeverantwoordelijk zijn voor het goed functioneren van een zorgorganisatie. Problemen binnen een maatschap die het functioneren van een organisatie als geheel beïnvloeden zullen dan ook aan het bestuur gemeld moeten worden.
Welke middelen staan ziekenhuisbesturen ter beschikking om maatschappen bij te sturen of in te grijpen? Wilt u toelichten waarom u deze middelen al dan niet afdoende vindt?
Op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen moeten de zorginstellingen verantwoorde zorg aanbieden. Zij moeten de zorgverlening op zodanige wijze organiseren dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde zorg. De uitvoering van de plicht tot het aanbieden van verantwoorde zorg omvat mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Aan de hand van de gegevens uit dit verplichte kwaliteit- en veiligheidsysteem kan het bestuur sturend optreden.
Hiernaast kan het bestuur via de toelatingsovereenkomst contractueel regelen dat zij in kunnen grijpen in de maatschap in geval van kwaliteitsproblemen. In het uiterste geval kan het bestuur de toelatingsovereenkomst opzeggen.
Het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) zal bijdragen aan de discussie over kwaliteit op bestuursniveau. Eén lid van de raad van bestuur zal specifiek worden belast met de portefeuille kwaliteit van zorg. Dit draagt bij aan de aanspreekbaarheid op en de expliciete sturing van het kwaliteitsbeleid van de organisatie. Ook kan het bestuur op grond van de Wcz informatie opvragen bij eenieder die werkzaam is binnen de instelling en dus ook bij maatschappen en daarbinnen functionerende medisch specialisten, zodat zij handelen conform de wettelijke plicht van de zorgaanbieder.
Deelt u de mening dat gebrekkige samenwerking en communicatie tussen ziekenhuisbestuur en maatschap ernstige veiligheids-, gezondheids- en financiële consequenties kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Dat kan, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, ben ik van mening dat ziekenhuisbestuur en maatschap beide een eigen verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van de zorgorganisatie respectievelijk het leveren van verantwoorde zorg. Gebrek aan samenwerking en gebrekkige communicatie is niet in het belang van de patiënt. De raad van toezicht speelt hierbij ook een rol. De wetgever heeft voorzien in het instrument van publiek toezicht op kwaliteit van zorg, dat wordt uitgeoefend door de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ). Daar waar risico’s de veiligheid van zorg ondermijnen zal de IGZ maatregelen treffen.
Bent u van mening dat recente voorbeelden, zoals het beschadigen van patiënten door een orthopeed uit Purmerend, aantonen dat ziekenhuizen onvoldoende grip hebben op specialisten? Zo ja, welke verklaring heeft u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van één specifieke casus is geen generaliserende conclusie te trekken dat ziekenhuizen onvoldoende grip hebben op specialisten. Wel maakt het duidelijk dat een bestuur, om zijn eindverantwoordelijkheid daadwerkelijk waar te maken, zich actief zal moeten tonen in het signaleren om uiteindelijk ook tijdig te kunnen ingrijpen. Ook van de andere professionals in de zorg mag verwacht worden dat zij zaken tijdig aankaarten bij het bestuur. Zoals de Inspecteur-generaal onlangs formuleerde tijdens een toespraak «toezicht in beweging», betekent verantwoordelijkheid nemen ook verantwoording afleggen. Er moet sprake zijn van zelfreinigend vermogen door het niet langer accepteren van het niet acceptabele met betrekking tot gedrag en zorgresultaten. Wegkijken van disfunctioneren kan niet meer.
Bent u van mening dat de grip op zowel kwaliteit als op de topsalarissen kan worden verstevigd indien de zelfstandige maatschappen worden opgeheven en specialisten in loondienst komen, zoals de SP voorstelt? Zo nee, wilt u uw bezwaren tegen loondienst toelichten?
Nee, ik zie geen verband tussen kwaliteit van zorg en de hoogte van het salaris of het loondienstverband. Mijn reflecties op het loondienstverband heb ik uitgebreid met u gedeeld bij de behandeling van de Wet aanvulling instrumenten bekostiging WMG op 16 juni jl. Ik heb geen enkel bezwaar tegen loondienst. Ik wil echter niet voorschrijven of iemand in loondienst moet zijn of in een maatschap moet treden.
Sinds jaar en dag kent Nederland specialisten die zich vrij vestigen en specialisten in loondienst. Artsen hebben net als alle andere beroepsgroepen nu eenmaal de vrije keuze om zelfstandig of in loondienst te werken. Wel geldt dat zij allen functioneren binnen de kaderwetgeving voor kwaliteit van zorg. Overigens blijkt dat niet kan worden gesteld dat artsen in loondienst beter hun werk doen dan artsen in een maatschap.
Het bericht "KNMI weersvoorspelling slaat plank mis, recreant blijft weg" |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichten over verkeerd uitgevallen weersvoorspellingen, zoals «Ongekend groot aantal afhakers»1 en «We moeten maar eens een eigen weerbericht beginnen onder het motto: Sprookjes bestaan»?2
Ja.
Bent u bekend met de weersomstandigheden in grote delen van Nederland van de afgelopen week? Deelt u de mening dat deze niet klopte met de weersvoorspelling, zoals deze door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) is gedaan?
Het door het KNMI uitgegeven weerbericht is algemeen en geldt landelijk. De weersvoorspelling van de bewuste week liet een wisselvallig weerbeeld zien. Bij buiig weer zijn de weerverschillen over een kleine afstand groot; de gegevens van het KNMI worden dan ook ter beschikking gesteld aan private weerbedrijven voor het opstellen van regionale weersvoorspellingen. Zie verder onder vraag 4.
Deelt u de mening dat als gevolg van de negatieve voorspellingen mensen afgezien hebben van buitenactiviteiten, bezoeken aan attractieparken en deelname aan evenementen, zoals de Nijmeegse vierdaagse? Zo nee, waarom niet?
Dat mensen bij het overwegen van buitenactiviteiten de verwachting voor het weer laten meewegen kan ik me voorstellen. Ik weet niet in hoeverre dat leidt tot het aanpassen van de plannen die mensen maken. Dat is een persoonlijke afweging.
Acht u het wenselijk dat bij het doen van mededelingen over de weersverwachting er meer rekening gehouden wordt met de effecten die het weerbericht kan hebben op buitenactiviteiten, attractieparken en deelname aan evenementen zoals bijvoorbeeld de Nijmeegse vierdaagse? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven of u het een overweging waard vindt dat bij weerberichten meer specifiek wordt ingegaan op de weerssituatie bij bepaalde evenementen en in hoeverre de te verwachten weersverwachting rond het evenement afwijkt van het algemene beeld? Zo nee, waarom niet?
Het KNMI geeft een algemeen weerbericht, zoals is bepaald in de Wet op het KNMI. De verwachting moet zo nauwkeurig mogelijk zijn, voor het hele land gelden en goed begrijpelijk zijn voor een breed publiek. Voor het opstellen van weersverwachtingen moet zo goed mogelijk gebruik worden gemaakt van gegevens en meteorologische kennis. Het KNMI plaatst deze verwachting op de website. De overige berichtgeving over het verwachte toekomstige weer geschiedt door bedrijven en door media. Het KNMI verstrekt geen doelgroepspecifieke weerberichten. Specifieke (regionale) weersverwachtingen die relevant kunnen zijn voor evenementen, zijn het werkterrein van de private weerbedrijven. Hiermee is tegemoet gekomen aan de opmerkingen die zij in het Overleg Meteorologie hebben gemaakt. (Zie brief van 29 april 2010, TK, vrgjr. 2009–2010, 31 534, nr. 5). Slechts in uitzonderlijke gevallen vind ik het nodig dat onder mijn verantwoordelijkheid, naast het algemeen weerbericht, specifieke en eventueel geregionaliseerde, berichtgeving plaatsvindt. Dat is dan in verband met de veiligheid of in de uitzonderlijke gevallen dat extreem weer wordt verwacht en in de vorm van waarschuwingen voor extreem weer of een weeralarm. Om ervoor te zorgen dat deze specifieke berichtgeving zo zorgvuldig en effectief mogelijk is, zijn bij het opstellen van een waarschuwing voor extreem weer naast het KNMI ook commerciële weerbedrijven betrokken. Daarnaast zijn bij het opstellen van een weeralarm, ten minste betrokken het Verkeerscentrum Nederland, het Korps Landelijke Politie Diensten, de Luchtverkeersleiding Nederland, de nationale en departementale crisiscentra en de ANWB.
Deelt u de mening dat informatie van het KNMI zodanig moet zijn dat op basis van deze informatie een regionale en evenement gerelateerd betrouwbare weersvoorspelling kan worden gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, biedt de nog altijd voorliggende wijziging van de Wet op het KNMI (Kamerstuk 32 379) in deze gevallen soelaas?
De waarneeminfrastructuur van het KNMI levert betrouwbare gegevens. Deze worden aan ieder die dat wenst ter beschikking gesteld. Commerciële weerbureaus kunnen mede op basis van deze gegevens specifieke weersverwachtingen verzorgen.
Acht u naast regionalisering van het weeralarm, regionalisering van de weersvoorspelling wenselijk, gezien de verstrekkende gevolgen van een vals alarm weersvoorspelling? Waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u gezien het voorafgaande bij wijze van proef de Sneekweek van een betrouwbare regionale weersvoorspelling laten voorzien?
Voor een regionale weersvoorspelling ten behoeve van de Sneekweek verwijs ik naar de commerciële weerproviders.
Het Windbos |
|
Jhim van Bemmel (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Windbos nieuwe inkomstenbron Staatsbosbeheer»1 en «Windbos mag dier niet kop kosten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Staatsbosbeheer zich enkel dient te richten op het beheer van natuur en niet op de (groene) energiemarkt? Zo nee, waarom niet?
Staatsbosbeheer is sinds haar oprichting een organisatie die een maatschappelijke nutsfunctie vervult. Staatsbosbeheer is een multifunctionele organisatie die naast natuurdoelen staat voor recreatie en de productie van duurzame grondstoffen en brandstoffen. Dit conform de wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer die per 1 januari 1998 in werking is getreden.
Heeft er een inspraakprocedure voor omwonenden plaatsgevonden? Zo ja, wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Momenteel is er nog geen sprake van concrete windbosprojecten. Vanzelfsprekend zullen de eventuele projecten de geldende planologische procedures inclusief inspraak en informatie-uitwisseling doorlopen.
Met welke middelen worden deze windmolens en de onderzoeken naar vluchtroutes van vogels en vleermuizen gefinancierd? Is hier overheidsgeld aan besteed? Zo ja, hoeveel, onder welke noemer en vanuit welke instantie?
Op dit moment zijn de plannen nog niet voldoende concreet om hier antwoord op te kunnen geven.
Deelt u de mening dat windmolens een gevaar vormen voor vogels en vleermuizen, zeker wanneer deze windmolens in of dichtbij hun leefomgeving worden geplaatst?
Een aantal jaren geleden is er door Alterra een onderzoek gedaan naar de effecten van windmolens op vogel- en vleermuispopulaties. De algemene conclusie was dat negatieve effecten kunnen optreden. Maar dit kan vrijwel geheel worden voorkomen door bij de locatiekeuze en bij de plaatsing van de windmolens rekening te houden met de vliegroutes.
Vindt u dat het diervriendelijk afstellen van de windmolens de economische waarde van de windmolens minimaliseert en hierdoor een geldverslindend project ontstaat? Zo ja, bent u dan bereid om af te zien van dit project?
Staatsbosbeheer heeft aangegeven dat zij alleen projecten zal uitvoeren die een voldoende bedrijfseconomisch rendement opleveren.
Onderschrijft u de uitspraak dat windmolens in combinatie met natuur meer draagvlak genereren? Zo ja, op basis van welke gegevens wordt deze bewering gedaan?
Met deze projecten van Staatsbosbeheer kan duurzame energie worden opgewekt en tegelijkertijd bos worden gefinancierd. Het bosschap, waarin de beheerders zijn verenigd, is op zoek naar mogelijkheden om weer geld te verdienen aan het bos. Dat past goed binnen de lijn dat Staatsbosbeheer om beheerskosten te verlagen.
In deze bossen kunnen mensen recreëren, wandelen en fietsen. Bossen leveren ook hout en bossen kunnen dus bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen ten aanzien van duurzame energie. Uit verschillende verkenningen, o.a. in opdracht van het ministerie uitgevoerd, blijkt dat bos in de samenleving hoog wordt gewaardeerd.
Levensloopbestendig bouwen |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het project «Wel Thuis» in de gemeente Delft, waarbij woningcorporaties Vidomes en Vestia, zorginstelling Pieter van Foreest, de gemeente Delft, het opleidingsfonds OTIB, de branche-organisatie UNETO-VNI en TNO de handen ineen geslagen hebben en particulieren en organisaties helpen bij het levensloop geschikt maken van hun huis? Zo ja, hoe beoordeelt u dit project?
Ik heb kennis genomen van het project «Wel thuis».
Het project is een goed voorbeeld van de wijze waarop lokale partijen invulling kunnen geven aan samenwerking op het terrein van wonen met welzijn en zorg, met als doel de lokale woningvoorraad (beter) geschikt te maken voor ouderen en mensen met beperkingen.
Deelt u de mening dat de behoefte aan levensloopgeschikte woningen in de toekomst zal toenemen? Kunt u deze behoefte kwantificeren?
Zoals aangegeven in de Woonvisie1, die op 1 juli jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd, neemt de behoefte aan geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen de komende jaren toe. De opgave voor de periode 2009–2018 is gekwantificeerd in de Monitor Investeren voor de toekomst (MIT 2009)2 die op 7 juli jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd. Op dit moment gaat het jaarlijks om 40 000 extra woningen die geschikt zijn voor ouderen en mensen met beperkingen.
Deelt u de mening dat naast geïnteresseerde particulieren ook bijvoorbeeld zorginstellingen, woningcorporaties, installatiebedrijven en aannemers hun voordeel kunnen doen met deze kennis en ervaring op het gebied van levensloopbestendig bouwen?
Ja, hoewel het project in Delft zich – voor zover mij bekend – met name richt op het beter geschikt maken van de bestaande voorraad, rekening houdend met de wensen/behoefte van de bewoners, en niet op nieuwbouw van geschikte woningen.
Hoe beoordeelt u het digitale stappenplan en de modelwoning? Bent u van mening dat dergelijke hulpmiddelen particulieren op weg helpen bij het levensloopbestendig maken van hun woning?
Het digitale stappenplan en de modelwoning zie ik als goede voorbeelden. Het is belangrijk dat lokale partijen (toekomstige) bewoners goed informeren over de mogelijkheden die voorhanden zijn om de woning met kleine of grote(re) aanpassingen of desgewenst met woontechnologie beter geschikt en/óf comfortabeler te (laten) maken, om er langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. Een digitaal stappenplan en een modelwoning kunnen daarbij doeltreffende hulpmiddelen zijn.
Bent u bekend met het feit dat het onzeker is of het digitale stappenplan ten aanzien van levensbestendig bouwen na 2011 in de huidige vorm beschikbaarheid kan blijven? Bent u bereid in overleg met de initiatiefnemers van «Wel Thuis» te treden over hoe de beschikbaarheid en verdere ontwikkeling van het digitale stappenplan gewaarborgd kunnen worden?
Mij is niet bekend of het digitale stappenplan beschikbaar blijft na 2011. Overigens is dat een aangelegenheid waarvoor deelnemende lokale partijen zelf verantwoordelijk zijn en lokaal een oplossing moet worden gevonden. Blijkens de mij ter beschikking staande informatie heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport destijds financieel bijgedragen aan de ontwikkeling van het digitale stappenplan. Het is vervolgens aan partijen zelf om te bepalen hoe zij de opgedane kennis beschikbaar willen houden en eventueel verder willen ontwikkelen.
Wat gaat u doen om levensloopbestendig bouwen landelijk te stimuleren, mede gelet op het in uw Woonvisie geuite voornemen om de beschikbaarheid van voldoende woningen voor ouderen en mensen met een beperking (met zorgvraag) te bevorderen?
De afgelopen jaren is in samenwerking met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een intensief stimulerings- en ondersteuningsbeleid gevoerd richting gemeenten en lokale samenwerkingspartners. Resultaat is dat het onderwerp wonen-zorg lokaal en regionaal inmiddels op veel plaatsen op de agenda staat en dat hard wordt gewerkt aan de realisatie van de lokale opgave. Dit is een goede zaak, want het is juist op dit niveau dat de opgave en problematiek van een aanpak moet worden voorzien. Het in het kader van het gezamenlijke Actieplan «Beter (t)huis in buurt» 2007–2011 uitgevoerde ondersteuningsprogramma «Wonen+Welzijn+Zorg: maak het samen» is met een jaar verlengd tot eind 2011. Dit programma heeft tot doel de gemeenten en hun samenwerkingspartners te ondersteunen om op het terrein van wonen, welzijn en zorg lokaal tot een samenhangende aanpak, regievoering en samenwerking te komen. Daarnaast blijft het ministerie van BZK de landelijke opgave agenderen en zal – waar nodig – de lokale partijen stimuleren en adviseren bij het realiseren van de lokale opgave.
Zelfverrijking en wanbeleid bij GGZ WNB |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de tijdelijk (GGZ WNB) bestuurder van psychiatrisch ziekenhuis GGZ Westelijk Noord Brabant vorig jaar € 245 889,– heeft ontvangen voor zeven maanden werk en op jaarbasis € 400 000,– toucheert? Vindt u dit een geoorloofde besteding van het door de belastingbetaler opgebrachte zorggeld?1
Ik kan me uw vraag voorstellen. VWS heeft dan ook transparantie bewerkstelligd over de inkomens van zorgbestuurders. De informatiebronnen (i.c. de jaarverslagen) zijn voor iedereen toegankelijk. Wanneer daar gegevens uit worden gebruikt, is het zaak om goed te doorgronden waar die gegevens voor staan.
Uit het jaarverslag blijkt dat het bedrag van bijna tweeënhalve ton het tarief excl. BTW is voor de inhuur van een interim-bestuurder. Daar zit het bruto-inkomen in en tal van andere kosten zoals werkgeverslasten voor pensioen, sociale zekerheid, onkosten, reiskosten e.d. De tijdelijk bestuurder verdiende een fors inkomen.
Van GGZ WNB begrijp ik dat de vergoeding voor de interim-voorzitter is gebaseerd op de normen uit de BBZ (beloningscode voor bestuurders in de zorg). Dat is op zich een juiste handelwijze. De vergoeding voor interimmers is op grond van diezelfde BBZ gerelateerd aan de lengte van de opdracht (hoe korter, hoe hoger het tarief). Daarom kan zijn in het jaarverslag verantwoorde vergoeding (wat dus niet zijn inkomen is) niet zonder meer geëxtrapoleerd worden naar jaarbasis. Dat wordt in het krantenartikel wél gedaan. Dit impliceert ook dat de vergoeding volgens die normen naar omlaag zou moeten worden aangepast nu de interimbestuurder langer dan oorspronkelijk voorzien in dienst is.
Wat is uw reactie op de bewering van de voorzitter van de Raad van Bestuur van GGZ WNB dat bestuurders op interimbasis niet onder de norm voor topinkomens vallen? Indien hij gelijk heeft, vindt u dit aanvaardbaar? Wilt u uw antwoord toelichten?1
In het krantenartikel lees ik hierover: «Voor zo’n tijdelijke opdracht geldt de normale beloningsstructuur niet.» De inhoud van het letterlijke citaat klopt. Want in de BBZ is voor interimmers een aparte regeling opgenomen: afhankelijk van de zwaarte en de duur van de opdracht (dat laatste met een maximum van één jaar) geldt een gedifferentieerde opslag op de norm van het inkomen van een bestuurder met een vaste aanstelling. Dat is de aanpak van NVZD en NVTZ in hun BBZ voor deze vorm van tijdelijk werk.
Wat is uw oordeel over het feit dat W. P., die ook excessief werd beloond en later wegens wanbeleid is ontslagen, GGZ WNB laat opdraaien voor een strop van € 260 000 euro na een mislukt vastgoedavontuur met zijn privévilla? Deelt u de mening dat dit bedrag ten laste moet worden gebracht van de voor deze miskleun verantwoordelijke bestuurders en niet van de patiënten en werknemers, die reeds getroffen worden door de GGZ-maatregelen van de regering? Zo nee, waarom niet?2
Om te kunnen beoordelen of een inkomen excessief is, moet dat naast een norm worden gelegd. Uit het jaarverslag blijkt dat de vertrokken bestuursvoorzitter werd beloond conform de NVZD-regeling die in het jaar 2000, toen hij werd aangesteld, veel gebruikt werd. De bedragen die daar uit voortvloeien zijn intussen niet meer denkbaar. De koepels van toezichthouders en bestuurders in de zorg hebben die bedragen met de BBZ, die nu geldt, soberder gemaakt. Ik vind en vond zijn beloning excessief.
Over de vastgoedkwestie staat in het krantenartikel dat de voorzitter van de Raad van Toezicht heeft gezegd: «De vorige raad heeft die koop destijds goedgekeurd. Als het nu zou spelen, zou ik dat niet doen.» De verkoop speelde in 2007 en toen kon niemand de economische crisis en de gevolgen daarvan voor ondermeer de vastgoedprijzen voorzien. Toen werden plannen gemaakt op basis van rooskleuriger, inmiddels achterhaalde perspectieven. Het is aan de nieuwe Raad van Toezicht om te beoordelen of en zo ja welke consequenties daar aan moeten worden verbonden.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de bestuurders en toezichthouders, die door hun wanbeleid en graaigedrag tientallen ontslagen hebben veroorzaakt, persoonlijk dienen op te draaien voor de schade die door de gedwongen ontslagen is toegebracht aan de getroffen werknemers en de overheid die voorzieningen voor werklozen moet treffen? Zo nee, waarom niet en wilt u uw antwoord toelichten?
Er bestaan wettelijke regels over de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders voor hun handelen als bestuurder. Die regels moeten worden toegepast indien zo’n situatie daartoe aanleiding geeft.
Deelt u de mening dat zelfregulering van topinkomens in de zorg niet werkt, zoals ook is gebleken uit de inventarisatie van jaarverslagen van ziekenhuizen door het Financieele Dagblad? Zo nee, waarom niet?3
Nee. Het FD-artikel geeft geen goede onderbouwing voor die stelling. De minister is hier op ingegaan in haar antwoorden op de vragenset die de leden Gerbrands en Wilders van de PVV over dat FD-artikel op 21 juli hebben ingezonden.
Welke consequentie moet wat u betreft verbonden worden aan de constatering dat er nog steeds zorgbestuurders zijn die (ver) boven de norm voor topbestuurders beloond worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals u in de antwoorden van de minister op de vragenset van de leden Gerbrands en Wilders van de PVV van 21 juli over het FD-artikel kunt lezen, is die constatering niet juist.
Het kabinetsbeleid, als reactie op de maatschappelijk niet-verantwoorde inkomenshoogtes van bestuurders in de publieke en de semipublieke sectoren, is neergelegd in een voorstel voor een wet ter normering van die topinkomens (TK 32 600). Dat wetsvoorstel is volgens het kabinet het juiste antwoord om deze problematiek te beteugelen. In dat wetsvoorstel wordt ook toegelicht dat en waarom de wet alleen voor nieuw afgesloten contracten gaat gelden. De werking van de wet moet dan dus, net als die van de BBZ, worden getoetst bij de nieuw afgesloten contracten met zorgbestuurders. Van verantwoordelijke bestuurders mag worden verwacht dat zij de signalen van onvrede uit politiek en samenleving over hun inkomens serieus nemen. Vanuit dat perspectief en vanuit het perspectief van de nieuwe normen, zouden zijn hun contract vrijwillig nog eens tegen het licht kunnen houden.
Waarom worden patiënten en gewone werknemers in het kader van de betaalbaarheid van de zorg door deze regering geacht grote offers te brengen, terwijl een parasitaire kaste van bestuurders en topmanagers zichzelf onbekommerd blijft verrijken? Hoe valt dit met elkaar te rijmen?
Zie mijn antwoord op uw vraag 6: het kabinet komt met een normeringswet.
Om een effectief normeringsbeleid te kunnen voeren is een bestuurlijk en juridisch zorgvuldige voorbereidingsprocedure nodig. Daaruit bleek ondermeer dat de inkomens van bestuurders in de publieke en de semipublieke sector niet zonder wettelijke grondslag daarvoor kunnen worden aangepakt. Daarom heeft de minister op diverse momenten gepleit om het wetsvoorstel TK 32 600 in de huidige vorm snel in het Staatsblad te krijgen. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb gemeld, kunnen verantwoordelijke bestuurders ook nu al hun arbeidscontract nog eens tegen het licht houden.
Bent u bereid de amendementen voor een bezoldigingsmaximum, die zijn ingediend bij de behandeling van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, te omarmen? Zo nee, waarom niet?4
Het kabinet is van mening dat het wetsvoorstel zoals het is ingediend, het juiste antwoord is op de problematiek rond de topinkomens in de publieke en de semipublieke sectoren. De discussie over ingediende amendementen bij dat wetsvoorstel hoort thuis in de parlementaire behandeling van dat wetsvoorstel.
De uitspraken van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, de heer Hammerberg, over het burkaverbod |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, de heer Hammarberg, over het recent door Frankrijk en België ingevoerde burkaverbod?1 Zo ja, wat vindt u van zijn uitlatingen?
Wij hebben de verklaring van Mensenrechtencommissaris Hammarberg gelezen, evenals het bericht op de website van Euroactiv. Het kabinet onderschrijft de uitspraken van de heer Hammarberg niet. Het kabinet heeft inmiddels een wetsvoorstel goedgekeurd dat voorziet in een algemeen verbod op het dragen van gelaatsbedekkende kleding, zoals een boerka en niqab.
De heer Hammarberg opereert onafhankelijk van de organen die deel uitmaken van de Raad en spreekt evenmin namens de lidstaten van de Raad van Europa. Zijn taak bestaat uit het aandacht vragen voor en adviseren aan de Parlementaire Assemblee over de bescherming van mensenrechten in de lidstaten van de Raad van Europa. Deze taak is niet beperkt tot het oordelen over normen waarover overeenstemming bestaat in Europa, maar beslaat ook onderwerpen waarover in Europa discussie gaande is of aan het opkomen is, zoals de integratie van moslims in Europa.
Deelt u de mening dat de Commissaris voor de Mensenrechten middels de door hem in dit artikel gekozen harde kwalificaties zoals «loud voices», «sad capitulation to the prejudices of xenophobes» en «this unfortunate discourse», zich te zeer mengt in de politieke en democratische processen in de lidstaten en het beter ware geweest als hij zich zou richten op het bekritiseren van daadwerkelijk voorkomende gevallen van mensenrechtenschendingen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke titel de Commissaris voor de Mensenrechten spreekt, welke status zijn uitlatingen hebben en op welke wijze zijn uitlatingen zinvol bijdragen aan de integratiediscussie in Europa?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de Commissaris in deze buiten zijn functieomschrijving is gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, eventueel met uw Franse en Belgische collega’s, contact op te nemen met de Commissaris en het ongenoegen duidelijk te maken dat over de herhaaldelijke politisering van zijn functie bestaat?2 Zo nee, waarom niet?
Minister Leers is voornemens in oktober, en marge van de najaar-sessie van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, een bezoek aan de Raad van Europa te brengen. Tijdens dit bezoek is een gesprek met de Mensenrechtencommissaris voorzien.
De website www.crisis.nl |
|
Harry van Bommel |
|
Herinnert u zich uw antwoord op de Kamervragen over het onbereikbaar zijn van de website www.crisis.nl?1
Ja.
Is het juist dat de ontwikkeling van www.crisis.nl in 2005 en de eerste drie jaar hosting van www.crisis.nl bijna een half miljoen euro hebben gekost?2 Zo ja, hoe is dit relatief hoge bedrag te verklaren?
De ontwikkeling van www.crisis.nl in 2005 en de eerste drie jaar hosting van www.crisis.nl. hebben in totaal 373 122 euro gekost. Een groot deel van de kosten die voor de crisissite moeten worden gemaakt, worden gevormd door de hosting van de infrastructuur, omdat daar speciale eisen aan worden gesteld.
Kunt u inzicht verschaffen in de totale kosten van www.crisis.nl na de eerste drie jaar?
Ja.
De totale kosten van www.crisis.nl na de eerste drie jaar (2008, 2009, 2010) zijn in totaal 614 890 euro.
Kunt u de resultaten van de stresstests die zijn gehouden, waaruit zou blijken dat het systeem voldoende was geëquipeerd, aan de Kamer bekendmaken? Zo neen, waarom niet?
Ja.
In november 2006 is een stresstest uitgevoerd door de hostingpartij. Het resultaat van de stresstest bewijst dat de omgeving voor crisis.nl voldoet aan de gestelde randvoorwaarden.
In augustus wordt een nieuwe stresstest gehouden naar aanleiding van de aanpassingen die zijn gedaan op basis van de QuickScan (zie ook vraag 5).
Wat is volgens u het probleem met de huidige site?
In maart 2011 is door deskundigen binnen de rijksoverheid een QuickScan uitgevoerd naar de huidige versie van de website www.crisis.nl. Uit de QuickScan komt naar voren dat de hosting omgeving, de vormgeving van de website en de programmatuur (Content Management Systeem) inmiddels niet meer aansluiten bij de huidige eisen (denk ook aan social media). Tevens betekent de huidige constructie (twee marktpartijen, één voor de hosting en een voor de programmatuur) niet alleen een verhoogde kwetsbaarheid (verhoogd risico op technische fouten) maar betekent dit ook een verlies van kostbare tijd bij het herstellen van een eventuele fout. De genomen maatregelen op basis van de QuickScan zijn per 1 september a.s. afgerond. Kort voor de oplevering zal een stresstest worden gehouden. De genomen maatregelen bestaan uit één regie voerende partij (ter verbetering van de communicatie, snelheid, e.d.), 24*7 ondersteuning, vervanging hosting platform (gelijkblijvende beheerkosten) en vervanging maar ook vereenvoudiging van het Content Management Systeem.
Op grond waarvan is besloten dat er nu toch een nieuwe website moet worden gemaakt?3
Het Nationaal CrisisCentrum had al eerder de wens geuit voor vernieuwing van www.crisis.nl. Dit proces is versneld na de problemen met de website tijdens de brand in Moerdijk en de intensivering van het gebruik en het belang van sociale media.
Welke kosten zijn gemoeid met de nieuw te ontwikkelen website?
De kosten van het nieuwe crisis.nl zijn nog niet bekend. Pas wanneer de aanbesteding is afgerond en alle offertes binnen zijn kan hier een uitspraak gedaan worden.
Welke eisen worden er gesteld aan de nieuwe website en de organisatiestructuur erachter?
Voor de nieuwe website zijn de volgende kernwaarden vastgesteld: Toegankelijkheid, betrouwbaarheid, betaalbaarheid, intergratie van social media, goede inbedding in de middelenmix van crisiscommunicatiemiddelen en zeer stevige hosting.
Hoe gaat u voorkomen dat deze nieuwe website met dezelfde problemen wordt geconfronteerd als www.crisis.nl?
De lessons learned van de oude crisis website zijn meegenomen in het ontwerp van de nieuwe website. Het Nationaal CrisisCentrum laat zich gedurende het hele traject adviseren en begeleiden door ICT experts van de rijksoverheid.
De vraag of de normen van de Nationale Hypothaire Financiering (GHF) leidend zijn bij de hypotheekverstrekking |
|
Matthijs Huizing (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u zich bewust van de onduidelijkheid die er heerst over de vraag of de normen van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) dan wel de normen van de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financiering (GHF) leidend zijn bij de hypotheekverstrekking?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief aan de Kamer van 21 maart 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 29 507, nr. 94) beschouw ik zowel de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financieringen (hierna GHF) als de voorwaarden en normen van de Nationale Hypotheek Garantie (hierna NHG) als een goede invulling van de open norm voor verantwoorde (hypothecaire) kredietverstrekking zoals vastgelegd in de Wet op het financieel toezicht. Hypothecaire kredietverstrekking kan dus zowel onder de GHF als onder de NHG verstrekt worden.
Daarmee zijn met het oog op het tegengaan van overkreditering de bovengrenzen van hypothecaire kredietverlening vastgesteld. De bovengrens voor de Loan-to-value (LTV) ratio bij hypotheken welke zijn afgesloten onder NHG bedraagt 108%, bij een overdrachtsbelastingpercentage van 2%. De bovengrens voor hypotheken welke niet zijn afgesloten onder NHG bedraagt, bij een overdrachtbelastingpercentage van 2%, 106%. Uiteraard staat het banken vrij om uit eigen beweging een lager percentage te hanteren dan de toegestane maxima. De AFM zal hypothecaire kredietverlening tot 108% bij een overdrachtsbelastingpercentage van 2%, NHG garantie en een solide dossier niet sanctioneren.
De verschillen tussen de GHF normen en de voorwaarden en normen van de NHG zijn beperkt. Één verschil ziet zoals gezegd op de maximale LTV ratio; daar is de GHF norm iets strikter. Ook met een LTV ratio van 106% wordt doorgaans in de behoefte voorzien om de kosten koper mee te financieren. Bovendien kan in het geval van verbouwingen de daadwerkelijke waardevermeerdering buiten de 6% worden meegefinancierd.
Zoals ik bovendien heb aangegeven in beantwoording op Kamervragen voorafgaande aan het Algemeen Overleg van 18 mei 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 29 507, nr. 99) heb ik ook het CPB een analyse laten maken van de mogelijke huizenprijseffecten. Deze CPB analyse richtte zich specifiek op de gevolgen van de GHF en ging er derhalve in de berekeningen van uit dat alle hypotheken werden verstrekt onder de normen van de GHF. Uit de CPB analyse blijkt dat de effecten op de huizenmarkt beperkt zijn.
Wat is uw reactie op geluiden uit de sector die, mede op basis van een bericht op de website van de Nederlandse Vereniging van Banken1, ervan uitgaat dat vanaf 1 augustus 2011 de leencapaciteit wordt beperkt tot de strikte GHF-norm?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is in dit kader uw reactie op de veronderstelling van De Nederlandsche Bank (DNB) dat de aanscherping van de LTV-ratio3 niet geldt voor leningen met NHG en dat de maximale LTV-ratio voor NHG-leningen 1,084 was en blijft?5
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nog steeds van mening dat de ruimere NHG-norm blijft gelden voor woningen die onder NHG gefinancierd zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw inschatting van de gevolgen voor de woningmarkt in het algemeen en voor starters in het bijzonder, indien de striktere GHF-norm ook zou gelden voor woningen die onder NHG gefinancierd zijn?
Zie antwoord vraag 1.
De handel in jonge spelers |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De Nederlandse topclubs sluiten contracten met kinderen»?1
Ja.
Is het waar dat clubs voorcontracten sluiten met voetballers jonger dan 16 jaar? Is het sluiten van deze voorcontracten juridisch toelaatbaar als het gaat om spelers die 13, 14 of 15 jaar oud zijn? Zo ja, bent u van mening dat dergelijke constructies jonge spelers voldoende beschermen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Bij de KNVB zijn geen feiten bekend waaruit blijkt dat het contractueel vastleggen van spelers jonger dan 16 jaar op grote schaal plaatsvindt bij de betaaldvoetbal-organisaties. Het contract tussen Ajax en Branco van den Boomen, de casus uit het betreffende artikel waar u aan refereert, betrof geen voorcontract maar een normaal spelerscontract dat door de speler en zijn ouders is ondertekend toen hij nog 15 jaar oud was, maar dat pas in werking trad na zijn 16e verjaardag.
Spelers van 16 jaar en ouder zijn zelfstandig bekwaam tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst (artikel 7:612 BW). Met minderjarigen (jonger dan 16 jaar) kan slechts met toestemming van hun wettelijke vertegenwoordiger een arbeidsovereenkomst worden aangegaan. Juridisch gezien is het dan ook niet ontoelaatbaar dat een betaaldvoetbalorganisatie een arbeidsovereenkomst sluit met een speler jonger dan 16 jaar, als zijn ouders maar mee ondertekenen. Wel dienen betaaldvoetbalorganisaties en ouders zich rekenschap te geven van de beschermende bepalingen in de Arbeidstijden- en de Arbeidsomstandighedenwet ten aanzien van minderjarigen. De jonge voetballer, zijn ouders en de desbetreffende voetbalclub omzeilen hier feitelijk de sportregels die bepalen dat spelers jonger dan 16 jaar niet worden vastgelegd. Ik ga ervan uit dat ouders de zorgplicht voor hun (jonge) kinderen serieus nemen en daar naar handelen.
Hoe beoordeelt u de stelling van spelersvakbonden dat het contractueel vastleggen van jonge spelers onder de 16 jaar niet alleen bij Ajax gebeurt maar dat het inmiddels ook bij andere clubs schering en inslag is? Om hoeveel kindercontracten gaat het jaarlijks?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bericht waar dat de vakbonden al vorig jaar aan de voetbalbond rapporteerden over het op slinkse wijze vastleggen van kinderen? Welke gevolgen heeft dit rapporteren gehad? Bent u van mening dat er adequaat opgetreden is naar aanleiding van deze melding? Zo nee, welke rol ziet u voor uzelf?
De KNVB en de Centrale Spelersraad (het medezeggenschapsorgaan binnen de vereniging KNVB van spelers waarin de beide spelersvakbonden participeren) hebben regulier overleg één keer per kwartaal. Enige tijd geleden, heeft de Centrale Spelersraad erop gewezen dat de regelgeving met betrekking tot de duur van contracten tussen clubs en minderjarige spelers niet altijd zou worden nageleefd. Op grond van de reglementen van de KNVB en de FIFA is het namelijk niet toegestaan met spelers jonger dan 18 jaar een spelerscontract te sluiten met een looptijd langer dan drie jaar.
Naar aanleiding van deze berichten van de spelersvakbonden heeft de KNVB het toezicht met betrekking tot deze bepaling verscherpt. Ik ben van mening dat de KNVB hiermee adequaat heeft gehandeld.
Wat gebeurt er met jonge spelers die op jonge leeftijd een profcontract tekenen en bij wie de professionele voetballoopbaan niet van de grond komt? Hebben de clubs een verantwoordelijkheid naar de jonge speler toe als blijkt dat een carrière als profvoetballer niet in het verschiet ligt? Zo ja, waar blijkt deze verantwoordelijkheid uit?
Spelers, jong en oud, wiens professionele voetballoopbaan niet van de grond komt moeten ander werk zoeken, binnen of buiten de sport. Uit artikel 19 van de FIFA-reglementen blijkt dat clubs een speler onder de 18 jaar naast een voetbal-opleiding ook een academische en/of school en/of beroepsopleiding moeten aanbieden zodat de speler ook aan een maatschappelijke loopbaan kan werken mocht zijn voetballoopbaan (voortijdig) eindigen.
Deelt u de mening dat de handel in jonge spelers niet alleen in Nederland maar ook in Europees verband een probleem is? Deelt u de mening dat de KNVB én de EUFA aangesproken moeten worden op hun verantwoordelijkheid? Zo ja, bent u bereid om aan te dringen op strengere regels en strengere sancties? Zo nee, waarom niet?
Kinderhandel moet uiteraard bestreden worden. Hier hebben we het echter over het sluiten van arbeidscontracten met (jonge) voetbalspelers. Dit moet binnen de regels van de wet plaatsvinden. Oòk binnen de regels van het vrije verkeer van werknemers in de EU. Juist deze regels maken het moeilijk voor internationale voetbalbonden om restrictievere sportregels ten aanzien van transfers op te stellen. In het Europese debat wordt hier aandacht aan besteed.
Het contracteren van zeer jeugdige voetbalspelers komt wereldwijd voor en kan dan ook alleen in een mondiale context gereguleerd worden.
Op korte termijn zal er een overleg plaatsvinden tussen de KNVB, de beide spelersvakbonden (VVCS en ProProf) en de FBO met betrekking tot de contractuele relaties tussen betaaldvoetbalorganisaties enerzijds en spelers anderzijds. Tijdens dit overleg zal onder andere aan de orde komen de positie van minderjarige spelers en in hoeverre de reglementen van de KNVB hierop zouden moeten worden aangescherpt. Het is goed dat de Nederlandse voetbalsector zich inzet voor het optimaliseren van de positie van jonge spelers.
De problemen die door betrokken partijen ervaren worden bij het transfereren van jonge spelers moeten mijns inziens door betrokken partijen, te weten de ouders, de clubs, de makelaars en de (inter)nationale federaties geadresseerd worden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt niet bij de rijksoverheid.
Deelt u de mening dat de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid heeft bij het tegengaan van kinderhandel en dat strengere nationale én strengere Europese regelgeving hard nodig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke regelgeving denkt u?
Zie antwoord vraag 6.
Het WANO-veiligheidsonderzoek in de kerncentrale van Borssele |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Veiligheid bij kerncentrale in Borssele kan beter»1 en de resultaten van het EPZ-zelfonderzoek (SOER 2011-2)?2
Ja
Deelt u de mening dat de kerncentrale gesloten moet worden totdat de veiligheid volledig op orde is, nu uit het veiligheidsonderzoek blijkt dat de veiligheid in en om de kerncentrale op vijftien punten verbeterd moet worden? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat u in het algemeen overleg Kernenergie op 21 april 2011 heeft toegezegd dat de veiligheid voorop staat?
Nee, ik deel niet de mening dat de kerncentrale gesloten moet worden vanwege gebrek aan veiligheid. De kerncentrale voldoet aan de veiligheidseisen gesteld in de vergunning. Op basis van het oordeel van de Kernfysische Dienst is de centrale, ook met deze bevindingen, veilig.
Er zijn 15 mogelijkheden geïdentificeerd om de veiligheid nog verder te verbeteren. Het door de vergunninghouder van Kerncentrale Borssele uitgevoerde zelfonderzoek past in zijn verantwoordelijkheid voor het continu op systematische en verifieerbare wijze onderzoeken en evalueren van de onder zijn beheer zijnde kerninstallatie. Verplichtingen om na te gaan of de veiligheid van de installatie nog verder verbeterd kan worden, zijn ook neergelegd in de vergunning van de kerncentrale. De verplichting tot «continuous improvement» van de door mij met voorrang voorgestane veiligheid is bovendien door mij onlangs nog met zoveel woorden vastgelegd in de Ministeriële Regeling ter implementatie van de Richtlijn nr. 2009/71/Euratom inzake nucleaire veiligheid (Stct. 19 juli 2011, nr. 12517). Van vergunninghouders van kerninstallaties wordt verwacht dat zij eigen bedrijfservaringen (inclusief storingen) en ervaringen met andere kerninstallaties (in casu de ervaringen in Japan) alsmede relevante onderzoeksprogramma's, voor zover van toepassing op de nucleaire veiligheid van de kerninstallatie, op een systematische wijze analyseren en daaruit lering trekken. Dit dient waar nodig te resulteren in aanpassingen van componenten van de kerninstallatie, beheerssystemen, procedures of de organisatie. Indien noodzakelijk, wordt daartoe een wijziging van de vergunning aangevraagd. Deze aanpassingen worden aan de Kernfysische Dienst voorgelegd en vervolgens door de Kernfysische Dienst beoordeeld. De Kernfysische Dienst is ook op de hoogte van wat de ervaringen bij andere kerninstallaties zijn en kan ook bewerkstellingen dat EPZ uit deze ervaringen lering trekt.
Hoe verhouden de resultaten uit het veiligheidsonderzoek3 zich met uw stelling dat de kerncentrale in Borssele veilig is?4
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moeten de verbeterpunten in de veiligheid van de kerncentrale volgens u geïnterpreteerd worden? Is hier sprake van voortschrijdend inzicht naar aanleiding van de ramp in Japan of hebben u en de Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) met de kennis van nu, in het verleden wellicht te snel conclusies getrokken over de veiligheid in de kerncentrale?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat de EPZ in aanvulling op het WANO-zelfonderzoek ook onderzoek doen naar de veiligheid in en om de centrale in het geval dat het vreselijke scenario van een terroristische aanslag of cyberaanval zich onverhoopt voltrekt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de resultaten van dat onderzoek tegemoet zien?
In het kader van de Europese afspraken over de stresstest wordt ook de beveiliging van kerncentrales tegen terroristische incidenten beschouwd door de nationale lidstaten, verenigd in een ad hoc EU-werkgroep.
Eind juli 2011 is deze ad hoc EU-werkgroep ingesteld die de taak heeft om, op basis van door individuele lidstaten aan te leveren Best Practices, algemene aanbevelingen te formuleren om de beveiliging van kerncentrales in de toekomst nog verder te verbeteren. Gezien het feit dat de lidstaten deze voorbeelden in de ad hoc werkgroep zullen aanleveren, is er geen officiële rol voor de EPZ in dit onderzoek weggelegd. Over de Nederlandse voorbeelden zal door de Nederlandse leden in deze ad hoc werkgroep overleg met EPZ worden gevoerd.
De tussenrapportage van de ad hoc EU-werkgroep wordt in december 2011 verwacht. De eindrapportage in juni 2012. Ik zal deze rapporten aan uw Kamer aanbieden.
In Europees verband is afgesproken dat de tussen- en eindrapportage niet zullen ingaan op de specifieke beveiliging van individuele kerncentrales, omdat het vertrouwelijke gegevens betreft en openbaarmaking ervan de staatsveiligheid in gevaar kan brengen.
Nagegaan zal worden of de -nog vast te stellen- conclusies en aanbevelingen leiden tot wijzingen van de maatregelen die EPZ al heeft genomen om de kerncentrale Borssele te beveiligen. Daarnaast zullen de vastgestelde EU-conclusies en -aanbevelingen, naar verwachting, onder andere gebruikt worden voor het amenderen van de bestaande regelgeving van de IAEA op het vlak van fysieke beveiliging van nucleaire instellingen.
Volledigheidshalve en wellicht ten overvloede kan gemeld worden dat beveiliging van kerncentrales, kerninstallaties en het transport van nucleair materiaal al geruime tijd de onverminderde aandacht hebben op nationaal en internationaal niveau. Werkgroepen (met vertegenwoordigers vanuit de overheid en het nucleaire bedrijfsleven) onderzoeken de beveiligingsmaatregelen en stellen verbeteringen voor.
Hoe verhoudt dit WANO-zelfonderzoek zich tot de Europese stresstest? Worden de punten die nu zijn onderzocht tijdens de Europese stresstest opnieuw onderzocht? Zo ja, gelden er tijdens de Europese stresstest op die punten vergelijkbare, strengere of minder strenge criteria?
Het WANO zelfonderzoek en de EU-stresstest zijn beide bedoeld om de veiligheidsmarges in kaart te brengen en te verbreden. Zij hebben echter verschillende benaderingen.
WANO heeft haar leden (de operators van kerncentrales) verzocht de bestaande voorzieningen voor de beheersing van gebeurtenissen die tot een ongeval kunnen leiden, te controleren, en hun beschikbaarheid en werking om de gevolgen van ontwerp- en buitenontwerpongevallen te beperken vast te stellen. Er gelden geen criteria. Bij het zelfonderzoek hoort ook het identificeren van mogelijke verbeteringen en het invoeren ervan, waarmee de veiligheidsmarges verder worden verbreed.
De Europese afspraken inzake de stresstest houden een doelgerichte vaststelling in van de veiligheidsmarges van iedere kerncentrale in Europa. De stresstest moet leiden tot inzicht in ernstige ongevalcondities en hoe de installatie daarop reageert, ook in het geval dat de voorziene noodmaatregelen in die situatie wegvallen. Dit betekent dat voor het vaststellen van de veiligheidsmarges een deterministische benadering wordt gekozen. De bedoeling is dat hierbij uitgegaan wordt van een steeds ernstigere bedreiging (bijvoorbeeld een steeds hogere vloedgolf of zwaardere aardbeving) en dat bezien wordt hoe de installatie en het veiligheidsmanagementsysteem hierop reageren en tot welk niveau van bedreiging de veiligheidssystemen afdoende werken. Voor de verdere evaluatie en het nemen van eventuele maatregelen is uiteraard wel van belang te weten hoe groot de kans is dat een dergelijke gebeurtenis zich voordoet, en deze informatie zal dan ook gerapporteerd moeten worden.
Mogelijke maatregelen die de breedte van de marge verder vergroten, moeten in het rapport worden geïdentificeerd en beschreven. Er zijn geen criteria vastgesteld over de breedte van de veiligheidsmarges, waaraan voldaan dient te worden.
Schadebedragen voor de Nederlandse teelt en handel |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() |
Kunt u de schadebedragen voor de Nederlandse teelt van € 157 mln. (t/m 15 juli) en € 80 mln. voor de Nederlandse handel bevestigen?
Na de EHEC-uitbraak in Duitsland heeft de sector wekelijks de schade voor de Nederlandse teelt en handel in kaart gebracht. De sector heeft aangegeven dat de schade tot en met week 28 (15 juli) voor de Nederlandse teelt € 157 mln. bedroeg. Dit betreft schade door prijsval en product dat uit de markt is genomen. De sector heeft tot en met week 26 (1 juli) ook de schade voor de Nederlandse handel in beeld gebracht. Deze bedroeg op 1 juli € 85 mln.
Kan het zo zijn dat Nederland als braafste jongentje van de Europese Unie (EU) met zijn voorzichtige claim van € 27 mln. bij overschrijding van het budget van € 210 mln. pondspondsgewijs wordt meegekort?
Ingevolge de toepasselijke Europese regelgeving dienen een correcte, betrouwbare, goed onderbouwde en realistische declaraties door lidstaten te worden ingediend. Dat heeft Nederland gedaan. Bij onjuiste declaraties zal de Europese Commissie de opgave niet alleen bijstellen en het teveel gedeclareerde terugvorderen, maar tevens een boete opleggen. Een eerste controlebezoek van de Europese Commissie heeft uitgewezen dat Nederland een correcte opgave heeft gedaan. De Europese Commissie heeft verschillende lidstaten reeds aangesproken op mogelijke onjuiste opgave. De Commissie heeft aangegeven in alle betreffende lidstaten controlebezoeken uit te voeren.
In de Landbouwraad van 19 juli 2011, heb ik er voor gepleit dat alle lidstaten een correct beroep doen op het noodfonds. Na deze Landbouwraad heeft een aantal lidstaten hun aanvankelijke claim aangepast zodat de totaalclaim nu € 227 mln. bedraagt. Daarop heeft de Europese Commissie aangegeven binnen de lopende begroting nog wat ruimte te zien en besloten geen korting toe te passen. De Nederlandse claim is niet herzien en is voor 100% gehonoreerd.
Wilt u pleiten voor verhoging van dit EU-noodfonds, nu aanvullend beleid vanuit Brussel, waarvoor Nederland heeft gepleit, binnen het budget niet mogelijk lijkt?
Ik acht het EU-noodfonds van € 227 mln., waarvan € 27 mln. naar Nederlandse bedrijven is gegaan, het hoogst haalbare. Ik zie geen mogelijkheden voor aanvullende Europese of nationale financiering van het noodfonds. In de EU is geen steun voor verdere ophoging.
Naast het EU-noodfonds is er een extra openstelling van de Europese promotieregeling voor verse groenten en fruit gekomen ten bedrage van € 15 mln. de komende 3 jaren. Ook vanuit Nederland zal een beroep op deze regeling worden gedaan. Ik vind het van groot belang dat het consumentenvertrouwen in verse groenten (en in het bijzonder in het Nederlandse product) zo snel mogelijk weer op niveau is. Extra promotie kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren. Ik heb er daarom voor gepleit dat de Commissie op ingediende programma’s voortvarend besluit.
Bent u ook van mening dat deze schade buiten het ondernemersrisico voor de Nederlandse telers en handelaren valt?
De EHEC-uitbraak en de daaropvolgende vraaguitval heeft laten zien hoe kwetsbaar de markt is en hoe belangrijk consumentenvertrouwen is. Dit zijn evenwel elementen die tot het ondernemersrisico behoren. De Gemeenschappelijke Marktordening Groente en Fruit heeft binnen de gegeven kaders een deel kunnen ondervangen. De Europese Commissie zal in het najaar een evaluatie uitvoeren, waarbij ook het instrumentarium wordt betrokken.
Welke mogelijkheden zijn er om via nationaal beleid de bedrijven en sector tegemoet te komen binnen het EU staatssteunkader?
Binnen de gegeven kaders heeft de EU en het kabinet de mogelijke maatregelen genomen. Ook is nationaal een jaar uitstel van aflossing onder de lopende nationale garantieregeling gegeven en is de situatie betiteld als calamiteit zodat ondernemers een beroep konden doen op de regeling voor werktijdverkorting. Via het noodfonds en via de extra promotieregeling zijn er extra middelen beschikbaar gekomen om bedrijven en sector deels tegemoet te komen. Verder heeft de Belastingdienst ondernemers in de sector aangegeven dat voorlopige belastingaanslagen op verzoek kunnen worden verlaagd en dat eventuele teruggaven versneld zullen worden behandeld.
Daarnaast kunnen de betreffende ondernemers de Belastingdienst om uitstel van betaling verzoeken of in overleg met de Belastingdienst een betalingsregeling treffen in gevallen waarin dat nodig is.
Deelt u de mening dat ook voor kiemgroenten ondersteunende maatregelen nodig zijn (bijv. compensatie van de geleden schade)?
De Europese Commissie heeft het noodfonds opengesteld voor een beperkt aantal gewassen en heeft daarover overleg gevoerd met de lidstaten. In overleg met de sector heeft Nederland er voor gekozen niet te pleiten voor het opnemen van kiemgroenten in het Europees noodfonds. Weliswaar hebben ook de producenten van kiemgroenten schade geleden, maar dit geldt voor vele andere gewassen evenzeer.
Op welke wijze kunt u het opheffen van de European Food Safety Authority (EFSA)-advies om geen rauwe kiemgroente te eten, bespoedigen?
Het advies van de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) aan consumenten is om niet zelf kiemgroenten voor eigen consumptie te telen en deze ook niet rauw te consumeren.1
Op advies van de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) wordt in Nederland momenteel alleen nog het eten van rauwe fenegriekkiemen ontraden. Dit consumptieadvies is in lijn met het advies van de autoriteiten in het UK, Duitsland en Denemarken. De consumptie van kiemgroenten is in ons land vrijwel op peil gebleven. De Nederlandse afzet van kiemgroenten binnen de EU (voornamelijk Duitsland) ligt, als gevolg van geslonken consumentenvertrouwen, echter nog onder het normale niveau. Ik verwacht dat door snelle invoering van een adequaat hygiëneprotocol in combinatie met algemene en gerichte promotie-activiteiten het consumentenvertrouwen weer spoedig zal herstellen. De sector (producenten van kiemgroenten) is in overleg met het Productschap Tuinbouw en de nVWA om een hygiëneprotocol op te stellen. Daarnaast heeft de Nederlandse sector een overleg in Europees verband georganiseerd met producenten van kiemgroenten om tot een Europese afstemming te komen.
Gaat Nederland, in navolging van Duitsland, de kiemgroente intrekken?
Zie antwoord vraag 7.
Welke actie zult u nemen indien DG concurrentie het instellen van mededingingsmaatregelen, waardoor vervolgschade voor de telers kan worden beperkt, afwijst?
Op 12 augustus jl. heeft de Europese Commissie laten weten het instellen van tijdelijke marktmaatregelen die verder gaan dan de gemeenschappelijke marktordening niet toe te staan.
De sector heeft zelf in het kader van het manifest «Consument Centraal» de nodige ideeën genoemd ter versterking van de afzet. De belangrijkste bouwstenen zijn: het opvoeren van de consolidatie, het versterken en professionaliseren van de ketensamenwerking en het ontwikkelen en vermarkten van meer onderscheidende producten en concepten. Het wordt tijd om deze ideeën om te zetten in daden. Een sector die sterker gericht is op het bedienen van de markt, zal daardoor al een minder kwetsbare marktpositie hebben.
Gaat u nu versneld de Nederlandse mededingingsregels aanpassen zodat de topsector glastuinbouw kan overleven? Welke bijdrage levert het productschap/sector zelf?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat ruim driehonderd geloofsgemeenschappen in Hongarije niet langer erkend dreigen te worden |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de op 12 juli 2011 in het parlement van Hongarije aangenomen wet inzake het recht op gewetensvrijheid en godsdienst en over de status van kerkgenootschappen?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er op dit moment 362 geregistreerde kerkgenootschappen in Hongarije functioneren?
Ja.
Wat is uw oordeel over de gevolgen van deze wet, die op 1 januari 2012 ingaat en die ertoe leidt dat slechts 14 specifiek in de wet genoemde kerkgenootschappen zich niet behoeven te registreren en dat derhalve 348 kerkgenootschappen gederegistreerd dreigen te raken?
Ik stel voorop dat een registratieregeling voor kerkgenootschappen als zodanig niet ongebruikelijk is en niet bij voorbaat strijdig hoeft te zijn met enige internationaalrechtelijke norm. De zorg over de verenigbaarheid van de Hongaarse wet op kerkgenootschappen met de mensenrechtelijke verplichtingen van Hongarije die uit uw vragen spreekt is niettemin ook de mijne. De wet kan op gespannen voet staan met verplichtingen onder het EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden), waarbij met name de vrijheid van godsdienst (artikel 9 EVRM), het verbod van discriminatie (artikel 14 EVRM) en het recht op een effectief rechtsmiddel (artikel 13 EVRM) in het geding zijn. Een relatie tussen het onderhavige onderwerp en toekomstige toetreding van de EU tot het EVRM zie ik niet.
Hoe beoordeelt u het feit dat onder de 14 als kerkgenootschap erkende organisaties geen enkele moslim-, boedhistische, bahaï of progressief joodse organisatie valt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u dat voor herregistratie een kostbare en tijdrovende administratieve procedure moet worden gestart? Hoe beoordeelt u daarnaast dat bij herregistratie niet onafhankelijke experts worden ingeschakeld, maar dat herregistratie slechts mogelijk is wanneer een tweederde meerderheid van het Hongaarse parlement daartoe besluit?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat tegen besluiten op grond van deze wet geen beroep mogelijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze wet in Hongarije een vorm van aantasting van godsdienstvrijheid introduceert die zowel in strijd is met internationale verdragen, zoals artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), als met uitspraken betreffende weigering tot registratie als kerkgenootschap van het Mensenrechtenhof in Straatsburg?1
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat artikel 17 van het Verdrag van Lissabon2 niet zo mag worden geïnterpreteerd dat lidstaten de vrijheid van godsdienst en het verbod op discriminatie op grond van godsdienst ondermijnen? Deelt u tevens de mening dat vrijheid van godsdienst en gelijkheid van burgers tot de kernelementen van een democratische rechtsstaat behoren, zoals ook wordt geëist van kandidaat-lidstaten onder de Kopenhagen-criteria? Deelt u daarnaast de mening dat deze normen ook gehanteerd moeten worden voor bestaande lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en gelijkheid van burgers tot de kernwaarden behoren waarop de Europese Unie berust. Dit is neergelegd in artikel 2 van het EU-verdrag. De lidstaten van de EU delen deze waarden, en ook iedere kandidaat-lidstaat dient zich hieraan te verbinden, zoals is bepaald in artikel 49 EU-verdrag.
Deelt u de zorg dat deze maatregel, die fiscale voordelen voorziet voor erkende kerken, in combinatie met de maatregel waarbij een groot aantal openbare scholen via een subsidieregeling over zullen gaan in handen van één kerk mogelijk kan leiden tot een situatie waarbij vrijheid van godsdienst de facto niet meer uitgeoefend kan worden? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Hongaarse wet een strijdigheid inhoudt met art. 10 van het Handvest voor de Grondrechten van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Volgens artikel 51, lid 1 van het Handvest van de Grondrechten van de EU is dit Handvest van toepassing wanneer de lidstaten het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Ik zie vooralsnog geen aanknopingspunt om aan te nemen dat deze Hongaarse wet het recht van de Unie ten uitvoer brengt. Het Handvest voor de Grondrechten van de Europese Unie is daarom niet van toepassing op de betreffende wet.
Deelt u de mening dat artikel 9 van het EVRM de vrijheid van godsdienst beschermt? Hoe verhoudt de voorliggende maatregel zich tot de toekomstige toetreding van de EU tot het EVRM?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid zowel bilateraal alsook in EU-verband concrete stappen te ondernemen om te voorkomen dat deze wet per 1 januari 2012 in werking treedt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Hoe verhouden deze zich tot de door u in uw brief «Verantwoordelijk voor vrijheid» benoemde prioriteiten betreffende het beschermen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging?3
Door de ambassade is in een gesprek met de voorzitter van de parlementaire commissie voor mensenrechten, minderheden, civiele en religieuze zaken van het Hongaarse parlement, tevens geestelijk vader van de wet, op 19 augustus jl. gewezen op de spanning tussen de betreffende wet en het EVRM, waarvan door Hongaarse gesprekspartner goed nota is genomen. De Hongaarse wetgeving inzake kerkgenootschappen wordt nauwlettend gevolgd door de Raad van Europa en de Venetië-Commissie, een adviserend orgaan van de Raad van Europa voor wetgevingszaken.
Deelt u de zorg dat vergelijkbare beperking van de vrijheid van godsdienst en discriminatie op grond van godsdienst zich in diverse EU-lidstaten voordoen? Deelt u tevens de mening dat de Europese Commissie er op toe dient te zien dat de kernwaarden zoals, vastgelegd, dienen te worden gerespecteerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze spant u zich in om in Europees verband de godsdienstvrijheid te waarborgen?
De verplichting om de waarden van de Europese Unie te eerbiedigen rust in de eerste plaats op de lidstaat zelf. De sanctionering van de schending van de waarden van de Europese Unie is geregeld in artikel 7 EU-verdrag.