Apartheidsreizen naar Saoedi-Arabië |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de website van het Saoedische «Ministerie voor de Hadj», die moslims aanmoedigt aan de hadj en/of aan de umrah deel te nemen1 en de advertentie van het reisbureau «Mekka-reizen», waarin (o.a.) aan Nederlandse scholen wordt aangeboden dit najaar een ruim drie weken durende hadj-reis te verzorgen?2
Ja.
Deelt u de conclusie dat hadj- en umrah-reizen een perfecte illustratie zijn van de islamitische apartheidsdoctrine, omdat het voor niet-moslims verboden is de steden Mekka en Medina te betreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de Saoedische regering op die praktijk aan te spreken?
Het niet of beperkt openstellen van heilige plaatsen voor personen die het betreffende geloof niet belijden wordt door de Nederlandse regering gezien als een religieuze kwestie waar de overheid zich in de regel niet over uitspreekt. Nederland stelt zowel in bilateraal verband als multilateraal contact met de autoriteiten van Saudi-Arabië maatschappelijke achterstelling van verschillende groepen, zoals niet-moslims en vrouwen, aan de orde.
Is het u bekend of en zo ja welke islamitische scholen hadj- en/of umrah-reizen voor/met hun leerlingen organiseren? Vallen die reizen altijd (geheel) binnen de reguliere schoolvakanties? Worden er op verzoek van scholen of ouders ontheffingen verleend?
Op basis van artikel 11, onder e van de Leerplichtwet 1969 kunnen leerlingen tijdelijk vrijgesteld zijn van de verplichting om de school geregeld te bezoeken wegens vervulling van plichten voortvloeiend uit godsdienst of levensovertuiging. De regering is niet bekend met islamitische scholen die hadj- en/of umrah-reizen voor en/of met hun leerlingen organiseren. Ook Ingrado, de landelijke branchevereniging van leerplichtambtenaren, en ISBO, de Islamitische Schoolbesturen organisatie, hebben dergelijke signalen niet gekregen.
Scholen kunnen tijdens de schoolvakanties reizen organiseren. Leerplichtige jongeren kunnen niet buiten de vakanties deelnemen aan een dergelijke reis zonder vrijstelling van de verplichting om de school geregeld te bezoeken. Gebeurt dit echter wel, dan leidt dit «luxe» verzuim tot een lik-op-stukactie zoals verwoord in de Aanwijzing strafrechtelijke aanpak schoolverzuim (Staatscourant 2011, nr. 1386 van 28 januari 2011).
Hoeveel ongeoorloofde afwezigheidsgevallen van islamitische leerplichtigen waren er tijdens het afgelopen hadj-seizoen?
In het voorjaar heeft de regering de Tweede Kamer de meest recente verzuimcijfers gestuurd. 3Verzuim wordt niet geregistreerd op basis van de religieuze overtuiging van de leerlingen of zijn of haar ouders/verzorgers. De regering kan u dan ook niet melden of, en zo ja hoeveel islamitische leerplichtigen ongeoorloofd afwezig waren tijdens het afgelopen hadj-seizoen.
Welke preventieve maatregelen worden er getroffen om ongeoorloofd verzuim van islamitische leerplichtigen tijdens het nieuwe hadj-seizoen tegen te gaan? Worden islamitische scholen in dat kader extra gecontroleerd?
Op landelijk niveau worden geen specifieke maatregelen getroffen. Het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het is aan de gemeenten om daarin keuzes te maken. Ingrado meldt dat veel gemeentes intensief toezien op de handhaving van de leerplicht rond vakanties en feestdagen.
Welke sancties worden in het vooruitzicht gesteld aan scholen en ouders die de islamitische pijler van de hadj boven de Nederlandse leerplichtwet stellen?
De sancties op het overtreden van de Leerplichtwet worden beschreven in de bovengenoemde Aanwijzing strafrechtelijke aanpak schoolverzuim.
De aanwezigheid van salmonella in vlees |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pluimveeslachterijen betalen niet mee aan verlies salmonellavlees»?1
Ja
Bent u bereid streng toe te zien op de naleving van het verbod op de aanwezigheid van salmonella Enteritidis of Typhimurium? Zo ja, welke sanctie staat er op overtreding van het verbod en op welke wijze en met welke frequentie wordt hierop gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier Europese regelgeving. De controle op de naleving wordt in medebewind uitgevoerd door het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE). De nVWA houdt hier toezicht op door middel van audits.
De pluimveevleessector neemt overigens ook haar eigen verantwoordelijkheid door middel van extra private Salmonella controles op de vleeskuiken bedrijven. Ik juich dit eigen initiatief toe.
Is ook de aanwezigheid van Campylobacter in pluimveevlees per 1 december 2011 verboden? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot eerdere toezeggingen van het kabinet hierover? Zo ja, zal ook hierop streng worden gehandhaafd?
Nee.
Voor een verbod van Campylobacter in pluimveevlees bestaat nog onvoldoende Europees draagvlak. In de open Europese markt kan pluimveevlees uit andere lidstaten niet van de Nederlandse markt worden geweerd.
In Nederland loopt wel een publiek private samenwerking tussen VWS en het bedrijfsleven: het Convenant Campylobacter. Dit Convenant heeft tot doel het volksgezondheidsrisico ten gevolge van Campylobacter op Nederlands pluimveevlees maximaal te reduceren. De sector legt hierbij slachterijen zelf maatregelen op indien zij vlees produceren met hoge Campylobacter aantallen.
De resultaten uit dit Convenant zullen we benutten in de Europese discussie over de vermindering van het risico op Campylobacter in pluimveevlees en de Europese regels die hiervoor worden voorbereid.
Is het de bedoeling dat er publieke middelen besteed zullen worden aan het op te richten collectieve fonds waarover in het artikel gesproken wordt? Zo ja, waarom en in welke mate?
Nee.
Het betreft een privaat gefinancierd fonds ten behoeve van de door de sector zelf opgelegde maatregelen. Het fonds zal worden gevuld door partijen uit het bedrijfsleven zoals de pluimveehouders en -slachterijen. Over de exacte invulling lopen nog gesprekken binnen de sector.
Kunt u aangeven wie het onafhankelijk onderzoek zal gaan financieren waarover de voorzitter van Nepluvi in het artikel spreekt?
De sector zelf.
Deelt u de mening dat het de gezamenlijke verantwoordelijkheid is van alle partijen in de keten om te zorgen dat voedingsmiddelen volledig vrij van pathogenen zijn en dat het de rol van de overheid is daarop streng te handhaven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zullen alle kosten van het uitsluiten van pathogenen verhaald worden op de sector?
Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle partijen in de keten om er voor te zorgen dat producten veilig zijn. Veiligheid betekent niet per definitie dat een voedingsmiddel volledig vrij moet zijn van alle pathogenen. De rol van de overheid is om, daar waar nodig, regelgeving te ontwikkelen met als doel de volksgezondheid te beschermen en vervolgens toe te zien op een goede naleving van deze regelgeving.
Op het terrein van Salmonella nemen de verschillende schakels in de productieketen hun eigen verantwoordelijkheid en zijn deze bereid er zelf in te investeren.
De reductie van geluidshinder door AWACS-vliegtuigen |
|
Jasper van Dijk |
|
Ligt u op schema om op 01-01-2012 een geluidsreductie van 35% ten opzichte van het aantal toegestane vliegbewegingen in 2009 te hebben gerealiseerd zoals in de Kamer is verwoord?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ver bent u gevorderd en wat is het plan van aanpak en het daarbij horende tijdpad?
De Navo en de Navo-vliegbasis Geilenkirchen hebben maatregelen getroffen en hebben ontwikkelingen in gang gezet die moeten resulteren in de beoogde geluidsreductie in 2012. Voor het overige wordt verwezen naar de Voortgangsrapportage AWACS die heden naar de Kamer is gezonden.
Op welke wijze en waar precies wordt de geluidshinder door AWACS gemeten? Hoe wordt de reductie van geluidshinder in kaart gebracht?
Aan de Voortgangsrapportage AWACS is in bijlage een voorstel validatieprocedure geluidsreductie toegevoegd, in navolging van de motie Neppérus en Jansen (Kamerstuk 32 123 XI, nr. 70).
Zijn de resultaten van de geluidsmetingen openbaar? Zo nee, bent u bereid deze openbaar te maken via internet? Zo ja, waar kunnen belangstellenden de resultaten van die metingen inzien?
Zie antwoord vraag 2.
Is er aanleiding om, zoals de Kamer u heeft verzocht2, te starten met voorbereidingen om per 1 januari 2012 op grond van artikel 1, tweede lid, van de NAVO-binnenvliegregeling voorwaarden te stellen aan het vliegen met AWACS-vliegtuigen boven Nederlands grondgebied, zodanig dat de beoogde geluidsreductie alsnog bereikt wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De garanties over de missie in Kunduz |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agenten gaan wel vechten in Kunduz»?1
Ja.
Kunt u aangeven of dit bericht waar is?
Nederland traint in het kader van de geïntegreerde politie trainingsmissie agenten van de Afghan Uniformed Police (AUP). Zij zullen worden ingezet voor de civiele taken die worden omschreven in de Afghaanse Nationale Politie Strategie, zoals gemeld aan uw Kamer in de brief van 28 maart 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 425).2 Deze taken omvatten onder meer het handhaven van openbare orde en veiligheid, het verrichten van opsporingsactiviteiten en het optreden in noodsituaties. De strategie voorziet niet in de inzet van de AUP voor offensieve militaire acties. Het valt niet uit te sluiten dat de AUP wordt geconfronteerd met gewapend geweld. In dat geval kan de AUP, conform de Nationale Politiestrategie, handelend optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking.
In het licht van de debatten met uw Kamer hierover heeft de regering aanvullende verzekeringen gevraagd en gekregen van zowel de Afghaanse Minister van Binnenlandse Zaken, Bismillah Khan, de gouverneur van Kunduz, Jegdalek, als van de provinciale politiecommandant Qatra. Dit is 7 juni 2011 gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 27 925, nr. 428). Tijdens mijn bezoek aan Afghanistan begin juli zijn deze afspraken herbevestigd. De recente uitspraken van Qatra zijn in lijn met deze afspraken en de toezeggingen over dit onderwerp aan de Kamer.
Kunt u aangeven hoe dit bericht zich verhoudt tot uw aan de Kamer gegeven garantie dat met Nederlandse steun opgeleide politie-agenten niet zullen worden ingezet bij gevechtshandelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze u op uw «toezeggingen aan te spreken bent» zoals u op 22 maart aangaf in de beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp?
De regering is altijd aanspreekbaar op de desbetreffende toezeggingen aan uw Kamer.
Kan het zijn dat de door u afgegeven garantie dat door Nederland opgeleide politie-agenten niet aan gevechtshandelingen zullen deelnemen aan voortschrijdend inzicht onderhevig is, c.q. niet wordt nageleefd?
De regering ziet geen redenen om de toezegging dat door Nederland opgeleide agenten niet zullen worden ingezet voor offensieve militaire acties aan te passen of in te trekken.
Terugvorderingen vanwege te hoge salarissen voor bestuurders |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u inmiddels 19 000 euro teruggevorderd op de rijksbijdrage van de TU Delft vanwege de overschrijding van het salaris van de bestuursvoorzitter, zoals u vorig jaar 3 november heeft aangekondigd? Zo nee, waarom niet?1
Ja, de terugvordering heeft inmiddels plaatsgevonden.
Is de korting van 19 000 euro ten koste gegaan van het budget voor onderwijs en onderzoek of heeft de bestuursvoorzitter dit geld uit eigen zak betaald?
Ik kan op dit moment alleen terugvorderen bij de instelling. In dit geval is het te vorderen bedrag in mindering gebracht op de rijksbijdrage van de betreffende instelling, onder gelijktijdige ophoging van het budgettaire macrokader van alle bekostigde universiteiten. De middelen komen, gegeven de mogelijkheden die de huidige bekostigingssystematiek biedt, weer beschikbaar voor het hoger onderwijs. Hierdoor worden deze middelen weer verdeeld over alle instellingen en blijven ze daarmee behouden voor het primaire proces in het hoger onderwijs.
Het wetsvoorstel «Normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector» (WNT), zoals deze nu in de Tweede Kamer voorligt, bevat een wettelijke procedure om, als een topfunctionaris werkzaam bij een onderwijsinstelling een beloning heeft ontvangen die in strijd is met de normering gebaseerd op de WNT, het teveel ontvangen bedrag bij de betrokken bestuurder terug te vorderen.
Indien het geld niet op de persoon zelf is verhaald, deelt u de mening dat u alsnog alles op alles moet zetten om dit gedaan te krijgen, conform de motie Jasper van Dijk? Zo ja, wat gaat u hiertoe ondernemen?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat u een wettelijk instrument zou moeten hebben om dit geld bij de persoon in kwestie te kunnen terugvorderen?
Zoals ik al in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, voorziet de WNT in een dergelijke mogelijkheid.
Hoe staat het met het terugvorderen van teveel betaalde salarissen en declaraties aan bestuurders van Hogeschool InHolland? Heeft het juridisch onderzoek naar mogelijkheden om geld op personen te verhalen, iets opgeleverd?3
De bedoelde terugvorderingen hebben nog niet plaatsgevonden. Conform de Algemene wet bestuursrecht worden binnenkort de betreffende conceptbesluiten voor hoor en wederhoor voorgelegd aan het College van bestuur van de Hogeschool Inholland.
Het juridisch onderzoek dat Inholland heeft laten instellen naar de mogelijkheden om te kunnen terugvorderen bij de betrokken bestuurders is nog niet afgerond. Zodra dit is afgerond, zal ik de Tweede Kamer over de uitkomsten informeren.
Indien er inderdaad juridische mogelijkheden zijn om geld op personen te verhalen, bent u dan bereid om dit ook te doen bij de bestuursvoorzitter van de TU Delft? Zo nee, waarom niet?
Pas na inwerkingtreding van de WNT heb ik juridische mogelijkheden om bezoldigingen – voor zover zij de wettelijke norm te boven gaan – terug te vorderen bij de betrokken bestuurder. Voor de casus van de bestuursvoorzitter van de TU Delft bestaat die mogelijkheid nog niet.
Heeft het OM al besloten om (verder) onderzoek te doen naar de declaraties van bestuurders van Hogeschool InHolland, zoals u meedeelde in het algemeen overleg van 28 juni jl.?3
Het Functioneel Parket heeft de FIOD opdracht gegeven een oriënterend onderzoek in te stellen, teneinde vast te stellen of sprake is van mogelijk strafbare feiten bij Hogeschool InHolland. Aangezien het onderzoek nog niet is afgerond kunnen hierover geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat bestuurders van onderwijsinstellingen niet anders behandeld dienen te worden dan het personeel van onderwijsinstellingen? Zo ja, bent u bereid om het zogenaamde governance-model te heroverwegen, waarbij bestuurders buiten de cao vallen en eigen regels in vrijblijvende gedragscodes vastleggen? Zo nee, hoe voorkomt u dat bestuurders «boven de wet» blijven staan waardoor niet hun salaris, maar het budget van de instelling wordt gekort?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het RTL Nieuwsinterview met de politiecommandant Samiullah Qatra |
|
Mariko Peters (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Hoe duidt u de uitspraak van de politiecommandant in RTL Nieuws1 dat de kans groot is dat de door Nederland opgeleide agenten in Kunduz moeten vechten?
Nederland traint in het kader van de geïntegreerde politie trainingsmissie agenten van de Afghan Uniformed Police (AUP). Zij zullen worden ingezet voor de civiele taken die worden omschreven in de Afghaanse Nationale Politie Strategie, zoals gemeld aan uw Kamer in de brief van 28 maart 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 425).2 Deze taken omvatten onder meer het handhaven van openbare orde en veiligheid, het verrichten van opsporingsactiviteiten en het optreden in noodsituaties. De strategie voorziet niet in de inzet van de AUP voor offensieve militaire acties. Het valt niet uit te sluiten dat de AUP wordt geconfronteerd met gewapend geweld. In dat geval kan de AUP, conform de Nationale Politiestrategie, handelend optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking.
In het licht van de debatten met uw Kamer hierover heeft de regering aanvullende verzekeringen gevraagd en gekregen van zowel de Afghaanse Minister van Binnenlandse Zaken, Bismillah Khan, de gouverneur van Kunduz, Jegdalek, als van de provinciale politiecommandant Qatra. Dit is 7 juni 2011 gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 27 925, nr. 428). Tijdens mijn bezoek aan Afghanistan begin juli zijn deze afspraken herbevestigd. De recente uitspraken van Qatra zijn in lijn met deze afspraken en de toezeggingen over dit onderwerp aan de Kamer.
Wat is in Kunduz de rol van de Afghan Uniformed Police (AU(C)P) bij speciale acties tegen de Taliban en criminele bendes? Om wat voor speciale acties gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Past de wijze waarop de politiecommandant zijn agenten inzet bij speciale acties volgens u binnen de afspraken met de Afghaanse autoriteiten? Kunt u dat toelichten?
Nederland heeft goede afspraken gemaakt met de Afghaanse autoriteiten over de civiele inzet van door Nederland getrainde agenten. Politiechef Qatra is zich goed bewust van die afspraken. Als door Nederland opgeleide agenten toch betrokken zouden worden bij offensieve militaire acties, zou dat in strijd zijn met de gemaakte afspraken en zal de regering passende maatregelen nemen, zoals is afgesproken met uw Kamer.
Bent u bereid de beantwoording van deze vragen mee te nemen in de eerstkomende stand van zakenbrief?
Ik vind het zinnig de vragen nu te beantwoorden.
De wijkenaanpak van de regering naar aanleiding van de voortdurende onrust in de Culemborgse wijk Terweijde |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opnieuw onrust in Culemborgse wijk Terweijde»?1
Ja.
Wat is er sinds de ongeregeldheden in de wijk na de jaarwisseling 2009–2010 gebeurd om de veiligheid en stabiliteit in de wijk te verbeteren? Hoeveel geld is hier door gemeente, rijk en andere partijen in geïnvesteerd? Welke resultaten zijn er bereikt?
De afgelopen anderhalf jaar heeft de gemeente Culemborg uitvoering gegeven aan het plan «Aansprekend Terweijde». Dit plan heeft tot doel de leefbaarheid in de wijk te verbeteren in de periode tot 2012. Dit wordt gemeten in de leefbaarheidsmonitor van 2013/2014. Terweijde dient dan een 6.9 te scoren. Het streven is dat Terweijde in 2015 een «normale» wijk in Culemborg is. Dat betekent dat er dan niet meer dan in de andere wijken van de stad sprake is van overlastgevend en strafbaar gedrag
Om deze doelen te bereiken werkt Culemborg met diverse partners samen. Speerpunten binnen deze integrale aanpak zijn een gezins- en persoonsgerichte aanpak, intensivering van toezicht en handhaving en het realiseren van voorzieningen en samenwerking met de bewoners.
Door deze aanpak heeft de gemeente de problemen terug weten te brengen. Het aantal vernielingen, geweldplegingen en overlast is fors afgenomen. Dit is ook terug te zien in de leefbaarheidsscores voor Terweijde. Terweijde-Componisten is van een 6,6 in 2008 naar een 7,0 in 2011 gegaan. Terweijde-Staatslieden van een 6,3 in 2008 naar een 6,4 in 2011. Met name in dit deel van de wijk dient dus nog verdere verbetering te worden bereikt. In het afgelopen jaar is te zien dat ook de veiligheid in de wijk is verbeterd.
Vanuit Rijk en gemeente samen is 3 miljoen euro geïnvesteerd in de uitvoering van het plan «Aansprekend Terweijde». Daarnaast worden er door andere partijen, waaronder de woningcorporatie, aanzienlijke bedragen geïnvesteerd in de wijk.
Klopt het dat een ingegooide ruit de directe aanleiding was tot het ontstaan van de nieuwe onrust? Zo nee, wat was dan de aanleiding? Zo ja, deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat een ingegooide ruit tot deze hernieuwde onrust leidt?
Het ingooien van de ruit heeft weliswaar tot enige onrust geleid, maar de gemeente en de politie hebben door snel optreden escalatie kunnen voorkomen. Dit was mede mogelijk dankzij het goede contact dat de gemeente inmiddels heeft met bewoners en met diverse sleutelfiguren in de wijk. Het incident en de gevolgen zijn van een andere orde dan de problemen die zich begin 2010 voordeden. Er zijn evenwel in de wijk nog steeds onderhuidse spanningen gebleven tussen een beperkte groep jeugdige personen in de wijk, waardoor incidenten kunnen escaleren. Daaraan wordt in het kader van «Aansprekend Terweijde» verder gewerkt.
Hoeveel incidenten zijn dit jaar in Terweijde geregistreerd die te herleiden zijn tot spanningen tussen de Marrokaanse en Molukse gemeenschappen? Hoe is op deze incidenten gereageerd en tot hoeveel aanhoudingen heeft dit geleid?
In de jaren 2009 tot en met juli 2011 zijn er 108 bekeuringen uitgeschreven aan personen die direct betrokken zijn bij de problemen in de wijk. In de periode vanaf januari 2010 tot en met juli 2011 zijn er 73 personen aangehouden die direct behoren tot de in de wijk Terweijde woonachtige groep personen die overlast veroorzaken en/of strafbare feiten hebben gepleegd.
De politie zet fors in waar het gaat om de handhaving in de wijk Terweijde. Ieder strafbaar feit dat ter kennis komt van de politie wordt onderzocht. In beginsel wordt altijd vervolgd, indien daarvoor voldoende strafvorderlijke gronden zijn.
Deelt u de mening dat uit de voortdurende onrust in de wijk Terweijde blijkt dat de aanpak van overlast, spanning tussen bevolkingsgroepen en verloedering vragen om een langdurige aanpak, waarbij behaalde vooruitgang stevig worden vastgehouden? Zo ja, wat heeft u gedaan om de veiligheid in de wijk Terweijde te vergroten en de gemeente te ondersteunen om de problemen daar aan te pakken?
De problematiek van overlast, spanning tussen bevolkingsgroepen en verloedering vereist, naast de bredere aanpak van de meervoudige problematiek, een langdurige aanpak op lokaal niveau. Daar heeft Culemborg ook financiële middelen voor ontvangen, en is de gemeente door het Rijk ondersteund met deskundigheid en expertise. Het lokale gezag heeft de instrumenten en mogelijkheden om openbare orde en veiligheid te handhaven.
Ziet u dat andere gemeenten, zoals Ede, Amersfoort, Arhnem en Helmond, wijken hebben waar bewoners geconfronteerd worden met ontoelaatbare overlast, intimidatie en criminaliteit? Wat doet u om de veiligheid en het leefklimaat in deze wijken te verbeteren en de bewoners hun woonplezier terug te geven?
Er zijn meerdere gemeenten met buurten en wijken waar problemen met de leefomgeving zijn. Voor een succesvolle aanpak van de meervoudige problematiek is een langdurige integrale en gebiedsgerichte manier van samenwerken noodzakelijk. Het kabinet blijft gemeenten ondersteunen in hun aanpak van de problematiek door uitbreiding van wet- en regelgeving die gericht is op de aanpak van sociale overlast en door kennisoverdracht onder andere van goede aanpakken en ervaringen.
Deelt u de mening dat het absoluut noodzakelijk is dat de wijkenaanpak met grote prioriteit ter hand wordt genomen, zodat broze resultaten behouden kunnen worden en de burgers uitzicht houden op verbetering? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat wijkenaanpak een belangrijke positie in het beleid van de regering en de gemeenten blijft houden?
Zie antwoord vraag 6.
Inzet politie Kunduz in de bestrijding van de Taliban |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Is het waar dat de Afghan Uniformed Police (AUP) in de provincie Kunduz niet langer alleen mag vechten uit zelfverdediging, zoals het voorgenomen beleid was, maar ook offensieve acties mag ondernemen, zoals politiecommandant Qatra stelt?1 Zo ja, wat zijn de nieuwe instructies en waarom zijn deze instructies afgegeven?
Nederland traint in het kader van de geïntegreerde politie trainingsmissie agenten van de Afghan Uniformed Police (AUP). Zij zullen worden ingezet voor de civiele taken die worden omschreven in de Afghaanse Nationale Politie Strategie, zoals gemeld aan uw Kamer in de brief van 28 maart 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 425).2 Deze taken omvatten onder meer het handhaven van openbare orde en veiligheid, het verrichten van opsporingsactiviteiten en het optreden in noodsituaties. De strategie voorziet niet in de inzet van de AUP voor offensieve militaire acties. Het valt niet uit te sluiten dat de AUP wordt geconfronteerd met gewapend geweld. In dat geval kan de AUP, conform de Nationale Politiestrategie, handelend optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking.
In het licht van de debatten met uw Kamer hierover heeft de regering aanvullende verzekeringen gevraagd en gekregen van zowel de Afghaanse Minister van Binnenlandse Zaken, Bismillah Khan, de gouverneur van Kunduz, Jegdalek, als van de provinciale politiecommandant Qatra. Dit is 7 juni 2011 gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 27 925, nr. 428). Tijdens mijn bezoek aan Afghanistan begin juli zijn deze afspraken herbevestigd. De recente uitspraken van Qatra zijn in lijn met deze afspraken en de toezeggingen over dit onderwerp aan de Kamer.
Deelt u de opvatting dat de nieuwe instructies niet overeenkomen met de afspraken die met de Kamer zijn gemaakt? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de toedracht en de afloop van een vuurgevecht begin augustus waarbij Afghaanse politieagenten in een vuurgevecht waren verwikkeld met aanslagplegers op een hotel voor buitenlanders in Kunduz-stad? Hadden Nederlandse militairen in Kunduz een rol bij de opsporing van de aanslagplegers? Zo ja, welke?
Op 3 augustus jl. hebben opstandelingen het beveiligingsbedrijf LANT Defence aangevallen, waarbij een auto met explosieven en twee zelfmoordenaars werden ingezet. De AUP heeft zich naar de plaats delict begeven en raakte bij de inrekening van de twee zelfmoordenaars in een schotenwisseling verwikkeld. Bij dit incident zijn beide zelfmoordenaars omgekomen.
Nederlandse militairen hebben geen betrokkenheid gehad bij dit incident.
Is het waar dat AUP-deelname aan offensieve acties is gepland? Deelt u de opvatting dat AUP-deelname aan offensieve actie niet in overeenstemming met het mandaat van de Kamer is? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van een bericht dat de Afghan National Police in de omgeving van Kunduz-stad bij acties betrokken was die ook in tal van andere plaatsen in Afghanistan werden ondernomen en waarbij in totaal zeker 6 mensen om het leven zijn gekomen? Waren ook agenten van de AUP uit Kunduz bij deze operatie betrokken? Zo ja, op welke wijze? In hoeverre was deze betrokkenheid in overeenstemming met de afspraken?2
Ik heb van dit bericht kennis genomen. Mij zijn geen gegevens bekend waaruit blijkt dat agenten van de AUP iets anders hebben gedaan dan het uitvoeren van hun civiele taken, zoals beschreven in de Afghaanse Nationale Politie Strategie.
Een reis van Nederlandse moslims naar een Egyptisch haatkamp |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Geheime dienst volgt Egyptisch uitstapje van bekeerlingen nieuwe moslims naar haatkamp»?1
Ja.
Hoe duidt u deze reis van haat en bedrog?
In Nederland zijn mensen vrij om, binnen de wettelijke grenzen, hun leven naar eigen inzicht, waarden en levensovertuiging in te richten en om daar uiting aan te geven. In Nederland wordt pas onderzoek verricht met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat, zoals een terroristische dreiging. Ik beschik niet over informatie dat van het islamkamp in Egypte een dergelijke dreiging uit zou gaan.
Worden de Nederlandse bekeerlingen die afreizen naar het haatkamp bij terugkomst extra in de gaten gehouden in verband met dreigend terroristisch gevaar?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de organisatie «Landelijk Platform Nieuwe Moslims» (LPNM) in heden of verleden subsidie ontvangen? Zo ja, deelt u de visie dat in dat geval al het ontvangen geld tot op de laatste cent moet worden terugbetaald?
Het «Landelijk Platform Nieuwe Moslims» heeft vanuit de rijksoverheid geen subsidie ontvangen.
Bent u van mening dat deze haatreis een gevaar kan opleveren voor de veiligheid van de Nederlandse samenleving? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden er getroffen dit gevaar tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevorderen dat indien betrokkenen naar hun haatbestemming afreizen, zij een enkele reis nemen en niet meer terug (kunnen) komen naar Nederland? Zo neen, waarom niet?
Personen die in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit kan niet de toegang tot het eigen land worden ontzegd. Het Nederlanderschap kan op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap worden ingetrokken indien de betrokkene onherroepelijk is veroordeeld voor misdrijven tegen de veiligheid van de Staat, waaronder misdrijven gepleegd met een terroristisch oogmerk, een veroordeling wegens het zonder toestemming van de Koningin werven van personen voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd, als die strijd zich tegen het Koninkrijk richt en misdrijven tegen de menselijkheid. Dit is niet aan de orde.
Het opleggen van preventieve huisverboden aan plegers van huiselijk geweld |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huisverbod vaak te laat opgelegd»?1 Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over het preventief opleggen van huisverboden?2
Ja.
Deelt u de mening van de directeur van de Federatie Opvang dat burgemeesters eerder huisverboden moeten opleggen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel de Wet tijdelijk huisverbod voorziet in de mogelijkheid een huisverbod op te leggen aan degenen van wie een dreiging van huiselijk geweld uitgaat en er (nog) geen (aantoonbare) strafbare feiten zijn gepleegd, blijkt uit de procesevaluatie dat daarvan weinig gebruik wordt gemaakt. Een belangrijke oorzaak hiervoor is, aldus de evaluatie, de omstandigheid dat het huisverbodtraject vaak start bij de politie. Dan zijn situaties al vaak ernstig uit de hand gelopen.
Ik deel de mening dat het huisverbod waar mogelijk eerder, preventiever ingezet moet worden. In de brieven die de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik op 14 februari 2011 en op 22 juni 2011 aan uw Kamer hebben gestuurd3 is aangegeven dat we met het in de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vastleggen van de rol van het steunpunt huiselijk geweld als meldpunt willen bevorderen dat situaties eerder worden gemeld, nog voordat zij uit de hand zijn gelopen.
Op 20 juli jl heeft de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie, mede namens de Staatssecretaris van VWS, in een brief aan alle colleges van burgemeester en wethouders, (onder andere) aandacht gevraagd voor de preventieve inzet van het huisverbod. Deze brief is als bijlage bijgevoegd.
Ook organiseer ik, samen met de Staatssecretaris van VWS en in samenwerking met de VNG, in december 2011 een bijeenkomst voor gemeenten waarin dit onderwerp aan de orde zal komen. Op basis van de uitkomst van deze bijeenkomst gaan we na of verdere acties nodig zijn.
Bent u bezig met een onderzoek naar wat er voor nodig is om het huisverbod ook uit voorzorg in te zetten? Zo ja, wanneer komt u met de uitkomst van dit onderzoek?
Zoals ik in mijn brief van 22 juni jl. heb aangegeven, lijkt er een spanningsveld te bestaan tussen het preventief opleggen van huisverboden en de formulering van artikel 2, eerste lid van de Wet tijdelijk huisverbod. Dit spanningsveld wordt meegenomen in de effectevaluatie, die in 2014 aan uw Kamer zal worden toegezonden.
Wanneer kan de uitkomst van de Effectevaluatie Wet tijdelijk huisverbod van het WODC worden verwacht?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt uw antwoord op de eerdere gestelde schriftelijke vragen, waaruit blijkt dat preventieve huisverboden op grond van de bestaande wet al mogelijk zijn zich tot de woorden van de directeur van de Federatie Opvang: «Toch zouden we liever zien dat de huisverboden ook worden ingezet als er vermoedens zijn van dreigend geweld»?
Zie antwoord vraag 2.
Levering van met dioxine vervuild vet door een Nederlands bedrijf |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Met dioxine verontreinigd vet uit Nederland in Deens veevoer»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een Nederlands bedrijf met dioxine vervuild vet heeft geleverd aan een Deense voerfabrikant?
Ja, ik kan bevestigen dat enkele partijen gehydrogeneerd palmolievetzuurdestillaat, met een gehalte dioxine tot maximaal 3x boven de norm (van
0,75 ng/kg WHO TEQ), vanuit een Nederlands productiebedrijf aan een Deense en ook Duitse voederfabrikant is geleverd. De productie van deze partijen gehydrogeneerde palmolievetzuurdestillaten heeft plaatsgevonden in de periode 14 april tot en met 2 mei 2011.
Wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld?
Het Nederlandse bedrijf heeft woensdag 17 augustus de nVWA op de hoogte gebracht van bevindingen van de Deense autoriteiten, nadat het Nederlandse bedrijf rond 16 augustus uit Denemarken bevestigd heeft gekregen dat een partij gehydrogeneerde palmolievetzuurdestillaat een te hoog gehalte dioxine had. Op vrijdag 19 augustus is de informatie van de Deense autoriteiten via het Rapid Alert Systeem voor Food en Feed aan de nVWA verstuurd.
Is het waar dat de verontreiniging onderzocht wordt door de leverancier/producent van het vet in samenwerking met de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA)?
Ja, de verontreiniging wordt door de producent van het vet in samenwerking met de nVWA en het Rikilt onderzocht.
Is de oorsprong van de dioxine al bekend? Zo ja, wat was de bron hiervan?
Nee. Onderzoek naar de oorzaak van de contaminatie met dioxine vindt momenteel plaats. Omdat de oorzaak van de contaminatie nog niet bekend is, levert het bedrijf momenteel alleen partijen gehydrogeneerd palmolievetzuurdestillaat af, indien een analyse heeft aangetoond dat het gehalte dioxine normconform is.
Is het mogelijk dat er technische vetten zijn gebruikt of verhandeld en dat deze voor de besmetting hebben gezorgd, zoals dat eerder dit jaar in Duitsland het geval was? Zo ja, welke sanctie staat hierop? Zo nee, op welke wijze heeft u dit vastgesteld?
Nee. Onder andere op basis van onderzoek van de gebruikte grondstoffen is dit vastgesteld.
Welk bedrijf is verantwoordelijk voor de dioxinebesmetting?
Gelet op het belang van onderzoek, meen ik dat het niet wenselijk is om de naam van het betrokken bedrijf te noemen. Het Nederlandse bedrijf heeft zich onverwijld bij de nVWA gemeld nadat de dioxinebesmetting was geconstateerd, en heeft ook de afnemers van mogelijk verontreinigde producten geïnformeerd.
Welke wettelijk geregelde waarborgen zijn er om te voorkomen dat Nederlandse producenten en handelaren met dioxine vervuilde vetten verhandelen?
Voor de diervoedersector is een uitgebreid pakket regelgeving vastgesteld. Onder andere de diervoederhygiëneverordening (EG) nr. 183/2005, waarin beginselen van HACCP en hygiëne zijn opgenomen, en de Richtlijn ongewenste stoffen 2002/32/EG dienen er toe bij te dragen dat diervoeders gezond en van goede handelskwaliteit zijn. Dit uitgebreide pakket regelgeving voorkomt echter niet dat incidenten kunnen plaatsvinden. In de lijn van de Algemene levensmiddelenverordening (EG) nr. 178/2002, heeft het Nederlandse bedrijf de bevoegde autoriteiten onverwijld geïnformeerd en heeft alle maatregelen genomen om de contaminatie te verhelpen en nader onderzoek uit te voeren naar de oorzaak van de contaminatie.
Deelt u de mening dat dit incident wederom aantoont dat er een positieflijst voor veevoer ingevoerd moet worden om de risico’s van dioxinebesmetting van veevoer te verkleinen?
Ik deel uw mening over een positieflijst niet. Een positieflijst voor toegestane veevoedergrondstoffen geeft geen garantie dat zich géén contaminatie voordoet met een ongewenste stof. Een positieflijst kan namelijk niet voorkomen dat er zich bijvoorbeeld een productiefout voordoet waardoor ongewenste stoffen in een grondstof terecht komen.
Patiëntregistraties als voorwaarde voor zorgcontractering |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u nog steeds de mening dat een koppeling tussen het transparant maken van behandelingen met dure geneesmiddelen (DBC’s) en het monitoren van behandeluitkomsten door middel van het gebruik van patiëntregistraties bijdraagt aan inzicht in de kwaliteit en de kosten van zorg, en derhalve aan inzicht in de prestaties die ziekenhuizen leveren en dat dit essentieel is om de kwaliteit van behandelingen te verbeteren en de kosten ervan te verlagen?1
Ik onderschrijf de gedachte dat patiëntregistraties gericht op zorg met (dure) specialistische geneesmiddelen kunnen bijdragen aan meer inzicht in de toepassing en uitkomsten (kwaliteit en kosten) van die zorg in instellingen. Het uit de vragen van het lid Dijkstra doorklinkende bredere belang van kwaliteitstransparantie voor het functioneren van het zorgsysteem onderschrijf ik ook.
Wat bedoelt u precies met de uitkomst van uw contact met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hierover, «dat de juridische en operationele haalbaarheid van een dergelijke koppeling vanaf 2013 op dit moment onduidelijk is en nader onderzocht moet worden»?
Ik bedoel daar vooral mee dat eerst nagegaan moet worden wat de reikwijdte is van wat thans al bij wet bepaald is, en de mate waarin daar door de professionele marktpartijen al dan niet aan voldaan wordt, of niet aan voldaan kan worden.
De vragen van het lid Dijkstra spitsen zich toe op het van overheidswege verplicht stellen van een koppeling tussen de inzet van registraties en zorginkoop van (dure) specialistische geneesmiddelen. Ook de motie Dijkstra (TK 29 477, nr. 158) gaat daarover.
Op grond van de Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG) kan de NZa maatregelen treffen in het geval er, als gevolg van informatietekort, structurele problemen ontstaan bij de zorginkoop door professionele marktpartijen. Die maatregelen betreffen het stellen van transparantievoorschriften en ook het direct beïnvloeden van de wijze van tot stand komen van overeenkomsten en de voorwaarden daarin. Gelet op het voorgaande wil ik onderzoeken in hoeverre de gewenste transparantie niet door partijen zelf wordt of kan worden gerealiseerd en in hoeverre dit leidt tot structurele problemen bij de zorginkoop. Alleen in dat laatste geval ligt er een rol voor de overheid om de gewenste verplichting vorm te geven (via een interventie door de NZa). Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek door de NZa komt dus de vraag aan de orde of het verplicht stellen noodzaak is, wat de daarbij passende wettelijke instrumenten zijn en of zulks (juridisch) opportuun en (uitvoeringstechnisch) haalbaar is.
Ik verwacht dat de NZa enkele maanden nodig heeft om onderzoek naar deze vragen te verrichten en om veldpartijen te consulteren. Het onderzoek is nog niet begonnen omdat dit eerst ingepast dient te worden in het werkplan van de NZa. Daarover ben ik nu in gesprek met de NZa.
Kunt u aangeven wat de NZa precies gaat onderzoeken? Binnen welke termijn het onderzoek moet zijn afgerond?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij het verzoek aan de NZa om onderzoek te doen naar de juridische en operationele haalbaarheid van een koppeling tussen patiëntregistraties en door artsen geopende DBC’s rekening gehouden met de termijn, zoals gesteld in de motie Dijkstra2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bedoelt u precies als u zegt dat u verwacht dat instellingen gaan meedoen aan het ZonMw-programma Goed Gebruik van Geneesmiddelen, terwijl de strekking van de in vraag 4 genoemde motie nu juist was de kwaliteit van de behandeling met behulp van patiëntregistraties als voorwaarde voor zorgcontractering te stellen, zodat alle instellingen genoodzaakt zijn die registraties aan te leveren?
Allereerst wil ik opmerken dat mijn antwoord betreffende de verwachting dat «instellingen zouden meedoen», betrekking had op het meedoen aan registraties zodra deze beschikbaar zijn, en niet op het meedoen aan het ZonMW programma Goed Gebruik van Geneesmiddelen (GGG). Dat doet echter niets af aan uw vragen, waarin u neem ik aan doelt op het gegeven dat mijn antwoorden de mogelijkheid open laten van een aanpak waarbij partijen zelf het initiatief nemen, terwijl uw motie juist strekt tot een meer formele en verplichte benadering. De reden dat ik stil heb gestaan bij de eerstgenoemde benadering is met name ingegeven door het gestelde in mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4. Daarnaast waren aanleiding voor die benadering de reeds door veldpartijen gestarte initiatieven en het gegeven dat die benadering niet de bovengenoemde vragen oproept die gepaard gaan met een verplichtende benadering. Dit alles neemt niet weg dat ik de weg die de motie voor staat zal proberen uit te voeren. Ik heb daar verder in beginsel ook geen bezwaar tegen anders dan de vraag of het past binnen het stelsel en de WMG en of het uitvoerbaar is.
Wat bedoelt u precies met «indien nodig, is het denkbaar om in NZa-beleidsregels inzake declaratie van DBC-zorgproducten en add-on’s deelname aan registraties als transparantievereiste verplicht te stellen», terwijl genoemde motie uitgaat van het voorwaardelijke karakter van patiëntregistraties voor zorgcontractering en daarmee het verplicht stellen automatisch geregeld is?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de prestatiebekostiging van ziekenhuizen alleen kan slagen als er een verantwoorde koppeling verkregen wordt tussen patiëntregistraties (behandelresultaten) enerzijds en geopende DBC-zorgproducten (kosten) anderzijds en dat derhalve het voorwaardelijke karakter van patiëntregistraties voor zorgcontractering van zorg met dure geneesmiddelen moet worden uitgebreid naar andere behandelingen in het B-segment? Zo ja, welke afspraken maakt u hierover met de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen? Zo nee, hoe wilt u de prestatiebekostiging dan doen slagen?
Ik zie de invoering van de prestatiebekostiging, net als de naleving van transparantievereisten als belangrijke, maar onafhankelijke randvoorwaarden voor het functioneren van het zorgsysteem. Ik deel uw mening op dit punt dan ook niet. Wel ben ik van mening dat van het systeem van belonen naar prestatie een prikkel uit gaat naar aanbieders en zorgverzekeraars om de gewenste kwaliteitsinformatie inzichtelijk te maken respectievelijk te belonen. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Versoepeling van visserijregels na een intensieve lobby van Sportvisserij Nederland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wijziging visserijregels per 1 maart 2012»?
Ja, gesteld dat hiermee wordt gedoeld op het bericht met deze titel op de website van Sportvisserij Nederland van 19 augustus jl.
Is het waar dat u de regels die voortvloeien uit de Visserijwet gaat verruimen per 1 maart 2012? Zo ja, waarom moet de Kamer dat vernemen via de website van Sportvisserij Nederland? Zo nee, hoe zit het dan?
Het voornemen om de regelgeving voor de binnenvisserij aan te passen en te vereenvoudigen is reeds aan uw Kamer aangekondigd in de beleidsbrief over het binnenvisserijbeleid van 13 november 2009. Hierin is aangegeven dat een actualisatie van de betreffende regelgeving zal worden doorgevoerd. Enerzijds omdat een aantal bepalingen voor vissoorten aan de recente bestandsontwikkelingen moeten worden aangepast, anderzijds omdat op een aantal onderdelen een vereenvoudiging van visserijregelgeving mogelijk en gewenst is. Met betrekking tot dit laatste punt is hierbij onder andere verwezen naar het reeds per 28 april 2006 aan uw Kamer aangekondigde voornemen om de vergunningstelsels voor nachtvisserij en electrovisserij te vervangen door algemene regels.
Kunt u uiteenzetten hoe u op het idee bent gekomen om het Reglement voor de binnenvisserij 1985 en het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 te wijzigen? Heeft u dat zelf bedacht of hebt u uw ambtenaren aan het werk gezet na de «intensieve lobby» die Sportvisserij Nederland naar eigen zeggen heeft gevoerd voor flinke verruiming van de mogelijkheden voor sportvissers?
Zie de beantwoording van vraag 2. Het is dus niet juist dat de beoogde wijzigingen tot stand zijn gekomen na een «intensieve lobby».
Is het waar dat u op aandringen van Sportvisserij Nederland voornemens bent om het verbod op vissen op de Europese meerval op te heffen, de gesloten tijd voor de worm te schrappen en het nachtvissen het hele jaar door toe te staan?
Eén van de soorten waarvoor geldt dat op basis van de recente bestandsontwikkelingen een wijziging in de regelgeving kan plaatsvinden, is de Europese meerval. Van deze soort is het bestand dusdanig toegenomen dat sportvisserij met de hengel op deze soort mogelijk kan worden gemaakt. Overigens worden ook nu al meervallen gevangen met de hengel, als onbedoelde vangst wanneer met toegestane aassoorten op roofvissen als snoekbaars en snoek wordt gevist. De sportvisserij op meerval zal onder beperkingen worden toegestaan. Er zal voor deze soort een jaarrond terugzetverlichting in de regelgeving worden opgenomen, op grond waarvan iedere gevangen meerval levend in hetzelfde water dient te worden teruggeplaatst.
Het schrappen van de gesloten tijd voor de worm kan zonder problemen plaatsvinden. Voor de sportvisserij met de worm geld tot dusver een gesloten periode in de maanden april en mei. Dit is destijds ingesteld ter bescherming van de visserij op roofvissen als baars, snoekbaars en snoek en de visserij op aal. Voor de genoemde roofvissen geldt echter al een gesloten periode in de genoemde maanden die zal blijven bestaan. Voor de aalvisserij met de hengel is een jaarrond terugzetverplichting in de VISpas opgenomen. Er is derhalve geen aanleiding om de gesloten periode voor het gebruik van de worm nog te handhaven.
Met betrekking tot de nachtvisserij met de hengel was het altijd al toegestaan om gedurende de maanden juni, juli en augustus te vissen. Buiten de genoemde maanden was het in het merendeel van de binnenwateren ook reeds toegestaan om ’s nachts met de hengel te vissen. Hiervoor was per water een ontheffing of vrijstelling vereist. Deze administratieve last (vergunningstelsel voor de nachtvisserij) kan derhalve komen te vervallen. De afwegingen van natuurbelangen in relatie tot de uitoefening van deze vorm van visserij kunnen – indien aan de orde – worden meegenomen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de in dat verband vast te stellen beheerplannen voor specifieke gebieden of in de afzonderlijke vergunningverlening.
Deelt u de mening dat het schrappen van regels die wilde diersoorten nu beschermen alleen kan op basis van onafhankelijke wetenschappelijke kennis en niet omdat een belangenbehartiger van hobbyisten dat makkelijker vindt? Zo ja, op basis van welke (wetenschappelijke) informatie denkt u verruiming van de regels te kunnen verantwoorden?
De afwegingen die aan de voorgenomen wijzigingen ten grondslag liggen zijn gemaakt op basis van een door het onderzoeksinstituut Imares verrichte studie naar de gewenste wettelijke bescherming voor de verschillende in Nederland voorkomende vissen.
Zijn bij de voorbereiding van deze wijzigingen ook andere maatschappelijke organisaties geconsulteerd die opkomen voor de belangen van dieren, natuur en milieu? Zo ja, welke? Op welke wijze en op welk moment zijn zij betrokken bij de voorbereiding van de wetswijziging?
De voorgenomen wijzigingen zijn vooraf geconsulteerd met de sectororganisaties voor sportvisserij en beroepsvisserij en met het Productschap Vis. Tevens heeft vooraf een consultatie plaatsgevonden van het RAVON, die betrokken is bij de monitoring van vissen, amfibieën en reptielen in Nederland en die zich inzet voor de bescherming van de genoemde diergroepen. Recent heeft vanaf 1 juli tot en met 15 augustus jl. nog een brede internetconsultatie van de voorgenomen wijzigingen plaatsgevonden, waarbij het voor burgers en organisaties mogelijk was om hun standpunt ten aanzien van de voorgenomen wijzigingen kenbaar te maken.
Bent u voornemens de voorstellen tot wijziging van de reglementen aan de Kamer aan te bieden in verband met artikel 4, vijfde lid en artikel 9, zesde lid van de Visserijwet 1963?
Overeenkomstig de daarvoor geldende regels uit de Visserijwet 1963 is niet voorzien in het voorleggen van de voorgenomen wijziging aan de Staten-Generaal. Omdat bij de voorgenomen wijzigingen geen sprake is van aanpassing van regels waarbij de vangstcapaciteit in het geding is, zijn de door het vragenstellend lid genoemde artikelleden niet van toepassing.
Bent u bekend met de website www.meerval.nl die actief het vangen van meervallen in Nederlandse wateren promoot? Zo ja, bent u bereid, gezien het geldend verbod op gericht vissen op meerval, op te treden tegen deze website en haar makers? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de door u genoemde website. Ik heb de nieuwe Voedsel- en warenautoriteit gevraagd de redacteuren van de website te wijzen op geldende wetgeving ten aanzien van het vissen op meerval en hen te verzoeken de website dienovereenkomstig aan te passen.
Hoge toeristenbelasting |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel Toeristenbelasting steeds hoger – «Gemeenten knijpen de toerist uit»1 waarin wordt gesteld dat gemeenten de toeristenbelasting misbruiken en erkent u dit probleem?
Ik heb kennisgenomen van het desbetreffende artikel.
Op grond van de Gemeentewet mogen gemeenten toeristenbelasting heffen ter zake van het verblijf van personen die niet als ingezetene staan ingeschreven. De opbrengst van deze belasting vloeit in de algemene middelen van de gemeente. Het is vervolgens aan de gemeente om te bepalen hoeveel er wordt besteed aan toeristische voorzieningen.
De gemeenten zijn vrij in het te stellen tarief. Dit is wettelijk verankerd. Over de tarieven van de toeristenbelasting wordt besloten in de gemeenteraad, als democratisch gelegitimeerd orgaan van de gemeente. Een dergelijk besluit hoort daar ook thuis, omdat men daar de lokale situatie het beste kent.
Als een gemeente besluit het tarief van de toeristenbelasting te wijzigen of de besteding van de opbrengsten te wijzigen, dan is dat haar eigen keuze en dus in overeenstemming met de geldende wettelijke en bestuurlijke kaders.
Welke omvang heeft dit probleem? Hoeveel gemeenten hebben de Toeristenbelasting buitensporig (met 5% of meer) verhoogd?
Het gemiddelde tarief van de toeristenbelasting bedraagt dit jaar 1,34 euro per overnachting; de gemiddelde tariefstijging ten opzichte van 2010 3,6%. Doordat het bij de toeristenbelasting om kleine bedragen gaat, kan een absoluut kleine prijsstijging in percentage soms aanzienlijk zijn.
Het Rijk houdt het macrobeeld van de lokale lasten in de gaten. Het Rijk heeft om die reden geen eigen overzicht van de tariefstijgingen van de toeristenbelasting per gemeente. Een overzicht van de tarieven van de toeristenbelasting in 2011 per gemeente is wel terug te vinden op www.coelo.nl.
De groep gemeenten die de toeristenbelasting volledig laat terugvloeien in de algemene middelen, is in de periode 2008–2011 gestegen, zo blijkt inderdaad uit recent onderzoek van Kamer van Koophandel Nederland2. Gemeenten staan, zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 1, vrij in deze keuze.
Overigens zetten gemeenten, naast de opbrengst van de toeristenbelasting, ook de algemene middelen van de begroting vaak in voor toeristisch-recreatieve voorzieningen. Het is niet ongebruikelijk dat het gemeentelijk budget voor toeristisch-recreatieve voorzieningen hoger is dan de opbrengst van de toeristenbelasting.
Klopt het dat, zoals in het artikel wordt gesteld, de toeristenbelasting nu vaak niet wordt besteed aan onderwerpen waar de toerist of recreatieondernemer iets aan heeft en dat gemeenten deze belasting steeds meer gebruiken om de reguliere gemeentelijke begroting sluitend te maken? Deelt u de mening dat de toeristen belasting alleen gebruikt zou moeten worden voor het in stand houden van of verbeteren van toeristische voorzieningen en niet bedoeld is om gaten in de begroting te dekken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het oneigenlijk gebruik van de toeristenbelasting aan de orde te stellen bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Zoals ik u in antwoord op vraag 1 heb toegelicht, is geen sprake van oneigenlijk gebruik van de toeristenbelasting. Overleg met de VNG hierover is daarom niet aan de orde.
Bent u daarnaast bereid om in overleg met de VNG na te denken over maatregelen die misbruik van de toeristenbelasting kan helpen voorkomen/tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen hebt u dan in gedachten om misbruik te voorkomen?
Zoals ik u in antwoord op vraag 1 heb toegelicht, is er geen sprake van misbruik van de toeristenbelasting. Het nemen van maatregelen is dus niet aan de orde.
Het bericht dat de staatssecretaris particuliere studenten zou straffen |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) van woensdag 24 augustus 2011, waarin wordt beschreven dat studenten, die eerst een door de overheid niet bekostigde particuliere bacheloropleiding hebben gevolgd, voor een tweede bacheloropleiding onder bepaalde omstandigheden instellingscollegegeld moeten betalen?
Ja.
Klopt het dat deze studenten het instellingscollegegeld moeten betalen, ondanks het feit dat de overheid hun eerste studie niet bekostigd heeft en dit dus feitelijk geen tweede bekostigde studie is? Zo ja, hoe past dit in het door de Kamer aangenomen uitgangspunt van één bekostigde bachelor en één bekostigde master per student?
Zie het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Jadnanansing.
Deelt u de mening dat studenten die in zichzelf hebben geïnvesteerd met een particuliere opleiding, hiervoor niet gestraft moeten worden als zij alsnog een bekostigde opleiding willen volgen? Kunt u uiteenzetten welke opleidingen onder een «bekostigde bachelor of masteropleiding» vallen in de zin van de tweede studieregeling en of hiertoe ook particuliere opleidingen gerekend worden?
Zie het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Jadnanansing.
Bent u voornemens om het binnen afzienbare termijn voor studenten mogelijk te maken om een tweede studie tegen wettelijk collegegeld te volgen, indien hun eerste studie door de overheid niet bekostigd wordt?
Zie het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Jadnanansing.
De opvolging van aanbevelingen van het VN-Mensenrechtencomité en de opvolging van de aanbevelingen van het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de openbare brief gericht aan de Permanente Vertegenwoordiger van Nederland te Genève van 10 mei 2011, waarin de speciaal rapporteur van het VN-Mensenrechtencomité de Nederlandse regering voor de tweede keer herinnert aan de openstaande vragen van het comité?1
Ja.
Wat is de exacte reden voor de vertraging in de verzending van de tussenrapportage?
De rapportage is op 16 september bij het Mensenrechtencomité ingediend. Het comité is steeds op de hoogte gehouden van de voortgang van de Nederlandse tussenrapportage. De tussenrapportage was vertraagd omdat er sprake was van noodzakelijke herzieningen naar aanleiding van de staatkundige hervormingen van het Koninkrijk in oktober 2010.
Kunt u toelichten op welke wijze u van plan bent om het vierde periodieke rapport en de reactie van de Nederlandse regering op de aanbevelingen die in dit rapport worden gedaan openbaar gaat maken? Indien u dit niet van plan bent, wat is de verklaring voor het gegeven dat u aanbeveling 28 van dit rapport, waarin de openbaarheid van dit rapport expliciet wordt gevraagd o.a. voor het bredere publiek, NGO’s en universiteiten en openbare bibliotheken, terzijde wenst te schuiven?
Het vierde periodieke rapport van het Koninkrijk der Nederlanden is al geruime tijd openbaar en is in te zien op de website van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties. Bij brief van 15 oktober 2009 heeft de toenmalige minister van Justitie de aanbevelingen van het comité naar aanleiding van de vierde rapportage, met een kabinetsreactie hierop, aan uw Kamer gestuurd (TK 2009–2010, 32123-VI, nr. 11) Ook de tussentijdse rapportage, waarin nader wordt ingegaan op enkele van deze aanbevelingen is direct na indiening bij de VN ter kennisgeving aan de Tweede Kamer gezonden. De reactie van de regering zal op termijn eveneens door de VN op de website van het mensenrechtencomité worden geplaatst.
Bent u bereid het Nederlandse voorbehoud bij artikel 10 van het internationaal verdrag inzake burger en politieke rechten in te trekken en de voorbehouden bij de andere artikelen te heroverwegen, zoals aanbevolen door het mensenrechtencomité in alinea 4 van de «concluding observations»? Indien nee, waarom niet?2
Het comité spoort Nederland aan de voorbehouden bij het Verdrag te heroverwegen en vraagt in het bijzonder aandacht voor het voorbehoud bij artikel 10, dat ziet op de scheiding van verdachten en veroordeelden. Die scheiding is een belangrijk uitgangspunt in de Nederlandse penitentiaire regelgeving en in de penitentiaire praktijk. Het voorbehoud is gemaakt omdat er op dat uitgangspunt in de Nederlandse regelgeving enkele belangrijke uitzonderingen bestaan. Niettemin zal Nederland, zoals ook in de kabinetsreactie van oktober 2009 al is aangegeven, opnieuw bekijken of het voorbehoud kan worden ingetrokken. Uiterlijk in juli 2014, wanneer Nederland zijn volgende periodieke rapportage onder dit Verdrag dient in te dienen, zal op deze aanbeveling van het mensenrechtencomité nader worden ingegaan.
Deelt u de mening van het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie, die in aanbeveling 21, alinea 8, aangeeft het zeer zorgwekkend te vinden dat incidenten van racistische en xenofobe aard met name teweeggebracht door extremistische politieke partijen ongunstig kunnen zijn voor het politieke dialoog rondom rassendiscriminatie? Indien nee, waarom niet?3
De Nederlandse samenleving kenmerkt zich door een grote verscheidenheid. Vrijheid en openheid van de samenleving maken deze pluriformiteit mogelijk.
De Nederlandse Grondwet en mensenrechtenverdragen hebben deze vrijheid verankerd en zijn daarmee een bron van breed gedeelde uitgangspunten.
Debat over maatschappelijke vraagstukken is van cruciaal belang in een democratische rechtsstaat. Ook wanneer het gaat over zaken die betrekking hebben op de uitoefening van grondwettelijke vrijheden. Het spreekt voor zich dat er tegen uitlatingen, die onverenigbaar zijn met wettelijke bepalingen en juridische kaders die nationaal en internationaal zijn geschapen in het kader van de vrijwaring van discriminatie, wordt opgetreden.
Intimidatie van politieke kandidaten wordt niet toegestaan en openbare discussies over politieke standpunten vinden in een democratische rechtsstaat vanzelfsprekend plaats. In het publieke debat hebben politici daarvoor veel ruimte. De ruimte die politici hebben is bij discussie en debat in het parlement nog groter. De grenzen van de ruimte worden uiteindelijk door de rechter bepaald.
Aantekening:
Overigens is de geciteerde passage bij vraag 7 niet terug te vinden in document CERD /C/NLD/CO/17-18 dd 25 maart 2010.
Op welke wijze geeft de Nederlandse regering gehoor aan de door het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie in alinea 4 geplaatste aanbeveling waarbij de Nederlandse regering wordt verzocht om in haar migratiebeleid de geschikte balans te vinden tussen verantwoordelijkheid van de Staat onder de Conventie en de verantwoordelijkheid van immigrantengemeenschappen in Nederland?
Waarschijnlijk wordt in de vraag het integratiebeleid bedoeld in plaats van het migratiebeleid, omdat CERD-aanbeveling 4 verwijst naar het integratiebeleid.
De regering heeft op 28 juni 2011 in een brief aan de Tweede Kamer haar visie op het integratiebeleid aangeboden; zie Tweede Kamer 32 824, nr. 1. Daarin wordt de balans beschreven tussen de verantwoordelijkheid van de Staat en de migrant met het oog op een zo voorspoedig mogelijk verloop van het integratieproces.
Voorts heeft de regering op 15 juli 2011 in een brief aan de Tweede Kamer de aanscherping van maatregelen in het actieprogramma ter bestrijding van discriminatie uiteengezet; zie Tweede Kamer 30 950, nr. 34.
Kunt u toelichten of de zinssnede : «it goes without saying that action against utterances incompatible with provisions of law or with legal frameworks created at national and international level with a view to eliminating discrimination» volgens u ook voor Nederlandse politici moet gelden? Indien nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse regering haar zesde periodieke rapport over het VN Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing al ingediend? Klopt het dat dit rapport op 30 juli jl. ingediend had moeten worden? Bent u bereid dit rapport aan de Kamer toe te zenden?
Dit rapport had op 15 juli jl. moeten worden ingediend. De regering heeft er naar gestreefd het rapport tijdig in te dienen maar dit is door het uitvoerige afstemmingsproces, waarbij verschillende departementen en alle vier de landen van het Koninkrijk zijn betrokken, helaas niet gelukt. Het ministerie heeft op dit moment bijna alle bijdragen voor het rapport ontvangen. Ook in dit geval is het anti-foltercomité van de VN op de hoogte gesteld van de voortgang van de Nederlandse rapportage. Ik ben bereid dit rapport na indiening aan de VN ook ter kennisgeving aan de Kamer toe te zenden.
Deelt u de mening dat rapporten die voortvloeien uit verdragsverplichtingen altijd ter kennisgeving aan de Kamer voorgelegd moeten worden? Indien ja, gaat u dit uitvoeren? Indien nee, waarom niet?
Rapporten die voortvloeien uit verdragsverplichtingen zullen in de toekomst zo spoedig mogelijk na indiening bij de VN ook ter kennisgeving aan de Kamer worden gestuurd.
Hoge annuleringskosten bij online boeken van reizen |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom de bedenktijd uit de wet Kopen op afstand en de Europese e-commercerichtlijnen niet geldt voor het boeken van reizen? Geldt dat voor alle diensten die op reizen betrekking hebben zoals het boeken van een pakketreis (vlucht, lokaal vervoer en hotel), het boeken van separate vliegtickets, het reserveren van een hotel, huisje of camping, enzovoorts?
De Nederlandse regels over koop op afstand, waaronder ook telefonische
verkoop en verkoop via een webwinkel vallen, zijn opgenomen in het Burgerlijk Wetboek (titel 1, afdeling 9A, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, inzake overeenkomsten op afstand) en vinden voor een groot deel hun oorsprong in de richtlijn koop op afstand.1 Deze richtlijn zorgt ervoor dat overal in Europa hetzelfde minimum aan consumentenbescherming geldt en kent onder meer het recht toe aan de consument om binnen een bepaalde periode de overeenkomst te ontbinden (het herroepingsrecht). De regeling over pakketreizen kent geen herroepingsrecht (titel 7A van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gebaseerd op de richtlijn pakketreizen).
Bepaalde overeenkomsten zijn van het herroepingsrecht van de richtlijn koop op afstand uitgesloten. Het gaat hier onder meer om diensten met betrekking tot logies, vervoer, het restaurantbedrijf en vrijetijdsbesteding die tijdens een bepaalde periode of op een bepaald moment verricht moeten worden (artikel 3 van de richtlijn en artikel 7:46i BW). Voor dit soort diensten geldt geen herroepingsrecht omdat er bijna altijd sprake is van een unieke reservering voor de consument, meestal bij een derde partij zoals de vervoerder. Bij een boeking van deze diensten door de consument wordt deze in de meeste gevallen meteen bij de diverse toeleveranciers vastgelegd. Deze toeleveranciers hanteren hun eigen leverings- en annuleringsvoorwaarden richting de aanbieder. De aanbieder van de dienst zal bij annulering daarom zelf vaak aanzienlijke kosten moeten maken bij geboekte vliegtickets of vakanties. Meer in het algemeen zijn prijzen van vakantiediensten sterk tijdgebonden. Als de consument toch kan herroepen, zal dit extra kosten met zich meebrengen omdat de reservering mogelijk komt te vervallen en plekken niet meer voor hetzelfde bedrag kunnen worden verkocht. Ook bij de totstandkoming van de nieuwe richtlijn consumentenrechten is om deze redenen het herroepingsrecht uitgesloten voor de genoemde diensten.
Vindt u het vandaag de dag, nu inmiddels een meerderheid van de consumenten zijn vakantie «op afstand» (via internet of telefonisch koopt), nog steeds terecht dat consumenten geen wettelijke bedenktijd hebben wanneer zij een vakantie of een reis boeken?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is een boeking van een reis via internet eigenlijk juridisch bindend? Is de consument juridisch gebonden bij het opgeven van zijn persoonsgegevens of pas wanneer hij een betalingshandeling verricht (bijvoorbeeld door creditcardgegevens op te geven)?
Het enkel invullen van de persoonsgegevens leidt niet tot een juridisch bindende overeenkomst. Het sluiten van een overeenkomst is gebaseerd op aanbod en aanvaarding (6:217 BW). Voor via internet gesloten overeenkomsten gelden op grond van de artikelen 6:227a-6:227c BW aanvullende eisen. De consument is gebonden aan de overeenkomst nadat hij de door hem gewenste reis heeft geselecteerd en akkoord is gegaan met de algemene voorwaarden. Hij kan de overeenkomst ontbinden tot het moment dat de aanbieder de boeking van de reis heeft bevestigd. De dienstverlener is bij de boeking verplicht om de consument goede informatie te verstrekken over het boekingsproces en hoe de overeenkomst tot stand zal komen (6:227b lid 1 BW). Laat de dienstverlener dit na, dan kan de consument de overeenkomst vernietigen, zodat hij hieraan niet langer is gebonden (6:227b lid 4 BW).
Zijn ook bij u voorbeelden bekend van mensen die bij het ontvangen van de boeking een fout ontdekten, bijvoorbeeld in de naam die ze hadden opgegeven voor het vliegticket of de datum waarop de reis moet plaatsvinden, maar die ondanks dat ze dat direct aangaven voor de wijziging of annulering toch een aanzienlijk deel van de reissom moesten betalen? Zijn mensen juridisch verplicht in zo'n geval te betalen? Of geldt het algemene rechtsbeginsel van redelijkheid en billijkheid en kunnen mensen met een beroep daarop voorkomen dat ze verplicht worden grote bedragen te betalen voor een wijziging of voor een vakantie die ze niet genoten hebben?
Bij het sluiten van iedere overeenkomst geldt dat zowel de verkoper als de consument rechten en plichten hebben. Ook ben ik van mening dat van consumenten een eigen verantwoordelijkheid mag worden verwacht bij het aangaan van overeenkomsten. Het maakt daarbij geen verschil of deze overeenkomst online of in een winkel wordt gesloten.
Ter voorkoming van fouten wordt de consument bij het boeken via een webwinkel verschillende malen gevraagd om zijn gegevens te controleren. Voordat de betaling plaatsvindt, krijgt de consument nogmaals de vraag of alle gegevens kloppen. Gaat het om een vooraf samengestelde reis, dan mag de aanbieder van een dienst bepaalde kosten rekenen voor door de consument gevraagde wijzigingen of annulering met een maximum van de reissom (7:503 BW). De consument moet hier wel van in kennis worden gesteld en moet akkoord gaan met de voorwaarden. Ik vind dat de kosten in redelijke verhouding moeten staan met de daadwerkelijk gemaakte kosten.
De algemene voorwaarden die de ANVR hanteert en die in overleg met de consumentenbond tot stand zijn gekomen, hebben een bepaling waardoor de consument tegen betaling van € 27 om wijzigingen van de reisovereenkomst kan verzoeken. Tot 28 dagen voor vertrek worden deze wijzigingen voor zover mogelijk aangebracht.2 Annulering is volgens de voorwaarden mogelijk tegen inhouding van een deel van de reissom, afhankelijk van het tijdstip waarop de consument annuleert.3
Daarnaast voorzien ook de algemene voorwaarden van Thuiswinkel.org in een herstelmogelijkheid. Leden worden hierop gecontroleerd en gecertificeerd. Deze herstelmogelijkheid is de manier waarop de consument, voor het sluiten van de overeenkomst, de door hem in het kader van de overeenkomst verstrekte gegevens kan controleren en indien gewenst herstellen.
Een beroep op de redelijkheid en billijkheid kan slagen indien de kosten voor het wijzigen van de overeenkomst disproportioneel zijn. De consument kan dan naar de rechter of een geschillencommissie gaan, die op grond van de omstandigheden van het geval een oordeel velt. Gelet op de bestaande praktijk in de reisbranche en de mogelijkheden voor de consument om tegen excessen op te treden, zie ik geen aanleiding om de regels aan te passen.
Deelt u de mening dat het oneerlijk en onredelijk is als mensen tientallen procenten van de reissom moeten betalen wanneer ze zeer korte tijd na een boeking een foutje ontdekken en dat willen corrigeren? Zo ja, bent u bereid (indien nodig) regelgeving aan te passen zodat mensen altijd in de gelegenheid worden gesteld een vergissing te kunnen corrigeren mits dat binnen korte tijd na boeking gebeurt?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er onoverkomelijke bezwaren te bedenken tegen de introductie van een bedenktijd voor het «kopen op afstand» van een vakantie, in elk geval wanneer datum waarop geboekt wordt ruim voor de datum ligt waarop de reis gemaakt wordt? Zo ja, welke?
In de eerste plaats verwijs ik naar het antwoord op vragen 1 en 2. Daarnaast hebben de Consumentenbond, de ANVR en Thuiswinkel.org terugkerend overleg over de algemene voorwaarden en de rechten van de consument. Er is tussen deze organisaties overeenstemming over het feit dat er geen herroepingsrecht geldt in deze sector. Daaraan voeg ik toe dat ik medio 2012 een richtlijnvoorstel verwacht van de Europese Commissie die de richtlijn Pakketreizen zal vervangen (Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten4). Bij het bepalen van de Nederlandse inzet zal ik in overleg met belangenorganisaties bezien of er aanleiding is de richtlijn op dit punt te herzien.
Bent u voorstander van het invoeren van het recht op bedenktijd voor het boeken van reizen of vakanties via internet, eventueel beperkt tot die gevallen waarijn ruim vantevoren wordt geboekt?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat er nog steeds niet voldoende kleding voor militairen is |
|
Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Vakbond Defensie deelt kleding uit»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat de vakbond VBM/NOV zich verplicht voelt kleren aan militairen uit te delen, omdat Defensie kennelijk niet in staat is dit in voldoende mate zelf te doen?
Ik heb waardering voor de betrokkenheid van de vakbond VBM/NOV bij het militaire personeel. Zie verder het antwoord op de vragen 3 en 4.
Deelt u de mening dat Nederlandse militairen te allen tijde de juiste militaire kleding tot hun beschikking moeten hebben zodat zij niet gedwongen worden om slecht toegerust en onbeschermd aan trainingen mee te doen?
De situatie rondom de tekorten aan kleding en uitrusting is aan het verbeteren. Militairen die worden uitgezonden hebben altijd al prioriteit gekregen bij de levering. Bij de belangrijkste artikelen die nodig zijn voor trainingen en oefeningen is inmiddels geen sprake meer van grote tekorten, mede omdat het Kleding- en Persoonsgebonden Uitrusting Bedrijf (KPU-bedrijf) in meer gevallen artikelen verstrekt die al eerder zijn gebruikt. Militairen nemen geen deel aan trainingen en oefeningen indien zij niet over de noodzakelijke uitrusting beschikken. Hiervan is in enkele gevallen sprake geweest. Vaak kon door de oefenende eenheid een oplossing worden gevonden. Verder zijn er nog tekorten bij artikelen die niet voor oefeningen noodzakelijk zijn, zoals nette schoenen voor kazernedienst en sportkleding.
Zoals uiteengezet in de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis (Kamerstuk 32 733, nr. 1 van 8 april 2011), is de prognose dat de tekorten aan kleding en uitrusting eind 2012 zijn opgelost. In de tussenliggende periode kunnen zich nog problemen voordoen, bijvoorbeeld bij kleding met afwijkende maten. De komende maand zal de vraag naar kleding extra groot zijn aangezien de nieuwe aspirant-militairen en ROC-leerlingen van het traject »Veiligheid en Vakmanschap» bij Defensie instromen. Het is niet te voorkomen dat enkele instromende militairen te maken zullen krijgen met een wachttijd voor sommige kleding- of uitrustingstukken. Dit zal zich gaandeweg steeds minder voordoen.
Welke concrete problemen doen zich voor vanwege het niet voldoende beschikbaar zijn van uitrustingen voor het trainingsprogramma van militairen in opleiding en voor het oefenprogramma voor militairen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft uw ambtsvoorganger in het antwoord van 28 juni 2010 op eerdere vragen2 aangegeven dat de problemen binnen een half jaar tot een jaar opgelost zouden moeten zijn? Deze periode is inmiddels voorbij, hoe kan het dat er nog steeds niet voldoende uitrustingen beschikbaar zijn? Wat is er sindsdien gedaan om dit probleem op te lossen?
De financiële problemen met de materiële exploitatie maakten in februari 2010 een verplichtingenpauze noodzakelijk. Deze werd in de loop van het vorig jaar opgeheven. Toen er weer budget beschikbaar kwam, is Defensie voortvarend aan de slag gegaan met de aanschaf van onder andere kleding en uitrusting. Zoals ook uiteengezet in de in vraag 5 aangehaalde antwoorden van 28 juni 2010 op de vragen van de leden Ten Broeke en Miltenburg moet Defensie daarvoor veelal een Europees aanbestedingstraject van enkele maanden doorlopen. Nadat het contract is gegund heeft het KPU-bedrijf vervolgens te maken met levertijden van gemiddeld negen tot twaalf maanden. Dit betekent dat veel bestelde goederen pas de komende maanden zullen worden geleverd. De voorraadsituatie zal de komende maanden dus verbeteren.
Waarom blijkt het zo moeilijk te zijn dit probleem op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn deze problemen gerelateerd aan de werking van het kleding- en uitrustinggebonden bedrijf? Is hier inmiddels een evaluatie van gemaakt zoals verzocht in het kader van de parlementaire behandeling van de Defensiebegroting 2011? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten?
Het KPU-bedrijf heeft een aantal jaren gekampt met interne problemen op de gebieden van logistiek en ICT. De voorraadniveaus zijn hierdoor gedaald en bij de verstrekking van kleding en uitrusting zijn tekorten opgetreden. Het KPU-bedrijf heeft echter veel aandacht besteed aan de verbetering van de eigen organisatie en de werkprocessen en er is inmiddels vooruitgang geboekt. Daarnaast is tijdens de voorbereiding van de besluiten van de beleidsbrief de rol van de ketenbedrijven, waaronder het KPU-bedrijf, nader beschouwd. De ketenbedrijven worden zo doelmatig mogelijk ingericht en waar mogelijk worden onderdelen uitbesteed.
De periode sinds de parlementaire behandeling van de begroting 2011, eind vorig jaar, was door de voorbereiding van de reorganisaties bij Defensie en door het verbeteringstraject bij het KPU-bedrijf zelf niet de juiste tijd voor een aparte evaluatie van het KPU-bedrijf. Ik heb er vertrouwen in dat het functioneren van het KPU-bedrijf inmiddels voldoende is verbeterd. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zal ik alsnog een evaluatie laten uitvoeren.
Naast de organisatorische problemen bij het KPU-bedrijf hebben ook de financiële problemen bij de materiële exploitatie een rol gespeeld bij de tekorten aan kleding en uitrusting. Zie hiervoor het antwoord op de vragen 5 en 6.
Wanneer denkt u weer voldoende uitrusting beschikbaar te hebben voor al het Defensiepersoneel? Zal het probleem deze keer wel worden opgelost? Deelt u voorts de mening dat het voldoende beschikbaar hebben van uitrusting een prioriteit van uw ministerie zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Het defensiepersoneel moet over voldoende kleding en uitrusting beschikken voor de uitvoering van de opgedragen taken. Defensie geeft hieraan dan ook prioriteit bij het weer op orde krijgen van de interne huishouding. Zoals uiteengezet in de beleidsbrief is de prognose dat de tekorten op het gebied van kleding en uitrusting eind 2012 zijn ingelopen. Tot die tijd zullen de levertijden steeds korter worden omdat voor een steeds groter deel van het assortiment – het gaat nu al om 80 procent – meerjarige overeenkomsten zijn gesloten die zorgen voor meer zekerheid dat artikelen tijdig en in de juiste aantallen beschikbaar zijn.
Overigens is het inherent aan een financieel verantwoord voorraadbeheer dat niet altijd aan alle vragen naar artikelen kan worden voldaan. Een leverbetrouwbaarheid van 100 procent van het assortiment onder alle omstandigheden is niet realistisch. Dat betekent dat ook na 2012 zich in incidentele gevallen wel eens een tekort zal voordoen.
Het bericht dat hulpverleners in Moerdijk onvoldoende beschermd waren |
|
André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hulpverleners Moerdijk onvoldoende beschermd»?1
Ja.
Vindt u dat de gemeente Moerdijk en de betrokken veiligheidsregio’s voldoende waren voorbereid op de brand? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Nee, uit het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid blijkt dat de gemeente Moerdijk en de Veiligheidsregio Midden-en West-Brabant onvoldoende waren voorbereid op deze brand. Verder blijkt uit dit onderzoek dat de risico’s in de gemeente Moerdijk onvoldoende gekoppeld waren aan de voorbereiding op de rampenbestrijding en crisisbeheersing en de organisatie van de brandweerzorg. Het bestuur van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant heeft direct na de brand maatregelen genomen. Zo is bijvoorbeeld de beschikbaarheid en paraatheid van brandweermensen inzetbaar voor het industrieterrein Moerdijk uitgebreid en zijn er afspraken gemaakt voor noodzakelijk advies en bijstand met de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Verder zijn het regionale risicoprofiel en het beleidsplan voor de veiligheidsregio vastgesteld. Door diverse acties van de veiligheidsregio zijn de voorbereiding op de rampenbestrijding en crisisbeheersing en de organisatie van de brandweerzorg nu direct gekoppeld aan de mate van risico’s.
Vindt u dat alle gemeenten en veiligheidsregio’s in Nederland voorbereid zouden moeten zijn op een ramp zoals in Moerdijk is gebeurd? Zo ja, kunt u toelichten op welke termijn en hoe u dit gaat organiseren?
Nee, ik vind dat alleen de gemeenten en veiligheidsregio’s die zich geconfronteerd zien met het risico van grootschalige ongevallen met gevaarlijke stoffen hier ook op voorbereid moeten zijn. Naar aanleiding van het incident in Moerdijk is de Inspectie OOV een breder onderzoek gestart. Hierin wordt onderzocht op welke plekken in Nederland het risico van een soortgelijk grootschalig incident aanwezig is en in welke mate de veiligheidsregio’s op deze risico’s zijn voorbereid. Hierbij zal onder andere aan de orde komen hoe de verantwoordelijke besturen omgaan met de mogelijkheid om bedrijven op basis van artikel 31 van de Wet veiligheidsregio’s aan te wijzen als bedrijfsbrandweerplichtig. De rapportage hierover zal in het najaar van 2011 verschijnen.
Bent u bereid om landelijk expertise beschikbaar te stellen voor grote en/of zeldzame rampen?
Ik ben van mening dat de expertise om rampen als deze te bestrijden, ook op een specifiek terrein als gevaarlijke stoffen, reeds aanwezig is bij diverse veiligheidsregio’s. Het is van belang dat alle veiligheidsregio’s weten waar specifieke expertise te halen is en hier met elkaar afspraken over hebben. Samen met het Veiligheidsberaad ben ik de voorbereidingen gestart om deze bovenregionale samenwerking te bevorderen op de terreinen waar specialistische kennis en kunde nodig zijn. Veiligheidsregio’s kunnen zich dan als een zgn. expertregio specialiseren op een bepaald onderwerp. Deze expertise is dan beschikbaar voor andere veiligheidsregio’s.
Deelt u de mening dat het verstandiger is om één of twee landelijke rampenbestrijdingseenheden op te richten dan om alle gemeenten en veiligheidsregio’s zich optimaal te laten voorbereiden op zeldzame en specifieke rampen (zoals bijvoorbeeld de brand in Moerdijk)?
De voorbereiding op specifieke rampen dient altijd gekoppeld te zijn aan de aanwezigheid van risico’s op dergelijke rampen. In voorgaande antwoorden gaf ik reeds aan in te zetten op de ontwikkeling van expertregio’s. Dit is mede omdat het effectiever is als veiligheidsregio’s zich specialiseren, waarna landelijk gebruik kan worden gemaakt van de specialistische kennis en materialen.
Deelt u de conclusie dat de brandweerlieden, politiemensen en ambulancemedewerkers goed hebben gehandeld maar dat het management van de betreffende diensten in het vervolg meer aandacht moet hebben voor vakinhoudelijke aspecten, zoals veilige werkwijzen, onder andere met betrekking tot gevaarlijke stoffen? Welke maatregelen gaat u nemen om dit te realiseren?
Ik heb waardering voor de volledige inzet van hulpverleners en betrokken bestuurders in de veiligheidsregio’s die onder moeilijke omstandigheden hun werk hebben gedaan. Ik vind het belangrijk dat de hulpverleners dit werk ook veilig kunnen doen. Dat is de verantwoordelijkheid van de korpsen en ambulancediensten (de werkgevers). De Arbeidsinspectie heeft in haar onderzoek geconcludeerd dat hier tijdens de brand in Moerdijk onvoldoende aandacht voor is geweest. De Arbeidsinspectie heeft specifieke aandachtspunten voor ongevallen met gevaarlijke stoffen geformuleerd. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de politie zal ik deze langs het arbeidsomstandighedenbeleid van de politie leggen. Eventuele knelpunten bij dit soort specifieke situaties worden door het politieveld opgepakt. De besturen van de veiligheidsregio’s spreek ik aan op hun verantwoordelijkheid om hetzelfde te doen voor de brandweer en de Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR). Daarbij hoort het zorg dragen dat een functionaris in het COPI (Commando Plaats Incident) ook toezicht houdt op het veilig werken van alle hulpverleners op het rampterrein.
Het gasnetwerk |
|
Paulus Jansen (SP), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid dat er onvoldoende is gedaan met de adviezen van de onderzoeksraad aangaande het wegnemen van risico’s in ons gasnetwerk?1
De heer Joustra vraagt aandacht voor de rapporten van de Onderzoeksraad. Ik ben het echter niet eens met zijn stelling dat er onvoldoende is gedaan met de adviezen van de Onderzoeksraad. Naar aanleiding van het rapport «Grijs gietijzeren gasleidingen, Een onderzoek naar aanleiding van de gasexplosie Haarlemmer Houttuinen Amsterdam, 9 maart 2008» van 28 april 2009 en de daarbij behorende aanbevelingen van 6 juli 2009 zijn de volgende acties ondernomen:
Waar in Nederland is het risico op ongelukken het grootst? Hoeveel mensen wonen in een gevarenzone? Hoe groot is de kans dat er een gasexplosie ontstaat vanwege de verouderde gietijzeren leidingen?
Voor grijs gietijzeren leidingen is er ten opzichte van andere materialen een additioneel risico indien die leidingen in niet-geconsolideerde grond liggen en die grond wordt geroerd ten gevolge van transport van zwaar verkeer of door de bouw of bemaling van diepe bouwputten. Doordat de grond op veel plaatsen wordt geroerd, is het aantal breuken per km grijs gietijzerleiding ruim vijf maal hoger dan in niet-brosse transportleidingen. Vandaar ook de noodzaak tot sanering.
Spreekt wat u betreft uit de snelheid van handelen door netbeheerders voldoende gevoel voor urgentie om de risico’s van de verouderde gietijzeren gasnetwerken weg te nemen? Zo nee, hoe gaat u dat gevoel van urgentie vergroten? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten mede in het licht van de snelheid waarmee de verouderde netwerken in Frankrijk en Engeland zijn vervangen?
De realisatie van de plannen voor de vervanging van grijs gietijzer zijn voldoende ambitieus, gegeven de omstandigheden waarin door gasnetbeheerders eerst op de meest risicovolle plaatsen wordt gewerkt aan de sanering van het grijs gietijzer. Daarover zijn afspraken gemaakt met de netbeheerders en SodM ziet toe dat deze afspraken worden nagekomen. Op dit moment zie ik geen aanleiding om de gemaakte afspraken te herzien.
De Nederlandse situatie is niet één op één te vergelijken met Frankrijk en Groot-Brittannië, maar ook in Groot-Brittannië is een eerste periode van vijf jaar voor het opheffen van de meest risicovolle locaties voorzien en een periode van 30 jaar voor het opheffen van de overige risicovolle locaties.2
Hebben alle netbeheerders inmiddels een risico-inventarisatie afgerond? Zo nee, welke netbeheerders hebben nog geen inventarisatie en waarom niet?
Ja, alle gasnetbeheerders hebben hun risico-inventarisatie afgerond.
Hebben alle netbeheerders een plan van aanpak voor het vervangen van de gietijzeren gasleidingen op basis van die risico-inventarisatie? Zo nee, welke netbeheerders hebben nog geen plan van aanpak en waarom niet? Zo ja, kunt u per netbeheerder aangeven op welk moment in de tijd zij alle gietijzeren gasleidingen hebben vervangen?
Ja, alle gasnetbeheerders hebben een plan van aanpak voor het vervangen van de gietijzeren leidingen op basis van hun risico-inventarisatie.
Een aantal kleine netbeheerders zal hun aandeel in deze risicovolle leidingen binnen zes jaar na 2010 hebben gesaneerd. De sanering door de overige netbeheerders, zoals de drie grote beheerders Enexis, Stedin en Liander, wordt risicogericht uitgevoerd, waardoor de meest risicovolle leidingen het eerst vervangen worden, te weten ruim 2000 km in zes jaar na 2010. Na 30 jaar, in 2 041, zal 95% van het brosseleidingenbestand zijn vervangen. Het restant betreft grijs gietijzeren leidingen in minder breukgevoelige omstandigheden.
Hoeveel van de geïnventariseerde knelpunten in het hoofdgasnetwerk zijn inmiddels door de gasunie opgelost? Hoeveel knelpunten moeten nog worden weggenomen?
Het Telegraaf-artikel geeft aanleiding tot misverstanden. Bij het artikel werd een kaartje van het Gasunie hoofdtransportnet afgedrukt. Dit kaartje zet de lezer op het verkeerde been omdat het onderzoek van het OVV waaraan wordt gerefereerd alleen betrekking heeft op regionale gasnetwerken. Op het kaartje van Gasunie’s hoofdtransportnet dat werd afgebeeld komen geen leidingen voor van «grijs gietijzer», want er zijn helemaal geen grijs gietijzeren leidingen in het hoofdtransportnet.
Ligt de Gasunie daarmee nog op schema om tijdig te voldoen aan het wegnemen van de risico’s in het hoofdgasnetwerk? Zo nee, wat is de oorzaak van de vertraging?
Niet van toepassing, zie mijn reactie op vraag 6.