Het nalaten van het gelasten van uitvoering van een opgelegde taakstraf |
|
Khadija Arib (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de strafzaak tegen de heer R. welke in hoger beroep heeft gediend op 30 mei 2007 voor het Hof te Amsterdam?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de dader in kwestie door de rechtbank Haarlem en vervolgens in hoger beroep door het Hof te Amsterdam is veroordeeld tot een taakstraf, maar deze taakstraf noch een andere straf ooit heeft uitgevoerd?
Ja. De veroordeelde heeft de taakstraf waartoe hij was veroordeeld om medische redenen niet uitgevoerd. Wel heeft hij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel voldaan. De voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf waartoe hij eveneens was veroordeeld, heeft hij niet hoeven ondergaan, omdat hij zich in de proeftijd aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden.
Welke mogelijkheden heeft het Openbaar Ministerie (OM) om de aard van de taakstraf te wijzigen zodat die wel kan worden uitgevoerd? Wordt van deze mogelijkheden altijd gebruik gemaakt?
Op grond van artikel 22 f Wetboek van Strafrecht kan het Openbaar Ministerie de opgelegde (taak)straf wijzigen voor wat betreft de aard van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject. Daarbij dient zoveel mogelijk de opgelegde straf te worden benaderd. De aard van de te verrichten werkzaamheden wordt in de rechterlijke uitspraak in de regel niet zodanig specifiek omschreven dat het nodig is daarin later wijziging te brengen. De drie reclasseringsorganisaties, die belast zijn met de feitelijke uitvoering van de taakstraf, hebben een grote variatie in het aanbod van taakstrafprojecten. Derhalve wordt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een beslissing genomen zoals is gebeurd in de onderhavige strafzaak.
Hoe vaak komt het voor dat door de rechter opgelegde taakstraffen wegens persoonlijke omstandigheden niet worden uitgevoerd of worden omgezet in een andere straf en ook verdere uitvoering dan niet wordt gelast door het OM?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal door de rechter opgelegde taakstraffen dat wegens persoonlijke omstandigheden niet wordt uitgevoerd, dan wel wegens persoonlijke omstandigheden wordt omgezet in een andere straf en waarvan verdere uitvoering niet wordt gelast door het Openbaar Ministerie. De reclassering heeft tot taak de afloop van een taakstraf te melden aan het Openbaar Ministerie. In beginsel wordt door het Openbaar Ministerie de omzetting in vervangende hechtenis bevolen van alle niet of niet goed, dan wel onvolledig, uitgevoerde taakstraffen, ongeacht de oorzaak van het niet uitvoeren. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen -zoals de onderhavige zaak – blijft een bevel tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis achterwege en dat enkel na toetsing door het Openbaar Ministerie van de aangevoerde omstandigheden.
Heeft het inwerkingtreden van de Aanwijzing taakstraffen van het OM op 1 januari 2009 gevolgen voor de praktijk van het uitvoeren van taakstraffen? Zo ja, welke?
De Aanwijzing taakstraffen, in werking getreden op 1 januari 2009 (hierna: de Aanwijzing), betreft een aanscherping van de Aanwijzing taakstraffen die vanaf 1 januari 2001 van kracht was.
De nieuwe Aanwijzing beoogt meer duidelijkheid te brengen in welke gevallen wel en in welke gevallen geen taakstraf aangewezen is. De aanpassing heeft betrekking op (verdachten van) ernstige gewelds- en zedendelicten en geeft richtlijnen voor het requireerbeleid van het Openbaar Ministerie.
Op de praktijk van het – feitelijk – uitvoeren van taakstraffen heeft de Aanwijzing geen betrekking.
Deelt u de opvatting dat het om medische redenen niet uitvoeren van een (taak)straf voor de slachtoffers van de dader op veel onbegrip stuit, zeker als blijkt dat de dader zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan mishandeling? Zo ja, hoe kunt u bewerkstelligen dat veroordeelde veelplegers van huiselijk geweld niet zonder uitvoering van een straf vrijuit kunnen gaan?
Zware delicten als geweldsdelicten zijn niet alleen zeer ingrijpend en traumatisch voor de slachtoffers en hun naaste omgeving, met name als het toegebrachte leed onherstelbaar is, maar zij raken ook het vertrouwen in de rechtsorde en de veiligheidsbeleving van burgers. De bescherming van de samenleving tegen de daders maakt toereikende straffen en maatregelen daarom noodzakelijk. Wanneer een dader zijn taakstraf niet voltooit, dient zoveel mogelijk te worden verzekerd dat vrijheidsbeneming van de dader volgt. Om dit te verwezenlijken heb ik uw Kamer een nota van wijziging doen toekomen (Kamerstuk 32 169, nr. 9) bij het voorstel voor wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven (Kamerstukken 32 169).
Bedrijven die in 2001 een politieagent omkochten met als doel een pepperspraycontract binnen te halen |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant over bedrijven die in 2001 een politieagent omkochten met als doel een pepperspraycontract met de politie binnen te halen?1
Ja.
Klopt het dat de directeur van Defense Technology een bekentenis heeft afgelegd tegenover de Amerikaanse justitie van zijn omkoping? Wat gaat de Nederlandse justitie doen? Zijn er rechtshulpverzoeken gedaan? Zo ja, welke?
Volgens op het internet geplaatste documenten heeft een oud-directeur van het Amerikaanse bedrijf Defense Technology, die verdacht wordt van diverse omkopingen, tegen de Amerikaanse justitie verklaard dat hij, via een Nederlandse tussenpersoon, een politieagent zou hebben omgekocht om het contract te verkrijgen voor de levering van pepperspray aan de Nederlandse politie. De zaak wordt onderzocht door de rijksrecherche, onder leiding van het Landelijk Parket. Het Openbaar Ministerie heeft in rechtshulpverzoeken de Amerikaanse autoriteiten om informatie gevraagd. Over de inhoud van de verzoeken en het onderzoek kunnen vanwege het belang van het onderzoek geen mededelingen worden gedaan. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek zal worden bezien wat de eventuele gevolgen zijn voor lopende en toekomstige contracten met de betrokken bedrijven.
Kunt u de omvang van de gevolgen van de omkoping aangeven?
Zie antwoord vraag 2.
Doet het Korps landelijke politiediensten (KLPD) nog steeds zaken met het betrokken bedrijf c.q. de betrokken bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u onderzocht of gaat u onderzoeken of afgesloten contracten rechtsgeldig zijn of ongeldig kunnen worden verklaard op grond van eerder geconstateerde praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Nederlandse veiligheid in het geding is geweest omdat de politie op een gegeven moment geen holsters, spray en munitie meer geleverd kon krijgen en dat de oplossing toen werd gevonden in aanpassing van de Bewapeningswet zodat ook spullen van andere merken ingekocht konden worden?
De Nederlandse veiligheid is nimmer in het geding geweest en er zijn geen problemen geweest met de operationele beschikbaarheid van holsters, pepperspray en munitie. Wel is er een tijdelijk leveringsprobleem geweest met betrekking tot de zogenaamde stunbag (less lethal munitie) die uitsluitend wordt gebruikt door de aanhoudings- en ondersteuningseenheden. Om te voorkomen dat de operationele beschikbaarheid van deze munitie in gevaar zou komen is besloten om ook het gebruik toe te staan van een vergelijkbare patroon van een andere leverancier. De Bewapeningsregeling politie is hierop aangepast.
Welke maatregelingen bij aanbestedingen zijn genomen of neemt u (met betrekking tot de persoonsafhankelijkheid) om herhaling te voorkomen?
Het Europese aanbestedingsrecht is opgezet en ingericht om persoonsafhankelijkheid te voorkomen. Hiervoor zijn diverse waarborgen en procedures ingebouwd. Integriteit is en blijft hierbij een belangrijk punt van aandacht. Aanbieders die desondanks vermoeden dat er in strijd is gehandeld met het Europese aanbestedingsrecht kunnen hiermee naar de rechter stappen. Dit is recentelijk ook gebeurd in de aanbestedingsprocedure voor nieuwe politievoertuigen waarbij de vorderingen van de eisers door de rechter zijn afgewezen2.
Wat doet u om bij de lopende aanbestedingen, bijvoorbeeld van voertuigen, de beschreven praktijken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
De reconstructie van de Schipholbrand |
|
Linda Voortman (GL), Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat personeel van het cellencomplex op Schiphol Oost enkele weken voor de dramatische Schipholbrand van 25 op 26 oktober 2005 de directie al had gewaarschuwd voor een gebrek aan leiding en onervaren collega’s, waardoor ten tijde van de brand fout op fout gestapeld werd?1
Ja.
Wat is er destijds precies gebeurd met deze personeelsenquête, waarin de werknemers meer aandacht vroegen voor het gebrek aan leiding op de werkvloer, onervaren collega’s en gebrekkige aandacht voor de brandveiligheid in het complex?
Door de brand in nacht van 26 en 27 oktober 2005, is door het vanaf dat moment sluiten van het complex, geen vervolg gegeven aan de actie- en verbeterpunten die naar voren kwamen uit de personeelsenquête. Zie ook mijn recente antwoorden op de kamervragen van de leden Gesthuizen en Jansen (beiden SP) van uw Kamer over het onervaren personeel bij de Schipholbrand en de brandveiligheidsmaatregelen in justitiële inrichtingen (kenmerk 2010Z15133).
Heeft de Onderzoeksraad voor de Veiligheid, die uiteindelijk constateerde dat er geen of minders slachtoffers waren gevallen als de brandveiligheid van het complex de aandacht had gekregen van de betrokken instanties, kennis kunnen nemen van de personeelsenquête waarin deze waarschuwingen zijn verzameld?
De Rijksrecherche en de Onderzoeksraad voor de Veiligheid hebben alle relevante stukken ontvangen die betrekking hebben op het dossier Schipholbrand, ook de personeelsenquête.
In hoeverre is de uitvoeringspraktijk op dit punt verbeterd ten opzichte van de praktijk vóór de Schipholbrand? Welke maatregelen stelt u zich voor om signalen vanuit de medewerkers van vergelijkbare overheidsorganisaties snel en serieus te beoordelen en indien nodig te verwerken in de uitvoeringspraktijk?
DJI heeft ter verbetering van de uitvoeringspraktijk in alle rijksinrichtingen een digitale Risico- Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E) ingevoerd. De particuliere instellingen hebben hun eigen RI&E. Door middel van een dergelijke checklist wordt inzicht verkregen in de veiligheid en gezondheidsrisico’s van de medewerkers. De uitkomsten van de checklist worden getoetst door een externe gecertificeerde deskundige van de Arbodienstverlener.
Daarnaast vindt, als onderdeel van de Risico- Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E), om de drie jaar een medewerkerstevredenheidsonderzoek plaats. Ook kan een inrichting of een dienst zelf een soortgelijk onderzoek laten verrichten. Deze instrumenten acht ik een goed middel om signalen vanuit medewerkers van DJI te ontvangen. Ook bij andere vergelijkbare overheidsorganisaties worden onder medewerkers enquêtes gehouden. Hiermee is ook bij deze uitvoeringsorganisaties goed zicht op de uitvoeringspraktijk en worden signalen van het personeel serieus genomen.
Het niet kunnen waarmaken van de belofte om 3.000 extra agenten te realiseren |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de belofte uit het regeerakkoord van deze regering om de operationele sterkte uit te breiden met 3000 agenten?1
Ja.
Wat is de nulmeting voor het huidige aantal agenten, inclusief welke datum deze nulmeting betreft?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik kortheidshalve naar de brief waarvan deze beantwoording een onderdeel is. In aanvulling daarop merk ik op, dat de operationele sterkte van de politie ieder half jaar wordt geteld op basis van de informatie uit de personeelssystemen van de politiekorpsen zelf. Ook zijn deze gegevens op te zoeken in de kerngegevens, behorende bij het Jaarverslag Nederlandse Politie, dat ik uw Kamer ieder jaar toe stuur. Deze informatie treft u tevens in de brief aan.
Kunt u de rekenmethode volkomen inzichtelijk maken waarmee u bepaalt of de 3000 agenten er op termijn bij zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt uw belofte zich tot de zorgen van de korpsbeheerder van Friesland, die aangeeft dat het extra geld dat het nieuwe kabinet heeft toegezegd onvoldoende is om het tekort weg te werken, laat staan om 3000 mensen extra aan te nemen?2
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik kortheidshalve naar de brief waarvan deze beantwoording een onderdeel is.
Bent u bekend met het Normkostenonderzoek Politie?3
Ja. Dit onderzoek heeft mijn ambtsvoorganger op 14 juni 2010 aan uw Kamer aangeboden (TK 29 628 nr. 211).
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat de huidige sterkte van de korpsen niet betaalbaar is en dat er al een tekort is van 260 miljoen euro?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe denkt u met de door u beoogde intensivering van 300 miljoen euro dit tekort te dichten en tegelijkertijd 3 000 nieuwe agenten aan te nemen?4
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt uw verklaring dat de invoering van de nationale politie structureel 230 miljoen zal opleveren zich tot de afspraken die het vorige kabinet heeft gemaakt om de bedrijfsvoering (PIOFACH-taken) van de politie te centraliseren en waarvoor reeds 200 miljoen euro is ingeboekt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt uw belofte zich tot de aangenomen motie Van Raak van 23 juni 2010, waarin de regering werd opgeroepen niet te bezuinigen op de politie, maar waar het demissionaire kabinet geen gehoor aan heeft gegeven?5
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt uw belofte zich tot de reactie van de burgemeester van Den Haag, die beweert dat de korpsbeheerders met elkaar hebben berekend wat het akkoord echt betekent en dat als alles bij elkaar wordt opgeteld en afgetrokken 130 miljoen in de komende jaren moet worden ingeleverd, dat de cijfers uitwijzen dat er helemaal niet meer geld naar de politie gaat en zijn conclusie dat de stad Den Haag er per saldo 98 agenten op achteruit gaat?6
Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik naar de brief waarvan deze beantwoording een onderdeel is. Over de sterkteontwikkeling van het korps Haaglanden waartoe Den Haag behoort, kan ik momenteel nog niets met zekerheid zeggen. Zoals ik in eerdergenoemde brief heb aangegeven, zal ik over de verdeling van de extra sterkte over het land nog nader overleg voeren met de korpsbeheerders.
Hoe verhoudt uw belofte zich tot de reactie van de burgemeester van Nijmegen, die beweert dat objectief onderzoek heeft aangetoond dat er honderden miljoenen te weinig beschikbaar zijn gesteld om de politiekosten – salaris, uniform, auto, alles – te betalen?7
Het objectief onderzoek waarop wordt gedoeld is het normkostenonderzoek. Daarin zijn alle politiekosten meegenomen. Voor het overige verwijs ik kortheidshalve naar de brief waarvan deze beantwoording een onderdeel is.
Het onervaren personeel bij de Schipholbrand en de brandveiligheidsmaatregelen en justitiële inrichtingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Paulus Jansen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de directie van het cellencomplex op Schiphol-Oost in de weken voorafgaand aan de Schipholbrand herhaaldelijk is gewaarschuwd voor de onervarenheid van de collega’s en het gebrek aan leiding op de werkvloer?1 Is hier naar uw mening adequaat op gereageerd?
Door het personeel is destijds bij de directie van het Detentiecentrum Schiphol-Oost aandacht gevraagd voor een betere communicatie tussen personeel en leidinggevenden en het krijgen van duidelijke werkinstructies. Op 1 september 2005 is daarom door de locatiedirecteur besloten dat er onder alle medewerkers een tevredenheidsonderzoek in de vorm van een enquête zou worden gehouden. In de periode tussen 1 september 2005 en 11 oktober 2005 is de enquête gehouden. De volgende stap zou het opstellen van een plan van aanpak zijn met actie- dan wel verbeterpunten. Door de brand in de nacht van 26 op 27 oktober 2005 heeft de directie, door het op dat moment sluiten van het complex, hieraan geen gevolg kunnen gegeven.
Naar aanleiding van de meldingen aan de Technische Dienst hebben herstelwerkzaamheden plaatsgevonden.
Wat is er gebeurd met de enquête die is gehouden onder het personeel enkele weken voor de brand, waarin werknemers invulden dat ze meer aandacht voor de brandveiligheid in het cellencomplex en minder onervaren collega’s wilden? Wat is er gebeurd met de tientallen meldingen bij de technische dienst in de maanden voor de brand over ondermeer verbrande rookmelders en kapotte celdeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de opmerking van oud-gevangenisdirecteur van de penitentiaire inrichting Zuyderbosch dat de Schipholbrand niets te maken had met het gebouw, maar vooral met de onervarenheid en ongeoefendheid van het personeel, en dat de echte oorzaak van de catastrofale gevolgen van de brand was dat de goedkope uitzendkrachten geen idee hadden hoe ze moesten optreden?2
De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft zijn conclusies ten aanzien van het ontstaan en verloop van de Schipholbrand beschreven in het rapport «Brand cellencomplex Schiphol-Oost»3. Deze conclusies zijn door het toenmalige kabinet onderschreven4. De opmerkingen van de oud-gevangenisdirecteur van de penitentiaire inrichting Zuyderbosch geven mij geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Is het waar dat het personeel dat ten tijde van de Schipholbrand aan het werk was goedkoper tijdelijk personeel was, voornamelijk jonge en onervaren uitzendkrachten? In hoeverre was dit personeel getraind om te gaan met moeilijke situaties, en hoe vaak hadden de mensen die op het fatale moment op de werkvloer stonden brandoefeningen meegemaakt?
In de nacht van de brand van 26 op 27 oktober 2005 waren in totaal zestien personen werkzaam op het cellencomplex Schiphol-Oost: zeven bewaarders uit de DJI-pool, twee medewerkers van het bedrijf Securicor, zes medewerkers van de KMar en één medewerker van de medische dienst van het cellencomplex. De Onderzoeksraad van Veiligheid concludeerde in zijn rapport dat de bewaarders die betrokken waren bij de brand, hoewel ze allen een korte BHV-opleiding hadden gehad, onvoldoende waren geïnstrueerd, opgeleid en geoefend. Zij hadden nog nooit deelgenomen aan een brandoefening op het cellencomplex Schiphol-Oost.
Wat is uw mening over het feit dat er nog steeds onervaren en ongeoefend personeel werkzaam is in het gevangeniswezen, vooral onder de Directie Bijzondere Voorzieningen waar vreemdelingendetentie onder valt? Welke risico’s brengt dit volgens u met zich mee? Vindt u het verstandig om de vreemdelingen in detentie zo goedkoop mogelijk te willen bewaken?
Er is geen onervaren en ongeoefend personeel werkzaam bij DJI. Zoals ook in de voortgangsrapportages over het actieprogramma brandveiligheid is beschreven, volgt al het executief personeel een BHV-opleiding. Tevens vinden er in elke penitentiaire inrichting jaarlijks brandoefeningen plaats5.
Overigens merk ik op dat DJI niet zozeer gebruik maakt van de inhuur van beveiligingspersoneel om de vreemdelingen in detentie zo goedkoop mogelijk te willen bewaken, maar om een grote mate van flexibiliteit te waarborgen. DJI kan door de inzet van extern personeel inspelen op fluctuaties in het aanbod van gedetineerden en vreemdelingen. Voor extern personeel gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor eigen personeel.
Wat is uw reactie op de opmerking van voornoemde oud- gevangenisdirecteur dat de brandveiligheidsmaatregelen na de Schipholbrand draconisch zijn geweest en dat er sprake was van «paniekvoetbal», met tegengestelde eisen van brandweer en gemeenten, ook afhankelijk van de regio?2
De penitentiaire inrichtingen dienen zich te houden aan de eisen die de brandweer stelt. In het verleden werd DJI soms geconfronteerd met regionaal uiteenlopende eisen van de brandweer. Dit betekent niet dat de brandveiligheidsmaatregelen als zodanig niet noodzakelijk waren. Inmiddels heeft DJI zeer frequent overleg met vertegenwoordigers van de brandweer om deze verschillende eisen regionaal en landelijk meer éénduidig in te vullen.
Is het waar dat er in totaal € 450 miljoen is geïnvesteerd in brandveiligheidsmaatregelen? Zo nee, hoeveel dan wel? Wat is nu de stand van zaken ten aanzien van al deze brandveiligheidsmaatregelen en het verbeterprogramma?
Per saldo is voor de (brand-)veiligheid binnen de kaders van DJI een oplopend bedrag naar vanaf 2012 structureel circa € 140 mln. beschikbaar. Deze middelen zijn afgestemd op de capacitaire productietaakstelling als opgenomen in de ontwerpbegroting 2011. In dit bedrag zijn de eerder geraamde investeringskosten in rijks- en particuliere gebouwen van ca. € 400 mln. vertaald in structurele gebruiksvergoedingen RGD, respectievelijk kapitaallasten. Het genoemde bedrag is met name geïnvesteerd op twee terreinen. Enerzijds de bouwkundige aanpassingen, onder de verantwoordelijkheid van de RGD uitgevoerd, anderszijds investeren in (BHV) opleidingen en oefeningen van al het executief DJI personeel. Het bouwkundig traject loopt door tot 2011.
De RGD is met de resterende ruimten van inrichtingen, waaronder kantoorruimten, doende om de gebouwen aan te passen aan het daartoe vereiste bouwregelgevingsniveau. Het BHV verbetertraject is eind 2010 afgerond. Met het inrichten van de BHV organisatie maakt DJI de slag om de BHV in te richten gebaseerd op de specifieke gebouwelijke situatie van een inrichting en op maat personeel BHV op te leiden. Tevens is er veel aandacht voor het beheer en borgen van calamiteitenplannen6. Tegelijkertijd moet wel worden geconstateerd dat de brandveiligheidsmaatregelen substantieel zwaar drukken op de begroting van DJI.
Hoeveel is er sinds de Schipholbrand geïnvesteerd in het beter opleiden en trainen van personeel, ook voor wat betreft brandoefeningen? Heeft tegenwoordig iedere medewerker die op de werkvloer staat zowel in het gevangeniswezen als in vreemdelingendetentie geoefend met brandsimulaties? Is het belang van deze oefeningen naar uw mening voldoende doorgedrongen tot alle mensen die hier werkzaam zijn?
In de jaren 2007 tot en met 2010 is in totaal € 28,9 mln. besteed aan BHV opleidingen.
Er wordt DJI-breed aandacht besteed aan oefeningen, waaronder BHV oefeningen. Iedere inrichting stelt jaarlijks een oefenkalender op, waarin eveneens oefeningen met externe partners als de lokale brandweer zijn ingepland. Van de noodzaak tot oefenen zijn de medewerkers en het management meer dan voldoende doordrongen.
Hoeveel medewerkers zijn er nu in totaal in dienst bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Hoeveel daarvan zijn extern ingehuurd als uitzendkracht of in het kader van een overeenkomst met een particulier beveiligingsbedrijf?
Eind september 2010 had DJI 17 478 medewerkers (16 563 FTE) in dienst. Binnen DJI wordt geen aparte registratie bijgehouden van het aantal ingehuurde externen. De beheersing van de inzet van externen loopt via de financiële verantwoording.
Wel wordt vanwege de grote fluctuaties in de sector en de noodzaak daarop snel en flexibel te kunnen reageren het aantal extern ingehuurde personeelsleden bij de Directie Bijzondere Voorzieningen bijgehouden. Bij deze directie waren ultimo september 2010 ongeveer 1 820 FTE werkzaam. Hiervan was 880 FTE DJI-personeel en 869 FTE aan personeel van het bedrijf Group 4 Securicor. Daarnaast wordt verpleegkundige zorg en de inzet van huisartsen ingehuurd.
Hoeveel medewerkers zijn er nu in totaal in dienst bij de Directie Bijzondere Voorzieningen? Hoeveel daarvan zijn extern ingehuurd, als uitzendkracht of in het kader van een overeenkomst met een particulier beveiligingsbedrijf?
Zie antwoord vraag 9.
Stijgt het aantal externen, zowel als uitzendkracht of als medewerker van een beveiligingsbedrijf, dat werkzaam is in een van de justitiële inrichtingen nog steeds? Zo ja, waarom? Zo nee, is een stijging in de komende jaren voorzien?
De DJI probeert op een flexibele manier in te spelen op fluctuaties in het aanbod van gedetineerden en vreemdelingen. In dat kader maakt de DJI gebruik van de inhuur van beveiligingspersoneel en wordt gewerkt aan maatregelen die de inzetbaarheid van eigen personeel vergroten. Hiermee wordt tevens voorkomen dat personeel wordt geworven, dat vervolgens weer zou moeten afvloeien.
De inhuur van extern personeel kent al vanaf 2008 een dalende trend en komt voor 2010 ruim onder de norm die begin 2010 binnen Justitie gesteld is. In mei 2010 is door uw Kamer de motie Roemer aangenomen, waarin de norm extra wordt aangescherpt. De verwachting is dat DJI voor 2010 en later onder deze aangescherpte norm zal blijven7. Dit is ook in overeenstemming met de algemene doelstelling van de regering op dit terrein.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de Justitiebegroting? Zo nee, bent u bereid in ieder geval de vragen 9 tot en met 12 te beantwoorden voor de behandeling van de Justitiebegroting?
Tot mijn spijt is dit niet mogelijk gebleken, maar uiteraard kan ook in het algemeen overleg met uw Kamer op 8 december aanstaande aandacht worden besteed aan deze materie.
Het bericht dat de politie het steeds drukker krijgt met de bestrijding van overlast door jongeren |
|
Nine Kooiman , Sadet Karabulut |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie steeds vaker moet uitrukken om jongerenoverlast aan te pakken?1
Het Nederlands Politie Instituut (NPI) heeft cijfers met betrekking tot meldingen van jeugdoverlast aangeleverd aan RTL4. De conclusies in het bericht laat ik voor de verantwoordelijkheid van de redactie van het programma. Door de verbeterde registratie van jeugdgroepen (zie ook de brief van 10 februari jl. met kenmerk 2010–0000057090) is meer zicht op de aard en omvang van de groepen en is de lokale driehoek beter in staat prioriteiten te stellen en de juiste aanpak te bepalen. Daarnaast is de aanpak van jeugdcriminaliteit één van de landelijke afspraken die zijn gemaakt met de politie. Het exacte verband tussen het een en het ander is niet onderzocht maar aangenomen mag worden dat de extra inzet van de politie op jeugdoverlast leidt tot een stijging van het aantal registraties met betrekking tot incidenten.
Het Kabinet heeft grote ambities waar het gaat om het terugdringen van overlast door jongeren en veiligheid op straat. Er ligt inmiddels een wetsvoorstel in de Tweede Kamer dat het mogelijk moet maken een straat- of gebiedsverbod op te leggen aan notoire overlastgevers.
Wat is volgens u de verklaring voor het feit dat in 2009 ruim 118 duizend incidenten met straatbendes en jongerengroepen zijn gemeld, wat een stijging is van 6% ten opzichte van 2008?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat politie moet optreden tegen overlastgevende jongeren, maar dat u ook samen met gemeenten moet zorgen voor structurele afname jeugdoverlast? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van overlast is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van ondermeer het Rijk, gemeenten en de politie. Met de inwerkingtreding van de Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast op 1 september jl. zijn de bestuurlijke mogelijkheden uitgebreid om overlast aan te pakken. Om gemeenten behulpzaam te zijn bij de structurele aanpak van overlast en het gebruik van de nieuwe bestuurlijke maatregelen is een handreiking gemaakt.
Hoe verklaart u de grote verschillen in gemelde incidenten met jongeren tussen gemeenten?
Er zijn al diverse onderzoeken en rapporten beschikbaar over de omvang en achtergronden van problematische jeugdgroepen en de relaties met ondermeer werkloosheid, schooluitval en herkomst. Volgens de rapportage «Problematische Jeugdgroepen in Nederland. Omvang, aard en politieproces beschreven» blijkt dat hinderlijke en overlast gevende jeugdgroepen niet alleen voorkomen in de grote steden maar ook in een regio als Midden- en West-Brabant. Jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit zijn vanzelfsprekend gerelateerd aan het aantal jongeren dat in een regio of een gemeente woonachtig is. Het is met andere woorden te verwachten dat regio’s met veel jongeren ook meer problematische jeugdgroepen en jeugdoverlast hebben. Daarnaast heeft de mate van verstedelijking een significant effect op het aantal problematische jeugdgroepen: het aantal hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen blijkt absoluut gezien het hoogst in sterk stedelijke gebieden, het laagst in de meer landelijke gemeenten. Nog meer dan bij de hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen neemt het aantal criminele jeugdgroepen toe naarmate de verstedelijking toeneemt.
De Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling gaat in een advies uit 2008 uitgebreid in op de achtergronden van overlastgevend gedrag van jeugdgroepen. Uit het advies blijkt dat bij jongeren die overlast veroorzaken vaak sprake is van een multiproblematiek: spijbelen, voortijdig schoolverlaten, geen aansluiting bij de reguliere voorzieningen, geen werk, straatcultuur, taalproblemen en dergelijke. Verder is dit jaar in het kader van een tweetal samenwerkingsverbanden van Rijk, gemeenten en VNG voor 35 gemeenten (waarvan er 8 voorkomen in de top10 van de lijst van RTL4) een monitor uitgevoerd. Voor deze gemeenten is op basis van deze monitor bekend hoe de gehele bevolking (onderverdeeld naar autochtoon, Antilliaanse en Marokkaanse Nederlanders, Surinaamse en Turkse Nederlanders, «overig niet-westerse allochtonen» en «westerse allochtonen») scoort op de onderwerpen voortijdig schoolverlaten, werkloosheid en criminaliteit en kunnen zo onderling worden vergeleken.
Wat hebben de steden en wijken waarin de overlast door jongeren het grootst is met elkaar gemeen, bijvoorbeeld voor wat betreft werkloosheid, schooluitval en segregatie? Is dat al onderzocht en geanalyseerd? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat onderzoek te laten verrichten?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zetten gemeenten ook in op preventieve maatregelen, zoals het tegengaan van werkloosheid, begeleiding naar school, inzet van jongerenwerkers en actief spreidingsbeleid, om de integratie te bevorderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In hun aanpak van overlastgevende jeugd voeren gemeenten een meersporenbeleid. Naast repressieve maatregelen is er veel aandacht voor preventief, op participatie gericht jeugdbeleid. Uitgangspunt van het beleid is dat jongeren naar school gaan of werken. Daarnaast bieden gemeenten met sport, jongerenwerk en andere vrijetijdsvoorzieningen een alternatief voor de straat. Het rijk ondersteunt gemeenten met middelen en maatregelen uit de aanpak jeugdwerkloosheid, verbetering van de voorzieningen in en om de school om uitval van kwetsbare jongeren te voorkomen zoals de plusvoorzieningen en de middelen die vanaf 2010 via de decentralisatie-uitkering jeugd aan gemeenten worden toegekend én via het stimuleren van jongerenparticipatie.
Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen door gemeenten om jongeren overlast tegen te gaan ook daadwerkelijk hebben gewerkt? Zo nee, waarom niet?
De inventarisatie van best werkende maatregelen is opgenomen op de website «Wegwijzer Jeugd en Veiligheid». Gemeenten weten de Wegwijzer goed te vinden: in de eerste maanden sinds de invoering in maart dit jaar zijn ruim 22 500 unieke bezoekers geteld die ook hebben gevonden waar zij voor kwamen: 6 000 bestanden zijn gedownload. Aansluitend en ten behoeve van het effectieve gebruik ervan door gemeenten wordt op dit moment op basis van een beoordelingssystematiek in kaart gebracht welke geïnventariseerde aanpak voor welke soort vorm van jeugdoverlast geschikt is. Daarbij is een onderverdeling gemaakt naar hinderlijke-, overlastgevende- of criminele jeugdgroepen, naar persoons-, groeps- of domeingerichte aanpakken en naar de aard van de aanpak (preventief dan wel repressief) en de soort risicofactor waarvan sprake is (alcohol, geweld etc.). Gemeenten kunnen via de Wegwijzer Jeugd en Veiligheid leren van de aanpak die door andere gemeenten succesvol is ingezet. Daarnaast vinden er regionale bijeenkomsten voor gemeenten plaats waarin informatie omtrent de aanpak van jeugdoverlast wordt gedeeld.
In hoeverre kunnen de gemeenten van elkaar leren bij het hanteren van effectieve methodes om overlast door jongeren te voorkomen en tegen te gaan? Welke maatregelen neemt u om dat te bevorderen?
Zie antwoord vraag 7.
Overtredingen van de Arbeidstijdenwet bij de brandweer Zuid-Limburg |
|
Ronald van Raak |
|
Wat vindt u van het trieste jubileum dat tussen juli en oktober 2010 de Arbeidstijdenwet bij de brandweer Zuid-Limburg meer dan honderd keer is overtreden?1
Ik kan niet bevestigen dat de Arbeidstijdenwet tussen juli en oktober 2010 meer dan 100 keer is overtreden. Of deze informatie juist is zal de Arbeidsinspectie vaststellen in een nieuwe inspectieronde die nog dit jaar start.
Hoe verklaart u dat zoveel overtredingen van de Arbeidstijdenwet hebben plaatsgevonden?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven kan nog niets met zekerheid worden gezegd over het aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet. Het zelfde geldt voor mogelijke verklaringen.
Deelt u de overtuiging dat de Arbeidstijdenwet er niet voor niets is en dat overtreding hiervan gevolgen kan hebben voor de veiligheid van het personeel en de burgers, en dat hiertegen moet worden opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Zoals eerder aangegeven2 ligt de verantwoordelijkheid voor het op juiste wijze toepassen van de Arbeidstijdenwet bij beroepsbrandweerlieden en brandweervrijwilligers bij de werkgever van de brandweerlieden (veiligheidsregio’s en gemeenten).
Het is dan ook allereerst aan het bestuur van veiligheidsregio’s en gemeenten om hun leidinggevenden zodanig te instrueren dat ze op een adequate manier toezien op de naleving van de rusttijden. Het is aan de Arbeidsinspectie om ingeval van structurele overtredingen van de Arbeidstijdenwet corrigerend op te treden zodat de veiligheid van brandweerpersoneel en burgers gewaarborgd blijft.
Is de arbeidsinspectie op de hoogte van bovengenoemde overtredingen? Wat zijn haar bevindingen? Heeft zij sancties opgelegd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op de vragen 1 en 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst geen overtredingen meer zullen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat door het gevoerde beleid teveel druk op de vrijwilligers komt te liggen en dat dit een ongewenste situatie is? Zo nee, waarom niet?
Pas na afronding van het onderzoek van de Arbeidsinspectie kan ik u daarover nader informeren.
Wat zijn de gevolgen van de overtredingen voor de vrijwilligers zelf? Is de vrijwilliger nog verzekerd als er tijdens de dienst iets gebeurd, terwijl op dat moment sprake is van een overtreding van de Arbeidstijdenwet?
Het voldoen aan de regels van de Arbeidstijdenwet is geen criterium voor het toekennen voor verzekeringsuitkeringen.
Is dit een louter een regionaal probleem, of speelt dit ook landelijk? Zo ja, in welke korpsen? En wat gaat u hieraan doen?
Volgens de mij ter beschikking staande informatie wordt de werkwijze en benadering zoals die wordt gehanteerd door het regionale brandweerkorps
Zuid-Limburg door meerdere brandweerkorpsen in Nederland gehanteerd.
Ik heb geen signalen dat de toepassing van deze werkwijze daar leidt tot overtreding van de arbeids- en rusttijdenregels. Ik zie dan ook op dit moment geen aanleiding om de minister van SZW; die verantwoordelijk is voor de Arbeidsinspectie, te verzoeken de inspecties bij de brandweer te intensiveren.
Het visa waiver program (VWP) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «VS mogen bij data politie Oostenrijk» in Trouw?1
Ja.
Is het juist dat de Verenigde Staten (VS) Nederland om een soortgelijke regeling (conform Oostenrijk) hebben verzocht?2 Zo ja, welke verzoeken zijn er door de VS gedaan?
Amerikaanse wetgeving, waaronder de Immigratie en Nationaliteitswetgeving en de Protect America Act 2007, schrijft voor dat de Amerikaanse regering met landen die deelnemen aan het Visa Waiver Program, of daarvoor in aanmerking willen komen, maatregelen overeenkomt om de uitwisseling van informatie met betrekking tot de veiligheid en de rechtshandhaving te versterken. Daarbij gaat het om afspraken inzake de uitwisseling van gegevens over vermiste paspoorten, de uitwisseling van gegevens met het Terrorist Screening Center en de uitwisseling van gegevens inzake ernstige misdaden.
In 2009 hebben de Verenigde Staten van Amerika (VS) en Nederland in een briefwisseling bevestigd dat zij zullen doorgaan met het rapporteren over verloren en gestolen paspoorten ten behoeve van de database «Lost and Stolen Travel Documents» van Interpol. Voor Nederland is dit in lijn met Gemeenschappelijk Standpunt 2005/69/JHA van de Raad van de Europese Unie uit 2005.
Wat betreft het verzoek tot uitwisseling van gegevens inzake ernstige misdaden verwijs ik naar de brieven van 14 juni en 13 augustus 2010 die mijn ambtsvoorganger, mede in zijn hoedanigheid van Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan uw Kamer heeft gestuurd (TK, 2009–2010, 32 123 VI, nrs. 109 en 12 4).
Het Amerikaanse Terrorist Screening Center (TSC) is ondergebracht bij de FBI en beheert een databank met persoonsgegevens over veroordeelde terroristen en van terrorisme verdachte personen. De VS hebben Nederland verzocht tot afspraken te komen over de uitwisseling van gegevens met deze databank. De besprekingen met de VS hierover zijn in een verkennend stadium. Net als bij de in de genoemde brieven beschreven Prevention and Combating of Serious Crime Agreement (PCSC-overeenkomst) het geval was, zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over dit verzoek op het moment dat de beoordeling van het Amerikaanse verzoek door de Nederlandse regering is afgerond en de eventuele onderhandelingen daarover met de VS kunnen worden gestart.
Ziet u in dezen een rol voor de Europese Commissie om te interveniëren? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gaat om gegevens uit nationale databanken die onder verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen.
Bent u (hoe dan ook) bereid dit bij de Europese Commissie aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over de zogenaamde directe toegang tot de politiedata?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van een volwaardige, en dus ook wederkerige, data-uitwisselingsovereenkomst tussen de VS en Oostenrijk?
Het is niet aan mij om de voorgenomen overeenkomst tussen de VS en Oostenrijk te beoordelen. Voor wat betreft de voorgenomen PCSC-overeenkomst tussen de VS en Nederland heeft Nederland het standpunt ingenomen dat sprake dient te zijn van wederkerigheid (ik verwijs naar de in het antwoord op vragen 2, 5 en 7 genoemde brieven).
Acht u een soortgelijke data-uitwisselingsovereenkomst tussen de VS en Nederland noodzakelijk? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
De meldkamer van het politiekorps Hollands Midden |
|
Ronald van Raak |
|
Kent u het bericht «Meldkamer slaat zelf alarm»?1
Ja.
Hoe lang speelt het tekort op de meldkamer al? Wat is de oorzaak van het tekort en wat zijn de gevolgen?
De problemen om het politie aandeel in de bezetting van de meldkamer rond te krijgen, spelen vanaf begin dit jaar (2010). Sinds september is het probleem acuter geworden door een plotselinge opeenstapeling van (langdurig) zieken, zwangerschapsverloven en medewerkers die om andere redenen tijdelijk niet beschikbaar zijn. Het gevolg is dat er een tijdelijke oplossing is gevonden om de aanname en uitvraag van 112-meldingen te waarborgen. Deze oplossing houdt in dat de afdeling Teleservice, onderdeel van de Politie Hollands Midden, de 112-meldingen voor de politie aanneemt, registreert en uitvraagt, waarna de meldkamer de meldingen uitzet naar de operationele eenheden en deze aanstuurt via de mobilofoon. De andere kolommen (brandweer en ambulance) die ook werkzaam zijn in de meldkamer ondervinden minder problemen bij de personeelsbezetting.
Kan er snel een oplossing voor de onderbezetting worden verwacht? Zo ja, hoe ziet die oplossing eruit?
De Politie Hollands Midden heeft onderzoek gedaan naar capaciteitsmanagement en planning op de meldkamer. Dit heeft geleid tot aanbevelingen inzake het ziektepercentage, de beperkte beschikbaarheid van zittende medewerkers en de kwaliteit van roosterplanning, welke nu geïmplementeerd worden. Daarnaast heeft dit onderzoek geleid tot aanbevelingen om het aantal voor dit type werk inzetbare medewerkers te verhogen. Zo wordt binnen de basispolitiezorg een poule ingericht van medewerkers die op oproepbasis inzetbaar zijn als meldkamercentralist.
Wat is uw reactie op het feit dat telefonisten van de particuliere Teleservice nu 112-meldingen aannemen?
De afdeling Teleservice is onderdeel van de Politie Hollands Midden; het betreft dus geen particuliere organisatie zoals in het krantenbericht wordt gesteld. De taak van Teleservice is het aannemen en verwerken van meldingen die binnenkomen via het algemene nummer 0 900 8844. Deze taak is nu tijdelijk uitgebreid met het aannemen van meldingen via het nummer 112.
Is het waar dat telefonisten van Teleservice niet zijn opgeleid om noodmeldingen aan te nemen? Wat betekent dit voor de kwaliteit van de afhandeling van meldingen? Acht u dit verantwoord?
De afdeling Teleservice van Hollands Midden behoort volgens kwaliteitsonderzoeken al jaren tot de best functionerende afdeling Teleservice van ons land. Alle medewerkers van Teleservice hebben een gedegen opleiding gehad en hebben veel ervaring met het aannemen van meldingen. De medewerkers hebben tevens, zij het beperktere, ervaring met het aannemen van noodmeldingen.
In de huidige situatie is er permanent een medewerker van de meldkamer op de afdeling Teleservice aanwezig, om de medewerkers te coachen en waar nodig over te nemen. De situatie wordt continue gemonitord en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de genomen tijdelijke maatregelen een negatief effect hebben op de kwaliteit van de afhandeling van meldingen.
Is het waar dat met enige regelmaat telefoontjes onbeantwoord blijven? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, dit is niet het geval.
Deelt u mijn mening dat het noodnummer altijd bereikbaar moet zijn? Hoe gaat u er voor zorgen dat iemand die 112 belt, altijd gehoor krijgt?
Ik deel uw mening dat het noodnummer altijd bereikbaar moet zijn, dit geldt dus ook voor Hollands Midden.
Over de bezuinigingen bij het politiekorps Friesland |
|
Ronald van Raak |
|
Kent u het bericht dat de politie Friesland 144 banen schrapt vanwege aanhoudende financiële problemen?1
Ja.
Hoe zijn deze financiële problemen ontstaan?
De financiële problemen zijn ontstaan door een samenloop van omstandigheden. Zo is regiopolitie Fryslân met de invoering van het Budget Verdeel Systeem (BVS) in 2007 «krimpkorps» geworden, wat een budgetreductie betekende van ca. € 2,4 mln. per jaar. De taakstellende bezuiniging van 100 miljoen die de Nederlandse Politie is opgelegd, leidt daarnaast voor het korps tot een afname van de rijksbijdrage van € 0,8 miljoen in 2008 tot € 3,2 miljoen in 2010. Verder is net als bij andere korpsen ook in Fryslân sprake van een gedeeltelijke compensatie van de kosten die voortvloeien uit de CAO 2008–2010. Daarbij nemen hoge personeelslasten minder snel af dan voorzien, doordat veel oudere personeelsleden besluiten langer door te werken. Tenslotte is in verband met het nieuwbouwprogramma van de afgelopen jaren de rentelast voor regiopolitie Fryslân fors.
De combinatie van teruglopende inkomsten, hoge uitgaven en het onvoldoende tijdig onderkennen daarvan heeft tot de financiële situatie geleid waarin nu krachtig bijsturen noodzakelijk is geworden.
Hoe is het bedrag van 8,5 miljoen euro dat bezuinigd moet worden tot stand gekomen? Wat betekent een dergelijke bezuiniging voor de kwaliteit van de hulpverlening en dienstverlening van het politiekorps Friesland?
De begrote sterkte eind 2010 voor regiopolitie Fryslân bedraagt 1 485fte regulier personeel. Door mijn ministerie was eerder al berekend dat de uit de toegekende budgetten betaalbare sterkte rond 1 340 fte ligt. Het verschil van 145 fte veroorzaakt een verschil van rond de € 8,5 miljoen. Door Andersson Advies is, in opdracht van het ministerie van BZK en het Regionaal College van regiopolitie Fryslân, een onderzoek verricht naar de financiële situatie in het korps. Dat onderzoek bevestigt dat het bereiken van een sluitende begroting slechts kan worden bereikt door een afname van het aantal personeelsleden.
Het korps werkt inmiddels hard aan een aanpassing van de formatie. In een eerste set van maatregelen wordt daarbij een aanpassing van 144 fte gerealiseerd. Met de reductie van de formatie met 144 fte wordt een besparing gerealiseerd van ca. € 8.5 mln.
Ten aanzien van de hulp- en dienstverlening is geen algemene uitspraak te doen. Voor het aspect bereikbaarheid verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. De formatiereductie noopt het korps tot een aanpassing van haar organisatie, maar ook tot het maken van keuzes in werkzaamheden. Zo wordt er naar gestreefd dat het horecatoezicht en toezicht bij evenementen voor een belangrijk deel wordt overgenomen door samenwerkingsvormen in de publieke en publiek-private sfeer. Ook wordt een beweging in gang gezet waarbij politiepersoneel tegen vergoeding wordt ingezet voor gemeentelijke handhavingstaken. Daarmee wordt door een andere wijze van organiseren beoogd geen concessie te doen aan de uitvoering van de publieke taak op zichzelf, terwijl de bijdrage van de politie daarin op onderdelen wordt gereduceerd.
Wat vindt u van de plannen dat mensen straks niet meer overal zonder afspraak aangifte kunnen doen en dat er mogelijk bureaus gaan sluiten? Deelt u de zorg dat hierdoor de bereikbaarheid van de politie achteruit gaat? Zo nee, waarom niet?
Het korps realiseert een deel van de formatiereductie door de publieksfunctie te concentreren op een viertal bureaus. Tegelijkertijd wordt echter ingezet op een brede mogelijkheid tot het doen van aangifte door stimulering van aangifte via internet en het opnemen van aangiften op locatie. Daarmee wordt beoogd de bereikbaarheid voor het publiek op peil te houden, doordat op voorhand beter wordt geselecteerd voor welke assistentie een menselijk contact geïndiceerd is en in welke gevallen dit uitstel kan gedogen, danwel op andere wijze in de gevraagde assistentie kan worden voorzien. Ik deel uw zorg derhalve niet; de bereikbaarheid wordt anders vormgegeven, maar de hulpverlening en de dienstverlening blijven gegarandeerd.
Bent u bereid het politiekorps Friesland op te dragen de bezuinigingsvoorstellen terug te nemen, nu er met het aannemen van de motie-Van Raak/Hennis-Plasschaert niet meer bezuinigd hoeft te worden?2 Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 1 oktober jl. aan u die ingaat op de motie Van Raak/Hennis-PLasschaert (bijlage). Hierin staat dat de minister van BZK de korpsbeheerders en de korpschefs verzoekt geen maatregelen te treffen die afdoen aan de kwaliteit van de politiezorg.
In het RA is besloten tot een intensivering bij de politie. Die intensivering, in combinatie met het doorzetten van een aantal ombuigingen bij de politie, maakt 3 000 fte meer operationele sterkte mogelijk dan zonder die intensivering mogelijk zou zijn. Ik treed binnenkort in overleg met het korpsbeheerdersberaad over de gevolgen van deze intensivering en de wijze waarop deze over de korpsen wordt verdeeld. Dat overleg zal uitwijzen of en hoe de voorstellen van Fryslân aanpassing behoeven.
Het bericht "Brandweer klust bij als vrijwilliger" |
|
André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandweer klust bij als vrijwilliger»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de brandweervakbonden dat er sprake is van een zorgwekkende situatie? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Op de arbeids- en rusttijden van brandweervrijwilligers en beroepsbrandweerlieden zijn de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit van toepassing.
De Arbeidsinspectie is deze zomer, na klachten over de arbeidstijden, opgetreden bij het regionale brandweerkorps Limburg-Zuid. Sindsdien is de situatie daar sterk verbeterd.
Is het u bekend dat de wettelijk vastgestelde rusttijden voor beroepsbrandweerlieden massaal worden genegeerd? Welke maatregelen gaat u nemen om dit probleem aan te pakken?
De wettelijk vastgestelde rusttijden voor beroepsbrandweerlieden en vrijwilligers worden geregeld in de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit.
De verantwoordelijkheid voor het op juiste wijze toepassen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit bij inzet, opleiden en oefenen van beroepsbrandweerlieden en brandweervrijwilligers ligt bij de werkgever (gemeenten en veiligheidsregio’s). Een werkgever, ook de brandweerwerkgever, moet gezond en veilig werken bevorderen en een inschatting maken van de belasting voor een werknemer. Met de belasting moet rekening worden gehouden bij het maken van de roosters en bij het realiseren van de feitelijke arbeidstijden.
De Arbeidstijdenwet maakt daarnaast onderscheid tussen twee groepen vrijwilligers: vrije instroomprofiel (geen verplichte opkomst) en consignatieprofiel (verplichte opkomst). Vrijwilligers met een vrij instroomprofiel vallen, voor wat betreft de tijdsregistratie en de arbeids- en rusttijdnormen niet onder de Arbeidstijdenwet als voldaan wordt aan de voorwaarden dat het gaat om repressief optreden bij brand of ongeval en zij zijn niet verplicht op een oproep daartoe te reageren.
Vrijwilligers met een consignatieprofiel zijn wel verplicht op een oproep te reageren. Consignatiediensten worden niet gezien als arbeidstijd. Dit komt omdat er feitelijk sprake is van een wachtdienst en niet van actieve arbeid. Als er echter vanuit een consignatiedienst uitgerukt wordt, dan telt deze uitruktijd wel mee als arbeidstijd.
Deelt u de mening dat oververmoeide brandweerlieden een gevaar zijn voor zichzelf, burgers en hun collega’s? Bent u bereid ten aanzien van vrijwilligers nadere voorwaarden te stellen aan de rusttijd c.q. te bezien of de voorwaarden die gelden voor beroepsbrandweerlieden onverkort van toepassing kunnen worden verklaard voor vrijwilligers? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de vakbonden dat brandweercommandanten c.q. districtshoofden in feite misbruik maken van de «vrijwilligers», omdat deze flexibel en kennelijk ongelimiteerd inzetbaar zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Als het gaat om «vrije instroom»-vrijwilligers staat het de vrijwilliger vrij om al of niet gehoor te geven aan een oproep. Er is geen sprake van dwang of verplichting. Het deelnemen aan repressief optreden of aan hulp bij een ongeval geschiedt op vrijwillige basis. Om die reden kan er in dit geval geen sprake zijn van misbruik. Voor de vrijwilligers met verplichte opkomst stelt de arbeidstijdenwetgeving duidelijke grenzen aan de inzetbaarheid van vrijwillige brandweerlieden. De arbeids- en rusttijdenregels zijn voor hen nagenoeg even strikt als voor de beroepsbrandweerlieden. Waar de naleving van de wettelijk vastgestelde rusttijden te wensen overlaat heeft de Arbeidsinspectie de mogelijkheid om corrigerend op te tredenen doet dat ook, zoals onlangs bij het regionale brandweerkorps Limburg-Zuid.
Bent u bereid het toezicht op en de handhaving van wettelijk vastgestelde rusttijden voor brandweerlieden te intensiveren en daartoe de Arbeidsinspectie opdracht te (doen) geven? Zo ja, op welke termijn en voor welke periode? Zo nee, waarom niet?
De Arbeidsinspectie voert steekproefsgewijze inspecties uit op de arbeidsomstandigheden waarvan de arbeids- en rusttijden deel kunnen uitmaken. Ook reageert de Arbeidsinspectie op binnenkomende klachten. Bij geconstateerde overtredingen worden waarschuwingen gegeven en zonodig boetes opgelegd. Vooralsnog zie ik hierin geen aanleiding om de minister van SZW, die verantwoordelijk is voor de aansturing van de Arbeidsinspectie, te verzoeken de inspecties bij de brandweer te intensiveren.
Op dit moment zijn inspecties voorzien bij de brandweer op het gebied van arbeidsomstandigheden voor met name de onderwerpen risico-inventarisatie en -evaluatie, instortings- en explosiegevaar, flessen voor ademlucht, agressie en geweld en duikarbeid.
Deelt u de mening dat het toezien op naleving van rusttijden mede een verantwoordelijkheid is van de leidinggevenden bij de brandweer? Zo ja, bent u bereid een duidelijke ambtsinstructie ter zake te doen uitgaan alsmede maatregelen te treffen tegen leidinggevenden die deze instructie negeren c.q. niet actief uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 ligt de verantwoordelijkheid voor het op juiste wijze toepassen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit bij inzet, opleiden en oefenen van beroepsbrandweerlieden en brandweervrijwilligers bij de werkgever van de brandweerlieden (veiligheidsregio’s en gemeenten).
De leidinggevenden binnen de brandweerorganisatie handelen bij het toezien op de naleving van de rusttijden in opdracht van hun werkgever (veiligheidsregio’s en gemeenten) Het is dan ook aan het bestuur van veiligheidsregio en gemeenten om hun leidinggevenden zodanig te instrueren dat ze op een adequate manier toezien op de naleving van de rusttijden. Dit houdt onder andere in dat de leidinggevende rekening houdt met de arbeid die de vrijwilliger bij een andere (doorgaans zijn hoofd-)werkgever verricht.
Bent u op de hoogte van de (financiële) problematiek rondom de aansluiting van de Meldkamer Noord-Nederland (MkNN) en het Operationeel Centrum Stichtse Brug (OCSB) op C2000 en dan meer in het bijzonder het NAFIN-netwerk?
Ja.
Waarom bent u van mening dat ten behoeve van C2000 enkel en alleen het NAFIN dient te worden gebruikt?
Het Communicatienetwerk C2000 is essentieel voor de onderlinge communicatie en samenwerking van organisaties met wettelijke taken ten behoeve van de veiligheid van burgers en is tevens een belangrijk middel voor de veiligheid van de hulpverleners. Zowel in alledaagse situaties als in rampen en crisissituaties is deze communicatie en samenwerking essentieel. Onder dergelijke omstandigheden kan de capaciteit van openbare netwerken te gering zijn en is het niet altijd mogelijk om de beschikbare capaciteit van het openbare net uitsluitend toe te wijzen aan de communicatiecapaciteit van de hulpverleningsdiensten tbv. van het afhandelen van de ramp of calamiteit.
Tevens is van belang dat bij speciale eenheden van de politie gewerkt wordt met end-to-end encryptie verbindingen. Om de kwetsbaarheid tot een minimum te beperken en te borgen dat de hulpverleningsdiensten onder alle omstandigheden kunnen blijven functioneren is het essentieel dat er gebruik wordt gemaakt van een gesloten netwerk.
Vertrouwelijkheid, integriteit, beschikbaarheid, controleerbaarheid en beheersbaarheid van het C-2000 netwerk dienen derhalve gegarandeerd te zijn. Met behulp van NAFIN – een gesloten netwerk – kan aan deze eisen worden voldaan.
Vindt u het een terechte zaak dat zowel de MkNN als de OCSB een aanzienlijke kostenbesparing wordt onthouden door deze toekomstige meldkamers niet toe te staan een bedrijfszekere openbare glasverbinding te gaan gebruiken?
Ik vind het een terechte zaak dat onze hulpverleners worden uitgerust met de best beschikbare communicatiemiddelen. Daar worden vanuit het rijk zeer hoge eisen aangesteld. Deze eisen zijn bij alle regio’s bekend.
De kosten waar het hier met name om gaat zijn de extra kosten voor het graven van de uitlopers van NAFIN naar de gekozen locatie. Bij de start van het project en de locatiekeuze had hier rekening mee kunnen worden gehouden.
Bent u bereid om, zo nodig in samenspraak met de betrokkenen, tot een herziening en/of een oplossing te komen?
Gezien het belang van C-2000 voor de veiligheid van zowel burgers als hulpverleners en de strenge eisen die hierdoor worden gesteld aan het netwerk, zie ik geen ruimte om tot een herziening te komen.
Bent u bereid een substantieel bedrag beschikbaar te stellen, nu u persisteert in het verplichte gebruik van het NAFIN dat tot een kostenpost van € 1.6 miljoen voor de MkNN en € 2.5 miljoen voor het OCSB leidt, om op die wijze de door u gewenste samenvoegingen te stimuleren?
De eisen die vanuit BZK worden gesteld aan meldkamers – waaronder een aansluiting op het NAFIN ten behoeve van het bedienen van het C-2000 netwerk vanuit de meldkamers – zijn bekend in de regio’s. Ik ga er dan ook vanuit dat dit soort kostenposten zijn opgenomen in de begroting van de betreffende regio(«s). Daarbij kunnen – door samenvoeging van meldkamers – kostenbesparingen worden gerealiseerd.
De effecten van het verspreiden van politieberichten |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Politieberichten op tv verstoren de opsporing»?1
Ja.
Herkent u de in dit artikel geuite signalen van de chef van de Groep Opsporing Onttrekkingen? Zo ja, waar bestaan deze signalen uit? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de in het artikel genoemde signalen van het hoofd van de Groep Opsporing Onttrekking (GOO) van het Korps Landelijke Politiediensten.
De ervaring leert dat in geval van ontsnappingen de politie en het Openbaar Ministerie met de inzet van andere opsporingsmiddelen dan opsporingsberichtgeving vaak binnen enkele uren reeds vermoedens hebben waar de ontsnapte zich zou kunnen bevinden, dan wel waar hij vermoedelijk later aangetroffen zou kunnen worden. In die fase zou opsporingsberichtgeving contraproductief kunnen zijn. Immers, na opsporingsberichtgeving komen vele tips van zeer uiteenlopende aard binnen. Tips die, zoals de praktijk heeft geleerd, zouden kunnen inhouden dat de ontsnapte gesignaleerd zou zijn op vele over het land verspreide locaties. Het nagaan van al die tips gaat gepaard met veel inspanning en energie, zonder dat daarvan een positief resultaat gegarandeerd is.
Heeft u voorbeelden van zaken waarin tips daadwerkelijk voor vertraging in de opsporing hebben gezorgd? Ziet u mogelijkheden om een werkwijze bij de politie te bevorderen waarbij de opsporing niet vertraagd wordt door tips?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u redenen om op grond van deze signalen het beleid ten aanzien van politieberichten te wijzigen? Zo ja, wat voor wijzigingen wilt u aanbrengen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding het beleid te wijzigen. Het beleid met betrekking tot opsporingsberichtgeving is recent vastgelegd in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het Openbaar Ministerie. De omstandigheden zoals die in het krantenartikel worden aangedragen, waren bij het vaststellen van die aanwijzing bekend er werden bij de toepassing ervan betrokken.
Deelt u de mening dat actieve informatieverstrekking door de politie, ondanks mogelijke nadelen, ook van belang is voor de alertheid van burgers?
Opsporingsberichtgeving dient onderscheiden te worden van publieksvoorlichting. Het doel van opsporingsberichtgeving is het oplossen van misdrijven, of, waar het in het krantenartikel om gaat, het opsporen van mensen die zich onttrokken hebben aan een straf of maatregel. Opsporingsberichtgeving valt onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het verhogen van de alertheid van het publiek is niet het doel van die berichtgeving. Daarvoor staan het bestuur en de politie andere middelen ter beschikking waarbij uiteraard wel steeds moet worden gekeken hoe het opsporingsbelang en het voorlichten van het publiek het best met elkaar in evenwicht gebracht kunnen worden.
Een iftarmaaltijd in Slotervaart |
|
Sietse Fritsma (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Iftarmaaltijd politie in Slotervaart»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel de totale kosten bedroegen van deze iftarmaaltijd, inclusief de huur in het World Fashion Centre en wie deze kosten heeft, of hebben betaald? Kunt u aangeven hoeveel politiemensen, voor hoelang, in dienst en buiten dienst, aanwezig waren tijdens deze iftarmaaltijd?
De Korpsbeheerder van Amsterdam-Amstelland heeft mij laten weten dat de totale kosten van deze Iftar-maaltijd ruim € 60 000,- bedroegen, inclusief de zaalhuur, en dat deze voor rekening kwamen van het korps. Er waren circa 250 medewerkers van het korps Amsterdam-Amstelland en enkele andere korpsen aanwezig, op een totaal van 1 250 bezoekers. Ter plaatse is niet geregistreerd hoeveel politiemedewerkers aanwezig waren in diensttijd.
Deelt u de mening dat het organiseren van dergelijke socio-multicultimaaltijden totaal niet is in te passen in de kerntaak van de politie, namelijk de hulpbiedende taak en de opsporende taak, en dat deze politiemensen beter op straat de openbare orde kunnen handhaven? Zo ja, bent u bereid de politie te verbieden aan dergelijke iftarmaaltijden deel te nemen? Zo nee, op welke wijze en met welk te verwachten concreet resultaat vindt u dat die iftarmaaltijden passen in de kerntaak van de politie?
De kerntaak van de politie bestaat uit strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, handhaving van de openbare orde en het verlenen van hulp aan hen die dat behoeven. De politie kent een sterke lokale verwevenheid en signaleert tijdig problemen in de samenleving.
Om de kerntaken van de politie goed uit te kunnen oefenen is het van belang dat de politie goed aangesloten is op de maatschappij en weet wat er leeft. Dit vertaalt zich in beleid om alle groepen in de samenleving te bereiken. Dit heeft tot doel om de kennis en informatie die burgers hebben te kunnen benutten en anderzijds om (dreigende) criminaliteit aan te kunnen pakken. Het korps Amsterdam-Amstelland beschikt over een aantal interne netwerken die naast specifieke expertise ook een actieve verbinding naar de buitenwereld bezitten, zoals het Marokkaans Netwerk Politie, het netwerk Roze in blauw, het vrouwennetwerk, het Joods Netwerk Politie en het Christennetwerk. De jaarlijkse Iftar-maaltijd is een voorbeeld van die verbinding met de buitenwereld. De korpsbeheerder van Amsterdam-Amstelland heeft mij laten weten dat de veronderstelling dat het kerstpakket voor de medewerkers van het korps volledig is afgeschaft onjuist is.
Wij delen niet de mening dat de korpsbeheerder de autochtone bevolking van Amsterdam discrimineert en onderschrijven het beleid om goede contacten te onderhouden met alle groepen in de samenleving.
Kunt u aangeven of en zo ja hoeveel politieregio’s dergelijke iftarmaaltijden organiseren, hoeveel geld hier totaal voor wordt uitgegeven en wie deze kosten betalen?
Wij houden geen registratie bij van Iftar-maaltijden die door politieregio’s worden georganiseerd.
Kunt u aangeven waarom de Amsterdamse politie voor haar autochtone bevolking en autochtoon personeel, de kerstgeschenken en kerstdiners heeft afgeschaft, terwijl ze voor de islamitische bevolking en het islamitische personeel wel bereid is duizenden euro’s voor dergelijke maaltijden te spenderen? Deelt u de mening dat korpsbeheerder Van der Laan door dergelijke uitgaven de autochtone bevolking van Amsterdam schandalig discrimineert en dat het tijd wordt dat het beheer over de politie bij dergelijke korpsbeheerders wordt weggehaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de brandweer C2000 beu is |
|
Hero Brinkman (PVV), André Elissen (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandweer is C2000 beu?1
Bent u op de hoogte van het feit dat ten minste vijf brandweerkorpsen, vanwege de slechte kwaliteit van C2000, zijn overgegaan op de «oude» analoge communicatie via portofoons? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar en wat gaat u er aan doen om zo snel mogelijk de veiligheid van brandweerpersoneel te garanderen en een uniforme landelijke werkwijze te herstellen?
Is het u bekend dat bij het destijds ten behoeve van de aanbesteding opgestelde «programma van eisen» en in het uiteindelijk gesloten contract slechts een eis van 95 procent buitendekking is opgenomen en geen eis van binnendekking ? Zo ja, deelt u de mening dat dit een grove fout is geweest omdat men kennelijk concessies heeft gedaan ten koste van de veiligheid? Zo, nee kunt u dit als nog verifiëren en motiveren waarom men destijds tot deze onverantwoorde keuze is gekomen?
Deelt u de mening dat het een blunder is geweest, om bij een kapitale investering/aanbesteding zoals C2000, onvoldoende rekening te houden met de wensen en eisen uit het werkveld? Zo ja, wat gaat u doen om dit soort blunders in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel investeringen er nog zijn nodig is en op welke termijn u de kwaliteit van C2000 zodanig kunt optimaliseren en garanderen, zodat er geen onveilige situaties meer kunnen ontstaan voor uitvoerend personeel en in ieder geval de binnendekking geregeld is?
Welke maatregelen heeft u genomen of gaat u nemen om de ambtenaren (incluis de ambtelijke top), die destijds verantwoordelijk waren voor de aanbesteding en contractafspraken , af te rekenen op hun disfunctioneren in deze kwestie?
Kunt u nagaan in hoeverre C2000 voldoet aan de eisen die vanuit de Europese Unie in het kader van de zogenaamde kritieke infrastructuur aan dit soort communicatiemiddelen worden gesteld ten behoeve van harmonisatie, afstemming en Euregionale samenwerking?
Kunt u een vergelijkingsonderzoek doen naar digitale systemen die in ons omringende landen door hulpdiensten worden gebruikt en bent u op basis daarvan bereid tot heroverweging of aanpassingen over te gaan?
Belemmeringen voor reddingsboten bij Ameland door ondiepe vaargeul |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Camiel Eurlings (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «KNRM Ameland al drie keer gestrand»?1
Ja.
Erkent u dat belemmeringen bij het uitvaren van de Amelandse reddingsboten negatieve gevolgen kunnen hebben voor het gewenste snelle en adequate optreden van deze reddingsboten en hun bemanning bij scheepvaartincidenten?
Zie antwoord op vraag 4.
Erkent u dat de veiligheid van scheepvaartbemanningen zoveel mogelijk beschermd moet worden, ongeacht de ecologische waarden van de Waddenzee?
Zie antwoord op vraag 4.
Is het waar dat de planologische kernbeslissing Derde Nota Waddenzee (pkb Waddenzee) (Kamerstuk 26431) het uitdiepen van de vaargeul van en naar het reddingsstation op Ameland niet toestaat? Zo ja, bent u bereid zo spoedig mogelijk ontheffing te verlenen en opdracht te geven voor het uitdiepen van de vaargeul bij het reddingsstation op Ameland?
De PKB Waddenzee vormt geen belemmering om de vaargeul op de gewenste diepte te brengen, mits de verdieping beperkt in omvang is en gericht op waarborging van de veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het Waddengebied. Daarom heeft Rijkswaterstaat de KNRM verzocht om de exacte locatie van verondiepingen te melden bij de centrale meldpost Waddenzee. Vervolgens kan in overleg met de KNRM de noodzaak en de daarbij behorende mogelijkheden en voorwaarden tot extra verdieping worden vastgesteld. Hiermee moeten onnodige negatieve gevolgen bij het uitvaren van de Amelandse reddingsboten, veroorzaakt door verondiepingen worden voorkomen. Indien de noodzaak tot verdieping wordt vastgesteld, moeten de procedures om tot verdieping te komen conform de PKB Waddenzeedoorlopen worden.
Brandveiligheid in veestallen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de EenVandaag uitzending op 9 augustus 2010 over brandveiligheid in veestallen?
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van Wakker Dier dat door een maas in de wet, zijnde het niet aansluiten van het Bouwbesluit 2003 op de in 2007 gewijzigde Woningwet en de VROM-richtlijn, dieren in veestallen evenveel bescherming krijgen tegen brand als levenloze industrie en dat hierdoor alleen al dit jaar meer dan 117 000 kippen, varkens en koeien levend verbrand zijn?
Ik ben het niet eens met deze stelling. Stichting Wakker Dier baseert haar stelling op een uitspraak van de Rechtbank ‘s Hertogenbosch1 van 22 juli 2010 aangaande een bouwvergunning van een zeugen-/biggenstal waartegen zij beroep had ingesteld. De bedoelde wijziging van de Woningwet in 2007 betreft de introductie van een algemene zorgplicht in artikel 1a. Deze zorgplicht fungeert als een vangnetbepaling op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders handhavend kan optreden als sprake is van een gevaar voor de gezondheid of veiligheid die niet is voorzien in het Bouwbesluit 2003 of andersoortige wetgeving. In de memorie van toelichting bij deze Woningwetwijziging (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 392, nr. 3) is toegelicht dat het begrip gevaar voor de gezondheid of veiligheiduit artikel 1a een ruime betekenis heeft en zowel betrekking heeft op personen, dieren en goederen. De Rechtbank ’s Hertogenbosch heeft op basis hiervan nu geoordeeld dat de veiligheid en gezondheid van dieren een belang is dat door de gewijzigde Woningwet wordt bestreken en dat hieruit volgt dat in het Bouwbesluit 2003 normen kunnen worden gesteld met het oog op dit belang. Dit oordeel vormt voor Stichting Wakker Dier de grond voor haar stelling dat er een maas in de wet zit.
Ik deel dit niet en heb hierbij de volgende overwegingen:
De bouwregelgeving die volgt uit de Woningwet is primair bedoeld voor de veiligheid en gezondheid van personen. Bouwwerken die veilig en gezond zijn voor personen zijn echter ook in bepaalde mate veilig en gezond voor dieren. Bij de uitspraak van de rechtbank ging het bijvoorbeeld om de grote van een brandcompartiment van een veestal. De eisen die het Bouwbesluit 2003 hieraan stelt, zijn afgestemd op de veiligheid van de personen die zich buiten het brandcompartiment bevinden, maar zullen ook een positieve invloed hebben op de veiligheid van de daar aanwezige dieren. Hetzelfde gaat op voor de veiligheid van de daar aanwezige goederen.
De in de vraag genoemde VROM-richtlijn betreft, uitgaande van de uitspraak van de rechtbank, de leidraad «Beheersbaarheid van brand 2007» (hierna: de BvB) die is opgesteld in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie. De BvB kan worden gebruikt bij de beoordeling of grote brandcompartimenten voldoen aan de functionele eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt met betrekking tot de beheersbaarheid van brand. Het is een hulpmiddel voor ontwerpers en toetsers en geen regelgeving. De BvB is voor dierenverblijven zoals veestallen bruikbaar tot brandcompartimenten van 2 500 m2. Dit betekent echter niet dat grotere brandcompartimenten voor veestallen niet mogelijk zijn op grond van het Bouwbesluit 2003. Het is uiteindelijk aan burgemeester en wethouders om akkoord te gaan met een groter brandcompartiment. Dit is ook het oordeel geweest van de rechtbank in de betreffende zaak.
Kunt u inzichtelijk maken wat de beweegreden is geweest om het Bouwbesluit 2003 niet aan te passen na de wijziging van de Woningwet in 2007 aangaande dierenwelzijn en de wijziging van de VROM-richtlijn in 2007 aangaande beheersbaarheid van brand? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 3 volgt is er geen sprake van wijzigingen die moeten worden doorgevoerd in het Bouwbesluit 2003.
Kunt u inzichtelijk maken of er nog andere wijzigingen van de Woningwet in 2007 en VROM-richtlijn zijn geweest die niet in het Bouwbesluit 2003 zijn doorgevoerd?
Er is geen sprake van andere wijzigingen die niet zijn doorgevoerd in het Bouwbesluit.
Deelt u de mening dat juist in de bouw van veestallen bovenal rekening gehouden zou moeten worden met het welzijn van de dieren, vooral de brandveiligheid? Zo ja, bent u bereid wet- en regelgeving hierop af te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Over dit onderwerp zijn de afgelopen jaren eerder Kamervragen gesteld. Meest recent op 15 juli 2010 door het lid Ouwehand (PvdD). Deze zijn door de minister van LNV mede namens mij op 25 augustus 2010 (AKVL/2010/4817) beantwoord. Volledigheidshalve verwijs ik hier naar. Er is overleg gaande met de Dierenbescherming, LTO Nederland, WWI, LNV en BZK om te bezien hoe het aantal stalbranden kan worden beperkt. De Dierenbescherming en LTO Nederland hebben naar aanleiding van dit overleg een onderzoek uitgezet naar de ernst, omvang, preventie en bestrijding van brand in stallen. De resultaten van dit onderzoek worden eind deze zomer besproken met voornoemde partijen. Zodra de uitkomsten van dat overleg en het daarop betrekking hebbende standpunt van de betrokken ministers bekend zijn, zult u daarover van de zijde van het kabinet worden geïnformeerd. Naar verwachting is dit voor eind 2010.
De bezuinigingen bij het politiekorps Midden en West Brabant |
|
Ronald van Raak |
|
Is het waar dat bij het vaststellen van de bezuinigingsopdracht in het politiekorps Midden en West Brabant de burgemeesters in de regio niet zijn betrokken?1 Zo ja, is dat gebruikelijk? Zo nee, op welke wijze zijn de burgemeesters dan betrokken? Betreft dit alleen de drie in het artikel genoemde burgemeesters of alle burgemeesters in de regio?
Het onderwerp financiën is vanaf juni 2009 een terugkomend agendapunt op de vergaderingen van het regionale college. Zoals bekend hebben alle burgemeesters in de regio zitting in het regionale college.
De burgemeesters zijn niet alleen via het regionale college, maar ook via de commissie financiën van het regionale college betrokken bij de uitwerking van de financiële voornemens. Besluitvorming over de financiën heeft steeds plaatsgevonden in het regionale college, waarbij de voorbereiding en uitwerking van de financiële voornemens is uitgevoerd in samenspraak met de financiële commissie van het regionale college.
Hoe past dit niet betrekken van de burgemeester binnen uw beleid om gemeenten meer regie te laten voeren over de lokale veiligheid?2
Zie antwoord vraag 1.
Is deze bezuinigingsoperatie nog wel noodzakelijk nu de Tweede Kamer een motie heeft aangenomen die u opdraagt de invulling van de bezuinigingen op de politie te stoppen?3 Zo ja, op grond waarvan is deze bezuiniging dan noodzakelijk?
De verantwoordelijkheid voor het beheer van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant ligt primair bij de korpsbeheerder en het regionale college. Zij zijn dan ook verantwoordelijk voor de financiën van het korps. Jaarlijks stelt mijn departement de rijksbijdrage vast voor het korps. De korpsbeheerder en het regionale college geven met deze rijksbijdrage invulling aan de politiezorg in kwantitatieve en kwalitatieve zin. De afgelopen jaren zijn er voor alle korpsen mutaties geweest in de rijksbijdrage als gevolg van de financiële taakstelling die ook politie Nederland opgelegd heeft gekregen en de veranderingen in het huidige budgetverdeelsysteem. Voor de komende kabinetsperiode zal, onder meer gelet op de overvalcriminaliteit en de zware en georganiseerde misdaad, bij de politie in Nederland een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van de recherche nodig zijn. Of in de komende periode voor het korps extra budget beschikbaar zal komen is onder andere afhankelijk van de organisatie van de politie en de landelijke financiële ontwikkelingen en de besluitvorming van het nieuwe kabinet daarover.
Over het verzoek om de invulling van de bezuiniging op de politie te stoppen kan, gelet op de demissionaire status van het kabinet, in de voorliggende – beleidsarme – begroting geen toezegging worden gedaan. Het ligt voor de hand dat voorstellen hieromtrent aan de orde komen bij de besprekingen over de vorming van een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat het sluiten van aangiftebalies en – daarmee – het opwerpen van extra drempels voor burgers om aangifte van strafbare feiten te doen, niet bijdraagt aan een groter vertrouwen van burgers in de politie? Zo nee, waarom niet?
Bij de aangiftebalies kan nog steeds aangifte worden gedaan. Op vier locaties in de regio kan door middel van een vrije inloop (tussen 09:00 en 22:00 uur) aangifte worden gedaan, terwijl bij de overige locaties dat op afspraak kan worden gedaan. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om telefonisch of via internet aangifte te doen.
Bent u bereid het politiekorps Midden en West Brabant op te dragen de bezuinigingsvoorstellen (het wegbezuinigen van 170 medewerkers en het sluiten van op vier na alle aangiftebalies) aan te houden tot de voorstellen van een nieuwe regering bekend zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Geweld tegen brandweervrijwilligers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Brandweervrijwilligers luiden noodklok»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat naar voren komt in het aangehaalde onderzoek, dat brandweervrijwilligers steeds vaker geconfronteerd worden met geweld? Hoe rijmt u de uitkomsten van dit onderzoek met de vorig jaar gepubliceerde meting van geweld tegen medewerkers met een publieke taak2, waaruit juist een significante daling bleek van ongewenst gedrag tegen brandweerlieden?
Uit de meting die vanuit het programma Veilige Publieke Taak in 2009 is uitgevoerd2, blijkt dat 45% van de brandweermedewerkers in 2009 slachtoffer is geworden van agressie en geweld tijdens het uitoefenen van hun taak. Dit is een daling ten opzichte van de eerste meting in 2007, toen 52% van de geënquêteerden aangaf slachtoffer van agressie en geweld te zijn geweest. Deze cijfers laten een positiever beeld zien dan het onderzoek van NOS en VBV4, omdat de onderzoeksperiodes respectievelijk 12 maanden en het gehele leven van de respondent betreffen. Uit beide onderzoeken komen echter hoge slachtofferpercentages naar voren die serieus zijn en worden genomen. Ik acht agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak in alle gevallen ontoelaatbaar.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de brandweerorganisatie reageert op het geweld waarmee hun medewerkers bij de uitoefening van het werk geconfronteerd worden?
De brandweerorganisatie is bezig met het uitvoeren van beleid zoals het nemen van organisatorische maatregelen als coördinatoren per regio, en maatregelen om haar werknemers beter te beschermen tegen agressie en geweld in hun werk. De aard en het tempo van de genomen maatregelen zijn veelbelovend, maar het is nog te vroeg om de resultaten hiervan te kunnen melden. Zie voor een opsomming van beleid en maatregelen het antwoord op vraag 5.
Hoeveel aangiften zijn er vorig jaar door de brandweer gedaan van agressie en geweld? Is er inmiddels een eenduidige registratie van agressie en geweld tegen brandweerlieden, die een goed beeld kan geven van de ontwikkeling van dit ongewenst gedrag?
Landelijke registratie van agressie en geweld tegen brandweerlieden is noch bij werkgever en politie op meldingsniveau noch bij de politie op aangifteniveau beschikbaar. Bij de politie wordt vanaf september gewerkt aan de invoering van een module om beter inzicht te krijgen in de registratie in het bedrijfsprocessensysteem van meldingen en aangifte.
Voor de registratie van meldingen heeft brandweerpersoneel te maken met hun werkgever, de gemeente of veiligheidsregio. Beiden werken of gaan werken met het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem (GIR). Daarnaast gaat de brandweerorganisatie aandacht besteden aan het vergroten van de bereidheid om agressie en geweld te melden.
Hoe komt het dat bij de toewijzing van subsidies in het kader van het project Veilige Publieke Taak geen toewijzingen aan brandweergerelateerde projecten zijn gedaan? Welke initiatieven zijn er in de sector om het geweld tegen medewerkers te verminderen?
In 2010 zijn er twee subsidieaanvragen door brandweerkorpsen ingediend bij het programma Veilige Publieke Taak. Alle aanvragen voor bijdragen uit de Stimuleringsregeling zijn beoordeeld op volledigheid, de beschrijvingen van de beoogde activiteiten en getoetst aan de kwalitatieve criteria. Op grond daarvan zijn punten toegekend en is een rangorde bepaald waarin de toekenning van de subsidies heeft plaatsgevonden totdat het zogenaamde financieringsplafond werd bereikt. De aanvragen van de beide korpsen hadden onvoldoende punten om voor een bijdrage uit de Stimuleringsregeling in aanmerking te komen. Los van de stimuleringsregeling is in 2009 en 2010 door het programma VPT financiële ondersteuning verleend aan projecten rond meldkamers en camera’s op brandweervoertuigen.
Om een beter beeld te krijgen van de ontwikkeling van ongewenst gedrag heeft inmiddels ruim 80% van de gemeenten een beleidsplan of protocol gericht op het voorkomen en bestrijden van agressie en geweld tegen medewerkers, dus ook brandweermensen. Bij al deze gemeenten worden door medewerkers incidenten gemeld en is vastgesteld dat agressie en geweld niet worden getolereerd. Gemeenten en gemeenschappelijke regelingen zijn hard aan de slag met het trainen van medewerkers met publiekscontacten en een risico op confrontatie met agressie en geweld. Ruim 40% van de gemeenten geeft aan dat ze alle medewerkers hebben getraind. De helft van de gemeenten heeft verder een agressieregistratiesysteem. Het aantal meldingen van agressie en geweld tegen brandweerlieden loopt over het algemeen op met de gemeente grootteklasse. Bij de gemeenten met meer dan 100 000 inwoners is het aantal meldingen per 10 000 inwoners het hoogst.5
Voor wat betreft de initiatieven die worden ondernomen, zijn er binnen de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) afspraken gemaakt over een intensievere aanpak van agressie en geweld specifiek tegen brandweerpersoneel. Deze afspraken zijn allereerst en overwegend gericht op bewustwording, beleidsvorming en kennisoverdracht en hebben betrekking op zowel beroeps als vrijwillige brandweerlieden.
Beleid en aanpak specifiek voor de brandweerorganisatie zijn onlangs vastgesteld, waardoor de aandacht hiervoor is toegenomen. De inspanningen met betrekking tot de landelijke coördinatie van maatregelen tegen agressie en geweld die NVBR het afgelopen halve jaar heeft gepleegd, hebben geleid tot de volgende activiteiten:
Naast deze landelijke coördinatie zijn en worden in tientallen grotere en kleinere korpsen meer activiteiten op dit onderwerp georganiseerd. Deze activiteiten variëren van het geven van trainingen aan personeel, voorlichtingscampagnes, beleidsafspraken met betrekking tot het aangiftebeleid etc. De structuur van de NVBR en het systeem van regionale aanspreekpunten werkt echter nog niet dusdanig dat hier exactere gegevens over gegeven kunnen worden.
Bent u van mening dat brandweervrijwilligers bij agressie en geweld in een bijzondere positie verkeren, doordat zij in hun eigen gemeenschap werken en dus ook met de daders geconfronteerd worden? Zo ja, hoe moet met deze bijzondere positie omgegaan worden? Zo nee, waarom niet?
Werknemers met een publieke taak moeten hun taak ongehinderd kunnen uitvoeren en agressie en geweld tegen hen is in alle gevallen ontoelaatbaar. Ik maak hierbij geen onderscheid tussen de verschillende beroepsgroepen, vrijwilligers en beroepskrachten. De brandweer is er om te helpen, om schade aan mens, dier en maatschappij te voorkomen en te beperken. Wel kan ik mij voorstellen dat in reactie op agressie en geweld verschillen optreden.
Is het waar dat u reeds overleg met de brandweer voert over een betere bestrijding van geweld tegen brandweermedewerkers? Zo ja, wat zijn de vorderingen van dit overleg?
Er heeft coördinerend overleg plaatsgevonden. Voor details, zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de vrees dat een toename in agressie jegens brandweervrijwilligers kan zorgen voor een afname van het aantal brandweervrijwilligers? Zo ja, hoe spant u zich in om deze functie aantrekkelijk te houden? Blijkt de vermeende afname van het aantal brandweervrijwilligers ook uit de meest recente cijfers?
Uit recente voorlopige cijfers van het CBS is naar voren gekomen dat het aantal brandweervrijwilligers, na een lichte afname in de jaren 2005–2007, sinds 2008 weer een stijgende lijn vertoont. Het aantal brandweervrijwilligers in Nederland is toegenomen van 21 479 op 1 januari 2008 tot 21 680 op 1 januari 2010.
Brandweerpersoneel is in dienst van veiligheidsregio’s en gemeenten. Om de functie van brandweervrijwilliger, ook in de toekomst, aantrekkelijk te houden zijn door de werkgevers van het brandweerpersoneel inmiddels de volgende stappen gezet:
Bestrijding van natuurbranden |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kritiek brandweer op natuurbeheer»?1
Ja.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Vereniging van Brandweervrijwilligers dat «de manier waarop Nederland omgaat met natuurgebieden (...) het risico op grote en moeilijk te blussen branden (vergroot)»? Zo nee, waarom niet?
De relatie tussen natuurbeheer en brandveiligheid is complex. Er is sprake van zowel risicoverhogende als risicoverlagende factoren.
Een recente inventarisatie van de ontstaans- en escalatierisico’s van bosbranden op de Veluwe2 laat zien dat de ontwikkeling in soortensamenstelling en ontwikkelingsfase behorend bij het bosbeheer van de laatste decennia (bijvoorbeeld de verschuiving van naald- naar loofbossen) de bossen over het algemeen wat minder brandbaar heeft gemaakt. Deze ontwikkeling in bossamenstelling zal zich volgens de onderzoekers naar verwachting verder voortzetten.
Ik deel de zorgen van brandweerkorpsen en veiligheidsregio’s, dat afsluiting van sommige wegen in bos- en natuurterreinen en de soms verminderde toegankelijkheid van resterende wegen voor voertuigen (inclusief hulpverleningsvoertuigen en bestrijdingsmaterieel) in combinatie met de toegenomen oppervlaktes en aaneengeslotenheid een risicofactor kunnen vormen bij de natuurbrandbestrijding.
Goede samenwerking tussen terreinbeheerders, brandweer en veiligheidsregio’s is daarom van groot belang. Voor het onderwerp natuurbranden bestaat groeiende aandacht bij beheerders van bos- en natuurterreinen. Zo heeft het Bosschap een praktijkadvies en een tienpuntenplan risicobeheersing bos en natuurbrand opgesteld ten behoeve van bos- en natuurbeheerders.
Daarnaast richt het door het ministerie van BZK gefinancierde landelijke project «Interbestuurlijke samenwerking natuurbranden» zich op de complexiteit van relaties tussen natuurbrandrisico, natuurbeheer en natuurbrandbestrijding in Nederland. Hierbij verwijs ik u eveneens naar de antwoorden van de staatssecretaris van BZK van 2 augustus jl. op de vragen van de leden Kuiken en Heijnen over dit onderwerp.
Kunnen natuurbeheer enerzijds en brandpreventie en -bestrijding anderzijds strijdig met elkaar zijn? Zo ja, op welke wijze?
Strijdigheid is denkbaar. Zo kan afsluiting of beperking van onderhoud van toegangswegen ten behoeve van een natuurlijker karakter invloed hebben op de mogelijkheden voor brandbestrijding. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wat is uw mening over het in het genoemde artikel door Staatsbosbeheer gestelde dat de wijze waarop tegenwoordig met bossen wordt omgegaan het risico op branden juist heeft verkleind?
Vooral de verschuiving van naald- naar loofhout vermindert inderdaad het risico op het ontstaan van bosbranden.
Wat is de staat van onderhoud van brandgangen in Nederland?
Er is geen centrale registratie beschikbaar van de staat van onderhoud van brandgangen in bos- en natuurterreinen in Nederland.
Wordt in de onderzoeken van het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV), die een bijdrage moeten leveren aan een gefundeerde risico-inschatting van natuurbranden, en het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) ook rekening gehouden met het aspect natuurbeheer? Kunnen de uitkomsten van deze onderzoeken er toe leiden dat er vanwege het risico van natuurbranden, anders tegen natuurbeheer moet worden aangekeken?
Ja. Bij het onderzoek van het NIFV naar de ontwikkeling van een model voor natuurbrandverspreiding worden natuurbeheerders actief betrokken. Ook bij het onderzoek van IOOV vormt het aspect natuurbeheer onderdeel van het onderzoek. In dat onderzoek komt de rol van beheerders van natuurterreinen aan de orde in relatie tot de rol van de brandweerkorpsen (en andere betrokken partijen) bij natuurbranden.
De vraag of de uitkomsten van deze onderzoeken ertoe leiden dat vanwege het risico van natuurbranden anders tegen natuurbeheer moet worden aangekeken, kan pas worden beantwoord na het afronden van deze onderzoeken.