Het vaak niet melden van de dood van een minderjarige |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het vaak niet melden van de dood van een minderjarige?1
Ja.
Is het waar dat de meldplicht op grond van de NODO-procedure (Nader Onderzoek Doods Oorzaak minderjarigen) drie jaar geleden zonder uitgebreide voorlichting in werking is getreden? Zo ja, deelt u de mening dat deze stille invoering mogelijk een nadelig effect heeft op de naleving van genoemde meldplicht? Zo nee, welke voorlichtingsactiviteiten omtrent de invoering van de NODO-meldplicht hebben de afgelopen drie jaar plaatsgevonden?
Op 1 januari 2010 is artikel 10a lid 1 van de Wet op de lijkbezorging in werking getreden. Hierin is bepaald dat behandelend artsen, voordat zij een verklaring van overlijden afgeven, bij alle minderjarige overlijdensgevallen moeten overleggen met de dienstdoende forensisch arts over de aard en oorzaak van het overlijden. De invoering is gepaard gegaan met gezamenlijke voorlichting vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie richting de betreffende beroepsgroepen2.
Klopt het dat slechts 880 van de 1.711 sterfgevallen van minderjarigen in Nederland in 2010 gemeld werden aan de gemeentelijke lijkschouwer? Zo ja, hoe verklaart u dit lage meldingspercentage van 51,4 procent? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Contact met het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) levert op dat dit percentage juist is. De oorzaak van dit lage meldingspercentage in 2010 was volgens het FMG gelegen in de onbekendheid van de behandelend arts met deze wettelijke meldplicht en een gebrek aan bereidheid van artsen om minderjarige overlijdensgevallen te melden, omdat de NODO-procedure nog niet was ingevoerd.
Hoe verklaart u dat zowel het aantal overleden minderjarigen als het meldingspercentage sterk varieerden per provincie? Welke conclusie kunt u trekken op basis van het gegeven dat het merendeel (81 procent) van de meldingen afkomstig was van ziekenhuisspecialisten, 9 procent van de politie en slechts 4 procent van huisartsen?
Volgens het FMG is het meldingspercentage met name afhankelijk van de kennis van artsen hierover. Klaarblijkelijk varieerde het kennisniveau over de meldingsplicht in 2010.
Het overlijden van een minderjarige is een calamiteit. Het komt vaak voor dat vlak voor het overlijden kinderen in een ziekenhuis wordt opgenomen. Een zeer kleine groep kinderen overlijdt thuis. Als kinderen thuis plotseling overlijden komt doorgaans de politie ter plaatse. Door huisartsen worden over het algemeen alleen gevallen gemeld van verwacht overlijden thuis.
Hoe beoordeelt u de veronderstelling dat, gezien het feit dat slechts de helft van de overlijdensgevallen in 2010 werd gemeld, het aannemelijk is dat de schatting van 125 overleden minderjarigen die jaarlijks verwezen zouden worden voor de NODO-procedure een flinke onderschatting is van het werkelijke aantal NODO-gevallen per jaar?
In de eerste vier maanden na invoering van de NODO-procedure (1 oktober 2012 tot en met 31 januari 2013) zijn twintig NODO-procedures uitgevoerd. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld3, wordt per jaar uitgegaan van vijftig NODO-gevallen. Dit geeft geen aanleiding om van een flinke onderschatting te spreken.
Wat vindt u ervan dat het melden van doodgeborenen door behandelend artsen mogelijk als niet zinvol wordt ervaren omdat daarvoor enkele jaren geleden al de perinatale audit in het leven is geroepen, terwijl de NODO-meldplicht wel geldt?
Het overlijden van een kind is altijd een traumatische gebeurtenis. Daarom is het van belang een goede analyse te maken van het sterfgeval. De zogenoemde meldplicht, de NODO-procedure en de perinatale audit zijn echter verschillend van aard, doelstelling en doelgroep.
De meldplicht geldt voor alle minderjarige overlijdensgevallen. Daaronder worden verstaan:
De meldplicht is erop gericht dat behandelend artsen, voordat zij een verklaring van overlijden afgeven, moeten overleggen met de dienstdoende forensisch arts over de aard en oorzaak van het overlijden.
In bepaalde gevallen kunnen vervolgens, indien nodig, verschillende instrumenten worden ingezet om verder onderzoek te doen, zoals de perinatale audit of de NODO-procedure.
De perinatale audit richt zich op de verleende zorg waarbij ook gekeken wordt naar de doodsoorzaak. De NODO-procedure richt zich op het achterhalen van de doodsoorzaak. Bij perinatale sterfte wordt het kind niet nader onderzocht in de NODO-procedure, maar wel in de perinatale audit.
Deelt u de mening dat bij een blijvend lage meldingsgraad de NODO-procedure zijn doel mist? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen hier om te zorgen dat de wettelijke meldplicht beter zal worden nagekomen? Deelt u tevens de mening de gebrekkige nakoming mogelijk te maken heeft met de onbekendheid van de meldplicht onder artsen?
Uit het onderzoek blijkt niet dat de lage meldingsgraad blijvend is. Het meldingspercentage van 51,4% heeft alleen betrekking op 2010; het eerste jaar na inwerkingtreding van artikel 10a lid 1 van de Wet op de lijkbezorging. In overleg met beroepsverenigingen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zal de bekendheid van de meldplicht worden vergroot. Ik heb geen aanleiding te verwachten dat de meldingsgraad laag blijft.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat gemeenten aan een lijkschouwer terugkoppelen indien een oude versie van de verklaring van overlijden wordt gebruikt of een onvolledige verklaring van overlijden is afgegeven, om te voorkomen dat, ondanks de invoering van de aangepaste verklaring van overlijden, de oude versie van de verklaring nog een tijd in omloop blijft?
In overleg met de VNG wordt extra communicatie richting ambtenaren van de Burgerlijke Stand ingezet om de aandacht te vestigen op de gewijzigde A-verklaring. Hierbij wordt aangegeven dat, zonder deze gewijzigde verklaring van overlijden, geen toestemming mag worden gegeven voor het begraven dan wel cremeren van een overleden minderjarige.
Hoe is het gesteld met de naleving van de wettelijke NODO-meldplicht in de jaren 2011 en 2012? Kunt u de Kamer daar nader over informeren?
Contact met het FMG levert op dat de naleving van de meldingsplicht beter wordt, maar dat nog niet alle minderjarige overlijdensgevallen worden gemeld. Het aantal meldingen wordt niet centraal bijgehouden. Verschillende regio’s houden het aantal meldingen zelf bij. Door invoering van de per 1 januari 2013 gewijzigde A-verklaring wordt gestreefd meer inzicht te krijgen in het aantal meldingen.
Herinnert u zich eerdere vragen over de ervaringen met Nader Onderzoek Doodsoorzaak minderjarigen (ingezonden 2 januari 2013)?2 Zo ja, hoeveel van de zestien uitgevoerde NODO-procedures in de periode 1 oktober – 31 december 2012 zijn uitgemond in justitieel onderzoek?
De NODO-procedure is op 1 oktober 2012 gestart. In de eerste vier maanden zijn twintig NODO-procedures uitgevoerd. In deze 20 gevallen betrof het een natuurlijk overlijden. Alleen als toch een vermoeden van niet-natuurlijk overlijden ontstaat gedurende de uitvoering van de NODO-procedure wordt contact opgenomen met het Openbaar Ministerie en volgt de standaardprocedure bij niet-natuurlijk overlijden, waarbij het Openbaar Ministerie bepaalt of er naast een vermoeden van een niet-natuurlijk overlijden al dan niet sprake is van een misdrijf. Dit is bij de 20 gevallen in bovengenoemde periode nog niet voorgekomen.
Hoe verhoudt de door de wetgever gewenste ruime toepassing van gedwongen obductie bij onverklaarbaar overleden minderjarigen zich tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) als er geen enkele aanwijzing is dat het overleden kind bij leven zich in een wat betreft kindermishandeling risicovolle omstandigheid heeft bevonden?
In geval van een NODO-procedure vraagt de NODO-forensisch arts toestemming aan de ouders voor een obductie (indien dit nodig wordt geacht om de doodsoorzaak te achterhalen). Als de ouders geen toestemming geven voor de obductie kan de NODO-forensisch arts vervangende toestemming vragen aan de rechter.
Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt, voor zover relevant, dat ieder het recht heeft op respect voor zijn privéleven. Het tweede lid betreft een uitzonderingsbepaling, namelijk dat inbreuk op dat recht is toegestaan voor zover5 de grond voor deze inmenging bij de wet is voorzien en6 in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Aan het eerste aspect van deze uitzonderingsgrond is voldaan door artikel 10a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging. Het tweede aspect van de uitzonderingsgrond ziet in het geval van een obductie met vervangende toestemming van de rechter op een algemeen belang, namelijk dat van het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de bescherming van de gezondheid of de goede zeden. Obductie bij onverklaarbaar overleden minderjarigen dient dit belang omdat, als er naar aanleiding van deze obductie signalen zijn van een niet-natuurlijk overlijden bijvoorbeeld als gevolg van kindermishandeling, deze aan de verantwoordelijke instanties kunnen worden doorgegeven opdat de noodzakelijke maatregelen worden genomen om eventuele andere kinderen in het gezin te beschermen.
Ook in geval van een natuurlijk overlijden waarbij de doodsoorzaak bijvoorbeeld gelegen is in een erfelijke aandoening is het ter bescherming van de gezondheid van eventuele andere kinderen in het gezin van belang om een dergelijke aandoening vast te stellen en te kennen. Zonder een obductie is het niet altijd mogelijk om dergelijke signalen boven water te kunnen krijgen. Wij menen dan ook dat deze maatregelen proportioneel zijn ten opzichte van het beoogde doel, namelijk de bescherming van derden.
De Diane-35 pil |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Op basis van welke informatie van welke instantie(s) heeft u uw antwoord samengesteld?1
De antwoorden zijn gebaseerd op informatie van het Nederlands Bijwerkingen-centrum Lareb en het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Lareb rapporteert haar bevindingen rechtstreeks aan het CBG. Het CBG verstrekt inlichtingen aan de minister van VWS.
Bij de voorbereiding van de beantwoording van de Kamervragen heeft afstemming plaatsgevonden tussen mijn ministerie en het CBG. Evenwel niet meer op de dag dat de Kamervragen door mij werden beantwoord. Op die dag waren Lareb en het CBG wel op de hoogte van de 97 nieuwe meldingen waaronder de negen meldingen over sterfgevallen. De doorlooptijd van de beantwoording van Kamervragen werd daarmee ingehaald door de actualiteit. Tijdens het overleg in het vragenuur van 5 maart jl. waren overigens ook de gegevens over 97 meldingen weer achterhaald. Dit komt doordat dagelijks nieuwe meldingen worden gedaan.
Het CBG heeft in februari beroepsbeoefenaren en patiënten opgeroepen melding te maken van vermoedelijke bijwerkingen. Dit heeft tot eind februari geleid tot 97 nieuwe meldingen bij Lareb, waarvan negen meldingen van sterfgevallen. Op 28 februari jl. heeft Lareb deze gegevens ter kennis gebracht bij het CBG.
Naar aanleiding van de publiciteit zijn inmiddels weer nieuwe meldingen bij Lareb binnengekomen, die overigens niet uitsluitend betrekking hebben op het geneesmiddel Diane-35, maar ook op andere daaraan verwante geneesmiddelen. Hiervoor verwijs ik naar het overzicht in mijn separate brief van heden in het kader van het voortgezet schriftelijk overleg over Diane-35.
Heeft u voor de beantwoording van de vragen navraag gedaan bij het bijwerkingencentrum Lareb? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dat u niet op de hoogte was van de 97 nieuwe meldingen, waaronder 9 nieuwe sterfgevallen door het gebruik van de Diane 35 pil?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u voor de beantwoording van de vragen geïnformeerd bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG)? Was het CBG op de hoogte van 97 nieuwe meldingen, waaronder 9 nieuwe sterfgevallen, door het gebruik van de Diane 35 pil? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer welke informatie over deze nieuwe meldingen over bijwerkingen van de Diane 35 pil bekend was bij het Lareb, bij het CBG en bij u?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat dagblad Trouw2 kennelijk over meer informatie beschikte dan u aan de Kamer heeft meegedeeld op 1 maart 2013? Vindt u dat u de Kamer zorgvuldig heeft geïnformeerd?
Zoals gezegd beschikte ik op 1 maart niet over de kennis waarover het dagblad Trouw op 2 maart heeft bericht. Door de oproep tot het doen van meldingen en de publiciteit daarover verandert het aantal meldingen dagelijks.
Het bericht ‘Groot tekort aan leraren wiskunde en Nederlands' |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort aan leraren wiskunde en Nederlands»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van VOION2 rondom het tekort van leraren in deze belangrijke kernvakken?
Het bericht is gebaseerd op de ramingen van CentERdata die in opdracht van OCW zijn gemaakt. VOION heeft deze berekeningen op hun site gepubliceerd. Ik onderschrijf deze conclusies van CentERdata en VOION.
Kunt u aangeven welke concrete gevolgen dit kan hebben voor leerlingen met betrekking tot het aanbod en de kwaliteit van het onderwijs voor onder andere de kernvakken wiskunde en Nederlands?
Er is hier sprake van een geraamd toekomstig tekort, niet een omschrijving van de huidige situatie. De concrete gevolgen van een situatie die zou kunnen ontstaan zijn moeilijk te overzien, maar ik richt mijn beleid op het voorkomen van deze situatie.
Op welke wijze denkt u dat er op korte termijn meer evenwicht gerealiseerd kan worden tussen aanbod en vraag met betrekking tot deze specifieke groep leraren?
Momenteel wordt gewerkt aan de ondervanging van geraamde toekomstige tekorten. Komend schooljaar zullen in de scholen in de regio’s waar vaktekorten dreigen, projecten starten die tot doel hebben de tekorten tegen te gaan. Het ministerie en de regionale bestuurders werken hierin samen. De regionale bestuurders ontwikkelen de projectplannen en dragen zorg voor uitvoering, OCW subsidieert de plannen. Deze regionale projecten beogen de regionale vaktekorten te ondervangen en zijn gericht op kwantiteit en kwaliteit van leraren. De projecten dragen bij aan het vergroten van de instroom, het behoud en de doorstroom van leraren en passen innovatieve vormen van lesgeven toe met gebruikmaking van e-technologie.
Tevens verkent OCW met de wethouders van de G4+ en de regionale schoolbesturen po en vo de mogelijkheden om een mobiliteitscentrum op te zetten met als doel om de regionale tekorten zoveel mogelijk op te vangen. Dit mobiliteitscentrum zou dan een rol kunnen spelen bij het begeleiden van leraren in krimpregio’s waar sprake is van een overschot, naar regio’s waar een tekort aan leraren is.
We hebben naast de reeds opgestarte regionale aanpak in het Regeerakkoord 100 miljoen euro vrijgemaakt om de tekorten in het voortgezet onderwijs aan te pakken en de kwaliteit van leraren verder te verhogen. Op 30 november 2012 heb ik u hierover een brief gestuurd (Vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 27 923, nr. 147), en in mijn brief van 13 maart jl. (Kamerstuk II 27 923, nr. 151) over de nadere invulling van de impuls leraren tekortvakken van € 100 mln., inclusief uitwerking amendement Lucas en Jadnanansing, geef ik u meer informatie over de inzet van deze middelen.
Deelt u de mening dat het – gelet op de ambities om meer in te zetten op techniekonderwijs – cruciaal is dat de aantallen en de verdeling van de leraren per regio voor deze vakken verbeteren? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw inzet op dit gebied?
Ja, ik deel deze mening. Zie voor mijn inzet het antwoord op bovenstaande vragen.
Welke mogelijkheden en oplossingen ziet u als het op de scheve regionale verdeling van deze leraren aankomt? Kunt u aangeven of en hoe het stimuleren van een herverdeling tot stand kan komen?
Zie mijn antwoord op bovenstaande vragen.
Bent u in staat om voor het algemeen overleg Leraren en lerarenopleidingen voorzien voor 27 maart 2013 bovenstaande vragen te beantwoorden?
Ja.
Illegale lozing door zeeschepen |
|
Nine Kooiman (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Acht u de conclusie van de schrijver van het rapport van de Universiteit van Tilburg en de Politieacademie juist dat de scheepvaart bewust ’s nachts illegaal met olie vervuilde producten loost omdat men denkt dat dan de pakkans het geringste is en dat dit nu onomstotelijk is aangetoond?1
Het onderzoek concludeert dat de lozingen na zonsondergang toenemen en dat er naar schatting ’s nachts twee keer zoveel olie wordt geloosd als overdag. Aangenomen mag worden dat zeevarenden zich ervan bewust zijn dat visuele detectie gedurende de nacht in sommige gevallen lastiger is waardoor de pakkans ’s nachts lager is dan overdag. Ik heb dan ook geen redenen om de conclusie van de onderzoeker ter discussie te stellen.
Is het waar dat schepen met name in de nachtelijke uren illegaal olie lozen om aan de visuele controle uit de lucht te ontkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie 1.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat de lozing van olie op zee een belangrijk milieuprobleem is? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Uit analyse van de verzamelde data blijkt dat sinds 1992 het aantal waargenomen olievlekken zeer sterk (ca. 75%) is afgenomen. Soortgelijk onderzoek is door de Belgische overheid uitgevoerd en bevestigt de Nederlandse bevindingen. De opgetreden daling van het aantal waargenomen verontreinigingen is onder meer het gevolg van aangescherpte internationale regelgeving, toezicht en handhaving en toenemend milieubewustzijn van de bemanning. Met het aantal olielozingen is ook het aantal met olie besmeurde zeekoeten in de afgelopen jaren duidelijk gedaald. Olie vormt echter nog steeds een milieuprobleem en hoort niet in het zeemilieu thuis. Nog steeds is een derde tot de helft van de gevonden zeekoeten op de Noordzee stranden met olie besmeurd. Internationale publicaties laten zien dat olie in zee ook op lange termijn nadelige gevolgen heeft voor het kwetsbare leven op de zeebodem.
Klopt het dat er een totaalverbod is op lozing van minerale olie binnen 80 kilometer uit de kust?
De Noordzee heeft onder het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL) de effectieve status van bijzonder gebied (Special Area). Dit betekent dat in de gehele Noordzee iedere olielozing vanuit het ladinggedeelte verboden is. Gecontroleerde lozingen vanuit de machinekamer zijn toegestaan, mits de hoeveelheid olie beperkt is (maximaal 15 ppm) en het schip varende is. Gebruik van apparatuur waarbij de lozing automatisch stopt bij overschrijding van de norm is daarbij verplicht.
Onderschrijft u de conclusie van de misdaadeconoom dat de pakkans die tot een veroordeling leidt bij illegale lozingen van schepen in de Noordzee «vrijwel nihil» is? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Alhoewel jaarlijks diverse schepen vanwege illegale lozingen in de Noordzee aangepakt worden en verantwoordelijke rederijen worden vervolgd, is het op heterdaad betrappen van een lozend schip inderdaad lastig. Dat houdt verband met het feit dat het te controleren gebied omvangrijk is, er veel schepen varen en de vliegtuigen niet permanent in de lucht kunnen zijn.
Onderschrijft u de conclusie van het lectoraat Milieucriminaliteit van de Politieacademie dat het verhogen van de pakkans van illegale lozingen van olie door zeeschepen op de Noordzee effectief zou kunnen zijn? Zo nee, waarom niet en hoe voorkomt u dan dat bij het leeuwendeel van de illegale lozingen de veroorzaker onbekend en onbestraft blijft? Zo ja, bent u bereid de Kustwacht meer dan 15% van de tijd controles vanuit de lucht uit te laten voeren en dan met name in de nachtelijke uren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uiteraard ook de ambitie om de illegale lozingen verder terug te dringen en ga de conclusies en aanbevelingen uit het rapport inzake het verhogen van de pakkans onderzoeken op uitvoerbaarheid en effectiviteit.
Bent u bereid de Kustwacht te faciliteren in de aanschaf van nieuwe technieken, zoals de uitwerpboei waarmee bewijslast van nachtelijke uren tegen het verdachte schip wordt vergroot? Zo nee, waarom niet?
Tot op heden wordt er geen gebruik gemaakt van uitwerpboeien, omdat het een complexe operatie is met een onzeker resultaat. In internationaal verband (Bonn Agreement) onderzoeken we of en hoe de boeien een toegevoegde waarde hebben als onderdeel van de totale bewijslast.
Klopt het dat de in Nederland opgelegde boetes bij dergelijke vormen van milieucriminaliteit tot wel tien maal zo laag zijn dan in landen als België en Frankrijk? Wat is hiervan de reden? Zo ja, kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het boeteregime in Nederland vergeleken met de regimes in België en Frankrijk?
Er vindt momenteel een vergelijkend onderzoek plaats naar de verhouding tussen de opgelegde boetes in Nederland en die in België en Frankrijk. Een eerste vergelijking met het boetregime in België bevestigt niet het beeld dat de boetes daar tot wel 10 maal zo hoog kunnen zijn. De maximale boete in Nederland bedraagt 780.000 euro, tegen 1 miljoen euro in België, zij het dat de Belgische boete verdubbeld kan worden bij overtredingen begaan tussen zonsondergang en zonsopgang. Bij brief van 17 december 2012 (33 400-VI-80) heeft de minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer gemeld dat hij een wetsvoorstel in voorbereiding heeft waardoor het mogelijk wordt om aan een rechtspersoon een geldboete op te leggen tot ten hoogste het bedrag dat gelijk is aan tien procent van de omzet van deze rechtspersoon. Door dit wetsvoorstel wordt het dus mogelijk om veel hogere boetes uit te delen. Ook kent in Nederland de Wet op de economische delicten de mogelijkheid om bijkomende straffen op te leggen, zoals een boete om de economische voordelen weg te nemen die de overtreder heeft gekregen door het strafbare feit te plegen. Een analyse van het boeteregime in Frankrijk is naar verwachting na de zomer afgerond.
Bent u bereid om naast de pakkans ook de boetes te verhogen? Zo nee, in wiens belang accepteert u dat de in Nederland opgelegde boetes vele malen lager zijn dan in België en Frankrijk?
Zie 8.
Welke Haven Ontvangst Installaties zijn in Rotterdam thans operationeel? Hoeveel ladinggebonden afval en slops zijn daar het afgelopen jaar ingenomen?
In het Rijnmondgebied is een aanzienlijk aantal havenontvangstvoorzieningen actief. In de bijlage2 bij deze brief treft u een actueel overzicht aan van de aanwezige havenontvangstvoorzieningen.
Bij de beantwoording van het tweede deel van de vraag maak ik een onderscheid tussen ladingrestanten van vloeistoffen en ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van lading als afval overblijft (waaronder stuwmateriaal, verpakkingsmateriaal, stalen banden enz.).
In 2012 bedroeg de afgegeven hoeveelheid ladingrestanten van vloeistoffen in Rotterdam:
Olie/slops (MARPOL bijlage I)3: 164.992 m3
Schadelijke vloeistoffen in bulk (MARPOL bijlage II)4: 22.765 m3
Totaal: 187.757 m3
De hoeveelheid afgegeven ladinggebonden afval bedroeg 4.147m3
Bent u bereid om ter voorkoming van de lozingen alsnog uitvoering gegeven aan de motie-Poppe, aangenomen op 23 april 2009, die verzocht om een verplichte afgifte aan speciaal daartoe ingerichte Haven Ontvangst Installaties in het Landelijk Afvalbeheersplan op te nemen van alle ladinggebonden scheepsafval en slops aan boord van een schip dat een Nederlandse haven verlaat met een bestemming buiten de Europese Unie?2 Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Europese Richtlijn Havenontvangstvoorzieningen geldt reeds een afgifteplicht in Europese havens voor (ladinggebonden) scheepsafval en bepaalde ladingrestanten. Ten aanzien van ladingrestanten is aansluiting gezocht bij het internationale MARPOL Verdrag, zoals ontwikkeld binnen de Internationale Maritieme Organisatie. Onder de Richtlijn geldt een uitzondering op de afgifteplicht van scheepsafval, indien voldoende opslagcapaciteit aan boord is tot de volgende haven en er een geschikte havenontvangstvoorziening in de volgende aanloophaven is. De richtlijn betreft op deze punten volledige harmonisatie en laat om die reden geen ruimte voor verdergaande maatregelen. Lidstaten mogen niet eenzijdig strengere afgiftevoorschriften voorschrijven.
Vanuit concurrentieverhoudingen en effectiviteit van de maatregel vind ik dit overigens ook ongewenst. Een Europese aanscherping van de afgifteplicht komt tegemoet aan deze punten en geniet daarom mijn voorkeur.
Ik zet mij er voor in om bij de komende herziening van de Richtlijn havenontvangstvoorzieningen de afgifteplicht voor scheepsafval aan te scherpen voor schepen die vertrekken naar een haven buiten de EU.
Ook voor ladingrestanten vind ik dat een eventueel besluit over aanscherping of uitbreiding van de afgifteplicht niet nationaal, maar in Europees of bij voorkeur in mondiaal verband moet worden genomen. Ook hierbij geldt dat er geen ruimte is voor strenger nationaal beleid.
De Europese Commissie komt, naar verwachting, medio 2013 met een voorstel voor de herziening van de Richtlijn Havenontvangstvoorzieningen.
Opsporing van dopinghandel |
|
Nine Kooiman (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat er een ontluisterend beeld wordt geschetst van de Nederlandse inzet bij de opsporing van dopinghandel en doping?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
Wij verwijzen naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Van Dekken en Recourt van uw Kamer (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2519, ingezonden 4 maart 2013) en van het lid Bruins Slot van uw Kamer (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2520, ingezonden 6 maart 2013. Overigens heeft de Dopingautoriteit geen opsporingstaak zoals in vraag 13 wordt gesteld.
Bent u bekend met het forse gebruik van doping in de amateursport en in sportscholen en met het feit dat Nederland 160.000 dopinggebruikers kent? Wat gaat u doen om dit terug te dringen?
Ja. De Dopingautoriteit heeft met financiering van het Ministerie van VWS door TNO in 2009 een prevalentieonderzoek laten uitvoeren naar het gebruik van prestatiebevorderende middelen bij fitnessbeoefenaars. Mijn ambtgenoot van VWS is bekend met de conclusie dat naar schatting 160.000 van de 2 miljoen bezoekers van fitnesscentra dopinggeduide middelen gebruiken. Overigens wordt in de ongeorganiseerde sport doping met name gebruikt om een gespierd en slank uiterlijk te verkrijgen. Naar aanleiding van deze resultaten heeft haar voorganger in 2009 reeds een aantal acties in gang gezet om dit aantal niet verder te doen laten stijgen. Hierover is uw Kamer in 2009 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008- 2009, 30 234, nr. 24).
Deelt u de mening dat het protocol voor sportschoolhouders (om over te gaan op schorsing als het gebruik van doping wordt geconstateerd), niet werkt, doordat het nauwelijks wordt toegepast? Wat gaat u doen om het dopinggebruik in sportscholen beter te controleren en gebruikers te weren?
Bent u bekend met het feit dat er in Nederland veel doping geproduceerd wordt in ondergrondse laboratoria? Heeft u zicht de hoeveelheid laboratoria en de ondergrondse handel in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit zicht te verbeteren?
Bent u bekend met het feit dat veel doping te koop wordt aangeboden op internet? Hoe vaak gaat het hierbij om illegale medicijnen?
Wordt hier opsporing op verricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe succesvol verloopt dit? Hoe denkt u dit verder te kunnen verbeteren?
Heeft Nederland een verzoek van de Belgische justitie gehad om bij staan in de opsporing en aanpak van dopinghandel? Zo ja, klopt het dat daar geen vervolg aan is gegeven? Waarom niet?
Wat kunnen we leren van de aanpak van de productie, de handel en het gebruik van doping in België?
Klopt het dat er niet of nauwelijks wordt samengewerkt met België op het terrein van de aanpak van dopingproductie en -handel? Bent u bereid een dergelijke samenwerking te bewerkstelligen of drastisch te verbeteren, zodat er voortvarender kan worden opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Herkent u zich in de beeldvorming dat Nederland nauwelijks iets doet aan de aanpak van doping? Wat gaat u doen om de opsporingsinzet met betrekking tot dopinghandel en -doorvoer te vergroten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Kent u de nota «Iedereen kan doodvallen» uit 2005? Waarom is dit rapport een intern rapport gebleven en is er niets gedaan met de aanbevelingen uit dit rapport? Bent u alsnog bereid de aanbevelingen uit het rapport ter harte te nemen?
In antwoord op schriftelijke vragen van het toenmalige lid Van der Ham van uw Kamer is aangegeven dat de betreffende notitie wel degelijk een ondersteunende rol heeft gespeeld bij de beleidsvoorbereiding van afspraken tussen de verschillende handhavende en opsporende partijen. Ook is toen gemeld dat de notitie geen eindproduct was en het gelet daarop, en op het interne karakter van de notitie, niet in de rede ligt die openbaar te maken.3
Klopt het dat er nauwelijks wordt samengewerkt tussen politie, Openbaar Ministerie, douane en dopingautoriteit in de bestrijding van doping? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze samenwerking alsnog tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u een mogelijkheid om de informatie omtrent de invoer, doorvoer en productie van doping die bekend is bij douane, politie en Openbaar Ministerie toegankelijk te maken voor de Nederlandse Doping Autoriteit, opdat zij haar opsporingstaak beter kan uitvoeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kwalificering van zionisme en islamkritiek als “misdaad tegen de menselijkheid” |
|
Raymond de Roon (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het dat premier Erdogan van Turkije recent op het Vienna forum of the Alliance of Civilizations (een VN initiatief voor dialoog tussen het Westen en de Islam) «islamofobie» gelijkstelde aan antisemitisme en er voor pleitte islamofobie en zionisme als een misdaad tegen de menselijkheid te beschouwen?1
Ik neem uitdrukkelijk afstand van de uitspraak van premier Erdoğan. Dit soort uitspraken schaadt een gunstig klimaat voor vrede in de regio en ze hinderen normalisering van de betrekkingen tussen Turkije en Israël. Nederland blijft een groot voorstander van een toenadering tussen Turkije en Israël en zal zich hiervoor ook sterk blijven maken.
Deelt u de mening dat een dialoog, zoals het Vienna forum, met islamitische heersers die het sprookje verkondigen dat islam vrede is, die antisemitisme verspreiden en die islamkritiek de kop indrukken, verspilde moeite is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft u richting Turkije en de internationale gemeenschap ondernomen naar aanleiding van de volgende recente vijandige uitlatingen van premier Erdogan?:
De Nederlandse positie is de Turkse regering bekend en ook nu weer uitgedragen.
Indien u niets heeft gedaan, wilt u dan toelichten waarom u deze «haattaal» van premier Erdogan ongemoeid heeft gelaten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat als «islamofobie» door Turkije als misdaad tegen de menselijkheid wordt beschouwd, dat land een fundamenteel tegenstander is van de vrijheid van meningsuiting en derhalve een vijand van de Westerse verworvenheden?
Nee.
Wanneer erkent u eindelijk eens dat het toetredingsproces van Turkije tot de Europese Unie een kansloze en onwenselijke zaak is? Wilt u alles in het werk stellen om daar een eind aan te maken?
Het toetredingsproces van Turkije is voor de EU – en dus ook voor Nederland – van wezenlijk strategisch en economisch belang. Bovendien is dit proces een belangrijke motor voor hervormingen in Turkije, mede op het gebied van mensenrechten. Het gaat hier om een proces met een open einde, waarvan de uitkomst niet op voorhand vaststaat. Nederland heeft ingestemd met het lidmaatschapsperspectief voor Turkije, mits aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het Kabinet ziet geen aanleiding om af te wijken van dit beleid.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de heer I.A. over activiteiten die hij in Afghanistan voor Defensie zou hebben verricht?1
Ja.
Is het waar dat I.A. in Afghanistan betrokken was bij de levering van wapens aan Nederlandse militairen? Indien ja, waar waren deze wapens voor bestemd en waarom was hier een burger bij betrokken?
Over operationele zaken betreffende de MIVD kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
Is het waar dat I.A. recent een vergoeding van 500.000 euro is geboden maar dat dit aanbod maar voor beperkte duur van kracht was? Indien ja, waarom werd deze vergoeding geboden en waarom was het aanbod voor beperkte duur geldig?
Volledigheidshalve verwijs ik u naar mijn brief van 21 januari 2013, Kamerstukken 2012–2013, 33 400 X, nr. 48. Meer in het algemeen spreek ik me niet in het openbaar uit over details van operationele zaken van de MIVD en/of individuele gevallen.
Het recht op veilige abortus voor verkrachte vrouwen in oorlogsgebieden |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u van mening dat vrouwen en meisjes die verkracht zijn in oorlogsgebieden, recht hebben op medische bijstand zoals gesteld in de Geneefse conventie en bijbehorende protocollen? Bent u van mening dat daaronder ook het recht op veilige abortus valt?
Slachtoffers van oorlogsgeweld, waaronder verkrachting, dienen op basis van het humanitair oorlogsrecht binnen de kortst mogelijke tijd en in de grootst mogelijke omvang de medische zorg te ontvangen die hun toestand vereist. Het humanitair oorlogsrecht voorziet niet specifiek in een recht op veilige abortus, maar abortus kan onder omstandigheden als noodzakelijke medische zorg worden beschouwd.
Bent u met het Verenigd Koninkrijk van mening dat deze humanitair rechtelijke principes voorrang genieten boven eventuele restrictieve nationale abortuswetgeving in het betreffende oorlogsgebied?1
Met het VK zijn wij van mening dat bovengenoemde oorlogsrechtelijke plicht tot noodzakelijke medische zorg ook het aanbieden van abortus aan slachtoffers van verkrachting kan omvatten indien daartoe een medische noodzaak bestaat, ongeacht nationale wetgeving ter zake.
Bent u bereid een publieke voortrekkersrol te spelen door te verklaren dat verkrachte vrouwen en meisjes in oorlogsgebieden recht hebben op veilige abortus en dit op te nemen in het Nationaal Actieplan 1325? Bent u daarnaast bereid de EU te bewegen dit voorbeeld te volgen?
Wij zijn van mening dat verkrachte vrouwen en meisjes in oorlogsgebieden recht hebben op noodzakelijke medische zorg van goede kwaliteit, inclusief veilige afbreking van zwangerschappen. Dit standpunt zullen wij actief en consequent blijven uitdragen, in EU- en VN-verband en andere relevante fora.
Het Nederlandse Nationaal Actieplan 1325 heeft politieke participatie en leiderschap van vrouwen in conflictgebieden als strategische focus voor de samenwerking tussen de (tot op heden) 44 ondertekenaars.
Bent u ervan op de hoogte dat de Amerikaanse regering bij de inzet van zijn hulpgelden een «no abortion» clausule hanteert die in de praktijk zo wordt uitgelegd dat veilige abortus geheel wordt onthouden aan vrouwen en meisjes die zijn verkracht in oorlogsgebieden? Indien ja, wat is hier uw reactie op? 2)
Dit is inderdaad recent bekend geworden. De regering is van mening dat vrouwen en meisjes die verkracht zijn in oorlogsgebieden toegang moeten hebben tot een breed pakket van zorg inclusief veilige abortus.
Bent u bereid om er bij de Amerikaanse regering op aan te dringen het zogenaamde Helms amendement zo te interpreteren dat Amerikaanse hulpgelden kunnen worden ingezet voor veilige abortus bij vrouwen en meisjes die verkracht zijn in oorlogsgebieden?
Ja.
Belast de Amerikaanse «no abortion» clausule direct of indirect Nederlands, Europese of VN humanitaire inspanningen, aangezien deze clausule ook geldt voor alle mede door de VS gefinancierde humanitaire activiteiten? Zo ja, bent u bereid te garanderen dat geen door Nederland of de EU gefinancierde hulporganisaties gehinderd wordt door deze clausule?
Er zijn de regering geen gevallen bekend waarin de «no abortion» clausule van invloed is geweest op de besteding van Nederlandse financiering. Echter, in gevallen waarbij Nederlandse ongeoormerkte financiering door de VN wordt vermengd met Amerikaanse financiering waarop de «no abortion» clausule van toepassing is, is niet uit te sluiten dat de clausule ook effect zou kunnen hebben op de inzet van Nederlandse financiering. Nederland zal dit punt in EU-verband en in de beheersraden van de relevante VN-organisaties mede daarom aan de orde stellen.
Bent u bereid bovenstaande onderwerpen te agenderen bij de aankomende vergadering van de VN Commission on the Status of Women die op 4 maart in New York van start is gegaan?
Het thema van de vergadering van de VN Commission on the Status of Women, die van 4 t/m 15 maart in New York plaatsvond, was geweld tegen vrouwen. In dit kader is gesproken over de noodzaak van beschikbaarheid van en toegang tot goede kwaliteit medische zorg voor seksuele en reproductieve gezondheid voor alle vrouwen en meisjes na geweld en verkrachting; dit is inclusief medische zorg voor het veilig afbreken van zwangerschappen. Nederland heeft zich met succes ingezet voor erkenning van het belang van veilige abortus en «emergency contraception» tijdens de Commission on the Status of Women.
De alternatieve opvang voor slachtoffers van loverboys |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de werkwijze van de Stichting StopLoverboysNu? Wat is uw reactie op de artikelen in het Algemeen Dagblad hierover?1
Ja. Ik ben overtuigd van de goede bedoelingen die de stichting heeft, maar gezien de ernst van de problematiek van sommige van deze meisjes is het zeer wel denkbaar zij ook professionele hulp en zorg nodig hebben.
Hoe beoordeelt u de kritiek dat beloofde hulp uitblijft, dat getraumatiseerde slachtoffers voorlichting moeten geven op scholen, en dat moeders van opgevangen meisjes zich buitenspel gezet voelen?
In hoeverre de kritiek terecht is, kan ik niet beoordelen. Het gaat hier om een particulier initiatief, waarin los van de wettelijke kaders in het zorgdomein kwetsbare meisjes die slachtoffer zijn geweest van een loverboy worden opgevangen en geholpen. De meisjes hebben, al of niet met steun van hun ouders, zich daar vrijwillig gemeld. De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben geen wettelijke bevoegdheid om toezicht te houden omdat de activiteiten van de stichting niet kunnen worden aangemerkt als zorg of ondersteuning die tot het domein van de VWS-wetgeving behoort.
Dat wil niet zeggen dat de jeugdzorg met lege handen staat. In geval van misstanden zoals kindermishandeling kan bureau jeugdzorg of het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) een onderzoek instellen, op basis van meldingen van bij voorbeeld huisartsen of onderwijzers volgens de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Dat kan uiteindelijk tot gevolg hebben dat aanwezige kinderen onder toezicht worden gesteld en uit huis worden geplaatst.
Er wordt op dit moment (door SZW en VWS) onderzocht of er mogelijkheden zijn om toezicht te kunnen houden op privaat gefinancierde internaten. Ik zal bezien of de uitkomsten van dit onderzoek ook toepasbaar zijn op de vragen rond deze stichting.
Vindt u de verhalen van slachtoffers die vertellen over de keerzijde van deze stichting, die belooft hulp te bieden, niet schrijnend? Wat is uw reactie op de oproep van slachtoffers dat er een einde moet komen aan deze werkwijze van de stichting?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat slachtoffers van loverboys in een particuliere woning worden opgevangen, door mensen die hier niet voor zijn opgeleid, zonder enige vorm van toezicht of plicht om aan door de overheid gestelde eisen te voldoen?
De berichten over de stichting baren mij zorgen. Tegelijkertijd kan ik met het huidige wettelijke instrumentarium een dergelijk initiatief niet verbieden. Wel is het, zoals hierboven vermeld, mogelijk om in te grijpen bij misstanden zoals kindermishandeling. De ouders kiezen er zelf voor hun kind onder te brengen bij dit particulier initiatief. Voor alle duidelijkheid, er staat hen niets in de weg om professionele hulp te zoeken voor hun dochters.
Deelt u de mening dat de werkwijze van de Stichting ten aanzien van deze uiterst kwetsbare doelgroep, zonder enige vorm van toezicht, niet langer kan voortduren? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat hieraan een einde komt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u eveneens de mening dat dergelijke hulpverlening professioneel georganiseerd zou moeten zijn, gebonden aan regels en kwaliteitseisen, met extern toezicht van (bijvoorbeeld) de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Inspectie Jeugdzorg kan ingrijpen bij particuliere jeugdzorg instanties, en ook zo nodig kan sluiten, zoals ook het geval is bij de IGZ?
Indien een particuliere zorgaanbieder een contract heeft met een provinciaal gefinancierde zorgaanbieder, dan draagt de gesubsidieerde zorgaanbieder er zorg voor dat de Inspectie Jeugdzorg via haar toezichtstaak kan controleren of de particuliere zorgaanbieder verantwoorde zorg verleend. Zoals ook aangegeven in antwoord op de Kamervragen van het lid Bergkamp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1555) heb ik samen met het IPO, de Inspectie Jeugdzorg en Jeugdzorg Nederland duidelijke afspraken gemaakt over de inzet van particuliere aanbieders. Deze afspraken zijn neergelegd in het «Protocol voorwaarden inzet particuliere zorgaanbieders in de jeugdzorg als onderaannemer». In dit protocol zijn ook afspraken gemaakt over het toezicht op particuliere aanbieders.
Indien de inspectie constateert dat een particuliere aanbieder die een contract heeft met een provinciaal gefinancierde zorgaanbieder, niet voldoet aan de kwaliteitseisen die de Wet op de jeugdzorg aan instellingen stelt, heeft zij dezelfde mogelijkheden om in te grijpen als bij de gesubsidieerde aanbieder. De IJZ kan geen instellingen sluiten, maar zij kan wel de gesubsidieerde zorgaanbieder en de provincie verzoeken de kinderen daar zo snel mogelijk weg te halen. Dit gebeurt in de praktijk ook zo.
Dit protocol is echter niet van toepassing op dit initiatief omdat de stichting geen samenwerkingsrelatie onderhoudt met een gesubsidieerde zorgaanbieder.
Welke maatregelen gaat u nemen om de kwaliteit van de hulpverlening aan deze slachtoffers te waarborgen?
Minderjarige slachtoffers van loverboys kunnen worden opgevangen en behandeld in een jeugdzorginstelling of in de vrouwenopvang. Indien de problematiek van het meisje hier aanleiding toe geeft, kunnen slachtoffers van loverboys ook worden behandeld in een jeugdzorgplus instelling. Dit kan het geval zijn wanneer het meisje zich onttrekt aan de behandeling of de loverboy haar aan de behandeling probeert te onttrekken. Voor deze doelgroep is er bij Fier Fryslân het programma Asja II. Samen met het ministerie van Veiligheid en Justitie subsidieer ik acht opvangplaatsen speciaal voor minderjarige slachtoffers van mensenhandel.
Daarnaast is er de categorale (vrouwen)opvangvoorziening voor buitenlandse meisjes en jonge vrouwen die slachtoffer zijn of dreigen te worden van gedwongen prostitutie/loverboys.
In hoeverre krijgt Stichting StopLoverboysNu ook geld vanuit het persoonsgebonden budget? Deelt u de mening dat een niet-professionele jeugdzorginstelling geen aanspraak mag maken op deze financieringsstroom?
Ik vind het onwenselijk dat (jeugd)zorginstellingen die ontoereikende zorg bieden met een persoonsgebonden budget worden gefinancierd. De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg zien erop toe dat instellingen verantwoorde zorg leveren. Het leveren van zorg van onvoldoende kwaliteit kan de aanleiding zijn tot het nemen van maatregelen.
Uit navraag bij het zorgkantoor van de regio waarin deze stichting is gevestigd is naar voren gekomen dat deze stichting niet met een persoonsgebonden budget wordt gefinancierd. Overigens zou, om volledig uit te sluiten dat iemand ooit zijn persoonsgebonden budget heeft aangewend om opvang bij de stichting te bekostigen, bij alle zorgkantoren moeten worden nagevraagd of dit het geval is. Gezien het karakter van de stichting lijkt dit niet aan de orde.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
De gevolgen van de overname van Deutsche Bank voor diverse klantengroepen |
|
Jaco Geurts (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Deutsche Bank is drama voor boeren en winkeliers»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de in dit artikel genoemde klanten vanwege de overname door Deutsche Bank (opgelegd door de Europese Commissie) eigenlijk buiten hun schuld in een lastige situatie zijn gebracht?
Deutsche Bank is in Nederland actief geworden door een onderdeel van ABN Amro te kopen, dat ABN Amro van de Europese Commissie ter goedkeuring van de verleende staatssteun diende af te stoten. Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op Kamervraag 3 van de leden Van Hijum en Geurts (beiden CDA) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1532, zijn in materiële zin de financieringsvoorwaarden voor klanten van Deutsche Bank daarbij dezelfde gebleven als die destijds met ABN Amro zijn afgesproken. Wel is het mogelijk dat Deutsche Bank, wanneer vervolgens de looptijd van (een van) de financieringsdelen van een klant afloopt, de voorwaarden aanpast, bijvoorbeeld als onderdeel van een wijziging van haar strategie. Hierdoor kunnen bepaalde klanten in een lastige situatie terecht komen. Zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen aangegeven, heeft Deutsche Bank echter richting mij aangegeven, per klant naar een passende oplossing te zoeken indien de klant door een strategiewijziging van Deutsche Bank in de problemen komt.
Zouden door de overnemende partij Deutsche Bank de bestaande financieringsvoorwaarden niet gerespecteerd behoren te worden? Waarom is dan in dit geval eenzijdige wijziging van deze voorwaarden toch toegestaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het er ook mee eens dat het dan ook eigenlijk onterecht en onwenselijk is dat de in het artikel genoemde klanten van Deutsche Bank mogelijk gedwongen worden om forse boetes te betalen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen 4, 7 en 8 van het lid Dijkgraaf (SGP) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1533, waarin wordt ingegaan op de rol van boeteclausules en de specifieke situatie bij Deutsche Bank.
Welke rol ziet u voor de overheid om deze klanten schadeloos te stellen? Ziet u mogelijkheden om hierbij verder te gaan dan een vrijblijvende oproep in de richting van Deutsche Bank (zoals in het antwoord op de eerdere vragen werd aangegeven)?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op Kamervraag 6 van de leden Van Hijum en Geurts (beiden CDA) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1532 is de strategiewijziging van Deutsche Bank een zelfstandige bedrijfseconomische beslissing en is het niet aan mij om rechtstreeks in te grijpen in de strategische beslissing van een individuele bank. Ik zie nu dan ook geen rol voor de overheid hierbij. Mocht er sprake zijn van overtreding van wettelijke normen dan kunnen partijen zich altijd tot de rechter wenden. Een speciaal onderzoek door een onafhankelijke instantie acht ik nu niet aan de orde. Wel vind ik het niet meer dan vanzelfsprekend dat Deutsche Bank zo snel mogelijk samen met deze klanten op zoek gaat naar een passende oplossing. Dit heeft Deutsche Bank ook zo richting mij aangegeven, en ik ga er daarom van uit dat Deutsche Bank hier op een adequate wijze werk van zal maken.
Welke onafhankelijke instantie zou deze problematiek eventueel nog eens kunnen bekijken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Kredietmarkt op 20 maart 2013?
Ja.
De vermogensgrenzen van de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de verruiming van de bevoegdheid van de raad, provinciale staten en het algemeen bestuur om kwijtschelding van belastingen te verlenen niet is geëffectueerd voor mensen met een uitkering? Kunt u dit toelichten?1 2
Met dagtekening 2 maart 20123 heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer over deze verruiming een brief gezonden. Over dit onderwerp vindt nog overleg plaats binnen het Kabinet, waarbij zorgvuldig zal worden gekeken naar de uitgangspunten uit de brief van 2 maart 2012.
Ziet u mogelijkheden om alsnog tegemoet te komen aan de wens om bij gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van belastingen en heffingen die door gemeenten, provincies en waterschappen worden geheven, de vermogenstoets in zijn geheel gelijk te stellen aan de vermogenstoets die wordt gehanteerd in artikel 34 van de Wet werk en bijstand, zoals bedoeld in het amendement Spekman?3 Zo nee, wat is hiervan de reden?
Ik ben niet voornemens om een gelijkstelling van de vermogenstoets bij kwijtschelding aan de vermogenstoets die wordt gehanteerd in de Wet werk en bijstand, dwingend aan de decentrale overheden voor te schrijven. Hiermee zou sprake zijn van een ongewenste inperking van de beleidsvrijheid van de decentrale overheden.
Acht u het wenselijk dat de vermogensgrens voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, vanwege een ongelukkig peilmoment, door gemeente of provincie niet wordt toegekend, omdat mensen op het peilmoment net bijzondere bijstand, langdurigheidstoeslag of een teruggave van de Belastingdienst op de rekening gestort hebben gekregen en daardoor teveel vermogen op de bankrekening hebben staan? Zo nee, welke maatregelen gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen en ervoor te zorgen dat mensen aanspraak kunnen maken op hun recht op kwijtschelding van gemeentelijke heffingen?
Bij de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen geldt als peilmoment de datum waarop het verzoek om kwijtschelding wordt ingediend. Belastingschuldigen bepalen zelf wanneer zij het verzoek indienen. De kwijtscheldingsregeling stelt hiervoor geen termijn.
De zorgkosten als gevolg van luchtverontreiniging door zware bedrijfswagens (zogenaamde heavy goods vehicles, hierna: HGV’s) |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Reducing the € 45 billion health cost of air pollution from lorries»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zorgkosten als gevolg van de luchtverontreiniging door HGV’s dienen te worden verlaagd? Zo nee, waarom niet?
Emissies van (vracht)verkeer dragen bij aan de gezondheidsschade die wordt veroorzaakt door luchtverontreiniging. Dat is reden om deze emissies structureel aan te pakken. Dat gebeurt door in EU-kader grenzen te stellen aan de uitstoot via de uitlaatgassen. De betrokken «Euro»-eisen zijn in de afgelopen jaren stapsgewijs aangescherpt. Een volgende aanscherping voor vrachtwagens (Euro VI) is per 31 december 2012 van kracht geworden voor nieuwe types vrachtwagens en zal per 31 december 2013 van kracht zijn voor alle nieuw verkochte vrachtwagens.
Deelt u de mening van de European Environment Agency (EEA) dat de zorgkosten als gevolg van luchtverontreiniging door HGV’s, geschat op € 43 tot 46 miljard per jaar, zouden moeten worden opgenomen in de prijzen van goederen? Zo nee, waarom niet?
In het milieubeleid geldt als algemeen uitgangspunt dat «de vervuiler betaalt». In aanvulling op de Euro-eisen aan de uitstoot worden vrachtwagens belast voor het gebruik van de weginfrastructuur.
In Nederland geldt specifiek voor zware vrachtvoertuigen boven de 12 ton de BZM (Belasting zware motorrijtuigen), beter bekend als «het Eurovignet». Nederland heeft met België, Denemarken, Luxemburg en Zweden een Eurovignetverdrag gesloten en deze landen heffen gezamenlijk het Eurovignet. Het Eurovignet wordt gedifferentieerd op basis van indeling in euroklasse en in het regeerakkoord is hieromtrent afgesproken dat het Eurovignet verder word toegespitst op schonere vrachtwagens. Voor een wijziging van de tariefstructuur is een verdragwijziging nodig. Hierover vindt in de loop van 2013 overleg plaats met de andere verdragslanden.
Het Eurovignet wordt geheven binnen het kader van de Eurovignetrichtlijn. Bij de wijziging van de Eurovignetrichtlijn in 2011 is een begin gemaakt met het internaliseren van een deel van de externe kosten, te weten de schade die ontstaat door luchtverontreiniging en geluidshinder. De Europese Commissie dient uiterlijk op 16 oktober 2015 een rapportage op te stellen over de effecten van deze richtlijn.
Onderschrijft u de bevindingen van de EEA dat in Nederland de totale zorgkosten van luchtverontreiniging als gevolg van wegtransport € 3,689 miljard bedragen, waarbij € 1,734 miljard euro voor rekening komt van de HGV’s? Zo nee, waarom niet?
Bij de berekening is uit gegaan van algemeen geaccepteerde aannames over de ernst, omvang en kosten van gezondheidseffecten door deeltjes- en gasvormige luchtverontreiniging. Deze aannames zijn ook onderbouwd in het door de WHO ondersteunde «Clean Air for Europe»-programma. Er is dan ook geen aanleiding om uit te gaan van misrekeningen. Alhoewel over de monetaire waardering van ziekte en sterfte discussie mogelijk blijft, zijn de cijfers als «benchmark» in Europa breed aanvaard. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de waardering van verloren levensjaren en «zorgkosten». De genoemde geldbedragen slaan op het geheel van de gezondheidsschade en bestaan voor bijna 75% uit verloren levensjaren en voor ruim 15% uit verloren gezonde levensjaren door chronische bronchitis en andere luchtwegaandoeningen. Circa 9% bestaat uit de kosten van arbeidsverzuim en nog geen 1% uit kosten van medicijnen en ziekenhuisopname (de zorgkosten in engere zin). Met name over de waardering van verloren levensjaren bestaat discussie.
Bent u bereid om precies uit te zoeken wat de schadelijke effecten zijn van HGV’s voor de volksgezondheid in Nederland, in termen van aantal vroegtijdige extra sterftegevallen dan wel het gemiddeld verlies in levensverwachting?
Het RIVM berekent jaarlijks het aantal vroegtijdige sterfgevallen ten gevolge van acute blootstelling aan verhoogde luchtverontreiniging en het gemiddelde levensduurverlies ten gevolge van langdurige blootstelling aan luchtverontreiniging voor de gehele Nederlandse bevolking. Ten gevolge van acute blootstelling overlijden naar schatting jaarlijks ca. 3000 mensen enkele weken tot maanden eerder dan anders het geval zou zijn geweest. De langdurige blootstelling veroorzaakt naar schatting gemiddeld voor de Nederlandse burger een levensduurverlies van ca. 11 maanden. In aansluiting bij de internationale benadering speelt in dergelijke berekeningen van de gezondheidseffecten de blootstelling aan PM2.5 een overheersende rol.
Bent u bereid uit te zoeken welk aandeel HGV’s in Nederland hebben in de totale luchtverontreiniging, uitgesplitst naar fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2)? Zo nee, waarom niet?
Het aandeel van HGV’s aan de gemiddelde concentraties van PM10, PM2.5 en NO2 in Nederland is respectievelijk 2,0%, 2,7% en 16,4%. In de grote agglomeraties is de bijdrage aan de gemiddelde concentratie iets groter (respectievelijk 2,3%, 2,9% en 18,6%).
Onderschrijft u de bevindingen van de EEA dat in Nederland de zorgkosten van Euroklasse III HGV’s gemiddeld 7,1 eurocent per km zijn en in Amsterdam zelfs gemiddeld 8,1 cent per km, terwijl de zorgkosten van Euroklasse IV HGV’s gemiddeld respectievelijk 4,4 en 4,9 cent per km zijn? Zo nee, waarom niet?
Bij de EEA berekeningen is uitgegaan van internationaal algemeen geaccepteerde aannames. Zie ook antwoord 4.
Hoeveel HGV’s van Euroklasse III en lager zijn er nog in het wagenpark in Nederland?
De HGV’s van Euroklasse III en lager maken ca. 52% uit van het Nederlandse vrachtwagenpark.
Welke stappen bent u bereid te nemen om het wagenpark van logistieke bedrijven zodanig te vernieuwen dat zij geen gebruik meer maken van HGV’s van Euroklasse III en lager, maar enkel nog van Euroklasse VI, V en VI?
In de afgelopen jaren zijn door de rijksoverheid al veel maatregelen genomen om het wagenpark schoner te maken. Voor vrachtwagens en bussen is veel subsidiegeld gestopt in het voorzien van bestaande voertuigen van emissieverminderende voorzieningen (roetfilters) en de stimulering van de aanschaf van de schoonste vrachtwagens (Euro V, EEV).
Medio 2012 is het subsidieprogramma voor de stimulering van nieuwe Euro VI-voertuigen gestart; hiervoor is € 40 mln. gereserveerd. Vanaf 31 december 2013 mogen Euro V-voertuigen niet meer geleverd worden. Verder is Nederland één van de deelnemers in het Eurovignet (zie ook het antwoord op vraag 3). Daarnaast hebben decentrale overheden verschillende maatregelen genomen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Eén van de belangrijkste voorbeelden hiervan is de milieuzone voor vrachtverkeer in binnensteden en op de Maasvlakte. De toegangseisen op de Maasvlakte verschillen van die van milieuzones in binnensteden. Op de Maasvlakte geldt vanaf 1 januari 2014 dat alle vrachtauto's met dieselmotor die nieuw op kenteken zijn gezet vanaf 1 januari 2013 over een Euro VI motor moeten beschikken. Vrachtauto's die vóór 1 januari 2013 nieuw op kenteken zijn gezet mogen niet ouder zijn dan zeven jaar. In binnensteden hebben diesel vrachtauto’s met Euro IV motor of hoger en met Euro III motor met gecertificeerd roetfilter die jonger zijn dan acht jaar toegang tot de milieuzone. Per 1 juli 2013 wordt deze eis aangescherpt naar alleen euro IV vrachtauto’s of hoger.
Ook bij aanbestedingen door overheden en contracten met leveranciers kunnen eisen worden gesteld aan het gebruikte wagenpark.
Deelt u de mening dat, gezien de toenemende kennis over de schadelijke effecten van luchtverontreiniging voor de volksgezondheid, er binnen Europa strengere wetgeving nodig is?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u zich daar voor inzetten en welke concrete maatregelen stelt u voor?
De Europese Commissie werkt momenteel aan de herziening van het EU-beleid en de EU-regelgeving met betrekking tot luchtverontreiniging en luchtkwaliteit. Eind 2013 hoopt de Commissie nieuwe voorstellen te presenteren. Nederland draagt hieraan bij middels WHO-bijeenkomsten ter evaluatie van de huidige kennis over gezondheidseffecten en via expertbijeenkomsten van de Europese Commissie. Het kabinet zet zich in voor verdere reductie van emissies en van blootstelling aan luchtverontreiniging. De wijze waarop en via welke maatregelen zal in belangrijke mate samenhangen met nieuwe Europese afspraken over het EU-bronbeleid. Het is belangrijk dat de daarin nagestreefde ambitie een Europees gedeelde ambitie zal zijn, omdat anders het gelijke Europese speelveld ontbreekt en de Nederlandse concurrentiepositie wordt aangetast.
Het bericht “Kritisch rapport over voortgang jeugdzorg |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kritisch rapport over voortgang jeugdzorg»?1
Ja.
Deelt u de zorgen, geuit in het rapport?
De bevindingen in het rapport sluiten naadloos aan bij de gespreksagenda in het bestuurlijk afstemmingsoverleg met betrokken partijen.
Kunt u toezeggen dat de termijnen waarbinnen overkoepelende planningsdocumenten, de wettelijke, bestuurlijke en financiële kaders en de afspraken over continuïteit van zorg gehaald worden en hierover aan de Kamer rapporteren?
Ja, dat zeggen we toe. In het transitieplan zullen deze punten terugkomen. Het transitieplan zal zo spoedig mogelijk na het bestuurlijk overleg met VNG en IPO dat in april plaatsvindt, aan uw kamer worden aangeboden.
Kunt u een overzicht geven van de concrete afspraken die zijn gemaakt met de veldpartijen over hun inbreng en verantwoordelijkheid in het decentralisatieproces?
De veldpartijen – koepels van zorgaanbieders en beroepsverenigingen, maar ook de landelijke cliëntenorganisaties – zijn van wezenlijk belang voor het slagen van de stelselwijziging. Hun expertise, hun draagvlak en hun inzet acht ik van groot belang tijdens de transitie. De veldpartijen zijn op verschillende manieren betrokken:
Zijn er afspraken gemaakt met Zorgverzekeraars Nederland en de koepelorganisaties van de aanbieders van jeugdzorg hoe een zorgvuldige en effectieve overdracht te realiseren?
In het overleg met VNG, IPO en veldpartijen is geïnventariseerd welke thema’s allemaal spelen bij een zorgvuldige en effectieve overdracht, zoals frictiekosten, continuïteit van zorg, etc.
In het bestuurlijk overleg van april zullen over frictiekosten en continuïteit van zorg nadere afspraken worden gemaakt.
Tevens is overleg gaande over de wijze waarop zorgverzekeraars en gemeenten gaan samenwerken om een zorgvuldige overdracht te realiseren.
Schaarse grondstoffen |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft de Nederlandse overheid er voldoende zicht op welke schaarse grondstoffen kritiek zijn voor de Nederlandse economie? Zo ja, welke grondstoffen zijn dit?
Graag verwijs ik u naar de stand van zakenbrief van het kabinet over grondstoffen welke het kabinet in april aan u zal sturen. Hierin wordt op bovenstaande vraag ingegaan. Met deze brief wordt tevens uitvoering gegeven aan de moties de Lange (32 852, nr. 4) en de Roon (32 852, nr. 7) die tijdens het notaoverleg op 2 juli 2012 met uw Kamer zijn ingediend.
Wat is de strekking van het plan om bepaalde essentiële grondstoffen veilig te stellen en zo de kwetsbaarheid voor onze economie te verminderen?
Ook hier verwijs ik naar de hiervoor genoemde brief.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de samenwerking met het bedrijfsleven? In welke mate zijn er reeds bilaterale afspraken gemaakt met herkomstlanden van kritieke grondstoffen (bijvoorbeeld analoog aan de Duitse Rohstoffallianz)?
Ook hier verwijs ik naar de hiervoor genoemde brief.
Het bericht "Mongolië pikt het niet meer en zegt belastingverdrag met Nederland op" |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat Mongolië het belastingverdrag met Nederland heeft opgezegd omdat het de dupe zegt te zijn van multinationals die de Nederlandse fiscale wetgeving gebruiken om de belastingen in Mongolië te ontwijken?1
De vraag lijkt te suggereren dat alle belastingen («de belastingen») in Mongolië worden ontweken. Dat is evenwel niet het geval, zoals reeds is gebleken uit het antwoord op vraag 2 van het lid Groot. Het gaat enkel om de Mongoolse bronbelasting op deelnemingsdividenden, waarvoor Mongolië destijds bewust een nultarief met Nederland is overeengekomen. Het belastingverdrag beperkt echter geenszins de heffing van vennootschapsbelasting in Mongolië over de winst van Oyu Tolgoi. Mongolië kan zijn Vpb-tarieven verhogen, indien het van mening is dat de belastingopbrengst groter zou moeten zijn. Dat is ook de suggestie van het IMF in een andere studie over Mongolië (van juni 2010) «A Fiscal Regime for Mining. A Way Forward» (http://www.imf.org): «Mongolia could increase the CIT (corporate income tax) rate for mining companies from 25 to 35 percent and reduce the withholding tax rate on dividends paid by mining companies to zero. Mali, South Africa, Suriname, and Zambia follow this approach.» (blz. 26–27). Deze suggestie wordt vervolgens als een aanbeveling in het rapport opgenomen (blz. 32).
Verder heeft de staat Mongolië voor zijn belang van 34% geen overheidsgelden hoeven uit te geven, derhalve gratis verkrijging van aandelen. De staat Mongolië zal dus gerechtigd zijn tot een groot percentage van het uit te keren deelnemingsdividend. In de investeringsovereenkomst is bovendien, conform de Mineralenwet, vastgelegd dat de staat in de toekomst het recht heeft om zijn aandelenkapitaal te verhogen naar 50%.
Ook ontvangt Mongolië royalty’s s op grond van de Mineralenwet. De royalty bedraagt 5% en is ook vastgelegd in de overeenkomst.
Het vorenstaande komt erop neer dat de Mongoolse regering de meeste winst zal ontvangen, zonder financieel risico. Blijkens de reeds genoemde studie van het IMF uit 2010 (blz. 43–45) zal de Mongoolse regering 55% van de winst vóór belas-tingen (cash flow) over de duur van het project ontvangen en 71%, als rekening wordt gehouden met verliezen uit de eerste jaren van het project. Twee andere onafhankelijke berekeningen komen gemiddeld ook precies uit op 71%, terwijl de berekening van de Mongoolse regering zelf uitkomt op 59%, een en ander blijkens de website van Oyu Tolgoi. Uit de IMF-studie van 2010 valt te concluderen dat het percentage van 71 voor de Mongoolse overheid een van de hoogste in de wereld is inzake investeringsovereenkomsten tussen overheden en private partijen over mijnexploitatie (ondanks het nultarief).
Verder kan er nog op worden gewezen dat heffing van bronbelasting op deel-nemingsdividenden naast heffing van winstbelasting (het zogenaamde klassieke stelsel) economisch dubbele belasting tot gevolg heeft: dezelfde winst wordt zowel bij de vennootschap belast als bij de aandeelhouder. In een ideale wereld zou wereldwijd een dergelijke economisch dubbele belasting, die, zoals reeds opgemerkt, internationaal in beginsel als «problematisch» wordt ervaren, vermeden dienen te worden (nationaal en onder verdragen). Nu de ideale wereld niet bestaat, wordt naar mogelijkheden gezocht om de economisch dubbele belasting voor ondernemingen te voorkomen. Dit economisch op zich juiste streven (dat ook het aantrekken van investeringen bevordert) conflicteert evenwel met de behoefte van regeringen om via bronheffingen op deelnemingsdividenden extra belastinginkomsten te genereren voor de ontwikkeling van hun land. Dit is dan ook het dilemma waarvoor staten zich bij het sluiten van verdragen geplaatst zien.
Het zal duidelijk zijn dat op basis van de vermelde gegevens moeilijk gezegd kan worden dat Mongolië de dupe is van multinationals die de Nederlandse fiscale wetgeving gebruiken om de belastingen in Mongolië te ontwijken. Het artikel in de NRC geeft een eenzijdig en onvolledig beeld. Het toekomstige gemis van Mongolië aan bronheffing mag niet geïsoleerd worden bezien, maar dient afgezet te worden tegen de totale belasting- en dividendopbrengst voor de staat Mongolië uit de mijnbouw. Daar komt bij dat alleen de dividenden op aandelen die niet in handen zijn van de Mongoolse staat, Mongolië zullen verlaten en Mongolië nationaal mogelijkheden heeft om invloed uit te oefenen op de belastingopbrengst, via bijvoorbeeld verhoging van Vpb-tarieven.
Wat is uw oordeel over het belastingverdrag dat Nederland met Mongolië had gesloten?
Het Verdrag is in 2002 tot stand gekomen na een verzoek van Mongolië. Ook Nederland had belangstelling. Een verdrag paste in het streven naar een verdere politieke bestendiging van de relatie met Mongolië, dat lid was van de Nederlandse kiesgroep bij de European Bank for Reconstruction and Development. Het Verdrag stemde in het algemeen overeen met het gebruikelijke patroon van de destijds gesloten verdragen en het toenmalige verdragsbeleid (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4). Voor deelnemingsdividenden was dat verdragsbeleid gericht op een nultarief vanwege de Nederlandse deelnemingsvrijstelling om zo voor ondernemingen de extra kosten van onverrekenbare buitenlandse bronheffing en daarmee economisch dubbele belasting te voorkomen, zonder op dit punt een expliciete uitzondering te maken voor ontwikkelingslanden. Op verschillende punten werd rekening gehouden met specifieke wensen van Mongolië.
Inmiddels wordt voor het verdragsbeleid betreffende ontwikkelingslanden, conform de Notitie en overleg met de Kamer, nog meer dan voorheen rekening gehouden met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden (zie slot blz. 3 van deze brief). Vanuit het nieuwe verdragsbeleid is er nu reden en ruimte om het Verdrag in overeenstemming te brengen met dat beleid en hogere bronheffingen te accepteren.
Onder verwijzing naar wat in een Ernst & Young tax alert2 van augustus 2012 staat: Mongolia has already tried to renegotiate the Netherlands and Luxembourg tax treaties. The Dutch competent authority have agreed to amend the dividend clause of its treaty from 0% to 5%, but have refused various other amendment requests,heeft Mongolië dus geprobeerd het verdrag te heronderhandelen maar wilde Nederland met bepaalde voorwaarden niet instemmen? Kunt u toelichten welke wijzigingen dat waren en waarom wilde Nederland er niet mee instemmen?
Anders dan de geciteerde passage in het tax alert veronderstelt, heeft Nederland niet op voorhand geweigerd met bepaalde voorwaarden in te stemmen. Ik verwijs hiervoor naar paragraaf «Verloop tot de opzegging van het Verdrag» in deze brief.
De opzegging is vorig jaar gedaan, voorafgaand aan het algemeen overleg Belastingverdragen; waarom heeft u de opzegging niet aan de Kamer gemeld?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Mongolië heeft, na de goedkeuring door het Mongoolse Parlement op 2 november 2012 van de opzegging, per diplomatieke nota van 28 november daaropvolgend Nederland officieel bericht dat het Verdrag werd opgezegd. Het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft vervolgens per diplomatieke nota de ontvangst medio december bevestigd. Op 20 februari 2013 is in het Tractatenblad een bericht over de opzegging officieel gepubliceerd (Trb. 2013, 33).
Aanvankelijk is overwogen om in een brief aan de Kamer de opzegging van het Verdrag te melden. Uiteindelijk is daarvan afgezien, omdat ten tijde van de beoogde verzending van de brief aan de Kamer in de loop van januari bleek dat er een Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Financiën op 23 januari 2013 gepland was. Van die gelegenheid is toen gebruikgemaakt om mondeling mededeling te doen van de opzegging (Kamerstukken 25 087, nr. 48, blz. 21).
Hoe beoordeelt u het feit dat het IMF het belastingverdrag tussen Nederland en Mongolië in een adviesrapport als «problematisch» kwalificeerde?3 Zijn er meer van dit soort technical assistance rapporten waarin de verdragen met Nederland als problematisch worden gekwalificeerd en/of de regeringen tot actie worden opgeroepen? Zo ja, kunt u deze naar de Kamer sturen?
Voor de eerste vraag over de kwalificatie van het Verdrag als «problematisch» verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van het lid Groot.
Met betrekking tot de andere vragen merk ik op dat, voor zover mij bekend, er geen andere technical assistance rapporten als bedoeld zijn gepubliceerd.
Onder verwijzing naar een recent verworpen motie, die de regering opriep om alle lopende belastingverdragen afgesloten met derde landen door te lichten op negatieve effecten voor ontwikkelingslanden en hier staande praktijk van te maken bij het afsluiten van nieuwe belastingverdragen, bent u bereid uw standpunt met betrekking tot het doorlichten van belastingverdragen op negatieve effecten voor ontwikkelingslanden te herzien?
Onder andere in mijn beoordeling van deze motie heb ik aangegeven dat er geen reden is alle Nederlandse verdragen te evalueren. Tevens heb ik aangegeven dat de voorbereidingen op een onderzoek naar een aantal verdragen tussen Nederland en ontwikkelingslanden zijn gestart. Naar verwachting zullen de minister voor Bui-tenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en ik in de zomer over de uitkomsten en eventuele beleidsmatige implicaties aan uw Kamer kunnen rapporteren.
In de Notitie heb ik al aangegeven dat ik bij het sluiten van belastingverdragen bereid ben rekening te houden met de bijzondere positie en belangen van ontwikkelingslanden. In die zin maakt de toets van belastingverdragen op negatieve gevolgen voor ontwikkelingslanden al vast onderdeel uit van het Nederlandse fiscale verdragsbeleid.
Zo nee, kunt u dan toelichten waarom u er niets voor voelt belastingverdragen te toetsen op de negatieve gevolgen voor ontwikkelingslanden? Kunt u in uw beantwoording een duidelijk onderscheid maken tussen bestaande verdragen en nieuw af te sluiten verdragen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het binnenkort te houden algemeen overleg Belastingdienst/Diverse fiscale onderwerpen?
Ja.
Bent u bereid voorafgaand aan dit algemeen overleg tevens een reactie naar de Kamer te sturen op het boek «Het Belastingparadijs» van onderzoeksjournalisten Martin van Geest, Joost van Kleef en Henk Willem Smits, dat op 1 maart 2013 verschijnt?
Het is niet mijn gewoonte om te reageren op publicaties die in boekvorm verschijnen en waarin fiscale onderwerpen worden behandeld vanuit een bepaalde visie. Uiteraard zal ik wel antwoord geven op eventuele specifieke beleidsmatige vragen die uw Kamer stelt wanneer concrete passages in het boek daar aanleiding toe geven.
De sluiting van het Institut Néerlandais |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken van 8 november 2012, waarin u aangaf dat u de culturele samenwerking met Frankrijk wilt versterken, dat het u «een lief ding waard is…het Institut Néerlandais in stand te houden», en dat de kans «zeer, zeer groot is» dat het Institut Néerlandais openblijft?1
Ik heb destijds gezegd «Nederland moet meer doen aan culturele programma’s in Frankrijk en de schaarse beschikbare middelen minder stoppen in stenen». Het Institut Néerlandais gaat mij aan het hart. Een andere opzet onder verantwoordelijkheid van de ambassade en in samenwerking met Nederlandse en lokale culturele instellingen is goedkoper en kosteneffectiever.
Het pand aan de Rue de Lille blijft een culturele bestemming met Nederlandse signatuur behouden door actievere exploitatie door de eigenaar, de Fondation Custodia. De ambassade is voornemens in het pand kantoorruimte te huren ten behoeve van de culturele afdeling, die op projectbasis zal samenwerken met Custodia.
Hoe verhoudt deze belofte zich tot het feit dat u nu stopt met de subsidie voor het Institut?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u de Raad van Cultuur gevraagd een advies uit te brengen over een nieuwe opzet van de culturele relaties van Nederland met Frankrijk, nadat u besloot de subsidie voor het Institut Neerlandais te staken?
Frankrijk kent een rijke traditie van kunst en cultuur en een hoogstaand cultureel aanbod. In deze concurrerende omgeving de Nederlandse culturele sector voor het voetlicht brengen, vergt een gedegen vraaggerichte aanpak. Ik heb de Raad voor Cultuur verzocht advies uit te brengen over de toekomstige programmering omdat ik hecht aan de bilaterale culturele betrekkingen met Frankrijk en aan advies hierover van het culturele veld. Dit is een goede gelegenheid een extra slag te maken op het gebied van professionalisering, efficiëntie en vernieuwing.
Hoe verhoudt de frase «Minister Timmermans heeft de Raad voor Cultuur verzocht dit voorjaar een advies uit te brengen over een nieuwe opzet van de bilaterale culturele relaties met Frankrijk» in het persbericht over deze kwestie zich tot het feit dat de Raad voor Cultuur al in september 2012 aan uw voorganger liet weten hierover een ongevraagd advies uit te brengen?
Ik heb na mijn aantreden besloten om het ongevraagd advies om te zetten in een gevraagd advies om hiermee aan te geven dat dit voor mij hoge prioriteit heeft.
Waarom volgt u niet de motie-Bonis/Ten Broeke2, waarin het kabinet wordt verzocht «alvorens onomkeerbare besluiten te nemen die het postennet aangaan, een toekomstvisie op het postennet te ontwikkelen en deze met de Kamer te delen»?
Het Institut Néerlandais is een stichting naar Frans recht en geen onderdeel van het postennet. Het advies van de Raad voor Cultuur betreft de culturele relaties met Frankrijk en hoe daar met de beschikbare middelen op terrein van professionalisering, efficiëntie en vernieuwing een extra slag te maken.
Bent u bereid om geen onomkeerbare stappen te nemen totdat de toekomstvisie op het postennetwerk in de Kamer besproken is en het advies van de Raad van Cultuur binnen is?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u doorgerekend wat de langetermijneffecten zijn van deze verminderde Nederlandse culturele aanwezigheid in Frankrijk? Bent u bereid deze cijfers met de Kamer te delen?
Er zal geen sprake zijn van verminderde culturele aanwezigheid in Frankrijk. In de nieuwe opzet wordt alleen bespaard op vaste kosten voor huur, onderhoud en personeel. Sterker nog, deze opzet biedt ons de mogelijkheid onze culturele aanwezigheid te versterken.
Hoe gaat u na 2013 de continuïteit van culturele programma’s in Frankrijk waarborgen? Gaat Nederland wel meer doen aan culturele programma’s in Frankrijk, ondanks de sluiting? Zo ja, wordt hier het vrijgekomen geld voor gebruikt? Zo neen, waarom niet?
Een kleine, flexibele culturele afdeling van de ambassade brengt minder vaste kosten mee waardoor een groter deel van de middelen aangewend kan worden voor culturele activiteiten. Uitgangspunten zijn uiteraard continuïteit en ook intensivering van Nederlandse aanwezigheid op belangrijke Franse festivals, beurzen en podia en behoud van de bestaande netwerken.
Wat zal er gebeuren met de kunstcollectie uit de nalatenschap van Frits Lugt?
De kunstcollectie uit de nalatenschap van Frits Lugt maakt geen onderdeel uit van het Institut Néerlandais. Zij wordt beheerd door de Fondation Custodia die ook gevestigd is aan de Rue de Lille.
Het niet functioneren van tal van faunavoorzieningen die als compensatie moesten dienen voor het aantasten van de natuur |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat veel faunavoorzieningen die zijn aangelegd als compensatie voor de schade die economische activiteiten toebrengen aan de natuur, niet functioneren, zoals droogstaande vispassages, verdronken zoogdiertunnels, amfibieëntunnels met ontwerp en constructiefouten en in verval geraakte looprichels terwijl deze dienen om de weg ter hoogte van een brug of duiker te kunnen passeren?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Mij zijn geen onderzoeksgegevens bekend die bovenstaande bewering kunnen bevestigen of ontkennen. Het is uiteraard niet wenselijk dat aangelegde faunavoorzieningen niet als zodanig functioneren. Zie verder mijn antwoord op de vragen 3, 5 en 6.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze en met welke regelmaat faunavoorzieningen worden gecontroleerd? Kunt u de resultaten ten aanzien van het functioneren van faunavoorzieningen over de afgelopen 3 jaar uiteenzetten? Zo neen, waarom kunt u daar geen inzage in verschaffen?
Faunavoorzieningen worden in de regel aangelegd in het kader van het Meerjarenprogramma Ontsnippering. Door Rijkswaterstaat zijn in dat kader vele honderden faunapassages en vele honderden kilometers raster, onder meer om dieren naar die passages te geleiden, aangelegd. Rijkswaterstaat organiseert zelf inspectie en onderhoud van faunavoorzieningen en heeft daarvoor richtlijnen opgesteld.2 Ook door provincies, waterschappen, gemeenten en particuliere organisaties worden dergelijke voorzieningen getroffen. Het is mij niet bekend hoe deze organisaties op het functioneren van faunavoorzieningen controleren.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak er de afgelopen 3 jaar wettelijke sancties zijn opgelegd voor het niet functioneren van faunavoorzieningen die zijn aangelegd ter compensatie van activiteiten of ontwikkelingen die schade toebrengen aan de natuur? Zo neen, waarom niet?
Indien het gaat om overtredingen van de Flora- en faunawet of voorzieningen die zijn voorgeschreven op grond van een ontheffing ex artikel 75 van die wet, kan ik handhavend optreden. De afgelopen drie jaar is door Dienst Regelingen in 200 gevallen afgedwongen dat de vereiste faunavoorzieningen alsnog werden gerealiseerd of, indien deze niet functioneerden, werden gerepareerd. In de meeste gevallen zijn de beheerders tot herstel van de faunavoorzieningen overgegaan, zodat geen sancties behoefden te worden opgelegd. Het betrof hier niet slechts faunapassages, maar ook andere faunavoorzieningen zoals nestgelegenheid voor vogels, vleermuiskasten, voortplantingspoelen voor amfibieën e.d.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er bij schadelijke activiteiten voor de natuur op basis van de natuurwetgeving vaak wordt overgegaan tot mitigerende en compenserende maatregelen in de vorm van faunavoorzieningen, terwijl de gerealiseerde voorzieningen vervolgens niet of onvoldoende worden gecontroleerd en gemonitord op deugdelijkheid, functioneren en op de te realiseren doelen ten aanzien van de getroffen soort(en)? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u maatregelen treffen? Zo neen, waarom niet?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 3 beperkt mijn verantwoordelijkheid en bevoegdheid zich tot voorzieningen die zijn gerelateerd aan overtredingen van de Flora- en faunawet en voorzieningen die zijn voorgeschreven op grond van een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. In voorkomende gevallen wordt bestuurlijk handhavend opgetreden.
Kunt u de observaties bevestigen van ecoloog en onderzoeker Edgar van der Grift van Alterra dat de vele in verval geraakte loopbruggen, verdronken zoogdiertunnels en in slechte staat verkerende paddenschermen geen incidenten zijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich dan tot de vele niet functionerende voorzieningen die zijn aangetroffen in een steekproef waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in Natuur Bos en Landschap?
De publicatie in Vakblad Natuur, Bos en Landschap heeft dezelfde strekking als de publicatie waarnaar u in vraag 1 verwijst. Als dit allemaal klopt, is dat reden voor zorg. Ik kan echter deze beweringen nu niet bevestigen.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar het functioneren van faunavoorzieningen? Zo nee, waarom acht u dit niet noodzakelijk? Zo ja, op welke termijn?
Eenieder die gebreken aan faunavoorzieningen constateert, kan de verantwoordelijke beheerder daarop aanspreken en, indien de voorziening voortkomt uit verplichtingen voortvloeiend uit de Natuurbeschermingswet 1998 of de Flora- en faunawet, een handhavingsverzoek indienen bij respectievelijk de provincie dan wel Dienst Regelingen van mijn ministerie. Ik roep dan ook iedereen op dit ook te doen. Ik zal zelf de verschillende terreinbeherende organisaties en de gemeenten en provincies benaderen en hen vragen te bezien of er inderdaad een achteruitgang is in het functioneren van faunavoorzieningen.
Het bericht “ABN biedt toch dividend na meevaller” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel in het Financieel Dagblad waarin wordt gesteld dat de nettowinst van ABN AMRO over 2012 uitkomt op een bedrag van 1285 miljoen euro en dat de stijging van de winst (met 34%) volledig is toe te schrijven aan meevallers, onder meer in de voorzieningen voor slechte kredieten en andere vorderingen? Acht u het verstandig dat ABN AMRO 250 miljoen euro aan dividend uitkeert als de stijging van de winst enkel veroorzaakt wordt door meevallers?1
Dat artikel ken ik. Dividenduitkering is niet afhankelijk van hoeveel de winst stijgt of daalt, maar van de hoogte van de winst. Uit het persbericht van ABN AMRO is op te maken dat de winst ook exclusief eenmalige posten zodanig is dat een dividend op de plaats werd geacht.
ABN AMRO keerde medio 2012 geen interim-dividend uit omdat de vooruitzichten te onzeker waren; wat zijn de vooruitzichten op dit moment? Hoe hoog schat u het risico op tegenvallers het komende half jaar in?
De vooruitzichten blijven zodanig onzeker dat ABN AMRO geen uitspraken doet over toekomstige dividenden, waaronder een eventueel interim--dividend. Een bank moet een zo goed mogelijke schatting maken van de verwachte toekomstige resultaten op haar portfolio. Realisaties van tegenvallers en/of meevallers ten opzichte van de schatting zijn nooit uit te sluiten.
In december 2012 schreef ABN AMRO aan zijn klanten: «De nieuwe Europese regelgeving schrijft voor dat banken meer kapitaal en liquiditeit moeten aanhouden. Het verstrekken van kredieten wordt hierdoor duurder. We ontkomen er niet aan een deel van de kosten aan u door te berekenen.»; dat is ook gebeurd, want vanaf 1 januari 2013 betalen MKB-ondernemers met een doorlopend krediet bij ABN AMRO rente over kredieten die zij niet opnemen; hoe beoordeelt u het doorrekenen van de kosten aan ondernemers door ABN AMRO, terwijl de nettowinst van deze bank uitkomt op 1285 miljoen euro?
De bedrijfsvoering en de besluitvorming ten aanzien van de tariefstelling van producten is een zaak van het bestuur van ABN AMRO. Een gezonde onderneming concurreert op prijs en maakt winst; de precieze afweging is aan de onderneming. Als certificaathouder (het aandeelhouderschap is op verzoek van de Kamer op afstand ondergebracht bij NLFI, de Staat houdt certificaten) heb ik niet de intentie dit type beslissingen te willen beïnvloeden. Ik neem aan dat ABN AMRO doelt op de invoering van het Bazel III-kapitaalakkoord, waarin staat dat banken ook voor niet-getrokken kredietlijnen een hoeveelheid kapitaal moeten aanhouden. Het verplicht aanhouden van (doorgaans laagrenderende) liquide middelen is voor een bank een kostenpost, die zij – net als andere kostenposten – aan klanten zal trachten door te berekenen. De geharmoniseerde liquiditeitsregels zullen vanaf 2015 van kracht worden maar banken zullen reeds nu, zeker voor langlopende kredietlijnen, kunnen willen anticiperen op de nieuwe regels.
Kunt u uw uitspraak tijdens het debat over de Parlementaire enquêtecommissie financieel stelsel dat systeembanken hogere buffers zouden moeten aanhouden dan de internationale regels voorschrijven concreter maken? Hoe hoog zouden de buffers van systeembanken volgens u moeten zijn?
De Financial Stability Board (FSB) heeft een lijst opgesteld van wereldwijd systeemrelevant bevonden banken, waarop ING voorkomt. Wij gaan nationaal conform die FSB-afspraak een extra buffer vereisen van ING, maar introduceren tegelijkertijd eenzelfde vereiste voor alle banken die in het Nederlandse financiële stelsel systeemrelevant zijn. Dat vereiste wordt ingevuld conform de methodiek van de Financial Stability Board (FSB) en zal resulteren in een extra buffervereiste voor deze banken van maximaal 3 procent van de risicogewogen activa (RWA), afhankelijk van de mate van systeemrelevantie. De Nederlandsche Bank (DNB) zal daarvoor de mogelijk systeemrelevante banken toetsen aan een aantal criteria: de relatieve omvang van de bank ten opzichte van de sector en het bbp, de mate waarin belemmeringen bestaan voor de afwikkelbaarheid, de verwevenheid van de bank met andere (voornamelijk financiële) partijen, de vervangbaarheid van de dienstverlening van de bank en eventuele gedragseffecten die zich kunnen voordoen in de markt als gevolg van informatie over, of een gedraging van de bank in kwestie. Dit beleid maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2014, dat momenteel bij de Raad van State ligt en dit voorjaar bij uw Kamer zal worden ingediend.
DNB zal, als het wetsvoorstel wordt aangenomen, vanaf 2014 systeemrelevante banken kunnen aanwijzen en daaraan een buffervereiste koppelen. De totale buffer van een systeemrelevante bank is gerelateerd aan de mate van systeemrelevantie en kan dus per systeemrelevant bevonden bank verschillen. DNB zal deze aanwijzingsbevoegdheid vanaf 2014 gebruiken. Zo krijgen de banken snel duidelijkheid over hun kapitaalbehoefte in de komende jaren zodat ze die beter kunnen plannen.
De FSB-regels zullen vereisen dat de banken tussen 2016 en 2018 elk jaar 25 procent extra van hun systeemrelevantiebuffer opbouwen om zo in 2019 de uiteindelijk vereiste kapitaalbuffer volledig te hebben opgebouwd. Ook de Nederlandse systeemrelevantiebuffer zal vanaf 2016 via dit ingroeipad moeten worden opgebouwd. Met het oog op een soepelere ingroei naar de volledige kapitaalbuffer zullen de banken, doordat ze in 2014 al duidelijkheid krijgen over de hoogte van hun systeemrelevantiebuffer, hier al in 2014 in hun kapitaaltransitieplannen rekening mee kunnen houden.
Wanneer zouden systeembanken aan deze strengere eisen moeten voldoen?
Zie antwoord vraag 4.
Voldoen de buffers van ABN AMRO al aan de door u gewenste norm?
ABN AMRO voldoet aan de op dit moment geldende kapitaalvereisten en zet reeds stappen om te voldoen aan de kapitaal- en buffervereisten die op grond van Bazel III zullen gaan gelden. Die nieuwe vereisten zullen stapsgewijs worden ingevoerd om schokeffecten tegen te gaan en zo banken voldoende tijd te gunnen om de kapitaalpositie te versterken. ABN AMRO is een systeemrelevante bank, maar de hoogte van de systeemrelevantiebuffer voor ABN Amro is nog niet formeel vastgesteld. Ik kan niet treden in de bevoegdheden van het bestuur van de bank ten aanzien van het al dan niet anticiperen op toekomstige hogere kapitaal- en buffereisen en of de bank eventueel eerder dan wettelijk vereist aan die hogere eisen wil voldoen.
ABN AMRO moet zich gedragen als ware het een onderneming met een gewone aandeelhouder, waarbij als wederprestatie voor het ingelegde kapitaal groei en/of dividend wordt verlangd. Het (al dan niet verplicht) versterken van de kapitaalpositie kan er wel toe leiden dat er (gedeeltelijk) wordt afgezien van het uitkeren van dividend.
Zo nee, is de nettowinst over 2012 toereikend om de buffers van de bank op het door u gewenste niveau te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Zo nee, vindt u het dan wenselijk dat ABN AMRO ervoor kiest een deel van de winst uit te keren als dividend in plaats van de volledige winst in te zetten voor het versterken van zijn kapitaalbuffers?
Zie antwoord vraag 6.
In België woonachtige verdachten van een mishandeling te Eindhoven |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Cassatie laat uitlevering van minderjarigen niet toe» en het in het bericht genoemde arrest van het Belgische Hof van Cassatie?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat het genoemde arrest kan betekenen dat België niet langer minderjarige ingezetenen, die verdacht worden van een strafbaar feit, in het buitenland zal uitleveren? Zo ja, maakt het daarbij uit over welke nationaliteit de ingezetene beschikt? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op strafvervolging is de nationaliteit van de betrokken persoon geen weigeringsgrond. Dit volgt uit het Kaderbesluit EAB. De leeftijd van de betrokken persoon kan in zoverre relevant zijn dat als de betrokkene krachtens het recht van de uitvoerende lidstaat nog niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld vanwege zijn leeftijd, dit een weigeringsgrond voor overlevering is. Dit vloeit voort uit artikel 3 van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel.
In het betreffende arrest van het Belgische Hof van Cassatie ging het om een aanhoudingsbevel ter fine van strafexecutie. De minderjarige waar het arrest over gaat, was al door een Roemeense rechtbank veroordeeld. Het valt te bezien of het Hof van Cassatie een analoge redenering zal volgen voor een aanhoudingsbevel ter fine van vervolging. De conclusie dat verdachte minderjarigen niet meer zullen kunnen worden overgeleverd, kan dan ook niet op voorhand worden getrokken.
Is het waar dat landen die ingezetenen niet uitleveren zelf zorg dragen voor de vervolging van die ingezetenen als die verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit in het buitenland? Zo ja, op grond van welke internationale verplichtingen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het aut dedere aut judicare beginsel, dient een land ofwel uit te leveren, ofwel zelf te vervolgen. De niet-uitlevering brengt dus de verplichting met zich om zelf te vervolgen. Deze verplichting strekt zich uit over eigen onderdanen en ingezetenen en dus ook over minderjarigen voor zover zij vatbaar zijn voor vervolging onder het gewone strafrecht.
Het is naar Belgisch recht mogelijk een persoon die feiten pleegde op de leeftijd van 16 of 17 voor de jeugdrechtbank te vervolgen. Artikel 44 van de Belgische jeugdbeschermingswet laat dit toe, op basis van de (ouderlijke) verblijfplaats van de verdachte, of de plaats van aantreffen.
Bent u van mening dat, in het geval België niet langer minderjarige ingezetenen zou uitleveren, het zelf zorg zou moeten dragen voor vervolging? Zo ja, over welke wettelijke mogelijkheden daartoe beschikt België? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De gevolgen van door medeoverheden verstrekte hypotheken voor de schuldpositie |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het van belang is dat de Kamer inzicht heeft in de gevolgen van de door gemeenten, provincies, waterschappen en ZBO’s in het verleden verstrekte hypothecaire leningen aan medewerkers voor de schuldpositie van die organen? Zo nee, waarom niet?1
Sinds 1 januari 2009 is het op grond van Wet FIDO art. 2, 4e lid, niet meer toegestaan dat openbare lichamen contracten afsluiten met betrekking tot het verstrekken van hypothecaire leningen of garanties op de verstrekking ervan door financiële instellingen. De totale waarde aan voor die tijd uitgegeven hypothecaire leningen aan personeel, neemt daarom komende jaren steeds verder in grootte af, totdat de waarde in zijn geheel op termijn is afgebouwd.
Het verstrekken van hypothecaire leningen aan eigen personeel is een autonome aangelegenheid waarover geen specifieke rapportageplicht bestaat. Verstrekte leningen in algemene zin maken echter wel onderdeel uit van de begroting en verantwoording, waardoor via het stelsel van horizontale verantwoording aan de raad daarover en het reguliere verticale toezicht door de provinciale toezichthouder, risico’s geïdentificeerd en gemitigeerd kunnen worden.
Bij ZBO’s die onderdeel zijn van de Staat en ZBO’s met eigen rechtspersoonlijkheid die de arbeidsvoorwaarden van het Rijk volgen, geldt een iets andere situatie. In de arbeidsvoorwaarden van het Rijk is van het verstrekken van hypotheken door de werkgever nimmer sprake geweest. Wel was er ooit de mogelijkheid tot het verstrekken van garanties op hypothecaire leningen van financiële instellingen, maar dat is lang geleden afgeschaft.
ZBO’s met eigen rechtspersoonlijkheid en andere (eigen) arbeidsvoorwaarden geven zelf inzicht in en leggen verantwoording af over eventueel verstrekte leningen en daarmee gepaard gaande risico’s in hun begroting en jaarrekening en op hun balans. De minister houdt hier toezicht op en de rechtmatigheid en de doelmatigheid worden extern getoetst. Ook hier kunnen dus mogelijke risico’s worden gesignaleerd en – zo nodig – worden geïntervenieerd.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verstrekte hypothecaire leningen aan personeel tot onverantwoorde en onvoorzienbare financiële risico’s leiden bij de medeoverheden en ZBO’s. Ik deel daarom niet de mening dat het van belang is voor de Kamer om inzicht te krijgen in de gevolgen van de door gemeenten, provincies, waterschappen en ZBO’s in het verleden verstrekte hypothecaire leningen.
Deelt u de mening dat het feit dat dit een autonome aangelegenheid betreft een informatieverzoek aan de betreffende organen niet in de weg staat, analoog aan bijvoorbeeld het recente informatieverzoek over de derivatenpositie? 2 Zo nee, waarom niet?
De derivatenposities van medeoverheden zijn inderdaad onlangs in kaart gebracht middels een inventarisatie. In tegenstelling tot (verstrekte) leningen zijn derivatenposities doorgaans geen gangbaar onderdeel van de begroting en verantwoording van medeoverheden, waardoor het minder vanzelfsprekend was er van uit te gaan dat de hieraan verbonden mogelijke risico’s volledig inzichtelijk en beheersbaar waren. Voor de in het verleden verstrekte hypothecaire leningen geldt dit niet (zie antwoord3. Het feit dat het een autonome aangelegenheid betreft voor medeoverheden staat een informatieverzoek niet in de weg. Maar op basis van bovenstaande gronden zie ik helaas geen reële kans een informatieverzoek te doen. Dit geldt ook voor de ZBO’s.
Bent u bereid te inventariseren wat de effecten zijn van eventueel uitstaande hypothecaire leningen voor de schuldpositie van gemeenten, provincies en waterschappen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze inventarisatie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid te inventariseren welke ZBO’s hypothecaire leningen aan hun medewerkers hebben verstrekt en welke bedragen hier mee gemoeid zijn? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze inventarisatie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.