Toezicht op advocaten |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Doortastende rechter en de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 26 maart 2013 in kort geding»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het er alle schijn van heeft dat dankzij deze «doortastende rechter» inderdaad «een crimineel opzetje» is voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording van deze vragen vereist feitelijke en inhoudelijke kennis op basis van bestudering van het dossier en gesprekken met betrokkenen. Het is niet aan mij maar aan de deken om een dergelijk onderzoek uit te voeren. Zie ook het antwoord op de hierna volgende vragen.
Deelt u de mening dat als de rechter nog tijdens de rechtszaak door het stellen van vragen op de hoogte raakt van het genoemde strafvonnis, dat het waarschijnlijk is dat een of twee van de advocaten in het genoemde kort geding daar mogelijk al eerder van op de hoogte zijn geweest? Zo nee, waarom acht u dit onwaarschijnlijk?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat als uit een rechterlijk vonnis de indruk ontstaat dat een of twee advocaten betrokken zijn bij een zaak die ogenschijnlijk een oneigenlijk doel diende of mogelijk zelfs een criminele opzet herbergde, dat de rol van betrokken advocaten een onderwerp van onderzoek kan zijn? Zo ja, over welke mogelijkheden beschikt het tuchtrecht de rol van dergelijke advocaten te onderzoeken en desnoods tot de orde te roepen? Zo nee, waarom niet?
In dergelijke gevallen kan de deken een onderzoek instellen bij een van de advocaten of bij beiden. Indien blijkt van ernstige bedenkingen kan de deken een bezwaar aan de tuchtrechter voorleggen. Wanneer er sprake lijkt te zijn van meer dan een incident, kan de deken een verzoek aan de tuchtrechter voorleggen om een rapporteur of waarnemer te benoemen die de praktijk van de betrokken advocaat of advocaten onderzoekt.
Hoe en door wie kan een deken «buiten het geval van een klacht» op de hoogte worden gebracht van «bezwaren tegen een advocaat» zoals bedoeld in artikel 46f van de Advocatenwet? Kan een rechter, een journalist, een politicus of enige andere burger de deken hiervan op de hoogte brengen en welke formaliteiten zijn daarvoor nodig?
Een ieder, dus ook een rechter, journalist, politicus of andere burger, kan de deken op de hoogte brengen van bezwaren tegen een advocaat. Daaraan zijn geen formaliteiten verbonden. De deken beoordeelt de meldingen en kan besluiten een onderzoek in te stellen, eventueel gevolgd door een dekenbezwaar.
Hoe vaak komt het voor dat de deken die «buiten het geval van een klacht op de hoogte is gebracht van bezwaren tegen een advocaat, [...] deze ter kennis van de raad van discipline» brengt ex artikel 46f van de Advocatenwet?
In 2012 is door de raden van discipline beslist over in totaal 68 dekenbezwaren, waarvan 14 tegelijk met een particuliere klager. Er waren dus 54 dekenbezwaren buiten het geval van een klacht. Daarnaast waren er 3 gevallen waarin de deken op de voet van artikel 47a van de Advocatenwet een klacht ambtshalve heeft doorgezet nadat de klager zijn klacht had ingetrokken.
Deelt u de mening dat het zelfreinigend vermogen van de advocatuur ook vereist dat er vanuit de advocatuur proactief wordt opgetreden tegen advocaten die zich niet aan de regels houden of waartegen andere bezwaren gemaakt kunnen worden? Zo ja, is het zelfreinigend vermogen van de advocatuur daarop ingesteld en waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 5 kan een ieder bij de deken melding doen van bewaren tegen een advocaat, hetgeen kan leiden tot een onderzoek door de deken. De deken kan ook op eigen initiatief een onderzoek starten. Dat zal in veel gevallen voldoende zijn. Zoals u weet ben ik echter ook van mening dat de regeling van het toezicht op advocaten dient te worden gemoderniseerd en heb ik daartoe een voorstel bij uw Kamer ingediend dat onder andere voorziet in de instelling van een college van toezicht voor de advocatuur.3
Is of wordt de rol van de twee advocaten in het genoemde kort geding onderzocht? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?
De rol van beide advocaten wordt onderzocht. Dit onderzoek vindt – in onderlinge afstemming – plaats door twee dekens omdat de betreffende advocaten in verschillende arrondissementen werkzaam zijn. Beide onderzoeken lopen op dit moment.
Het bericht dat Eindhoven Airport een belangrijke schakel zou zijn in de internationale mensenhandel |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht dat Eindhoven Airport een belangrijke schakel zou zijn in de internationale mensenhandel?1
Ja.
Welke stappen heeft u tot nu toe specifiek in Eindhoven genomen teneinde mensenhandel op deze manier tegen te gaan, en wat kunt u nog meer doen?
Het Openbaar Ministerie is met een project gestart dat zich richt op het verder verbeteren van de aanpak van criminele samenwerkingsverbanden inzake mensenhandel. In samenwerking met ketenpartners worden, door middel van een fenomeengerichte aanpak, barrières opgeworpen om het ondernemersklimaat van mensenhandelaren zoveel mogelijk te ondermijnen. Bij signalen van uitbuiting wordt direct ingegrepen. De informatiepositie die de Koninklijke Marechaussee op deze wijze op Eindhoven Airport opbouwt in situaties waar (mogelijk) sprake is van mensenhandel is cruciaal en helpt (ook andere partners) om in de opsporing en vervolging de bewijslast rond te krijgen.
Hebben, naast Eindhoven Airport, nog andere kleine vliegvelden in de grensregio’s op deze manier een sleutelpositie in mensenhandel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee. In tegenstelling tot andere kleine vliegvelden in de grensregio’s kenmerkt Eindhoven Airport zich door een hoge frequentie van vluchten van en naar landen van waaruit mensenhandelaren opereren en waar slachtoffers van mensenhandel vandaan komen. Daarbij zijn de kosten voor vervoer relatief laag.
Het huren van kantoren door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van bedrijven die niet in Nederland gevestigd zijn |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Huur voor UWV-gebouwen verdwijnt naar belastingparadijzen»?1
UWV voert geen onderzoek uit naar de organisatie- en financieringsstructuur van de groep waartoe een verhuurder eventueel behoort. Evenmin wordt onderzoek gedaan naar de identiteit en de (fiscale) vestingplaatsen van de directe of indirecte aandeelhouders van de groep waar UWV van huurt. Het is voor UWV ondoenlijk de veelal complexe structuren te doorgronden. Wel doet UWV onderzoek naar de rechtstreekse verhuurder. Dit betekent dat UWV de Nederlandse en Duitse eigenaren waarmee huurovereenkomsten zijn gesloten kent, maar niet het concern waartoe zij mogelijkerwijs behoren.
UWV hanteert bij de selectie van te huren panden primair huisvestingtechnische overwegingen ingegeven door de wettelijke taken die het uitvoert en commerciële overwegingen. Aanvullend heeft UWV in zijn huurovereenkomsten een bepaling opgenomen waarmee de verhuurder verklaart de verwerving van het te huren pand rechtmatig te hebben gefinancierd. Tevens is opgenomen dat de verhuurder bij een eventuele verkoop gehouden is van de koper te bedingen dat ook de koper een dergelijke verklaring afgeeft. Ook gebruikt UWV zijn kennis van de vastgoedmarkt om de reputatie van de verhuurder te kunnen beoordelen.
Mijns inziens behoort de taak van UWV zich te beperken tot het sluiten van een rechtmatige huurovereenkomst met een verhuurder, waar onderzoek naar de organisatie- en financieringsstructuur van de groep waartoe deze verhuurder mogelijk behoort geen onderdeel is. De inrichting van de organisatie- en financieringsstructuur bij een verhuurder is de verantwoordelijkheid van deze verhuurder. De maatregelen die UWV treft, acht ik vanuit dit oogpunt voldoende.
Kunt u bevestigen dat het UWV kantoren huurt van bedrijven die gevestigd zijn in Gibraltar, Luxemburg en Cyprus? Zo nee, waarom niet?
UWV huurt 132 panden van Nederlandse en (vijf) Duitse eigenaren. In 2012 gaf UWV circa 81 miljoen euro aan huur uit. Van dit bedrag belandt circa 10 miljoen euro bij de Duitse eigenaren.
Er is derhalve geen sprake van huurovereenkomsten met eigenaren uit Gibraltar, Luxemburg en Cyprus. Wel kunnen de eigenaren in Nederland en Duitsland onderdeel zijn van een concern dat in andere landen opereert.
In hoeverre ontvangt Nederland van deze bedrijven die in het buitenland gevestigd zijn belasting?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan geen informatie over belastingaangelegenheden van individuele belastingplichtigen worden verstrekt.
In het algemeen geldt dat de belastingheffing over inkomsten uit onroerende zaken is toegewezen aan het land waarin de onroerende zaken zijn gelegen. Aangezien de panden waarvan UWV huurder is in Nederland zijn gelegen, zal de belastingheffing over inkomsten uit deze panden aan Nederland zijn toegewezen en de huurinkomsten minus de daarmee samenhangende kosten in Nederland aan heffing zijn onderworpen.
Kunt u toelichten of het UWV op de hoogte was van de achtergrond van de verhuurders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van het UWV dat het niet zijn taak is om uit te zoeken of eigenaren van de panden die het UWV huurt gebruik maken van belastingconstructies? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoeveel geld het UWV uitgeeft aan de huur van kantoren en welk deel daarvan terecht komt in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten of de bedrijven die eigenaar zijn van de kantoren die het UWV huurt, door gevestigd te zijn in landen als Gibraltar, Luxemburg en Cyprus, belasting in Nederland ontwijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het UWV geen kantoren zou moeten huren van bedrijven die Nederlandse belasting ontwijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoeveel inkomsten de Nederlandse staat misloopt doordat het UWV kantoren huurt bij bedrijven die niet in Nederland gevestigd zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de Nederlandse staat nog meer inkomsten misloopt doordat het UWV kantoren huurt van bedrijven die gevestigd zijn in het buitenland?
Zie antwoord vraag 3.
Het preventief vastzetten van ‘gevaarlijke eenlingen’ in verband met de troonswisseling |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel personen als zogeheten «gevaarlijke eenling» zijn opgepakt dan wel in de gaten zijn gehouden in verband met de troonswisseling op 30 april 2013?
Onder meer na Koninginnedag 2009 en Dodenherdenking 2010 is er in het algemeen en specifiek rondom zogenaamde Nationale Evenementen meer aandacht voor dreiging en risico dat kan uitgaan van eenlingen.
Met de term potentieel gewelddadige eenlingen wordt gedoeld op personen die zonder medewerking van anderen een dreiging vormen in woord of gedrag, als gevolg van een individueel doorlopen proces richting geweld. De potentieel gewelddadige eenling kan zich manifesteren in vele gedaanten: als een zogenoemde «straattaaldreiger1», als een verwarde of gefixeerde eenling, als een zogenoemde «systeemhater» of als een ideologisch geradicaliseerde eenling. De laatstgenoemde categorie valt onder de noemer terrorisme. Dat is niet vanzelfsprekend voor de eerste drie categorieën, al hebben hun daden en de effecten daarvan veel overeenkomsten met terrorisme.
Uitgangspunt is dat de politie zich richt op het zo spoedig mogelijk in beeld krijgen van potentieel gewelddadige eenlingen om in te kunnen schatten of er gevaar van deze personen uitgaat in relatie tot het specifieke evenement en/of de personen die hier aanwezig zijn en om zo nodig snel te kunnen interveniëren. Voor bekende potentieel gewelddadige eenlingen kan een plan van aanpak worden opgesteld met de beste wijze van interveniëren. De aanpak is erop gericht deze personen tijdig te signaleren en door middel van een persoonsgerichte aanpak de dreiging weg te nemen, te reduceren of hanteerbaar te maken tot een aanvaardbaar laag risico. De aanpak kan variëren van toeleiding tot zorg, een bezoek van de wijkagent en/of een aandachtsvestiging voor politiemensen ten tijde van het evenement.
In de aanloop naar de troonswisseling zijn door het bevoegd gezag een twintigtal personen in beeld gebracht en in een overzicht gezet. Op het overzicht staan personen die als potentieel gewelddadige eenlingen kunnen worden aangemerkt, aangevuld met personen die door hun gedrag in het verleden een mogelijk risico vormden voor een ongestoord verloop van de troonswisseling en/of daarbij gevaar konden veroorzaken in een menigte.
Tijdens de troonswisseling gold voor een deel van de personen op het overzicht de afspraak dat zij binnen het voor het publiek vrij toegankelijke gebied rondom de Dam (de zogenaamde ring 3) slechts geobserveerd dienden te worden. Een eventuele opdracht tot interventie naar aanleiding van de observatie was nadrukkelijk voorbehouden aan het bevoegd gezag in het beleidscentrum.
Voor 11 personen op de lijst was de waarschijnlijkheid en ernst van een verstoring dusdanig dat de politie door de burgemeester gemachtigd was, zonder tussenkomst van het beleidscentrum, van die personen te vorderen zich direct uit de ring 3 te verwijderen. Het niet voldoen aan deze vordering is strafbaar. Afspraak was dat in dergelijke gevallen tot aanhouding kon worden overgegaan.
Van een aantal personen bleek in de aanloop naar de troonswisseling dat de waarschijnlijkheid op verstoring van het evenement laag was omdat deze personen verbleven in een psychiatrische kliniek of detentiecentrum.
Met betrekking tot het verloop van de onterechte aanhouding van twee demonstranten op de Dam ten tijde van de troonswisseling verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van de leden Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2361, ingezonden 3 mei 2013) en Schouw (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2357, ingezonden 6 mei 2013) van uw Kamer.
Kunt u toelichten welk beleid het Openbaar Ministerie (OM) en de politie in de aanloop naar en tijdens nationale evenementen hanteren ten aanzien van die zogeheten «gevaarlijke eenlingen»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten welke categorieën personen (kunnen) worden aangemerkt al zogeheten «gevaarlijke eenling»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten welk concreet risico aanleiding kan zijn voor het OM en de politie om zogeheten «gevaarlijke eenlingen» op te pakken en preventief vast te houden gedurende evenementen?
De personen die als potentieel gevaarlijk bij de politie in beeld zijn rondom nationale evenementen kunnen niet zomaar worden «opgepakt of vastgehouden». Individuen kunnen door de politie alleen worden aangehouden of in verzekering worden gesteld als op dat moment tegen hen een verdenking bestaat van (onder andere het voorbereiden van of het doen van een poging tot het) het plegen van een strafbaar feit. Voor de regeling van de aanhouding en de inverzekeringstelling en de daartegen aan te wenden rechtsmiddelen verwijs ik naar Boek, titel IV, afdeling 1 van het Wetboek van Strafrecht. In andere gevallen is er geen wettelijke grond voor strafvorderlijke vrijheidsbenemende of – beperkende maatregelen door politie of het openbaar ministerie.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Welke rechtsmiddelen staan deze «gevaarlijke eenlingen» ter beschikking indien zij hun preventieve opsluiting dan wel opgelegde beperkingen willen aanvechten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten in hoeverre deze zogeheten «gevaarlijke eenlingen» de kans lopen bij ieder nationaal evenement preventief te worden vastgehouden?
Zie antwoord vraag 4.
Het door Internationaal Strafhof vrijgesproken verdachten |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de heer Ngudjolo op Nederlands grondgebied is vrijgelaten, hoewel het Internationaal Strafhof de verantwoordelijkheid heeft met derde landen afspraken te maken over de overbrenging van vrijgesproken verdachten? Betekent dit dat het Internationaal Strafhof haar plicht conform het zetelverdrag niet is nagekomen?
De rechters van het Internationaal Strafhof hebben de heer Ngudjolo in eerste aanleg vrijgesproken en zijn onmiddellijke invrijheidstelling gelast. Daaruit volgt niet het recht om in Nederland te verblijven. Uitgangspunt is dat het Internationaal Strafhof na vrijspraak zo spoedig mogelijk passende voorzieningen dient te treffen voor overbrenging van de betrokken persoon naar het land van herkomst of een derde staat. Uit het Zetelverdrag volgt dat de Nederlandse autoriteiten gehouden zijn om dit proces te faciliteren. Nederland heeft Ngudjolo conform het Zetelverdrag vervoerd naar het vertrekpunt uit Nederland. Betrokkene heeft tijdens dit proces verzocht om asiel. De behandeling van het verzoek maakt dat tot dusver overbrenging van betrokkene naar een derde land – voor zover hij niet terug kan keren naar de Democratische Republiek Congo – nog niet heeft plaatsgevonden.
Wat is de uitkomst van het gesprek dat u 15 februari jl. heeft gehad met de President van het Internationaal Strafhof? Welke «structurele» afspraken heeft u voor ogen?
Op 15 februari jl. hebben wij met de President van het Internationaal Strafhof gesproken over structurele afspraken met betrekking tot de procedure van overbrenging van getuigen, verdachten, vrijgesprokenen en veroordeelden van en naar het Internationaal Strafhof. Met de president van het Internationaal Strafhof hebben wij afgesproken dat Nederland en de griffie van het Internationaal Strafhof nadere afspraken zullen vormgeven.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Spekman en Timmermans over de weigering door Nederland op instigatie van het Internationaal Strafhof vier Congolese getuigen toe te laten tot de Nederlandse asielprocedure? Kunt u aangeven of zij nog gedetineerd zijn, wat de status van hun asielprocedure is en of er maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat soortgelijke gevallen zich in de toekomst nog zullen voordoen?
Ja. Deze uit buitenlandse detentie overgekomen getuigen zijn nog gedetineerd door het Internationaal Strafhof. Wat betreft de stand van de procedure hanteer ik het uitgangspunt dat ik niet inga op individuele zaken. De casuïstiek wordt betrokken bij het opstellen van de in het antwoord op vraag 2 genoemde structurele afspraken.
Is het mogelijk dat getuigen of vrijgesproken verdachten worden uitgesloten van asielbescherming omdat zij onder de 1F clausule van het VN Vluchtelingenverdrag vallen, terwijl zij niet naar hun land van herkomst kunnen worden teruggestuurd op basis van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Zo ja, wat zal de status zijn van deze mensen en wat zal uw beleid zijn ten aanzien van deze mensen?
Het is mogelijk dat ten aanzien van al dan niet gedetineerde getuigen of vrijgesproken verdachten die in Nederland asiel aanvragen wordt geoordeeld dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is. Daarbij kan het zijn dat tegelijkertijd ten aanzien van hen wordt geoordeeld dat zij niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst vanwege een reëel risico op een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Het is de verantwoordelijkheid van het Internationaal Strafhof om na getuigenis of vrijspraak zo spoedig mogelijk passende voorzieningen te treffen voor overbrenging van de betrokken persoon naar het land van herkomst of een derde staat. Voor hen die niet zonder meer kunnen terugkeren naar het land van herkomst dient het Internationaal Strafhof maatregelen te treffen opdat zij een veilig heenkomen vinden, in hun land van herkomst dan wel in een derde land. Voor zover deze personen op Nederlands grondgebied zouden komen te verblijven geldt voor hen het beleid gelijk andere vreemdelingen aan wie in Nederland artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen.
Bent u ervan op de hoogte dat sommige Rwandese verdachten die door het Rwanda Tribunaal in Arusha zijn vrijgesproken al jaren in Tanzania in een safehouse verblijven omdat zij niet veilig terug kunnen keren naar Rwanda en geen enkel derde land bereid is hen op te nemen? Is het mogelijk dat een soortgelijke situatie zich in Nederland kan voordoen ten aanzien van op basis van artikel 1F uitgesloten door het Internationaal Strafhof opgeroepen getuigen en vrijgesproken verdachten?
De situatie van de door u genoemde personen in Tanzania is mij bekend. In de structurele afspraken met het Internationaal Strafhof zal aandacht worden besteed aan het voorkomen van de door u geschetste situatie.
Bent u van mening dat een uiterst onwenselijke situatie zal ontstaan als door het Internationaal Strafhof opgeroepen getuigen en/of vrijgesproken verdachten in de Nederlandse illegaliteit zullen verdwijnen als niet uitzetbare 1F-er? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunnen door het Internationaal Strafhof opgeroepen getuigen en vrijgesproken verdachten die in Nederland op basis van artikel 1F van asielbescherming zijn uitgesloten, op basis van de Wet Internationale Misdrijven door het Nederlands openbaar ministerie worden vervolgd voor vermeende misdrijven die niet door het Internationaal Strafhof ten laste zijn gelegd?
Het kan voorkomen dat Nederland zelf rechtsmacht heeft en deze rechtsmacht ook kan uitoefenen over personen die als verdachte, getuige of anderszins ten behoeve van en op bevel of verzoek van het Internationaal Strafhof door de Nederlandse autoriteiten over Nederlands grondgebied naar het terrein van het Internationaal Strafhof worden geleid. Een eventuele aangifte tegen een persoon die naar het Internationaal Strafhof wordt geleid, of na vervulling van zijn taken of na afronding van zijn proces aldaar weer op de terugweg naar zijn staat van herkomst is, zal de officier van justitie reeds moeten afwijzen op de grond van strijdigheid met volkenrechtelijke verplichtingen die op Nederland als gastland van het Strafhof rusten (zie onder andere artikel 87 van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof en artikel 16 Wet internationale misdrijven). Indien betrokkene na een periode van vijftien dagen waarbinnen vertrek uit Nederland redelijkerwijs mogelijk was, nog in Nederland verblijft, vervalt deze immuniteit (artikel 87 lid 2 van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof).
Ben u van mening dat Nederland ten aanzien van mensen met een 1F status op basis van het aut dedere, aut judicare principe een plicht heeft tot vervolging van deze personen over te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag is een vreemdelingrechtelijke tegenwerping, tot stand gekomen na een bestuursrechtelijke procedure. Een dergelijke toets is wezenlijk anders dan de toets die geldt voor de vraag of strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd en mogelijk is. Een plicht om te vervolgen kan ten aanzien van een beperkt aantal misdrijven in sommige gevallen voortvloeien uit het internationale recht op grond van het aut dedere aut judicare-beginsel. Ook hier gaat het echter om wezenlijk andere criteria dan die gelden in het kader van de 1F-toets. Uit het enkele feit dat aan een persoon artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen vloeit dan ook geen strafrechtelijke vervolgingsplicht voort ten aanzien van die persoon.
Het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-398/11 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het arrest van het Europees Hof van Justitie in de zaak C-398/11, waarin het Hof in Luxemburg oordeelt dat op basis van richtlijn 2008/94, de (Ierse) staat aansprakelijk gesteld kan worden als bij een faillissement van een onderneming de deelnemers van de pensioenregeling de helft of meer van hun pensioenrechten verliezen?
Ja.
In welke gevallen kan als gevolg van het arrest C-398/11 de Nederlandse staat aansprakelijk worden gesteld voor verliezen bij pensioenfondsen en pensioenregelingen en in het geval van kortingen op pensioenen?
Het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Hogan (C-398/11) wordt op dit moment geanalyseerd. Daarbij wordt tevens nagegaan of er en zo ja, wat dan de gevolgen zijn voor Nederland. Ik zal Uw Kamer gaande het zomerreces van de resultaten van deze analyse op de hoogte brengen.
Als in de toekomst toezicht Europees geregeld gaat worden, kan er dan ook Europese aansprakelijkheid of een Europees garantiestelsel voor pensioenen ontstaan, waardoor alle Europeanen aangeslagen kunnen worden voor grote verliezen bij een fonds of pensioenregeling in een individuele lidstaat?
Er is geen voorstel van de Europese Commissie voor een regeling inzake Europese aansprakelijkheid of voor een Europees garantiestelsel voor pensioenen. Een dergelijk voorstel maakt ook geen onderdeel uit van de beleidsvoorstellen van de Europese Commissie in het Witboek Pensioenen.
Heeft de regering voorzien dat de door het Europese Hof gegeven uitleg de implicatie van richtlijn 2008/94 kon zijn en hoe heeft de regering zich bij de stemming in de Europese Raad opgesteld in 2008?
Nederland heeft ingestemd met richtlijn 2008/94/EG. De richtlijn betrof een aanpassing van richtlijn 80/987/EEG van 20 oktober 1980 aan de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Bij deze aanpassing is artikel 8, dat in het arrest Hogan centraal staat, ongewijzigd gebleven. Artikel 8 verplicht de lidstaten zich ervan te vergewissen dat de nodige maatregelen worden getroffen om de belangen van de werknemers bij insolventie te beschermen met betrekking tot hun verkregen rechten of hun rechten in wording op ouderdomsuitkeringen. De uitleg die in het arrest Hogan aan artikel 8 wordt gegeven was niet voorzienbaar ten tijde van de opname van dit artikel in richtlijn 80/987/EEG.
Wat heeft Nederland ingebracht als partij bij de rechtszaak bij het Hof?
Nederland heeft deelgenomen aan de mondelinge behandeling van de zaak bij het Hof van Justitie. Aanleiding hiervoor waren de schriftelijke opmerkingen van de Europese Commissie in deze zaak. De Europese Commissie stuurde in haar opmerkingen aan op een uitleg van de richtlijn waarbij de lidstaten ervoor moeten zorgen dat in geval van faillissement een bepaald minimumniveau aan pensioenrechten van werknemers wordt gegarandeerd. Verder vond de Commissie het niet noodzakelijk dat er een causaal verband wordt vastgesteld tussen het verlies van pensioenrechten en de insolventie van de werkgever. Tijdens de zitting heeft Nederland – net zoals Ierland – betoogd dat de richtlijn een inspanningsverplichting oplegt aan de lidstaten. De lidstaten zijn verplicht voorzieningen te treffen ter bescherming van de pensioenaanspraken van de werknemer bij insolventie, maar de richtlijn geeft geen garantie van pensioenaanspraken. Verder heeft Nederland naar voren gebracht dat voor de toepassing van artikel 8 van de richtlijn een causaal verband vereist is tussen een eventuele aantasting van de werknemersbelangen en de insolventie van de werkgever.
Kunt u alle gevolgen schetsen die het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-398/11 heeft voor de Nederlandse wetgeving en voor de Nederlandse staat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Intimidatie en beïnvloedingspraktijken van buitenlandse overheden bij asielzoekers en migranten naar aanleiding van het jaarverslag 2012 van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Zijn er bij de AIVD aanwijzingen dat, naast de Iraanse overheid en de Chinese overheid, zoals volgt uit het jaarverslag 2012 van de AIVD, ook de Russische overheid in Nederland Russische migranten en/of asielzoekers intimideert? Zo ja, in welke mate gebeurt dit?
Nee, er zijn op dit moment geen dergelijke aanwijzingen bij de AIVD bekend.
Hoe wordt er binnen de vreemdelingenketen omgegaan met meldingen van vreemdelingen over intimidatie door buitenlandse overheden binnen Nederland?
Indien de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) een melding ontvangt van een vreemdeling over intimidatie door een buitenlandse overheid binnen Nederland, wordt dit signaal doorgeleid naar de AIVD of, indien van toepassing, de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Hier is een speciale procedure voor ingericht.
Ook het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) informeert, conform de intern voorgeschreven regels, de AIVD indien een vreemdeling melding maakt van intimidatie door buitenlandse overheden.
Als er aanwijzingen zijn dat vreemdelingen worden geïntimideerd door buitenlandse overheden, doet de AIVD naslag en, indien daar aanleiding toe is, ook verder onderzoek.
Komt het voor dat binnen asielzoekerscentra vreemdelingen worden benaderd door buitenlandse geheime diensten? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Er zijn geen concrete aanwijzingen bekend dat buitenlandse geheime diensten bewoners van locaties van het COA benaderen.
Worden medewerkers binnen de vreemdelingenketen gescreend op mogelijke betrokkenheid bij buitenlandse geheime diensten?
Een toekomstig medewerker van de IND, de DT&V of het COA dient bij indiensttreding een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de IND en de DT&V is een beperkt aantal functies, soms vanwege specifieke taken binnen een functie, aangewezen als «vertrouwensfunctie». Het betreft bijvoorbeeld functies waarbij een persoon in aanraking komt met staatsgeheim gerubriceerde informatie of kwetsbare politie-informatie. Indien sprake is van een vertrouwensfunctie moet een veiligheidsonderzoek worden ondergaan. Dit veiligheidsonderzoek wordt in het civiele domein uitgevoerd door de AIVD en in het militaire domein door de MIVD. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan mogelijke betrokkenheid bij buitenlandse geheime diensten.
Van hoeveel vreemdelingen is u bekend dat zij worden geïntimideerd door buitenlandse overheden? Hoe waarborgt u de veiligheid van vreemdelingen die in Nederland geïntimideerd worden door buitenlandse overheden?
Over aantallen kan ik in het openbaar geen mededelingen doen. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden in een individuele zaak wordt bezien of, en zo ja welke, maatregelen passend zijn om de veiligheid van vreemdelingen te waarborgen.
Is er in de zaak Dolmatov onderzocht of er sprake is geweest van intimidatie door de Russische geheime dienst? Zo ja, wat was hier de uitkomst van? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Ja, dit is onderzocht. De uitkomst hiervan heeft de regering geen aanleiding gegeven tot het treffen van maatregelen. Voor het overige raakt de vraag aan het actueel kennisniveau van de AIVD. Daar kunnen in het openbaar geen uitspraken over worden gedaan.
Radarproblemen door windturbines |
|
Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wind turbines could allow enemy jets to sneak into British airspace»?1
Ja.
Deelt u de mening van het Britse Ministerie van Defensie, dat windmolens de militaire radarwaarnemingen kunnen hinderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, onder bepaalde omstandigheden kunnen windmolens en andere hoge bouwwerken radarbeelden verstoren door de reflectie en verstrooiing van radarsignalen.
Doen zich in Nederland situaties voor waarbij windmolens de militaire radarwaarneming van mogelijk vijandelijke vliegtuigen kunnen belemmeren en/of waarbij windmolens kunnen zorgen voor valse radarmeldingen van in werkelijkheid niet aanwezige vliegtuigen?
Ook in Nederland kunnen windmolens radarwaarnemingen hinderen. Hierover is de Kamer geïnformeerd in de brief van de minister van I&M van 25 april 2012 (Kamerstuk 31 936, nr. 110). Bij de bouw van windmolens gelden in Nederland specifieke regels die zijn vastgelegd in de Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro). Rond elke militaire radar ligt een zogeheten radarverstoringsgebied met een straal van 75 kilometer. Bij elkaar beslaan deze verstoringsgebieden het grootste deel van Nederland. Daarbinnen moeten alle bouwplannen voor windturbines aan de hand van een speciaal hiertoe ontwikkeld rekenmodel worden getoetst op mogelijke verstoring van de radarbeelden. Is de verstoring volgens dit model te groot dan kan het project niet, of alleen in gewijzigde vorm doorgaan. Verder worden de radarsystemen aangepast om de gevoeligheid voor verstoring door windmolens te verminderen.
Hoe vaak hebben zich sinds 2010 in Nederland dergelijke valse radarmeldingen voorgedaan en hoe is op dergelijke valse radarmeldingen gereageerd? Heeft dit wel eens geleid tot het inzetten van Nederlandse straaljagers? Zo ja, hoe vaak?
Bij elke radarmelding wordt een protocol gevolgd om het dreigingsniveau vast te stellen. Daarbij zijn sinds 2010 negen valse radarmeldingen geregistreerd. Omdat bij de uitvoering van het protocol steeds tijdig duidelijk werd dat het om een valse melding ging, is in geen enkel geval een jachtvliegtuig ingezet.
Wordt u tevoren geïnformeerd of geraadpleegd over voornemens tot het plaatsen van windmolens? Zo ja, heeft u juridische mogelijkheden om de plaatsing van windmolens te voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor militaire radarwaarnemingen? Hoe vaak heeft heeft u dergelijke middelen ingezet en met welk resultaat?
Zie antwoord vraag 3.
De administratieve detentie van Ahmad Qatamesh door Israël |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van Amnesty International «Israel release Palestinian prisoner of conscience and end the arbitraty detention of hundreds of other Palestinians»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Israëlische autoriteiten de administratieve detentie van schrijver en wetenschapper Ahmad Qatamesh opnieuw hebben verlengd en dat hij nu al meer dan twee jaar is opgesloten zonder dat hij van een strafbaar feit is beschuldigd of voor de rechter is gebracht? Indien nee, wat zijn dan de feiten?
Ja, deze feiten zijn correct. Ahmad Qatamesh werd op 11 maart 2011 gedetineerd. Recentelijk is zijn gevangenschap met zes maanden verlengd.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat Ahmad Qatamesh een gewetensgevangene is die enkel voor het vreedzaam verkondigen van zijn niet-gewelddadige politieke opvattingen gevangen wordt gehouden? Indien nee, waarom niet?
Voor het geven van een afgewogen oordeel hierover is onvoldoende informatie beschikbaar. Dit neemt niet weg dat het kabinet van mening is dat de detentie in overeenstemming dient te zijn met het internationaal recht.
Kunt u bevestigen dat de gezondheid van Ahmad Qatamesh de laatste tijd achteruit is gegaan, maar dat hij geen onafhankelijke arts kan raadplegen? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Indien ja, deelt u de opvatting van Amnesty International dat dit ingaat tegen door de VN vastgestelde standaarden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens het Palestijnse ministerie van Gevangenen Zaken is de gezondheid van Qatamesh de laatste tijd verslechterd. In het algemeen geldt op basis van het humanitair oorlogsrecht dat in administratieve detentie geplaatste personen te allen tijde humaan dienen te worden behandeld en dat de geneeskundige zorg dient te worden verschaft die noodzakelijk is voor de gezondheidstoestand. Dit geldt ook voor de behandeling van Qatamesh.
Is het waar dat Ahmad Qatamesh begin 2013 van de Ofer gevangenis op de bezette Westoever is verplaatst naar de Ramon gevangenis in het zuiden van Israël en dat het voor familieleden hierdoor veel moeilijker is geworden om hem te bezoeken? Indien nee, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Acht u het overbrenging van Ahmad Qatamesh naar Ramon een schending van het Vierde Verdrag van Genève? Indien nee, waarom niet?
Op basis van het Vierde Verdrag van Genève mogen personen in administratieve detentie niet worden overgebracht of gedeporteerd naar het grondgebied van de bezettende mogendheid. Met de overbrenging van Ahmad Qatamesh van de Ofer gevangenis op de Westoever naar de Ramon gevangenis in Israël lijkt dan ook sprake te zijn van een schending van het humanitair oorlogsrecht.
Bent u bereid de Israëlische regering op te roepen Ahmad Qatamesh onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en in EU verband aandacht voor deze zaak te vragen? Indien nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de situatie van de Palestijnse gevangenen in Israëlische detentie prominente aandacht verdient. De situatie wordt door Nederland en de EU nauwgezet gevolgd en geregeld opgebracht in contacten met de Israëlische regering.
Bent u bereid Israël op te roepen het gebruik van administratieve detentie stop te zetten en alle administratieve gevangenen vrij te laten of hen voor een herkenbaar strafbaar feit te berechten volgens internationale regels voor een eerlijk proces? Indien nee, waarom niet?
Op basis van het humanitair oorlogsrecht is detentie om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Nederland en de EU dringen aan op strikte naleving van deze waarborgen.
Zie ook de antwoorden op vragen gesteld door de leden Bonis, Van Bommel, Sjoerdsma en Van Ojik over Palestijnse gevangenen in Israëlische detentie, ingezonden op 11 maart 2012 met kenmerk 2013Z04752.
Het bericht dat een dorststaker een verblijfsvergunning heeft gekregen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat een asielzoeker uit Kameroen, die in dorststaking is gegaan, een verblijfsvergunning heeft gekregen?1
Zoals uw Kamer bekend is, vind ik het niet wenselijk om bij de beantwoording van kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak. Dit geldt ook voor een deel van de hier gestelde vragen die een individueel karakter hebben. Wel licht ik graag het relevante beleid toe en beantwoord ik graag de gestelde beleidsmatige vragen.
Het voeren van een honger- of dorststaking of andere protestactie is geen grond om aan vreemdelingen die daar geen recht op hebben alsnog verblijf te geven. Tegelijk kan het niet zo zijn dat vreemdelingen die een protestactie zijn gestart daarmee worden uitgesloten van vergunningverlening. Het is daarom van belang om ook bij vreemdelingen die een protestactie zijn gestart oog te houden voor indicaties in het individuele dossier die een grond vormen voor verblijf en hieraan gevolg te geven indien aangewezen. Een honger- of dorsstaking is geen grond.
Zo ja, op welke grond is deze vergunning verleend en waarom is afgeweken van het principe niet toe te geven aan een honger- of dorststaking omdat andere asielzoekers dit dan ook als pressiemiddel gaan gebruiken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het een zeer ongewenst signaal is richting andere vreemdelingen en hun advocaten wanneer u zich onder druk laat zetten en dat daarmee het hek van de dam is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid hier niet meer voor te zwichten omdat dit alle toelatingscriteria waardeloos maakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De huisvesting van het UWV |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving van Quote over de huurbaas van het UWV?1
Ja.
Kunt u aangeven welk deel van de UWV-huisvesting wordt gehuurd van bedrijven die in belastingparadijzen2 zijn gevestigd, en welke huursom daar jaarlijks mee gemoeid is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Namens mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, onder wiens portefeuille de huisvesting van het UWV valt, laat ik u weten dat UWV panden van Nederlandse en (vijf) Duitse eigenaren huurt. In 2012 gaf UWV circa 81 miljoen euro aan huur uit. Van dit bedrag belandt circa 10 miljoen euro bij de Duitse eigenaren. Gezien de organisatie- en financieringsstructuur van een eigenaar kan het voorkomen dat de vestigingsplaats van de groep waartoe de eigenaar behoort anders is dan de vestigingsplaats van de eigenaar waarmee UWV een huurovereenkomst heeft gesloten. UWV verricht geen onderzoek naar deze structuur alvorens een overeenkomst te sluiten.
Zie ook de beantwoording van mijn collega van Sociale Zaken op vragen van het lid Ulenbelt (SP) over «het huren van kantoren door UWV van bedrijven die niet in Nederland gevestigd zijn» (kenmerk: 2013Z08910).
Kunt u aangeven hoeveel procent van de totale Rijkshuisvesting wordt gehuurd van bedrijven die in «belastingparadijzen» zijn gevestigd, en welke huursom daar jaarlijks mee gemoeid is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Rijksgebouwendienst (Rgd) beheert een gedeelte van de totale rijkshuisvesting. De Rgd beheert huurovereenkomsten die afgesloten zijn met eigenaren die gevestigd zijn in Nederland of Duitsland. Deze eigenaren kunnen onderdeel zijn van een groter concern. De Rgd doet geen onderzoek of en in hoeverre verhuurders de betaling van belasting vermijden en/of naar het buitenland verleggen als onderdeel van een groter concern.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de overheid en de aan haar gelieerde instellingen huren van bedrijven die zijn gevestigd in «belastingparadijzen»? Kunt u dit toelichten?
Mijn uitgangspunt is dat de overheid in beginsel geen zaken moet doen met bedrijven die zich schuldig maken aan criminele activiteiten. Het staat bedrijven echter vrij om hun vestigingsplaats te kiezen.
Kunt u aangeven op welke wijze in de selectieprocedure en tenders voor Rijkshuisvesting wordt geborgd dat er niet wordt gehuurd van bedrijven die in «belastingparadijzen' zijn gevestigd?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Bumpy start for Pan European MOOCS” |
|
Karin Straus (VVD), Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Science Guide bericht «Bumpy start for Pan European MOOCs»?1
Ja.
Bent u bekend met Open Educational Resources (OER) en Massive Open Online Courses (MOOCs) en bent u bekend met het OpenupEd initiatief; een pan Europees platform voor MOOCs waaraan ook de Nederlandse Open Universiteit deelneemt?
Ja.
Is het waar dat in de Verenigde Staten 32% van de studenten minimaal één online cursus volgt? Kunt u een inschatting geven van het aantal studenten dat in Nederland gebruik maakt van online onderwijs?
Als ik me beperk tot hoger onderwijs is de enige mij bekende bron waarin een vergelijkbaar cijfer gepresenteerd wordt het rapport «Going the Distance: Online Education in the United States, 2011» van de Babson Survey Research Group. Daarin wordt het aantal studenten aan graadverlenende instellingen voor postsecundair onderwijs dat zich voor ten minste één online module inschrijft in het najaar van 2010 geschat op 31,3% van het totale aantal inschrijvingen. Een jaar later is het aantal inschrijvingen voor een online cursus in het najaarsemester van 2011 gestegen naar 6.7 miljoen, een toename van 570.000 studenten ten opzichte van het jaar daarvoor (http://www.onlinelearningsurvey.com/highered.html ).
Hoeveel studenten in het Nederlandse hoger onderwijs gebruik maken van online onderwijs is niet bekend. De studenten aan de Open Universiteit kunnen aangemerkt worden als studenten die online onderwijs volgen. In 2011 verwelkomde de OU 5.750 nieuwe studenten. Gedurende dat jaar hadden 25.938 studenten de beschikking over inschrijvingsrechten. Vele van de overige universiteiten en hogescholen bieden online onderwijsmateriaal aan, zoals webcolleges, en in toenemende mate ook open leermateriaal. Voorts bieden ook de particuliere onderwijsinstellingen die in het hoger onderwijs actief zijn online onderwijs aan. Hiervan bestaan geen centrale registraties.
Opvallend is de recente toename van het aantal studenten die deelnemen aan open online onderwijs. Op Coursera, een platform voor massive open online courses (MOOC’s) dat in april 2012 is gestart, hadden zich in mei 2013 3.5 miljoen «studenten» ingeschreven voor een van de 370 cursussen van de 69 universiteiten die toen bij Coursera waren aangesloten. Ook het aanbod van open courseware is de laatste tien jaar wereldwijd sterk toegenomen.
Welke mogelijkheden ziet u voor ICT ondersteund leren in het algemeen en MOOCs in het bijzonder voor het onderwijs in Nederland? Zijn er initiatieven om dit te bevorderen of bestaan er regulerings- of wettelijke beperkingen die een ontwikkeling in de weg staan? Zo ja, welke?
ICT-ondersteund leren en open online onderwijs bieden voor het Nederlandse hoger onderwijs grote kansen. Open online onderwijs breekt door, en het Nederlandse hoger onderwijs heeft de potentie om een van de koplopers te worden. In SURF werken hogescholen, universiteiten en onderzoeksinstellingen sinds 1987 samen aan grensverleggende ICT-innovaties, met als doel de kwaliteit van het hoger onderwijs en onderzoek te verbeteren. Open online onderwijs, MOOC’s en Open Educational Resources zijn prominente aandachtsgebieden binnen SURF, onder meer binnen het innovatieprogramma Open Educational Resources.
Een prominent overheidsinitiatief op het gebied van Open Educational Resources is Wikiwijs, dat in 2010 gestart is en waaraan ook het hoger onderwijs deelneemt. Wikiwijs is een open op internet gebaseerd platform, waar docenten open leermiddelen kunnen vinden, gebruiken (door)ontwikkelen en delen. Wikiwijs richt zich niet op leerlingen en studenten.
Nederland steunt de OER Declaration van UNESCO, en is betrokken bij het Opening up Education initiatief van de Europese Commissie.
Op dit moment ben ik mij aan het oriënteren op wat MOOC’s voor het hoger onderwijs kunnen betekenen en wat de rol van de overheid hierbij zou kunnen of moeten zijn. Opheffen van mogelijke belemmeringen in wet- en regelgeving voor de geschetste ontwikkeling maakt hiervan deel uit. Ik heb uw Kamer toegezegd hierover in het komend najaar een beleidsbrief te sturen.
De biermarkt en het markt- en procedeergedrag van Heineken |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het markt- en procedeergedrag van Heineken?1
Ja.
Bent u bekend met de klachten dat Heineken nietsontziend te werk zou gaan, zich bedient van intimidatie van afnemers (caféhouders) en werknemers, eindeloos procedeert en bedrijven het faillissement induwt? Zo ja, hoe kwalificeert u dan het markt- en procedeergedrag van Heineken?
In het artikel waarnaar u verwijst, wordt ingegaan op juridische geschillen tussen private partijen, waarbij ik als Minister van Economische Zaken geen partij ben. Ik kan mij daarom niet uitlaten over het door de auteur van dit ingezonden opiniestuk vermeende procedeergedrag.
Wel kan marktgedrag door een onderneming aanleiding geven tot ingrijpen indien sprake is van een overtreding van de Mededingingswet. Het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om toe te zien op de naleving van de Mededingingswet. De ACM kan, als zij daartoe aanleiding ziet, uit eigen beweging of op basis van signalen onderzoek doen naar mogelijke overtredingen van het mededingingsrecht.
Wat is uw reactie op de stelling dat het markt- en procedeergedrag van Heineken niet zakelijk is, maar dat de juridische dienst en de pr-afdeling op de persoon spelen, waarbij het zou gaan om «gekwetste Heineken ego’s»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot de eigen gedragscode van Heineken? Hoe verhoudt het markt- en procedeergedrag van Heineken zich tot maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Autoriteit Consument & Markt (ACM) reeds begonnen met een onderzoek naar misbruik van de economische machtspositie (artikel 24 Mw) door Heineken? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het onderzoeksbelang doet de ACM geen uitspraken over (mogelijke) lopende onderzoeken naar overtredingen van de Mededingingswet. De ACM maakt momenteel een analyse van de horecabiermarkt naar aanleiding van berichtgeving, rapporten en signalen over deze markt. Dit is tevens aan de orde geweest tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van de begroting van Economische Zaken. In deze analyse bekijkt de ACM welke invloed de overeenkomsten tussen brouwers en horecaondernemers hebben op de markt en of deze overeenkomsten aanleiding geven voor de ACM om op te treden op grond van de Mededingingswet. Ook kijkt de ACM in deze analyse of er sprake is van voldoende concurrentie op de horecabiermarkt. Ik verwacht uw Kamer op korte termijn te kunnen informeren over de uitkomsten van de analyse van de ACM.
Deelt u de mening dat er in de biermarkt sprake is van oligopolistische marktstructuur en zeer ongelijke machtsverhoudingen tussen brouwers en caféhouders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het markt- en procedeergedrag van Heineken te bestempelen als «misbruik van recht»? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat de rechtsstaat niet een vehikel mag zijn om de mededinging te beperken of uit schakelen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, kan ik mij niet uitlaten over het markt- en procedeergedrag van Heineken, omdat het om geschillen tussen private partijen gaat waarbij ik als Minister van Economische Zaken geen partij ben. Het staat elke partij in Nederland vrij om de rechter in te schakelen bij een juridisch geschil. Het is vervolgens aan de rechter om een uitspraak te doen in dat geschil, nadat deze beide partijen gehoord heeft. Het voeren van juridische procedures als zodanig kan geen overtreding van de Mededingingswet opleveren. Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven onderzoekt de ACM momenteel of de overeenkomsten tussen brouwers en horecaondernemers aanleiding geven om op te treden op grond van de Mededingingswet.
In hoeverre valt Heineken onder de in november 2011 overeengekomen gedragscode voor de levensmiddelenindustrie, de zogenaamde «Principles of good practice»? In hoeverre is het markt- en procedeergedrag van Heineken hiermee in overeenstemming?
In Nederland wordt op dit moment gewerkt aan de vormgeving van een tweetal pilots om oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan. Deze pilots worden gefaciliteerd door het Ministerie van Economische Zaken en worden vormgegeven in de agrofoodsector en de sector mode, textiel en schoenen. Bij deze pilots wordt gebruikgemaakt van de op Europees niveau overeengekomen «Principles of good practice». Een overleggroep waarin LTO Nederland, de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) zijn vertegenwoordigd, houdt zich bezig met de voorbereiding van de pilot gedragscode eerlijke handelspraktijken voor de agrofoodsector. Heineken Nederland B.V. is lid van de FNLI. Zoals ik heb toegezegd, zal ik uw Kamer voor 1 september 2013 informeren over de vormgeving van deze pilots en begin 2014 over de resultaten daarvan.
Kan ook overwogen worden om de regels voor oneerlijke handelspraktijken, die sinds enige jaren gelden voor consumenten, uit te breiden naar bedrijven?
Ik ben hier geen voorstander van. De regels waarop wordt gedoeld zien specifiek op het tegengaan van praktijken van ondernemingen die oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Deze regels zijn niet zonder meer bruikbaar om van toepassing te worden verklaard op de relatie tussen ondernemingen, zoals leveranciers en afnemers. Ook verhoudt het van toepassing verklaren van deze regels zich slecht met de uitkomsten van het rapport van onderzoeksbureau SEO dat op 30 januari 2013 naar uw Kamer is gestuurd.2 In dit rapport wordt geconcludeerd dat zelfregulering de aangewezen route is om het probleem van oneerlijke handelspraktijken tussen leveranciers en afnemers op te lossen en niet het stellen van nieuwe (wettelijke) regels.
Het bericht “Nederland laat fiscale kansen liggen om verder te vergroenen” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland laat fiscale kansen liggen om verder te vergroenen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het KPMG-rapport dat Nederland tot de middenmoot behoort van landen die actief zijn met fiscale stimulering van vergroening?
In de Green tax index van KPMG worden op 9 verschillende groene beleidsterreinen de scores van 21 landen vergeleken. In deze studie worden verschillende punten toegekend aan groene belastingen dan wel groene belastingvoordelen op basis van de potentie van de maatregel om het gedrag te beïnvloeden. Deze puntentoedeling is subjectief. Daarnaast is het onderzoek kwalitatief of, zoals KPMG zelf aangeeft, «indicatief» en niet in eerste instantie bedoeld om landen te vergelijken. Interessant is wel dat de Green tax index van KPMG groene belastingvoordelen afzonderlijk in kaart brengt.
Uit de OESO-studie «Taxation, Innovation and the Environment» uit 2011 blijkt dat Nederland een van de koplopers is op het gebied van milieubelastingen. In deze studie wordt voor alle OESO-landen de opbrengst van milieubelastingen gerelateerd aan het BBP. Alleen Denemarken heeft volgens die studie naar verhouding een groter aandeel milieubelastingen dan Nederland. Onder andere door de invoering van de opslag duurzame energie zal de opbrengst van belastingen en heffingen op energie de komende jaren fors stijgen.
Ook andere studies van de OESO laten zien dat Nederland ten opzichte van andere landen vooroploopt op het gebied van milieubelastingen. Onderstaande figuren komen uit het OESO rapport «Taxing Energy Use, a graphical analysis, 2013.» In deze grafieken is nog geen rekening gehouden met de per 1 januari 2013 ingevoerde Opslag duurzame energie.
Welke fiscale maatregelen die vergroening stimuleren zijn de afgelopen drie jaar in Nederland ingevoerd op rijksniveau?
In het Begrotingsakkoord 2013 is een aantal vergroeningsmaatregelen opgenomen die per 2013 zijn ingevoerd. De energiebelastingtarieven op aardgas zijn verhoogd, de vrijstelling in de kolenbelasting voor elektriciteitsproductie is afgeschaft en de tariefsdifferentiatie voor mobiele werktuigen en tractoren (rode diesel) is afgeschaft.
Ook per 1 januari 2013 is de opslag duurzame energie ingevoerd. De opslag duurzame energie vindt plaats via een opslag op de energierekening analoog aan de energiebelasting. In het regeerakkoord is opgenomen dat deze opslag in 2013 € 100 miljoen aan opbrengst moet realiseren ter dekking van de uitgaven voor de SDE+. Structureel moet de opslag vanaf 2020 € 3 miljard gaan opleveren. Dit staat dan gelijk aan ruim 85% van de huidige opbrengst van de energiebelasting. Daarnaast heeft het kabinet aangegeven een verlaagd energiebelastingtarief voor lokale duurzame energie in te voeren.
De BPM die oorspronkelijk op de catalogusprijs was gebaseerd, is stapsgewijs omgebouwd naar een volledige CO2-heffing. Het percentage catalogusprijs als component van de grondslag voor de BPM was in 2010 27,4%, in 2011 19,0% en in 2012 11,1%. De catalogusprijs is sinds 1 januari 2013 geen component meer van de belastinggrondslag voor de BPM; de BPM wordt sindsdien uitsluitend nog berekend op basis van de absolute CO2-uitstoot. De CO2-grenzen in de BPM worden jaarlijks aangescherpt en aangepast aan de inflatie
Tot en met 2013 geldt in de MRB tijdelijk een nul-tarief voor zeer zuinige auto's (benzine 110 gr/km, diesel 95 gr/km). Tot en met 2015 geldt een vrijstelling in de MRB voor auto’s die 50 gram CO2 of minder per kilometer uitstoten. Voorts wordt de vrijstelling voor oldtimers vanaf 1 januari 2014 afgeschaft waarbij de hobbyklassiekers worden ontzien.
Voor personenauto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km die in 2012 en 2013 worden aangeschaft, geldt gedurende 60 maanden een 0%-tarief voor de bijtelling. Voor personenauto's met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km die in de periode 2014 en 2015 worden aangeschaft, geldt gedurende 60 maanden een 7%-tarief voor de bijtelling. Ook de grenzen voor 14% en 20% bijtelling wijzigen de komende jaren.
Met ingang van 1 januari 2014 zal de accijns op diesel met 3 cent per liter en die op LPG met 7 cent per liter worden verhoogd.
Naast voornoemde maatregelen zijn er ook bestaande faciliteiten die het investeren in bepaalde bedrijfsmiddelen bevorderen. Een actueel overzicht van groene belastingen en groene belasting elementen is opgenomen in het antwoord op vraag 5.
Welke fiscale maatregelen die vergroening stimuleren zijn de afgelopen drie jaar beperkt of verdwenen op rijksniveau?
De afvalstoffen-, grondwater- en verpakkingenbelastingen zijn per 1/1/2012 afgeschaft. Afgezet tegen de relatief geringe opbrengst van deze belastingen waren de uitvoeringskosten van deze belastingen relatief hoog. Beleidsmatig hadden deze instrumenten bovendien weinig toegevoegde waarde omdat op de betrokken beleidsterreinen al gerichte regulering tot stand is gekomen die effectief aanhaakt op de activiteiten op dat gebied.
De korting in de BPM voor een dieselroetfilter affabriek is vervallen per 1 januari 2011, omdat tegenwoordig alle auto’s al beschikken over een roetfilter.
Tot slot is de heffingskorting groen beleggen in stappen teruggebracht van 1,3% naar 0,7%. Wel is besloten om deze heffingskorting niet verder af te bouwen.
Deelt u de mening van Barend van Bergen, partner bij KPMG Advisory, dat fiscale vergroening positieve effecten heeft op innovatie, milieu en duurzaamheid? Zo ja, bent u vanuit dit oogpunt bereid meer werk te maken van fiscale vergroening?
Ik deel de mening dat fiscale vergroening positieve effecten kan hebben op innovatie, milieu en duurzaamheid. Om die reden is de afgelopen jaren al veel aan fiscale vergroening gedaan en kennen we veel groene belastingen en belastingelementen.
Tabel 1 geeft daarvan een overzicht. In dit schema zijn innovatie-stimulerende belastingen/belastinguitgaven niet opgenomen. Ook is niet gekeken naar groene «onderdelen» van faciliteiten, zoals de stimulering van het milieu via de ANBI-regeling en de giftenaftrek of de hypotheekrenteaftrek met betrekking tot extra leenruimte voor energiebesparende verbeteringen aan het huis.
De ruimte voor vergroeningsmaatregelen wordt begrensd door een aantal randvoorwaarden, zoals de mogelijke gevolgen voor het level playing field en beperking van grenseffecten. Dit beperkt de mogelijkheden om vergroening te stimuleren door een verschuiving van vaste lasten naar variabele lasten, bijvoorbeeld via verhoging van de accijns.
Energiebelasting (op elektriciteit en gas)
4.277
Opslag duurzame energie (ter financiering van de SDE+)
100
Accijns op benzine (incl. COVA = voorraadheffing)
3.941
Accijns op diesel/LPG (incl. COVA)
3.880
Kolenbelasting
105
Verlaagd btw-tarief op het aanbrengen van energiebesparing-gericht isolatiemateriaal aan woningen (ouder dan 2 jaar)
Ca. –37
Motorrijtuigenbelasting (MRB) (gedifferentieerd naar gewicht en dus indirect op brandstofverbruik en dus CO2-uitstoot)
3.541
Belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) (met als grondslag de CO2-uitstoot van het voertuig en met vrijstelling voor zeer-zuinige auto’s)
1.266
Belasting op zware motorrijtuigen
134
Gedifferentieerde bijtelling op basis van CO2-uitstoot voor de «auto van de zaak» met vrijstelling van bijtelling voor zeer zuinige auto’s (auto’s met een uitstoot van minder dan 50 gr/km)
–254
Nihiltarief MRB zeer zuinige auto’s
–250
Stimulans Euro-6 dieselpersonenauto’s
–9
Belasting op leidingwater
127
Groen beleggen: vrijstelling box 3
–74
Groen beleggen: heffingskorting
–42
Energie-investeringsaftrek (EIA)
–151
milieuinvesteringsaftrek (MIA)
–101
Willekeurige afschrijving milieuinvesteringen (Vamil)
–24
Vrijstelling bos- en natuurterreinen box 3
–7
Natuurschoonwet
nb
Vrijstelling natuurgrond overdrachtsbelasting
–5
Bosbouwvrijstelling in winstsfeer
–1
Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer in winstsfeer
–8
Geluidsheffing burgerluchtvaart (I&M)
55
56
49
42
35
Belasting op verontreiniging oppervlaktewater van Rijkswaterstaat (I&M)
30
23
15
22
20
Heffing verontreiniging oppervlaktewater van waterschappen (Waterschappen)
1.238
1.249
1.088
1.127
1.174
Rioolheffing (gemeentelijk)
1.094
1.163
1.246
1.302
1.363
Bron: CEP 2013 en voor lokale belastingen CBS.
Hoe beoordeelt u de relatie tussen werkgelegenheid en fiscale vergroening in het licht van een opmerking van voornoemd KPMG-partner dat fiscale stimulering van vergroening ook bijdraagt aan de werkgelegenheid en ook de Europese Commissie lidstaten aanmoedigt om meer werk te maken van fiscale vergroening, omdat dit bijdraagt aan het creëren van meer werkgelegenheid?
Het is goed om te bedenken dat een milieubelasting in feite ook een belasting op arbeid is, zij het een indirecte. Via hogere prijzen daalt de koopkracht van de werknemer immers. De Studiecommissie Belastingstelsel2 concludeerde daarom in 2010 dat een schuif van de inkomstenbelasting naar milieubelastingen – zoals bij invoering van de Regulerende Energiebelasting is gebeurd – alleen positief voor de arbeidsmarkt zal zijn indien de verlaging van de inkomstenbelasting vooral bij werkenden neerslaat. Een andere mogelijkheid is een terugsluis via de WW-premies voor werkgevers. Ook hier geldt echter dat deze verlaging van de arbeidskosten in ieder geval deels teniet wordt gedaan door de opwaartse druk op de lonen als gevolg van de hogere energiekosten (via de inflatie). De commissie concludeerde verder dat grote effecten op de CO2-uitstoot op dit moment vooral te bereiken zijn via internationaal gecoördineerde acties, zoals een verhoging van de minimumtarieven en de introductie van een duidelijker CO2-element in de energiebelastingrichtlijn, het verbreden van het instrument van emissiehandel en het afschaffen van de internationale accijnsvrijstellingen voor de (zee)scheepvaart en de luchtvaart.
Overigens zal de werkgelegenheid in «groene» sectoren als gevolg van de fiscale vergroening wel stijgen – omdat «groene» producten in relatieve zin goedkoper worden –, maar dit zal naar verwachting worden gecompenseerd door een afname van de werkgelegenheid in andere sectoren.
Hoe beoordeelt u, meer speciefek, de relatie tussen het geven van fiscale voordelen aan vergroeners en de werkgelegenheid? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen het effect op de werkgelegenheid op korte termijn (5 jaar) en het structurele effect op de werkgelegenheid?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de relatie tussen fiscale «boetes» op vervuiling en de werkgelegenheid op korte termijn (5 jaar)?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de analyse van het Centraal Planbureau (CPB) die schat dat het structurele effect van fiscale boetes op de werkgelegenheid positief is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u vanuit het oogpunt van het stimuleren van de werkgelegenheid bereid meer werk te maken van fiscale vergroening? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor is aangeven, kent Nederland al relatief veel groene belastingen en groene belastingelementen ten opzichte van andere landen. Volgens de studiecommissie belastingstelsel brengt het verhogen van bestaande milieubelastingen maar beperkte milieueffecten met zich mee o.a. vanwege samenloop met het emissiehandel systeem en grenseffecten.3 Nieuwe milieubelastingen bereiken het meeste effect wanneer ze Europees worden ingevoerd. Zo wordt bijvoorbeeld in het wijzigingsvoorstel van de richtlijn energiebelastingen voorgesteld de tarieven meer te baseren op een CO2-deel en een energiedeel. Het kabinet vindt dit een interessante gedachte.
De impact van de veranderende Nederlandse energiemarkt |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overcapaciteit dwingt producenten centrales te sluiten»1 en de studie van PricewaterhouseCoopers (PwC) en IPA Energy + Water Economics (IPA) «Financial and economic impact of a changing energy market»?2
Ja.
Komen de belangrijkste inzichten en verwachtingen overeen met uw informatie en toekomstbeeld, met name de constatering dat zowel gas- als kolencentrales de komende jaren verliesgevend zijn, wanneer alle kosten worden meegerekend, en dat zelfs nieuwe kolencentrales hun investering niet terugverdienen en dat tot 2020 mogelijk 7,3 GW aan capaciteit uit de markt wordt genomen? Kunt u dit toelichten?
In mijn brief over de Energiewende schets ik het volgende beeld van de markt voor conventionele elektriciteitsproductie in Nederland. Door de combinatie van een lager dan verwachte elektriciteitsvraag en de toegenomen import uit Duitsland hebben vrijwel alle conventionele elektriciteitscentrales in Nederland te maken met tegenvallende marktomstandigheden in de vorm van lagere elektriciteitsprijzen. Uit signalen van de markt blijkt dat met name gascentrales minder draaiuren kunnen maken. Gascentrales bevinden zich thans bovenin de «merit order» en worden daardoor als eerste uit de markt geduwd. Hierbij speelt ook mee dat de gasprijzen relatief hoog zijn ten opzichte van de kolenprijzen en dat de CO2-prijs laag is.
Dit blijkt ook uit cijfers van het CBS: tussen 2010 en 2012 is de inzet van aardgas voor elektriciteitsproductie afgenomen van 664 PJ naar 507 PJ.3
Dit marktbeeld komt in grote lijnen overeen met het onderzoek van PwC en IPA. Binnen deze marktomstandigheden acht ik de verwachting van PwC dat er een sanering in het Nederlandse productiepark zal plaatsvinden reëel. In hoeverre die sanering daadwerkelijk zal plaatsvinden, op welke termijn en in welke omvang, is een zaak van de markt. Energiebedrijven maken daarbij hun eigen afwegingen op basis van hun kosten, inkomsten en marktverwachtingen.
Ik heb geen inzicht in winst- of verliesgevendheid van individuele elektriciteitscentrales. Dit is de verantwoordelijkheid van de eigenaren en exploitanten van die centrales.
Deelt u de conclusies van het rapport dat de bijstook van biomassa noodzakelijk is voor het behalen van de doelstelling voor duurzame energie in 2020?
Bij haar analyse van de milieu en natuureffecten van het regeerakkoord heeft het Planbureau voor de Leefomgeving geconcludeerd dat alle goedkopere opties, waaronder bij- en meestook van biomassa, vrijwel volledig moeten worden benut om de doelstelling te realiseren.4 Ik sluit dan ook geen enkele hernieuwbare energietechnologie uit voor de realisatie van de doelstelling. Conform de systematiek van de SDE+ bepaald de markt uiteindelijk hoe groot de bijdrage van specifieke technologieën is.
Welke negatieve maatschappelijke gevolgen en risico’s heeft de in dit rapport verwachte onvermijdelijke sanering van het huidige productiepark op korte en op langere termijn? Deelt u de conclusie dat de leveringszekerheid, gezien de blijvend slechte financiële resultaten van de sector, op lange termijn in gevaar kan komen in bepaalde scenario’s? Op welke wijze wilt u met de negatieve maatschappelijke gevolgen en risico’s omgaan, zoals de langetermijnrisico’s voor de leveringszekerheid? Wilt u (beleids)maatregelen treffen? Hoe wilt u voorkomen dat door de introductie van een capaciteitstarief in omringende landen ons investeringsklimaat, vergeleken met andere landen, verder verslechtert?
TenneT monitort de leveringszekerheid en brengt hierover jaarlijks een rapportage uit. Uit het meest recente rapport van TenneT blijkt dat de leveringszekerheid tot en met 2019 gewaarborgd is.
Ook tot 2027 verwacht TenneT (met een wat grotere onzekerheidsmarge) voldoende aanbod van elektriciteit om in de binnenlandse vraag te voorzien.5 Dit sluit aan bij de conclusie van PwC en IPA dat de leveringszekerheid niet in het geding is.
Ook ten aanzien van de betaalbaarheid verwacht ik geen directe negatieve consequenties van een eventuele sanering van het productiepark. Deze sanering is immers mede het gevolg van relatief lage elektriciteitsprijzen. Wel constateer ik een toenemend prijsverschil tussen Nederland en Duitsland, hetgeen negatieve consequenties kan hebben voor de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie. Zie mijn brief over de Energiewende voor mijn beleidsmaatregelen in dezen.
Ten aanzien van het belang van een schone energievoorziening geldt dat het ETS zeker stelt dat de CO2-reductiedoelstelling wordt gehaald in de sectoren die onder het ETS vallen. De genoemde ontwikkelingen hebben dan ook geen effect op de totale CO2-uitstoot in Europa. Verder hebben PwC en IPA het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling in hun analyses als uitgangspunt genomen. De geschetste ontwikkelingen doen hier dan ook geen afbreuk aan.
Een eventuele sanering van het Nederlandse productiepark kan negatieve effecten hebben op de werkgelegenheid in de Nederlandse (conventionele) energiesector. Met de maatregelen zoals genoemd in mijn brief over de Energiewende beoog ik het gelijke speelveld tussen Nederland en de ons omringende landen te waarborgen.
Vindt u het getuigen van een stabiel en betrouwbaar investeringsklimaat dat het kabinet energieproducenten in 2004 heeft gevraagd te investeren in kolencentrales3 en dat deze nieuwe kolencentrales mede door de introductie van een nationale kolenbelasting hun investering niet zullen terugverdienen?
In een geliberaliseerde elektriciteitsmarkt zijn investeringen in nieuwe productiecapaciteit voor rekening en risico van marktpartijen. Zij treffen investeringen op basis van hun eigen marktinschattingen en kosten- en batenafwegingen, waarbij zij ook inschattingen maken ten aanzien van mogelijke veranderingen in het overheidsbeleid (reguleringsrisico). In het begrotingsakkoord van 26 april 2012 heeft een meerderheid in uw Kamer zich voorstander betoond van het schrappen van de inputvrijstelling voor kolencentrales. Het kabinet heeft die lijn gecontinueerd.
Deelt u de mening dat nationale maatregelen, zoals de kolentaks, om de CO2-uitstoot van de elektriciteitsproducenten te verlagen onwenselijk zijn, omdat ze de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse energieproducenten verder verzwakken, midden in een recessie banen kosten en vanwege het zogenoemde «waterbedeffect» van het emissiehandelssysteem niet leiden tot CO2-reductie op Europees niveau?
Nederland is onderdeel van het Europese systeem voor de handel in CO2-emissies (ETS). De CO2-uitstoot blijft in dit systeem onder het plafond zoals dat is vastgelegd. Binnen dit systeem leiden nationale maatregelen voor CO2-reductie in sectoren die onder het ETS vallen slechts tot extra emissieruimte in andere landen die onderdeel zijn van het systeem (het «waterbedeffect»). Nationale maatregelen voor CO2-reductie in ETS-sectoren leiden dan ook niet tot extra CO2-reductie in de EU, maar brengen wel extra kosten met zich mee voor Nederland. Ik acht dergelijke maatregelen daarom niet zinvol.
De inrichting van de politie dienstencentra |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw argumentatie om niet te kiezen voor één landelijk politiedienstencentrum maar dit te spreiden over drie dienstencentra, omdat daarmee optimaal tegemoet gekomen kan worden aan het behoud van bestaande en toekomstige werkgelegenheid en een maximale reisafstand van 1,5 uur bij deze keuze leidend is, omdat – gelet op de politie-cao – die maximale reisafstand nog passend is?1
Rekening houdend met een efficiëntere bedrijfsvoering en het behoud van bestaande en toekomstige werkgelegenheid is het besluit genomen tot het oprichten van één politiedienstencentrum met drie locaties. Dit maakt onderdeel uit van de totale vorming van de Nationale Politie zoals in het inrichtingsplan nationale politie en realisatieplan nationale politie is beschreven (29 628 nr. 346). De vorming van de nationale politie leidt tot een personele reorganisatie. Hiertoe zijn afspraken gemaakt met de vakorganisaties, onder andere in een aangepast Landelijk Sociaal Statuut (LSS).
De vorming van de nationale politie betekent onder meer dat in totaal bijna 3.100 fte van de circa 8.500 fte niet-operationele sterkte bij de NP ondergebracht worden bij de drie locaties van het politiedienstencentrum. De overige niet-operationele sterkte werkt gedeconcentreerd in de eenheden.
In mijn brief van 14 december 2012 heb ik inderdaad aangegeven dat een reisduur van 1,5 uur nog passend is. Met de vakorganisaties zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop in de reorganisatie zo veel mogelijk kan worden voorkomen dat medewerkers worden aangewezen als herplaatsingskandidaat. Het is echter niet geheel uitgesloten dat medewerkers – mede door de gemaakte keuzes bij de inrichting van de PDC-locaties – toch herplaatsingskandidaat worden. In de politie-cao (Arbeidsvoorwaardenakkoord 2012–2014) is echter een werkzekerheidsgarantie overeengekomen, waarbij met toepassing van het LSS de werkgever ervoor zal zorgdragen dat medewerkers «die bedreigd worden door de reorganisatie» een passende functie zullen krijgen binnen of buiten de politie.
De rechtspositie van de politie voorziet in een sociaal vangnet, dat in goed overleg met de vakorganisaties tot stand is gekomen. Naast de algemene toepassing van bijvoorbeeld het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie (Brvvp) dat voorziet in kilometervergoedingen en een verhuiskostenvergoeding, voorziet het sociaal flankerend beleid uit het LSS bij reorganisaties in onder meer salarisgarantietermijnen, een loonsuppletieregeling, een vertrekstimuleringspremie en een aanvullende kilometervergoeding (met afbouw). Ook zullen werknemers die in verband met de reorganisatie door de vorming van de Nationale Politie op een lagere functie worden geplaatst op termijn weer terug gebracht worden naar hun oude niveau.
Momenteel is de Korpschef in overleg met de medezeggenschap om te bezien hoe de inrichting van de drie locaties van het PDC de desbetreffende medewerkers raakt en wordt er afgesproken hoe uitvoering wordt gegeven aan de afspraken in de politie-CAO en het LSS.
Klopt het dat in het huisvestingsplan voor de ondersteunende diensten gehele diensten alsnog ondergebracht worden bij één van de dienstencentra? Waarom heeft u voor een dergelijke spreiding gekozen?2
Ja. De geconcentreerde taken van het PDC worden op basis van inhoud en noodzakelijke samenhang gehuisvest op één of meerdere van de drie PDC-locaties. Dit heeft ertoe geleid dat bepaalde ondersteunende diensten geheel ondergebracht worden bij één PDC-locatie. Op die manier wordt het best gehoor gegeven aan de afspraken uit het Inrichtingsplan dat het korps zo snel mogelijk in werking komt en dat de benodigde verbetering van effectiviteit en efficiency in de bedrijfsvoering wordt gerealiseerd.
Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere voornemen om rekening te houden met het huidige personeel en de afspraken in de politie-cao? Deelt u de mening dat door het onderbrengen van diensten in één van de drie dienstencentra (en dus niet te kiezen voor een gelijkmatige spreiding van diensten over deze drie dienstencentra) u deze afspraken niet na kunt komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent deze keuze voor het huidige ondersteunende personeel dat nu niet gespreid gaan worden over de drie dienstencentra?
Slechts een deel van de ondersteunende taken wordt ondergebracht bij één van de drie PDC-locaties. Het overige deel van de ondersteunende taken van elke eenheid wordt dicht bij de eenheden, in circa 50 gemeenten, gehuisvest.
De gevolgen voor medewerkers zijn sterk afhankelijk van de functie die men nu uitvoert. De basisregel is: mens volgt functie. Afhankelijk van de matching met het Landelijk Functiehuis Nationale Politie (LFNP) en het plaatsingsproces worden de gevolgen voor het personeel inzichtelijk.
Klopt het dat met dit plan de helft van alle arbeidsplaatsen op ondersteunend gebied komt te vervallen, waardoor dus ongeveer 5.200 banen verloren gaan? Zo ja, waarom is het nodig zoveel arbeidsplaatsen te schrappen? Wat is het gevolg voor de kwaliteit van het politiewerk?
Nee. In het Inrichtingsplan is aangegeven dat in het korps bijna 8.500 fte werkzaam zal zijn in de niet-operationele sterkte. Ten tijde van het opstellen van het Inrichtingsplan was bijna 11.000 fte werkzaam in de niet-operationele sterkte. Door het concentreren, professionaliseren en uniformeren van de bedrijfsvoering is het mogelijk om deze reductie van circa 2.500 fte waar te maken. Hierbij blijft de kwaliteit van de uitvoering minimaal behouden. Inmiddels is de volledige niet-operationele sterkte door tijdelijke extra fte’s voor het Aanvalsprogramma IV vastgesteld op circa 9.000 fte. Door de vacaturestop volgend op het vrijwillige vertrek en de natuurlijke uitstroom van medewerkers is de hoeveelheid medewerkers in de niet-operationele sterkte momenteel gedaald naar circa 10.500 fte. De komende jaren is dus sprake van een verdere daling van het aantal arbeidsplaatsen met circa 1.500 fte. Ook dit zal worden opgevangen met natuurlijk verloop. Met het oog op de werkzekerheidsgarantie, kan ik u verzekeren dat er voor deze daling geen gedwongen ontslagen zullen vallen.
Hoe gaat u uw afspraak met de bonden nakomen om deze reorganisatie zo sociaal mogelijk te laten verlopen? Kunt u aangeven wat u voor deze mensen gaat doen? Kunnen zij binnen de politieorganisatie aan het werk blijven? Zo nee, hoe gaat u dan zorgen dat zij elders aan een baan komen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe definitief is dit huisvestingsplan? Gaat u hierover nog in overleg met de bonden en de ondernemingsraden? Zo nee, waarom niet?
De formatieverdeling PDC is een aangelegenheid die formeel de medezeggenschap toekomt en niet de vakorganisaties. De verdeling is dan ook als voorgenomen besluit ter advies voorgelegd aan de medezeggenschap, de centrale ondernemingsraad van het korps. De korpschef voert met hen als bestuurder in de zin van de WOR het overleg. De vakorganisaties hebben tegelijkertijd vragen gesteld over het voorstel. De korpsleiding zal deze vragen uiteraard beantwoorden. De Korpsleiding is zich zeer bewust van de impact die deze reorganisatie op de medewerkers heeft en spant zich ten volste in om de reorganisatie voor allen zo goed mogelijk te laten verlopen.
Het belastingtarief voor alternatieve genezers |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin voor de verschuldigdheid van omzetbelasting een magnetiseur gelijk is gesteld aan een psycholoog?1
Ja.
Hoe kan het dat gespreksbehandelingen, verricht door een alternatieve genezer, volgens de Nederlandse wet op dezelfde voet zijn vrijgesteld van omzetbelasting als psychologen, zonder dat dezelfde opleidingseisen worden gesteld en zonder dat is aangetoond dat deze behandeling ook effectief werkt en/of kwalitatief van minimaal hetzelfde niveau is? Kunt u dit toelichten?
In het tijdvak waarin de genoemde procedure speelt – 2004 tot en met 2007 – waren volgens de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) de diensten door psychologen vrijgesteld van btw. In de Wet waren geen opleidingseisen genoemd. Dit neemt niet weg dat ik van mening ben dat de vrijstelling alleen geldt voor de gezondheidskundige diensten van gediplomeerde psychologen. Het Gerechtshof legt de wettelijke term «psycholoog» alleen uit naar spraakgebruik. Dit is naar mijn oordeel een te ruime uitleg van het begrip «diensten van een psycholoog» als bedoeld in de vrijstellingsbepaling. Daarom heb ik dan ook cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.
De Wet is aangescherpt per 1 januari 2013. Met ingang van die datum is voor de (para)medische vrijstellingsbepaling aangesloten bij de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG). De vrijstelling voor psychologische diensten is beperkt tot alleen door gezondheidszorgpsychologen (GZ-psychologen) geleverde diensten. Voor enkele differentiaties die met betrekking tot opleidingsduur en -niveau gelijkwaardig zijn aan die van een GZ-psycholoog, namelijk de kinder- en jeugdpsycholoog (inclusief specialist), de psycholoog arbeid en gezondheid en de orthopedagoog-generalist, blijft de btw-vrijstelling voorlopig gelden op grond van het fiscale neutraliteitsbeginsel.
Deelt u de mening dat deze uitkomst onwenselijk is? Zo niet, bent u bereid de wet op dit punt aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat op grond van EU-richtlijnen komt vast te staan dat behandelingen in de vorm van magnetiseren, die naar nationaal recht niet zijn vrijgesteld van omzetbelasting, op grond van deze Europese regels wél moeten worden vrijgesteld van omzetbelasting? Vindt u deze uitkomst wenselijk?
De heffing van omzetbelasting vindt plaats op grond van de Wet, die gebaseerd is op de EU-Richtlijn 2006/112/EG. Volgens deze Richtlijn is vrijgesteld van btw de gezondheidskundige verzorging van de mens in het kader van de uitoefening van medische en paramedische beroepen. Lidstaten omschrijven deze medische en paramedische beroepen zelf. Daarnaast zijn lidstaten, zoals Nederland, op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie verplicht om soortgelijke gezondheidskundige diensten, die dus met elkaar concurreren, voor de btw gelijk te behandelen (Hof van Justitie van 27 april 2006, C-443/04). Van een gelijkwaardig niveau van psychologische dienstverlening door een magnetiseur is ten opzichte van een gediplomeerd psycholoog alleen sprake als blijkt dat de magnetiseur psychologische diensten verricht en een beroepsopleiding heeft gevolgd die gelijkwaardig is aan de beroepsopleiding van een gediplomeerd psycholoog.
Het Gerechtshof is er vanuit gegaan dat de opleiding van de magnetiseur gelijkwaardig is aan de opleiding van een psycholoog. Dit is een feitelijke oordeel dat in cassatie alleen kan worden bestreden als het onbegrijpelijk is. Naar mijn mening is dat het geval omdat het gerechtshof de opleiding tot magnetiseur niet heeft vergeleken met de opleiding tot academisch gevormd psycholoog. Voor de toepassing van de vrijstelling op de diensten van een magnetiseur is echter verder ook noodzakelijk dat een psycholoog dezelfde werkzaamheden verricht en daarvoor wordt vrijgesteld van btw. Bij de dienst bestaande uit het magnetiseren is dit niet het geval. Psychologen verrichten geen behandelingen door middel van magnetiseren en als ze dat zouden doen, zou daarvoor de wettelijke vrijstelling niet van toepassing zijn. Inmiddels heb ik beroep in cassatie tegen het oordeel van het Gerechtshof aangetekend. Voor de belastingplicht van andere alternatieve genezers heeft deze uitspraak geen gevolgen.
Wat vindt u ervan dat vanwege Europese regels een magnetiseur is gelijkgesteld aan een psycholoog of psychiater?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de Europese Unie niet de bevoegdheid moet hebben om te bepalen welke alternatieve geneeswijzen al dan niet vrijgesteld moeten worden van de (nationale) omzetbelastingverplichting? Zo niet, wat gaat u ondernemen om dit te veranderen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de reikwijdte van deze ruime interpretatie van deze EU-richtlijnen door het Gerechtshof? Wat betekent dit voor de belastingplicht van andere alternatieve genezers?
Zie antwoord vraag 4.
Indien cassatie wordt ingesteld en volledige beantwoording van deze vragen om die reden nog niet mogelijk zou zijn, bent u dan bereid de Kamer in uw antwoorden te informeren voor zover mogelijk en de overige antwoorden op een later moment aan de Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht: ‘OM te traag in verkrachtingszaak’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM te traag in verkrachtingszaak»?1
Ja.
Klopt het dat een verkrachter van een (destijds) 14-jarig meisje strafkorting krijgt omdat de zaak om onverklaarbare redenen te lang op de plank is blijven liggen bij politie en het Openbaar Ministerie (OM)?
De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat zij in een vergelijkbaar geval een gevangenisstraf van 3 jaar zou hebben geëist, conform de hiervoor geldende uitgangspunten van het OM. In plaats daarvan heeft zij vanwege het grote tijdsverloop twee jaar geëist. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Deze straf is dus hoger dan de door het OM gevorderde straf. De verdachte is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan.
Hoeveel strafkorting heeft deze verkrachter gehad?
Zie antwoord vraag 2.
Komt het vaker voor dat de redelijke termijn wordt overschreden waardoor strafkorting kan volgen zonder dat daarvoor een goede reden is?
Het komt vaker voor dat er strafkorting volgt wegens het overschrijden van de redelijke termijn. Daarvoor kunnen diverse redenen zijn, zoals de werkdruk bij politie en OM of een gebrek aan zittingscapaciteit bij de rechterlijke macht.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat criminelen strafkorting krijgen en dat er daarom alles aan gedaan moet worden om de redelijke termijn niet te overschrijden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het uiterst onwenselijk is dat verdachten strafkorting krijgen omdat hun zaak niet binnen een redelijke termijn wordt behandeld. Een goede en tijdige afhandeling van strafzaken is een belangrijke opdracht voor mijn ministerie. Begin 2010 is het verkorten van de doorlooptijden in de strafrechtsketen dan ook benoemd als een ketenomvattende prioriteit. Binnen de strafrechtsketen worden dan ook veel inspanningen verricht om strafzaken efficiënter te behandelen en de termijnen voor de afdoening van strafzaken te bekorten. Ik wijs u in dit verband op de invoering van de OM-afdoening, de ZSM-werkwijze en het Programma Herontwerp Keten Strafrechtelijke Handhaving.
Hoe bestaat het dat een officier van justitie zelf om strafkorting vraagt, omdat hij zelf ook geen goede reden meer kan vinden voor de enorme vertraging?
Het OM is gehouden met alle omstandigheden van het geval rekening te houden bij het formuleren van een strafeis, ook als deze omstandigheden in het voordeel van de verdachte uitvallen.
Wat is de reden van de vertraging en welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat dit in het vervolg niet meer mogelijk is?
In de onderhavige casus bleek het niet mogelijk te achterhalen waarom niet reeds na het opnemen van de aangifte in 2003 aanvullend onderzoek is verricht.
Inmiddels worden alle aangiften in zedenzaken in Noord-Nederland binnen korte tijd na het opnemen ervan besproken met het OM. Bezien wordt welke onderzoekshandelingen nog verricht moeten worden. Daarnaast bewaakt het OM structureel de voortgang van alle zedenzaken in een maandelijks overleg. Afgesproken is dat de politie Noord-Nederland zedenzaken uiterlijk 6 maanden na het doen van aangifte instuurt naar het OM. Waar deze termijn niet wordt gehaald, is daarvoor een duidelijke aanleiding.
Ik zie in bovenstaande uiteenzetting van de gang van zaken geen aanleiding voor het nemen van maatregelen tegen personen.
Zoals ik u eerder onder meer per brief van 23 november 2012 heb gemeld stel ik een hoge prioriteit bij het versterken van de prestaties van de strafrechtketen. Zo wil ik dat de strafrechtketen zaken sneller, beter, slimmer en transparanter afdoet. Ik zal u nog voor het zomerreces informeren over mijn ambities ten aanzien van deze versterking, de doelstellingen die ik hiertoe formuleer en de maatregelen die ik tref.
Welke maatregelen zullen worden genomen tegen de hiervoor verantwoordelijke personen?
Zie antwoord vraag 7.
Het schrappen van de PV-vergoeding |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u voornemens bent om de vergoeding aan gemeenten op basis van het aantal uitgeschreven bekeuringen op grond van de plaatselijke verordening af te schaffen? Zo ja, waarom? Wat zijn hiervan de gevolgen voor gemeenten?1
Ik ben nog in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de vergoedingsregeling voor gemeenten met betrekking tot de bestuurlijke strafbeschikking overlast. Zodra er meer bekend is, zal ik uw Kamer informeren.
Hoe draagt dit voornemen volgens u bij aan de veiligheid van Nederland in het algemeen en van gemeenten in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de vrees dat gemeenten met het schrappen van deze vergoeding financieel in de problemen kunnen komen indien zij de gemeentelijke handhaving op hetzelfde niveau willen houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de analyse dat met deze maatregel de lasten geheel bij gemeenten worden gelegd en de lusten aan het rijk toekomen, aangezien gemeenten de kosten maken voor de handhaving en het rijk de opbrengsten van de bekeuringen opstrijkt? Deelt u de mening dat hiermee de bezuiniging wel erg makkelijk op gemeenten wordt afschoven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben gemeenten de vrijheid om niet langer te handhaven op deze gebieden, indien de vergoeding vanuit het rijk zou komen te vervallen? Wat betekent het voor de schatkist als gemeenten dit instrument niet meer toe zouden passen, aangezien de opbrengsten van dergelijke bekeuringen aan het rijk toekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u overlast, verloedering en ander asociaal gedrag aanpakken als gemeenten niet langer (kunnen) handhaven op deze gebieden? Gaat de politie daar dan weer een rol in krijgen? Acht u dit haalbaar en wenselijk, gezien de toch al hoge werkdruk van agenten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijke alternatieven ziet u voor deze vergoedingen? Waarom heeft u dit niet onderzocht voor u besloot om de vergoeding te schrappen?2
Zie antwoord vraag 1.
Het aantal verkeersdoden in 2012 |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
In uw brief1 over het aantal verkeersdoden in 2012 schrijft u dat het aantal ouderen (65-plus) dat omkomt in het verkeer hoog blijft: 244 van de 650; kunt u aangeven wat u gaat doen om het aantal verkeersdoden van 65 jaar en ouder terug te dringen?
In september 2012 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd (kamerstuk 29 398 nr 340) over 23 extra maatregelen die ik samen met decentrale overheden, maatschappelijke organisaties en onderzoeksinstituten heb afgesproken om de verkeersveiligheid met fietsers en ouderen voorop, te verbeteren.
Bent u ook in overleg met de ouderenbonden en organisaties als Veilig Verkeer Nederland, de Fietsersbond en de ANWB om ook dit specifieke probleem aan te pakken? Zo niet, staat u daar voor open?
Ja. Sinds 2009 doe ik dat structureel met het programma «Blijf Veilig Mobiel» waarin 10 organisaties op landelijk niveau samenwerken om senioren te stimuleren langer veilig mobiel te blijven: ANBO, ANWB, CG-Raad, Fietsersbond, NVVS, Oogvereniging, PCOB, samenwerkende ROV’s, Unie KBO en Veilig Verkeer Nederland. Ik ondersteun het samenwerkingsverband inhoudelijk en financieel. Op de website www.blijfveiligmobiel.nl vindt u tips, tests en praktische informatie over verschillende soorten vervoer. Daarnaast brengen de betrokken organisaties de ontwikkelde informatie onder de aandacht van hun achterban.
Uit de cijfers komt naar voren dat meer dan de helft van het aantal verkeersdoden op de fiets een 65-plusser was; kunt u aangeven wat het aantal ongelukken met gewone fietsen en wat het aantal ongelukken met elektrische fietsen was?
De reguliere politieregistratie geeft hiervoor geen aparte cijfers. Daarom heb ik onderzoek naar ongevallen met de elektrische fiets laten uitvoeren door VeiligheidNL. Dit rapport is beschikbaar op de website van VeiligheidNL. Een van de conclusies is dat de kenmerken van een elektrische fietsongeval met senioren niet afwijken van de kenmerken voor fietsongevallen met senioren in het algemeen. Ook heb ik de SWOV opdracht gegeven tot een nadere dieptestudie naar ongevallen onder fietsende senioren. Deze resultaten verwacht ik eind 2013.
Bent u bereid om het voertuigreglement zodanig aan te passen dat fietsen voor ouderen veiliger wordt?
Auto’s worden steeds veiliger voor kwetsbare verkeersdeelnemers. Dat komt door Europese voertuigeisen en doordat de voertuigindustrie zelf auto's steeds veiliger maakt. De EuroNCAP rating (het systeem waarbij veiliger auto's meer sterren krijgen, tot maximaal 5) speelt hierbij een centrale rol. Het is voor auto's sinds 2009 niet mogelijk 5 sterren te behalen zonder bescherming voor kwetsbare verkeersdeelnemers te bieden. Ook Nederland draagt bij aan kennis om auto’s veiliger te maken voor kwetsbare verkeersdeelnemers. Zo heb ik met de ontwikkeling van de fietsersairbag een impuls gegeven. In november 2012 is het prototype gedemonstreerd.
Aanpassen van de Regeling Voertuigen is nog niet aan de orde. Daarvoor zijn deze technieken niet ver genoeg ontwikkeld. Daarnaast moet op Europese schaal draagvlak voor dergelijke verplichtingen zijn, omdat deze voertuigeisen altijd op Europese schaal worden vastgesteld.
Senioren kunnen zelf ook maatregelen nemen. Op mijn verzoek heeft de Fietsersbond in 2012 seniorvriendelijke fietsproducten getest zoals spiegels en trappers. De resultaten zijn door de partners van Blijf Veilig Mobiel onder de aandacht gebracht bij hun achterban.
In de bijlage bij uw brief wordt aangegeven dat er in 2012 doden als gevolg van een ongeluk met een gemotoriseerd invalidenvoertuig te betreuren vielen en dat het vaak ouderen zijn die bij dergelijke ongelukken om het leven komen; welke maatregelen wilt u nemen om dit aantal, en het aantal bestuurders van scootmobielen dat na een ongeval in het ziekenhuis belandt, terug te dringen?
Blijf Veilig Mobiel heeft een cursusboek «Scoot veilig» ontwikkeld en begin vorig jaar aan alle Nederlandse gemeenten aangeboden. Dit cursusboek biedt een gemeente materiaal om een cursus over het veilig gebruik van de scootmobiel te kunnen geven aan nieuwe en ervaren scootmobielgebruikers. Onlangs is de keuzewijzer scootmobiel ontwikkeld om particulieren en professionals te helpen bij het maken van de juiste keuze voor een scootmobiel. De keuzewijzer wordt door de Blijf Veilig Mobiel partners onder de aandacht gebracht bij de achterban.
Daarnaast heb ik VeiligheidNL opdracht gegeven onderzoek te doen naar ongevallen met scootmobielen. Dit onderzoek wordt voor de zomer afgerond.