Foute compensatie bij de ex-post risicoverevening |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is u bekend dat de ex-post verzekering in 2007 niet goed is gegaan door een fout van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?1
Het is mij bekend dat er in de ex post compensatie binnen de risicoverevening 2007 een fout is opgetreden. Dit betreft de hogekostencompensatie (HKC) over 2007.
Kunt u aangeven wat er precies fout is gegaan in de verrekeningstabel, en hoe dit is veroorzaakt? Kunt u aangeven waarom het zo lang heeft geduurd voor de fout is vastgesteld? Welke garantie heeft u dat de foute berekening niet opnieuw zal optreden?
Het gaat om de verrekenpercentages die golden voor de tarieven van ziekenhuizen in 2007. Deze verrekenpercentages worden gebruikt om de ingediende declaraties te corrigeren voor de zogenaamde opbrengstverrekeningen. De verrekenpercentages hebben als doel om de gehanteerde tarieven en het volume (PxQ) te laten aansluiten bij het ziekenhuisbudget. Bij de origineel in rekening gebrachte tarieven was er ook al een verrekenpercentage, maar dat leidde niet tot aansluiting op het budget. Ieder ziekenhuis heeft tot 2008 een verrekenpercentage gehad.
Deze verrekenpercentages over 2007 zijn voor vrijwel alle academische ziekenhuizen en het Oogziekenhuis te hoog vastgesteld. In de opgave voor de HKC 2007 wordt door zorgverzekeraars gebruik gemaakt van deze verrekenpercentages. Doordat de verrekenpercentages te hoog waren hebben zorgverzekeraars teveel kosten in de HKC ingebracht. De fout is ontstaan doordat in de onderliggende berekeningen abusievelijk is uitgegaan van gegevens over 2006 in plaats van 2007. De juiste verrekenpercentages over 2007 leiden dus tot een lagere schadelast en een lagere inbreng in de HKC. Dit werkt vooral door bij zorgverzekeraars die een relatief groot marktaandeel hebben bij academische ziekenhuizen.
De bijgestelde verrekenpercentages over 2007 zijn in april 2009 door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) opgeleverd. Pas naar aanleiding van een bezwaarschrift van een zorgverzekeraar naar aanleiding van de definitieve vaststelling van de risicovereveningsbijdragen 2007, bleek dat er een discrepantie was tussen opbrengstverrekeningen op basis van verrekenpercentages en de (vaste) bedragen die reeds verrekend waren tussen zorgverzekeraars en aanbieders. Dit bleek het gevolg te zijn van een onjuiste vaststelling van de verrekenpercentages van academische ziekenhuizen en het Oogziekenhuis.
In het traject van afrekening van de opbrengstresultaten zijn afspraken gemaakt over de aanlevering van gegevens tussen de NZa en CVZ en over de controle op de juistheid daarvan. Daarbij speelt de externe accountant ook een rol.
Naar aanleiding van de genoemde fout zijn er al aanvullende afspraken gemaakt over een audit op de gegevens. Of verdere intensivering noodzakelijk is, zal ik in de komende tijd in overleg met de NZa en CVZ onderzoeken.
Kunt u aangeven hoe de fout sinds 2007 financieel heeft doorgewerkt in de ex-post compensaties bij de zorgverzekeraars? Welke bedragen zijn er per zorgverzekeraar jaarlijks onjuist toegewezen of niet uitgekeerd?
Er is geen doorwerking naar de ex post compensaties ná 2007. De fout heeft voor wat betreft de ex post compensatie uitsluitend effect op 2007.
Heeft de verrekeningsfout in 2007 gevolgen gehad voor de vastgestelde premies door zorgverzekeraars in de afgelopen vier jaar? Zo ja, is dit aan te geven in percentages van de premiehoogte? Is er als gevolg van de niet goed vastgestelde ex-post risicoverevening sprake (geweest) van oneigenlijke concurrentie voor- en/of nadelen?
De HKC 2007 is in september 2010 voor het eerst toegepast in de tweede voorlopige vaststelling. Op dat moment konden voor zorgverzekeraars voor het eerst het effect van de HKC zien. Dit betekent dat de fout geen gevolgen zal hebben gehad voor de premieberekeningen over 2008, 2009 en 2010. Mogelijk heeft bij de premieberekening voor 2011 de fout een effect gehad, omdat daarbij is uitgegaan van het vereveningsresultaat 2007 inclusief de foutief vastgestelde HKC. Premieberekeningen zijn echter gebaseerd op veel meer factoren dan alleen het effect van de HKC van drie jaar eerder. Mijn inschatting is dan ook dat het effect beperkt is.
Zullen er financiële verschuivingen tussen verzekeraars plaatsvinden als de NZa nieuwe verrekeningspercentages heeft vastgesteld, en het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) voor alle verzekeraars opnieuw de hogekostencompensatie 2007 vaststelt?
Ja, dat valt wel te verwachten.
Kunt u uiterlijk binnen vier weken, voordat de zorgverzekeraars de premies voor 2012 moeten vaststellen, aangeven wat de financiële gevolgen van een correcte herberekening voor de individuele zorgverzekeraars bij de risicoverevening 2012 zijn?
De herberekening, en daarmee het exacte inzicht in de financiële gevolgen, kan pas plaatsvinden als er nieuwe, correcte verrekenpercentages beschikbaar zijn. Deze nieuwe verrekenpercentages moeten vervolgens gebruikt worden om nieuwe HKC-opgaves te doen. Dit zal enige tijd in beslag nemen en niet binnen vier weken kunnen gebeuren.
Echter, inmiddels zijn alle zorgverzekeraars al wel geïnformeerd over de voorlopige – onder voorbehoud van een accountantscontrole – nieuwe verrekenpercentages. Zorgverzekeraars kunnen berekenen hoe hun inbreng in de HKC wijzigt. Hiermee kunnen zorgverzekeraars een indicatie krijgen van de financiële effecten en dit meenemen in hun premieberekening over 2012.
De groeiende wachtlijsten voor studentenkamers |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wachtlijst studentenkamer flink gegroeid»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de in dit bericht vermelde groei?
In de brief van 26 mei 20102 aan de Kamer over studentenhuisvesting , is op basis van de uitkomst van het onderzoek «Contrasten in de kamermarkt» de verwachting opgenomen, dat de vraag naar studentenhuisvesting ook in de toekomst aan blijft houden. Daarom is er in de tussentijd in samenwerking met Kences (de koepel van studentenhuisvesters) gewerkt aan het wegwerken van knelpunten in de rijksregelgeving, zodat op lokaal niveau het aanbod voor studentenhuisvesting vergroot kan worden. Uit voornoemd onderzoek blijkt dat de vraag naar studentenhuisvesting lokaal sterk verschilt. In 2010 is daarom in samenwerking met Kences gestart met de ontwikkeling van een monitor, die (de ontwikkeling van) de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting op regionaal niveau in beeld brengt.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat alle, danwel zoveel mogelijk, uitwonende studenten over een kamer in hun «eigen» studentenstad beschikken als hun colleges beginnen?
Op 13 juli jl. heb ik de brief «knelpunten rijksregelgeving in relatie tot studentenhuisvesting3» naar de Kamer gestuurd. In deze brief heb ik een actieplan studentenhuisvesting aangekondigd voor dit najaar, dat ik samen met de betrokken partijen wil opstellen om zo het aanbod voor studentenhuisvesting lokaal te vergroten. Dit actieplan is in voorbereiding.
De mogelijke inzet van leegstaande kantoorruimte wordt ook in het actieplan meegenomen.
Deelt u de mening dat het inzetten van leegstaande kantoorruimte om dit probleem op te lossen een efficiënte oplossing voor het probleem kan zijn, zoals bijvoorbeeld aangetoond in Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Verbouw van leegstaande kantoren tot (tijdelijke) woonruimte kan op lokaal niveau een invulling zijn om het aanbod voor studenten te vergroten.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn om kantoren van de rijksoverheid die langdurig leegstaan in studentensteden met een tekort aan studentenwoningen, in te zetten voor (tijdelijke) studentenwoningen, zoals het Belastingkantoor in Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder uiteengezet in brieven van 07-11-2005 (30 300 XI, nr. 26), 16-06-2006 (30 300 XI, nr. 127) en 15-04-2008 (31 200 XVIII, nr. 127) zet de Rijksgebouwendienst zich actief in voor het herbestemmen van overtollige rijksgebouwen, binnen de mogelijkheden van zijn instellingstaak.
Het beleid ten aanzien van leegstand bij gebouwen die bij de Rijksgebouwendienst in beheer zijn is primair gericht op veilig gebruik van deze panden. Daarbij wordt uitsluitend het tijdelijk gebruik overeenkomstig bestemming en vigerende regelgeving toegestaan. Leegstaande kantoren die niet meer benodigd zijn voor rijkshuisvesting worden in beginsel zo snel mogelijk via het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) afgestoten. In overleg met het RVOB worden alle mogelijkheden van afstoot bezien, inclusief de mogelijkheden tot transformatie of eventuele herontwikkeling van deze kantoren. Dit is onder meer afhankelijk van financiële factoren, de mogelijkheden van het gebouw en de behoefte van de lokale markt. Bij het vervreemden van overtollige rijksgebouwen is voor het rijk optimalisatie van de opbrengst, waarbij rekening wordt gehouden met publieke belangen, de maatstaf.
De Rijksgebouwendienst is in het afwegingsproces behulpzaam door, waar nodig en zinvol, dit te begeleiden met onderzoek en expertise. Overheden, corporaties of private partijen kunnen vervolgens besluiten het object te verwerven met het oog op (studenten)huisvesting. Om een rijkskantoor geschikt te kunnen maken voor studentenhuisvesting dient de bestemming van het object te worden gewijzigd, dienen de noodzakelijke vergunningen te worden verkregen en voorzieningen conform het Bouwbesluit te worden aangebracht.
De feitelijke realisering is afhankelijk van initiatiefnemers en investeerders op lokaal niveau. Het voorbeeld van de voormalige lerarenopleiding aan de Archimedeslaan in Utrecht illustreert dat.
Per 2012 wordt een wijziging van het Bouwbesluit doorgevoerd. Met het nieuwe Bouwbesluit wordt het wat betreft regelgeving makkelijker om kantoorgebouwen te transformeren naar een andere gebruiksfunctie, zoals wonen. Hierbij past de kanttekening dat in het algemeen slechts een beperkt deel van de kantorenleegstand geschikt zal zijn voor transformatie naar studentenhuisvesting.
Bent u bereid om alle leegstaande gebouwen van de rijksoverheid te beoordelen op de mogelijkheid deze in te zetten als studentenhuisvesting en daarvoor actief stappen te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen kan de Kamer op korte termijn van u verwachten om ervoor te zorgen dat de inzet van leegstaande kantoorruimte als studentenhuisvesting op grotere schaal kan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 3.
Turkse bombardementen in Noord-Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Wat zijn naar uw inlichtingen de politieke doelstellingen van de Turkse regering met het veelvuldig bombarderen, zeker 132 doelen sinds 17 augustus 2011, van doelen in Iraaks-Koerdistan?1
De Turkse aanvallen zijn een reactie op aanslagen van de terroristische PKK in juli en augustus, waarbij meer dan 20 Turkse militairen het leven verloren. De Turkse regering hoopt met deze operaties de harde kern van de PKK, die zich in het Kandil-gebergte in Noord-Irak schuilhoudt, een slag toe te brengen. Hierbij zijn volgens mediaberichten in ieder geval zeven burgerdoden gevallen. Eventuele beschadiging van de Iraakse infrastructuur kan ik vooralsnog niet bevestigen.
Is het waar dat zeker zeven Irakese burgers bij de luchtaanvallen zijn gedood?2 Is het tevens waar dat wegen en bruggen in Noord-Irak zijn vernietigd door de luchtaanvallen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de voorzitter van het parlement van de Koerdische regio in Irak dat de Amerikaanse autoriteiten de bedreiging van het Iraakse grondgebied hebben genegeerd?3 Indien neen, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de Iraakse regering om te voorkomen dat er vanaf Iraaks grondgebied terroristische aanslagen worden gepleegd op de buurlanden.
Deelt u de mening dat deze aanvallen in strijd zijn met het internationaal recht? Indien neen, waarom niet?
De Nederlandse regering is geschokt en betreurt de slachtoffers als gevolg van het geweld. Vaststaat dat vanuit Irak Koerdische aanvallen hebben plaatsgevonden op Turks grondgebied. Aangezien de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties geen maatregelen heeft genomen tegen deze aanvallen, kan Turkije zich beroepen op het recht op zelfverdediging, mits deze maatregelen onder meer overeenstemmen met eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Is het waar dat ook Iran een maand geleden aanvallen uitvoerde op Noord-Irak? Kunt u bevestigen dat Turkije en Iran overleg voeren of afspraken maken over acties in het noorden van Irak?4 Kunt u dat toelichten?
Er zijn onbevestigde berichten dat er in juli gevechten hebben plaatsgevonden tussen Iraanse legereenheden en de zogenaamde PJAK («Party of Free Life of Kurdistan»). Eventuele afspraken tussen Turkije en Iran over acties in Noord-Irak kan ik niet bevestigen.
Zijn deze aanvallen naar uw oordeel een gevaar voor het behoud van de territoriale eenheid van Irak, waar Turkije zich volgens uw brief van 12 maart 2010, voor inzet?4 Deelt u de opvatting dat dit probleem de regio blijvend destabiliseert? Zo ja, op welke wijze denkt u dat dit kan worden opgelost?
Voor zover de Turkse acties van beperkte duur zijn, hoeft de territoriale eenheid van Irak of de regionale stabiliteit niet in gevaar te komen. Niettemin is van belang dat de Turkse regering in nauw overleg blijft met de Iraakse autoriteiten, waaronder de «Koerdische Autonome Regio».
Bent u bereid de Turkse regering op te roepen onmiddellijk met deze militaire interventie te stoppen? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de opvatting dat het periodiek bombarderen van delen van Noord-Irak, zoals al jarenlang gebeurt, een oplossing van de Koerdische kwestie niet dichterbij brengt?5 Indien neen, waarom niet? Zo ja, waarom wel?6
Ik ben van mening dat militaire middelen niet toereikend zijn om de Koerdische kwestie op te lossen. Ook verbetering van de sociale en economische positie, en waarborging van de politieke en culturele rechten van de Koerdische minderheid in Turkije zijn belangrijke factoren. Van belang is hervatting van de «Democratische Opening», waarbij de Turkse regering met dialoog een oplossing voor dit vraagstuk zoekt. Het Kabinet zal in contacten met de Turkse overheid aandacht voor dit onderwerp blijven vragen.
Bent u bereid bij de Turkse autoriteiten aan te dringen op een onmiddellijke democratisering van de Koerdische delen van Turkije, waarbij vrijlating van de gekozen Koerdische politici een eerste vereiste is en waarbij ook opstandelingen in Irak moeten worden betrokken teneinde een vreedzame oplossing dichterbij te brengen? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Nog meer Europees geld voor de Palestijnse Autoriteit |
|
Geert Wilders (PVV), Louis Bontes (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «EU verhoogt steun aan Palestijnen»?1
Ja.
Wilt u onderschrijven dat Europa, dat midden in een enorme economische crisis verkeert, helemaal geen honderden miljoenen Euro's moet overmaken naar de corrupte Palestijnse autoriteit? Zo neen, waarom niet?
De EU-bijdrage aan de Palestijnse Autoriteit (PA) is onderdeel van het internationale beleid ter ondersteuning van het Israëlisch-Palestijnse vredesproces.
Deelt u de mening dat de oorverdovende stilte van de Palestijnse autoriteit over de terroristische aanvallen uit Palestijns gebied op Israël aantoont dat deze «autoriteit» stilzwijgend die aanvallen gedoogt? Onderschrijft u ook dat een dergelijke «autoriteit» helemaal nooit geld uit Europa moet ontvangen?
De PA is op de Westelijke Jordaanoever actief in de bestrijding van terreur en geweld, in nauwe samenwerking met Israël. Mede om die reden is financiering van de PA wenselijk.
Vindt u ook dat de door de Europese Commissie gegeven verklaring, dat het geld wordt overgemaakt «vooruitlopend op het ontstaan van een Palestijnse staat», het Palestijns streven naar eenzijdige onafhankelijkverklaring alleen maar in de kaart speelt? Deelt u de mening dat dit uiterst ongewenst is?
Welke mogelijkheden heeft u om zich tegen deze onwenselijke subsidie te verzetten en hoe gaat u dat doen?
Geweld tegen de politie |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politievakbond ziet geweld wéér stijgen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de politievakbond ACP dat maatregelen om geweld tegen de politie in te dammen niet lijken te werken? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot uw inzet en de resultaten met betrekking tot het programma Veilige Publieke Taak? Zo nee, waaruit blijkt dan dat deze maatregelen wel werken?
Uit de 2-meting van het programma Veilige Publieke Taak2 blijkt – in tegenstelling tot andere groepen van overheidswerknemers – dat het aantal slachtoffers van agressie en geweld bij de politie de afgelopen jaren onveranderd hoog is gebleven (zie antwoord 3). Er hebben zich echter wel verschuivingen voorgedaan: er is een daling op het gebied van fysiek geweld, maar van een stijging van intimidatie en discriminatie. Dit lijkt een gevolg van het meer proactief optreden van politieambtenaren. Door een grotere bewustwording van de norm dat agressie en geweld onacceptabel zijn, door de ervaren ondersteuning van leiding en collega’s en een zerotolerancebeleid wordt er eerder opgetreden. Conform de uitvoeringsregeling «Geweld tegen politieambtenaren» – die februari 2010 in werking is getreden – worden politieambtenaren gestimuleerd om agressie en geweld te melden en te registreren. Dit leidt tot een verhoging van het aantal aangiftes. Agressie en geweld worden daardoor meer zichtbaar. Zowel ten aanzien van het doen van aangifte als de verdere afhandeling van dit soort incidenten is echter wel verbetering te realiseren. In de eerdergenoemde 2-meting geven minder medewerkers dan in 2007 aan dat er maatregelen in de eigen organisatie zijn getroffen voor het altijd doen van aangifte door de werkgever van ernstig ongewenst gedrag, voor het geven van een reactie naar de dader en voor het verhalen van de schade op de dader.
Kunt u over de afgelopen vijf jaar cijfers geven over het aantal keren dat er geweld tegen politiefunctionarissen is gepleegd en het aantal keren dat politiefunctionarissen hun vuurwapen hebben moeten gebruiken?
In de afgelopen vijf jaar zijn verschillende onderzoeken naar de beleving van agressie en geweld tegen politiefunctionarissen uitgevoerd. Uit de 2-meting van het programma Veilige Publieke Taak2 blijkt dat het slachtofferschap bij de politie stabiel is gebleven: in 2007 was 73% van al het politiepersoneel met publiekscontacten slachtoffer, in 2009 68% en in 2011 73%. De frequentie van het aantal incidenten dat politiepersoneel meemaakt is ook stabiel gebleven. Er hebben zich echter wel verschuivingen voorgedaan: er is een daling op het gebied van fysiek geweld, ten koste van een stijging van intimidatie en discriminatie. Hoewel er geen landelijke registratie is van het vuurwapengebruik door de politie blijkt uit onderzoek3 dat het vuurwapengebruik – met letsel tot gevolg – door de politie niet is toegenomen.
Ziet u verband tussen enerzijds verruwing van de samenleving in het algemeen en geweld tegen te politie in het bijzonder en anderzijds het klaarblijkelijk toegenomen vuurwapengebruik door de politie? Zo ja, hoe ziet u dit verband? Zo nee, welke redenen ziet u wel voor dit vuurwapengebruik?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over het pleidooi van de voorzitter van de politievakbond ACP dat de politie preventief geweld zou mogen toepassen dan wel dat de geweldsbevoegdheid van de politie verruimd zou moeten worden?
De politie is bevoegd geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Dit betekent overigens niet dat geweld pas mag worden toegepast als er geweld tegen politiemensen wordt gebruikt. In bepaalde situaties kan het noodzakelijk zijn om gepast geweld toe te passen om te voorkomen dat een situatie onnodig escaleert. Daarnaast heeft de politie de bevoegdheid om in bepaalde, in de ambtsinstructie omschreven, gevallen het vuurwapen te gebruiken om een verdachte aan te houden indien die zich aan zijn aanhouding probeert te ontrekken. Het gebruik van geweld moet echter altijd worden getoetst aan de algemene beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Binnen deze kaders heeft de politie voldoende bevoegdheden om adequaat op te kunnen treden. Ik zie dan ook geen noodzaak om de geweldsbevoegdheid te verruimen.
Verschilt de bevoegdheid van de Nederlandse politie om (preventief) geweld te mogen gebruiken van die bevoegdheid bij politiekorpsen in andere landen van de Europese Unie? Zo ja, op welke wijze?
Hoewel er weinig internationaal vergelijkende studies zijn van politiegeweld kan uit een lopend onderzoek4 voorlopig worden geconcludeerd dat de meeste landen van de Europese Unie overeenkomen wat betreft wet- en regelgeving omtrent de politietaak, de geweldbevoegdheden, de meldplicht en de training.
Het niet openbaar maken van meetlocaties van onderzoek naar gezondheidsrisico’s van de intensieve veehouderij |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u toelichten waarom de meetlocaties van het IRAS-onderzoek niet openbaar worden gemaakt? Is het juridisch strikt onmogelijk om de meetlocaties openbaar te maken, mede gezien het feit dat de minister de opdrachtgever is, of bent u daar niet toe bereid? Kunt u een juridische onderbouwing geven?1
In mijn brief van 19 augustus jl. ben ik ingegaan op de problematiek van het openbaar maken van meetlocaties van dit onderzoek. Ik heb toen geschreven dat er in dit onderzoek sprake is van twee soorten meetlocaties, namelijk vaste meetlocaties waar continumetingen zijn verricht naar stikstof, fijnstof, endotoxinen en DNA van bepaalde bacteriën en meetlocaties om effecten van specifieke bedrijfstypen te kunnen vaststellen.
Over de eerste soort meetlocaties heb ik geschreven dat deze al globaal zijn weergegeven in het rapport. Omdat hier sprake is van «toevallige» locaties, verspreid in de onderzoeksregio waar privacyaspecten geen grote rol spelen en toekomstig onderzoek niet geschaad wordt, hebben de onderzoekers er geen bezwaar tegen dat de postcodes van deze locaties openbaar gemaakt worden. De postcodes zijn: 3583, 5409, 5709, 5712, 5813 en 5816.
Over de tweede soort meetlocaties waarbij medewerking van bedrijven is gevraagd en vertrouwelijkheid is beloofd door de onderzoekers blijf ik bij wat ik in mijn brief van 19 augustus jl. heb geschreven. Deze meetlocaties van het IRAS-onderzoek kan ik niet openbaar maken omdat ik daarover niet beschik. De onderzoekers verzekeren mij dat het openbaar maken van dit soort meetlocaties soortgelijk toekomstig onderzoek vrijwel onmogelijk maakt. Ik hecht zeer aan het verrichten van gedegen onderzoek.
U vraagt ook naar de juridische mogelijkheden en onderbouwing. Ik heb geen juridische mogelijkheden om de onderzoekers te verplichten de meetlocaties bekend te maken. Bij de subsidieverstrekking zijn geen voorwaarden gesteld aan de bekendmaking van de meetlocaties.
Vindt u ten principale dat mensen in Nederland het recht hebben te weten dat er in de lucht bij hun leefomgeving hoge concentraties endotoxinen aanwezig zijn? Zo nee waarom niet, zo ja, waarom geeft u dan niet de meetlocaties? Wat is uw vervolgactie?
Het meten van endotoxines, fijnstof, pollen, ozon, roetdeeltjes of wat dan ook in de lucht staat iedereen vrij. Van die vrijheid hebben de onderzoekers ook gebruik gemaakt. Ze hebben gemeten op privéterreinen. Met de eigenaren van die terreinen zijn afspraken gemaakt dat de locaties niet bekend zullen worden gemaakt. Ik kan niet treden in die afspraken en ik beschik ook niet over de locaties. Ik heb dus niets om openbaar te maken. Voor het overige wil ik verwijzen naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoe staat het met het tijdens het debat over gezondheidseffecten van de intensieve veehouderij in Brabant gedane toezegging voor vervolgonderzoek? Wat is de stand van zaken van dit vervolgonderzoek? Hoe ziet de onderzoeksopzet eruit? Zijn er in het vervolgonderzoek ook meetpunten in de Brabantse brandhaarden waar hoge concentraties intensieve veehouderij zijn?2
De onderzoekers hebben een aantal aanbevelingen gedaan voor verdieping en verificatie. Op dit moment zijn wij in gesprek met het RIVM over de invulling van die aanbevelingen. Of er in het vervolgonderzoek ook in Brabant wordt gemeten weet ik op dit moment nog niet. Dat hangt af van de opzet die de onderzoekers voor het vervolg voorstellen.
Hebben er metingen plaatsgevonden in Huijgevoort? Gaan deze nog plaatsvinden?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Ik weet niet of er in deze plaatsen metingen hebben plaatsgevonden of zullen gaan plaatsvinden.
Hebben er metingen plaatsgevonden in Reusel-De Mierden? Gaan deze nog plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel meetlocaties zijn er in vervolgonderzoek? Zijn de meetlocaties inmiddels bekend?
Zie antwoord vraag 4.
Worden deze locaties wel openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 19 augustus jl. heb ik aangegeven dat bekend maken van de meetpunten gedurende het onderzoek zou kunnen leiden tot verstoring van de meetgegevens of vandalisme en dus schade voor de onderzoekers en overlast voor de bewoner of het bedrijf waar de meetpaal was geplaatst. Als nieuwe metingen onderdeel zijn van de opzet van het vervolgonderzoek zal ik de onderzoekers vragen hoe zij om willen gaan met het openbaar maken van meetpunten. Ik vind transparantie en openbaarheid van groot belang. Ik hecht aan de andere kant ook aan goed onderzoek. Als het openbaar maken van een meetpunt betekent dat eigenaren van terreinen geen medewerking verlenen aan het onderzoek en de onderzoekers uit moeten wijken naar suboptimale locaties komt de kwaliteit van het onderzoek in gevaar. Daarnaast kan de situatie ontstaan dat onderzoekers alleen nog welkom zijn op locaties die willen aantonen dat ze geen of weinig stoffen uitstoten. Dat levert een bias op. Kortom, er zijn vanuit het oogpunt van onderzoek krachtige argumenten om niet voor volledige openheid te kiezen.
Kan de Kamer de nieuwe onderzoeksopzet ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De onderzoeksopzet wordt nu opgesteld conform de toezeggingen aan uw Kamer. Ik zal uw Kamer na opdrachtverlening informeren over de opzet van het onderzoek.
Op basis van welk wetenschappelijk onderzoek komt u tot de volgende conclusie: «Naast het feit dat de onderzoekers de precieze meetlocaties niet verstrekken ben ik van mening dat die gegevens geen bijdrage kunnen leveren aan een risico-inschatting op die specifieke locaties»?3
Ik baseer mij op het onderzoek dat door IRAS, Nivel en RIVM is uitgevoerd.
Het is niet mogelijk om uitscheiding van stof en kiemen van alle Nederlandse veehouderijen te meten. In plaats van de hele populatie te testen, test men slechts een gedeelte van de populatie: een steekproef. Op een aantal bedrijven is dus een meetpunt neergezet. De onderzoekers zeggen over het selecteren van de meetpunten: «Voor de gradiëntmetingen zijn bedrijven geselecteerd waar in een straal van 500 meter geen of hoogstens een enkel ander bedrijf aanwezig was om de specifieke bijdrage van het bedrijf aan de concentraties in de lucht goed te kunnen schatten. Ook mocht er niet teveel verstorende begroeiing rond het bedrijf aanwezig zijn en mochten er zich geen andere mogelijke bronnen van microbiële blootstelling in de nabije omgeving bevinden. Verder moest de omgeving van het bedrijf goed benaderbaar zijn voor de plaatsing van meetpalen.» Al deze voor het onderzoek van belang zijnde aspecten doen niets toe of af aan het potentiële risico van deze individuele bedrijven ten opzichte van de vele (zie blz. 31) andere bedrijven in het gebied.
De gegevens uit de steekproef worden geëxtrapoleerd naar de populatie. De blootstelling en de effecten daarvan op de gezondheid van alle bewoners van het gebied zijn vergelijkbaar met die gemeten zijn in de steekproef. Dat geldt voor omwonenden van bedrijven waar de metingen hebben plaatsgevonden, maar ook voor omwonenden van de bedrijven waar die metingen niet hebben plaatsgevonden.
Hebben de omwonenden, waar de verhoogde waarden zijn gemeten geen recht op deze informatie, net zoals omwonenden van bedrijven waar een q koorts besmetting is geweest? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 9.
Tegenvallende resultaten van toetsen en de nadruk op rekenen en taal |
|
Jasper van Dijk , Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Nadruk op rekenen en taal schaadt onderwijs» en «Nederlandse aanpak in Engeland en VS al op retour»?1
Ik onderschrijf de analyse van het artikel in Trouw van 22 augustus jongstleden niet. In het artikel wordt vanuit het perspectief van het primair onderwijs een oneigenlijke tegenstelling gecreëerd tussen kennisoverdracht en algemene vorming. Aandacht voor goede taal- en rekenprestaties zou ten koste gaan van andere vakken en, meer in het algemeen, van de ontwikkeling van het kind. In mijn visie is kennis overdragen een onderdeel van vorming. Ook de Onderwijsraad wijst er in zijn recente adviezen – Onderwijs vormt (2010), Een stevige basis voor iedere leerling (2011) – op dat een goede beheersing van Nederlandse taal en rekenen een noodzakelijke voorwaarde is voor de verdere bredere en sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. De brede vormende opdracht van scholen staat voor mij op geen enkele manier ter discussie. Vorming vindt in de praktijk niet als los onderdeel plaats, maar krijgt in het hele onderwijsproces gestalte, ook in het taal- en rekenonderwijs. Zonder een goede beheersing van taal en rekenvaardigheden is het leren van andere vakken en vaardigheden, zoals geschiedenis, aardrijkskunde en burgerschap, niet goed mogelijk. Besturen en hun scholen hebben alle ruimte om aan de bredere vorming een eigen invulling te geven en om daarbij een missie en profiel te kiezen die leerlingen, leraren en andere betrokkenen inspireren. Bij de aanbieding van de Actieplannen voor Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs en Leraren (brief van 23 mei 2011) heb ik dat ook benadrukt, evenals in mijn reactie op het bovengenoemde advies van de Onderwijsraad uit 2011.
Deelt u de mening van hoogleraar Robin Alexander uit Cambridge, dat Nederland wat betreft taal en rekenen in grote lijnen dezelfde aanpak kiest als Engeland en de Verenigde Staten zo’n tien jaar geleden? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse beleid is slechts beperkt vergelijkbaar met de situatie in Engeland en de Verenigde Staten. In deze landen werden leerstandaarden en daarop gebaseerde testen en toetsen voornamelijk ingevoerd als verantwoordingsinstrument voor scholen. Toetsen voor verschillende leerjaren werden centraal van bovenaf vastgesteld en verplicht aan scholen opgelegd.
In Nederland sluit het taal- en rekenbeleid (waaronder mijn voornemens met betrekking tot het invoeren van een centrale eindtoets en de verplichting voor een leerling- en onderwijsvolgsysteem) nauw aan bij de bestaande onderwijspraktijk. Het beleid in Nederland is gericht op het bevorderen van opbrengstgericht werken om zo tot hogere prestaties te komen. Een belangrijk onderdeel van opbrengstgericht werken is dat scholen de vorderingen van leerlingen door toetsen systematisch in beeld brengen en bekijken of leerlingen de gestelde doelen halen. Vrijwel alle scholen in het primair onderwijs hebben al een leerlingvolgsysteem en nemen in dat kader regelmatig toetsen af. Ik sluit aan op dit sterke punt van ons primair onderwijs en bevorder een betere benutting van deze systemen, zonder door te schieten in een gedetailleerde reeks van centrale toetsen voor de verschillende leeftijdsfasen.
Hoe voorkomt u dat de aandacht voor andere vakken dan taal en rekenen in Nederland zal verslappen, zoals in Engeland en in de Verenigde Staten gebeurde?
Los van de inhoudelijke samenhang en overlap in de leerdomeinen van taal en rekenen en andere vakken, heb ik geen aanwijzingen dat scholen in het primair onderwijs zich eenzijdig richten op taal en rekenen. Het primair onderwijs heeft een brede maatschappelijke opdracht. Scholen krijgen van de overheid veel ruimte om zelf invulling te geven aan de brede vormende functie van het onderwijs. De kerndoelen Primair Onderwijs, die verankerd zijn in de Wet op het primair onderwijs, geven richting aan het inhoudelijk aanbod van het basisonderwijs. Dit aanbod is gericht op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling, op de ontwikkeling van creativiteit en het verwerven van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden. Sinds jaar en dag geven basisscholen inhoud aan dit brede aanbod. Dit wezenskenmerk van ons primair onderwijs zal, ook bij meer gerichte aandacht voor taal en rekenen, voluit door scholen en hun besturen gestand worden gedaan.
Deelt u de mening van de grondlegger van het Amerikaanse beleid op het gebied van taal en rekenen (Diane Ravitch), dat dit uiteindelijk een rampzalig stelsel tot gevolg had? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het past mij niet om een oordeel te geven over andere onderwijsstelsels, maar ik trek natuurlijk wel lessen uit ervaringen in andere landen.
Hoe voorkomt u dat in Nederland teaching to the test gangbaar wordt vanwege de verplichte toetsen en referentieniveaus, met als gevolg ontevreden leraren en gestreste ouders en leerlingen?
In het Nederlandse onderwijsstelsel zijn hoge testscores of eindcijfers niet de maat van alle dingen. In de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs staat het advies van de school centraal. De eindtoets, als momentopname, is ondersteunend ten opzichte van het schooladvies. Ik vertrouw op de professionaliteit van scholen en leraren om op een verstandige manier met toetsen om te gaan en het onderwijs niet uitsluitend te richten op een goede score op een toets.
Indien scholen zich steeds meer gaan richten op toetsen, op wat voor manier houdt u dan rekening met het risico van perverse prikkels, die net als in de Verenigde Staten hebben geleid tot gesjoemel met toetsen, fraude en het onder druk zetten van leraren?
In het Nederlandse onderwijsstelsel worden perverse prikkels ontmoedigd doordat de Inspectie van het Onderwijs werkt met een afgewogen stelsel van indicatoren, waarbij niet alleen naar de opbrengsten, maar ook naar aspecten van het onderwijsproces wordt gekeken.
De toename van zelfdodingen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal zelfdodingen opnieuw is toegenomen? Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is?
Helaas heb ik moeten constateren dat het absolute aantal suïcides over 2010 ten opzichte van 2009 is gestegen. Volgens de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bedraagt het absolute aantal suïcides 1600 over het jaar 2010, terwijl dit aantal over het jaar 2009, 1525 bedroeg.
Ook het gemiddeld aantal suïcides is in 2010 (9,6 per 100 000 inwoners) gestegen ten opzichte van het gemiddeld aantal suïcides in 2009 (9,2 per 100 000 inwoners). De stijging van het gemiddelde aantal over 2010 (met 0,4 per 100 000 inwoners) is wel iets minder dan de stijging van het gemiddelde aantal over 2009 (met 0,5 per 100 000 inwoners).
Gezien mijn inspanningsverplichting om het aantal suïcides met vijf procent per jaar te verminderen, betreur ik deze stijging zeer. Overigens is niet alleen in Nederland een stijging waar te nemen van het aantal suïcides in de afgelopen (drie) jaren. Als we kijken naar het gemiddelde aantal suïcides per 100 000 inwoners in 27 Europese landen over de jaren 2007 tot en met 2009 dan is er ook sprake van een stijging van het gemiddelde aantal suïcides. De gemiddelde aantallen suïcides zijn over de jaren 2007 tot en met 2009 respectievelijk 9,9, 10,2 en 10,3 (bron. http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/health/public_health d.d. 8 september 2011).
Ik heb geen verklaring voor de stijging van het aantal suïcides over de afgelopen drie jaren. Waarschijnlijk speelt de economische crisis daarin ook een bepaalde rol, zo menen onderzoekers van het Britse medische tijdschrift The Lancet (bron: The Lancet, Volume 378, issue 9 786, pag. 124–125). Van belang hierbij is verder dat een aantal uiteenlopende factoren van invloed is op suïcide; onder meer psychologische factoren, de aanwezigheid van een psychische stoornis, persoonlijke omstandigheden, etnische achtergrond en cultuur en genetische kwetsbaarheid. Gezien de complexiteit van het samenstel aan factoren dat van invloed is op het aantal suïcides en het gegeven dat het aantal suïcides ook Europees gezien de afgelopen drie jaar een stijging laat zien, denk ik niet dat een onderzoek naar de precieze oorzaken van die stijging toegevoegde waarde heeft.
Wat is uw reactie op het feit dat dit het derde achtereenvolgende jaar is waarin de zelfdodingen zijn gestegen? Welke verklaring heeft u hiervoor?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de oorzaken te inventariseren en de Kamer hierover schriftelijk te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van psychiater Jan Mokkenstorm dat de drempel om hulp te zoeken moet worden verlaagd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de financiële drempel in de vorm van de eigen bijdragen weg te nemen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Personen die suïcidaal zijn en hun naasten kunnen sinds de start van de Stichting 113online in 2009 op een laagdrempelige manier en zonder kosten zich wenden tot directe hulpverlening. De Stichting 113online biedt onder meer online en telefonisch crisiscounseling en de mogelijkheid om te chattherapie te volgen. Ook is er een mogelijkheid van het volgen van zelfhulptherapie online en doorverwijzing naar de reguliere ggz. Doordat die hulp ook anoniem geboden kan worden, is dit bij uitstek een vorm van laagdrempelige hulpverlening.
Voor anonieme hulpverlening is het dus mogelijk om op een zeer laagdrempelige manier hulp te krijgen. Voor de niet-anonieme hulpverlening zal per 2012 een eigen bijdrage worden geïntroduceerd van € 100 voor interventies onder de 100 minuten per kalenderjaar en € 200 voor interventies boven de 100 minuten per kalenderjaar.
Personen die op grond van de Wet Bopz gedwongen zijn opgenomen en jongeren onder de 18 jaar, zijn uitgezonderd van deze maatregel. Deze maatregel is al versoepeld ten opzichte van de eigen bijdragemaatregel in het regeerakkoord. Ook de DBCs crisis en – indirecte tijd zijn uitgezonderd van deze eigen bijdrage. Ik ben op dit moment niet bereid de financiële drempels nog verder te verlagen.
Bent u bereid onderzoek te doen en in gesprek te gaan met deskundigen over de risico’s dat het opwerpen van drempels door middel van eigen bijdragen in de Geestelijke Gezondheidzorg (GGZ) zullen leiden tot een verdere stijging van het aantal zelfdodingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer schriftelijk informeren over de resultaten?
Tijdens het Algemeen Overleg van 30 juni jl. heb ik toegezegd dat ik de eventuele effecten van de eigen bijdrage op zorgmijding zal onderzoeken. In oktober zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de precieze onderzoeksopdracht.
Deelt u de mening van Ad Kerkhof, hoogleraar Suïcidepreventie (Vrije Universiteit), dat meer geïnvesteerd moet worden in preventie en voorlichting? Zo ja, op welke wijze zorgt u hiervoor? Zo nee, beschouwt u, naast stoppen-met-rokencampagnes en voorlichting over verantwoord alcoholgebruik, ook suïcidepreventie als betutteling?1 2
Sinds het verschijnen van de Beleidsagenda Suïcidepreventie (Tweede Kamer, 2007–2008, 22 894, nr 172) is meer geïnvesteerd in suïcidepreventie en verbetering van de kwaliteit van zorg. Ook in de Jaarrapportage Vermindering Suïcidaliteit 2010 (Tweede Kamer, 2010 -2011, 22 894, nr. 296, pag. 6), die ik begin 2011 naar de Tweede Kamer heb gezonden, is vermeld welke producten zijn verschenen op het gebied van suïcidepreventie. Daaruit mag duidelijk zijn dat ik suïcidepreventie niet beschouw als een vorm van betutteling. Op het terrein van voorlichting ben ik op dit moment aan het onderzoeken of de mediarichtlijn van de Ivonne van der Venstichting moet worden herzien. Met voorlichting over suïcidepreventie moet prudent worden omgegaan in verband met het risico op kopieergedrag.
Deelt u de mening dat het feit dat zelfdoding als doodsoorzaak wedijvert met kanker en hart- en vaatziekten, het discriminerende karakter van de eigen bijdragen specifiek gericht op geestelijke gezondheidszorg onderstreept? Zo nee, waarom niet?3
De zeer grote groei van de uitgaven in de ggz-sector dwingt tot het treffen van maatregelen binnen die sector. De keuze voor een eigen bijdrage in de ggz is geen kwestie van willekeur, maar een inhoudelijke keuze op grond van een zorgvuldige analyse en afweging op grond van de situatie in deze sector. In de tweedelijns ggz worden veel mensen met een milde problematiek behandeld die beter in de eerstelijns ggz behandeld kunnen worden. Dat is mede het gevolg van het ontbreken van een eigen bijdrage in de tweedelijns ggz, die voor de eerstelijns ggz wel verplicht is. De eigen bijdrage in de tweedelijns ggz vergroot het kostenbewustzijn van patiënten. Voor het herstel van deze weeffout in deze sector acht ik een deugdelijke grondslag voor de eigen bijdrage in de tweedelijns ggz aanwezig.
Bent u bereid de versoepeling per 1 april 2011 van de meldingenprocedure suïcides en suïcidepogingen met ernstig letsel terug te draaien, gelet op het belang van voldoende zicht op de omstandigheden waaronder suïcides plaatsvinden voor het terugdringen ervan? Zo nee, waarom niet?4
Nee, ik ben niet bereid de herijkte suïcidemeldingenprocedure voor suïcides terug te draaien. Deze meldingenprocedure is met ingang van 1 mei jl. van kracht geworden en wordt in 2012 geëvalueerd. In deze herijkte meldingenprocedure worden alle suïcides gemeld aan de IGZ, een deel op casusniveau en een deel in de vorm van geaggregeerde informatie. Tevens verwijs ik voor de gewijzigde meldingenprocedure naar de antwoorden op Kamervragen van het lid Bouwmeester (Tweede Kamer, 2009–2010, Aanhangsel 2875).
Deelt u de mening dat bezuinigingen in de zorg onmiddellijk moeten worden teruggedraaid, indien aantoonbaar zou blijken dat deze tot meer sterfgevallen leiden? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken welke bezuinigingen in deze categorie vallen? Is dit niet het offeren van mensenlevens om uw bezuinigingsdoelstellingen te halen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat hoogbejaarde ouderen in Delft al weken hun huis niet uit kunnen door liftwerkzaamheden |
|
Fleur Agema (PVV), Eric Lucassen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht1 dat tientallen hoogbejaarde flatbewoners die slecht ter been zijn drie weken lang niet naar buiten kunnen omdat hun lift wegens onderhoud buiten werking is?
Het klopt dat Woonbron de (enige) lift van het woongebouw in vijftien werkdagen renoveert (vervanging besturing, liftmachine en cabine interieur) in de periode van 15 augustus tot en met 2 september. Corporaties hebben de plicht ervoor te zorgen dat de installaties in hun woongebouwen goed functioneren. Voor de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden is het noodzakelijk dat de lift wordt uitgeschakeld. De corporatie heeft een aantal maatregelen getroffen om de overlast voor bewoners te beperken:
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat ouderen, die vrij zijn om te gaan en staan waar zij willen maar afhankelijk zijn van hulpmiddelen zoals rollators, op deze manier in hun vrijheid beperkt worden? Snapt u dat het voor hen voelt alsof ze in de gevangenis zitten terwijl ze niks hebben misdaan?
Het uitschakelen van de lift betekent een beperking voor het dagelijks functioneren van de bewoners, maar is tegelijk onvermijdelijk. Zie verder het antwoord op vraag 1 voor de daarom door de corporatie getroffen maatregelen.
Hoe beoordeelt u de reactie van woningbouwvereniging Woonbron die stelt dat hier maatwerk wordt geleverd? Hoe gaat u bewerkstellingen dat er alsnog, en met spoed, een noodlift geplaatst wordt?
Het plaatsen van een noodlift is praktisch gezien niet mogelijk in dit woongebouw. De voordeuren van de woningen zijn gesitueerd in een inpandige corridor. De lift is inmiddels op 31 augustus na afronding van de renovatie weer in gebruik genomen.
Op welke wijze gaat u Woonbron aanspreken op deze schandalige en kennelijk louter uit financieel oogpunt genomen beslissing en ervoor zorgen dat zij nooit meer hoogbejaarde ouderen van hun vrijheid berooft?
De getroffen tijdelijke maatregelen wegens liftrenovatie zijn een zaak tussen huurders en verhuurder. Gezien het huurders aangeboden maatwerk (zie vraag 1) zie ik geen reden de corporatie op haar handelen aan te spreken.
Bent u bekend met de beantwoording door toenmalig staatssecretaris Bussemaker van vragen van eerste ondertekenaar in een vergelijkbare situatie?2 Deelt u de mening dat verdere maatregelen kennelijk wel nodig zijn? Deelt u de mening dat het antwoord dat dit een zaak tussen «huurder en huiseigenaar» is tekortschiet, omdat er kennelijk in ons land woningcorporaties zoals Woonbron actief zijn?
Ja, ik ken de beantwoording van eerdere vragen over liften bij ouderenhuisvesting. Ook ik zie nu geen reden voor verdere maatregelen op basis van het handelen van de huiseigenaar.
Een exorbitante fee van €450 miljoen betaald door een pensioenfonds uit pensioengelden |
|
Ineke Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Elbert Dijkgraaf (SGP), Ino van den Besselaar (PVV), Jesse Klaver (GL), Paul Ulenbelt , Roos Vermeij (PvdA), Marianne Thieme (PvdD), Wouter Koolmees (D66), Carola Schouten (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de volgende passage in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam in het kort geding van het pensioenfonds van de metaalelektro (PME) tegen de Nederlandse Bank (DNB): «Zo blijkt dat PME samen met een ander pensioenfonds € 450 miljoen aan kosten van vermogensbeheer aan Mn Services heeft voldaan, een bedrag dat DNB als exorbitant hoog aanmerkt, dat sterk afwijkt van de basisfee van ongeveer € 12 miljoen en dat grotendeels niet kan worden verantwoord door Mn Services?»1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze passage in de uitspraak. Ik wil hierbij aantekenen dat volgens informatie van PME, bevestigd door DNB, deze passage een essentiële typefout kent. In plaats van: «een bedrag dat DNB als exorbitant hoog aanmerkt» had hier moeten staan: «een bedrag dat DB als exorbitant hoog aanmerkt». DB is hier het Dagelijks Bestuur van PME. De betreffende opmerking is terug te vinden in de notulen van de vergadering van het Dagelijks Bestuur van 16 november 2008.
Welk oordeel heeft u over twee pensioenfondsen die zo’n bedrag uitgeven aan vermogensbeheer (wat overigens gezien de rest van de uitspraak als totaal weggegooid geld beschouwd moet worden: er moest immers extra worden afgeschreven op de portefeuille)?
Het is voor mij als minister niet mogelijk om een oordeel te vormen over deze kwestie. In de Pensioenwet is bepaald dat alleen de toezichthouders, DNB en AFM, de bevoegdheid hebben om informatie op te vragen bij pensioenfondsen. Op basis van die informatie kunnen zij zich een oordeel vormen over de situatie bij een pensioenfonds. Het is vervolgens aan de toezichthouder om de nodige maatregelen richting een pensioenfonds te treffen. De toezichthouders hebben bij de uitoefening van hun toezicht een geheimhoudingsplicht. Dat betekent dat zij de vertrouwelijke gegevens die ze hebben verkregen bij de uitoefening van hun taken niet naar buiten mogen brengen. Dat betekent dat noch ik noch DNB of AFM in het openbaar een uitspraak mag doen over de situatie bij een individueel fonds.
Daarnaast merk ik op dat het bestuur van PME beroep heeft aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Ook al gelet daarop is terughoudendheid van alle betrokken partijen van belang.
Welke middelen en mogelijkheden hebben actieven en gepensioneerden van het pensioenfonds PME, wanneer zij de uitspraak lezen en zich realiseren dat dit hun pensioengeld is?
Individuele deelnemers hebben zelf geen directe bevoegdheden indien zij een vermoeden van onzorgvuldig of onjuist handelen hebben door het bestuur van het fonds. Wel kunnen zij dit bij het verantwoordingsorgaan aankaarten. Alle pensioenfondsen zijn verplicht om een verantwoordingsorgaan in te stellen. In het verantwoordingsorgaan zijn de werkgevers, de werknemers en de pensioengerechtigden vertegenwoordigd.
Indien het verantwoordingsorgaan signalen krijgt over onjuist handelen van het bestuur kan zij hierover in overleg treden met het bestuur. Als ultimum remedium kan het verantwoordingsorgaan als het van oordeel is dat het bestuur niet naar behoren functioneert en het bestuur geen maatregelen hieromtrent neemt, zich wenden tot de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam.
Herinnert u zich dat u op 20 april 20112 aan de Kamer schreef: «Ik ben er voorstander van dat fondsen over deze kosten (van vermogensbeheer) rapporteren, bijvoorbeeld in het jaarverslag, op hun website etc»?
Ja.
Herinnert u zich dat bij herhaling bijna Kamerbreed is aangedrongen op grotere kostentransparantie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn aan de pensioenfederatie te vragen hoe ver zij is met standaard rapporteren over de kosten van vermogensbeheer, zoals toegezegd in april/mei van dit jaar, de stand van zaken terug te rapporteren aan de Kamer en aan te geven of de pensioenfondsen in uw ogen voldoende actie ondernemen?
De pensioenfederatie heeft mij laten weten dat onder leiding van een stuurgroep uitvoeringskosten wordt gewerkt aan een handreiking uitvoeringskosten over het boekjaar 2011. Eind september wordt deze intern gerapporteerd, waarbij in de huidige planning de handreiking medio november openbaar wordt. Op dat moment zal ik bezien of eventuele aanvullende maatregelen nodig zijn.
De veroudering van het HKS-register |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Register politie hopeloos verouderd»?1
Ja.
Klopt het dat de gegevens in het zogenoemde herkenningsdienstsysteem (HKS) zijn verouderd, vaak geen accurate voorstelling van zaken geven en er dus personen ten onrechte te boek staan als verdacht en crimineel? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat het systeem zo snel mogelijk weer helemaal «actueel» is?
Ik verwijs hierbij naar de beantwoording van de vragen 1 en 2 van het lid Van Raak (SP), vraagnummer 2011Z16386.
Op welke termijn zal het nieuwe systeem, dat het verouderde HKS moet vervangen, in gebruik worden genomen?
Het oude HKS zal opgaan in de nieuwe basisvoorziening Politie. Deze volledige transitie zal enkele jaren in beslag nemen.
Op welke wijze zal ervoor gezorgd worden dat de foute gegevens niet «meeverhuizen» naar het nieuwe systeem?
Voor zover er sprake is van «foute»gegevens zullen de korpsen het bestand voor
conversie schonen.
Deelt u de mening het herstel van de fouten niet nog jaren mag duren maar dat er zo spoedig mogelijk sprake moet zijn van een accuraat systeem? Zo ja, kunt u hiervoor een concrete deadline aangeven?
Zie de beantwoording van de vragen 3. en 4.
Het bericht dat de regering van Curaçao gevangenen met een enkeltje naar Nederland wil sturen |
|
Lilian Helder (PVV), Eric Lucassen (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Curaçao wil gevangenen uit Bonaire terugsturen»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de manier waarop de regering van Curaçao hierover communiceert? Bent u van plan de regering van Curaçao tot de orde te roepen? Zo nee, waarom niet?
Curaçao biedt op dit moment een tijdelijke oplossing voor gedetineerden die uit veiligheidsoogpunt niet direct op Bonaire konden worden geplaatst. Het betreft een groep van 22 gedetineerden die hun delicten vóór 10 oktober 2010 hebben gepleegd op Bonaire en ook vóór die datum veroordeeld zijn onder Nederlands Antilliaans recht. De Minister van Justitie van Curaçao heeft bij mij aangegeven dat deze situatie niet langer verantwoord is en heeft mij verzocht bij te dragen aan een oplossing. Aangezien een verder verblijf in detentie op Curaçao of Bonaire vanwege dringende redenen van veiligheid van vijf gedetineerden onverantwoord is, heb ik – mede vanuit het oogpunt van slachtoffers en nabestaanden – besloten hen vóór 22 december 2011 gefaseerd over te plaatsen naar Nederland. Zodra de nieuwbouw van de gevangenis op Bonaire gereed is (2015) en daarmee de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen gegarandeerd zijn, zullen deze gedetineerden naar Bonaire worden overgebracht. De overige 17 gedetineerden zullen te beginnen op 5 september 2011 gefaseerd overgeplaatst worden naar Bonaire. Aangezien Curaçao een tijdelijke oplossing biedt voor de gedetineerden die niet direct op Bonaire kunnen worden geplaatst, betaalt Nederland aan Curaçao een bedrag van maximaal 720 000 Nederlands Antilliaanse guldens voor de huisvesting van deze gedetineerden gedurende de periode tot 22 december 2011. Alle 22 gedetineerden zullen de laatste periode van hun detentie op Bonaire doorbrengen.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om te voorkomen dat Curaçao gevangenen met een enkeltje naar Nederland stuurt? Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat Curaçao dit dreigement ten uitvoer brengt? Kunt u garanderen dat deze gevangenen niet in Nederland worden gedumpt?
Zie antwoord vraag 2.
Welk percentage van de gedetineerden in Nederland is afkomstig uit de voormalige Nederlandse Antillen? Hoeveel daarvan zijn afkomstig uit Curaçao?
Op het peilmoment 17 augustus 2011 was 7,2% van de strafrechtelijk gedetineerden in Nederland afkomstig uit de voormalige Nederlandse Antillen. Van die 7,2% (852 gedetineerden) was 85,3% afkomstig uit Curaçao (727 gedetineerden).
Bent u, wanneer Curaçao dit plan doorzet, bereid om deze gedetineerden dan ook met een enkele reis terug te sturen naar het eiland waar ze vandaan komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
ESBL-producerende bacteriën |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ESBL-enzym van kip naar ziekenhuis»?1
Ja.
Deelt u de mening van onderzoeker Mevius dat ESBL-enzymen, rechtstreeks uit de intensieve veehouderij in ziekenhuizen zijn terecht komen? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad heeft in haar advies «antibiotica in de veeteelt en antibiotica resistentie bij mensen» van 31 augustus 2011 geconcludeerd dat het zeer aannemelijk is dat er overdracht van ESBL-genen plaatsvindt vanuit de dierhouderij naar de mens. Uit onderzoek blijkt dat identieke ESBL-genen zijn aangetoond in bacteriën die aangetroffen zijn in pluimvee en op rauw kippenvlees en in bacteriën die afkomstig zijn van patiënten.
De Gezondheidsraad merkt echter ook op dat deze ESBL-producerende bacteriën ook aangetroffen worden bij gezelschapsdieren en bij wilde dieren. Dit betekent dat deze bacteriën ook voorkomen in het milieu.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat de enzymen zich blijken te kunnen verplaatsen door de voedselketen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet uitgesloten dat ESBL-producerende bacteriën die kunnen voorkomen op rauw vlees of groenten zich via de voedselketen verder kunnen verspreiden. In welke mate dit kan plaatsvinden is niet bekend.
Is het waar dat waar sprake is van een 100% overeenkomst tussen in het ziekenhuis aangetroffen ESBL-enzymen en die uit de veehouderij, besmet voedsel in ziekenhuizen de oorzaak moet vormen, gegeven het feit dat veehouders separaat worden opgenomen en de besmetting niet zouden moeten kunnen verspreiden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Personen die contact hebben met levende varkens of vleeskalveren dienen conform de MRSA-richtlijn voor ziekenhuizen in isolatie te worden verpleegd totdat MRSA-dragerschap is uitgesloten, maar dit houdt geen verband met eventueel ESBL-dragerschap van patiënten. Besmetting van (rauwe) voedingsmiddelen met ESBL-producerende bacteriën kan leiden tot transmissie van ESBL-genen naar de darmflora van de mens. Het gaat daarbij dus niet specifiek om voedsel dat in ziekenhuizen wordt geconsumeerd. Daarnaast spelen directe overdracht van dier op mens en transmissie via het milieu mogelijk ook een rol in de verspreiding van ESBL-genen maar het relatieve belang van de verschillende routes is nog onduidelijk. Dit is ook geconstateerd door de Gezondheidsraad.
Is het waar dat er in Belgische ziekenhuizen jaarlijks meer dan 2 600 patiënten sterven als gevolg van een MRSA besmetting?2 Hoeveel Nederlandse sterfgevallen in ziekenhuizen worden veroorzaakt door MRSA/ESBL besmettingen?
Het genoemde aantal sterfgevallen in Belgische ziekenhuizen kan ik niet bevestigen. Een Europese studie, gebaseerd op gegevens verzameld in 2007, laat zien dat bloedvergiftiging door MRSA jaarlijks tot 50 extra doden leidt in België. Bloedvergiftiging door ESBL-producerende E. coli bacteriën die resistent zijn tegen bepaalde antibiotica resulteert jaarlijks in 15 doden in België. Deze aantallen zijn alleen gebaseerd op bloedvergiftiging en betrouwbare gegevens over andere infecties zijn niet beschikbaar. Deze aantallen zijn dus aanzienlijk lager dan de beschreven 2 600 sterfgevallen.
In Nederland wordt geschat dat jaarlijks 7 mensen sterven als gevolg van een bloedvergiftiging door MRSA en 37 mensen sterven als gevolg van een bloedvergiftiging door ESBL producerende E. coli.
Bent u bereid ziekenhuizen te verplichten alleen gecertificeerd MRSA/ESBL-vrij voedsel toe te laten tot het ziekenhuis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, zie ook antwoord vraag 4. Er zijn geen aanwijzingen dat voedsel in ziekenhuizen de oorzaak is van infecties met MRSA of ESBL-producerende bacteriën bij mensen. Mensen kunnen met MRSA en ESBL-producerende bacteriën gekoloniseerd zijn voordat zij worden opgenomen in het ziekenhuis. Een goede verhitting van voedsel voorkomt overdracht van ESBL in de ziekenhuiskeuken. Dit beaamt ook Prof. Mevius in het door u geciteerd bericht.
Een verbod op voedsel besmet met MRSA/ESBL of een verplichte certificering «MRSA/ESBL vrij» voor voedsel liggen daarom op dit moment dan ook niet voor de hand. Wel zijn uiteraard steeds alle hygiënevoorschriften van toepassing voor de productie en bereiding van voedsel, waardoor het risico van overdracht van pathogene bacteriën wordt geminimaliseerd of zelfs weggenomen. Dit blijft de eerste inzet om overdracht van ESBL-producerende bacteriën via voedsel te voorkomen, niet alleen in ziekenhuizen maar ook in de gehele voedselketen.
Bent u bereid het gebruik van kip uit de intensieve veehouderij in ziekenhuizen te verbieden, zolang er geen sluitende certificering bestaat voor MRSA/ESBL-vrije producten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u met onderzoeker Mevius van mening dat toename van ESBL-producerende bacteriën vooral veroorzaakt wordt door overmatig antibioticagebruik in de intensieve veehouderij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertegen harde maatregelen te treffen? Aan welke maatregelen denkt u?
Het is waarschijnlijk dat het gebruik van antibiotica bijdraagt aan de prevalentie van ESBL-producerende bacteriën. Dit is ook aangegeven in het advies van de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad stelt verder dat de oorzaken van de plotselinge toename van de prevalentie van ESBL-producerende bacteriën onbekend zijn. De Staatssecretaris van EL&I en ik hebben aan de Kamer aangegeven dat de hoeveelheid antibiotica in de veehouderij drastisch moet verminderen. Zo moet er in 2013 een reductie hebben plaatsgevonden van 50% ten opzichte van 2009.
In december 2010 hebben de Staatssecretaris van EL&I en ik u geïnformeerd over de manier waarop deze reductie behaald moet worden. Daarnaast hebben we u op 22 september jl. geïnformeerd over de maatregelen die wij zullen treffen naar aanleiding van het gezondheidsraadadvies (Tweede Kamer 29 683, nr. 104).
Bent u met onderzoeker Mevius van mening dat halvering van het gebruik van antibiotica in de veehouderij in 2015 niet voldoende zal zijn en dat er ingrijpende hygiënemaatregelen op de boerderij noodzakelijk zullen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u de vermindering van het antibioticagebruik in de veehouderij sneller doen verlopen? Aan welke verplichte extra hygienemaatregelen op de veehouderijen denkt u?
Halvering van het antibioticagebruik in 2013 zal naar verwachting niet alle problemen oplossen. Dit is dan ook pas het begin. Verdere reductie is noodzakelijk. Voor een verdere aanpak is ook het structureel werken aan verbetering van de diergezondheid cruciaal. Onder andere door aanpassing van stalsystemen en fok van robuustere dieren. Deze aanpak leidt tot structureel minder gebruik van antibiotica. In het kader van de uitwerking van de agenda voor verduurzaming van de veehouderij is er veel aandacht voor deze aspecten.
Bent u op basis van het onderzoek van Mevius bereid een heffing op te leggen aan de veehouderij voor de maatschappelijke kosten die ontstaan als gevolg van overmatig antibioticagebruik? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Nee. De dierenarts is gehouden aan zorgvuldig veterinair handelen. Hierin past geen overmatig gebruik van antibiotica. De overheid heeft het toezicht geïntensiveerd op dierenartsen en veehouders die zich niet aan de regels houden voor wat betreft zorgvuldig antibioticagebruik.
Bent u naar aanleiding van het onderzoek van Mevius bereid een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen antibiotica die mogen worden toegepast in de veehouderij en antibiotica die mogen worden toegepast in de humane gezondheidszorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Ja, de Gezondheidsraad heeft hier recentelijk een advies over uitgebracht. De Staatssecretaris van EL&I en ik hebben op 22 september jl. een brief aan de Kamer gezonden hoe dit advies door ons wordt opgevolgd (Tweede Kamer 29 683, nr. 104).
De vergoeding op basis van de verdeelmaatstaf buitenwater |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar, dat de vergoeding op basis van de verdeelmaatstaf buitenwater in het gemeentefonds per gemeente gemaximeerd is op 10 000 ha.?1
Ja.
Om welk bedrag per gemeente gaat het maximaal bij de verdeelmaatstaf buitenwater?
Om een bedrag van 0,35 miljoen euro.
Hoeveel gemeenten hebben meer dan 10 000 ha. buitenwater?
Het betreft 19 gemeenten.
Deelt u de mening, dat de maximering zeer nadelig kan uitpakken bij samenvoeging van gemeenten, waarvan er twee of meer tenminste 10 000 ha. buitenwater hebben? Hoe vaak heeft een dergelijke situatie zich de afgelopen tien jaar voorgedaan?
Bij gemeentelijke samenvoegingen in de afgelopen jaren, waarbij twee of meer betrokken gemeenten tenminste 10 000 ha. buitenwater hadden, is mij niet bekend dat bij de betreffende gemeenten sprake is geweest van een problematisch financieel nadeel als gevolg van de maximering van de uitkering op basis van de maatstaf buitenwater.
Wat is de reden van de maximering? Wat is de basis voor het getal van 10 000 ha.?
Tot maximering is besloten om bij de verdeling van het gemeentefonds aan te kunnen sluiten bij de kosten van gemeenten. Bij de maatstaf buitenwater is vooral gedacht aan extra kosten die gemeenten ondervinden in verband met de kustligging (ruimtelijke ordening, beheer stranden, enzovoort). Omdat het buitenwater zich soms ver buiten de kust uitstrekt, kent de maatstaf daarom een maximum, teneinde excessieve bedragen te vermijden.
Zijn er verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds die op vergelijkbare wijze gemaximeerd zijn?
Nee.
Bent u bereid de maximering te betrekken bij de herijking van het gemeentefonds?
Gezien de verwaarloosbaarheid van het financiële nadeel van samenvoegingen van in ieder geval twee gemeenten met meer dan 10 000 ha. buitenwater wordt het niet nodig geacht de maximering expliciet te betrekken bij de herijking van het gemeentefonds.
Fouten in het computersysteem van de politie |
|
Ronald van Raak |
|
Waarom staan zeker 8 000 personen die zijn overleden in de computersystemen van de politie?1
Het onderzoek «De Staat van Informatie» van de Wetenschappelijke raad voor het Regeringsbeleid (WRR) vormt de basis voor berichtgeving in de media. De onderzoekers hebben het voorbehoud gemaakt dat uit het onderzoek niets valt af te leiden over de werking van het operationele HKS. Het onderzoek was namelijk gericht op het landelijk onderzoeksbestand van HKS, een archiefbestand. De berichtgeving in de media lijkt ten onrechte uit te gaan van de veronderstelling dat de conclusies zien op het operationele deel van het HKS waardoor betrokken burgers mogelijk last ondervinden.
De WRR heeft voor haar onderzoek gebruik gemaakt van per jaar «bevroren» landelijke onderzoeksbestanden van de dienst IPOL van het KLPD. Deze gegevens zijn vanwege hun aard niet getoetst op actualiteit in het operationele HKS-systeem, Het gaat om jaarlijkse extracten uit HKS, momentopnames die bestemd zijn voor statistische- en onderzoeksdoeleinden ter verkrijging van strategische inzichten. Zo kan het dus zijn dat er in de «bevroren» bestanden over de periode 1996–2008 verdachten voorkomen die thans zijn overleden of vrijgesproken. Het gaat dus uitdrukkelijk niet om tot individuen herleidbare (politie)gegevens.
Aangenomen mag worden dat de 8 000 personen van wie bekend is dat zij zijn overleden en de 2 800 personen die zijn vrijgesproken, juist wél uit het operationele HKS zijn verwijderd. Betreffende personen hebben namelijk een code gekregen waardoor de gegevens automatisch binnen de wettelijke termijn worden verwijderd.
Wat het operationele deel van het HKS betreft geeft de politie aan dat wijzigingen niet in alle gevallen snel en accuraat worden ingevoerd. Ik hecht er aan dat de gegevens in het belang van de burger actueel en juist zijn. De korpsen zullen hiervoor zorg dragen.
Waarom staan zeker 2 800 personen die zijn vrijgesproken ten onrechte als verdachte of crimineel in de computersystemen van de politie?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen kan het hebben voor mensen, dat zij ten onrechte als verdachte of crimineel in de computersystemen van de politie staan en hoe kunnen zij worden geholpen om deze gevolgen ongedaan te maken?
Uit de beantwoording van de vragen 1 en 2 moge blijken dat de betrokkene van een opname in een bevroren bestand geen negatieve gevolgen ondervindt.
Op basis van artikel 25 van de wet Politiegegevens kan op verzoek van betrokkene worden meegedeeld of en zo ja welke deze persoon betreffende politiegegevens zijn vastgelegd. Betrokkene kan dan op basis van artikel 28 van de wet Politiegegevens een verzoek doen aan de verantwoordelijke korpsbeheerder om de hem of haar betreffende politiegegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, onvolledig of niet ter zake dienend zijn. De verantwoordelijke korpsbeheerder neemt dan een beslissing op het verzoek en zorgt dat een beslissing tot verbetering aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.
Hoe kunnen mensen die ten onrechte als verdachte of crimineel staan geregistreerd uit de computersystemen van de politie worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Welke fouten staan er nog meer in het computersysteem van de politie? Welke maatregelen gaat u nemen om deze fouten zo spoedig mogelijk uit de computersystemen te verwijderen?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 2.
HKS maakt onderdeel uit van het aanvalsplan ICT van de politie. Voor de langere termijn geldt dat het HKS zal deel gaan uitmaken van de nieuw te vormen basisvoorziening politie.
Het bericht dat de Landelijke Vereniging van Bloed- en Plasmadonoren (LVB), (aspirant)donoren zal adviseren om niet langer bloed of plasma te geven |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Landelijke Vereniging van Bloed- en Plasmadonoren (LVB), (aspirant)donoren zal adviseren om niet langer bloed of plasma te geven?1 2
In Nederland hebben we een prima bloedvoorziening van zeer hoge kwaliteit. Ik ben oprecht trots op de voorziening zoals we die kennen. Ik realiseer me ook dat een dergelijke bloedvoorziening alleen in stand kan worden gehouden dankzij vele vrijwillige donoren die bereid zijn hun bloed om niet te doneren voor mensen die afhankelijk zijn van bloed en bloedproducten. Ik heb dan ook veel respect voor deze donoren.
Dat de Landelijke Vereniging van Bloed- en Plasmadonoren (LVB) donoren overweegt te adviseren om niet langer bloed of plasma te doneren vind ik ondoordacht en onverantwoordelijk. De LVB overweegt dit omdat zij het niet eens is met de hoogte van de salariëring van de leden van de Raad van Bestuur van Sanquin.
Ik kan mij voorstellen dat mensen de salarissen van de leden van de Raad van Bestuur van Sanquin buitenproportioneel vinden. Ik vind ook dat het om erg hoge bedragen gaat. Dit zal anders worden voor toekomstige bestuurders van Sanquin. Zoals eerder aan de Kamer gemeld, heeft de Raad van Toezicht van Sanquin ermee ingestemd dat de beloningscode bestuurders in de zorg (BBZ) als grondslag voor de beloningsstructuur voor nieuwe leden van de Raad van Bestuur zal worden gehanteerd. Bij de invulling van de laatste vacature binnen de Raad van Bestuur van Sanquin is daar ook uitvoering aan gegeven. Het nieuwe lid van de Raad van Bestuur is ingeschaald volgens de BBZ. Echter noch de BBZ, noch de komende normeringswet richt zich op reeds bestaande arbeidscontracten. Het zal dus nog een tijd duren voordat álle bestuurders een inkomen hebben dat gebaseerd is op de BBZ, maar dat is (juridisch) onontkoombaar.
Ik kan er begrip voor opbrengen dat niet iedereen zich kan vinden in het beleid omtrent de honorering van bestuursleden, maar om vervolgens donoren op te roepen geen bloed en plasma meer te doneren gaat mij een stap te ver. Als donoren dat advies daadwerkelijk opvolgen dan dupeert dat patiënten die op bloed en bloedproducten zijn aangewezen. Ik betreur het dat de LVB een dergelijk advies overweegt uit te brengen.
Overigens, heb ik recent ook een brief ontvangen van de Landelijke Donorraad en Donor Vereniging Nederland als reactie op de door de LVB veroorzaakte commotie rondom het salaris van de Raad van Bestuur van Sanquin. Deze donoren laten een duidelijk tegengeluid horen. Zij zijn van mening dat de discussie rondom de salarissen van de bestuursleden van Sanquin is voorbehouden aan de politiek. Zij betreuren de handelwijze van de LVB en vinden de oproep aan donoren om te stoppen met bloeddonatie ongepast en onverantwoord. De Landelijke Donorraad en Donor Vereniging Nederland Bloeddonatie geven in hun brief aan dat de patiëntenzorg in Nederland van levensbelang is en nooit als politiek pressiemiddel mag worden ingezet.
Hoeveel bloeddonoren hebben de afgelopen twee maanden hun bloeddonorschap opgezegd en hoeveel meer is dat in vergelijking met de maanden ervoor? Wanneer deze informatie niet bekend is, bent u dan bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
In juni 2011 zijn 4550 donoren uitgeschreven. 764 daarvan hebben op eigen verzoek hun donorlidmaatschap opgezegd (bijvoorbeeld in verband met verhuizing naar het buitenland of wijziging van de afnamelocatie). In juli 2011 zijn 3437 donoren uitgeschreven, waarvan 721 op eigen verzoek. De door Sanquin uitgeschreven donoren worden uitgeschreven op grond van bijvoorbeeld medische redenen of omdat de desbetreffende donor geruime tijd niet te bereiken was.
Het aantal donoren dat in augustus 2011 is uitgeschreven is op dit moment nog niet bekend. Wel is door Sanquin bijgehouden hoeveel uitschrijvingen hebben plaatsgevonden in verband met klachten omtrent de salariëring van de bestuursleden vanaf 30 juli jl. (de datum waarop de publicaties van de LVB plaatsvonden). Tot en met week 33 (dus drie weken) waren dat in totaal 166 donoren.
Per jaar worden er gemiddeld 40 000 donoren (dit is ongeveer 10% van het totale donorbestand) uitgeschreven om verschillende redenen. Het totaal aantal geregistreerde donoren is in 2010 met ca. 2000 toegenomen ten opzichte van 2009, namelijk van 404 184 in 2009 naar 406 127 in 2010 (een donor wordt geregistreerd na de eerste keer bloed geven).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bloeddonoren niet stoppen met het geven van bloed of plasma, omdat zij boos zijn over de topsalarissen van de Raad van Bestuur van Sanquin?
Ieder verlies aan donoren is te betreuren. Ik kan en wil echter donoren niet tegenhouden die willen stoppen met doneren van bloed, om wat voor reden dan ook. Het doneren van bloed blijft een vrijwillige zaak. Wel hoop ik dat donoren die ontevreden zijn hun onvrede niet zullen uiten via een boycot die de patiënten treft. Ik ben het met hen eens dat de bestuursleden van Sanquin veel verdienen. Ik kan mij ook voorstellen dat het tempo van de aanpassing van de salariëring sommigen te langzaam gaat, maar ik heb geen (juridische) instrumenten tot mijn beschikking om in reeds bestaande contracten in te grijpen. Zoals in vraag 1 aangegeven zal het salaris van toekomstigebestuursleden wel worden genormeerd.
Bent u bereid de brandbrief die de Landelijke Vereniging van Bloed- en Plasmadonoren naar u heeft verzonden naar de Kamer te sturen, tezamen met uw inhoudelijke reactie? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal u de brief en mijn reactie toesturen.
Bent u bereid de heer Buunen, voorzitter van de Raad van Bestuur, die in 2010 € 258 000 excl. pensioenpremie en sociale lasten heeft ontvangen en de heer De Wit, vice-voorzitter Raad van Bestuur, die in 2010 € 226 000 excl. pensioenpremie en sociale lasten heeft ontvangen, te vragen hun salaris in te leveren tot aan minimaal de Balkenendenorm? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Bij Sanquin is de norm gesteld dat nieuwe bestuursleden conform de BBZ beloond moeten worden. De BBZ is alleen van toepassing verklaard op nieuwe arbeidsovereenkomsten. Binnenkort wordt de wet normering topinkomens (WNT) op Sanquin van toepassing. Op grond daarvan kan evenmin worden ingegrepen in bestaande arbeidsovereenkomsten.
Vindt u niet ten principale dat bestuurders van dergelijke publieke voorzieningen onder een reguliere CAO zouden moeten vallen net als verpleegkundigen, leraren, hulpverleners en andere mensen die werkzaam zijn in de publieke sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Ten algemene vind ik dat de bestuurders van Sanquin – net als andere werkenden – gehonoreerd moeten worden in overeenstemming met de zwaarte van de functie en met inachtneming van het loongebouw van de sector waarin ze werkzaam zijn. Het gegeven dat werknemers in de semi-publieke sector werken, mag er niet toe leiden dat de relatie met de functiezwaarte en het sectorale loongebouw in de honorering wordt losgelaten. Ik vind dan ook niet ten principale dat bestuurders van dergelijke publieke voorzieningen onder een reguliere CAO zouden moeten vallen. Wel ben ik van mening dat de hoogte van de beloningen van bestuurders binnen de zorg aan banden moet worden gelegd. Vandaar ook de afspraak dat nieuwe bestuursleden, in dit geval Sanquin, ingeschaald worden op basis van de BBZ en dat Sanquin onder de werkingssfeer van de WNT wordt gebracht.
Het is de Raad van Toezicht van Sanquin die het salaris van de Raad van Bestuur van Sanquin vaststelt. De Raad van Toezicht van Sanquin is van mening dat het aansturen van een organisatie met een dergelijke omvang en met producten die qua veiligheid en betrouwbaarheid zo gevoelig zijn, kwaliteiten vergt die vergelijkbaar zijn met vaardigheden die nodig zijn voor het besturen van academische ziekenhuizen. Voor het aantrekken van leden van de Raad van Bestuur is daarom door de Raad van Toezicht een honorering vastgesteld die op vergelijkbaar niveau ligt. Deze vergelijking is ook terug te vinden in de arbeidsvoorwaarden van alle Sanquin medewerkers, die de CAO-ziekenhuizen volgen.
De zorgen van de ANWB over de gevolgen van de aangekondigde OV bezuinigingen |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Leefbaarheid stad in gevaar»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de zorgen die de ANWB uit over de gevolgen van de door u voorgenomen bezuinigingen op het openbaar vervoer voor wat betreft de bereikbaarheid van en de luchtkwaliteit en de parkeermogelijkheden in de grote steden?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de vrees van de ANWB dat Park & Ridevoorzieningen in gevaar komen bij gebrek aan goed aansluitend openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kent u het rapport van PricewaterhouseCoopers (PWC) waarin sprake is in het artikel «Halvering buslijnen dreigt»?2
Ja. In het artikel in de Spits wordt overigens ten onrechte de indruk gewekt dat er een nieuw onderzoek is gepubliceerd. Mijn ministerie heeft samen met de stadsregio’s Amsterdam, Rotterdam en Haaglanden drie verkenningen uitgevoerd.
Het gaat om (1) een rapport van PWC over de mogelijkheden tot efficiencyverbetering bij de gemeentelijke vervoerbedrijven, (2) een rapport van Conquist over rationalisering van de openbaar vervoernetwerken en (3) een rapport van NEA waarin twee scenario’s voor prijsverhoging in het openbaar vervoer op effecten worden beoordeeld. Deze verkenningen heb ik uw Kamer toegezonden met mijn brief van 6 juni 2011 (TK 23 645, nr. 452) en hierover heb ik met uw Kamer gedebatteerd op 23 juni 2011.
Kunt u aangeven hoe de bereikbaarheid, de luchtkwaliteit en de parkeermogelijkheden in de grote steden zich ontwikkelen, in het door PriceWaterhouseCoopers geschetste scenario dat de helft tot tweederde van de buslijnen in de grote steden verdwijnt? Zo nee, bent u bereid onderzoek te laten doen om die gevolgen te kwantificeren?
De hoofdlijn uit mijn brief van 6 juni 2011 is, dat het mogelijk is om de bezuinigingstaakstelling voor de stadsregio’s Amsterdam, Rotterdam en Haaglanden verregaand te realiseren door een andere inrichting van het ov-netwerk en een andere organisatie van de exploitatie.
Een belangrijke conclusie die ik uit de verkenningen trek is dat tram en metro in de drie grote steden als hoofdassen moeten functioneren met een hoge(re) snelheid en een grote(re) frequentie. Het busvervoer is hierop aanvullend.
Dit vereist een kritische herbezinning op dun bezette ontsluitingslijnen (in de grote steden vaak buslijnen) ten gunste van het versterken van belangrijke verbindingen of hoofdassen (in de grote steden vaak tram of metro). Hiervan zullen grote groepen reizigers profiteren die dagelijks van huis naar werk en terug gaan. Ervaringen in het buitenland met deze aanpak zoals in Jönköping in Zweden, laten zien dat dit kan leiden tot een toename van het gebruik van het openbaar vervoer. Hiermee zijn ook, in antwoord op vraag 2, de bereikbaarheid van en de luchtkwaliteit in de stad gediend.
Aanvullende maatregelen zoals Park & Ride-voorzieningen (P&R) voor auto en fiets langs de hoofdassen zijn een noodzakelijke ondersteuning. Ik zie daarom niet in waarom deze aanpak P&R-voorzieningen in gevaar brengt, zoals in vraag 3 aan de orde wordt gesteld. Sterker nog, door het OV meer te concentreren op hoofdassen, wordt het juist makkelijker om dit soort P&R voorzieningen bij de OV knooppunten te realiseren. Dit is ook in reactie naar de ANWB gemeld.
De verkenningen zijn overigens geen blauwdruk, maar vragen uitwerking die alleen door de stadsregio’s kan plaatsvinden. Dit geldt voor de inrichting en exploitatie van het lijnennet, de kwaliteit die zij nastreven en de prijs die zij daarvoor van de klant vragen.
Het overschatten van besparingen door meer marktwerking |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat De Nederlandsche Bank (DNB) door het grotere marktwerkingrisico wil dat zorgverzekeraars per 2012 meer eigen vermogen aanhouden?1
Ja, DNB heeft 4 juli jl. de minister van Financiën geadviseerd om gelet op het totaalpakket aan maatregelen, waardoor het risicoprofiel van zorgverzekeraars zal toenemen, de solvabiliteitseis te verhogen van 9 naar 11 procent van de schadelast in 2012.
Klopt het dat de DNB de solvabiliteitseis verhoogt van 9% naar 11%, waardoor de zorgpremie per verzekerde met ongeveer 40 euro zal stijgen?
Nee, de minister van Financiën besluit over de verhoging van de minimumvereiste solvabiliteitsmarge voor (basis)zorgverzekeraars. DNB heeft de minister van Financiën geadviseerd om de solvabiliteitseis te verhogen van 9 naar 11%. In de brief die Uw Kamer op 5 september jl. ontving staat het voornemen van de minister van Financiën vermeld om het advies van DNB over te nemen.
Het extra kapitaal dat zorgverzekeraars door de verhoging moeten aanhouden bedraagt € 720 miljoen. Als zorgverzekeraars dit extra kapitaal volledig via de premie zouden financieren, dan leidt dit tot een opwaartse premiedruk van circa € 25 per verzekerde, ervan uitgaande dat de helft – door de zogenaamde 50/50-regeling – via de inkomensafhankelijke bijdrage wordt opgebracht. Mede gelet op de huidige kapitaliseringsgraad van zorgverzekeraars (de solvabiliteitsratio ligt gemiddeld boven de 200%) verwacht ik echter niet dat dit zal gebeuren.
Deelt u de verwachting van Zorgverzekeraars Nederland dat zorgverzekeraars een veiligheidsmarge boven de verplichte solvabiliteit zullen aanhouden?
Om te voorkomen dat een onvoorziene verslechtering van de financiële situatie van een verzekeraar de belangen van de polishouder schaadt, kunnen zorgverzekeraars een veiligheidsmarge in acht nemen. Hoe groot deze marge moet zijn zal de zorgverzekeraar zelf moeten bepalen aan de hand van de geïdentificeerde risico's.
Klopt het dat de totale buffer van zorgverzekeraars, het «dode geld» in de zorg, door deze hogere eisen structureel met tussen de 500 miljoen en 1 miljard euro zal stijgen?
Door de stijging van de solvabiliteitseis met 2 procentpunt van 9 naar 11% zal de minimaal vereiste solvabiliteitsbuffer toenemen met € 720 miljoen.
Overigens zou ik de term «dood geld» niet willen gebruiken. Deze solvabiliteitsbuffer dient wel degelijk een belangrijk doel. Immers, door de borging van de financiële soliditeit van de zorgverzekeraars worden polishouders beter beschermd. Voorts ligt het geld niet dood op de plank. Het mag binnen prudentiële grenzen belegd worden zodat er ook een beleggingsrendement op behaald kan worden.
Hoe kunt u in 2015 90 miljoen euro en structureel 330 miljoen besparing hebben ingeboekt voor het vergroten van de marktwerking via uitbreiding van het B-segment en afschaffing van de ex-post verevening, terwijl het extra marktrisico nu al leidt tot minstens 500 miljoen euro aan stijgende zorgkosten door de hogere solvabiliteitseisen?
Zorgverzekeraars kunnen de verhoging van het solvabiliteitsvereiste (gedeeltelijk) vertalen in een premieopslag. Die opslag is tijdelijk totdat het gewenste solvabiliteitsniveau is bereikt. Bij het antwoord op vraag 2 heb ik al aangegeven dat gemiddeld zorgverzekeraars al ruim aan de nieuwe solvabiliteitseis van 11% voldoen. De uitgavenbesparing van 330 miljoen euro is structureel. Deze bedragen zijn gebaseerd op berekeningen zoals het CPB heeft gemaakt in de notitie «Analyse economische effecten financieel kader».
Heeft u de besparingsopbrengst door de uitbreiding van marktwerking niet overschat mede omdat de extra kosten om het marktrisico af te dekken niet zijn meegerekend?
Zie het antwoord op vraag 5. De zorguitgaven stijgen niet als gevolg van de hogere solvabiliteitseis. Zoals geschetst bij het antwoord op vraag 5 kan er wel een tijdelijk effect op de zorgpremie ontstaan afhankelijk van de huidige solvabiliteitspositie van verzekeraars.
‘Curaçao wil gevangenen uit Bonaire terugsturen’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel gevangenen uit Bonaire zijn opgesloten in een gevangenis op Curaçao?1 Hebben deze gevangenen de misdaden waarvoor ze zijn veroordeeld gepleegd op Bonaire of op Curaçao?
Er zijn thans 22 personen afkomstig uit Bonaire gedetineerd in de gevangenis in Curaçao. De betreffende gedetineerden hebben delicten gepleegd op Bonaire.
In hoeverre zijn de misdaden door de gedetineerden uit Bonaire gepleegd voor de transitie van 10 oktober 2010 in het land de Nederlandse Antillen? Kunt u aangeven of er gedetineerden uit de BES-eilanden na de transitie in gevangenissen op Curaçao en Sint-Maarten zijn beland? Zo ja, om hoeveel gedetineerden gaat het?
De betreffende gedetineerden hebben de delicten gepleegd vóór 10 oktober 2010 in het land de Nederlandse Antillen. Daarnaast is één gedetineerde uit de Justitiële Inrichting in Bonaire om veiligheidsredenen (tijdelijk) overgeplaatst naar de gevangenis in Curaçao.
Kunt u verklaren waarom deze gevangenen nog steeds vastzitten in een gevangenis op Curaçao en niet in een gevangenis op Bonaire? Wanneer verwacht u dat deze gevangenen naar Bonaire worden overgeplaatst?
Curaçao biedt op dit moment een tijdelijke oplossing voor gedetineerden die uit veiligheidsoogpunt niet direct op Bonaire konden worden geplaatst. Het betreft een groep van 22 gedetineerden die hun delicten vóór 10 oktober 2010 hebben gepleegd op Bonaire en ook vóór die datum veroordeeld zijn onder Nederlands Antilliaans recht. De Minister van Justitie van Curaçao heeft bij mij aangegeven dat deze situatie niet langer verantwoord is en heeft mij verzocht bij te dragen aan een oplossing. Aangezien een verder verblijf in detentie op Curaçao of Bonaire vanwege dringende redenen van veiligheid van vijf gedetineerden onverantwoord is, heb ik – mede vanuit het oogpunt van slachtoffers en nabestaanden – besloten hen vóór 22 december 2011 gefaseerd over te plaatsen naar Nederland. Zodra de nieuwbouw van de gevangenis op Bonaire gereed is (2015) en daarmee de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen gegarandeerd zijn, zullen deze gedetineerden naar Bonaire worden overgebracht. De overige 17 gedetineerden zullen te beginnen op 5 september 2011 gefaseerd overgeplaatst worden naar Bonaire. Aangezien Curaçao een tijdelijke oplossing biedt voor de gedetineerden die niet direct op Bonaire kunnen worden geplaatst, betaalt Nederland aan Curaçao een bedrag van maximaal 720 000 Nederlands Antilliaanse guldens voor de huisvesting van deze gedetineerden gedurende de periode tot 22 december 2011. Alle 22 gedetineerden zullen de laatste periode van hun detentie op Bonaire doorbrengen.
Zijn er in de aanloop naar 10 oktober 2010 afspraken gemaakt over gedetineerden van de BES-eilanden die vastzitten op Curaçao of Sint-Maarten? Zo ja, kunt u deze toelichten en daarbij vermelden welke eventuele kosten verbonden zijn aan deze afspraken en wie deze betaalt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De minister van Veiligheid en Justitie is formeel niet verantwoordeljjk voor de tenuitvoerlegging van vonnissen gewezen onder het Nederlands Antilliaans recht. Een verzoek tot overdracht van gedetineerden was en is mogelijk op grond van artikel 40 van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden.
Zijn er ook gevangenen die inwoner van Curaçao zijn en die in Nederland gevangen worden gehouden voor een misdaad gepleegd op Curaçao? Zijn er voorts ook gevangenen die om een andere redenen in Nederland vastzitten, maar eigenlijk op Curaçao in een gevangenis thuishoren? Zo ja, om hoeveel gevangenen gaat het en bent u voornemens om hen, in lijn met de argumentatie van de Curaçaose minister van Justitie Wilsoe, terug te sturen naar Curaçao?
Er verblijven drie gedetineerden in gevangenissen in Nederland die afkomstig zijn uit Curaçao en die daar ook zijn veroordeeld. Deze gedetineerden verblijven daar op grond van artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Een verzoek tot overdracht van deze gedetineerden naar Curaçao is dan ook niet aan de orde.
Herinnert u zich dat u op 21 juni 2011 aan de Kamer schreef: «Indien zich belangrijke veranderingen voordoen in Libië zal worden beoordeeld of het op dat moment wel mogelijk is de Libische autoriteiten om medewerking in deze zaak te verzoeken.»?1
Ja.
De Nederlandse overheid wil de openingen die de ontwikkelingen in Libië bieden, zoveel mogelijk benutten om voortgang te boeken in deze tragische kwestie. Daarover is onlangs gesproken met de grootouders van I.A. In dat gesprek is toegezegd om de zaak onder de aandacht te brengen bij het nieuwe bewind in Libië, zodra zich een mogelijkheid voordoet. Hierbij is wel de kanttekening geplaatst dat Libië op dit moment een uiterst turbulente en fragiele periode doormaakt en er nog geen sprake is van een optimaal functionerende overheid.
Bent u bereid om bij contacten met het nieuwe bewind in Libië te pleiten voor snelle uitlevering, zodat recht gedaan wordt in deze zaak?
De Nederlandse overheid blijft alert op mogelijkheden om uitlevering te realiseren. Vooralsnog verbiedt de Libische wetgeving echter de uitlevering van eigen onderdanen. Veel landen kennen een dergelijk verbod. Hoewel er een nieuw bewind is in Libië, heb ik niet de verwachting dat dit op korte termijn anders zal zijn.
Bent u bereid om het besluit om de vader niet op de nationale opsporingslijst te plaatsen te heroverwegen?
Aangezien bekend is dat betrokkene nog steeds in Libië verblijft, ziet het Openbaar Ministerie geen aanleiding dit besluit te heroverwegen. Ik verwijs hieromtrent naar de beantwoording van de door de leden Omtzigt en Van Toorenburg gestelde vragen, ingezonden op 17 juni 2011 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2851).
Welke andere inspanningen doet u op dit moment om ervoor te zorgen dat deze man opgespoord wordt?
Het Openbaar Ministerie heeft nauwelijks mogelijkheden betrokkene in Libië op te sporen, omdat het aldaar geen opsporingsbevoegdheden heeft.
Doordat er nog geen geïnstitutionaliseerde samenwerking met het nieuwe Libische bewind bestaat en mede gelet op de voortdurende onduidelijke situatie in het land, zijn er op dít moment geen andere mogelijkheden dan het plaatsen van een nationale en internationale signalering in het opsporingsregister. Deze signaleringen hebben reeds plaatsgevonden.