De vervuiling van supermarktproducten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw vervuilende stoffen aangetroffen in voedsel supermarkten»?1
Ja.
Kunt u specificeren in welke producten de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) mineral oil aromatic hydrocarbons (MOAH) en/of mineral oil saturated hydrocarbons (MOSH) heeft gevonden? Kunt u hierbij ook aangeven welke hoeveelheden van deze stoffen zijn gevonden in de producten en welke gevaren dit voor de volksgezondheid oplevert? Indien dit niet mogelijk is, waarom niet?
Het bericht «Opnieuw vervuilende stoffen aangetroffen in voedsel supermarkten»2 is niet gebaseerd op gegevens van de NVWA maar op onderzoek van de niet-gouvernementele organisatie Foodwatch3.
In mijn antwoorden van 23 november 20154 op vragen van het lid Dik-Faber heb ik aangegeven dat de NVWA op dit moment niet op de aanwezigheid van de minerale oliën MOAH en MOSH in levensmiddelen controleert. De NVWA voert deze controles nu nog niet uit omdat er geen specifieke wettelijke limieten zijn en er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat. Nederland zal, zoals ik in mijn antwoorden van 22 juni 20165 op aanvullende vragen van het lid Dik-Faber heb aangegeven, binnenkort deelnemen aan Europees monitoringsonderzoek naar minerale oliën in levensmiddelen. Dit onderzoek wordt nu voorbereid en zal in 2017 nog doorlopen.
Zoals ik in de antwoorden van 23 november 2015 heb aangegeven, ontbreken specifieke wettelijke limieten omdat het nog onduidelijk is welke schadelijke stoffen in de minerale oliën het precies betreft en in welke mate deze schadelijk zijn en omdat geschikte analysemethoden nog niet beschikbaar zijn. De nationale en Europese regelgeving schrijft wel voor dat verpakkingsmaterialen geen stoffen mogen afgeven in hoeveelheden die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid. Omdat er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat, heeft de NVWA geen basis om op te treden. In mijn antwoord van 22 juni 2016 heb ik aangegeven dat van het vaststellen van wettelijke normen pas sprake kan zijn als de resultaten van het Europese onderzoek bekend zijn. Op basis van die resultaten zal bezien worden of maatregelen noodzakelijk zijn en welke maatregelen dan het meest geschikt zijn om de gevonden risico’s te borgen.
Tot slot wil ik benadrukken dat bedrijven (producenten en supermarkten) de verantwoordelijkheid hebben te zorgen dat de producten die zij op de markt brengen veilig zijn. Zoals ik in mijn antwoord van 22 juni jl. heb aangegeven onderneemt de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) actie en zal ik de ontwikkelde instrumenten laten toetsen op volledigheid en effectiviteit. Recent hebben enkele supermarkten aangegeven normen te gaan stellen aan de aanwezigheid van minerale oliën in producten.
Is het gebruik van MOAH en/of MOSH in voedselverpakkingen verboden? Zo ja, welke straf staat hierop en welke straf is er opgelegd aan de supermarkten waar deze stoffen werden aangetroffen en aan de producenten van deze producten? Zo nee, waarom niet en zou hierin een wijziging moeten komen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie heeft de NVWA ondernomen naar aanleiding van haar ontdekkingen? Worden de producten waarin MOAH en/of MOSH zijn aangetroffen teruggeroepen door de supermarkten? Zo ja, op welke termijn moeten alle producten uit de supermarkt zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Doet de NVWA vervolgonderzoek naar alle producten waarin mogelijk MOAH en/of MOSH zitten? Zo ja, wanneer zal dit onderzoek zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie gaat u ondernemen naar aanleiding van de bevindingen van de NVWA, mede in het oog nemende dat u al eerder de supermarkten had opgeroepen om vervuiling van hun producten aan te pakken? Bent u bereid hardere actie te ondernemen dan opnieuw een oproep te doen, aangezien dit geen effect heeft gehad?
Zie antwoord vraag 2.
De controle van biologische bedrijven met het Skal-keurmerk |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven op welke wijze Stichting Skal (hierna: Skal) na de certificering van een biologisch bedrijf de controle en hercertificering van dergelijke bedrijven uitvoert/laat uitvoeren en welke private bedrijven hierbij betrokken zijn?
Skal voert de eerste certificering (het toelatingsonderzoek) en de hercertificering (eens per 3 jaar) van de bedrijven altijd zelf uit. Een deel van de andere inspecties wordt uitbesteed aan Control Union (CU), zoals de wettelijk verplichte jaarlijkse inspecties.
Is het waar dat deze controles veelal plaatsvinden door inspecteurs van ingehuurde bedrijven en niet door inspecteurs van Skal zelf? Kunt u aangeven welk percentages van deze controles door ingehuurde inspecteurs plaatsvindt?
Volgens het jaarplan 2016 doet Skal 57% van de inspecties zelf en voert CU de resterende 43% van de inspecties uit. In de loop van 2016 is de controlecapaciteit van Skal fors uitgebreid, zodat het percentage inspecties dat Skal zelf uitvoert in 2017 toeneemt tot circa 70%.
Op welke wijze worden deze ingehuurde bedrijven uitbetaald door Skal? Hoe worden de tarieven voor deze controles vastgesteld?
Aan de geregistreerden bij Skal worden de inspecties doorberekend volgens vaste tarieven, die jaarlijks worden vastgesteld en door mij worden goedgekeurd. De onderlinge verrekening door Skal met CU vindt plaats op basis van daadwerkelijke inspectietijd en een voorrijdtarief.
Kunt u aangeven welk bedrag jaarlijks gemoeid is met de controle van biologische bedrijven en hoeveel door Skal wordt doorbetaald voor de diensten van private bedrijven?
De totale begroting van Skal 2016 bedraagt € 3,7 miljoen. In deze begroting is € 800.000,-- gereserveerd voor de kosten van de door CU uitgevoerde inspecties.
Is het waar dat Skal voor de controles voornamelijk gebruik maakt van één bedrijf, namelijk Control Union?
Voor de inspecties maakt Skal gebruik van de diensten van CU. Voor overige controles, zoals monsternames, worden ook andere bedrijven ingehuurd. Ook wordt gebruik gemaakt van verschillende laboratoria.
Hebben andere certificeringsinstanties ook de mogelijkheid om inspecties, controles en certificeringen uit te voeren namens Skal? Zo ja, hoe verklaart u dan dat één bedrijf een dergelijk groot deel van de markt in handen heeft? Zo nee, waarom niet?
In het verleden hebben andere private partijen ook inspecties voor Skal uitgevoerd. Momenteel is CU echter de enige partij die namens Skal inspecties uitvoert. Om meerdere redenen is het efficiënter om met een beperkt aantal partijen samen te werken:
Kennis en ervaring worden op deze wijze gebundeld. Indien gebruik gemaakt wordt van meerdere controle-instanties, zal er sprake zijn van meer versnippering. Momenteel werkt Skal aan een toekomstplan om de inspectiestructuur anders te organiseren, waarbij een steeds groter deel van de inspecties door Skal-inspecteurs zal worden uitgevoerd om de bundeling van kennis en ervaring nog meer te versterken.
Bent u er zich van bewust dat bedrijven in de landbouwsector die (gedeeltelijk) willen overstappen op biologische landbouw genoodzaakt zijn om zaken te doen met één specifieke certificeringsinstantie, waardoor zij geneigd zijn om de controle en certificering van andere producten ook door deze instantie te laten uitvoeren, waardoor andere certificeringsinstanties als het ware uit de markt gedrukt worden? Wat is uw reactie hierop?
Ja, Nederland heeft bewust gekozen voor een eenduidige structuur van controles, vanwege het voordeel van een effectieve aansturing door de bevoegde autoriteit (Ministerie van Economische Zaken), het belang van continuïteit van de controles en het bundelen van kennis en ervaring. De Europese verordening voor biologische productie en etikettering (VO 834/2007) geeft lidstaten de keuze in de structuur van het controleregime. Nederland heeft om voornoemde redenen gekozen voor één controleautoriteit (Skal), die verantwoordelijk is voor alle wettelijke controletaken binnen de biologische productie. Als privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan heeft Skal ook de bevoegdheid zelf keuzes te maken bij de uitvoering van de controletaken en het daarbij inschakelen van andere controle-organisaties. Deze organisatiestructuur staat ook garant voor een snelle uitwisseling van informatie en kennis tussen de bevoegde autoriteit en de controle-autoriteit in geval van calamiteiten. Dit is ook van belang voor de communicatie met de Europese Commissie.
Hoe verhoudt de relatie tussen Skal en Control Union zich volgens u met artikel 27, lid 5, onderdeel b, punt iii van EG-verordening 834/2007?
Skal is te allen tijde verantwoordelijk voor de werkzaamheden en aansturing van CU, ook voor wat betreft de onpartijdigheid van de ingehuurde inspecteurs en het ontbreken van belangenconflicten, zoals is aangegeven in artikel 27, lid 5, onderdeel b, punt iii van EG-verordening 834/2007.
Bent u bereid in overleg te treden met Skal om het mogelijk te maken dat meerdere certificeringsinstanties in staat worden gesteld om in opdracht van Skal de controles van biologische bedrijven uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, aangezien de gekozen structuur van het controleregime effectief en efficiënt functioneert, zie ik geen aanleiding om in overleg te treden met Skal om deze structuur te wijzigen. Zie ook antwoord op vraag 7.
Grote onrust bij Tata Steel |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een fusie tussen Tata Steel Nederland en het Duitse Thyssen-Krupp tot een groot verlies aan werkgelegenheid kan leiden?1
Tata Steel heeft op vrijdag 8 juli jl. in haar persbericht aangegeven dat door de gewijzigde omstandigheden in het Verenigd Koninkrijk gesprekken zijn aangegaan met strategische partijen in de Europese staalindustrie, waaronder ThyssenKrupp AG, over mogelijke strategische allianties of joint ventures. Het is op dit moment nog onduidelijk wat de uitkomst van deze gesprekken zal zijn. Daarom is evenmin duidelijk of en, zo ja, welke personele gevolgen dit mogelijk heeft.
Deelt u de zorgen van de vakbonden en het personeel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u ondernemen om de werkgelegenheid te behouden en hoogovens als wezenlijk onderdeel van de basisindustrie in stand te houden? Gaat u met dat doel in gesprek met de directie van Tata Steel Nederland? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat iedere onderneming verantwoordelijk is voor zijn bedrijfsvoering en personeelsbeleid. Ik hecht zeer aan een goede verstandhouding met Tata Steel Nederland vanwege het grote belang, onder andere voor de hoogwaardige werkgelegenheid, van het bedrijf voor Nederland en in het bijzonder de regio IJmuiden. Om die reden is er regelmatig contact met Tata Steel Nederland over de situatie. De communicatie tussen Tata Steel Nederland en de Nederlandse overheid is altijd zeer open en constructief. Gezien de huidige stand van zaken treedt het Ministerie van Economische Zaken op als gesprekspartner namens de Nederlandse overheid. Het Ministerie van Economische Zaken is direct op de hoogte gesteld van de gesprekken met strategische partners in de staalindustrie en er is regelmatig contact over eventuele verdere ontwikkelingen.
De marktverstorende bestedingen van netwerkbedrijven |
|
Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de berichten over de marktverstorende bestedingen van netwerkbedrijven?1
Ja.
Vindt u het niet zorgelijk dat, zoals op basis van het jaarverslag 2015 van Alliander2 is af te leiden, er in dat jaar € 280 miljoen aan dividend van netbeheerder Liander is afgeroomd door het netwerkbedrijf Alliander (terwijl er slechts € 85 miljoen werd uitgekeerd aan de aandeelhouders van Alliander), maar dat onduidelijk is wat er met dit geld gebeurd is?
Een netbeheerder die winst maakt heeft twee mogelijkheden om deze winst aan te wenden. De netbeheerder kan de winst herinvesteren in het bedrijf of uitkeren als dividend aan haar aandeelhouders. In het Besluit financieel beheer netbeheerder worden eisen gesteld aan het financieel beheer van een netbeheerder om hiermee te verzekeren dat een netbeheerder niet te grote financiële risico’s loopt en zodoende altijd zijn wettelijke taken kan uitvoeren. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van de regels in dit besluit. Binnen deze grenzen is het aan de netbeheerder en de publieke aandeelhouders hoe zij omgaan met de winst. In de context waarin de netbeheerder is afgescheiden van productie, handel en levering en eventuele overige commerciële activiteiten van het netwerkbedrijf waar een netbeheerder onderdeel van uit maakt zijn begrensd, acht ik deze waarborgen voor de bescherming van de netten en de netbeheerder voldoende. Daarom zie ik geen reden om mij zorgen te maken over financiële risico’s voor de netbeheerder Liander. Overigens ga ik ervan uit dat een publiek bedrijf zoals Alliander zo transparant mogelijk is in de verslaglegging.
In hoeverre is deze constructie in strijd is met het streven naar het creëren van een vette netbeheerder? Deelt u de mening dat op deze manier een vet netwerkbedrijf wordt gecreëerd en in hoeverre acht u dat in het licht van de oorspronkelijke doelstellingen van de Wet Onafhankelijk Netbeheer wenselijk?
In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is bepaald dat de netbeheerders zogenoemde «vette netbeheerders» moeten zijn. Meer concreet gaat het erom dat de netbeheerder een belangrijk deel van zijn wettelijke taken zelf uitvoert en ook over de (financiële) middelen moet beschikken om dit goed te doen. Door het creëren van een «vette netbeheerder» wordt het financiële beheer bij de netbeheerder transparanter en wordt de regulering van de efficiëntie en kwaliteit van het netbeheer eenvoudiger en effectiever. Ik heb geen signalen dat netbeheerder Liander niet aan deze eisen voldoet.
Bent u het ermee eens dat het er, op basis van ditzelfde jaarverslag van 2015, op lijkt dat met de dividenden van netbeheerders aan de holdings verliezen in het commerciële domein afgedekt worden? Bent u ook van mening dat dit geen wenselijke ontwikkeling is omdat er sprake is van gemeenschapsgeld?
Op basis van de huidige wet- en regelgeving (artikel 17, tweede en derde lid, Elektriciteitswet en artikel 10b, tweede en derde lid, Gaswet) hebben netbeheerders beperkte ruimte om nevenactiviteiten te verrichten. Het uitgangspunt in de wet- en regelgeving is dat netbeheerders zich focussen op hun kerntaak. Nevenactiviteiten dienen naar aard en omvang ondergeschikt te zijn aan de activiteiten ingevolge de kerntaak. Daarom is de ruimte voor nevenactiviteiten beperkt tot handelingen en activiteiten die op enigerlei wijze betrekking hebben of verband houden met infrastructurele voorzieningen of aanverwante activiteiten.
De netbeheerder mag de winst herinvesteren in de eigen onderneming of uitkeren als dividend aan haar aandeelhouders. Kosten van het netwerkbedrijf mogen echter niet worden toegerekend aan de netbeheerder. Heldere boekhoudkundige eisen in de wet voorkomen dat kosten van het netwerkbedrijf aan de netbeheerder worden toegekend, waardoor deze kosten in de nettarieven terecht zouden komen en er sprake zou zijn van rechtstreekse kruissubsidiëring. Een netbeheerder krijgt alleen tariefruimte voor zijn eigen taken. Het is in eerste instantie aan de accountant en vervolgens aan de ACM om hier toezicht op te houden. De efficiëntiebeoordeling van de netbeheerders binnen de tariefregulering voorkomt ook het significant toerekenen van kosten van het netwerkbedrijf aan de netbeheerder. Immers, indien kosten van het netwerkbedrijf aan de netbeheerder worden toegerekend zal de netbeheerder minder efficiënt uit de vergelijking met andere netbeheerders komen en daardoor geen of beperkt tariefruimte krijgen voor deze extra kosten.
Naast rechtstreekse kruissubsidiëring kan sprake zijn van indirecte kruissubsidiëring. Van indirecte kruissubsidiëring kan sprake zijn indien structureel dividenden uit het netbeheer in het netwerkbedrijf worden gehouden ter bekostiging van de (commerciële) activiteiten binnen het netwerkbedrijf. Ik zie het als de primaire verantwoordelijkheid van de publieke aandeelhouders van netwerkbedrijven om dit in het oog te houden. Graag ga ik met de aandeelhouders van de netwerkbedrijven in gesprek over de afwegingen die zij maken, de effecten die de afwegingen op de energiemarkt kunnen hebben en hoe ik de aandeelhouders eventueel kan ondersteunen om hun rol beter in te kunnen vullen.
Kunt u een overzicht geven van de commerciële activiteiten die door Alliander worden ontplooid en in hoeverre worden die activiteiten gefinancierd vanuit de holding?
Het jaarverslag van Alliander bevat een volledig overzicht van de dochterondernemingen en deelnemingen van Alliander. Daar kan het volgende overzicht van activiteiten aan worden ontleend3:
De externe financiering van alle activiteiten van Alliander vindt centraal plaats door de Holding (Alliander N.V.). De financiering van groepsmaatschappijen vindt intern plaats via een rekening-courant verhouding, waarbij overeenkomsten worden afgesloten tussen Alliander N.V. en de betreffende groepsmaatschappij(en). De voorwaarden en rentecondities worden jaarlijks bepaald op marktconforme condities.
Bent u het ermee eens dat door dit soort praktijken sprake is van kruissubsidiëring van commerciële activiteiten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Onderkent u het feit dat aandeelhoudende gemeenten en provincies totaal geen zicht hebben op de vraag waar netwerkbedrijven hun geld in steken en wat zij hierdoor aan dividend mislopen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om meer «awareness» hieromtrent te creëren? Zo nee, hoe kunnen deze aandeelhouders dan toestaan dat zij zoveel dividend mislopen?
De Nederlandse regionale netwerkbedrijven zijn in handen van Nederlandse decentrale overheden. Als aandeelhouders hebben zij een belangrijke rol in het toezien op de activiteiten van het netwerkbedrijf en van de netbeheerder die daar onderdeel van uitmaakt. De aandeelhouders maken een eigenstandige afweging waar en waarin het best geïnvesteerd kan worden, rekening houdend met de wettelijke kaders, publieke belangen (zoals waardebehoud, de kwaliteit van de netwerken en werkgelegenheid) en de financiële risico’s van investeringen. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ga ik graag met de aandeelhouders van netwerkbedrijven in gesprek.
Wat gaat u doen aan het feit dat er geen gevolg wordt gegeven aan de oproep van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan de netwerkbedrijven «om transparant te zijn over hun activiteiten»?3
De huidige wet- en regelgeving biedt een kader om commerciële activiteiten van netwerkbedrijven, die niet verwant zijn aan netbeheer of infrastructurele activiteiten, te voorkomen. In het wetsvoorstel Voortgang Energietransitie wordt daarnaast een verbetering voorgesteld voor de afbakening van activiteiten van netwerkbedrijven ten opzichte van andere bedrijven enerzijds en binnen een netwerkbedrijf ten opzichte van de werkzaamheden van de netbeheerder anderzijds. Dit draagt bij aan een goede voedingsbodem voor de energietransitie en voorkomt marktverstorend gedrag. De kern van de afbakening is dat de activiteiten van netwerkbedrijven zich beperken tot infrastructurele activiteiten. Hiermee kan de expertise en ervaring van netwerkbedrijven goed worden benut en is tegelijkertijd helder dat andere activiteiten, zoals energiediensten en besparingsadviezen, aan de markt zijn. Door sommige partijen wordt een grote rol van netwerkbedrijven in de energietransitie geopperd, omdat de netwerkbedrijven een solide financiële positie hebben en mogelijk genoegen zouden nemen met een lager rendement. De keerzijde is dat wanneer marktpartijen vrezen voor concurrentie van een dergelijke partij, zij terughoudend zullen zijn met investeringen. Een grotere rol voor netwerkbedrijven kan dan averechts werken en de energietransitie afremmen. Het wetsvoorstel Voortgang Energietransitie zal binnenkort bij uw Kamer worden ingediend.
Hoe gaat u, in voorbereiding op het wetsvoorstel Voortgang Energietransitie, volledig tegemoetkomen aan het advies van de ACM «om activiteiten door netwerkbedrijven te beperken, die net zo goed of nog beter door de markt zouden kunnen worden uitgevoerd»?4
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u gelijkenis van deze marktverstorende, risicovolle commerciële investeringen van deze semi-publieke netwerkbedrijven met de werkwijze van woningcorporaties voordat de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties werd ingesteld?
Voor de netbeheerders zie ik geen vergelijkbare situatie. Netbeheerders zijn afgescheiden van productie, handel en levering en ook andere commerciële activiteiten binnen de groep zijn begrensd. Kosten van het netwerkbedrijf mogen niet worden toegerekend aan de netbeheerder en er zijn maatregelen getroffen om risicovolle commerciële investeringen niet te laten terugslaan op de netbeheerder. Om financiële risico’s te voorkomen zijn in het Besluit financieel beheer netbeheerder eisen gesteld aan het financieel beheer van een netbeheerder om hiermee te verzekeren dat een netbeheerder niet te grote financiële risico’s loopt en zodoende altijd zijn wettelijke taken kan uitvoeren.
Het voornemen van de EU om zich te verzetten tegen een totaalverbod op ivoorhandel. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht in The Guardian «African wildlife officials appalled as EU opposes a total ban on ivory trade»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Europese Commissie (EC) voornemens is zich te verzetten tegen een wereldwijd verbod op de handel in ivoor?
Nee. Er is op dit moment een wereldwijd verbod op de handel in ivoor. In het voorstel dat de Europese Commissie aan de Raad gestuurd heeft, blijft dat verbod gehandhaafd.
Wat was de positie en de inbreng van Nederland bij het tot stand komen van deze positie van de EC?
Voor het tot stand komen van een EU-mandaat voor de zeventiende Conferentie van Partijen bij het CITES-verdrag geldt een vaste procedure. Het is aan de Europese Commissie om een conceptvoorstel voor het EU-mandaat aan de Raad te sturen. De lidstaten hebben geen inbreng gehad in de eerste conceptversie van het voorstel dat de Europese Commissie naar de Raad heeft gestuurd. In de Raad van 20 september bespreken de lidstaten dit voorstel; de Raad stelt na aanpassing van het concept het EU-mandaat vast.
Deelt u de zorg van de African Elephant Coalition (AEC) dat met het Europese voornemen om de Afrikaanse olifant niet op Appendix I van de Convention on International Trade in Endangered Species (CITES) te plaatsen (het hoogste beschermingsniveau) de kans groot is dat de Afrikaanse olifant binnen 25 jaar uitsterft?1)
Ik deel de zorg dat het toestaan van de handel op ivoor op dit moment een zware druk op olifantenpopulaties zou leggen. Op dit moment is er een handelsverbod op de handel in ivoor ook voor die populaties die op Appendix II staan. De populaties die op Appendix II staan, voldoen niet aan de wetenschappelijke criteria voor opname op Appendix I. De wetenschappelijke analyse van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) toont dat ook aan. Ook zonder het plaatsen van alle olifantenpopulaties op Appendix I zal het wereldwijde handelsverbod gehandhaafd blijven. Naast populaties in West-Afrika, Centraal-Afrika en, in mindere mate, Oost-Afrika, die sterk onder druk staan van stroperij, zijn er ook populaties in met name zuidelijk Afrika die groeien. Uit de monitoringdocumenten die voorliggen bij de komende Conference of the Parties (CITES CoP17) en de wetenschappelijke analyse van de CITES-voorstellen door IUCN blijkt overigens dat habitatverlies, meer nog dan stroperij, de grootste bedreiging is voor populaties.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat met dit EC-besluit uitzonderingsposities voor vier Afrikaanse landen blijven gelden om tóch ivoor te verhandelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ook voor de vier landen waarvan de olifantenpopulaties nu op Appendix II staan geldt een handelsverbod. Dat verbod zal ook zonder opname op Appendix I blijven bestaan.
Hebben lidstaten nog mogelijkheden om de EU-positie over ivoorhandel te wijzigen? Zo ja, op welke wijze bent u bereid deze mogelijkheden te benutten?
Ja, die mogelijkheid is er. Maar ik zie daar momenteel geen reden toe omdat het huidige handelsverbod op ivoor gehandhaafd dient te blijven. Dit standpunt wordt breed gedeeld.
Het mogelijke verlies van 4000 banen bij Tata Steel in IJmuiden. |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «FNV: «in ergste geval duizenden banen weg bij Tata Steel IJmuiden»»1 en «mogelijk 4.000 banen Tata weg in IJmuiden»?2
Ja.
Klopt het dat er gesprekken gaande zijn over een mogelijke fusie tussen Tata Steel en ThyssenKrupp?
Tata Steel heeft op vrijdag 8 juli jl. in een persbericht aangegeven dat door de gewijzigde omstandigheden in het Verenigd Koninkrijk gesprekken zijn aangegaan met strategische partijen in de Europese staalindustrie, waaronder ThyssenKrupp AG, over mogelijke strategische allianties of joint ventures.
Deelt u de mening dat het wenselijk is als de overheid in een vroeg stadium betrokken is bij, of in ieder geval nauwkeurig op de hoogte is, van de voortgang van deze situatie vanwege het grote belang van Tata Steel IJmuiden voor de regio?
Ik hecht zeer aan een goede verstandhouding met Tata Steel Nederland vanwege de grote betekenis van het bedrijf voor Nederland en in het bijzonder de regio IJmuiden. De communicatie tussen Tata Steel Nederland en de Nederlandse overheid is open en constructief. Het ministerie is direct door Tata Steel Nederland op de hoogte gesteld van de gesprekken met strategische partners in de staalindustrie en er is regelmatig contact over eventuele verdere ontwikkelingen.
Heeft u zich al in verbinding gesteld met de directie van Tata Steel om het belang van behoud van werkgelegenheid in de IJmondregio te waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat Tata Steel IJmuiden één van de meest innovatieve en efficiënte staalfabrieken is in Europa?
Ja. Tata Steel IJmuiden is een van de meest innovatieve, efficiënte en best presterende staalfabrieken in Europa. Ook op het terrein van energie-efficiëntie en CO2-besparing behoort de fabriek in IJmuiden tot de «best performers».
Bent u bereid reeds in een vroeg stadium alles in het werk te stellen om de mogelijk 4.000 banen voor de regio te behouden?
Ik heb aangegeven dat ik de betekenis van Tata Steel voor de regio en het land zeer groot acht. Om die reden is met grote regelmaat contact met Tata Steel Nederland over de situatie.
Het bericht ‘Spaarpolis verzekeraar ongedekt.’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Spaarpolis verzekeraar ongedekt»?1
Ja.
Het bericht stelt dat veel spaarhypotheken in feite verkapte beleggingshypotheken zijn waarbij de bank of verzekeraar het beleggingsrisico op zich neemt; in hoeverre kan er bij spaarhypotheken daadwerkelijk worden gesproken van sparen? Klopt het dat spaarhypotheken voor een substantieel deel zijn afgesloten bij verzekeraars?
Een spaarhypotheek is een aflossingsvrije hypotheek in combinatie met een aan die hypotheek gekoppelde voorziening voor aflossing van de hypothecaire lening aan het einde van de looptijd. Het kan daarbij gaan om een spaarhypotheek met spaarhypotheekverzekering of om een bankspaarhypotheek met een zogenoemde spaarrekening eigen woning.
Een spaarhypotheekverzekering is een kapitaalverzekering. Gedurende de looptijd van de spaarhypotheekverzekering wordt premie betaald ten behoeve van een gegarandeerde uitkering op de afgesproken einddatum voor het aflossen van de hypothecaire lening. Bij een bankspaarhypotheek vindt vermogensopbouw plaats door te sparen bij een bank op een spaarrekening eigen woning. De inleg op de spaarrekening en het rendement daarop wordt zo bepaald dat ook hier aan het einde van de looptijd een saldo wordt bereikt dat gelijk is aan het bedrag van de gekoppelde hypothecaire lening.
Een spaarhypotheek met spaarhypotheekverzekering bestaat aldus uit een hypotheek met een voorziening voor de aflossing in de vorm van een verzekering. Deze verzekering wordt aangeboden door een verzekeraar. Er is in deze variant strikt genomen dus ook geen sprake van sparen; er vindt geen individuele vermogensopbouw plaats in een deposito. Dit is wel het geval bij een bankspaarhypotheek en een spaarrekening eigen woning; de spaarrekening eigen woning staat op naam van de huiseigenaar en kwalificeert als een deposito.
Wat betreft de vergelijking met beleggingshypotheken geldt het volgende. Spaarhypotheken met spaarhypotheekverzekering en beleggingshypotheken zijn beiden kapitaalverzekeringen die zijn gekoppeld aan een aflossingvrije hypotheek. In het geval van een spaarhypotheek beheert de verzekeraar het opgebouwde vermogen voor zijn rekening en risico, in het geval van een beleggingshypotheek belegt de verzekeraar het opgebouwde vermogen in effecten voor rekening en risico van de verzekerde. Bij een beleggingshypotheek loopt aldus de cliënt het risico op een tegenvallend beleggingsresultaat hetgeen aan het einde van de looptijd kan resulteren in een lager opgebouwd vermogen dan de omvang van de hypothecaire lening. Bij een spaarhypotheekverzekering staat de uitkering aan het einde van de looptijd vast; een tegenvallend beleggingsresultaat komt voor rekening en risico van de verzekeraar.
Klopt het dat de spaartegoeden die worden opgebouwd bij een bank in het kader van een spaarhypotheek onder het depositogarantiestelsel (DGS) worden gedekt tot € 100.000,–? Waarom valt dit onder het DGS?
Alleen deposito’s komen voor bescherming door het depositogarantiestelsel (DGS) in aanmerking. Een deposito is een tegoed dat wordt gevormd door op een rekening staande gelden of dat voortvloeit uit normale banktransacties en dat een bank onder de afgesproken voorwaarden dient terug te betalen. Het DGS garandeert deposito’s die worden aangehouden bij een bank tot een bedrag van € 100.000 per depositohouder per bank. Het DGS beoogt bankruns te voorkomen doordat het depositohouders het vertrouwen geeft dat hun tegoeden steeds beschermd zijn. Het beschermt daarmee zowel de financiële stabiliteit als depositohouders.
Een spaarrekening eigen woning kwalificeert als een deposito. Het saldo op een spaarrekening valt aldus onder het bereik van het DGS. Op bankspaardeposito’s eigen woning is daarbij een bijzonder regime van toepassing. Ingeval een bank failliet gaat, wordt een op de spaarrekening eigen woning opgebouwd tegoed automatisch verrekend met de uitstaande eigenwoningschuld. Hierdoor daalt de eigenwoningschuld met het via het bankspaardeposito gespaarde bedrag. Mocht in een uitzonderlijk geval het bankspaardeposito hoger zijn dan de verbonden eigenwoningschuld, dan is het meerdere gegarandeerd door het DGS tot het maximaal gegarandeerde bedrag.
Zoals in antwoord op vraag 2 is opgemerkt is bij een spaarhypotheek met spaarhypotheekverzekering geen sprake van sparen op een deposito. Er wordt door middel van een verzekering een voorziening getroffen voor aflossing van de hypotheekschuld. Om die reden valt een dergelijke spaarhypotheek niet binnen het bereik van het DGS. Dit is ook logisch nu het om twee andersoortige financiële producten gaat die kenmerkend van elkaar verschillen. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat er bij cliënten onduidelijkheid zou bestaan over de vraag of zij door middel van een verzekering dan wel een spaarrekening eigen woning een voorziening voor aflossing van hun hypothecaire lening hebben getroffen.
Klopt het dat spaarhypotheken die zijn afgesloten bij verzekeraars buiten het DGS vallen? Waarom wordt dit onderscheid gemaakt? Heeft u er zicht op of huiseigenaren met spaarhypotheken bij verzekeraars hiervan op de hoogte zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door de huidige opzet van het DGS een onterecht onderscheid wordt gemaakt tussen twee groepen consumenten? Waarom wordt het gespaarde bedrag bij banken en verzekeraars niet gekoppeld aan de uitstaande hypotheek, beide zijn immers aan elkaar verbonden?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de minister van Economische Zaken doorgaat met het gebruik van Gmail voor communicatie met ambtenaren |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid het onderzoek dat de Auditdienst Rijk (ADR) doet te verbreden naar alle bewindspersonen die hun privée-mailadres gebruiken voor werkaangelegenheden?1
Zoals eerder is vermeld in de antwoorden op de vragen van de leden Gesthuizen (SP) en Van Tongeren (GroenLinks) en de vragen van het lid Verhoeven (D66) hebben alle bewindspersonen aan de Minister-President laten weten dat zij in verschillende mate (en in sommige gevallen geen) gebruik maken van een privé e-mailaccount voor werkaangelegenheden.2 Zij houden daarbij rekening met de aard van de informatie. Het is op grond van de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst 2012 (BIR) niet zo dat het gebruik van een privé e-mailaccount voor zakelijke e-mails niet is toegestaan, zolang daar terughoudend en bewust gebruik van wordt gemaakt. Gelet op het feit dat bewindspersonen hebben aangegeven rekening te houden met de aard van de informatie, acht het kabinet het niet nodig het onderzoek van de ADR uit te breiden of per bewindspersoon te specificeren of al dan niet gebruik wordt gemaakt van een privé e-mailaccount. Het kabinet is van mening dat een onderzoek van een privé e-mailaccount een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is. Tot een dergelijk onderzoek moet alleen worden overgegaan als daartoe een concrete aanleiding bestaat.
Ik heb besloten dat in mijn geval een concrete aanleiding bestaat om onderzoek te doen naar mijn privé e-mailaccount. Ik maak al langere periode frequent gebruik van het privé e-mailaccount voor werkgerelateerde zaken. Het privé
e-mailaccount is in 2014 getroffen door een vermoedelijk ongerichte phishingaanval. Ik heb u eerder gemeld dat ik wat betreft de aard van de informatie die op mijn privé e-mailaccount aanwezig was, niet het beeld had dat dit staatsgeheim gerubriceerde informatie betrof. Ik constateerde naar aanleiding van uw Kamervragen evenwel dat hierover twijfel bestond, en wilde daarom onafhankelijk laten vaststellen of er als staatsgeheim gerubriceerde documenten op het account aanwezig waren. Over de uitkomsten van het door de Auditdienst Rijk (ADR) uitgevoerde onderzoek informeer ik u gelijktijdig met de beantwoording van uw vragen. Voor de andere bewindspersonen doen deze omstandigheden zich niet voor.
Welke bewindspersonen gebruiken of gebruikten hun privée-mailadres voor werkaangelegenheden? Vallen de ministers van Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Buitenlandse Zaken en Algemene Zaken hier ook onder?
Zie antwoord vraag 1.
Gebruiken ook (top)ambtenaren privée-mailaccounts voor werkaangelegenheden? Zo ja, kunt u uitsluiten dat er bijzondere informatie, zoals beschreven in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst – Bijzondere Informatie (VIR-BI), verstuurd wordt via deze privée-mailaccounts?
Rijksambtenaren worden er regelmatig op gewezen dat tijd,- plaats,- en apparaatonafhankelijk werken enkel veilig is, wanneer gebruik wordt gemaakt van de departementale faciliteiten. Gebruik van privé e-mailaccounts is niet in alle gevallen uit te sluiten. Uit de BIR volgt overigens ook niet dat het gebruik van een privé e-mailaccount voor zakelijke e-mails door (top)ambtenaren niet is toegestaan. Wel moet terughoudend en bewust gebruikgemaakt worden van privé e-mailaccounts.
Bent u bereid de ADR ook te laten onderzoek of er, naast documenten met de rubriceringen Departementaal Vertrouwelijk, Staatsgeheim Confidentieel, Staatsgeheim Geheim of Staatsgeheim Zeer Geheim, ook documenten of informatie naar het privée-mailadres gestuurd is die redelijkerwijs als (economisch) gevoelige, of voor buitenlandse inlichtingendiensten interessante, informatie aangeduid kan worden?
Het onderzoek van de ADR heeft naar mijn mening een passende reikwijdte en is proportioneel, gezien de voorliggende feiten. Het rubriceren van informatie binnen de rijksoverheid heeft als doel om aan te geven in welke mate geheimhouding van informatie geboden is. De aan de ADR verstrekte opdracht sluit hierbij aan; er is onderzocht of er gerubriceerde documenten op het e-mailaccount stonden, en zo ja welke. Daarnaast was dit naar mijn mening de meest efficiënte en zorgvuldige methode om binnen afzienbare tijd antwoord te kunnen geven op uw eerdere vraag of er als staatsgeheim gerubriceerde documenten op het e-mailaccount aanwezig waren.
Waarom wordt de mogelijkheid om op een locatie buiten het ministerie te werken via het zakelijke e-mailaccount door u als omslachtig en niet als gebruiksvriendelijk ervaren? Bent u bereid veilige alternatieven te onderzoeken die wél gebruiksvriendelijk zijn?
Die mogelijkheid werd door mij zo ervaren, omdat het in mijn beleving niet op praktische wijze mogelijk was om bij gebruik van mijn zakelijke e-mailaccount
e-mails en bijlagen te printen, of bijlagen bij e-mails te voegen. Inmiddels maak ik voor werkgerelateerde e-mails enkel gebruik van de departementale zakelijke
e-mailfaciliteiten.
Kunt u de resultaten van het onderzoek van de ADR nog voor aanstaande Prinsjesdag naar de Kamer sturen?
Het onderzoek van de ADR is inmiddels afgerond en over de uitkomsten informeer ik u gelijktijdig met het toesturen van mijn antwoorden op de door u gestelde vragen.
Wanneer is de Rijksbeveiligingsambtenaar op de hoogte gesteld van het gebruik van uw privée-mailadres voor werkaangelegenheden?
De Rijks-BVA is op 13 januari 2016 geïnformeerd over de vermoedelijk ongerichte phishingaanval op mijn privé e-mailaccount. Op advies van de Rijks-BVA zijn vervolgens alle bewindspersonen gewezen op de risico’s die men loopt, en de acties die men kan treffen om de digitale weerbaarheid, ook bij het eventuele gebruik van privé e-mailaccounts, verder te vergroten.
De BVA van het Ministerie van Economische Zaken is op 11 juli 2014 geïnformeerd over de vermeende inbreuk op mijn privé e-mailaccount. Er is daarnaast op 11 juli 2014 aangifte gedaan bij de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie. Het Team High Tech Crime van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie heeft onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) onderzoek verricht en geconcludeerd dat een ongerichte phishingaanval aannemelijk was. Voor een nader, afzonderlijk onderzoek door de departementale BVA leek daarom op dat moment daarom geen aanleiding.
Welke acties zijn er ondernomen nadat geconstateerd is dat uw privée-mailadres gehacked was? Is het wachtwoord veranderd? Zijn gebruikte privéapparaten opgeschoond? Waaruit blijkt dat het ging om een ongerichte phishingaanval?
Door het Security Center van de Dienst ICT Uitvoering (DICTU) is onder meer het wachtwoord van het privé e-mailaccount gewijzigd en is de door mij gebruikte apparatuur gecontroleerd. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft geconcludeerd dat een ongerichte phishingaanval aannemelijk was, op basis van onderzoek van de phishing e-mail en mijn apparatuur door het Team High Tech Crime van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie.
Artikel 8 lid 1 van het VIR-BI stelt dat «elke ambtenaar is verplicht de Beveiligingsambtenaar (BVA) onmiddellijk mededeling te doen van een inbreuk op de beveiliging die redelijkerwijs kan leiden, dan wel vermoedelijk of vaststaand heeft geleid, tot compromittering van bijzondere informatie». Is de BVA medegedeeld over de inbreuk op uw privée-mailadres? Wanneer is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft de BVA onmiddellijk (nood)maatregelen getroffen om verdere inbreuk te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de BVA conform het VIR-BI onderzocht of compromittering van bijzondere informatie heeft plaatsgevonden? Is hiervan vervolgens mededeling gedaan aan de secretaris-generaal en geadviseerd over de noodzaak tot het instellen van een commissie van onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer is het bestuurlijk advies van het Landelijk Parket van het OM en de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie aangeboden aan de Minister van Veiligheid en Justitie? Bent u alsnog bereid het bestuurlijk advies naar de Kamer te sturen?
Het bestuurlijk advies van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie en de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie is op 1 augustus 2014 verzonden aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Zoals ik uw Kamer eerder in antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Verhoeven (D66) en de vragen van de leden Gesthuizen (SP) en Van Tongeren (GroenLinks) berichtte, wordt een dergelijke interne advisering aan een beleidsverantwoordelijk bewindspersoon in de regel niet gedeeld met uw Kamer.
Het bestuurlijk advies is als zodanig ook niet gedeeld met alle departementen. Het stuk leent zich, gezien het vertrouwelijke karakter van de erin vervatte informatie, niet voor een brede en integrale verspreiding binnen de rijksoverheid. Om die reden kan niet worden vastgesteld of het gebruik van privé e-mailaccounts door bewindspersonen als gevolg van het bestuurlijk advies is aangepast.
De inhoud van het bestuurlijk advies sloot aan bij eerdere adviezen van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en was in lijn met de bijbehorende inspanningen op het gebied van digitale veiligheid in de afgelopen jaren. Dit laat onverlet dat het verstandig zou zijn geweest om op dat moment naar aanleiding van het bestuurlijk advies nogmaals expliciet de aandacht te vragen voor de risico’s van zakelijk gebruik van privé e-mailaccounts.
Hebben bewindspersonen hun gebruik van privée-mailaccounts gestopt, dan wel aangepast, na dit advies?
Zie antwoord vraag 12.
Is het advies gedeeld met alle ministeries?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u ook in uw vorige ministerschappen, zoals bij Defensie, gebruik gemaakt van uw privée-mailaccount?
Ja, in mijn periode als Minister van Sociale Zaken gebruikte ik hetzelfde privé
e-mailaccount. Daarnaast beschikte ik, in de daaraan voorafgaande periode waaronder mijn bewindsperiode bij Defensie, over een ander privé e-mailaccount. Dat privé e-mailaccount is in 2009 opgeheven. De betreffende dienstenaanbieder heeft mij medegedeeld dat de inhoud van het e-mailaccount bij de opheffing is verwijderd. Overigens is er, in tegenstelling tot mijn huidige privé e-mailaccount, geen indicatie dat mijn vorige privé e-mailaccount getroffen is door een (on)gerichte (phishing)aanval, waardoor aanleiding zou kunnen zijn voor een nader onderzoek.
U geeft aan dat bewindspersonen die gebruik maken van een privée-mailadres voor werkaangelegenheden daarbij rekening houden met de aard van de informatie, waarbij het geen als staatsgeheim gerubriceerde informatie zou betreffen. Betreft het tevens geen informatie met de rubriceringen Departementaal Vertrouwelijk, Staatsgeheim Confidentieel, Staatsgeheim Geheim of Staatsgeheim Zeer Geheim?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het aannemelijk dat als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in zijn jaarverslag 2015 constateert dat sommige landen geïnteresseerd zijn in de politieke besluitvorming in Nederland en dat ministers een bijzonder doelwit zijn?
Ik kan niet uitsluiten dat ministers een bijzonder doelwit kunnen zijn, of dat sommige landen of buitenlandse inlichtingendiensten interesse hadden kunnen hebben in de informatie op het door mij gebruikte privé e-mailaccount. Ik ben mij er onvoldoende bewust van geweest dat, gezien de aard van mijn werkzaamheden, de door mij gebruikte privé e-maildienst niet geschikt was. Zoals ik u eerder berichtte heb ik deze werkwijze beëindigd en maak ik nu voor mijn werkgerelateerde communicatie enkel gebruik van de departementale digitale faciliteiten.3
Normoverschrijding bij vervoer van gevaarlijke stoffen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brabantse giftreinen mogelijk vervangen door schepen»?1
Ja.
Klopt het dat de registratie van gevaarlijke stoffen in rijdende treinen volledig up to date is, in die zin dat vervoerder, ProRail, plaatselijke brandweer en hulpverleningsinstanties weten wat er vervoerd wordt? Zo ja, op welke wijze kan men dat weten?
Uit een steekproef van ProRail blijkt dat in ca. 95% van de gevallen de registratie van gevaarlijke stoffen in rijdende treinen accuraat is. Deze registratie gebeurt met behulp van het Online registratiesysteem Vervoer Gevaarlijke Stoffen (OVGS). Dit is een systeem dat het registreren van wagenlijsten van rijdende treinen op de vrije baan ondersteunt. ProRail beheert het OVGS-systeem en kan de informatie binnen 15 minuten leveren aan hulpdiensten. Het is de verantwoordelijkheid van de vervoerder om de wagenlijsten tijdig en correct bij ProRail aan te leveren. In overleg met vervoerders heeft ProRail maatregelen genomen ter verbetering van het gebruik van het OVGS.
Op grond van het RID2 is er een wettelijke verplichting tot het geven van informatie over gevaarlijke stoffen op het spoor. De afzender, de vervoerder en de infrastructuurbeheerder hebben elk een verplichting met betrekking tot het aanleveren van informatie over treinen en losse wagens met gevaarlijke stoffen. Dit geldt zowel voor rijdende treinen als voor treinen en losse wagens op emplacementen. De ILT handhaaft de naleving van deze wettelijke verplichtingen.
In mijn brief van 26 mei 20163 heb ik uw Kamer geïnformeerd over inspectieresultaten van de registratie van gevaarlijke stoffen op emplacementen. De spoorsector gebruikt daarvoor het wagenlading informatiesysteem (WLIS)-systeem. ProRail heeft de intentie om beide systemen (OVGS en WLIS) samen te voegen ten behoeve van de verdere verbetering van de betrouwbaarheid van de informatie. De ILT zal, conform toezegging uit mijn brief van 26 mei jl., eind 2016 opnieuw rapporteren over de resultaten betreffende het toezicht op de informatie over gevaarlijke stoffen van zowel rijdende treinen als treinen en losse wagens op emplacementen.
Klopt het dat registratie van gevaarlijke stoffen in treinen op rangeerterreinen onvolledig is? Zo ja, wat zijn daar de risico’s van?
Ja, dat klopt. Met mijn brief van 26 mei 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat uit inspecties van de ILT bleek dat de wettelijke plicht om gevaarlijke stoffen te registreren op emplacementen onvoldoende wordt nageleefd.
Het risico hiervan is dat hulpdiensten in geval van een calamiteit niet volledig kunnen vertrouwen op de betrouwbaarheid van het registratiesysteem, waardoor de afhandelingstijd van een incident mogelijk wordt verlengd.
Zoals in mijn reeds genoemde brief verwoord, acht ik deze situatie onacceptabel. Om de betrouwbaarheid van het registratiesysteem te verbeteren heeft ILT haar handhavingsactiviteiten uitgebreid en zijn met de sector verbetermaatregelen overeengekomen. De ILT zal mij eind 2016 opnieuw rapporteren over de resultaten betreffende het toezicht op de informatie over gevaarlijke stoffen op spooremplacementen.
Op welke wijze wordt de kwaliteit van registratie van gevaarlijke stoffen gecontroleerd, gebeurt dat steekproefsgewijs of 100% dekkend? Kunt u toelichten waarom daarvoor gekozen is?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inspecteert jaarlijks steekproefsgewijs op emplacementen op de aanwezigheid en juistheid van de informatie over treinen met gevaarlijke stoffen. De ILT spreekt vervoerders en ProRail aan op de resultaten. Het is de verantwoordelijkheid van betrokken partijen om maatregelen te treffen die er voor zorgen dat de vereiste informatie te allen tijde beschikbaar is. De ILT zal, zoals hierboven reeds vermeld, haar handhavingsactiviteiten uitbreiden. ProRail heeft daarnaast een inspanningsverplichting om toe te zien op de registratie van gevaarlijke stoffen. Dit doet zij door steekproefsgewijs te controleren of de gegevens in het systeem WLIS overeen komen met de daadwerkelijke situatie op het emplacement. Vanaf 1 juli 2016 zijn deze steekproeven samen met de vervoerders verder verbeterd waardoor er vanaf september 2016 statistisch verantwoorde steekproeven gerealiseerd kunnen worden.
Zal het veiligheidsniveau van vervoer van gevaarlijke stoffen over water hetzelfde als- of beter zijn dan het vervoer over spoor?
De internationale regelgeving waarborgt voor elke vervoersmodaliteit een veilige wijze van transport. Een algemeen geldende uitspraak over wat de meest veilige vervoersmodaliteit is, is niet mogelijk. Een vergelijking tussen vervoersmodaliteiten is alleen zinvol als ten minste van gelijke omstandigheden zou kunnen worden uitgegaan. Gelijke omstandigheden wil zeggen: een gelijke hoeveelheid te vervoeren product, dezelfde kwetsbare omgeving en dezelfde af te leggen afstand. De veiligheid wordt immers niet alleen bepaald door de kenmerken van de vervoersmodaliteit, maar eveneens door de ligging van routes ten opzichte van kwetsbare bestemmingen. De risico’s van het handelen met gevaarlijke stoffen bij de afzender en de ontvanger kunnen eveneens van belang zijn bij de onderlinge vergelijking. Daarnaast zouden op- en overslagactiviteiten in ogenschouw moeten worden genomen.
Op welk termijn denkt u het eerste vervangende vervoer over water operationeel te hebben?
Zoals toegezegd in mijn brief van 11 juli 20164 zal ik uw Kamer in het najaar informeren over onder andere de uitvoering van de motie-Cegerek5, die verzoekt de mogelijkheden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water te verkennen en, waar dit een alternatief biedt, te bevorderen.
Het bericht dat het Transatlantisch Handels- en Investeringspartnerschap (TTIP) mogelijk de klimaatdoelstellingen in gevaar kan brengen |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de onderhandelingsstukken over TTIP?1
Ja.
Klopt de stelling van onder andere Milieudefensie dat uit deze onderhandelingsstukken de conclusie kan worden getrokken dat TTIP de klimaatdoelstellingen in gevaar kan brengen?
Nee.
Klopt het dat er een bepaling in TTIP is opgenomen, waarin staat dat niet mag worden gediscrimineerd tussen verschillende soorten stroom?
Nee, er staat geen bepaling in over verschillende soorten stroom. In het EU-tekstvoorstel, dat op 14 juli jl. online is gepubliceerd door de Europese Commissie2, staat in artikel 5, lid 1 dat er niet-discriminatoire toegang gegeven moet worden tot de infrastructuur voor energie aan de andere partij. Dit gaat over het gelijk behandelen van buitenlandse en EU-aanbieders. Dit is gebaseerd op artikel 32 van de Europese Elektriciteitsrichtlijn (Richtlijn 2009/72/EG). In artikel 5, lid 2 staat vervolgens dat er in beperkte gevallen afgeweken mag worden van deze verplichting op basis van publieke belangen.
Hoe verhoudt dit zich tot de voorrangsregels in Europa, die duurzaam opgewekte stroom voorrang geven? Zijn deze dan voortaan niet meer mogelijk?
Het blijft nog steeds mogelijk om beleid te voeren om duurzaam opgewekte stroom te stimuleren, bijvoorbeeld de regels voor netbeheerders van de elektriciteitsnetten dat bij congestie duurzame stroom voorrang heeft.
Klopt het dat de voorlopige onderhandelingsdocumenten ertoe kunnen leiden dat er meer handel komt in Amerikaans schaliegas? Hoe verhoudt dit zich tot ingenomen standpunten van kabinet en Kamer?
Het is mogelijk dat het weghalen van de exportrestricties voor gas in TTIP leidt tot meer import vanuit de VS, wat ook een toename zou kunnen betekenen in de import van schaliegas. Hoeveel dat zal zijn, is op dit moment nog niet te zeggen. Als er gas uit de VS wordt geïmporteerd, zal de prijs daarvan waarschijnlijk nauwelijks lager komen te liggen dan de huidige gasprijs. Dat komt door de hoge kosten van transport, inclusief de kosten van het vloeibaar en het weer gasvormig maken van het gas. Zie voor nadere toelichting de Kamervraagbeantwoording van 30 juni 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2388).
Het openen van de Amerikaanse markt is belangrijk voor de EU, aangezien er daarmee nieuwe aanbieders zijn van energie. Het kabinet heeft al eerder aangegeven dat eenzijdige afhankelijkheid van de EU en van individuele lidstaten van een enkele energieleverancier of -bron voorkomen dient te worden. Een sterke interne Europese energiemarkt en diversificatie van bronnen, leveranciers en aanvoerroutes blijven belangrijke onderdelen van het Nederlands en Europees energiebeleid (Kamerstuk 21 501-33, nr. 479).
Klopt het dat u eerder gesteld heeft dat de import van Noordpoololie niet tegengehouden kon worden op grond van internationale afspraken?
Onder de WTO zijn eenzijdige invoerverboden in principe niet toegestaan. Uit hoofde van het beginsel van non-discriminatie dienen soortgelijke (olie-)producten gelijk te worden behandeld, ongeacht de herkomst. Op grond van deze WTO-verplichtingen kan de import van Noordpoololie niet worden tegengehouden.
Daarnaast is er eerder gesproken met uw Kamer over het transport van zware olie van de Noordpool. Een verbod op het transport van deze olie is strijdig met het recht op vrije scheepvaart. Een verbod kan alleen in internationaal verband tot stand worden gebracht. De kans op het creëren van internationaal draagvlak dat nodig is voor het instellen van een internationaal verbod op het vervoer van zware olie in het Noordpoolgebied is zeer klein. Zie voor nadere toelichting de Kamerbrief van 1 mei 2014 (Kamerstuk 29 023, nr. 167), als reactie op de motie Jan Vos (Kamerstuk 29 023, nr. 159) over winning van olie en vervoer van zware olie in het Arctisch gebied, en de Kamervraagbeantwoording van 22 mei 2014 (Aanhangsel Handelingen, Vergaderjaar 2013–2014, nr. 2018). De Kamer heeft de motie in gewijzigde vorm aangenomen (Kamerstuk 29 023, nr. 161). In de aangenomen motie spreekt de Kamer zich niet uit over een verbod op import van Noordpoololie.
Kunt u uitsluiten dat door TTIP opnieuw internationale afspraken worden gemaakt die de EU en nationale overheden beperken in hun bewegingsvrijheid op het gebied van milieu en duurzaamheid?
TTIP creëert geen belemmering voor het nemen van maatregelen ter bescherming van het milieu. In de relevante hoofdstukken zijn expliciete bepalingen opgenomen die beleidsruimte garanderen voor de bescherming van publieke belangen, waaronder het milieu. Daarnaast wordt op verschillende plekken in TTIP afspraken gemaakt die een bijdrage leveren op het gebied van milieu en duurzaamheid. In het tekstvoorstel over energie en grondstoffen3 staat bijvoorbeeld het volgende:
«The Parties shall promote cooperation between the regulators and/or standardization bodies located within their respective territories on the area of
Voor het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling stelt de EU meerdere bepalingen voor over het klimaat4, waarbij bijvoorbeeld het belang van het nakomen van de afspraken in het Parijsakkoord van december 2015 wordt benadrukt. Zie voor nadere toelichting de Kamervraagbeantwoording van 27 mei 2016 (Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2015–2016, nr. 2723).
Mijnwaterschade in Limburg |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Provincie Limburg, die teleurgesteld is over de vertraging van het onderzoek naar de mijnwaterschade?1
Ja.
Is het waar dat dit onderzoek rond deze tijd opgeleverd had moeten worden? Is het waar dat dit met u is afgesproken?
De oorspronkelijke planning van het onderzoek was gericht op afronding voor de zomer van 2016. In het debat van 23 maart 2016 en in de brief van 23 juni 2016 (Kamerstuk 32 849, nr. 77, blg-775494) heb ik uw Kamer reeds medegedeeld dat de resultaten van het onderzoek eind 2016 openbaar zullen worden.
Wat is de reden van de vertraging? Welk onderzoeksbureau verzorgt dit onderzoek?
Ingenieurbüro Heitfeld-Schetelig (IHS) verzorgt het onderzoek. Ik heb uw Kamer eerder in een brief van 20 juni 2014 (Kamerstuk 32 849, nr. 21) aangegeven dat een vijftal pilots onderdeel uitmaken van het onderzoek; deze lopen nog. In het onderzoek is een zogeheten peer review ingebouwd, waarna het definitieve rapport wordt opgeleverd. Deze peer review wordt nog uitgevoerd.
Kunt u bij dit bureau aandringen op meer spoed? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoeksbureau IHS levert het onderzoek zo snel als mogelijk op. Voorop staat echter de kwaliteit van het onderzoek en de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek gedaan wordt. Zoals aangegeven is in het onderzoek een peer review ingebouwd; deze acht ik voor de kwaliteit van het onderzoek zeer waardevol en deze moet dan ook op een goede manier gedaan kunnen worden.
Kunt u reageren op de stelling van gedeputeerde Daan Prevoo, dat u de problematiek in Limburg niet serieus neemt?
Ik neem de schade aan gebouwen in Limburg zeer serieus. Naar aanleiding van berichten die bij het Ministerie van Economische Zaken binnenkwamen, dat er schades aan woningen optreden in de voormalige mijnstreek waarvan de bewoners het idee hebben dat die het gevolg zijn van het stijgende mijnwater, heb ik een onderzoek geïnitieerd naar de gevolgen van het stijgende mijnwater, evenals naar oude schachten en oude winningen. Tevens ben ik in juni 2014 op bezoek gegaan in Limburg om zelf kennis te kunnen nemen van schade waarvan de bewoners dachten dat die gerelateerd was aan de voormalige steenkolenwinning. Medewerkers van mijn ministerie overleggen op regelmatige basis met de provincie Limburg en betrokken gemeenten over het onderzoek, de schades waarvan men denkt dat die te relateren zijn aan de voormalige kolenwinning en hoe wij hier gezamenlijk mee kunnen omgaan. In de provincie is een financiële voorziening in het leven heeft geroepen, de Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg, voor de vergoeding van schade in schrijnende gevallen waarbij de veiligheid van de hoofdwoning in het geding is ten gevolge van – hoogstwaarschijnlijk – voormalige mijnbouwactiviteiten. Het Rijk heeft 1 miljoen euro aan deze stichting bijgedragen.
Is het denkbaar dat in Limburg een vergelijkbare problematiek speelt als in Groningen, zoals gedeputeerde Daan Prevoo stelt?
De problematiek in Limburg is niet vergelijkbaar met Groningen. Er wordt in Limburg een groot onderzoek gedaan naar mogelijke na-ijlende effecten van de steenkolenwinning en met name naar mogelijke gevolgen van de stijging van het mijnwater. Op basis van dit onderzoek kan de problematiek in Limburg nader geduid worden. Eind van dit jaar zal ik u de resultaten van het onderzoek toesturen.
Is het Rijk verantwoordelijk voor de mijnbouwwaterschade, zoals gedeputeerde Daan Prevoo stelt? Of hebben de rechtsvoorgangers DSM, Umicore en Oranje-Nassau Groep hierin ook een rol?
Een mijnbouwonderneming draagt zorg en is verantwoordelijk voor een goede uitvoering van zijn mijnbouwactiviteiten en dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat door die activiteiten schade ontstaat. Mocht desondanks toch schade ontstaan, dan heeft de exploitant van een mijnbouwwerk op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek een risicoaansprakelijkheid voor de eventuele schade, die na 1 januari 2003 bekend is geworden, door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van dat werk, en dient deze schade in beginsel te vergoeden met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving. Voor schade, bekend geworden voor 1 januari 2003, vloeit een dergelijke verplichting voort uit artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (en de voorgangers van dat artikel). Na sluiting van het mijnbouwwerk rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was en diens rechtsopvolger.
Is het waar dat in 1994 besloten is om te stoppen met het oppompen van mijnwater?
In 1994 zijn de laatste mijnwaterpompen in Nederland in de schacht Beerenbosch stilgezet.
Wat was de reden van dit besluit en door wie is het genomen?
De Nederlandse steenkolenwinningen zijn in 1974 beëindigd. Eschweiler Bergwerks Verein AG (EBV) heeft de pompen in de schacht Beerenbosch tot 1994 laten pompen om de instroom van water vanaf de Nederlandse zijde in de Duitse mijnen te voorkomen. Aan de Duitse zijde van de grens zijn tot 1992 steenkolen gewonnen door de EBV. Daarna was het niet meer nodig om mijnwater te pompen.
Is het waar dat de verjaringstermijn van 30 jaar voor mijnbouwschade is beginnen te lopen in 1994 en dus pas eindigt in 2024? Zo nee, waarom niet?
De exploitant van een mijnbouwwerk heeft op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek een risicoaansprakelijkheid voor de eventuele schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van dat werk en na 1 januari 2003 bekend is geworden, en dient deze schade in beginsel te vergoeden met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving. Voor schade die bekend is geworden voor 1 januari 2003 vloeit die verplichting in beginsel voort uit artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (en de voorgangers van dat artikel). Na sluiting van het mijnbouwwerk rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was. Ingevolge artikel 3:310, tweede lid, BW verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade die een gevolg is van beweging van de bodem door mijnbouwactiviteiten door verloop van 30 jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Omdat de steenkolenwinning in Zuid-Limburg meer dan 30 jaar geleden is gestaakt (de laatste mijnen zijn in 1974 gesloten), zijn vorderingen tot vergoeding van de schade als gevolg van de kolenwinning verjaard.
Mogelijk etnisch profileren van ondernemers |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «5,5 miljoen aan boetes in horeca en detailhandel»?1
Ja.
Wat wordt bedoeld met het uitvoeren van inspecties bij «risicovolle» bedrijven en hoe wordt bepaald of een bedrijf «risicovol» is?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van meerdere arbeidswetten, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet Arbeid Vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. Om haar capaciteit zo effectief mogelijk in te zetten, werkt de inspectie risicogericht. Risicogericht werken betekent dat selecties worden gemaakt van thema’s, doelgroepen en subjecten en objecten. De verschillende niveaus van risicoselectie lopen van abstract naar concreet: van themaselectie voor de meerjarenplanning tot de selectie van bedrijven die geïnspecteerd worden.
De risicoanalyse die ten grondslag ligt aan het Meerjarenplan van de Inspectie SZW maakt gebruik van informatie over de kans dat een risico zich voordoet, de schade die hier maatschappelijk of persoonlijk het gevolg van zou zijn en het aantal mensen dat met deze gevolgen geconfronteerd zou kunnen worden. Samen met omgevingsanalyse geeft de Inspectie hiermee vorm aan de programmering2.
De subject- of objectanalyse is erop gericht om die bedrijven te selecteren voor controle waar een verhoogde kans op regelovertreding bestaat. Deze analyses worden uitgevoerd op basis van bestandsinformatie over de bedrijven, in combinatie met meldingen en signalen van burgers, bedrijven en inspecteurs. Etniciteit maakt geen deel uit van deze analyses.
Maakt u zich zorgen over het mogelijk etnisch profileren van ondernemers door toezichthoudende overheidsinstanties (zie ook het document in de onderhands meegestuurde e-mail)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is tegen bewust of onbewust etnisch profileren. Het voorkomen van etnisch profileren door toezichthoudende overheidsinstanties heeft de aandacht van het kabinet. In het opleidingsprogramma van inspecteurs van de Inspectie SZW wordt uitgebreider en explicieter dan voorheen al het geval was, stilgestaan bij het feit dat van de inspecteurs verwacht wordt dat zij hun onderzoek op niet-discriminatoire manier uitvoeren3. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft een aantal maatregelen genomen om etnisch profileren bij de politie te voorkomen. Deze liggen op het gebied van politieonderwijs, klachtenbehandeling en initiatieven die de relatie tussen de politie en bewoners verbeteren. Uw Kamer is hierover via het Nationaal Actieprogramma Discriminatie van 22 januari 20164 geïnformeerd.
Werken toezichthoudende overheidsinstanties zoals de Inspectie SZW, Voedsel- en Warenautoriteit NVWA, gemeentelijke controleurs, de FIOD en de belastingdienst met risicomodellen en hoe zien die modellen er in detail uit?
De meeste toezichthouders werken met risico-inschattingen, risicoselectie of risicomodellen, begrippen die allen synoniem zijn. Er is geen algemene opzet of inrichting daarvan. Binnen de Inspectie SZW worden risico-inschattingen ontwikkeld op basis van haar eigen registraties in combinatie met bedrijfsgegevens afkomstig van bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst. Het gebruik van dergelijke modelmatige risico-inschattingen gebeurt nog niet grootschalig, maar is wel in ontwikkeling. Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 al heb aangegeven maakt etniciteit geen deel uit van deze modelmatige risico-inschatting
Waar de Inspectie SZW risicogericht inspecties uitvoert, worden bedrijven geselecteerd op basis van risicobeoordelingen. Een dergelijke risicobeoordeling kan bestaan uit vrij eenvoudige vergelijkingen van bijvoorbeeld de verhouding tussen omzet en loonsom ten opzichte van een (sector)gemiddelde tot het betrekken van meerdere variabelen in combinatie met meldingen en signalen van burgers, bedrijven en inspecteurs.
Worden door dit soort risicomodellen ondernemers in bepaalde gebieden vaker gecontroleerd dan ondernemers in andere wijken? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven?
Bij risicomodellen staat het risico voorop. Bedrijven met vergelijkbare risicoprofielen hebben in beginsel evenveel kans om te worden gecontroleerd. De concentratie van risico’s in een bepaald gebied of sector kan leiden tot een geografische concentratie van inspecties. Op bedrijventerreinen zal meer arbeidscontrole plaatsvinden dan in woonwijken. Daarnaast geven bepaalde sectoren meer aanleiding tot controle dan andere zoals bij de inzet van het Westland Interventie Team. Gelet op de wens om bepaalde wijken te versterken kunnen er specifieke acties worden ingezet, zoals bij het Haags Economisch Interventieteam het geval is.
Bent u bereid de werkwijze van toezichthoudende overheidsinstanties tegen het licht te houden om te kijken of deze werkwijze bewust of onbewust tot etnisch profileren van ondernemers leidt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 heb aangegeven worden door verschillende overheidsdiensten de nodige maatregelen genomen om etnisch profileren door overheidsinstanties te voorkomen.
Bent u bereid op korte termijn een quickscan op achternaam (of indien onbekend de bedrijfsnaam) te maken bij alle door de Inspectie SZW opgelegde boetes om een indicatie te krijgen of er inderdaad sprake zou kunnen zijn van een probleem met het etnisch profileren van ondernemers? Zo nee, waarom niet?
Nee, uit alleen een overzicht van beboete bedrijven valt geen conclusie te trekken over de selectie van bedrijven. Hiervoor heb ik aangegeven dat etniciteit geen variabele is op grond waarvan aan de voorkant bedrijven worden geselecteerd voor een inspectiebezoek. Op de website https://www.inspectieresultatenszw.nl/ worden de inspectieresultaten getoond per bezocht bedrijf, of het nu leidde tot een boete of niet.
Deelt u het oordeel dat meer diversiteit voor overheidsinstanties van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van diversiteit binnen bedrijven en organisaties. Diversiteit kan een belangrijke bijdrage leveren aan het tegengaan van discriminatie op ondernemingsniveau. Het kabinet zet zich er daarom ten volle voor in om de arbeidsmarkt meer een afspiegeling te laten zijn van de Nederlandse bevolking en wil hierin, tezamen met werkgevers die hierin een voorloperfunctie vervullen, een grotere beweging in gang zetten. De ondertekening van het diversiteitcharter en het programma inclusieve overheid uit het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie5 dragen hier aan bij.
Streven toezichthoudende overheidsinstanties, zoals de Inspectie SZW, de NVWA, de FIOD en de Belastingdienst, ernaar een goede afspiegeling van de samenleving te zijn en hebben zij een personeelsbeleid dat gericht is op diversiteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is het met deze diversiteit gesteld? Zo nee, wat gaat u doen om de diversiteit van toezichthoudende overheidsinstanties te waarborgen c.q. te bevorderen?
De gehele rijksoverheid, waaronder de Inspectie SZW, de Belastingdienst en de Politie hebben het diversiteitcharter ondertekend. Daarmee zeggen zij toe om de komende drie jaar concreet werk te maken van diversiteitbeleid binnen de eigen organisatie.
Deelt u de zorg dat bedrijfscontroles soms veel te ingrijpend zijn, waarbij grote handhavingsteams ondernemingen binnenvallen zonder dat er concrete aanwijzingen van overtredingen zijn?2 Zo nee, waarom niet?
Deze zorg deel ik niet. De toezichthoudende overheidsdiensten stemmen hun inzet af op wat in een bepaalde situatie nodig is.
Bent u zich bewust van de stigmatiserende effecten die het kan hebben als grote handhavingsteams, zoals het Haags Economisch Interventie Team (HEIT), bij ondernemingen binnenvallen, omdat de schijn van misstanden wordt gewekt terwijl de betreffende onderneming misschien niets fout heeft gedaan?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven stemmen overheidsdiensten hun inzet af op wat in een bepaalde situatie nodig is. Het HEIT en een inhaalactie handhaving in Den Haag zijn ingesteld naar aanleiding van een toenemend gevoel van onveiligheid en onvrede bij burgers en het wegwerken van achterstanden bij handhaving.
Wat vindt u van de mogelijke reputatieschade en het bijbehorend verlies aan klandizie die ondernemingen leiden door dit stigmatiserende effect?
Burgers en bedrijven die menen door overheidsoptreden benadeeld te zijn of onheus behandeld, kunnen via de daar toe geëigende kanalen een klacht kunnen indienen als zij dat nodig achten en eventueel het overheidsoptreden door de rechter laten toetsen.
Moeten ondernemers bij wie achteraf alles in orde bleek te zijn voor deze schade gecompenseerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Zie het antwoord op vraag 12.
Vindt u het rechtvaardig dat bij controles van ondernemingen door bijvoorbeeld de Inspectie SZW, NVWA of het UWV de politie meekomt en alle aanwezige klanten om identiteitspapieren vraagt? Zo ja, waarom?
Sommige onderzoeken dienen in bepaalde situaties in aanwezigheid van de politie plaats te vinden, bijvoorbeeld ter bescherming van overheidspersoneel.
Wanneer in het kader van een controle aanwezige personen om hun identiteitspapieren worden gevraagd door de handhavingsinstantie, is het terecht dat alle aanwezige personen deze moeten tonen. Het zou onjuist zijn om selectief, bijvoorbeeld op basis van uiterlijk, om identificatie te vragen. De politie en andere toezichthouders zullen alleen om identiteitspapieren van individuen vragen indien daar aanleiding toe is.
Wat kan de regering doen om disproportionele bedrijfscontroles met bijvoorbeeld te grote teams en onnodig optreden van de politie tegen klanten tegen te gaan?
Zie de antwoorden op de vragen 10 tot en met 14.
Vindt u het bezwaarlijk dat als de politie in een interdisciplinair handhavingsteam met andere toezichthoudende instanties meegaat, de opsporing- en controlebevoegdheid dan door elkaar heen kunnen lopen (dubbele pet- problematiek), met als gevolg dat er ook misbruik van bevoegdheden kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om dit te voorkomen?
Ik vind dit niet bezwaarlijk. De politie weet als geen andere partij dat er sprake is van een sfeerovergang tussen toezichthoudende taken en de inzet van opsporingsbevoegdheden. Ik heb er dan ook alle vertrouwen in dat bij de politie de «twee petten problematiek» in interdisciplinaire handhavingsteams niet zal spelen. Daarnaast weten alle toezichthoudende diensten die deel uitmaken van een dergelijk team, dat er sprake is van toezichthoudende taken. De betrokken diensten zijn gewend om eventuele signalen van strafbare feiten door te zetten naar de bevoegde opsporingsinstanties.
Is de regering bereid, daar de autonomie van handhavingsinstanties en gemeenten leidt tot versnippering in de uitvoering, een wettelijk kader op te stellen voor bedrijfscontroles door toezichthoudende overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet?
Er bestaan reeds per onderscheiden beleidsterrein wettelijke kaders voor naleving en toezicht. De inzet van multidisciplinaire handhaving- in interventieteams leidt juist tot minder versnippering en tot meer eenduidig overheidsoptreden.
Kunt u een lijst geven van alle ondernemingen die sinds 1 januari 2015 door het HEIT zijn gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Het HEIT is ingesteld en wordt gecoördineerd door de gemeente. Ik kan niet in haar bevoegdheden treden. De eerder genoemde website bevat een lijst met ondernemingen die door de Inspectie SZW zijn gecontroleerd.
Kunt u een lijst geven van alle ondernemingen die sinds 1 januari 2015 door met het HEIT vergelijkbare interdisciplinaire handhavingsteams in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht zijn gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 18
Ziet u ook een zorgwekkend signaal in zaken zoals in bijvoorbeeld Leiden3 en in Den Haag waar de gemeente ten onrechte de vergunning heeft ingetrokken van een ondernemer van Marokkaanse komaf op grond van «slecht levensgedrag», waarbij de gemeente hieraan hoofdzakelijk de overtreding van sluitingstijden ten grondslag had gelegd (zie ook het document in de onderhands meegestuurde e-mail)?4 Zo nee, waarom niet?
Het betreft individuele gevallen en bevoegdheden van gemeenten waarover de rechter zich heeft uitgesproken.
Deelt u de zorg dat het criterium «slecht levensgedrag» in artikel 8 van de Drank- en Horecawet ruimte biedt aan willekeur? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik acht het criterium «slecht levensgedrag» voldoende toegelicht in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ingetrokken vergunningen op basis van het criterium «slecht levensgedrag» per gemeente, bij voorkeur met uitsplitsing naar de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet?
De vragen 22 t/m 26 betreffen allen de gemeentelijke uitvoering van bevoegdheden die zijn vastgelegd in de Drank- en Horecawet. Conform het wettelijk kader vindt er geen centrale of uniforme rapportage plaats over de uitvoering van deze wet door gemeenten.
Kunt u een snelle inventarisatie maken van de definities die verschillende gemeentes van het begrip «slecht levensgedrag» geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Kunt u een quickscan maken op achternaam bij alle ingetrokken vergunningen op basis van het criterium «slecht levensgedrag» om een indicatie te krijgen of er inderdaad sprake zou kunnen zijn van een probleem met etnisch profileren van ondernemers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Kunt u een overzicht geven van het aantal beroepszaken tegen een ingetrokken vergunning op basis van het criterium «slechts levensgedrag», bij voorkeur met uitsplitsing naar de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Kunt u aangeven in hoeveel procent van de gevallen deze beroepszaken door de gemeente zijn gewonnen en verloren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Ziet u het gevaar van etnisch profileren van horecaondernemers? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat arbeidsmarktdiscriminatie in Nederland eerst jarenlang is ontkend, daarna jarenlang is onderzocht en nu eindelijk wordt erkend? Zo nee, waarom niet?
In de Nederlandse rechtsstaat is het uitgangspunt dat iedereen volledig meetelt en volwaardig onderdeel is van de samenleving. Artikel 1 van onze Grondwet legt hiervoor de basis. Discriminatie op grond van bijvoorbeeld etniciteit is daarmee niet alleen onrechtvaardig, maar ook verboden. Daarmee is een samenleving waarin iedereen daadwerkelijk gelijke kansen en rechten heeft nog niet gerealiseerd. Dit vraagt om meer dan alleen wetgeving. Met het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie uit mei 2014, waarin inmiddels 48 maatregelen zijn opgenomen, is een extra impuls gegeven aan het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie. Ook het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie dat op 22 januari van dit jaar aan u is aangeboden draagt bij aan de bestrijding van discriminatie. Dit programma biedt een impuls, overzicht en brengt samenhang in het beleid dat het kabinet voert om discriminatie te voorkomen en te bestrijden.
Bent u bereid recht te doen aan de moderne arbeidsmarkt en bij het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie ook discriminatie van ZZP’ers en kleine ondernemers te onderzoeken en aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u dit doen?
Dat discriminatie nog steeds veel voorkomt en te vaak wordt ervaren, blijkt uit verschillende onderzoeken9. Het verschijnsel discriminatie is echter veelzijdig en complex en vergt een continue aandacht én aanpak van een ieder in de samenleving. Het is daarom nu zaak om de maatregelen die met het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie zijn ingezet om arbeidsmarktdiscriminatie te voorkomen en te bestrijden verder uit te rollen en de tijd te geven te beklijven in de samenleving. Nieuw onderzoek naar discriminatie op de arbeidsmarkt acht ik daarom momenteel niet opportuun. Eind oktober dit jaar wordt de Tweede Kamer met de tweede voortgangsrapportage over het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie geïnformeerd over de voortgang van de maatregelen uit dit Actieplan en de in dit verband nieuw opgepakte maatregelen.
Bent u bereid fundamenteel te onderzoeken of er in Nederland sprake is van etnisch profileren van ondernemers door toezichthoudende overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Zie het antwoord op vraag 3
Bent u bereid een plan van aanpak op te stellen om dit fundamentele onrecht van etnisch profileren van ondernemers te bestrijden?
Zie het antwoord op vraag 3
De Italiaanse bankencrisis en plannen voor een EU-noodpakket van 150 miljard euro |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «EU moet 150 miljard in banken steken»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de zorgen van onze groep over de plannen van topeconoom David Folkerts-Landau (Deutsche Bank) om een EU-noodpakket van 150 miljard euro in het leven te roepen om de (Italiaanse) bankencrisis te bezweren?
Ik maak me geen zorgen over plannen die bankiers zelf presenteren, waarin zij stellen dat overheidsmiddelen nodig zijn om problemen bij banken op te lossen. Het kan misschien zo zijn dat bankiers naar de overheid kijken, maar er zijn geen Europese plannen voor een dergelijk EU-noodpakket en wat mij betreft komt dat er ook niet. Uitgangspunt van de bankenunie is namelijk dat niet langer automatisch naar de belastingbetaler wordt gekeken, maar dat banken allereerst zelf eventuele problemen dienen op te lossen.
Erkent u dat ondeugdelijk toezicht en falend beleid er de oorzaken van zijn dat Italië maar liefst 17% wanbetalende debiteuren kent t.o.v. bijvoorbeeld Nederland met slechts 2,6% en dat de Nederlandse belastingbetaler hier nooit (indirect) voor op mag draaien?
In hoeverre een hoog percentage wanbetalende debiteuren wordt veroorzaakt door toezicht en overheidsbeleid is moeilijk te bepalen. Deze problemen hangen vooral af van de staat van een economie. Wanneer het economisch slecht gaat, is het voor debiteuren moeilijker om leningen terug te betalen. Vervolgens is het aan banken zelf om deze leningen op enige wijze terug te krijgen. Als dat echter niet lukt of niet geheel lijkt te gaan lukken, is het aan banken om voorzieningen te treffen of verliezen te nemen. De oplossingen voor de problemen liggen dan ook allereerst bij banken zelf en niet bij overheden.
Wel kunnen overheden werken aan de versterking van de uitvoering van hun insolventiewetgeving, waardoor bijvoorbeeld insolventieprocedures sneller en met minder kosten voor alle betrokkenen doorgang vinden. Italië heeft op dit punt recent een hervorming doorgevoerd.2 Hierdoor kan op termijn het niveau van probleemleningen in de bankensector omlaag gaan. Ook de Europese Commissie komt eind van dit jaar met een wetgevingsvoorstel op het terrein van insolventiewetgeving teneinde insolventieprocedures effectiever te maken.3
Tot slot zijn er binnen de bankenunie meerdere waarborgen ingebouwd waardoor het risico dat overheden moeten betalen voor problemen bij banken flink is beperkt. Zo zijn er «bail-in» regels geïntroduceerd, die ervoor zorgen dat niet de belastingbetaler maar eerst de aandeelhouders en crediteuren opdraaien voor de verliezen bij banken en is er een door de banken zelf gefinancierd gemeenschappelijk afwikkelingsfonds opgezet dat o.a. ingezet kan worden voor afwikkelingsmaatregelen die niet (voldoende) middels «bail-in» gefinancierd kunnen worden.4
Bent u bereid, na uw eerdere uitlating dat Italië zich aan de Europese spelregels dient te houden bij de beteugeling van de bankencrisis, ook te garanderen dat u nooit akkoord zult gaan met de Italiaanse wens om een uitzondering op deze regels te maken?
Zoals ik ook in antwoord op eerdere vragen over dit onderwerp heb aangegeven, is er geen sprake van dat van de regels van de bankenunie wordt afgeweken.5 Ook binnen bijvoorbeeld de staatssteunregels6 en de richtlijn herstel en afwikkeling van banken (Bank Recovery and Resolution Directive, BRRD)7 zijn er genoeg mogelijkheden om orde op zaken te stellen. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij Italiaanse maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is. Tegelijk is het aan toezichthouders om de regels toe te passen zoals deze zijn afgesproken.
Ziet u inmiddels in dat de euro vanwege het «one-size-fits-all-concept» structureel onevenwichtig is en ook zal blijven en dat daarom zo spoedig mogelijk gezocht moet worden naar een serieus alternatief?
Nee.
Wat is uw visie op het idee dat een land als Italië buiten de eurozone, dus zonder het Brusselse monetaire keurslijf, sneller en op eigen wijze in staat is haar specifieke problemen op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dergelijke voorstellen zijn niet aan de orde. Een vertrek uit de muntunie is op geen enkele manier een oplossing voor de structurele uitdagingen waar landen in de eurozone voor staan, zoals het verhogen van het groeipotentieel, het omlaag brengen van de werkloosheid en het versterken van de financiële sector. Schijnbaar «makkelijke» oplossing als een devaluatie van de munt helpt niet de genoemde problemen aan te pakken. Inzet van het kabinet is daarom altijd geweest om de eurozone bij elkaar te houden. In reactie op de crisis zijn de nodige maatregelen genomen om de muntunie te versterken, zoals de oprichting van de bankenunie, de oprichting van het Europees Stabiliteitmechanisme (ESM) en de herziening van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Het is nu van belang om prioriteit te geven aan de implementatie van het raamwerk, om te komen tot beter economisch beleid in de lidstaten en daarmee het functioneren van de eurozone te versterken.
Hoe oordeelt u over de optie om Italië, en andere Zuid-Europese landen, te laten vertrekken uit de eurozone en een begin te maken met de formele verkenning van de neuro (waarbij de Noord-Europese landen verder gaan zonder de Zuid-Europese landen)?
Zie antwoord vraag 6.
Bent op de hoogte van de nieuwe algemene voorwaarden voor freelance journalisten van de Persgroep versie 28 april 2016?1
Ja.
Wat is uw mening over bepaling 4.7 waarin staat dat indien de Maker (hiermee wordt aan freelance journalisten gerefereerd) om welke reden dan ook als werknemer wordt aangemerkt de Persgroep dan gerechtigd is alle daaruit voortvloeiende schade op de zzp’er (zelfstandige zonder personeel) te verhalen?
Verhaalsbepalingen in overeenkomsten zijn niet relevant voor de fiscale duiding en beoordeling van een arbeidsrelatie. Om die reden zijn verhaalsbepalingen in de op de site van de Belastingdienst2 aangeboden modelovereenkomsten weggelaten. Hoewel dus niet relevant voor de fiscale duiding, ongebruikelijk zijn deze bepalingen niet. Als achteraf blijkt dat een arbeidsrelatie toch een dienstbetrekking is (geweest) en een opdrachtgever met betrekking tot die arbeidsrelatie te maken krijgt met een naheffing van loonheffingen, is het verhalen door de opdrachtgever op de opdrachtnemer van de nageheven loonbelasting en premie volksverzekeringen gebruikelijk. Dit deel van de heffingen dient immers door de werknemer te worden gedragen. Zolang een opdrachtgever/werkgever alleen de verschuldigde loonbelasting en premies volksverzekeringen verhaalt, handelt hij dus conform de wet. De opdrachtnemer/werknemer kan de op hem verhaalde premie volksverzekeringen en loonbelasting als voorheffing vervolgens verrekenen met de door hem in de inkomstenbelasting over zijn totale inkomen verschuldigde inkomensheffing. Voor de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet geldt een verhaalsverbod. Die heffingen worden immers door de werkgever gedragen. Een bepaling over het verhalen van deze premie of deze bijdrage op de werknemer, die wettelijk niet is toegestaan, is in zijn geheel nietig en converteert niet in een geldige bepaling. Hiermee is sprake van de bedoelde gedeelde verantwoordelijkheid voor de arbeidsrelatie, waarbij ieder de «eigen» lasten draagt.
Overigens heeft De Persgroep op 8 juli jl. genoemde bepalingen geschrapt.
Wat is uw mening over bepaling 4.8 waarin staat dat de Maker de Persgroep vrijwaart voor de afdracht van alle op het honorarium drukkende belastingen en/of premies?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over bepaling 4.9 waarin staat dat indien het sociale verzekeringsorgaan en/of de Belastingdienst beslist dat in tegenstelling tot de opvatting van partijen toch premies sociale verzekeringswetten en/of loonbelasting moeten worden ingehouden de Persgroep de premies respectievelijk loonbelasting zal inhouden op het aan de Maker uit te betalen honorarium?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over bepaling 11.1 waarin staat dat indien de Maker handelt in strijd met artikel 4, artikel 7 en/of artikel 9 van deze voorwaarden de Persgroep gerechtigd is de overeenkomst, zonder rechterlijke tussenkomst, met onmiddellijke ingang te ontbinden, onverminderd de aanspraken van de Persgroep wegens wanprestaties door Maker?
Die bepaling is kennelijk vooral bedoeld als een stimulans voor de opdrachtnemer om de afspraken in de voorwaarden strikt na te leven, om zo een arbeidsovereenkomst te vermijden en naheffingen bij de opdrachtgever te helpen voorkomen. Immers, de schade wordt volgens de voorwaarden alleen verhaald bij redenen die voor rekening en risico komen van de opdrachtnemer, zoals het door hem afwijken van de afspraken in het contract. Verder is van belang dat partijen de contractsvrijheid hebben om een dergelijke bepaling in hun overeenkomst op te nemen.
Hoe beoordeelt u deze bepalingen in het licht van de doelstellingen van de Wet DBA? Kunt u nader toelichten of opdrachtgevers zulke bepalingen juridisch gezien mogen opnemen in hun algemene voorwaarden binnen de Wet DBA? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u van plan om aan de Persgroep te melden deze bepalingen uit hun algemene voorwaarden te schrappen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat opdrachtgevers hun verantwoordelijkheden binnen de Wet DBA via algemene voorwaarden verschuiven naar de zzp’er? Is dit de bedoeling van de Wet DBA? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Consumentenbond in actie tegen strenge voorwaarden sportscholen’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond in actie tegen strenge voorwaarden sportscholen»?1
Ja.
Klopt het dat niet alle sportscholen verplicht lid hoeven te zijn van Fit!Vak, de brancheorganisatie voor sportscholen?
Ja, het is aan de sportschool zelf om te bepalen of zij lid wordt van een brancheorganisatie voor sportscholen.
Klopt het dat bij een conflict met een sportschool iemand alleen naar de geschillencommissie van de Consumentenbond kan stappen indien de sportschool lid is van Fit!Vak? Zo ja, waar kunnen consumenten naartoe bij een geschil met een sportschool welke geen lid is van een branchevereniging? Wat kunnen consumenten doen indien deze sportschool onredelijk bezwarende algemene voorwaarden hanteert en/of deze niet naleeft?
De Stichting Geschillencommissie voor Consumentenzaken kent meerdere geschillencommissies, die elk klachten over specifieke onderwerpen behandelen. Voor sportscholen is de Geschillencommissie Sport en Beweging opgericht. De toegang tot de Geschillencommissie Sport en Beweging is gekoppeld aan het lidmaatschap van de sportschool aan de brancheorganisatie Fit!Vak. De reden hiervoor is dat deze brancheorganisatie mede de kosten draagt die gemoeid zijn met de behandeling van een zaak door de geschillencommissie Sport en Beweging. Ondernemers die niet zijn aangesloten bij de genoemde brancheorganisatie, kunnen ervoor kiezen om zich aan te sluiten bij de Geschillencommissie Algemeen. Heeft de ondernemer hiervoor gekozen, dan kan de consument desgewenst zijn geschil voorleggen aan de Geschillencommissie Algemeen.
Daarnaast kan een consument op grond van artikel 6:233, onderdeel a, BW, algemene voorwaarden doen vernietigen die onredelijk bezwarend zijn. Dit kan de betrokkene zelf doen door een verklaring uit te brengen, zoals het schrijven van een brief aan de ondernemer, of door vernietiging van de voorwaarden te vorderen bij de rechter (artikel 3:50 BW). De consument kan de nodige praktische informatie vinden op www.consuwijzer.nl.
Indien het antwoord op vraag vier is dat consumenten naar de rechter kunnen stappen, levert dit dan geen onredelijke drempel op voor consumenten?
Nee. Indien de ondernemer niet is aangesloten bij één van de Geschillencommissies, kan de consument een beroep doen op de kantonrechter. Dit biedt een laagdrempelige toegang voor de consument tot de rechter. Zo is geen bijstand van een advocaat vereist en is het griffierecht beperkt.2
Wat kunnen consumenten nog meer doen indien er sprake is van een geschil met een sportschool?
Zie antwoord vraag 3.
Via de website www.keurmerkfitness.nl kan men lezen dat het Landelijke Erkennings Regeling Fitness (LERF) toezichthouder is van het keurmerk voor fitnesscentra; klopt het dat alleen bedrijven die lid zijn van de branchevereniging voor sportscholen, Fit!Vak, worden geïnspecteerd op basis van dit keurmerk? Zo ja, is dit dan niet een prikkel om juist geen lid te zijn van deze branchevereniging?
Een keurmerk of een gedragscode is een middel voor ondernemers om zichzelf te onderscheiden bijvoorbeeld als een consumentvriendelijke onderneming. De keuze om een keurmerk te hanteren of om lid te worden van een branchevereniging is aan de onderneming zelf. Het hanteren van een keurmerk of het lidmaatschap van een branchevereniging zal vooral ingegeven zijn door het aantrekken of behouden van klanten. Een consument die overweegt een abonnement te nemen op een sportschool en die hier belang aan hecht zal zo’n lidmaatschap of keurmerk in zijn afweging betrekken. Er is daarom wel degelijk een prikkel om lid te worden van een branchevereniging.
Bovendien geldt dat gedragscodes en aan keurmerken verbonden normen een indicatie kunnen zijn van in een branche gebruikelijke handelspraktijken. De rechter kan deze normen betrekken bij de invulling van open wettelijke normen, bijvoorbeeld onder welke omstandigheden een voorwaarde onredelijk bezwarend is (artikel 6:233 BW), of onder welke omstandigheden het handelen van een ondernemer in strijd is met de eisen van professionele toewijding (zie artikel 6:193a BW e.v.). In zoverre kunnen door brancheverenigingen opgestelde normen ook doorwerken op sportscholen die niet zijn aangesloten bij de branchevereniging.
Uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia |
|
Han ten Broeke (VVD), Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met de Nederlandse ambassadeur in Kenia in ViceVersa?1
Ja.
Klopt het dat u voornemens bent een stevig gesprek te voeren met deze ambassadeur naar aanleiding van zijn uitspraken in eerdergenoemd interview in Vice Versa? Zo ja, wat verstaat u onder een stevig gesprek? Kunt u toelichten wat uw insteek is bij zo’n gesprek?
Ambtenaren krijgen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken de ruimte om het beleid van het ministerie zo goed mogelijk voor het voetlicht te brengen. Ambassadeurs verschijnen daarom met enige regelmaat in de media. Dit heeft meerwaarde omdat zij met hun kennis over de lokale context de Nederlandse inzet voor bijvoorbeeld Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking goed kunnen uitdragen.
De ambassadeurs zijn voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken de oren en ogen in het buitenland. Binnen Buitenlandse Zaken is er een regelmatige dialoog met als doel beleid en praktijk aan elkaar te toetsen.
In het door u aangehaalde interview zijn diverse opmerkingen gemaakt die afwijken van de Nederlandse inzet. Dit is aanleiding geweest voor een gesprek met de betreffende ambassadeur.
Is het – in het licht van het transparantiebeleid van het Ministerie van Buitenlandse zaken sinds het aantreden van u en uw oud-collega Timmermans – niet juist de taak van ambassadeurs om vanuit hun lokale kennis en ervaringen te rapporteren over de situatie van een land en de uitwerking van Nederlands beleid in dat land? Bent u van mening dat dit meerwaarde heeft, juist ook wanneer zou blijken dat beleid niet de bedoelde uitwerking heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een toelichting geven? Moeten Nederlandse ambassadeurs die vanuit hun lokale kennis, ervaring en verantwoordelijkheden hun waarnemingen delen, vrezen voor stevige gesprekken met u, indien die waarnemingen niet helemaal stroken met uw beleid van de Minister? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 2.
De stakingen bij PostNL in Nijmegen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat bij stakingen bij PostNL in Nijmegen waar u in uw brief1 aan refereert, het werk is stilgelegd omdat, naast de genoemde onvrede, ook gestaakt is wegens het niet uitbetalen van gewerkte uren zoals in de media werd vermeld?2
Het klopt dat de media melding hebben gemaakt van het niet uitbetalen van de gewerkte uren als één van de redenen voor de staking.
Geldt volgens u dat werkgevers het gewerkte aantal uren moeten uitbetalen in plaats van het aantal ingeroosterde uren?
Het loon wordt doorgaans vastgesteld in een arbeidsovereenkomst of in een collectieve arbeidsovereenkomst. Uit de berichtgeving begrijp ik dat er een verschil van inzicht is over uitbetaling van gewerkte uren en ingeroosterde uren. Het is niet aan mij of de Minister van Economische Zaken maar aan de burgerlijke rechter om hierover een oordeel te geven.
Welke mogelijkheden heeft de Inspectie SZW om te controleren of sprake is van (structureel) verkeerde inroostering van werknemers en het niet uitbetalen van gewerkte tijd? Wordt hierbij gekeken naar omgang van leidinggevenden met werknemers en de verhoudingen tussen hen?
De Inspectie SZW heeft een toezichtverantwoordelijkheid op de Wet minimumloon en vakantiebijslag (Wml), de Arbeidstijdenwet (ATW), de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en handhaaft wanneer zij dat nodig vindt. De werkgever dient minimaal het wettelijk minimumloon te betalen. Als de werkgever dat niet doet, is er sprake van onderbetaling. In het inspectieprogramma Psychosociale arbeidsbelasting kijkt de Inspectie SZW of de werkgever beleid heeft inzake de omgang tussen leidinggevenden en werknemers, zoals een regeling voor het afhandelen van individuele conflicten bij de werkgever.
Werknemers kunnen een klacht indienen bij de Inspectie SZW als ze het vermoeden hebben dat hun werkgever zich niet aan de wet houdt. Indien er op basis van de klacht een vermoeden is van een misstand als het gaat om onderbetaling of een zware overtreding met betrekking tot de arbeidsomstandigheden kan de Inspectie een onderzoek instellen. Wanneer de Inspectie constateert dat een bedrijf de wet overtreedt, zal zij handhavend optreden.
Wanneer CAO-partijen vermoeden dat de cao ontdoken wordt, dan kunnen zij bij de Inspectie SZW op grond van artikel 10 van de Wet AVV (Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten) een verzoek indienen om een onderzoek in te stellen. De sociale partners kunnen de bevindingen uit het rapport van de Inspectie gebruiken in een civielrechtelijke procedure.
Welke mogelijkheden heeft de Inspectie SZW om hierbij handhavend op te treden en maakt zij gebruik van die mogelijkheden in dergelijke conflicten?
Zie antwoord vraag 3.
De toename van dodelijke ongevallen in de bouw |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Flink meer dodelijke ongevallen in de bouw»?1
Ja
Welke oorzaken liggen er volgens u ten grondslag aan de in de berichtgeving genoemde stijging van het aantal dodelijke ongevallen in de bouw?
Tot en met juni 2016 zijn 42 dodelijke arbeidsongevallen bij de Inspectie SZW gemeld, waarvan 10 in de sector bouw. Hoewel deze aantallen een stijging betekenen ten opzichte van dezelfde periode in 2015, zijn de cijfers nog onder voorbehoud omdat nog bezien moet worden of het in alle gevallen gaat om arbeidsongevallen. Dat kan pas bepaald worden na afronding van de onderzoeken van de gemelde ongevallen. Definitieve cijfers worden opgenomen in onder meer het Jaarverslag van de Inspectie SZW en in de Arbobalans. Daarbij zal ook een beeld worden gegeven van de oorzaken van de ongevallen.
Naar aanleiding van het stijgend aantal ongevalsmeldingen, heeft de Inspectie SZW begin juli samen met Bouwend Nederland een oproep aan de werkgevers in de bouwsector gedaan om extra aandacht te besteden aan veiligheid.
In de sectoren waar de crisis de grootste gevolgen had voor de productie, zoals de bouw, neemt met de toename van de productie ook het aantal ongevallen toe. De toename van de bouwproductie merkt de Inspectie SZW aan een stijging van het aantal meldingen van bouwwerken. Het aantal bouwprocesmeldingen (start bouwwerkzaamheden) is in de eerste helft van 2016 met 10% toegenomen ten opzichte van de vergelijkbare periode in 2015.
De voornaamste drie oorzaken van ernstige arbeidsongevallen in de bouw (2010–2014)2 zijn: het vallen van hoogte of struikelen (ruim de helft), getroffen worden door voorwerpen, producten of andere onderdelen (bijna een kwart) en bij 15% contact met machines, gereedschap en voertuigen op de bouwplaats. Volgens het RIVM is er extra aandacht nodig voor valbeveiliging, het juist gebruik van steigers en trappen, het voorkomen dat voorwerpen van steigers afvallen en machineveiligheid.
Volgens de Inspectie SZW wordt de kans op ongevallen vergroot door steeds verdergaande specialisatie, waardoor meer partijen tegelijk en opeenvolgend werkzaam zijn op een bouwplaats. Bouwplaatsen vormen een conglomeraat van verschillende bouwondernemingen, leidinggevenden, werknemers, uitzendkrachten en zzp’ers. De Inspectie SZW ziet op de bouwplaatsen steeds vaker dat niet duidelijk is geregeld wie voor de veiligheid van de verschillende bouwvakkers verantwoordelijk is. Ook ontbreken vaak goede samenwerkingafspraken tussen de partijen.
Welke gevolgen heeft de toename van flexibele arbeid voor de arbeidsomstandigheden en veiligheid in de bouwsector?
Onderzoek van het RIVM wijst uit dat uitzendkrachten in het algemeen een hogere ongevalfrequentie hebben dan vaste krachten3. Uit de Nederlandse Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) blijkt dat 3 van de 100 werknemers in 2015 letsel opliep door een ongeval tijdens het werk (3%). Daarvan hadden uitzendkrachten met bijna 5% het vaakst te maken met ongelukken op de werkvloer. Ook oproep- en invalkrachten (4,6%) waren vaker betrokken bij een arbeidsongeval.
Een werkgever is verplicht om te zorgen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, ongeacht of deze een vast of flexibel contract hebben. Werkgevers die onvoldoende zorg dragen voor de arbeidsomstandigheden van hun werknemers zijn in overtreding. Indien de werkgever werkt met tijdelijke contracten wordt hem door de Inspectie SZW gevraagd hoe de werkenden begeleid worden om risico’s ten aanzien van veilig en gezond werken te beheersen. Voorbeelden van een passende begeleiding zijn instructie bij start, toezicht op de werkvloer en begeleiding van stagiaires. In de recidiveaanpak van de Inspectie SZW is standaard, dat als bij herhaling dezelfde of soortgelijke overtreding wordt aangetroffen, de inspecteur de arbozorg bij het bedrijf toetst. Goede zorg omvat onder andere aandacht voor tijdelijke medewerkers als onderdeel van de risico-inventarisatie en evaluatie en het daarbij behorende plan van aanpak.
Hoe waardeert u het gegeven dat door de doorgeschoten flexibilisering in een sector als de bouw van oudsher door de sector zelf ondernomen (en gefinancierde) initiatieven om arbeidsomstandigheden en veiligheid te verbeteren (onder meer vormgegeven door het instituut «arbouw») onder druk zijn komen staan en feitelijk «afgebroken» worden, nu voor en door flexkrachten en buitenlandse arbeidskrachten bijvoorbeeld niet aan zulke initiatieven wordt afgedragen? Ziet u alternatieve mogelijkheden om dergelijke initiatieven overeind te houden, (indien dat zo is) ziet u hierin een rol voor uzelf weggelegd en zo ja, welke?
Het is een gegeven dat de organisatiegraad in de bouw afneemt. Dat geldt ook voor andere sectoren. Daarbij is de bouwproductie en de werkgelegenheid in de bouw in de afgelopen (crises)jaren sterk afgenomen. Dit kan gevolgen hebben voor het draagvlak van sectorinitiatieven. Ik sluit niet uit dat andere samenwerkingverbanden ontstaan of dat de verwachte groei van de bouwproductie een positief effect heeft op de sectorinitiatieven. Zo is op 1 juli 2016 Volandis gestart, het nieuwe kennis- en adviescentrum voor duurzame inzetbaarheid in de Bouw- en Infrasector. In het beleid wordt samengewerkt met sectororganisaties en wordt de samenwerking tussen belanghebbende partijen gestimuleerd.
Welke maatregelen neemt de sector om de veiligheid te verbeteren? Welke maatregelen worden er genomen om de communicatie tussen mensen met verschillende nationaliteiten te verbeteren? Zijn deze maatregelen volgens u voldoende? Gaat u aandringen op aanvullende of verdergaande maatregelen?
De sector werkt actief aan het verbeteren van de veiligheid. Voorbeelden zijn de Governance Code, die de 7 grootste bouwconcerns met enkele grote opdrachtgevers hebben ondertekend, Arbocatalogi (afspraken), A-bladen (achtergrondinformatie), de periodieke arbeidsgeneeskundige onderzoeken (PAGO's), netwerkbijeenkomsten en de website www.volandis.nl van het nieuwe kennis- en adviescentrum voor duurzame inzetbaarheid in de bouw- en infrasector.
Taal is een belangrijke werknemersvaardigheid. Beheerst een medewerker deze vaardigheid onvoldoende, dan heeft dit gevolgen voor het bedrijf. Het kan bijvoorbeeld leiden tot lagere productiviteit, beperkte doorgroeimogelijkheden, hoger ziekteverzuim en veiligheidsrisico’s. In 2014 is door Stichting van de Arbeid de handreiking «Taal en Veiligheidsrisico’s» uitgebracht. De handreiking is bedoeld als ondersteuning voor werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers van sectoren en branches die een arbocatalogus willen maken of uitbreiden. Er worden handvatten geboden om het veiligheidsrisico «miscommunicatie» helder te krijgen zodat op maat gemaakte maatregelen opgenomen kunnen worden in de verschillende arbocatalogi. Werkgevers en werknemers kunnen hier dan in de eigen bedrijfssituatie mee aan de slag.
Met het programma Taalakkoord heb ik het belang van investeren in de taalvaardigheid van medewerkers bij werkgevers en branches geagendeerd4. Verschillende werkgevers van verschillende branches hebben zich aangesloten bij het Taalakkoord, waaronder de bouw. Zo heeft SBRCurnet, kennisinstituut voor de bouw en infra, zich aangesloten bij het Taalakkoord en stimuleert zij haar achterban om te investeren in de taalvaardigheid van medewerkers. Begin volgend jaar kunnen werkgevers, in het kader van het interdepartementale programma «Tel mee met Taal», een subsidie aanvragen voor taalscholing van laag-taalvaardige medewerkers.
Ook de opdrachtgever van een bouwproject heeft een belangrijke rol bij het zorgen dat er veilig en gezond kan worden gewerkt. Zo is het van groot belang dat een veiligheid- en gezondheidplan wordt opgesteld waarin afspraken staan die ervoor zorgen dat er veilig en gezond wordt gewerkt. Om te bevorderen dat opdrachtgevers voor een goed plan zorgen en de samenwerking goed regelen, ben ik voornemens om de bouwprocesbepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit aan te scherpen.
In hoeverre heeft u de indruk dat (kosten in verband met) arbeidsomstandigheden en veiligheid item zijn geworden daar waar voornamelijk op kosten wordt geconcurreerd?
Gezondheid en veiligheid mag geen onderwerp van concurrentie zijn. Ik sluit niet uit dat de crisis van de afgelopen jaren en mogelijk de huidige sterke opleving in de bouw gevolgen heeft voor de zorgvuldigheid waarmee het werk wordt voorbereid en uitgevoerd. Dit mag nooit ten koste gaan van het wettelijk vastgelegde beschermingsniveau. De Inspectie SZW ziet daar op toe.
Het bericht ‘Kamp vindt Green Deals nuttig, maar zet financiering stop’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kamp vindt Green Deals nuttig, maar zet financiering stop»?1
Ja.
Klopt het dat u in uw brief «Groene economische groei in Nederland» (Kamerstuk 34 341, nr. 71) constateert dat Green Deals een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de doelstelling om vernieuwende initiatieven op het gebied van groene groei te genereren, die vervolgens ook tot concrete resultaten leiden en geeft u aan de aanbevelingen uit dit onderzoek te gebruiken om de Green Deal-aanpak versterkt voort te zetten?
Ja.
Wat is het effect van het wegvallen van de financiering voor de slagingskans van huidige en toekomstige Green Deals?
Van de Green Deals die tot nu toe zijn afgesloten, omvat het grootste deel geen financiële ondersteuning van de rijksoverheid. Alleen op het gebied van energie zijn verschillende deals gesloten met een financiële bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken. In essentie is het instrument Green Deal bedoeld om een vorm van samenwerking te creëren tussen de rijksoverheid en partijen in de samenleving. De inbreng van de rijksoverheid in deze deals kan variëren, waarbij primair gedacht kan worden aan netwerkvorming, ondersteuning bij het interpreteren van regelgeving en in essentie het bieden van één actief aanspreekpunt waar partijen terecht kunnen. De slagingskans van huidige en toekomstige Green Deals zal met het wegvallen van financiële ondersteuning dus in principe niet veranderen. Het effect dat wordt verwacht is dat het type Green Deals waar financiële ondersteuning bij gevraagd wordt niet meer zullen worden gesloten, en op termijn ook niet meer zullen worden aangevraagd.
Kunt u aangeven wat het wegvallen van de financiering voor de Green Deals betekent voor opschaling van Green Deals en welke andere instrumenten hiervoor beschikbaar blijven?
Voor de opschaling van Green Deals is tot nu toe nog nooit financiële ondersteuning geboden vanuit de rijksoverheid. De inzet van een Green Deal is het stimuleren van een gewenste ontwikkeling, waarna de opschaling door de betrokken marktpartijen en maatschappelijke partijen, al dan niet in samenwerking met overheden en met behulp van het reguliere instrumentarium, verder opgepakt kan worden.
Kunt u aangeven hoe het wegvallen van de financiering voor de Green Deals bijdraagt aan het betrekken van meer bedrijven en organisaties zonder goed netwerk bij de verschillende Green Deals?
Het wegvallen van financiering zal geen invloed hebben op het betrekken van bedrijven en organisaties zonder goed netwerk, aangezien hier geen financiële ondersteuning van de rijksoverheid bij nodig is. Netwerkontwikkeling vraagt met name om capaciteit, en deze capaciteit blijft beschikbaar bij het Ministerie van Economische Zaken en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
De verstoring van een Israëlkraam in een Jumbo supermarkt |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Israëlkraam Jumbo Krimpen valt verkeerd»?1
Ja.
Hoe duidt u de achtergrond, inhoud en effecten van de online protestcampagne naar aanleiding van een productdemonstratie van Israëlische producten in een Jumbo supermarkt in Krimpen aan den IJssel?
Het kabinet is tegenstander van een boycot van Israël en streeft naar versterking van de bilaterale economische betrekkingen met dit land binnen de grenzen van 1967. Acties tegen producten uit een land, ongeacht de achtergrond ervan en welke effecten ermee worden beoogd, vallen evenwel onder de vrijheid van meningsuiting, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Indien er incidenten zouden plaatsvinden waarbij sprake is van discriminerende uitlatingen, haatzaaien, gebruik van of oproepen tot geweld en/of intimidatie, dan neemt het kabinet daar nadrukkelijk afstand van en is het strafrecht van toepassing.
Deelt u de analyse dat het volstrekt ongewenst is, en ook geen steun vindt in het Nederlands buitenlands beleid, om op deze manier te ageren tegen producten uit Israel of het tentoonstellen van de Israëlische vlag?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ziet u de invloed van dit soort protestcampagnes op de mogelijkheden voor supermarkten om in vrijheid en naar eigen inzicht, binnen de gestelde wettelijke kaders, hun productaanbod samen te stellen, zonder daarbij zwaar geïntimideerd of zelfs bedreigd te worden?
Ik beschik niet over signalen dat de (fysieke) openbare orde hier daadwerkelijk in het geding is geweest. Eventuele discussies op internet zie ik niet als problematisch, zolang deze binnen grenzen van de vrijheid van meningsuiting blijven. Supermarkten kunnen in vrijheid en naar eigen inzicht, binnen de gestelde wettelijke kaders, hun productaanbod samen blijven stellen, aanbieden en demonstreren. Mochten er toch mensen zijn die van mening zijn dat zij fysiek dan wel digitaal het slachtoffer zijn geworden van een strafbaar feit, dan roep ik hen uiteraard op om hiervan aangifte te doen. Daarnaast geldt dat lokale bestuurders in de eerste plaats verantwoordelijkheid dragen voor de lokale veiligheidssituatie en die maatregelen kunnen nemen waar de situatie ter plekke om vraagt indien daar aanleiding voor bestaat.
Welke gevolgen hebben dit soort protestcampagnes voor de veiligheid van supermarkten en supermarktmedewerkers? Indien de veiligheid daadwerkelijk in het gedrang komt, hoe zorgt u ervoor dat deze gegarandeerd blijft?
Zie antwoord vraag 4.
Wat doet u, of wat gaat u doen, om ervoor te zorgen dat supermarkten in vrijheid producten kunnen blijven aanbieden en demonstreren, zonder beducht te hoeven zijn voor intimiderende acties, ook wanneer deze producten afkomstig zijn uit Israël?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u doen om duidelijk te maken, ook richting ondernemers, dat het op geen enkele manier verboden is Israëlische producten aan te bieden? Welke maatregelen wilt u ondernemen tegen protestcampagnes die intimiderend van aard zijn?
Het staat ondernemers vrij om (binnen de grenzen die de wet stelt) zelf te bepalen welke producten zij aanbieden. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat ondernemers momenteel onvoldoende zijn geïnformeerd. Binnen de grenzen van de wet kan kritiek worden geleverd op de keuze van ondernemers. Wanneer protestcampagnes de grens overschrijden van wat juridisch aanvaardbaar is, kan daartegen aangifte worden gedaan. Ik zie derhalve geen reden om extra maatregelen te nemen tegen protestcampagnes.