De verviervoudiging van het aantal overvallen in Zuid-Limburg |
|
Frans Timmermans (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fors meer gewapende overvallen Zuid-Limburg» op de website van Dagblad de Limburger op 21 februari 2011?1
Ja.
Hoeveel van de overvallen die de laatste drie jaren zijn gepleegd, zijn opgelost? Welke dadergroepen waren verantwoordelijk voor deze criminaliteit?
De oplossingspercentages van overvallen in Limburg-Zuid zijn volgens het korps tot op heden: 17% in 2008, 25% in 2009 en 30% in 2010.
Op 9 februari 2011 heb ik het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit naar uw Kamer gestuurd. Als bijlage heb ik het onderzoek «Overvallen in Nederland» meegestuurd, waarin vele aspecten van de overvalproblematiek en de aanpak ervan de revue passeren (Kamerstukken II, 2010–2011, 28 684, nr. 305, bijlage 99524). Professor Fijnaut c.s. beschrijven in dit onderzoek ook de dadergroep en concluderen dat deze voor het overgrote deel bestaat uit mannen. De leeftijd van de helft van de overvallers wordt geschat tussen de 20 en 30 jaar, een kwart op 20 jaar of jonger, en circa 15% ouder dan 30 jaar. Verdachten van overvallen zijn doorgaans goede bekenden van de politie, het gaat vaak niet om een instapdelict. Ruim 80% heeft criminele antecedenten; in de meeste gevallen gaat het daarbij om vermogensdelicten.
Spelen de grensligging van het gebied en de grensoverschrijdende drugshandel mee in de snelle toename van deze overvallen? Zo ja, wat betekent dit voor de politiesterkte die in deze regio nodig is? Zo nee, waarop baseert u die conclusie?
Het korps Limburg-Zuid heeft mij meegedeeld dat uit de onderzoeken naar de recente overvallen niet is gebleken dat de grensligging of grensoverschrijdende drugshandel daarin een rol speelden.
Wat zijn de gevolgen van de beoogde herverdeling van het politiebudget op de politiesterkte in Zuid-Limburg?
Ik neem binnenkort een besluit over het te herijken budgetverdeelsysteem, waarna verdere uitwerking zal plaatsvinden. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid om Zuid-Limburg extra ondersteuning te bieden bij het bestrijden van deze ernstige criminaliteit, zoals u ook de autoriteiten in Brabant ondersteunt? Zo ja, op welke wijze wilt u helpen? Zo nee, waarom niet?
De Task Force Brabant waar in de vraag op wordt gedoeld is opgericht omdat sprake bleek van een structurele en hardnekkige problematiek in de Brabantse regio op het gebied van de drugsgerelateerde georganiseerde criminaliteit. Het lokale bestuur heeft mij daarom verzocht de aanpak hiervan te ondersteunen.
De situatie ten aanzien van de overvallen in Limburg-Zuid is hiermee niet vergelijkbaar. De overvallenproblematiek laat fluctuaties zien, die niet altijd zijn toe te schrijven aan duidelijke oorzaken. Een toename die zich gedurende een aantal maanden voordoet, kan een paar maanden later weer ingezakt zijn. Dat neemt niet weg dat er ook ten aanzien van overvallen enkele regio’s te onderscheiden zijn waar de problematiek over een langere periode bezien ernstiger is. Deze krijgen dan ook extra aandacht in het kader van het eerdergenoemde Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit. Limburg-Zuid behoort niet tot deze regio’s. Mocht de problematiek in Limburg-Zuid echter toch bestendig blijken, dan kan extra aandacht voor deze regio gerechtvaardigd zijn.
Zoals in het Actieprogramma is beschreven, komt er in ieder geval in elke regio een vast politieteam voor de aanpak van overvallen en ook het Openbaar Ministerie richt op de regioparketten speciale «high impact crime» teams in voor de aanpak van dit type delicten.
Welke overvalmethoden worden gebruikt? Speelt vervoer een belangrijke rol bij deze overvallen?
Uit het eerdergenoemde onderzoek van Fijnaut c.s. blijkt dat zo’n vier op de tien overvallen wordt gepleegd in de detailhandel, een kwart op particulieren, circa 14% in de horeca en 12% tijdens transport. In de afgelopen tien jaar is sprake van een stijging van overvallen op woningen.
Analyse van de beschikbare bronnen wijst uit dat het aandeel hit-and-run (impulsieve, weinig voorbereide) overvallen in de afgelopen tien jaar niet substantieel is veranderd.
Bij overvallen is per definitie sprake van het gebruik van geweld. In zo’n 55% van de gevallen gaat het om enige vorm van fysiek geweld. In 35% tot 45% betreft het verbale bedreiging van het slachtoffer. Vooral overvallen op woningen zijn erg gewelddadig: in 80% tot 85% van de gevallen wordt fysiek geweld gebruikt.
In bijna de helft van de overvallen wordt ten minste één (hand)vuurwapen gebruikt. In 20% tot 25% van de gevallen is er sprake van een slag- of steekwapen. Bij zo’n 15% – meestal bij overvallen op straat, gericht op taxichauffeurs, particuliere waardetransport en maaltijdbezorgers – wordt geen wapen gebruikt. Sinds 2006 is het aantal overvallen gepleegd met een vuurwapen sterk toegenomen (met 77%).
Volgens de «routine-activiteit-theorie» plegen mensen vooral delicten in de omgeving waar ze regelmatig verblijven, zoals in de eigen woonbuurt of in de buurt waar vrienden of kennissen wonen. Dat geldt ook voor veel overvallers: gemiddeld wordt 70% van de overvallen in de eigen regio gepleegd. Mobiliteit blijkt ook samen te hangen met de criminele carrière. Naarmate het aantal antecedenten toeneemt, groeit ook de kans dat een overval buiten de eigen regio wordt gepleegd. Grosso modo geldt dat overvallen die verder van huis zijn gepleegd, vaker professioneel van karakter zijn. Mobiliteit impliceert dat overvallers zich verplaatsen naar de plaats van de overval en na afloop vluchten, al dan niet gebruik makend van een vervoermiddel.
Deelt u de mening dat de daders van deze overvallen op een slimme, effectieve manier gestraft moeten worden? Zo ja, kan aan deze daders als aanvullende straf de rijbevoegdheid voor langere tijd, vijf of tien jaar, ontnomen worden waarna opnieuw rijexamen gedaan moet doen? Zo nee, wilt u dit mogelijk maken? Zo ja, wilt u het Openbaar Ministerie vragen een dergelijke aanvullende straf te eisen?
Overvalcriminaliteit moet stevig aangepakt worden. De pakkans moet omhoog en het aantal overvallen dat wordt gepleegd moet omlaag. Daarom heb ik de uitvoering van het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit tot een van mijn prioriteiten benoemd. Om grip te houden op recidiverende daders is verder in het Actieprogramma aangekondigd dat wordt bezien of andere vormen van toezicht en het vorderen van voorwaarden door het Openbaar Ministerie, zoals een locatieverbod in combinatie met elektronisch toezicht, nuttig kunnen zijn om herhaling te voorkomen.
De rechter kan een ontzegging van de rijbevoegdheid nu al opleggen bij delicten op basis van de Wegenverkeerswet. Voor het opleggen van een dergelijke bijkomende straf in andere gevallen is een afzonderlijke wettelijke basis nodig. Ik ben vooralsnog niet van plan om wetgeving te initiëren die dit mogelijk zou maken omdat ik twijfel aan de effectiviteit van een dergelijke maatregel. Bovendien moet een (bijkomende) straf relatie hebben met het delict. In dit geval zie ik die relatie niet.
Overigens is het zo dat voertuigen die overvallers of straatrovers (bij de voorbereiding) gebruiken in beslag kunnen worden genomen en door de rechter verbeurd kunnen worden verklaard.
De acceptatie van homo's in de sportwereld |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Accepteer homo’s in de voetbalsport»1 en de initiatieven www.sportersweb-gelijkspelen.nl en www.alliantie-gelijkspelen.nl?
Dit kabinet stelt zich borg voor de emancipatie van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen (lhbt-ers). Het is van belang dat lhbt-ers in alle levensdomeinen (werk, onderwijs, ouderenzorg, sport) kunnen zijn wie ze zijn. Het is echter nog niet vanzelfsprekend dat lhbt-ers in de sport veilig uit de kast kunnen komen, getuige ook het artikel in het Algemeen Dagblad. Daarom ondersteunt het kabinet sinds 2008 de Gay Straight Alliantie Gelijkspelen. Maatschappelijke organisaties waaronder NOC*NSF, de Nederlandse Sport Alliantie, Stichting Homosport Nederland, de John Blankenstein Foundation, Movisie en het COC zetten zich samen in om de sociale acceptatie van lhbt-ers in hun eigen achterban en in de sport in den brede te vergroten. De alliantie richt zich op alle sporten en dus ook op de voetbalsport.
Gaat u de budgetten voor de homo-hetero alliantiesport «Gelijkspelen» continueren en versterken? Zo ja, hoeveel middelen gaat u hiervoor reserveren? Zo nee, waarom niet?
De ondersteuning van de huidige Alliantie Gelijkspelen loopt tot eind 2011. Het kabinet is bereid een vervolg op deze alliantie te ondersteunen. Daarom zijn wij op dit moment in gesprek met de partners uit de alliantie om te bezien of zij ná 2011 wederom een rol kunnen en willen spelen in een Gay Straight Alliantie in de sport. In dit gesprek komt ook aan de orde welke doelstellingen gehaald kunnen worden en op welke thema’s moet worden ingezet.
Bent u bereid beleid te ontwikkelen om homofobie in de sportwereld te bestrijden en de acceptatie van homoseksualiteit in de sport te ondersteunen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiermee aan de slag? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 1 en vraag 2.
De BSE-crisis |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «BSE-bron diermeel toch weer in veevoer»?1
Deelt u de mening dat de BSE-crisis één van de grootste landbouwcrises is uit de Neerlandse geschiedenis en dat veehouders zoveel mogelijk risico’s op nieuwe besmetting moeten kunnen uitsluiten?
Ja.
Mocht de Europese Commissie bezwijken onder de druk van Polen, beschikt Nederland dan over een ontsnappingsclausule om het verbod op diermeel in stand te houden? Zo ja, bent u bereid om dit ten uitvoer te brengen?
Er is geen sprake van dat de Europese Commissie zal bezwijken onder de druk van Polen.
Anders dan de titel van het desbetreffende artikel vermeldt, is er geen sprake van dat diermeel, dat mogelijkerwijs BSE-prionen bevat, weer in diervoer verwerkt zal gaan worden. Het voorstel van Polen betrof uitsluitend de mogelijkheid om diermeel op basis van slachtafval van voor menselijke consumptie goedgekeurde varkens in pluimveevoeders te verwerken en vice versa.
Dit beantwoordt aan het algemeen aanvaarde beginsel dat er geen diermelen afkomstig van herkauwers in diervoeders mogen worden verwerkt en dat dieren niet gedwongen mogen worden tot kannibalisme.
Het Europese Voedselveiligheidsagentschap EFSA noemde het risico ervan verwaarloosbaar. Ik wil verwijzen naar mijn antwoorden van 7 december 2010 op inhoudelijke vragen uit de Eerste Kamer (EK, 32 570, nr. A).
Bent u bereid om bij de Europese Commissie de gevaren van dit mogelijke besluit uit te leggen, zodat Nederland niet onder druk komt te staan als omringende landen wel overgaan tot het voeren met diermeel?
Het eventuele gevaar zit in het mogelijke misbruik van niet toegestaan diermeel of eventuele verontreinigingen van diervoeders met resten van niet toegelaten diermeel. Daarop kon tot nu toe niet goed worden gecontroleerd, maar recent zijn vorderingen gemaakt bij de ontwikkeling van de noodzakelijke analysemethoden voor gebruiksklare diervoeders. Voor de Europese Commissie is daarmee in beginsel de weg vrij om veilig diermeel weer toe te laten onder gelijktijdige eerbiediging van het anti-kannibalisme beginsel.
De PVV stelt tegenstander te zijn van het benutten van diermeel in diervoeders. Zoals ik in mijn antwoorden aan de Eerste Kamer aangaf, kent het benutten van diermeel echter vele voordelen. Gezien de grote hoeveelheden die het betreft, is het – mits omgeven door adequate waarborgen – een belangrijke stap in de verduurzaming van de Europese veehouderij.
Carpoolplaatsen langs de A27 |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat de carpoolplaatsen Sleeuwijk Tol Oost, Sleeuwijk Tol West en Hank langs de rijksweg A27 elke dag al vroeg in de ochtendspits vol staan?
Ja. De carpoolplaatsen op Sleeuwijk Tol Oost, Sleeuwijk Tol West en Hank staan rond zes uur vol.
Deelt u de mening dat meer parkeerplaatsen op deze locaties kunnen bijdragen aan het verminderen van de filedruk op de brug bij Gorinchem en het stimuleren van het Openbaar Vervoer op de corridor Breda–Utrecht?
Ik ben verheugd dat er veel gebruik wordt gemaakt van de betreffende carpoolplaatsen. Echter, gezien het grote aantal voertuigen dat dagelijks in de spits op dit weggedeelte rijdt, zijn naast carpoolplaatsen ook andere maatregelen nodig om de filedruk te verminderen. Daarom wordt onderzocht of het mogelijk is het betreffende weggedeelte de komende jaren te verbreden.
Bent u bereid de capaciteit van deze carpoolplaatsen op korte termijn aan te passen aan de vraag?
Zie voor tijdelijke maatregelen het antwoord op vraag 4. Als structurele oplossing zet ik in op verbreding van de weg. Na openstelling van de weg kan ik bezien of extra permanente carpoolplaatsen nog nodig zijn.
Bent u bereid extra carpoolplaatsen te realiseren, gezien de jarenlange overlast die ontstaat door de werkzaamheden ter verbreding van de rijksweg A27?
De maatregelen die genomen worden om de overlast die ontstaat door de wegwerkzaamheden te beperken worden later bepaald. Voor- en nadelen van de mogelijk te nemen maatregelen worden in samenwerking met de lokale overheden afgewogen. In een integraal plan zullen de maatregelen worden vastgelegd, die de doorstroming op de A27 tijdens de werkzaamheden bevorderen. Tijdelijke carpoolplaatsen kunnen daar onderdeel van uitmaken.
Beschikt u over een overzicht van de bezettingsgraden van carpoolplaatsen langs de Nederlandse snelwegen? Zo ja, kunt u deze naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid een dergelijk overzicht te maken?
Het overgrote deel van de carpoolplaatsen is in beheer bij decentrale wegbeheerders. Ik beschik daarom niet over een dergelijk overzicht. Ik zal in een brief over het plan Beter Benutten nader terugkomen op het optimaal benutten van de weg, waaronder carpoolplaatsen.
Bent u bereid in uw komende besluit over de verbreding van de brug bij Gorinchem een ruimtelijke reservering in de middenberm te maken voor een spoorlijn Breda-Utrecht, om zo in de toekomst honderden miljoenen te besparen op de eventuele aanleg van deze spoorlijn?
In het BO-MIRT in mei 2010 is de afspraak gemaakt, dat de provincie Noord-Brabant een ontwerpstudie naar het «niet onmogelijk maken» van een mogelijk toekomstige spoorlijn A27 Breda–Utrecht maakt. Hierbij wordt ook gekeken naar synergievoordelen bij de brug van Gorinchem. Dit onderzoek geeft invulling aan de motie, die in de Tweede Kamer over dit onderwerp is aangenomen. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af en zal dit meewegen in mijn besluit.
Een Verklaring omtrent gedrag in de zorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het feit dat een veroordeelde zedendelinquent in de zorg werkt, terwijl tot aan de Raad van State is bepaald dat er geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) kan worden afgegeven?1
Ik vind het de verantwoordelijkheid van iedere werkgever om na te gaan of een werknemer of iemand die hij inhuurt, geschikt is voor zijn werk. Dit geldt zeer zeker ook in de zorg. De werkgever heeft een grote verantwoordelijkheid ten opzichte van de van hem en zijn medewerkers afhankelijke cliënten. Hij dient te allen tijde te zorgen voor kwalitatief goede en veilige zorg en een veilige omgeving voor zijn cliënten. Een zorgaanbieder die een veroordeelde zedendelinquent aanneemt, neemt daarmee grote risico’s en neemt een zware verantwoordelijkheid op zich. Gaat de werkgever dergelijke risico’s aan en komt daardoor de kwaliteit of veiligheid van de zorg in het geding, dan komt de inspectie in actie.
In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) dat op dit moment in de Tweede Kamer ligt, is deze verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder benadrukt door in artikel 2, derde lid, zorgbreed (cure en care) te regelen dat een zorgaanbieder, alvorens hij iemand voor zich laat werken, moet nagaan hoe deze persoon in het verleden heeft gefunctioneerd. Dat kan afhankelijk van de te verrichten taken en de te verlenen zorg met zich brengen dat de werkgever van de kandidaat-medewerker verlangt dat deze een verklaring omtrent het gedrag overlegt en dat de werkgever zijn beslissing om betrokkene in dienst te nemen mede op basis daarvan neemt. Deze afweging blijft te allen tijde een zaak van de werkgever.
Wat is uw oordeel over de werkgever die geen maatregelen neemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel voor een verplicht VOG in de zorg tegemoet zien?2
Zoals de staatssecretaris in de Houtskoolschets van 17 januari 2011 heeft vermeld, is de verplichte VOG voor de AWBZ-zorg een onderdeel van de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen die naar verwachting medio dit jaar naar de Tweede Kamer wordt gezonden. Een bredere verplichtstelling (ook in de cure) wordt door mij momenteel voorbereid in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz). Ik wil naast de bestaande verplichting uit de Wcz, waarin ik de zorgaanbieder verplicht tot een onderzoek naar het functioneren in het verleden, een verplichte VOG. Ik zal de Wcz hierop aanpassen.
Hoe zal de maatregel uitwerken, wanneer blijkt dat een werkgever niet vraagt om een VOG? Is deze dan strafbaar, of is het een individuele maatregel die betrekking heeft op de werknemer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een verplichte VOG en een verplicht onderzoek naar iemands antecedenten (zoals in de Wcz vervat) zullen een bijdrage moeten leveren aan het verminderen van mishandeling en seksueel misbruik in de zorg door zorgverleners. De inspectie zal het toezicht hierop meenemen in haar reguliere kwaliteitstoezicht. Dit alles neemt overigens niet weg dat de inspectie jegens de individuele beroepsbeoefenaar die over de schreef gaat, stappen kan ondernemen en indien zij daartoe aanleiding ziet een procedure voor de tuchtrechter kan starten en in ernstige gevallen aangifte kan doen bij het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid in deze kwestie persoonlijk contact op te nemen met de werkgever om te verzoeken het voorzorgsprincipe toe te passen? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het gedrag van werknemers in de zorg ligt bij de werkgever. Het is aan de werkgever om de zorg zo te organiseren dat dit soort risico’s wordt uitgesloten. Ook de inspectie heeft niet de bevoegdheid een zedendelinquent te verbieden in de zorg te werken. Dat kan alleen de rechter. De inspectie houdt wel de beroepsbeoefenaar in de gaten en zal bij recidive een tuchtzaak starten en/of aangifte doen bij het Openbaar Ministerie om ervoor te zorgen dat de beroepsbeoefenaar niet meer als zorgverlener mag werken. Als de rechter daartoe niet heeft besloten kan een veroordeelde na zijn straf weer in de zorg aan de slag. Ik vind het van belang dat zo’n achtergrond bij de sollicitatie direct helder is zodat de werkgever zelf een afweging kan maken. Daarom wil ik een verplichte VOG voor de werknemer. Het is aan de rechterlijke macht om te verbieden dat iemand (nog) in de zorg werkt.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de hoogte van meer van dit soort gelijke situaties? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
De inspectie is bekend met enkele gevallen van beroepsbeoefenaren die veroordeeld zijn wegens een strafbaar feit. De inspectie kan het zo iemand niet verbieden om in de zorg te werken. Dat kan alleen de rechter. De inspectie kan alleen bij BIG-geregistreerde zorgverleners die aantoonbaar acuut gevaar voor de patiënt opleveren, een bevel opleggen. Als de inspectie een zorgverlener die seksueel misbruik pleegt of heeft gepleegd, op het spoor komt (door bijvoorbeeld een melding, tuchtuitspraak of uitspraak van de strafrechter), zal zij de betrokken zorgverlener altijd op kantoor ontbieden om te horen wat diens toekomstplannen zijn. Dit met als doel de veiligheid van patiënten zoveel mogelijk te garanderen.
Erkent u dat in de zorg het gemakkelijk is, ook al wordt er in teamverband gewerkt, om je als professional af te zonderen met een patiënt/bewoner/cliënt? Zo ja, hoe oordeelt u over het advies van de IGZ? Zo neen, waarom niet?
Het is inderdaad nooit uit te sluiten dat er in de zorg een situatie kan voorkomen waarin een professional zich met een patiënt kan afzonderen. Omdat thans nog geen sprake is van een verplichte VOG en het niet de taak is van de inspectie om op de stoel te gaan zitten van de werkgever kon de inspectie niet anders dan de verantwoordelijkheid van de werkgever én de beroepsbeoefenaar benadrukken en adviseren over de noodzakelijke voorwaarden waaronder het werk moest plaatsvinden, in dit geval het werken in teamverband met controle en intervisie. De inspectie beperkte zo de handelingsvrijheid. In de huidige situatie heeft de inspectie weinig andere mogelijkheden. Ik wil dat aanpassen door een VOG verplicht te stellen, ook in de cure. Wanneer er wel een VOG verplicht is kan de inspectie meer doen dan alleen adviseren. Dit betekent echter niet dat alle risico’s zijn uitgesloten.
Ingediende moties over het Europees Arrestatiebevel |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Heeft u de op 17 februari 2011 ingediende moties1 maar half gelezen of heeft u bewust woorden weggelaten om deze moties eenvoudiger te kunnen ontraden?2,3
Dat is niet het geval.
Bent u bereid alsnog inhoudelijk, maar dan zorgvuldig, te reageren op de ingediende moties 32 317, nrs. 38 en 39 over het Europees Arrestatiebevel? Zo nee, waarom niet?
Tengevolge van het door de Kamer gehanteerde kerstregime was de vragenstelster niet in de gelegenheid om een toelichting te geven op motie nr. 38. In mijn noodzakelijkerwijs korte reactie ben ik ingegaan op de wijze van toetsing door de rechtbank Amsterdam en heb ik aangegeven, dat voor zover met een inhoudelijke toetsing een onderzoek van de bewijsmiddelen werd bedoeld, ik mij daarvoor niet zal inzetten. De vragenstelster geeft in deze vraag aan wat naar haar mening met inhoudelijke toetsing is bedoeld, te weten een onderzoek naar de juistheid van de beschuldiging. Deze uitleg van inhoudelijke toetsing wijkt niet wezenlijk af van wat ik in mijn reactie op de motie een onderzoek van de bewijsmiddelen heb genoemd. Ik zie dan ook geen aanleiding mijn standpunt te wijzigen. Ik wijs er nog op dat in het Europese uitleveringsrecht reeds in 1957, bij de totstandkoming van het verdrag over uitlevering van de Raad van Europa, een dergelijke inhoudelijke toetsing is afgeschaft. De invoering van het Europees Arrestatiebevel (EAB) heeft op dit punt dus niet tot een wijziging geleid. Integendeel, het bevestigt een al meer dan 50 jaren bestaande praktijk.
Waar haalt u de stelling vandaan dat de rechter niet toetst2 terwijl de motie uitdrukkelijk spreekt over inhoudelijke toetsing, waarmee natuurlijk bedoeld wordt dat op grond van het Europees Arrestatiebevel Nederlanders kunnen worden overgeleverd aan een andere lidstaat zonder dat de Nederlandse rechter inhoudelijk een oordeel velt of standpunt inneemt over de juistheid van de beschuldiging?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bedoelde u precies met uw uitspraak» de rechtbank Amsterdam toetst wel degelijk, en uitgebreid.»?2 Kunt u dit uitvoerig toelichten?
Ter nadere toelichting op mijn opmerking dat de rechtbank uitgebreid toetst, wijs ik op het feit dat de rechtbank bij elk EAB zorgvuldig onderzoekt of een van de weigeringsgronden van toepassing is. Uit de uitspraken van de rechtbank blijkt verder dat ook aan andere verweren aandacht wordt besteed, zelfs als deze zich buiten het wettelijk toetsingskader bewegen. Ik verwijs naar de gepubliceerde uitspraken van de internationale rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam. Ik noem daarvan bij wijze van voorbeeld, de uitspraak van 22 oktober 2010, LJN BO 1 448, waarin de rechtbank zeer uitvoerig motiveert waarom klachten over het Poolse gevangeniswezen niet een schending van artikel 3 EVRM opleveren (www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BO1448). Eveneens verwijs ik naar de uitspraak van 17 september 2010 in de zaak waarvoor de vragenstelster eerder mijn aandacht heeft gevraagd, waarin de rechtbank zeer uitvoerig ingaat op de kwestie van de verjaring en op andere gevoerde verweren (www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BN8264).
Waarom bent u niet ingegaan op het verzoek te zoeken naar mogelijkheden om ervoor te zorgen dat er een breder toetsingskader voor de Internationale Rechtshulpkamer komt voor EAB-verzoeken, waarmee bijvoorbeeld ook wordt gedoeld op detentieomstandigheden, ernst van het strafbare feit en mogelijke alternatieven (zoals videoverhoor) voor overlevering? Verandert deze toelichting uw oordeel over deze motie?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals uit de in het antwoord op vraag 4 geciteerde uitspraken blijkt, worden door de rechtbank de detentieomstandigheden in ogenschouw genomen in het licht van een gevoerd (EVRM-)verweer en wordt door de rechtbank eveneens aandacht besteed aan verweren omtrent vermeende bagatelfeiten. Wat betreft het hanteren van mogelijke alternatieven voor een EAB, merk ik op dat een toetsing op dat punt niet door het kaderbesluit is voorzien en dientengevolge ook niet kan worden geïntroduceerd in de nationale wetgeving.
Dit laat evenwel onverlet dat ik oog heb voor de wenselijkheid om op Europees niveau verder te werken aan het ontwikkelen van andere vormen van samenwerking. Tegen deze achtergrond heb ik de met algemene stemmen aangenomen motie van het lid Recourt c.s. (32317, nr. 36 dan ook aangemerkt als ondersteuning van mijn beleid. Zoals ik eerder te kennen heb gegeven, wordt in het tussen de Nederlandse en de Poolse justitiële autoriteiten gevoerde en nog te voeren overleg ook gesproken over alternatieven voor een EAB. Bovendien vinden momenteel in Brussel onderhandelingen plaats over de ontwerprichtlijn betreffende het Europees onderzoeksbevel. In het BNC-fiche over deze richtlijn, dat aan de Kamer is overgelegd, wordt onder meer het volgende opgemerkt: «Ter stimulering van de strafrechtelijke samenwerking in Europa is het van belang dat wordt gezocht naar aanvulling van de bestaande vormen van samenwerking. Nederland heeft tijdens de evaluatie van de Nederlandse praktijk van behandeling van het Europees aanhoudingsbevel, aandacht gevraagd voor een betere regeling van het verhoor o.a. per videoconferentie van verdachten door de justitiële autoriteiten van een andere lidstaat, als mogelijk alternatief voor hun overlevering.» (Kamerstukken II 2009–2010, 22 112, nr. 1044). Het bovenstaande noch de door vragenstelster gegeven toelichting geven mij aanleiding tot wijziging van mijn standpunt over de motie.
Bent u het eens met de tweede overweging van de motie met volgnummer 32 317, nr. 39 dat de zorgen van advocaten en stichtingen die zich bezighouden met het monitoren van het Europees Arrestatiebevel ten aanzien van een eerlijke rechtsgang en de omstandigheden van detentie in een aantal lidstaten serieus dienen te worden genomen? Zo nee, waarom niet? Wat bedoelde u met uw opmerking dat de aangevoerde omstandigheden niet overeenkomen met de werkelijkheid?3
De vragenstelster refereert in de tweede overweging, naar ik aanneem, aan onder meer de zorgen die worden verwoord in de brief van 14 februari 2011 van Euromos aan de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie. Ik heb in het algemeen overleg over de JBZ-raad van 17 februari 2011 al aangegeven dat de brief mij niet erg overtuigde. De toonzetting kan zeker als stellig worden gekwalificeerd, maar de feitelijke onderbouwing daarentegen als mager. Uit het antwoord op voorgaande vragen blijkt ook dat de opmerkingen in die brief over gebrek aan toetsing niet met de feiten overeenstemmen.
Hoe beoordeelt u het feit dat er ook bij de Europese commissie besef bestaat van de noodzaak tot verbetering van de praktijk van het Europees Arrestatiebevel, mede gelet op de uitlatingen van commissaris Reding in haar brief van 19 november 2010? Welke acties gaat u naar aanleiding hiervan ondernemen? Bent u bereid hierover contact op te nemen met deze Eurocommissaris of u anderszins op de hoogte te stellen van de zorgen die hierover ook bij de Europese Commissie leven en de mogelijkheden tot verbetering te bespreken?
Commissaris Reding schrijft haar brief van 19 november 2010 aan Fair Trials International, in antwoord op een aan haar gerichte eerdere brief van die organisatie. Commissaris Reding maakt daarin een aantal opmerkingen over het EAB, verwijst naar voorstellen over procedurele rechten van de Commissie en kondigt een evaluatierapport en een mededeling aan. Deze aangelegenheden vormden nog geen onderwerp van beraadslaging in de Raad. Het in haar brief aangekondigde rapport en de mededelingen van de Commissie zijn tot op heden niet verschenen. Ik zal bij gelegenheid van de volgende vergadering van de Raad bij Commissaris Reding navraag doen naar de stand van zaken.
Wanneer de overleveringsrechter besluit dat een persoon overgeleverd mag worden, zit er dan geen enkele marge in de termijn waarop de overlevering daadwerkelijk geëffectueerd zal worden, mede gelet op het feit dat de overleveringswet consequent spreekt over het al dan niet «toestaan» van de overlevering door de rechtbank? Brengt het gebruik van het woord «toestaan» niet met zich mee dat de overlevering niet direct de volgende dag uitgevoerd «moet» worden? Zo nee, bent u bereid de wet zodanig te wijzigen dat hier meer ruimte komt om overleveringen die mogelijk in strijd komen met het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) tijdelijk niet met de grootste spoed te effectueren? Zo nee, waarom niet? Ik ontraad ook de aanneming van de tweede motie van mevrouw Gesthuizen, op stuk nr. 39. De regering kan geen rechterlijke beslissing opschorten. Zij is daartoe gewoon niet bevoegd. De wet kent deze opschortingsbevoegdheid niet en dus kan ook het Openbaar Ministerie dat niet doen. Subsidiair zeg ik dat er geen reden toe is. De aangevoerde omstandigheden komen niet overeen met de werkelijkheid.»
Zowel het kaderbesluit betreffende het EAB als (in navolging daarvan) de Overleveringswet stellen termijnen aan de feitelijke overlevering, nadat de rechtbank heeft beslist tot overlevering. Ik verwijs naar artikel 23 van het kaderbesluit en artikel 35 van de Overleveringswet. Daaruit blijkt dat de feitelijke overlevering niet later dan tien dagen na de uitspraak van de rechtbank dient plaats te vinden. In het tweede en derde lid zijn de zeer beperkte uitzonderingen op die regel verwoord.
Met betrekking tot overleveringen die mogelijk in strijd komen met het EVRM, merk ik op dat strijd met het EVRM in de regel al aan de orde zal worden gesteld bij de behandeling van het EAB door de rechtbank. De rechtbank zal het ter zake gevoerde verweer betrekken bij zijn beslissing. Staat de rechtbank de overlevering toe, dan is er geen reden tot uitstel van de feitelijke overlevering. Indien de opgeëiste persoon vervolgens een klacht indient bij het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM), kan hij het Hof verzoeken om een interim maatregel te gelasten, waarna het Hof een beslissing neemt over het verzoek. In de zaak waarvoor de heer Van der Steur in zijn vragen van 24 december 2010, nr. 2010Z201060, aandacht vroeg, is een klacht tegen Nederland ingediend, maar heeft het EHRM het verzoek om een interim-maatregel afgewezen.
Bezuinigingen op de spoorwegpolitie |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
![]() |
Waarom wil het Korps landelijke politiediensten (KLPD) acht locaties van de spoorwegpolitie sluiten?1
Momenteel wordt in nauwe samenwerking met de Nederlandse Spoorwegen overleg gevoerd over ondermeer de mogelijkheid van de samenvoeging van een aantal locaties van de Dienst Spoorwegpolitie. Uitgangspunt van dit overleg is een efficiëntere bedrijfsvoering bij de Dienst Spoorwegpolitie, waardoor er meer blauw op en rond het spoor wordt gerealiseerd.
Bij het uitwerken van de plannen wordt gekeken naar het inkrimpen of afstoten van locaties zonder of met een beperkte publiekfunctie. Hierdoor wordt capaciteit die nu is aangewend voor de bezetting van deze kantoorlocaties vrijgemaakt om fysiek aanwezig te zijn op de stations en in de treinen en aldaar de veiligheid te vergroten.
In dit licht wordt gekeken naar het inkrimpen of afstoten van locaties die alleen worden gebruikt als kantoorruimte, opleidingsruimte of als opstapplaats. De uiteindelijke uitkomst kan zijn dat een aantal huisvestingslocaties wordt afgestoten. Ik ben niet voornemens bureaus van de Dienst Spoorwegpolitie te sluiten die nu primair een publieksfunctie hebben, zoals een constant geopend loket voor het opnemen van aangiftes. De dienstverlening aan de burger blijft voorop staan.
Waarom is de Tweede Kamer niet van dit voornemen op de hoogte gebracht?
Het overleg tussen het KLPD en de NS bevond en bevindt zich in een verkennende fase. Indien sprake is van een concreet besluit ben ik vanzelfsprekend bereid uw Kamer nader te informeren.
Wanneer was u als korpsbeheerder van dit voornemen op de hoogte?
In december 2010 heeft de korpsleiding van het KLPD haar eerste, oriënterende, plannen over een effectievere en efficiëntere bedrijfsvoering van de Dienst Spoorwegpolitie gepresenteerd.
Hoe groot zijn de financiële problemen bij de spoorwegpolitie? Hoe zijn deze problemen ontstaan en hoe gaat u deze problemen oplossen?
De Dienst Spoorwegpolitie heeft geen financiële problemen. Er wordt echter wel onderzocht of de bedrijfsvoering efficiënter kan worden ingericht om meer blauw op en rond het spoor te kunnen realiseren, waardoor stations en treinen veiliger worden.
Bent u bereid de betreffende documenten over de voorgestelde bezuinigingen op huisvesting van de spoorwegpolitie naar Tweede Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Het vrijlaten van een niet uitbehandelde ter beschikking gestelde |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het item uit de uitzending van PowNews waarin een ex-t.b.s.-patiënt uit Nijmegen aan het woord was?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is en gevaarlijk kan zijn dat een ex-tbs’er die volgens hem en de kliniek behandeling nodig heef om recidive te voorkomen, dit niet krijgt? Zo ja, hoe gaat u hem helpen om recidive te voorkomen? Hoe gaat u vergelijkbare situaties in de toekomst voorkomen?
Als de kans op recidive niet is teruggebracht tot een aanvaardbaar niveau, is verdere begeleiding of behandeling noodzakelijk, al dan niet in een fpc. Op dit punt kan de tbs-maatregel naar mijn mening verder worden verbeterd. Recent heb ik daarom een wetswijziging ingediend, waarin ik voorstel dat de rechter de tbs-maatregel pas definitief beëindigt nadat de dwangverpleging minimaal één jaar voorwaardelijk is beëindigd (32 337).2 Tbs-gestelden kunnen in dat jaar op hun terugkeer in de maatschappij worden voorbereid. Daarnaast geef ik nadere uitvoering aan lopende verbeteringen, zoals de invoering en uitwerking van het forensische psychiatrische toezicht.
In het geval van de persoon in de uitzending van PowNews kan ik op grond van het strafrecht niets meer doen. De tbs-maatregel is beëindigd. Wel heeft de kliniek aan betrokkene aangeboden om nog een week vrijwillig in de kliniek opgenomen te blijven om zo zijn terugkeer in de maatschappij te regelen. Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van dit aanbod. Het verbaast mij derhalve dat betrokkene zegt geen hulp te hebben gekregen.
Hoe kan het dat iemand die volgens behandelaren uit de tbs-kliniek en hemzelf hulp nodig heeft maar niet krijgt, terwijl er naast een dwingend juridisch kader ook een Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen is om zorg onder dwang en drang te geven ter bescherming van het individu en de samenleving?
De behandelaars in kwestie hebben een voorwaardelijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz) overwogen. Na overleg met de afdeling juridische zaken van de Pompekliniek en GGZ Nijmegen is van een voorwaardelijke machting afgezien. Uit het ambtsbericht van het OM blijkt dat de behandelaars meenden dat in deze casus alleen een voorwaardelijke machtiging kan worden aangevraagd, indien betrokkene schriftelijk toestemming geeft voor het verstrekken van de benodigde dossierinformatie. Omdat betrokkene geen medewerking heeft verleend, is uiteindelijk geen aanvraag gedaan.
Is het waar dat de rechter tegen het advies van de behandelaars de tbs van de man heeft beëindigd? Zo ja, welke overwegingen voerde de rechter hiervoor aan? Zo nee, wat is dan wel de situatie? Kunt u de Kamer een afschrift van de uitspraak doen toekomen?
De tbs-maatregel van betrokkene is van rechtswege geëindigd als gevolg van het besluit van de officier van justitie om de eerder ingediende vordering tot verlenging van de maatregel in te trekken. Dit betekent dat er in deze zaak geen uitspraak is gedaan. Derhalve gold de laatste uitspraak van de rechter uit 2010, waarin de tbs-maatregel met een jaar werd verlengd. De officier van justitie besloot hiertoe op basis van de adviezen van een externe onafhankelijke psychiater en een externe onafhankelijke psycholoog.
Zou de bovenstaande vrijlating op deze manier nog mogelijk zijn geweest als het wetsvoorstel verruiming van de mogelijkheden onvrijwillige geneeskundige behandelingen te verrichten (32 337) al van kracht zou zijn geweest?
In de nota van wijziging bij het wetsvoorstel 32 337 wordt geregeld dat indien de officier van justitie een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging indient, de rechter, de dwangverpleging eerst voorwaardelijk beëindigt, alvorens deze definitief kan worden beeindigd. In de onderhavige zaak heeft de officier van justitie geen vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging ingediend.
Hoe vaak komt het voor dat een rechter contrair aan de vordering van de officier van justitie of contrair aan de adviserende instantie besluit een tbs-behandeling te beëindigen? Kunt u dit voor de afgelopen tien jaar per jaar aangeven, uitgesplitst naar besluiten die contrair zijn aan een vordering van het Openbaar Ministerie dan wel contrair aan de adviserende instantie?
Het WODC heeft in haar onderzoek «Contraire beëindiging van de tbs-maatregel» uit 2005 naar contraire beëindigingen in de periode 2001–2004 de volgende definitie gehanteerd:»een contraire beëindiging is het niet verlengen van de tbs-maatregel door de rechtbank of het gerechtshof, tegen het advies van de adviserende instantie in». Als de deskundigen het recidiverisico matig of hoog inschatten, wordt gesproken van een «harde» contraire beëindiging; als in de adviezen het recidiverisico laag wordt ingeschat, van een «zachte» contraire beëindiging.3 De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft de volgende cijfers verstrekt over de afgelopen tien jaar4:
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Aantal beëindigingen
88
80
83
120
98
111
101
97
96
109
Waarvan contrair
25
38
26
35
33
27
36
24
30
32
Uit onderzoek van het WODC in 2005 blijkt dat in de onderzochte periode 2001–2004 er 75 beëindigingen contrair aan de vordering van het OM zijn geweest. Van die 75 waren er 45 contrair aan het advies van de deskundigen. Van de 38 zaken waarin het recidiverisico werd genoemd, waren er uiteindelijk twee waar het recidiverisico hoog werd ingeschat en vijf waar het recidiverisico matig of twijfelachtig werd ingeschat. In de overige zaken werd het recidiverisico niet genoemd. Bijna al deze contraire beëindigingen werden door de penitentiaire kamer uitgesproken, een kamer waarin naast de drie rechters ook twee gedragsdeskundigen zitting hebben.
Hoe vaak komt het voor dat rechters in verband met de inhoud, tempo of voortgang van de behandeling besluiten dat een tbs-behandelingcontrair moet worden beëindigd?
De inhoud, het tempo en de voortgang van de behandeling worden gewogen in relatie tot de afname van het recidiverisico, dat leidend is bij de vraag of de tbs-maatregel moet worden verlengd. De adviserende instanties als het behandelend fpc, de reclassering en de onafhankelijke rapporteurs maken deze afweging in hun advies aan de rechter. Uit het hiervoor genoemde onderzoek van het WODC blijkt dat in een gering aantal gevallen de rechter mede besloot de terbeschikkingstelling te beeindigen op grond van proportionaliteit van de duur van de tbs-maatregel of stagnerende begeleiding.
Deelt u de mening dat in de gevallen dat een rechter een contrair besluit neemt dat samenhangt met een tekortschietende behandeling, dat het probleem niet bij het besluit van de rechter ligt maar aan de behandeling zelf valt toe te dichten? Zo ja, wat gaat u doen om de behandeling in tbs-instellingen te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Uit recidivecijfers van het WODC blijkt dat de tbs-behandeling in het algemeen zeer effectief is. Rechters maken hierin, zoals het een rechtsstaat betaamt, hun eigen afweging.
Niettemin ben ik van mening dat de tbs-maatregel op een aantal punten verder kan worden verbeterd. Mijn voorstellen heb ik onlangs per brief van 17 februari jl. aan uw Kamer meegedeeld. Hierover heb ik op 24 maart jl. met uw Kamer gedebatteerd in het Algemeen Overleg tbs-onderwerpen.
Deelt u de mening dat bezuinigingen op tbs niet passen bij een goede behandeling van de patiënten dus bescherming van de samenleving? Zo ja, welke conclusies ten aanzien van voorgenomen bezuinigingen trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Ombuigingen kunnen niet direct worden vertaald in kwaliteitsafname of risico-toename. In het regeerakkoord is een versobering van de tbs aangekondigd om onnodig gebruik van kostbare voorzieningen in de tbs tegen te gaan. Als risicotaxatie uitwijst dat een minder dure, transmurale voorziening aangewezen is, moeten tbs-gestelden niet onnodig dure intramurale plaatsen bezet houden. De sleutel voor een efficiënt gebruik van de capaciteit ligt in de verlofaanvragen. Zonder de risico’s voor de samenleving uit het oog te verliezen dienen fpc’s de verlofmachtigingen tijdig aan te vragen. Op deze wijze kunnen tbs-gestelden zo snel mogelijk op passend niveau worden behandeld, volgens het adagium «zo laag als kan, zo hoog als moet». Voor doorvoering van beleidsmaatregelen als deze is geen extra budget benodigd.
Klopt de conclusie dat na contraire beëindiging van de tbs-maatregel een groter percentage van de ex-tbs-gestelden (zeer ernstig) recidiveert danna andere wijzen van beëindiging van de maatregel uit een WODC-onderzoek uit 2005 nog steeds? Zo ja, hoe is het verband tussen contraire beëindiging en recidive? Zo nee, wat is er dan veranderd sinds 2005?
In de WODC-recidivemonitor zijn de recidivegegevens van uitstroomcohorten over de periode 1974–1998 onderzocht. Uit het laatste is gebleken dat na contraire beëindiging van de tbs-maatregel een groter percentage ex-tbs-gestelden recidiveert ten opzichte van ex-tbs-gestelden van wie de de maatregel op andere wijze is beëindigd. Op 16 februari jl. is de Recidivemeting tbs door het WODC geactualiseerd. Deze meting maakt geen onderscheid tussen contraire beëindigingen en andere wijzen waarop de tbs-maatregel eindigt. Op dit moment kan ik bevestigen noch weerleggen of de conclusies van WODC uit 2005 ook ten aanzien van latere uitstroomcohorten gelden.
Inbeslagname servers door Stichting Brein |
|
Joost Taverne (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Inbeslagname servers door Brein illegaal»?1
Ja.
Klopt het dat Stichting Brein servers in beslag heeft genomen zonder gerechtelijk bevel?
Naar mij is gebleken, gaat het hier om servers van een derde die bij een provider waren ondergebracht. Stichting Brein heeft deze provider gesommeerd om de servers aan hen te overhandigen. De provider heeft aan deze sommatie voldaan. Volgens Stichting Brein is de sommatie gebaseerd op artikel 28 van de Auteurswet. Dit artikel geeft de bevoegdheid aan de auteursrechthebbende om roerende zaken, die in strijd met het aan hem toekomende auteursrecht zijn openbaar gemaakt of een niet geoorloofde verveelvoudiging vormen of die materialen of werktuigen zijn die voornamelijk bij de schepping of vervaardiging van deze zaken zijn gebruikt, als zijn eigendom op te eisen. In de situatie die door het aangehaalde bericht is beschreven, was daarom geen sprake van een beslaglegging.
Nadat de eigenaar van de servers met de afgifte van de servers bekend is geworden, heeft deze verzocht om beslaglegging met gerechtelijke bewaring. Dit verzoek is door de rechter op 18 februari 2011 toegewezen. Vervolgens heeft Stichting Brein beslag laten leggen op de servers die in gerechtelijke bewaring waren gesteld. Voor deze beslaglegging is door de rechter op 9 maart 2011 verlof gegeven. Het is tussen partijen in geschil of op basis van artikel 28 van de Auteurswet de afgifte van servers gevraagd kan worden van een derde die niet de eigenaar is. Ook is tussen partijen in geschil of Stichting Brein zich toegang heeft verschaft tot de servers. Het is in eerste instantie aan partijen om hier uit te komen. Zij kunnen hun geschil eventueel aan de rechter voorleggen die op basis van alle feiten en omstandigheden uitspraak zal doen.
Klopt het dat Stichting Brein zich vervolgens toegang heeft verschaft tot de servers, en dus ook de privé- en zakelijke administratie van de servereigenaar en alle content die voor derden op de servers stond?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Stichting Brein afgifte van de servers op basis van de auteurswet heeft gevorderd? Is Stichting Brein hiertoe bevoegd? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen zal u in deze nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat met de Stichting Brein met deze handelswijze zich schuldig maakt aan een vorm van eigenrichting en bovendien de privacy van anderen schendt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Op dit moment zijn de partijen nog met elkaar in gesprek. Komen zij hier onderling niet uit, dan kunnen zij hun geschil aan de rechter voorleggen die op basis van alle feiten en omstandigheden uitspraak zal doen. Auteursrechthebbenden hebben het recht om de handhaving van de aan hen toekomende rechten af te dwingen zolang zij binnen het kader van het recht opereren. Dit betekent ook dat handhaving zelf onder bepaalde omstandigheden onrechtmatig kan zijn en kan leiden tot een plicht om de daardoor geleden schade te vergoeden. In bepaalde omstandigheden kan er bovendien sprake zijn van een strafbaar feit. Ik ben van mening dat hiermee voldoende middelen beschikbaar zijn om tegen mogelijke onrechtmatigheden op te treden.
Een reclamecampagne van de Vriendenloterij |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reclamecampagne van de VriendenLoterij waarbij sms’jes verstuurd worden waarin ontvangers verteld wordt dat ze in januari een prijs gewonnen hebben?
Naar aanleiding van uw vragen heb ik inlichtingen ingewonnen bij de Vriendenloterij. De Vriendenloterij heeft mij meegedeeld een gratis SMS-bericht te versturen naar winnende deelnemers aan de Vriendenloterij.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over agressieve reclamecampagnes van de BankGiro Loterij?1
Ja.
Deelt u de mening dat ontvangers van de sms’jes met de tekst «Gefeliciteerd! U heeft in januari een prijs gewonnen in de VriendenLoterij. Ga naar VriendenLoterij.nl en zie wat u heeft gewonnen» en de website waarop vervolgens verwezen wordt naar een prijs van 1 miljoen euro in de waan gebracht worden dat zij dit geldbedrag gewonnen hebben? Zo nee, waarom niet?
De Vriendenloterij heeft aangegeven dat winnende deelnemers een sms-bericht ontvangen met de mededeling dat door hen een prijs is gewonnen. Deze SMS service kan desgewenst worden stopgezet door de deelnemer. Daarnaast heeft de Vriendenloterij aangegeven dat de bekendmaking van de winnaars van de trekking van januari deels gelijk liep met een reclamecampagne van de Vriendenloterij op haar website. Daardoor is wellicht de indruk gewekt dat via sms-berichten nieuwe deelnemers werden geworven. De Vriendenloterij heeft mij laten weten haar website inmiddels te hebben aangepast.
De Nederlandse kansspelvergunninghouders hebben op grond van de hun verleende vergunning een zorgplicht om op evenwichtige wijze vorm te geven aan hun wervings- en reclameactiviteiten. Aan die zorgplicht hebben zij invulling gegeven door middel van de Gedrags- en reclamecode kansspelen. Op de naleving van de reclamecode kansspelen wordt toegezien door de Reclame Code Commissie (RCC). Het is dan ook primair aan de RCC om te beoordelen of deze campagne onder artikel II.3 van de reclamecode kansspelen valt.
Deelt u de mening dat hier sprake is van misleiding van de consument en het buitensporig stimuleren van deelname aan kansspelen, daar na bezoek aan bovengenoemde website blijkt dat ontvangers van deze sms’jes slechts kaartjes voor Duinrel of een abonnement op een tijdschrift gewonnen hebben maar voor de prijs van 1 miljoen euro extra loten dienen te bestellen? Zo ja, acht u dit ook onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze campagne onder de Reclamecode voor Kansspelen valt en in strijd is met Artikel II.3 van deze code, waarin staat dat reclame voor kansspelen niet misleidend mag zijn, met name niet met betrekking tot de eigenschappen van of kansen op het winnen van een prijs bij de aangeboden kansspelen? Zo ja, welke consequenties heeft dit volgens u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden zijn er op basis van de gedrags- en reclamecode voor kansspelen om op te treden tegen de VriendenLoterij om een einde te maken aan dergelijke misleidende campagnes? In hoeverre acht u het wenselijk en waarschijnlijk dat er in deze gebruik gemaakt gaat worden van deze mogelijkheden?
Het staat een ieder vrij om een klacht in te dienen tegen een reclame-uiting bij de RCC. Indien de beoordeling en uitspraak van de RCC daartoe aanleiding geeft, kan ik de Vriendenloterij op grond van de haar verleende vergunning een aanwijzing over haar wervings- en reclameactiviteiten geven, na daarover het College van toezicht op de kansspelen te hebben gehoord. Gezien de momenteel beschikbare gegevens over het karakter van onderhavige SMS service acht ik het niet opportuun hier in deze gebruik van te maken.
De voorgestelde wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit2, welke momenteel aanhangig is bij uw Kamer, biedt mij de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot wervings- en reclameactiviteiten.
Het artikel 'Vinex-wijk dreigt getto te worden' |
|
Tofik Dibi (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Vinex-wijk dreigt getto te worden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat bij de opzet van de vinex-wijken geen rekening is gehouden met de samenhang tussen wonen, werken en spelen en hierdoor de nieuwe aandachtswijken lijken te worden?
Vinex-wijken zijn woonwijken die in de afgelopen 15 jaar zijn gebouwd en waarvan in sommige gevallen de bouw op dit moment nog doorloopt. Er is in het verleden onderzoek2 gedaan naar de kwaliteit van de Vinex-wijken, naar de stedenbouwkundige structuur ervan, en naar de inrichting van de locaties in vergelijking met alle andere, oudere, woonwijken in Nederland. Dit onderzoek heeft in zijn algemeenheid geleid tot de conclusie dat in Vinex-wijken een goede samenhang is gerealiseerd tussen wonen en voorzieningen, waaronder groen en speelvoorzieningen, en dat er bij de bewoners een grote mate van tevredenheid is met deze wijken. Dat neemt niet weg dat er in individuele wijken problemen kunnen ontstaan die moeten worden aangepakt. Dat is primair een verantwoordelijkheid van de desbetreffende gemeente samen met de bewoners en de lokale partners zoals politie en woningcorporaties.
Deelt u de mening dat gemeenten moeten investeren in de vinex-wijken om deze aantrekkelijk te houden voor een brede doelgroep, dus ook voor gezinnen met oudere kinderen? Zo ja, welke stappen gaat u hierin ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de inrichting van wijken is primair een zaak van de gemeente. Gemeenten dienen ook na te gaan, indien de bewonerssamenstelling in de wijk in de tijd verandert of er voldoende voorzieningen zijn voor – bijvoorbeeld – oudere kinderen. Ik heb geen reden om eraan te twijfelen dat gemeenten in dit opzicht een verstandig beleid voeren. Daarom zie ik ook geen aanleiding om hierover apart met gemeenten overleg te voeren. De lessen die we leren uit het stedenbeleid, de wijkenaanpak en de aanpak in de Ortega-gemeenten worden door het Rijk breed verspreid. Gemeenten kunnen deze ook benutten voor hun Vinex-wijken. Het reduceren van overlast en verloedering vormt daarbij een belangrijk onderdeel.
Bent u bereid om over deze problematiek met de VNG in gesprek te gaan om te komen tot een oplossing? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben gemeenten contact met u gezocht over de bezuinigingen op het wijkenbeleid in relatie tot de opgave die zij in gemeenten hebben? Zo ja, wat heeft u voor hen kunnen betekenen?
Ik spreek 27 april aanstaande met de betrokken wethouders onder andere over de voortgang van de wijkenaanpak en de rol van het Rijk in deze nieuwe fase. Daarnaast breng ik op verzoek van uw Kamer op dit moment in kaart welke geldstromen er richting de wijken lopen. Dit overzicht is vóór 1 april 2011 gereed.
Zoals in de brief over de leefomgeving van 28 januari 20113 wordt beschreven, levert het Rijk kennis en kunde, specifieke inzet bij complexe problemen (zoals Rotterdam-Zuid), een bijdrage aan de versterking van de positie van burgers en legt het verbindingen met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Momenteel wordt per wijk besproken hoe en met welke mix het Rijk de komende uitvoeringsperiode kan ondersteunen. Hierbij wordt ook het advies van de Visitatiecommissie Wijkenaanpak betrokken. Begin juli 2011 wil ik uw Kamer hierover informeren.
Ik merk hierbij nog op dat de Vinex-wijken geen onderdeel uitmaken van de aandachtswijken zoals in 2007 geselecteerd. Vanzelfsprekend kunnen Vinex-wijken gebruik maken van de opgedane ervaring en goede voorbeelden.
Bent u bereid om te onderzoeken bij welke gemeenten het wijkenbeleid door bezuinigingen dusdanig onderdruk is komen te staan dat het dreigt te stagneren? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren vóór de voorjaarsnota? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De uitspraken van theoloog en dichter Huub Oosterhuis over de inhoud van de kersttoespraak van H.M. de Koningin |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten1 dat H.M. de Koningin naar zeggen van de theoloog en dichter Huub Oosterhuis in haar kersttoespraak van 2010 allerlei dingen niet heeft kunnen zeggen die ze wel had willen zeggen vanwege een interventie van de PVV en/of de heer Wilders? Zo ja, kloppen deze berichten?
Hoe groot is op dit moment volgens u de uitingsvrijheid van de koningin?
Zijn er na uw aantreden afspraken gemaakt tussen u en H.M. de Koningin over de mate van uitingsvrijheid van H.M. de Koningin, leden van het Koninklijk Huis en van de koninklijke familie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke ruimte gunt u H.M. de Koningin om in gevallen waarin uw staatsrechtelijke verantwoordelijkheden zich minder doen gelden, bijvoorbeeld in het geval van de persoonlijk getinte kersttoespraken, haar eigen opvattingen publiekelijk te formuleren?
In hoeverre bent u bereid H.M. de Koningin publiekelijke ruimte te bieden voor haar eigen opvattingen? Maakt het daarbij verschil of haar opvattingen al dan niet stroken met de uwe of die van de PVV? En hoe verhoudt zich dit tot de aan eenieder in de Grondwet en mensenrechtenverdragen toegekende uitingsvrijheden?
Bent u van mening dat een louter ceremonieel koningschap welbeschouwd een betere oplossing is, omdat het staatshoofd dan op eigen gezag zijn of haar toespraken kan vormgeven zonder dat uw ministeriële verantwoordelijkheden direct geactiveerd zullen worden?
De verkoop van het Woningbedrijf Oirschot aan woningcorporatie Laurentius |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de voorgenomen verkoop1 van het Woningbedrijf Oirschot (WBO) aan woningcorporatie Laurentius te Breda?
Ja.
Acht u de belangen van de bewoners van de sociale huurwoningen in Oirschot voldoende meegewogen bij de verkoopprocedure?
Op 28 juni 2010 heeft de gemeenteraad een besluit genomen dat onder een aantal voorwaarden het woningbedrijf aan een toegelaten instelling verkocht zou kunnen worden. Het belangrijkste argument daarbij was dat de lokale volkshuisvesting het meest is gebaat met verkoop. Met de overnemende partij maakt de gemeente dan jaarlijks prestatieafspraken, zodat de vastgestelde Woonvisie 2009–2013 gehaald kan worden. Bij die gelegenheid heeft de gemeenteraad besloten om een volkshuisvestingsfonds op te richten wanneer er een overwaarde uit de verkoop zou ontstaan.
Uit het Raadsvoorstel van 1 maart 2011 blijkt dat uit zeven biedingen Laurentius als meest geschikte partij is geselecteerd. Laurentius is niet alleen akkoord gegaan met alle randvoorwaarden, maar heeft ook een hoger bod uitgebracht. Tevens blijkt dat de Huurdersraad van het woningbedrijf Oirschot het college van burgemeester en wethouders unaniem positief heeft geadviseerd over de verkoop van het woningbedrijf aan Laurentius. Uit de raadsstukken blijkt ten slotte, dat na overname door Laurentius er voor de bewoners een lokaal loket blijft voor een periode van tenminste tien jaar.
Gelet op de inhoud van de raadsstukken komt het mij voor dat de gemeente ten aanzien van het voornemen om het woningbedrijf te verkopen een zorgvuldige procedure heeft gevolgd, waarbij het belang van de volkshuisvesting een zwaarwegende rol heeft gespeeld.
Vindt u het wenselijk, of zelfs maar acceptabel, als een gemeente bij de verkoop van haar woningbedrijf gaat voor maximale winst in plaats van het belang van haar huurders?
Zie antwoord vraag 2.
Bespeurt u enige volkshuisvestelijke ratio achter de verkoop van 894 woningen in Oirschot (onder de rook van Eindhoven) aan een woningcorporatie die verder uitsluitend woningen in West-Brabant beheert? Zo ja, waarop baseert u deze conclusie? Zo nee, wilt u uw invloed aanwenden om de gemeente Oirschot te bewegen niet voor het grote geld te gaan, maar voor de hoogste maatschappelijke meerwaarde?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u voor 1 maart een standpunt formuleren, opdat dit nog meegewogen kan worden door de gemeenteraad van Oirschot bij het besluit over de verkoop?
Voor het nemen van een besluit op een voorstel van een college van burgemeester en wethouders kan de raad van een gemeente in zijn algemeenheid zelfstandig een beslissing nemen, zonder dat daarbij een voorafgaande opvatting van een bewindspersoon noodzakelijk is. Tegen deze achtergrond en gegeven de door de gemeente gevoerde procedure achtte ik het niet noodzakelijk om daarover voor 1 maart een standpunt in te nemen.
Het voornemen van het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM) om academische zorg af te stoten om financiële redenen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak dat het AZM geen academische functies om financiële redenen mag afstoten?1
Ja, die brief van 6 weken geleden herinner ik mij nog. Ik heb in de door u aangehaalde brief (TK, 2010–2011, 32 299, nr. 8.) aangegeven dat het afstoten van zorg kan plaatsvinden op basis van kwalitatieve argumenten mits de continuïteit van die zorg voor de patiënten gewaarborgd blijft.
Wat is uw mening gezien bijgevoegde informatie waaruit men kan afleiden dat financiële afwegingen bepalend zijn voor het management van het AZM, om delen van de klinische immunologie om organisatorische en strategische redenen af te stoten?2
Het AZM heeft in het kader van het strategisch heroverwegingsprogramma «azMove» een proces ingezet om meer focus aan te brengen in het totale portfolio van patiëntenzorg, onderzoek en onderwijs. De bedoeling hiervan is om de topreferente functies van het AZM meer te laten aansluiten bij de gekozen centrale thema’s van het AZM. De Raad van Bestuur van het AZM is van mening dat het maken van keuzes past in het streven naar meer focus teneinde de kwaliteit van zorg voor patiënten te verbeteren. Dit past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij als uitgangspunt geldt dat niet alle UMC’s alle functies kwalitatief verantwoord kunnen blijven uitoefenen.
Hoe beoordeelt u de vrijwel identieke brieven van de academische ziekenhuizen in Utrecht (UMCU) en Nijmegen (UMCN) waarin zij aangeven de zorg wel over te willen nemen, terwijl deze bijzondere expertise in de klinische immunologie inzake aandoeningen als vasculitis, cardiomyopathie en pulmonale hypertensie aandoeningen daar niet voor handen is?
Zoals vermeld in de brief van het UMCU en UMCN van 23 juni 2010, respectievelijk 6 oktober 2010, gaat de Raad van Bestuur van beide UMC’s akkoord met het overnemen van de behandeling van klinisch immunologische patiënten van het AZM voor de patiënten die hiervoor kiezen.
De IGZ heeft aangegeven dat er in het AZM zeer bijzondere expertise voorhanden is die bijna nooit nodig is. Het UMCU en het UMCN kunnen deze patiënten alleen ontvangen als de kwaliteit gewaarborgd is. Beide bovenstaande ziekenhuizen hebben mij laten weten dat ze dit vakgebied in de breedte beheersen en fungeren als expertcentrum op dit gebied. De Raad van Bestuur heeft uitgebreid overleg gevoerd met de divisievoorzitters en afdelingshoofden van de betrokken afdelingen die allemaal aangegeven hebben dat het mogelijk is om deze patiënten te behandelen. Voor zeer bijzondere vragen kunnen ze terugvallen op het AZM. Daarmee is wat mij betreft aan het belangrijk criterium van continuïteit van zorg voldaan.
Wat vindt u van het gegeven dat het UMCN en het UMCU constateren dat strategische afwegingen ten grondslag liggen aan het voornemen van het AZM om gespecialiseerde klinische immunologie af te stoten?3
Het UMCN en het UMCU constateren dat het AZM de «last resort functie» ten aanzien van de klinische immunologie, mede door de zwaartepunten waarop het AZM zich wil profileren, over wil dragen naar andere UMC’s. Kwalitatieve argumenten zijn hierbij doorslaggevend, functies die teveel geënt zijn op een te smalle bezetting en derhalve vanuit kwalitatief oogpunt kwetsbaar zijn zullen worden overgeheveld naar andere UMC’s.
Dit past ook goed in het beleid omtrent de UMC’s waarin wordt gestreefd naar het maken van portfoliokeuzes rondom de topreferente zorg wat zal resulteren in een betere taakverdeling. De verwachting is dat door dit beleid de kwaliteit, patiëntveiligheid en effectiviteit van de zorg zal toenemen. Ik onderschrijf dit beleid.
Is het overnemen van de behandeling van klinisch immunologische patiënten van het AZM door het UMCU en het UMCN door de medische staven al daar geaccordeerd?
Zoals al genoemd in het antwoord op vraag 3 zijn alle betrokken divisievoorzitters en afdelingshoofden betrokken bij de besluitvorming rond het overnemen van de klinisch immunologische patiënten.
Vindt u het acceptabel dat managers van drie academisch ziekenhuizen kennelijk in een onderonsje deze bijzondere academische zorg onderling aan het verdelen zijn zonder dat daar een maatschappelijk toets op basis van kwalitatieve afwegingen aan ten grondslag ligt?
Er is geen sprake van een verdeling van de zorg omdat er geen afspraken gemaakt worden over de uitwisseling van zorg. Afstoten van bepaalde topreferente zorg op basis van kwalitatieve argumenten vind ik acceptabel mits goed afgestemd met de ander UMC’s en op een zodanige manier dat de continuïteit van die zorg voor patiënten gewaarborgd blijft.
Er zijn in het bijzonder afspraken gemaakt met het UMCN (Nijmegen) en het UMCU (Utrecht) om deze continuïteit te borgen, maar de patiënten kunnen voor de topreferente klinische immunologie ook nog terecht in twee ander UMC’s namelijk het ErasmusMC (Rotterdam) en het UMCG (Groningen).
Bent u bereid de plannen van deze drie ziekenhuizen inzake klinische immunologie te laten toetsen door de Nederlandse Vereniging Voor Immunologie op de criteria, kwaliteit, toegankelijkheid en bereikbaarheid voor patiënten en door de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra?
De Raden van Bestuur van de betreffende ziekenhuizen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Het is niet aan mij om de plannen van deze ziekenhuizen omtrent de klinische immunologie te (laten) toetsen. Er zijn andere toetsingsmechanismen die corrigerend kunnen werken mocht dat nodig zijn: de Raad van Toezicht, het jaarverslag, de Ondernemingsraad en de verzekeraars die hen contracteren.
Er is meerdere malen contact geweest met het AZM over het afstoten van de klinische immunologie. Ik heb op 23 februari 2011 een brief ontvangen van het AZM waarin ze een toelichting geven op het voornemen om keuzes te maken ten aanzien van de klinische immunologische patiëntenzorg in het AZM. Ik heb mij ervan vergewist dat het traject in aanloop naar het voorgenomen besluit zorgvuldig is geweest en dat gegarandeerd is dat toegeleiding van patiënten wat betreft de last resort functie zorgvuldig en adequaat zal geschieden. Afhankelijk van de situatie en de wens van de patiënt zijn er verschillende opties.
Daarnaast heeft het AZM mij verzekerd dat voordat er een definitief besluit wordt genomen een zorgvuldige procedure zal worden doorlopen waarbij diverse medezeggenschapsorganen worden geconsulteerd waarin ook wordt voorzien in participatie van patiëntenvertegenwoordigers in het besluitvormingsproces via de Cliëntenraad Academische Ziekenhuizen (CRAZ). De CRAZ is ontstaan bij gevolge van de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen en vormt het patiënten medezeggenschapsorgaan van (elk van de) acht UMC’s. De CRAZ onderhoudt contacten met (regionale) patiëntenorganisaties georiënteerd op patiëntenparticipatie en met de verschillende achterbannen van de leden van de CRAZ. Na definitieve besluitvorming zal uitvoerige communicatie plaatsvinden met ziekenhuizen, verwijzers, stakeholders en de IGZ.
De IGZ zal als dat nodig is haar rol oppakken als bewaker en toetser van de kwaliteit. De IGZ toetst alleen de randvoorwaarden voor verantwoorde zorg en spreekt zich niet uit over de inhoudelijke kwaliteit van de afdelingen in het UMCN en UMCU.
Wat betreft de bereikbaarheid heeft het AZM aangegeven dat de gemiddelde reisafstand voor deze patiëntengroep kan verminderen als gevolg van het verplaatsen van deze zorg naar de andere UMC’s. De NFU is geïnformeerd door het AZM over het voornemen om te stoppen met de topreferente functie binnen de klinische immunologie.
In hoeverre is er contact geweest tussen uw ministerie en het AZM over het afstoten van de klinische immunologie door het AZM?4 Heeft het ministerie hierop het ja-woord gegeven?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om ontmanteling van deze gespecialiseerde «last resort» klinische immunologie in het AZM te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Nee, zoals ik eerder heb vermeld ligt de verantwoordelijkheid voor het bieden van goede kwaliteit van zorg bij de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Het AZM heeft aangegeven de zorg af te willen stoten op basis van kwalitatieve argumenten. Deze handelswijze past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij in NFU verband de beweging gaande is om de zorg voor patiënten met zeldzame en complexe ziekten te concentreren.
Ik ben, naar aanleiding van de afspraken die zijn gemaakt met mijn voorganger over het inlichten van VWS alvorens definitieve besluiten worden genomen rondom topreferente zorg, ingelicht over het besluitvormingsproces. Ik heb vastgesteld dat er een zorgvuldig besluitvormingsproces doorlopen is.
Wat is naar aanleiding van deze casus uw standpunt over de dreiging dat universitair medische centra zonder maatschappelijke verantwoording af te leggen en zonder adequaat toetsingsinstrument op de algemene uitgangspunten kwaliteit, toegankelijkheid en bereikbaarheid om niet-medische redenen «last resort» om financieel-strategische redenen functies afstoten?
Zie hiervoor mijn antwoorden op vraag 2, 4 en 7. Ten aanzien van de maatschappelijke verantwoordelijkheid wil ik aangeven dat er verschillende mechanismen zijn die corrigerend kunnen werken mocht dat nodig zijn: de Raad van Toezicht, het jaarverslag, de Ondernemingsraad en de verzekeraars die hen contracteren en ook een zorgplicht hebben.
Wat betreft de last resort functie wil ik benadrukken dat er wel degelijk verantwoording wordt afgelegd over de academische component die ze hiervoor ontvangen. Indien de inspectie signalen bereiken dat er problemen zijn bij het verkrijgen van de juiste zorg zal de inspectie de Raad van Bestuur van het AZM daarop aanspreken.
Particuliere erfpacht en hypotheekverstrekking |
|
Matthijs Huizing (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «125 000 woningen onverkoopbaar in Nederland»?1 Is het waar dat Nederlandse banken weigeren een hypotheek te verstrekken aan eigenaren van een woning op particuliere erfpacht? Zo ja, waarom?
Zoals eerder vermeld (TK II, 2010, Documentnummer 2010D26078) zijn diverse banken inderdaad huiverig om hypotheken te verstrekken bij particuliere erfpacht. De NVB stelt dat dit primair komt door onduidelijkheid over de voorwaarden van de erfpachtovereenkomsten, onduidelijkheid over de identiteit van de (toekomstige) erfverpachter en/of de toekomstige hoogte van het erfpachtcanon.
Ik ben van mening dat deze situatie er niet toe mag leiden dat de mensen met onverkoopbare huizen blijven zitten. De NVB is dezelfde mening toegedaan. Ik ga er dan ook vanuit dat de NVB een serieuze inspanning doet om dit te bewerkstelligen. Ik heb hierover contact gehad met de NVB en heb mijn zorgen bij de NVB neergelegd.
Dit onderwerp is tevens kort ter sprake gekomen in het gesprek van de vaste commissie voor Financiën met de AFM op 16 februari 2011. Hoewel de AFM voor zichzelf geen formele rol ziet weggelegd daar dit primair gaat over de relatie tussen hypotheekverstrekker en consument, zal de AFM in gesprek gaan met de verschillende stakeholders en de sector om te bezien of de AFM een rol kan spelen in het bij elkaar brengen van de partijen.
Is er een verschil in behandeling bij hypotheekverstrekking ter zake van opstallen op particulier erfpacht en gemeentelijk erfpacht door banken? Zo ja, waarop is dit gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Opsporingsproblemen bij politie |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla «Opsporing verzocht» waarin een zeer verontrustend beeld wordt geschetst van de opsporing van misdrijven door de politie?1
Ja.
Wat is uw reactie op de problemen die in de uitzending van Zembla zijn aangekaart waaronder het beperkt invoeren van informatie in de Basisvoorziening Handhaving (BVH) en de Basisvoorziening Opsporing (BVO), de gebrekkige heterdaadkracht door een tekort aan politiemensen en de lage pakkans?
De Inspectie OOV heeft begin 2010 in het onderzoek naar de stand van zaken van de uitvoering van de Samenwerkingsafspraken 2008 geconstateerd dat medewerkers soms informatie niet invoeren in de BVH en BVO, of informatie in andere systemen invoeren. Beperkte invoer in de BVH en BVO is onwenselijk, omdat hierdoor informatie-uitwisseling tussen korpsen en medewerkers wordt belemmerd. De gebruiksvriendelijkheid en betrouwbaarheid van de BVH en BVO wordt op de korte termijn verbeterd. Na afronding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer zal ik een besluit nemen over de verdere verbetering dan wel vervanging van beide systemen.
Klopt het dat niet alle relevante informatie wordt ingevoerd in de BVH en in de BVO? Zo ja, wat wordt er ondernomen om dit te ondervangen? Zo nee, wat is uw reactie op de bewering dat niet alle relevante informatie in het systeem wordt opgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de BVH en de BVO niet of slechts in beperkte mate op elkaar zijn aangesloten en informatie die verzameld wordt op straat niet bij rechercheurs terecht komt? Zo ja, hoe kan het dat beide relatief nieuw ontwikkelde systemen niet op elkaar zijn aangesloten? Zo nee, wat is uw reactie op de bewering dat de systemen niet op elkaar aansluiten en op basis waarvan kan worden gesteld dat niet klopt?
De Inspectie OOV heeft in het bovengenoemde onderzoek geconstateerd dat de BVH en de BVO niet zijn gekoppeld. De korpsbeheerders hebben er destijds voor gekozen om de BVH en BVO te realiseren op basis van de bestaande systemen, waarbij de opzet was om de systemen van de korpsen voor handhaving en opsporing te uniformeren, maar niet om de systemen te vernieuwen. Het op elkaar aansluiten van beide systemen zou een aanzienlijke verzwaring van de realisatie van de basisvoorzieningen Handhaving en Opsporing zijn geweest en niet hebben gepast binnen de bovenstaande opzet van de ontwikkeling van de basisvoorzieningen. Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer zal meer helderheid verschaffen over de besluitvorming over de totstandkoming van de basisvoorzieningen.
Klopt het dat door de problemen met de BVH en de BVO minder zaken zijn opgelost en zo’n 20 000 minder zaken zijn aangeleverd bij het Openbaar Ministerie (OM)? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, waarom klopt dit niet?
De invoering van de systemen BVH en BVO heeft tijdelijk veel capaciteit gekost om medewerkers vertrouwd te maken met deze nieuwe systemen. Vertraging in de registratie van zaken is daarvan een van de gevolgen geweest. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat de criminaliteit is afgenomen in 2010, zoals ook blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2010. Ook dat kan een verklaring zijn voor een verminderd aanbod van zaken. Exacte informatie over het aantal verdachten OM over 2010 komt binnenkort beschikbaar.
Klopt het dat nog geen 3% van in totaal 8,5 miljoen misdrijven wordt opgelost? Zo ja, hoe komt het dat dit percentage zo laag is? Wat is het streefpercentage van dit kabinet? Wat gaat u concreet doen om dit percentage omhoog te krijgen? Zo nee, wat is dan wel het oplospercentage en hoe is dat gemeten?
Het aantal van 8,5 miljoen misdrijven is een schatting van het totaal aantal veel voorkomende misdrijven. Dit geschatte aantal is gebaseerd op de uitkomsten van twee enquêtes. De eerste is een jaarlijkse slachtofferenquête, de Integrale Veiligheidsmonitor, die onder een steekproef uit de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder wordt afgenomen. De tweede is een jaarlijkse slachtofferenquête die onder het bedrijfsleven wordt uitgevoerd, de zogenaamde Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven. Van deze geschatte 8,5 miljoen veel voorkomende misdrijven wordt lang niet altijd aangifte bij de politie gedaan, in 2009 registreerde de politie ruim 1,2 miljoen misdrijven. Over dit aantal geregistreerde misdrijven wordt het ophelderingspercentage berekend. Het ophelderingspercentage verschilt sterk per type misdrijf. Voor de geweldsmisdrijven bedroeg dit in 2007 bijvoorbeeld 59%, terwijl voor alle misdrijven samen het percentage in dat jaar uit kwam op 23%. Dit kabinet wil het ophelderingspercentage van zware misdrijven met een kwart verhogen. Daartoe gaat met name het ophelderingspercentage van gewelddadige vermogenscriminaliteit omhoog van 23% naar 40% in 2015.
Klopt het dat jaarlijks zo’n 150 000 zaken op de plank blijven liggen en dat zaken worden weggegooid? Zo ja, om wat voor zaken gaat het? Hoe lang blijven deze zaken gemiddeld op de plank liggen? Wat gebeurt er uiteindelijk met deze zaken? Wat wordt concreet door u ondernomen om dit aantal te verlagen? Zo nee, hoeveel zaken blijven er volgens u op de plank liggen? Om wat voor zaken gaat het? Hoe lang blijven deze zaken op de plan liggen? Wat gebeurt er uiteindelijk met deze zaken? Wat wordt concreet door u ondernomen om dit aantal te verlagen?
Er bestaat geen landelijk overzicht van plankzaken. Het aantal van 150 000 kan ik daarom niet bevestigen, maar als dergelijke aantallen worden genoemd vat ik dat vanzelfsprekend op als een serieus signaal. Om meer zicht te krijgen op instroom, werkvoorraden en afdoening van zaken werk ik op dit moment aan de oprichting van de Nationale Politie. Daarnaast moet de invoering van een landelijk systeem: Betere Opsporing door Sturing op Zaken (BOSZ) bijdragen aan een beter zicht op het verloop van opsporingsproces. BOSZ is een «zicht op zaken» applicatie en heeft betrekking op de stuurmomenten in het opsporingsproces. Door de invoering BOSZ ontstaat een permanent en actueel zicht op aantallen, doorlooptijden, werkvoorraden, rendement, zaakstatus en interventies. Met behulp van de invoering van BOSZ, in combinatie met de vorming van de Nationale Politie, wordt het mogelijk om een beter inzicht te krijgen in de aard en omvang van de zaken die blijven liggen en wordt tegelijkertijd een betere sturing op de opsporing mogelijk. De Raad van Korpschefs heeft inmiddels besloten om BOSZ landelijk in te voeren. Uitrol van BOSZ wordt meegenomen in de landelijke invoering van Basisvoorziening Informatie (BVI).
Klopt het dat bij de 250 000 zaken die jaarlijks bij het OM moeten worden aangeleverd geen selectie plaatsvindt op de ernst van de zaak en dat dit tot gevolg heeft dat met name de makkelijk oplosbare zaken worden aangeleverd? Zo ja, wat vindt u van deze praktijk? Zo nee, kunt u inzichtelijk maken op basis waarvan deze bewering niet zou kloppen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 van de Kamervragen gesteld door het lid Marcouch (vraagnummer 2011Z03675).
Erkent u dat de politie te maken heeft met een onderbezette slagkracht in verhouding tot het aantal misdrijven dat jaarlijks wordt gepleegd?
Ik ben niet van mening dat er sprake is van onderbezetting bij de politie. De operationele sterkte van de politie is niet eerder zo groot geweest. Politiecapaciteit is per definitie schaars. Er zullen dus altijd keuzes moeten worden gemaakt.
Komt u nog voor de zomer met een aanvalsplan om de problemen met de BVH en de BVO aan te pakken?
Voor de maatregelen die ik op korte termijn zal nemen voor de genoemde systemen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4 van het lid Marcouch (vraagnummer 2011Z03675). Verder zal ik na de zomer komen met een plan van aanpak voor de problemen van de BVH en BVO mede op basis van de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de ICT bij de politie.
Kunstbeurzen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Marieke van der Werf (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat voor het culturele vestigingsklimaat en de economische bedrijvigheid, kunstbeurzen zoals de The European Fine Art Foundation (TEFAF) en de Pictura Antiquairs Nationaal (PAN) van groot belang zijn voor Nederland?
Ja
Kunt u bevestigen dat de borgstelling voor invoerrechten dit jaar is verdrievoudigd? Bent u ervan op de hoogte dat, mede door het moeilijke financieel-economische klimaat en borgstellingen, enkele beursexpediteurs grote moeite hebben om de borgstelling rond te krijgen?
Neen, de borgstelling voor invoerrechten is niet verhoogd. Het percentage rechten bij invoer op vrijwel alle producten die voor de beurs zijn bestemd is 0%.
Naast douanerechten is bij invoer BTW verschuldigd. Op 1 januari 2011 is de BTW op kunstvoorwerpen en voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten onder het voor de btw algemene tarief van 19% gebracht. Dit geldt zowel voor de BTW bij leveringen als bij invoer. De toepassing van het algemene btw-tarief op onderhavige goederen per 1 januari 2011 leidt tot een verhoogde zekerheidstelling.
Is er ooit beroep gedaan op de garantstelling van beursexpediteurs?
Van het inroepen van zekerheidstellingen worden geen registers per evenement bijgehouden door de Douane, maar voor zover is na te gaan, is er nimmer aanspraak gemaakt op een zekerheidstelling die was gesteld in verband met de TEFAF. Wel is er een enkele maal een douaneschuld van rechten bij invoer en BTW bij invoer ontstaan wegens vermis tijdens transport naar of van de beurs, maar deze douane- en BTW-schuld is voldaan door de schuldenaar.
Klopt het dat douaneambtenaren continu aanwezig zijn op de beurs en dat, mede door de beveiligingsmaatregelen het risico voor de staat van ongecontroleerde invoer nagenoeg nihil is en dus ook een lage ?
Ja, de Douane is in het kader van de dienstverlening aanwezig voor, tijdens en na de beurs, in 2011 van dinsdag 15 maart 2011, 09.00 uur (eerste keuringsdag door keuringscommissies) tot en met zondag 27 maart 2011, 18.00 uur (de laatste dag dat de beurs geopend is voor publiek).
Daarnaast zijn de betrokken logistieke dienstverleners en douanedeclaranten via de beursorganisatie TEFAF geïnformeerd, dat de Douane ook voorafgaand en na afloop van de beurs bereikbaar is voor vragen.
Mij is bekend dat de TEFAF-organisatie beveiligingsmedewerkers heeft ingehuurd, die de fysieke in- en uitgangscontrole verzorgen tijdens de opbouw, de vettingdagen, de beursdagen en de afbouwperiode van de beurs. Tijdens de vettingdagen en de beursdagen wordt gewerkt met detectiepoortjes en fysieke controle van handbagage van bezoekers, die in- en uitlopen.
Ondanks deze beveiligingen hebben in het verleden diefstallen plaatsgevonden tijdens de beurs. Deze zijn, in het licht van de totale waarde van op de beurs uitgestalde producten, echter minimaal. De Douane merkt daarbij echter op, dat de zekerheidstelling die wordt geëist, niet enkel dient voor de periode dat de goederen tentoongesteld worden c.q. in het expositiegebouw verblijven, maar ook voor een deel van het transporttraject naar en van de beurs.
Kunt u aangeven waarom u de TEFAF-ruling, die gebaseerd is op het besluit over de margeregeling, heeft ingetrokken?1 Bent u bereid om op in korte termijn in overleg te treden met de beursexpediteurs om een gemakkelijke en wellicht tijdelijke oplossing voor de garantstelling op de beurzen te faciliteren en hen te ondersteunen bij het verwerven van de AEO-status?2
De desbetreffende praktische afspraak kon komen te vervallen door de recente btw-tariefswijziging voor kunst.
Vanwege de hoge beveiligingsmaatregelen en het als gevolg daarvan geringere fiscale risico, kan in ieder geval voor dit jaar genoegen worden genomen met een zekerheid die qua hoogte vergelijkbaar is met de jaren voor 2011.
De Douane is graag bereid met de beursorganisatie en betrokken expediteurs in overleg te treden, om in gezamenlijkheid een integrale oplossing voor dit vraagstuk voor volgende jaren te zoeken.
Het bericht dat er sprake is van corruptie en hoge kosten bij zorgverzekeraar Agis |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht «Corruptie en te hoge kosten: veel mis bij Agis in Marokko»?1 Zo ja, deelt u de mening dat de geschetste cultuur van steekpenningen, monopolies en vriendjespolitiek, onder toeziend oog van de directeur van het Agis-steunpunt ter plaatse, onacceptabel is?
Het bericht in de Volkskrant van 18 februari jl. dat Agis zaken doet met een corrupt netwerk van klinieken in Marokko en dat deze zorgverzekeraar Nederlandse verzekerden dwingt zich te laten behandelen door bevriende artsen tegen te hoge kosten is naar ik heb begrepen niet in overeenstemming met de werkelijkheid.
Agis heeft een servicecentrum in Marokko gevestigd, net zoals in Turkije en Suriname. Verzekerden die zich bij zo’n servicecentrum melden, krijgen op basis van hun diagnose een advies over een te kiezen kliniek waarmee Agis een overeenkomst heeft gesloten.
Agis heeft mij laten weten alleen overeenkomsten te sluiten met klinieken waarvan de kwaliteit van de zorg, de transparantie van de administratieve afhandeling en de prijsstelling is getoetst en positief beoordeeld. Adviserend geneeskundigen vanuit Nederland bezoeken en beoordelen de klinieken op deze punten. Agis spreekt met hen prijzen af conform de Marokkaanse prijsstelling die ruim onder het Nederlandse tarief ligt.
Verzekerden hebben in het buitenland, net als in Nederland, vrije artsenkeuze, dus ze hoeven dit advies van het servicecentrum niet op te volgen. Als verzekerden naar een door Agis gecontracteerde kliniek gaan, hoeven ze de kosten van de behandeling niet voor te schieten. Als verzekerden ervoor kiezen naar een kliniek van hun eigen keuze te gaan, dan kunnen ze de gemaakte kosten, uiteraard alleen indien de behandeling binnen de dekking van de verzekering valt, achteraf in Nederland declareren.
Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat er geen sprake kan zijn van de beschuldigingen die zijn geuit in het betreffende Volkskrant artikel.
Zoals u weet is het Kabinet voornemens de werelddekking van de ziektekostenverzekering af te schaffen en de vergoeding te beperken tot de landen van de Europese Unie. Als deze maatregel geëffectueerd is, vervalt de wettelijke grondslag van bovenstaande afspraken voor wat betreft het basispakket.
Deelt u de mening dat Agis de uitkomsten van het onderzoek per direct openbaar moeten maken?
Van Agis heb ik begrepen dat er geen sprake is van een onderzoek. Wel is het zo dat zorgverzekeraars standaard controles uitvoeren om te bezien of zorgaanbieders zich aan de met hen gemaakte afspraken houden. Uit regulier onderzoek door de interne accountantsdienst van Agis en uit de controle door de externe accountant blijkt dat de handelwijze van het servicekantoor en de financiële stromen in overeenstemming zijn met de afspraken die met de gecontracteerde zorgverleners zijn gemaakt.
Bent u bereid de ten onrechte uitgegeven Nederlandse premiegelden terug te vorderen bij zorgverzekeraar Agis? Zo nee, waarom niet?
De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgkantoren en zorgverzekeraars en op de gedeclareerde zorg in de Zvw en AWBZ. De NZa heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de nu voorliggende informatie en het contact dat zij hierover met Agis hebben gehad, geen aanleiding ziet om een aanvullend onderzoek in te stellen. Zodra er in de toekomst nadere informatie boven water zou komen zal de NZa hierop alert zijn en zal zij zonodig handhavend en eventueel corrigerend optreden.
Het falen van de opsporing |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opsporing verzocht» op de site van het tv- programma Zembla?1
Ik heb in de beantwoording van vragen van het lid Brinkman (Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 1645) aangegeven dat BVH-gebruikers in een aantal regio’s hebben gekampt met storingen. Er zijn geen cruciale gegevens kwijt geraakt, omdat de BVH wordt ondersteund door een apart systeem waarin gegevens worden opgeslagen. Bij storingen kunnen gegevens worden teruggeplaatst.
Deelt u de mening dat daarin een beeld wordt geschetst van een politieorganisatie die niet of tenminste te weinig in staat is iets te doen aan de opsporing van zware criminaliteit? Zo ja, herkent u de politieorganisatie hierin? Zo nee, hoe zou u dat beeld dan wel willen noemen?
De bestrijding van zware criminaliteit is een prioriteit van dit kabinet en om die reden ook opgenomen in de landelijke prioriteiten van de politie. Ik herken mij niet in het beeld dat de politie niet of te weinig in staat zou zijn iets te doen aan de opsporing van zware criminaliteit.
Wel geldt dat bij de keuze welke zaken als eerste worden opgepakt de Aanwijzing voor de opsporing van het Openbaar Ministerie (Staatscourant, jaargang 2003, nr. 41) leidend is. De aanwijzing bepaalt dat het in principe zo moet zijn dat aan ieder delict zo veel aandacht wordt gegeven als nodig is om tot opheldering te komen, maar dat het in de praktijk zo kan zijn dat opsporing in een bepaalde zaak achterwege moet blijven omdat opsporingscapaciteit nodig is voor (nog) ernstigere kwesties.
Tenslotte wijs ik op de resultaten van de Integrale Veiligheidsmonitor waarover ik uw Kamer op 1 maart 2011 informeerde (Tweede Kamer, 2010–2011, 28 864, nummer 308). Hieruit blijkt dat de veelvoorkomende criminaliteit de afgelopen vijf jaar geleidelijk is gedaald.
Is er een direct of indirect verband tussen een gebrekkig centraal computersysteem enerzijds en een lagere effectiviteit van de politie anderzijds? Zo ja, in welke mate is dat computersysteem de oorzaak van het een minder effectief functioneren van de politie? Zo nee, waarom niet?
De invoering van de systemen BVH en BVO heeft tijdelijk veel capaciteit gekost om medewerkers vertrouwd te maken met deze nieuwe systemen. Vertraging in de registratie van zaken is daarvan een van de gevolgen geweest. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat de criminaliteit is afgenomen in 2010, zoals ook blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2010. Ook dat kan een verklaring zijn voor een verminderd aanbod van zaken. Exacte informatie over het aantal verdachten OM over 2010 komt binnenkort beschikbaar.
Weet u of het computersysteem binnen de politieorganisatie in brede zin daadwerkelijk «als een ramp» wordt ervaren? Zo ja, wat doet u concreet met deze wetenschap? Zo nee, kunt u dan meteen onderzoeken in welke mate het gebrekkige computersysteem bijdraagt aan de frustratie van politiemensen die hun werk niet goed kunnen uitoefenen?
De Inspectie OOV heeft in haar onderzoek naar de Samenwerkingsafspraken 2008 – Stand van zaken 2010 geconstateerd dat «veel gebruikers van de BVH menen dat sinds de ingebruikname van BVH geen sprake is van verbetering van de uitvoering van de werkprocessen en dat de BVH de werkprocessen minder ondersteunt dan de voorgangers (BPS, Genesys en XPOL). De Inspectie OOV constateert echter ook dat sommige gebruikers tevreden zijn. Er is, naar mijn mening, naast de bestaande rapporten van de Inspectie OOV en de commissie Rookhuijzen en het nog komende rapport van de Algemene Rekenkamer geen aanvullend onderzoek nodig.
De maatregelen op korte termijn zijn gericht op het verbeteren van de gebruiksvriendelijkheid en betrouwbaarheid van de basisvoorzieningen. Zie ook mijn brief aan uw Kamer (Tweede Kamer, 2010–2011, 32 500 VII, nummer 6). Op langere termijn zullen beide systemen worden verbeterd en/of vernieuwd. De mogelijke scenario’s worden thans onderzocht. Voordat ik daarover een beslissing neem, wacht ik eerst het rapport van de Algemene Rekenkamer af.
Is het waar dat burgers na het doen van aangifte vaak niets meer horen van de politie, zelfs al kunnen zij de vermeende dader aanwijzen? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en hoe komt dit? Zo nee, wat klopt er dan niet aan het hier gestelde?
De politie streeft er te allen tijde naar om de aangever op de hoogte stellen van de voortgang en afhandeling van de aangifte. In 2010 zijn bijna zes op tien inwoners (58 procent) die contact hadden met de politie tevreden of zeer tevreden over optreden politie bij aangifte/melding. De tevredenheid over het optreden van de politie bij aangifte/melding is in 2010 niet wezenlijk anders dan in beide voorgaande jaren. Een goede kwalitatieve afhandeling van en communicatie over aangiftes door de politie is een van de prioriteiten van mijn beleid. Daarom streef ik naar spoedige landelijke invoering van het aangiftevolgsysteem. Hiermee kan de politie de burger actief over de voortgang en afhandeling van aangiftes informeren en bovendien kunnen burgers zelf dit systeem altijd raadplegen.
Wat is uw reactie op de in de uitzending of op de site genoemde concrete zaken rondom aangiftes van misbruik van een tienjarig kind, een gewapende roofoverval en oplichting? Kunt u zich verplaatsen in de gevoelens van onvrede van deze burgers?
Ik kan mij zeker verplaatsen in de onvrede die burgers voelen als zij de indruk hebben dat het onderzoek in hun zaak te lang duurt, of als na onderzoek blijkt dat hun zaak niet opgehelderd kan worden. Het beeld dat in de uitzending werd geschetst van de drie zaken komt echter niet overeen met de informatie die mij door het Openbaar Ministerie is verstrekt. In de zaak van het tienjarige kind is een verdachte aangehouden, en deze is inmiddels ook veroordeeld. In de zaak van de gewapende roofoverval is door de politie wel degelijk onderzoek gedaan, alleen heeft dit helaas niet geleid tot een concrete verdachte. In de zaak van de vakantiewoning was door de politie al voordat het slachtoffer zich tot de rechter wendde onderzoek gedaan, maar dit leverde onvoldoende bewijs op. Na de uitspraak van de rechter is er nog verder onderzoek gedaan, maar dit leidde helaas niet tot relevante aanvullende informatie, waarna de rechter heeft bepaald niet tot vervolging over te gaan.
Kunt u zich indenken dat de aangiftebereidheid van burgers niet groot is als zij er geen vertrouwen in hebben dat er serieus met hun aangiftes wordt omgegaan? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit verbetert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hoog is de aangiftebereidheid gemiddeld in Nederland en hoe groot is die per stad in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Den Haag, Leeuwarden, Eindhoven, Tilburg? Wat zijn de verschillen met vier jaar geleden?
Uit de integrale veiligheidsmonitor 2010 blijkt dat in 2010 een op de vier delicten (25%) werd aangegeven bij de politie. Dit wijkt niet wezenlijk af van voorgaande jaren waar vergelijkbare cijfers beschikbaar voor zijn. Zo was de aangiftebereidheid in 2009 27% en in 2008 26%. De cijfers over 2007 zijn op een andere wijze berekend en daardoor niet goed vergelijkbaar.
Een overzicht van de aangiftebereidheid in de genoemde steden, voor zover vergelijkbare cijfers bekend zijn, is in onderstaande tabel te vinden.
Gemeente
2008
2009
2010
Amsterdam
22,2
21,6
21,2
Rotterdam
28,8
30,8
–
Utrecht
20,3
24,2
–
Den Haag
27,4
25,0
26,4
Leeuwarden
–
24,7
–
Eindhoven
–
37,9
27,3
Tilburg
–
35,4
–
Is het waar dat «rechercheurs zo min mogelijk met het nieuwe computerprogramma werken en dat daardoor cruciale informatie verloren gaat en verdachten vrij rond blijven lopen? Zo ja, wat gaat u hieraan op korte termijn aan verbeteren? Zo nee, wat klopt dan niet hieraan?
De Inspectie OOV heeft geconstateerd dat «alle korpsen aangeven dat zij naast BVO nog andere systemen vullen met opsporingsinformatie, waardoor deze informatie niet in BVO komt». Hierdoor wordt informatie-uitwisseling weliswaar bemoeilijkt, maar er gaat geen informatie verloren. Ik heb geen aanwijzingen waaruit blijkt, dat hierdoor verdachten vrij rond blijven lopen. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Is het waar dat vanwege een quotum om jaarlijks 250 000 verdachten aan te leveren bij het Openbaar Ministerie de politie kiest voor de afwikkeling van minder ingewikkelde of minder ernstige delicten? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit zeer ongewenst is en hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
De afspraak over het aanleveren van verdachten aan het OM stamt uit de landelijke prioriteiten 2008–2011. Het kwantitatieve deel van deze afspraak luidt: «de korpsen dragen er gezamenlijk zorg voor dat het aantal OM-verdachten ligt op 250 909 per jaar.» Een kwalitatieve beoordeling van het dossier was bij deze kwantitatieve afspraak niet aan de orde. Teneinde een beter beeld te krijgen (in de ontwikkeling) van de kwalitatieve prestaties van de korpsen werden twee indicatoren bijgehouden: het gemiddeld aantal celdagen per verdachte OM per regio en de algemene verdachtenratio per regio. Het gemiddeld aantal celdagen is een maat voor de zwaarte van de misdrijven aangeleverd in een regio. De celdagequivalent maakt derhalve inzichtelijk of korpsen makkelijk oplosbare zaken aanleveren. Het landelijk celdagequivalent bedroeg over de jaren 2007, 2008 en 2009 respectievelijk 53.73, 52.57 en 54.87. Uit deze cijfers blijkt derhalve niet dat de politie in deze jaren heeft gekozen voor de afwikkeling van minder ingewikkelde of minder ernstige delicten.
Het kabinet heeft inmiddels een aanpassing van de landelijke prioriteiten bewerkstelligd. In deze nieuwe landelijke prioriteiten is er geen sprake meer van een kwantitatieve afspraak maar wordt er gestuurd op het verhogen van de pakkans van verdachten van high impact crime. Ik informeerde uw Kamer daarover bij brief van 18 februari 2011.
Heeft de politie eerder gemeld dat het politiesysteem zware criminele gegevens doet verdwijnen of wordt dit voor het eerst nu in deze aangekondigde Zembla-documentaire gedaan?Zo ja, wanneer is dit aan wie gemeld? Zo nee, wat vindt u daarvan en hoe gaat u regelen dat de politie schaamte over zichzelf niet belangrijker vindt dan de schade die de samenleving lijdt?
Een vanuit de AWBZ bekostigde luxe studiereis voor zorgbestuurders |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Luxe studiereis in de zorg op kosten van de AWBZ»?1
Ja.
Is het waar dat de kosten voor deze reis deels (100 000 euro) betaald is uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en deels (44 744 euro) door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, hoe is het mogelijk dat dit geld voor een luxe studiereis wordt ingezet in plaats van voor zorg voor ouderen en gehandicapten?
De opgaven waar de langdurige zorg voor staat zijn groot, en de overheid kan daaraan niet alleen het hoofd bieden. Daarvoor is betrokkenheid met het veld van de langdurige zorg noodzakelijk.
Veel uitdagingen in de westerse wereld zijn hetzelfde. Kijken in de keuken bij anderen, geeft een beeld van verschillende oplossingsmogelijkheden. Hiervoor komen mensen bij ons op bezoek en gaan wij op bezoek bij anderen. Het bijzondere van deze reis is dat hierbij zowel werkbezoeken aan de overheid, als aan het veld zijn gemaakt. Hierdoor gaat het een slag dieper.
De reis van de deelnemers (reis- en verblijfkosten) is niet betaald door VWS maar door de deelnemers ( totaal € 1 535,= per persoon voor de gehele reis). De factuur is door de organisator verzonden aan de organisatie waar de deelnemer werkt. Het is aan deze organisatie of en in welke mate de deelnemer zelf meebetaalt aan de reis. VWS heeft de organisatie en logistieke kosten betaald ten laste van de VWS begroting.
Bij mijn aantreden was een aantal geplande bezoeken, zoals deze, qua organisatie al in een vergevorderd stadium. Het aanbestedingstraject was vergevorderd en deelnemers waren geattendeerd. Voor annuleren bestond geen aanleiding omdat voor het meest kosteneffectieve aanbod is gekozen. Met het oog op de financiële situatie van de Rijksoverheid op dit moment, zal in het algemeen waar mogelijk nog meer soberheid worden betracht. In die geest zullen de afwegingen per keer worden gemaakt.
Is het waar dat deze luxe reis voor zorgbestuurders het initiatief is van het ministerie van VWS? Zo ja, waarom? Waarom heeft u na uw aantreden deze reis niet geannuleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom konden deze topbestuurders deze reis niet betalen van hun riante salaris?
Het is aan de zorginstellingen of en in welke mate de deelnemer zelf meebetaalt aan de reis.
Staan er meer van dit soort geldverspillende snoepreisjes gepland en bent u voornemens deze te annuleren?
Door VWS worden geen «snoepreisjes» gemaakt omdat in dat de geval de baten niet opwegen tegen de kosten. Derhalve deel ik uw kwalificatie niet. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.