Het artikel 'Geen plaats op transportnet voor nieuwe kerncentrales' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Geen plaats op het transportnet voor nieuwe kerncentrales»?1
Ja.
Waarom zijn de twee nieuwe kerncentrales niet opgenomen in de huidige investeringsplannen van Tennet richting 2035, ondanks de voorziene bijdrage aan de energietransitie en de vermindering van CO2-uitstoot?
Het meest recente TenneT investeringsplan 2024–2033 omvat geen specifieke investeringen voor de ontsluiting van nieuwe kerncentrales omdat in die periode de oplevering van nieuwe centrales nog niet voorzien is. Ik heb TenneT direct na mijn Kamerbrief2 over de uitwerking van de ambities in het coalitieakkoord over kernenergie, verzocht om te onderzoeken of en hoe twee nieuwe kerncentrales in het hoogspanningsnet van 2035 kunnen worden ingepast zonder knelpunten te veroorzaken, inclusief het effect van een mogelijk aanvullende aanlanding van Wind op Zee in Zeeland na 2030. Deze studie3 heeft TenneT gedaan op basis van één van de scenario’s voor het jaar 2035 die door TenneT ook is gebruikt bij het meest recente investeringsplan voor de periode 2024–2033. De studie laat zien dat er zonder aanvullende maatregelen (zoals nieuwe infrastructuur of extra elektriciteitsvraag nabij de kerncentrales) in Zeeland plek is voor 1,6 GW nieuwe kernenergie.
Ik laat momenteel een vervolgonderzoek uitvoeren, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing van twee nieuwe kerncentrales. Daarbij kijk ik breed naar alle oplossingsrichtingen, waaronder aanvullende transportinfrastructuur. Pas als ik hierover medio 2025 een besluit heb genomen zal TenneT bezien of extra investeringen in het investeringsplan aan de orde zijn. Dit tijdspad leidt niet tot vertraging in de realisatie van de twee kerncentrales: er is voldoende tijd om te bezien of uitbreiding van het net nodig is en om deze uitbreiding zo nodig te realiseren voordat de centrales elektriciteit produceren.
Hoe apprecieert u de mening dat het van belang is dat Tennet tijdig anticipeert op de twee te bouwen kerncentrales en dus dat deze ook zo snel mogelijk in investeringsplannen dienen te worden meegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voorkomen dient te worden dat de kerncentrales straks gereed zijn, maar dat ze niet in gebruik kunnen worden gekomen omdat de aansluiting op het net niet op tijd gereed was? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen overweegt u om de knelpunten in het hoogspanningsnet, zoals geïdentificeerd in de systeemstudie door Tennet, aan te pakken, zodat de aansluiting van kerncentrales toch mogelijk wordt? Welke andere oplossingen ziet u om ervoor te zorgen dat de energie die wordt geproduceerd door de kerncentrales toch benut kan worden?
Voor de nieuwbouw van de kerncentrales werk ik toe naar een ontwerp voorkeursbeslissing per medio 2025. In 2025 wordt naar verwachting ook het programma VAWOZ 2031–2040 vastgesteld, waarmee de ruimtelijke procedures voor kansrijke aanlandingen van start gaan. De mogelijke knelpunten en oplossingsrichtingen worden in de tussenliggende periode verder onderzocht. Hiermee streef ik ernaar om op de volle breedte van de vraagstukken te beschikken over voldoende informatie om een integrale afweging te maken. Daarbij kijk ik naar alle mogelijke oplossingen: omvang, timing en locatie van elektrificatie, infrastructuur, nieuwbouw kerncentrales, en aanlandingen van wind op zee.
Tijdens het Commissiedebat Klimaat en Energie Algemeen gehouden op 14 maart 2024 heeft u aangegeven dat u het nog te vroeg vond om de kerncentrales op te nemen in de huidige plannen van Tennet, welk tijdspad voorziet dan wel u voor het opstellen en presenteren van een gedetailleerd plan en bijbehorend prijskaartje voor de aansluiting van de kerncentrales in Borssele?
De locatiekeuze (ontwerp voorkeursbeslissing) is nu gepland voor medio 2025. Op basis van de locatiekeuze en de integrale afweging zoals hierboven genoemd, kan er bij een keuze voor additionele infrastructuur dit door TenneT opgenomen worden in het eerst mogelijke investeringsplan. Ik laat daarnaast een vervolgonderzoek uitvoeren naar de mogelijke inpasbaarheid, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing.
De locatiekeuze wordt onderbouwd met informatie uit de Integrale Effectenanalyse. Hierin spelen ook de haalbaarheid en kostenindicaties van eventuele netuitbreidingen bij verschillende alternatieve locaties een rol. Indien uitbreiding noodzakelijk is, volgen de meer gedetailleerde plannen en ramingen in eerste instantie in de investeringsplannen van TenneT. Deze plannen worden elke twee jaar geactualiseerd. Daarnaast moet voor de uitbreiding een projectprocedure worden doorlopen. Dit tijdspad leidt niet tot vertraging in de realisatie van de twee kerncentrales: er is voldoende tijd om te bezien of uitbreiding van het net nodig is en om deze uitbreiding zo nodig te realiseren voordat de centrales elektriciteit produceren.
Deze leden hebben ook gelezen dat een ontwerp voorkeursbeslissing over de kerncentrales pas in het tweede kwartaal 2025 met de Kamer zal worden gedeeld, hoe kan het dat aanzienlijk later is geworden dan de oorspronkelijke planning? Heeft u voldoende aangestuurd op het halen van de tijdslijnen? Wat kunt u doen om toch nog enige versnelling te realiseren in de vertraagde besluitvorming?
Ik hanteer conform de wens van uw Kamer (motie van de leden Hermans en Pieter Heerma over het opstellen van een versnellingsplan rond kernenergie) een hoog ambitieniveau wat betreft de snelheid waarmee de twee kerncentrales kunnen worden gerealiseerd. Versnellen van de besluitvorming probeer ik toe te passen waar mogelijk. Daarbij houd ik wel steeds een zorgvuldig proces en overleg met de omgeving voor ogen. Zonder het zorgvuldig doorlopen van de projectprocedure is de kans namelijk groter dat we later in het proces (aanzienlijke) vertraging oplopen.
In 2025 neem ik drie besluiten die met elkaar samenhangen in de tijd en op inhoud: het politieke besluit voor de start van de aanbesteding van de nieuwbouw, de voorkeursbeslissing (locatiebesluit) en het voorlopige Rijk-Regio pakket dat met de desbetreffende regio wordt afgesloten. In mijn brief van 1 februari jl. heb ik aangegeven dat ik meer tijd neem voor de marktconsultatie en technische haalbaarheidsstudies. Uit voorbereidende gesprekken met de technologieleveranciers bleek dat een hoger detailniveau en een bredere reikwijdte dan eerder voorzien (van bijvoorbeeld de hydrologische en geologische onderzoeken) als onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies verschillende voordelen zouden hebben.
Ook het overleg met de regionale overheden binnen het ruimtelijk besluitvormingstraject vergde meer tijd, zoals aangegeven in de brief van 1 februari jl. Dat is onder andere nodig voor het vormgeven van een voorlopig Rijk-Regiopakket dat nauw verbonden is en voorwaardelijk is voor het succesvol afronden van de eerste fase van de projectprocedure. Daarbij is ten behoeve van de start van de projectprocedure bestuurlijk overleg worden gevoerd met een bredere groep van provincies, gemeenten en waterschappen. Het meenemen van alle partijen, ook de partijen die betrokken zijn bij het waarborgingsgebied Maasvlakte, vergt extra aandacht en tijd. Niet alleen in aanloop naar de start van de projectprocedure, maar ook in het vervolg.
Ik beschrijf in de brief van 1 februari 2024 dat door nu meer tijd te nemen, dit niet automatisch betekent dat er een evenredige vertraging in de oplevering van de kerncentrales optreedt. Ik streef nog steeds naar het zo snel mogelijk na 2035 in gebruik nemen van de centrales. Zoals uitgelegd in deze brief aan uw Kamer over de stand van zaken van de nieuw te bouwen kerncentrales wordt als onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies aan de technologieleveranciers gevraagd om een gedetailleerde planning op te leveren vanaf de haalbaarheidsstudies tot aan het moment van exploitatie. Hierbij zullen ze onder meer ingaan op onderlinge afhankelijkheden in processen, beschikbaarheid en levertijd van materiaal, site-voorbereiding en het optimale tijdbestek tussen aanvang bouw tussen de eerste en tweede centrale. Zodra deze informatie voorhanden is ontstaat er een dieper inzicht en een robuustere planning van de hierop volgende fases.
Welke invloed heeft de vertraging op de geplande bijdrage van kernenergie aan de energietransitie en het behalen van klimaatdoelstellingen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke financiële, technische en regelgevende knelpunten er momenteel zijn geïdentificeerd in het realiseren van de kerncentrales in Borssele, en hoe deze aangepakt zullen worden om vertraging in de bouw en aansluiting op het net te voorkomen?
Momenteel worden binnen de marktconsultatie, samen met de drie technologieleveranciers en financiële instellingen, realistische mogelijkheden onderzocht voor een uiteindelijk financierings- en organisatiemodel. Daarnaast wordt in de technische haalbaarheidsstudies onderzocht of en, zo ja, hoe twee reactoren kunnen worden gerealiseerd in Borssele. Hierin wordt duidelijk of de ontwerpen van de bedrijven op het terrein van EPZ kunnen worden gerealiseerd, en welke voorwaarden daarbij eventueel gelden. In de projectprocedure wordt een milieueffectrapport en integrale effectenanalyse op voor de (redelijkerwijs te overwegen) locaties opgesteld. Dit geeft medio 2025 zicht op het ontwerp locatiebesluit. Zodra deze verschillende onderzoeken zijn afgerond deel ik de resultaten hiervan met uw Kamer.
Kamervragen over het artikel ‘Aantal tbs’ers wéér gestegen, maar geen plek in klinieken: krijgen enorme bedragen uitgekeerd.’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Hoe komt de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming tot de hoogte van de passantenvergoeding? Is er een beleidsregel of een ander juridisch bindende verankering die de hoogte van de passantenvergoeding vaststelt?1
De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) maakt standaardbedragen, waaronder ook de passantenvergoeding, kenbaar op zijn website. Dat zijn de bedragen die de RSJ hanteert als de beroepscommissie besluit dat in standaardgevallen een klager een tegemoetkoming moet krijgen. Bij het vaststellen van de hoogte van de passantenvergoeding heeft de RSJ aansluiting gezocht bij de bedragen die in het kader van de (civiele) jurisprudentie (zie antwoord op vraag 3) tot stand zijn gekomen. Deze werkwijze zorgt voor transparantie en eenduidigheid in het toekennen van de vergoedingen.
Is de bepaling van de passantenvergoeding van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming bindend of bent u in de mogelijkheid om af te wijken?
De jurisprudentie van de RSJ is bindend. Naar beneden afwijken van de standaardbedragen zal naar verwachting tot gevolg hebben dat passanten zullen procederen voor hogere bedragen. Zij zullen dan alsnog de hogere vergoeding toegekend krijgen.
Bent u verplicht tot het geven van een passantenvergoeding? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De verplichting tot het geven van een passantenvergoeding vloeit voort uit jurisprudentie van de Hoge Raad, gebaseerd op jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens waarin het verblijf in een gevangenis langer van vier maanden in afwachting van plaatsing in een tbs-kliniek als onrechtmatig is aangemerkt en schadevergoeding is toegekend. De plaatsingstermijn van vier maanden is vastgelegd in artikel 6.3 van de Wet forensische zorg. Daarmee heeft de wetgever direct aansluiting gezocht bij de jurisprudentie.
Is het mogelijk de passantenregeling (tijdelijk) te stoppen, gezien de aanhoudende krapte binnen de tbs-klinieken?
Nee, stoppen met het toekennen van een vergoeding aan passanten bij het overschrijden van de wettelijke termijn van vier maanden in artikel 6.3 Wet forensische zal niet standhouden bij de rechter.
Kunt u aangeven welk percentage van de bedragen die uitgekeerd worden aan tbs'ers aan de slachtoffers wordt overgemaakt? Kunt u tevens aangeven hoeveel dit bedrag in absolute aantallen bedraagt, uiteengezet per jaar?
De strafrechter kan in zijn vonnis oordelen dat de dader een schadevergoeding moet betalen aan het slachtoffer, en daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Als de veroordeelde acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen, schiet de Staat het bedrag voor het slachtoffer voor en int dit vervolgens bij de veroordeelde.
Onderstaande tabel bevat de bedragen van de passantenvergoedingen die in de jaren 2021, 2022 en 2023 in totaal zijn uitgekeerd aan tbs-passanten. Een deel daarvan is ingehouden ten behoeve van schadevergoedingsmaatregelen die de tbs-veroordeelde moest betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
€ 25.150,–
€ 100.300,–
€ 81.475,–
€ 7.524,–
€ 24.510,–
€ 41.506,–
29,9%
24,4%
50,9%
Granuliet |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat voor toestemmingverlening en handhaving de actuele classificatie van granuliet is gebaseerd op de keuzes die gemaakt zijn rond de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kroger c.s. van maart 20201 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van oktober 2021?2
Granuliet voldoet aan de definitie van «grond» zoals opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit, dat in 2008 inwerking is getreden. Zowel de toestemmingverlening als de beslissingen naar aanleiding van handhavingsverzoeken zijn op die definitie gebaseerd.
Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 oktober 2021 geoordeeld dat granuliet kan worden beschouwd als grond in de zin van het Besluit bodemkwaliteit.
Kunt u bevestigen dat beide rusten op de veronderstelling dat «granuliet» sinds 2009 als grond is gekwalificeerd?
De actuele classificatie van granuliet is gebaseerd op de definitie van grond zoals opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit besluit is in 2008 in werking getreden.
Kunt u bevestigen dat de werkgroep Kwalibo, die is geciteerd in de beantwoording van genoemde schriftelijke vragen, zich in 2009 wel erover heeft uitgesproken dat granietzand als grond kan worden beschouwd en op basis van beoordelingsrichtlijn (BRL) 9321 voor industriezand kan worden gecertificeerd, maar dit niet heeft gedaan voor granuliet?
Binnen het Kwalibo stelsel zijn het de certificerende instellingen die productcertificaten afgeven. Voor granuliet is de certificerende instelling – SGS INTRON Certificatie B.V. – geaccrediteerd om een productcertificaat af te geven voor granuliet. Deze heeft op basis van BRL 9321 geconcludeerd dat granuliet voldoet aan de definitie voor grond uit het Besluit bodemkwaliteit.
Kunt u bevestigen dat de classificatie «granuliet = granietzand» uitsluitend een ambtelijke of politieke interpretatie is en geen wetenschappelijke en dat er ondanks dezelfde geologische oorsprong grote verschillen zijn tussen granietzand en granuliet, onder andere doordat granietzand wordt geproduceerd zonder toevoeging van polyacrylamide en granuliet met toevoeging van polyacrylamide?
In de beantwoording van de Kamervragen op 31 maart 20203 en in andere brieven aan uw Kamer in datzelfde jaar4 is aangegeven dat granietzand fracties van verschillende grootte omvat en dat de fijnste fractie (kleiner dan 63 µm) wordt gebruikt voor de productie van granuliet. De benodigde scheiding van water vindt plaats met een flocculant (polyacrylamide). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 oktober 2021 bevestigd dat de aanwezigheid van polyacrylamide geen reden is om granuliet anders te classificeren dan grond.
Waarom is er in 2020 voor gekozen om de Kamer te doen geloven dat granietzand en granuliet hetzelfde zijn?
Zoals in het antwoord bij vraag 4 vermeld, is steeds aangegeven dat granietzand fracties van verschillende grootte omvat en dat de fijnste fractie (kleiner dan 63 µm) wordt gebruikt voor de productie van granuliet.
Kunt u deze vragen voor 11 april 2024 beantwoorden?
De beantwoording van de vragen dient zorgvuldig te gebeuren en heeft enige tijd gekost.
De noodkreet van MSD-baas ’Kankerpatiënt eindeloos in wachtkamer voor nieuwe behandelingen’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de situatie waarin Nederlandse mensen met kanker zich bevinden, waarbij zij minder toegang hebben tot nieuwe behandelingen dan kankerpatiënten in andere landen? Zo ja, wat is uw reactie op deze situatie?
Ik wil de beantwoording van de vragen van lid Van der Plas graag beginnen met een algemene uitleg van het waarom van het beleid ten aanzien van dure geneesmiddelen en zal daarna ingaan op de specifieke vragen.
Er komen steeds meer geneesmiddelen op de markt met een (zeer) hoge prijs. Als gevolg daarvan groeien de uitgaven aan geneesmiddelen harder dan de uitgaven aan de rest van de ziekenhuiszorg. Dure geneesmiddelen verdringen daarmee andere vormen van zorg en/of andere collectieve uitgaven.1Als tegen die achtergrond geneesmiddelen worden toegelaten tot de basisverzekering die niet pakketwaardig zijn, bijvoorbeeld omdat de onzekerheid ten aanzien van de effectiviteit te groot is en/of omdat het risico op een niet-kosteneffectieve inzet te groot is, levert dat per saldo een verlies aan gezondheidswinst op voor de gehele bevolking. Bovendien ondergraaft dat de solidariteit.
Net als in veel andere Europese landen hanteren we in Nederland daarom een systeem waarbij voorafgaand aan het vergoedingsbesluit voor (dure) geneesmiddelen een toets op pakketwaardigheid wordt uitgevoerd (de pakketbeoordeling)2. Dit heeft als doel ervoor te zorgen dat alleen geneesmiddelen uit collectieve middelen worden vergoed die bewezen gelijke waarde of meerwaarde hebben ten opzichte van de standaardbehandeling en ook verantwoorde uitgaven kennen. Deze werkwijze betekent dat (dure) geneesmiddelen niet direct beschikbaar zijn voor de patiënt. Een zorgvuldige beoordelingsprocedure kost tijd. Uiteraard heb ik net als andere partijen die betrokken zijn bij de vergoeding van (dure) geneesmiddelen, oog voor patiënten die hun, soms enige, hoop gevestigd hebben op een nieuw geneesmiddel. Maar het is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid om de belangen van deze patiënten af te wegen tegen de belangen van alle patiënten, ook die in de toekomst. Als we nu geen keuzes maken en de uitgaven aan dure geneesmiddelen niet beheersen, kan de toegang tot nieuwe geneesmiddelen of andere effectieve zorg voor patiënten in de toekomst in het gedrang komen. Ik wijs daarbij op de verantwoordelijkheid van fabrikanten om maatschappelijk verantwoorde prijzen te vragen. Natuurlijk mag er voor het nemen van financiële risico’s een beloning gevraagd worden, maar deze moet wel maatschappelijk te dragen zijn, financieel, maar ook moreel.
Tegen die context wil ik aangeven dat ik de zorgen van mensen met kanker in Nederland heel goed begrijp. Tegelijk is het zo dat uit recent onderzoek van de universiteit Utrecht3 is gebleken, dat lang niet alle nieuwe kankergeneesmiddelen van toegevoegde waarde zijn. Dat geldt vooral voor geneesmiddelen die versneld tot de markt werden toegelaten met beperkt wetenschappelijk bewijs. De beroepsverenging Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO) geeft aan dat, omdat de regels voor het toelaten van geneesmiddelen in Europa in de afgelopen jaren steeds soepeler zijn geworden, kankergeneesmiddelen op de markt komen die weliswaar werkzaam zijn (er is een effect), maar waarvan de vraag is of deze ook echt voordelen bieden voor de patiënt met kanker. Zij wijst er daarbij ook op dat een kankermedicijn meestal ook (ernstige) bijwerkingen heeft. Ik ben het met de NVMO eens en vind een zorgvuldige procedure voor de vergoeding van deze middelen daarom belangrijk, ook als dat kan betekenen dat patiënten dan (tijdelijk) geen toegang hebben tot een nieuw geneesmiddel. Wel wil ik ervoor zorgen dat de doorlooptijd niet langer duurt dan nodig. Daarop is mijn beleid dan ook gericht.
Kunt u aangeven waarom Nederland vrijwel het enige land in de Europese Unie (EU) is dat nog geen toegang heeft tot een specifiek borstkankermiddel, terwijl dit middel in de meeste Europese landen al de standaardbehandeling is? Wat zijn de specifieke redenen voor de lange wachttijd in Nederland?
Ik begrijp dat gedoeld wordt op het middel pembrolizumab van de fabrikant MSD. Pembrolizumab heeft in de sluis gestaan, waarna een zogeheten breed financieel arrangement is overeengekomen. Dat betekent dat het financieel arrangement ook geldt voor toekomstige indicaties waarvoor dit middel ingezet kan worden. Voorwaarde is uiteraard wel dat nog wordt vastgesteld dat die nieuwe indicaties voldoen aan het wettelijke criterium stand van de wetenschap en praktijk, oftewel dat er voldoende zekerheid is over de effectiviteit. Het is aan de zorgverzekeraars om dat te beoordelen, zowel bij sluismiddelen met een breed financieel arrangement als bij dure geneesmiddelen die niet in de sluis zijn geplaatst4. Dat doen zorgverzekeraars gezamenlijk in de Commissie Beoordeling Add-on Geneesmiddelen (CieBAG). De CieBAG zoekt hierbij afstemming met de beroepsgroep, onder meer om de plaatsbepaling goed in beeld te hebben.
Nadat de Europese Commissie in mei 2022 marktautorisatie heeft verleend aan pembrolizumab voor de nieuwe indicatie (neo)adjuvante behandeling van volwassen patiënten met triple-negatieve borstkanker5, heeft de CieBAG geconstateerd dat er veel onzekerheden zijn over de stand van de wetenschap en praktijk van pembrolizumab bij deze groep patiënten. Vanwege de complexiteit van de beschikbare wetenschappelijke gegevens hebben de zorgverzekeraars in april 2023 het Zorginstituut Nederland als pakketbeheerder verzocht om een duiding uit te voeren6. Dat houdt onder meer in dat het Zorginstituut aan de hand van de geldende wet- en regelgeving beoordeelt of deze zorg deel uitmaakt van het basispakket. Die duiding kan een specifiek geneesmiddel betreffen, maar ook meer algemeen, de uitgangspunten van een beoordeling. Voor een duiding door het Zorginstituut heeft de fabrikant een dossier moeten opstellen. In juni 2023 heeft het Zorginstituut geconcludeerd dat het dossier voldoende was om beoordeeld te worden. Ik verwacht dat het Zorginstituut de beoordeling op korte termijn zal afronden. Er zal dan duidelijkheid zijn of pembrolizumab voor de betreffende indicatie voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk7.
Het is belangrijk dat het juiste geneesmiddel wordt ingezet bij de juiste patiënt en daarmee bijdraagt aan passende zorg. Ik vind het dus goed dat de zorgverzekeraars en de beroepsgroep hun verantwoordelijkheid nemen om hiervoor zorg te dragen. In reactie op een verzoek van de branchevereniging van fabrikanten van innovatieve geneesmiddelen (de VIG) heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in februari 2022 geoordeeld dat de werkwijze van de CieBAG binnen de wettelijke kaders, waaronder de zorgplicht, valt8. Wel zag de NZa enkele verbeterpunten, die door de zorgverzekeraars zijn geadresseerd. Zo zijn er beslisbomen vastgesteld en publiceert Zorgverzekeraars Nederland (ZN) de maandelijkse wijzigingen van vergoede middelen, alsmede een totaaloverzicht van de wijzigingen, inclusief standpunten over de door hen beoordeelde middelen op de eigen website9. Ik vind dat een goede ontwikkeling. In mijn ogen is de transparantie over de doorlooptijden van beoordelingen door de zorgverzekeraars (zowel de feitelijke als streefinformatie) nog voor verbetering vatbaar. Ik ben daarover met ZN in gesprek.
In hoeverre vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars mensen met kanker hun behandeling blijven ontzeggen, gezien de vertragingen in het proces en de stand van zaken in ons omringende landen? Hoe ziet u de gevolgen van het veranderen van de aanspraakstatus naar «nee, mits» op de kwaliteit en toegankelijkheid van geneesmiddelen voor patiënten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er internationale best practices of succesvolle modellen die kunnen worden geïmplementeerd om de wachttijden voor nieuwe kankerbehandelingen te verminderen? Zo ja, bent u bereid om samen te werken met andere landen en experts om te leren van hun ervaringen en deze in Nederland toe te passen, denk bijvoorbeeld aan onze buurlanden Frankrijk en Denemarken met kortere wachttijden?
Nederland werkt intensief samen met andere Europese landen op het gebied van geneesmiddelenbeleid, ook om te leren van goede voorbeelden. Helaas zie ik ook voor kankergeneesmiddelen op dit moment geen beter of slimmer systeem om geneesmiddelen sneller bij de patiënt te krijgen. Ik verwijs u naar de brief van 22 januari 202410 van de Minister van VWS, waarin verslag wordt gedaan van een verkenning naar mogelijkheden voor vroege toegang. Hierbij is ook naar Frankrijk gekeken. In deze brief wordt ook aangegeven dat wordt gewerkt aan diverse aanpassingen aan de vergoedingsprocedures, om de wachttijden waar mogelijk terug te dringen, zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 5 hieronder. Ik vind het belangrijk om de effecten daarvan af te wachten.
Hoe beoordeelt u de rol van de zogenaamde sluis, waar nieuwe, dure geneesmiddelen eerst worden beoordeeld op bewezen effectiviteit en kosten, als het gaat om de toegang van patiënten tot deze geneesmiddelen? Welke aanpassingen voert u door in dit proces om de wachttijd te verkorten?
Hoewel ik zou willen dat de sluis niet nodig is, ken ik geen ander instrument dat beter borgt dat (zeer) dure geneesmiddelen pas worden ingezet als de effectiviteit daarvan vaststaat en een maatschappelijk aanvaardbare prijs is overeengekomen.
Ik besef dat de sluis tot gevolg heeft dat patiënten soms lang moeten wachten op een voor hen effectief middel, daarom is mijn inzet erop gericht om de doorlooptijd tussen markttoelating en het vergoedingsbesluit te verkorten, door toe te werken naar een stelsel waarin risico-identificatie en -beheersing voor dure geneesmiddelen structureel vroegtijdig plaatsvinden. Ik wil in de toekomst meer gewicht toekennen aan risico’s ten aanzien van de effectiviteit en gepaste inzet van het geneesmiddel, naast financiële risico’s. Voor een uitgebreide toelichting over de inhoud en voortgang van dit traject verwijs ik u naar de Voortgangsbrief pakketbeheer van dure geneesmiddelen die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd.11
Kunt u uitleggen waarom het soms maanden tot jaren duurt voordat een middel beschikbaar komt, zelfs nadat het uit de sluis is gekomen en er een prijsafspraak is gemaakt met het ministerie en de prijs dus wel maatschappelijk aanvaardbaar moet zijn? Wat zijn de belangrijkste oorzaken van deze vertraging?
Ik wil er ten eerste op wijzen dat het aan de beroepsgroep is om te bepalen wat de inzet is van een geneesmiddel, bijvoorbeeld welke plek het geneesmiddel krijgt in een richtlijn. Dit kan betekenen dat een geneesmiddel, waarop aanspraak bestaat, niet voor elke patiënt beschikbaar is. Daarnaast kan het voorkomen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 en 3 hierboven, dat zorgverzekeraars een beoordeling moeten doen van de stand van de wetenschap en praktijk om de effectiviteit en daarmee pakketwaardigheid van een geneesmiddel voor een bepaalde indicatie te bepalen. Ook dit kan ertoe bijdragen dat geneesmiddelen later beschikbaar komen voor patiënten.
Hoe staat het met de implementatie van het nieuwe toelatingsstelsel voor de vergoeding van dure geneesmiddelen uit het basispakket? Hoe verhoudt dit nieuwe stelsel zich tot de sluis en het post-sluistraject? En hoe gaat dit nieuwe stelsel de instroom van nieuwe geneesmiddelen daadwerkelijk versnellen en zo een bijdrage leveren aan toekomstbestendige zorg?
Ik heb uw Kamer over de voortgang van dit traject geïnformeerd middels mijn brief van 11 april12. Ik verwijs voor het antwoord op de vraag naar deze brief.
Wat gaat u doen om die vertragingen inzichtelijk te maken voor zowel mensen met kanker als hun behandelaars en hieraan eisen te stellen qua duur waarbinnen een besluit genomen moet zijn over vergoeding? Bent u bereid hiervoor een maximumduur van drie maanden aan te houden, waar binnen een besluit moet zijn genomen over vergoeding?
De gemiddelde doorlooptijd wordt door meerdere factoren bepaald: de tijd die een fabrikant nodig heeft om een volledig dossier in te dienen, de tijd die het Zorginstituut nodig heeft om een dossier te beoordelen, de tijd die nodig is voor het Ministerie van VWS om samen met de fabrikant tot een overeenkomst te komen, eventueel tijd die zorgverzekeraars nodig hebben om de stand van de wetenschap en praktijk te beoordelen, tijd die de zorgverzekeraars nodig kunnen hebben om met de fabrikant tot prijsafspraken te komen en tijd die nodig is voor de beroepsgroep om een geneesmiddel op te nemen in de behandelrichtlijnen. Om een snellere doorlooptijd te bevorderen moet dan ook rekening worden gehouden met voor wie die termijn dan geldt. Het is waarschijnlijk dat een kortere, verplichte termijn zal betekenen dat er meer druk komt te staan op het proces en dat er mogelijk eerder nee gezegd wordt, omdat partijen binnen die termijn er samen mogelijk niet uitkomen. Hiermee wordt het besluit sneller genomen, maar worden er heronderhandelingen gestart die het gehele proces niet versnellen, en juist vertragen. Een maximale doorlooptijd leidt dus niet automatisch tot het eerder of meer beschikbaar komen van dure geneesmiddelen voor de patiënt. Bovendien kan een dergelijke termijn een nauwkeurige beoordeling en het verzamelen van data belemmeren. Op basis van informatie uit andere landen is een wettelijke termijn geen garantie voor kortere doorlooptijden. Zoals ik in reactie op vraag 5 aangaf ben ik van mening dat het beter is om in te zetten op efficiëntie binnen het gehele proces – dus eerder in gezamenlijkheid kijken en anticiperen op de geneesmiddelen die komen, zodat we ook eerder een besluit kunnen nemen.
Wanneer gaat u het dashboard «doorlooptijden geneesmiddelen» aanvullen met informatie over de stappen die worden gezet na de sluis, richting opname is het basispakket?
Ik heb uw Kamer eerder bericht over het dashboard doorlooptijden geneesmiddelen.13 Het dashboard ziet op alle geneesmiddelen waarover het Ministerie van VWS over de prijs onderhandelt en op de periode van registratie tot opname in het basispakket. Het proces hierna, bijvoorbeeld de beoordeling van de stand wetenschap en praktijk door de CieBAG en de toekenning van een add-on status door de NZa, of de opname in behandelrichtlijnen, maakt op dit moment geen integraal onderdeel uit van het dashboard. Ik realiseer mij dat er behoefte is aan meer informatie in het dashboard en bekijk welke doorontwikkeling mogelijk is. Hierbij zal ik rekening houden met bovengenoemde, maar kijk ik ook of deze en overige wensen uitvoerbaar zijn. Ik heb al eerder de wens geuit dat ook de middelen die zorgverzekeraars beoordelen in het dashboard worden opgenomen. Ik ben daarover met ZN in gesprek. Het is nu nog niet duidelijk op welke termijn welke aanpassingen haalbaar zijn, ik zal uw Kamer hier na de zomer over informeren.
Hoe wordt er momenteel omgegaan met nieuwe indicaties voor geneesmiddelen die nog niet worden vergoed door zorgverzekeraars? Welke rol speelt het Zorginstituut hierbij en hoe kunnen de wachttijden worden verkort? Als er over het middel al een maatschappelijk aanvaardbare prijs is afgesproken, welk argument is er dan nog om mensen met betreffende indicaties hier nog langer op te laten wachten?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik graag naar het antwoord op vragen 2, 3 en 8 hierboven.
Hoe kan het dat er al een prijsafspraak is gemaakt met het ministerie voor meerdere indicaties, maar het middel nog steeds niet beschikbaar is voor deze patiëntengroepen? Wat zijn de obstakels die een snelle beschikbaarheid in de weg staan?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op het stopzetten van programma's waarbij kankerpatiënten een middel alvast krijgen in afwachting van toelating? Bent u van plan om deze programma's weer op te starten en zo ja, wat is daarvoor nodig?
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat leveranciers van dure, voornamelijk kankergeneesmiddelen niet langer hun geneesmiddelen gratis ter beschikking zouden willen stellen gedurende de sluisperiode. Ik zou dat zeer teleurstellend vinden en zie dit signaal als een middel om mij onder druk te zetten om eerder akkoord te gaan met een prijs die niet maatschappelijk verantwoord is. Dat terwijl het om niet beschikbaar stellen van middelen de volgende voordelen heeft voor leveranciers:
Tot slot wijs ik er op dat ik, onder voorwaarden, bereid ben om de kosten die gemaakt zijn voor de beschikbaarheidsstelling van een geneesmiddel tijdens de sluisperiode mee te laten wegen in de prijsonderhandelingen.
Op welke manier kunnen we ervoor zorgen dat patiënten sneller toegang hebben tot nieuwe behandelmethoden, zonder dat dit ten koste gaat van de zorgkosten?
Mijn beleid is erop gericht dat patiënten zo snel mogelijk toegang krijgen tot nieuwe, bewezen effectieve en voldoende kosteneffectieve behandelmethoden. Ik zie verschillende mogelijkheden om de beoordeling te stroomlijnen, dan wel anders in te richten, waardoor sneller duidelijk wordt voor welke patiënt een middel van meerwaarde is. Door het opstarten van een gezamenlijke beoordeling in Europees verband van de relatieve effectiviteit van nieuwe geneesmiddelen hoop ik de werklast en capaciteit te verdelen en daarmee doorlooptijden te verkorten. Vanaf januari 2025 start dit onder de Europese HTA-verordening. Daarnaast maakt de «parallelle procedure» het mogelijk voor fabrikanten om beoordelingsdossiers eerder in te dienen bij het Zorginstituut, wat de doorlooptijd ook kan verkorten. Hier wordt echter weinig gebruik van gemaakt. Ook beoog ik met het toekomstige stelsel een efficiënt beoordelingsproces mogelijk te maken door de informatiebehoefte van het Zorginstituut en de kennis van de beroepsgroep goed op elkaar aan te laten sluiten. Zie hiervoor nogmaals mijn antwoord op vraag 5 en de hierboven genoemde recente Voortgangsbrief pakketbeheer van dure geneesmiddelen. Tot slot doe ik een oproep aan de geneesmiddelenfabrikanten om de klinische studies beter te laten aansluiten op de praktijk, onder meer door een vergelijking te maken met bestaande behandelingen. Met minder onzekerheden kan de tijd voor besluitvorming bespoedigd worden.
Zijn er concrete maatregelen die u wilt nemen om de kluwen aan bureaucratische regels aan te pakken? Deelt u de mening dat geen enkele patiënt de dupe mag worden van bureaucratische processen en dat elke wachtende patiënt er een te veel is?
Als er onnodige bureaucratische processen zijn, dan zijn deze onwenselijk. Veel processen bij de beoordeling van nieuwe dure geneesmiddelen zijn echter wel wenselijk, want nodig om de kwaliteit van zorg en de beschikbaarheid van nieuwe geneesmiddelen te waarborgen, ook op de lange termijn. Sterker nog, dat er verschillende routes naar vergoeding bestaan, geeft blijk van de ruimte die er is voor maatwerk.14 Ik deel wel de mening dat beter uitgelegd kan worden welke processen er zijn en waartoe deze dienen. Ik werk daarom aan een uitleg voor het brede publiek waarin ik beschrijf waar we op inzetten om dit systeem toekomstbestendig te maken en de noodzaak hiervoor. Tevens beschrijf ik hierin waarom we strikte eisen moeten stellen aan de instroom van nieuwe geneesmiddelen. Hoewel dit niet de gevolgen van het wachten op een behandeling wegneemt, hoop ik hiermee het inzicht en begrip van de maatschappij te vergroten.
Is het u bekend dat er klinische studies van oncologen worden afgewezen, omdat de standaardbehandeling te veel afwijkt van de rest van Europa? Om hoeveel studies gaat dit en wat gaat u er aan doen om er weer voor te zorgen dat er topwetenschap bedreven kan worden in Nederland op het gebied van kankeronderzoek?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan de beroepsvereniging (NVMO). Zij laten mij weten dat zij geluiden hebben vernomen dat er minder studies naar Nederland komen, maar ook geluiden dat dat niet het geval is. Via de VIG verkregen zij onderstaande tabel, waarbij de zoekmethode niet nader is toegelicht:
183
44
24
279
63
23
322
79
25
486
112
23
490
109
22
414
62
15
70
7
10
Via een andere zoekmethode verkreeg de NVMO onderstaande cijfers, waaruit blijkt dat ook in ons omringende landen het aantal studies afneemt.
De NVMO geeft aan dat, als het al zo is dat het aantal studies afneemt, de oorzaak hiervan niet eenduidig, maar multifactorieel is. Zo hangt de keuze van fabrikanten om klinische studies in een land uit te voeren onder andere af van de vergoedingsprocedures, de criteria van de beroepsgroep zelf, de mogelijkheden om makkelijk en snel patiënten te betrekken en of deze patiënten al andere behandelingen ondergaan, of aan andere klinische studies deelnemen. Daarnaast is sinds 2022 nieuwe Europese regelgeving van kracht betreffende klinische studies, waarvan de implementatiefase een algemene dip in het aantal nieuwe studies in alle Europese landen heeft veroorzaakt. De NVMO wijst er tenslotte ook op dat in Nederland hoogwaardig investigator-initiated onderzoek plaatsvindt.
Het mogelijk maken van resomeren |
|
Wim Meulenkamp (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
In hoeverre deelt u de stelling dat, zoals het kabinet reeds in 2020 aangaf voornemens te zijn om de benodigde wetswijziging van de Wet op de lijkbezorging te realiseren en resomeren zo mogelijk te maken, resomeren zo snel als mogelijk legaal moet worden in Nederland?
Ik deel de urgentie om alkalische hydrolyse wettelijk mogelijk te maken. Deze urgentie is opnieuw bevestigd tijdens een recent gesprek met enkele uitvaartondernemers die zich hard maken voor de introductie van alkalische hydrolyse. Zij worden regelmatig geconfronteerd met de wens van mensen om alkalisch gehydrolyseerd te worden en moeten hen dan teleurstellen dat dat nog niet mogelijk is.
Het toestaan van alkalische hydrolyse is slechts een onderdeel van een wetsvoorstel dat beoogt de gehele Wet op de lijkbezorging te moderniseren. We zetten in op een spoedige, maar ook zorgvuldige voorbereiding van dit wetsvoorstel. Momenteel wordt hard gewerkt aan de afronding van het wetsvoorstel met het oog op de eerder aangekondigde consultatie in de eerste helft van dit jaar.1
Erkent u dat, in lijn met het draagvlakonderzoek van het ministerie uit 2017, een aanzienlijk deel van de bevolking positief tegenover resomeren staat en deze manier van afscheid nemen overweegt?1
Ja.
In de brief van 2 januari jl. staat dat voor enkele verwerkingsmethoden meer onderzoek nodig is om te bepalen hoe succesvol de methode is om het effluent te zuiveren of te hergebruiken, kan daar een nadere toelichting op worden gegeven? Wanneer wordt dit vervolgonderzoek afgerond en wanneer kan naar verwachting het Besluit activiteiten leefomgeving naar aanleiding van dit onderzoek worden aangepast?2
Deze uitspraak is ontleend aan het rapport over de milieu-impact van de verwerkingsmethoden van het effluent bij alkalische hydrolyse. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) om effectieve en doelmatige regels op te kunnen stellen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Het rapport is meegestuurd met de Kamerbrief van 2 januari jl. Uit het onderzoek bleek dat enkele «nieuwe» verwerkingsmethoden nog niet in Nederland worden toegepast, maar wel potentie hebben. Het betreft verwerkingsmethoden die nog niet zijn uitontwikkeld of nog niet zijn ontwikkeld voor afvoer van het effluent als gevolg waarvan hierop geen Levenscyclus Analyse (LCA) kon worden uitgevoerd om de milieu-impact te beoordelen. De Minister van IenW zal hier geen nader onderzoek naar uitvoeren, omdat momenteel al wordt gewerkt aan het opstellen van regels voor het Besluit activiteiten leefomgeving op grond van de uitkomsten het uitgevoerde onderzoek. Hierbij wordt een vergunningplicht uitgewerkt voor het lozen van het effluent op het vuilwaterriool. Het is de bedoeling om ruimte te bieden aan innovatieve technieken middels bijvoorbeeld een maatwerkvoorschrift. Het bevoegd gezag zal bij de aanvraag van de ondernemer beoordelen of de verwerkingsmethode van het effluent voldoet aan de gestelde regels.
Hoe reflecteert u op de voortgang van de modernisering van de Wet op de lijkbezorging? Hoe kijkt u naar de verwachtingen die zijn gecreëerd aan mensen die graag op deze manier afscheid willen nemen?
Om uiteenlopende redenen die ik eerder heb toegelicht4, duurt de totstandkoming van het wetsvoorstel ter modernisering van de Wet op de lijkbezorging langer dan verwacht. Ik begrijp dat men verwachtingen ontleent aan de aankondigingen van een spoedige introductie van alkalische hydrolyse. Ik begrijp ook dat er mensen zijn die teleurgesteld zijn dat het conceptwetsvoorstel, dat deze manier van bestemmen van het lichaam van een overledene regelt, nog niet in procedure is gebracht, zeker als zij de wens hebben om alkalisch gehydrolyseerd te worden na overlijden. Daarom blijf ik mij samen met mijn ambtsgenoten van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid Welzijn en Sport, de medeondertekenaars van de Wet op de lijkbezorging en het wetsvoorstel ter modernisering van die wet, inzetten om het aangekondigde wetsvoorstel spoedig, maar ook zorgvuldig, tot stand te brengen.
Kunt u toelichting geven op de aankondiging in de brief van 2 januari jl. dat de planning als gevolg van complexiteit wederom niet haalbaar is gebleken? Welke elementen zijn er vanaf 5 oktober jl. zo complex gebleken dat op 2 januari jl. moest worden geconcludeerd dat indiening bij de Kamer voor het zomerreces van 2024 niet mogelijk bleek? Wat is er voor nodig om de aangekondigde modernisering van de wet op de lijkbezorging op 1 januari 2025 in werking te laten treden?
In de Kamerbrief staat aangegeven dat de eerdere planning vanwege de complexiteit van de onderwerpen die in de brief staan beschreven niet haalbaar is gebleken. In het geval van lichamelijke integriteit bleek het ontwikkelen van regelgeving voor het borgen non-commercialiteitsbeginsel met het oog op proportionaliteit en noodzaak ervan ingewikkelder dan verwacht en is uiteindelijk van regeling afgezien.5 Wat betreft alkalische hydrolyse was het beoordelen van de resultaten van het onderzoek naar de verwerking van het effluent complexer dan verwacht en kostte dat meer tijd. Ten slotte was het onderzoek naar de kwaliteit van de uitvaartsector nog niet gereed en was dus ook onduidelijk of hierin aanleiding was voor regelgeving.
Momenteel werk ik aan de afronding van het wetsvoorstel met het oog op consultatie in de eerste helft van dit jaar. Onderdeel daarvan is het regelen van aanvullende taken en bevoegdheden van de politie in het kader van het overlijdensonderzoek.
Gelet op de gebruikelijk te doorlopen stappen van een wetstraject lijkt het mij onwaarschijnlijk dat het wetsvoorstel op 1 januari 2025 in werking kan treden. Hoewel ik waarde hecht aan spoedige totstandkoming van het wetsvoorstel dat onder meer alkalische hydrolyse mogelijk maakt, meen ik dat dit ook zorgvuldig dient te gebeuren.
Klopt het dat resomeren in België op dit moment wordt gedoogd in afwachting van nadere wetgeving? Bent u bereid om, vooruitlopend op de wetswijziging, een gedoogconstructie op te zetten om zo die mensen die op dit moment graag op deze manier hun afscheid willen invullen tegemoet te kunnen komen? Zo niet, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van berichten dat de Vlaamse regering in 2024 een pilot wil starten met alkalische hydrolyse om de gevolgen van de afvoer van het effluent te kunnen beoordelen. De Vlaamse regering heeft laten weten dat de pilot nog niet van start is gegaan.
Hoewel ik dus de urgentie onderschrijf om alkalische hydrolyse toe te staan, ben ik niet bereid tot het opzetten van een gedoogconstructie, vooruitlopend op aangekondigde wetswijziging. Het is van belang dat een nieuwe bestemming voor het lichaam van een overledene, zoals alkalische hydrolyse, toelaatbaar is, met oog voor de menselijke waardigheid, duurzaamheid en veiligheid. Het beoordelen van de toelaatbaarheid vergt een zorgvuldig (wetgevings)proces, waarbij de verschillende (politieke) belangen goed kunnen worden afgewogen. Het wetgevingsproces en het primaat van de wetgever zijn hiervoor de passende waarborg. Wetten worden tot stand gebracht om rechtszekerheid te verschaffen en rechtsgelijkheid te verzekeren. Doordat zij via een democratisch proces tot stand zijn gekomen, vormen wettelijke regels een neerslag van de rechtsnormen die de samenleving noodzakelijk acht. Het gedogen van alkalische hydrolyse zou aan dat zorgvuldig ingerichte proces afbreuk doen. Mij lijkt dat daar ook een onwenselijke precedentwerking van uit zou gaan.
Het bericht 'Pandeigenaren zijn vernielingen door krakers zat: ‘Met een moker heb ik de deur ingebeukt’' |
|
Ingrid Michon (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pandeigenaren zijn vernielingen door krakers zat: «Met een moker heb ik de deur ingebeukt» uit de Telegraaf van 24 maart 2024?1
Hoe beoordeelt u de stelling van vastgoedondernemers en pandeigenaren dat het aangescherpte kraakverbod weinig tot geen oplossing biedt?
Is het onderzoek naar een toename of afname van het aantal krakers over de afgelopen jaren inmiddels afgerond? Wanneer volgt de brief van het kabinet hierover?
Kunt u aangeven hoeveel kraakpanden sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving zijn ontruimd? Hoeveel van die kraakpanden zijn vreedzaam ontruimd en hoeveel ontruimingen zijn gepaard gegaan met wanordelijkheden en openbare ordeverstoringen?
In hoeveel gevallen is er ontruimd voor leegstand?
Houden politie en gemeenten bij welke kraakpanden er in hun stad of regio zijn en of deze ontruimd zijn of nog ontruimd gaan worden? Welke knelpunten zijn er bij de informatiehuishouding over kraakpanden?
In hoeveel gevallen vertrekken krakers vrijwillig uit een gekraakt pand?
Zien politie en gemeenten vaak dezelfde individuele krakers? Behoren deze krakers tot een collectief?
Deelt u de mening dat kraken diefstal is?
Is de wetgeving waarin kraken is verboden voldoende effectief? Geeft de wet voldoende juridische instrumenten en capaciteit om het aantal krakers terug te dringen?
Wat gaat u doen om het kraakverbod beter te handhaven en het aantal krakers terug te dringen?
Bent u bekend met de documentaire over de kraak en ontruiming van Hotel Mokum?2 Is het in een documentairefilm verwerken van instructies over hoe te kraken strafbaar?
Bent u bereid om publieksvoorlichting op het verbod op kraken in te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Valt het online oproepen tot een kraak onder opruiing? Zo nee, waarom niet?
De resolutie van de VN veiligheidsraad over een wapenstilstand in Gaza |
|
Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met Veiligheidsraadresolutie 2728?
Klopt het dat resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) in principe bindend zijn?
Op welke manier is de Nederlandse regering gebonden aan deze resolutie?
Op welke manier gaat de Nederlandse regering bijdragen aan het verwezenlijken van een onmiddellijk staakt-het-vuren in Gaza, zoals geformuleerd in de resolutie?
Op welke manier gaat de Nederlandse regering bijdragen aan een duurzaam staakt-het-vuren in Gaza, zoals geformuleerd in de resolutie?
Op welke manier gaat de Nederlandse regering bijdragen aan het vrijlaten van de gijzelaars in Gaza, zoals geformuleerd in de resolutie?
Op welke manier gaat de Nederlandse regering bijdragen aan het waarborgen van humanitaire hulp aan Gaza, zoals geformuleerd in de resolutie?
Gaat Nederland de financiering van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) weer hervatten, aangezien de resolutie oproept tot het verzekeren van humanitaire hulp? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het niet-naleven van deze resolutie, ongeacht door welke partij, moet worden beantwoord met sancties vanuit Nederland? Zo nee, waarom niet?
Welke reactie bent u van plan te geven op het niet-naleven van deze resolutie, ongeacht door welke partij?
Bent u het eens dat de levering van F-35 onderdelen niet kan doorgaan als Israël de Veiligheidsraadresolutie niet opvolgt? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens dat het militair samenwerkingsverdrag met Israël niet getekend kan worden als Israël deze resolutie niet opvolgt? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat de commandant der strijdkrachten, de heer Eichelsheim, een werkbezoek naar Israël en het Israëlische leger heeft ondernomen?1
Hoe beoordeelt u dit werkbezoek in het licht van vraag 12?
Wat was het doel van dit werkbezoek?
Klopt het dat de heer Eichelsheim heeft meegedaan aan een werksessie met de ondervoorzitter van de Israëlische generale staf, de heer Baram, over onder andere Gaza? Welke bijdrage heeft de heer Eichelsheim aan deze werksessie geleverd?
De Israëlische krant Haaretz geeft aan dat er nog steeds een Israëlische delegatie in Qatar is voor onderhandelingen met Hamas, waar deze eerder leken te zijn mislukt.2 Kunt u een laatste stand van zaken geven over de vredesonderhandelingen?
kwijtschelding studieschuld voor medische gronden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoeveel aanvragen om de studieschuld kwijt te schelden om medische gronden zijn sinds de laatst bekende meting in 2019 gedaan? Hoe vaak is de studieschuld, geheel of gedeeltelijk kwijtgescholden?
U vraagt specifiek naar de mogelijkheid om op grond van de hardheidsclausule na afloop van de studie een studieschuld op medische gronden kwijt te schelden. Kwijtschelding op medische gronden gebeurt alleen in uitzonderlijke gevallen. Kwijtschelding op deze grond vindt bij toekenning altijd plaats voor de hele schuld (prestatiebeurs en lening) en bovendien in vrijwel alle gevallen na afloop van de studie. In de navolgende tabel 1 is het aantal aanvragen, toekenningen en afwijzingen opgenomen van kwijtscheldingen van studieschulden op medische gronden op basis van de hardheidsclausule sinds 2019.
Naast kwijtschelding op basis van de hardheidsclausule kent de Wet studiefinanciering 2000 ook de voorziening prestatiebeurs. Een van de onderdelen hiervan is dat alleen de prestatiebeurs van een (oud-)student die als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is een diploma te halen, binnen de (verlengde) diplomatermijn wordt omgezet in een gift. Onder bijzondere omstandigheden van structurele aard kunnen in ieder geval worden verstaan een functiebeperking of een chronische ziekte. Dit is geregeld in artikel 4.14 derde lid (mbo) en artikel 5.16 derde lid (hbo/wo) van de Wet studiefinanciering 2000. De student die van deze voorziening gebruik heeft gemaakt, kan er daarna ook voor kiezen om een andere opleiding te starten die beter bij de eigen mogelijkheden past.
2019
332
35
297
2020
342
29
313
2021
387
54
333
2022
465
40
318
107
2023
706
6
9
691
De beoordeling van de aanvragen voor kwijtschelding op medische gronden heeft in de periode november 2022 tot ongeveer oktober 2023 stilgelegen. Het proces rondom medische adviezen moest vanwege een tuchtrechtelijke uitspraak anders worden ingericht. Het behandelen van aanvragen is vanaf oktober 2023 stapsgewijs weer opgestart.
DUO heeft daarnaast te maken met een sterke toename van het aantal aanvragen. Aandacht via social media1 heeft onder andere een aanzuigende werking. Deze informatie heeft tot veel extra aanvragen geleid. Deze aanvragen komen naar verwachting niet allemaal in aanmerking voor kwijtschelding, maar moeten wel individueel beoordeeld worden om vast te stellen of ze wel of niet in aanmerking komen. Door beide oorzaken heeft DUO te maken met een achterstand in de afhandeling van ongeveer 800 aanvragen.
Ik vind dit een vervelende situatie voor de oud-studenten. Dit kunnen mensen zijn in een kwetsbare situatie, die helaas langer in onzekerheid blijven of kwijtschelding kan worden toegekend. Tijdens de afhandeling van de aanvraag wordt wel standaard de inning van de schuld opgeschort. DUO is bezig om de achterstand in te lopen (zie daarover ook het antwoord op vraag 7).
Kunt u, over de afgelopen tien jaar, een overzicht geven van het aantal aanvragen van mbo, hbo en wo-studenten en het aantal kwijtscheldingen per jaar?
Het totaal aantal aanvragen en kwijtscheldingen op medische gronden voor 2016–2019 is in de meting – waarnaar in vraag 1 wordt verwezen – opgenomen. De totale aantallen vanaf 2019 staan in de tabel bij het antwoord op vraag 1.
Het opleidingsniveau is niet relevant voor het beoordelen van verzoeken om kwijtschelding op medische gronden. Daarom worden deze aanvragen niet op basis van opleidingsniveau geregistreerd. Bovendien is een deel van de gegevens uit oudere jaren, in overeenstemming met de archiefwetgeving, inmiddels vernietigd.
Hebben studenten die vanwege medische gronden hun studie niet hebben kunnen afronden recht op volledige kwijtschelding van de studieschuld? Zo nee, hoe wordt dan bepaald welk deel van de schuld wordt kwijtgescholden?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven gebeurt kwijtschelding op medische gronden op grond van de hardheidsclausule alleen in uitzonderlijke gevallen en bovendien in vrijwel alle gevallen na afloop van de studie. Kwijtschelding op deze grond vindt bij toekenning overigens altijd plaats voor de hele schuld (prestatiebeurs en lening).
Wanneer een (oud-)student vanwege bijzondere omstandigheden van structurele aard de studie niet heeft kunnen afronden, kan deze aanspraak maken op de zogenaamde voorziening prestatiebeurs waarmee de prestatiebeurs in zijn geheel wordt omgezet in een gift. Wanneer een student naast de prestatiebeurs ook heeft geleend, wordt de lening binnen de voorziening prestatiebeurs niet kwijtgescholden. Als de student uiteindelijk niet meer verder kan studeren, kan deze vervolgens een aanvraag doen voor kwijtschelding van de resterende studieschuld op medische gronden. Deze aanvraag wordt door DUO getoetst aan het uitvoeringsbeleid voor kwijtschelding op medische gronden.
Wat is juridisch gezien het kader om iemand volgens de criteria die zijn vastgesteld in de «Voortgangsrapportage aanpak hardvochtigheden OCW-wetgeving» uit te sluiten1, of juist kwijtschelding toe te kennen?
Een studieschuld moet in principe altijd worden terugbetaald. Aflossing en rente worden terugbetaald naar draagkracht. Onder een minimum inkomen hoeft de maandelijkse aflossing niet te worden betaald. Daarboven wordt een maximum percentage van het inkomen betaald totdat het vastgestelde maandbedrag is bereikt. Artikel 6.16 van de Wet studiefinanciering 2000 kent twee situaties waarin een schuld zonder verdere beoordeling wordt kwijtgescholden. Namelijk bij het bereiken van het einde van de aflosperiode en bij overlijden van de (oud-) student.
Kwijtschelding op medische gronden doet DUO in uitzonderlijke gevallen op grond van een hardheidsclausule. DUO is bevoegd op basis van de hardheidsclausules in de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten en de Les- en cursusgeldwet af te wijken van de wet. Dit is altijd maatwerk. DUO heeft voor kwijtschelding op medische gronden in de loop van de jaren uitvoeringsbeleid ontwikkeld om richting te geven aan het maatwerk. Dit zijn de criteria die zijn toegelicht in de voortgangsrapportage Aanpak hardvochtigheden OCW-wetgeving. DUO toetst op grond van jurisprudentie ook altijd of de medische situatie van de aanvrager gelijk te stellen is aan de medische situaties zoals opgenomen in het uitvoeringsbeleid.
Hoeveel medisch adviseurs zijn betrokken bij de beoordeling van één student of afgestudeerde?
Er is aan de kant van DUO één medisch adviseur betrokken bij de beoordeling van een verzoek voor kwijtschelding op medische gronden. Een aanvrager kan zich ook bij laten staan door een eigen medisch adviseur. In dat geval kan er uitwisseling van informatie tussen beide medisch adviseurs plaatsvinden. Dit kan alleen als de aanvrager hiervoor toestemming heeft gegeven.
Hoe beslist een medisch adviseur van DUO of de betreffende student wel of niet in aanmerking komt?
Een oud-student doet een aanvraag bij DUO. De aanvrager wordt gevraagd om een machtiging te geven voor het inwinnen van medische informatie bij een (behandelend) arts of medisch adviseur. Ook wordt de aanvrager – afhankelijk van de medische situatie – gevraagd om een zelfbeschrijving te schrijven over de invloed van de klachten op het dagelijkse leven. De aanvrager kan zich in de aanvraagprocedure bij laten staan door een eigen medisch adviseur.
De benodigde medische informatie wordt opgevraagd en bij onduidelijkheden wordt hierop doorgevraagd. De medisch adviseur beoordeelt de beschikbare medische informatie en weegt of de medische situatie van de aanvrager voldoet aan de criteria uit het uitvoeringsbeleid, dan wel of de medische situatie daarmee gelijk te stellen is. Het resultaat van deze beoordeling wordt vastgelegd in een rapportage. Een aanvrager kan altijd gebruik maken van het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Tenslotte adviseert de medisch adviseur aan een beslismedewerker van DUO om wel of geen kwijtschelding op medische gronden toe te kennen. De beslismedewerker van DUO neemt dit advies altijd over. De beslisambtenaar heeft geen inzicht in het medisch dossier en het medisch rapport.
Als de aanvrager geen toestemming verleent om medische informatie in te winnen, de aanvrager zelf geen medische informatie aanlevert of er wordt geen medische informatie ontvangen, dan kan de aanvraag niet medisch inhoudelijk worden beoordeeld. Dit leidt dan tot afwijzing van de aanvraag.
Hoelang duurt het gemiddeld voordat een persoon beoordeeld is? Binnen welke termijn streeft DUO ernaar aanvragen te beoordelen? Hoe weegt u de gestelde termijn en de werkelijke termijnen?
De processtappen waarbij om nadere informatie wordt gevraagd bij de aanvrager of diens arts of medisch adviseur duren veelal zo’n 3 weken (aanschrijven, wachten op reactie en beoordelen). Het proces kent meerdere van die stappen en duurt daarom gemiddeld 3–4 maanden. Het gaat bijvoorbeeld om het aanvragen van toestemming om medisch gegevens op te vragen, het opvragen van medische gegevens en het uitvoeren van het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Afhandeling van een aanvraag binnen de wettelijke termijn uit de Algemene wet bestuursrecht van 8 weken is daarom vaak niet haalbaar. DUO vraagt in deze gevallen om een verlenging van de afhandelingstermijn bij de aanvrager. In de periode dat de aanvraag in behandeling is, wordt de inning van de schuld opgeschort. Overigens is de draagkracht van de meeste aanvragers bij de start van de aanvraag zeer beperkt, waardoor zij – conform de reguliere draagkrachtregeling – geen maandelijkse aflossing betalen.
Zoals ook in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, heeft de beoordeling van medische aanvragen ongeveer 11 maanden stilgelegen. Het behandelen van aanvragen is vanaf oktober 2023 stapsgewijs weer opgestart. Daarnaast heeft DUO onder andere te maken met een stijging van het aantal aanvragen door aandacht op social media voor kwijtschelding. Hierdoor heeft DUO op dit moment een achterstand in de afhandeling van ongeveer 800 aanvragen. De doorlooptijd kan hierdoor momenteel oplopen tot ongeveer 12–14 maanden.
DUO heeft aanvragers bij de start van de aanvraag mondeling geïnformeerd dat de afhandeling langer kan duren. DUO gaat nu ook schriftelijk aanvragers hierover informeren en daarvoor excuses maken. In de periode dat de aanvraag in behandeling is, is altijd standaard de inning van de schuld opgeschort.
DUO heeft verschillende maatregelen genomen om de achterstand in te lopen:
Daarnaast worden verschillende opties bekeken voor het inlopen van de huidige achterstand:
Wat is gemiddeld de tijdsinvestering per aanvraag van een werknemer van DUO? Hoeveel tijd kost het een student/afgestudeerde?
De gemiddelde tijdsinvestering van DUO is onbekend, omdat er geen tijd per advies wordt bijgehouden. DUO heeft voor het antwoord op deze vraag een inschatting gemaakt. Bij het volledige proces zijn gemiddeld 1 fte medisch adviseur, 1 fte medisch secretariaat en 1 fte aan overige medewerkers betrokken. Afgaande op een normaal aantal aanvragen in de periode 2019–2021 is de tijdsinvestering van DUO gemiddeld ongeveer 14 uur per aanvraag.
Een oud-student moet een aanvraag indienen en een machtiging afgeven voor de medisch adviseur van DUO om medische informatie op te vragen. De aanvrager moet een zelfbeschrijving aanleveren over de invloed van de klachten op het dagelijkse leven. Ook is in sommige gevallen aanvullende informatie van de aanvrager of diens arts of medisch adviseur nodig. Het is niet bekend hoeveel tijd een aanvrager hier gemiddeld voor nodig heeft.
Hoeveel contactmomenten zijn er gemiddeld nodig om een casus te beoordelen?
De mondelinge en schriftelijke contactmomenten met de oud-student vinden plaats bij de start van het aanvraagproces, het opvragen van de machtiging, informatie opvragen over de impact van de medische situatie en bij het voorleggen van de beoordeling. Het gaat om ongeveer 3–4 vaste contactmomenten tussen de aanvrager en DUO. Naast deze standaard contactmomenten is er regelmatig ook tussendoor correspondentie over de aanvraag. Daarnaast heeft de medisch adviseur contact met de artsen of medisch adviseur van betrokken oud-student.
Is er een strak en vastgelegd proces dat DUO hanteert als het aankomt op kwijtscheldingen en kunt u dit delen?
DUO werkt met een procesbeschrijving en werkinstructies. Het proces is vastgelegd in het systeem voor de klantprocessen en uitvoeringsbeleid en wordt via een digitale kennisbank ter beschikking gesteld aan medewerkers. Het stroomschema en de werkinstructie voor «kwijtschelding op medische gronden» en de werkinstructie voor «opstellen medisch advies» zijn als bijlage bij deze brief toegevoegd.
Hoe is DUO tot de criteria gekomen zoals geformuleerd in de «Voortgangsrapportage aanpak hardvochtigheden OCW-wetgeving» waarin staat dat kwijtschelding mogelijk is bij mensen met een ernstig verstandelijke beperking; psychiatrische patiënten; patiënten met een terminale ziekte; mensen met een coma voor een langere periode?
De ontwikkeling van het uitvoeringsbeleid voor kwijtschelding op medische gronden gaat terug tot de jaren ’90. Het uitgangspunt was om de belangrijkste gebieden binnen de gezondheid van oud-studenten te bestrijken, waarbij de medische problematiek objectiveerbaar moest zijn. Verder moest het om zeer uitzonderlijke situaties gaan. Immers, kwijtschelding is een laatste redmiddel als andere voorzieningen tekort schieten en wel tot een humane oplossing moet worden gekomen. Het was ook de bedoeling om met het beleid te voorkomen dat er een lijst met ziekten zou ontstaan. Een dergelijke lijst zou dan hiaten kunnen bevatten en er zouden ook nieuwe ziekten kunnen ontstaan of ontdekt worden. Het is niet goed mogelijk om tot een actuele en volledige lijst te komen.
In de tijd dat het beleid werd geformuleerd, was langdurige opname in de GGZ nog iets wat regelmatig voorkwam en bestond het begrip PGB nog niet. Vandaar ook dat er bij het tweede criterium (ernstig geestelijk gehandicapt zijn) was opgenomen dat de oud-student moest zijn opgenomen in een instelling. Bij de huidige beoordeling wordt dat niet als essentieel aspect getoetst, omdat er steeds meer mensen op een andere manier verpleegd worden dan in instellingen.
Wat verder essentieel is geweest bij de formulering van het beleid is het gegeven dat een diagnose op zichzelf weinig zegt. De ene persoon met een aandoening is niet gelijk aan de andere persoon met dezelfde aandoening. Niet iedereen maakt hetzelfde door of ervaart dezelfde impact op het dagelijks leven. De gedachte is dat er sprake moet zijn van een zeer ernstige situatie van medische aard waarbij het humanitair gezien niet verlangd kan worden dat de studieschuld nog wordt terugbetaald.
Daarom is tot de volgende criteria gekomen:
De vier gebieden in het uitvoeringsbeleid zorgen ervoor dat de te onderscheiden gebieden binnen de gezondheid van een individu met deze categorieën worden bediend zonder een limitatieve lijst op te hoeven stellen die aan discussie onderhavig kan zijn.
Uit de jurisprudentie volgt dat DUO ook dient te toetsen of een medische situatie vergelijkbaar is met de medische situaties zoals beschreven in het uitvoeringsbeleid. In dat geval moet een dergelijke aanvraag ook worden toegekend. Dit juridische beginsel is een vijfde criterium. In de uitvoeringspraktijk blijkt dat deze vier criteria en het toegevoegde vijfde criterium goed hanteerbaar zijn.
Waarom zijn chronische en neurologische aandoeningen niet opgenomen in deze criteria?
Een chronische lichamelijke of neurologische aandoening is meestal vast te stellen en te toetsen, maar niet of dit leidt tot een uitzichtloze situatie. De ene persoon met een aandoening werkt en bevindt zich (nog) niet in een uitzichtloze situatie; de ander wel. Het gaat om de invloed op het functioneren. Daarbij is ten aanzien van somatische aandoeningen als voorwaarde gesteld dat er sprake moet zijn van een overlijden binnen een jaar.
In alle gevallen volgt uit jurisprudentie dat DUO moet toetsen of een medische situatie vergelijkbaar is met de medische situaties beschreven in het uitvoeringsbeleid. Ook aanvragers met een zware fysieke beperking of ernstige progressieve ziekte kunnen via deze toets ook in aanmerking komen voor kwijtschelding, mits ze zich in een uitzichtloze situatie bevinden. DUO heeft de afgelopen periode in een beperkt aantal gevallen op grond van deze gelijkstellingstoets een verzoek voor kwijtschelding van debiteuren met een fysieke beperking of progressieve ziekte toe kunnen kennen.
Krijgen alle studenten die aan de criteria voldoen zoals vastgesteld in de Voortgangsrapportage automatisch recht op een kwijtschelding?
Ja.
Hoe wordt de privacy van alle aanvragers bij DUO geborgd? Worden de aanvragen opgeslagen? Zo ja voor hoelang en wie heeft hier toegang toe?
Het is belangrijk om de privacy van de aanvrager te waarborgen. Dit geldt nog meer als het – zoals in dit proces – gaat om medische gegevens. Het contact met de aanvrager over medische zaken loopt daarom uitsluitend via de medisch adviseur en het medisch secretariaat. Dit geldt ook voor contacten met een arts of medisch adviseur van de aanvrager. De toegang tot de medische gegevens is beperkt tot de medisch adviseur en het medisch secretariaat. De aanvragen en de verdere correspondentie daarover worden gescheiden gehouden van de overige poststromen. Notities en de rapportage worden opgesteld door de medisch adviseur en het medisch secretariaat en zijn alleen voor hen toegankelijk. Er wordt gewerkt met afgeschermde systeemmappen en met fysieke post en speciaal beveiligde e-mailuitwisselingen. De medische medewerkers werken in een aparte afgeschermde ruimte.
DUO hanteert voor het bewaren en schonen van gegevens de termijn in de archiefwetgeving. DUO is bij dit proces verplicht het archief vijf jaar te bewaren nadat de laatste actieve relatie tussen DUO en de aanvrager is beëindigd. Daarna moeten de gegevens worden geschoond. Voor medische dossiers geldt een afwijkende bewaartermijn van in beginsel 20 jaar.
Hoe wordt het inkomen van een student of oud-student meegenomen bij het beoordelen van een kwijtschelding om medische gronden?
Het inkomen van de aanvrager is geen onderdeel van de criteria in het uitvoeringsbeleid voor kwijtschelding op medische gronden. De medisch adviseur van DUO toetst uitsluitend aan de geformuleerde medische criteria. De medisch adviseur is ook niet op de hoogte van het inkomen van de aanvrager.
Het inkomen van een oud-student is wel van invloed op de hoogte van de maandelijkse aflossing van de reguliere studieschuld. Een oud-student lost af naar draagkracht. Als het inkomen onder een minimum niveau ligt, hoeft een oud-student niet af te lossen. Bij een inkomen boven het minimum lost de student een percentage van het inkomen af. Na afloop van de aflosperiode wordt een eventuele restschuld altijd kwijtgescholden. De draagkrachtregeling is niet afhankelijk van de medische situatie van de oud-student.
Hoe kan het, zoals staat in «Aantallen aanvragen voor kwijtscheldingen op medische gronden 2016–2019»2, dat studenten of oud-studenten hun kwijtschelding wordt ontzegd omdat een behandelend arts niet reageert?
Het is bijzonder vervelend voor een aanvrager als de behandelend arts niet op een informatieverzoek van DUO reageert. Aanvragers hebben wel andere mogelijkheden om de benodigde medische informatie aan te leveren (zie het antwoord op vraag 17).
Een verzoek gaat over kwijtschelding van de studieschuld op grond van medische redenen. DUO kan een dergelijke aanvraag alleen beoordelen als er toereikende informatie over de medische situatie beschikbaar wordt gesteld. Het is daarbij soms van belang dat de medisch adviseur van DUO met toestemming van de aanvrager bij de arts of medisch adviseur van de aanvrager mondeling of schriftelijk informatie kan opvragen. Als er onvoldoende medische informatie beschikbaar wordt gesteld, kan DUO niet anders dan een aanvraag voor kwijtschelding op medische gronden te weigeren.
Welke opties heeft een student als een behandeld arts niet reageert? Kunnen andere artsen worden ingezet als dit het geval is?
Een aanvrager kan een andere arts of behandelaar dan de behandelend arts machtigen voor het verstrekken van medische informatie of zelf een medisch adviseur inschakelen. Tenslotte kan een aanvrager deze medische informatie ook zelf verstrekken; op papier of bijvoorbeeld via een digitaal zorgdossier. Hierbij moet duidelijk zijn welke arts of behandelaar de medische informatie heeft opgesteld. De aanvrager bepaalt altijd zelf welke medische informatie met de medisch adviseur van DUO wordt gedeeld.
Hoe weegt DUO de aanwezigheid van een Wajong-uitkering bij het aanvragen van een kwijtschelding van de studieschuld?
Het hebben van een Wajong-uitkering is geen onderdeel van de criteria in het uitvoeringsbeleid voor kwijtschelding op medische gronden. De medisch adviseur van DUO toetst uitsluitend aan de geformuleerde medische criteria.
Wat zijn de verschillen tussen mbo- en ho studenten bij kwijtschelding op medische gronden?
Er is geen apart uitvoeringsbeleid voor kwijtschelding op medische gronden voor oud- mbo-, hbo- en wo-studenten. Ook in de uitvoering maakt DUO hierin geen onderscheid en registreert dit niet.
Mankementen in het huidige boetesysteem in Nederland |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Michiel van Nispen , Ismail El Abassi (DENK), Sandra Palmen (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het boek «de Boetefabriek» van Merel van Rooy waarin is omschreven hoe verkeersboetes de Staat steeds meer zijn gaan opleveren?1
Als u terugkijkt op de verkeersboetesystematiek van Nederland in het licht van de analyse van Merel van Rooy, vindt u dan ook dat de overheid hiermee is doorgeslagen, met onnodig leed en schulden als gevolg?
Hoeveel mensen zijn er nu «gegijzeld» geweest door de wet Mulder in de periode 1993–2018 door het systeem en kunt u uitsluiten dat kinderen uit huis zijn geplaatst doordat hun ouder werd gegijzeld?
Kunt u uitsluiten dat er vandaag de dag nog mensen betalen voor boetes waarvoor ze gegijzeld hebben gezeten en erkent u dat er sprake was van het grootschalig niet respecteren van de mensenrechten in deze gijzelingspraktijk zoals de Nationale ombudsman in 2015 concludeerde?
Erkent u dat er 25 jaar lang gegijzeld is geweest zonder dat de overheid naging of iemand wel kón betalen en wat gaat u doen om het leed te erkennen en waar mogelijk recht te zetten?
Herkent u, net als Merel van Rooy het probleem dat mensen door geldproblemen niet verzekerd zijn en bent u bereid om te kijken hoe deze mensen voor een meer schappelijk tarief verzekerd kunnen zijn als het gaat om boetes in plaats van ze een duurdere verzekering aan te bieden?
Wat vindt u ervan dat er volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) naar schatting 100.000 kinderen wonen in een gezin met een problematische schuld door een verkeersboete?
Vindt u het feit dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) meer dan 300.000 betalingsregelingen per jaar afsluit, een teken dat de boetes te hoog zijn geworden?
Bent u bereid om de verhogingen van de bedragen bij niet betalen te koppelen aan die van het strafrecht zonder minimumbedrag in de tweede aanmaning?
Bent u bereid om, in navolging van het advies van het Openbaar Ministerie (OM), de verkeersboetes te verlagen met 30 procent om het in verhouding te brengen met het strafrecht?
Klopt het dat 22 Europese landen een systeem hebben van inkomensafhankelijke boetes in het strafrecht waarmee bewezen is dat dit systeem in principe uitvoerbaar is en dus ook voor Nederland, waar het draagkrachtbeginsel voor geldboetes al is vastgelegd (art. 24 Sr), maar nog niet structureel wordt uitgevoerd?
Bent u bereid om de boetes onder de wet Mulder te maximeren tot 150 euro en voor hogere boetes dit onder te brengen in het strafrecht, zodat daar rekening kan worden gehouden met draagkracht of een dagboetestelsel kan worden ingevoerd?
Bent u bereid om te onderzoeken hoe inkomensafhankelijke boetes op zwaardere overtredingen voor een systeem zouden kunnen zorgen waarin boetes een veel minder grote last leggen op het inkomen van lagere inkomens, gezien de scheve verhoudingen nu?
Wilt u kijken naar het invoeren van een kosteloze betalingsherinnering voor de betaling van boetes, net als wordt geëist van private schuldeisers en zoals geadviseerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) in 2020? (Kamerstuk 29 279, nr. 593)
Kunt u aangeven hoeveel er is gevorderd aan aanmaningen vorig jaar, hoeveel verzekeringsboetes er zijn uitgeschreven en hoeveel er is gevorderd aan initiële boetes en uiteindelijk is gevorderd na aanmaningen? Kunt u de verzekeringsboetes uitsplitsen naar de boetes voor langzaamrijdende landbouwvoertuigen?
Klopt het dat de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften op dit moment voor het eerst in zijn geheel wordt geëvalueerd en wanneer kunnen wij de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Wordt er in de lopende evaluatie ook gekeken naar de vraag of de rechtsbescherming van mensen in de loop der jaren voldoende is gewaarborgd bij het gebruik van deze wet? Zo niet, op welke manier wordt dat dan in kaart gebracht?
Komt er met deze evaluatie ook een antwoord op de vraag hoeveel mensen gegijzeld zijn, of de verhoogde aanmaningen nog in de verhouding staan tot het vergrijp, hoe vaak auto’s buiten gebruik zijn gesteld en vernietigd zijn, en welke alternatieven er zijn voor dwangmaatregelen of hoge (inkomsenafhankelijke) geldboetes?
Meldingen in het veiligheidssysteem Eccairs over het luchtruim boven Oekraïne voor 17 juli 2014, de datum waarop vlucht MH17/KL4103 werd neergeschoten |
|
Gijs Tuinman (BBB), Raymond de Roon (PVV), Chris Stoffer (SGP), Pieter Omtzigt (NSC), Olger van Dijk (NSC) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in het Wob-verzoek van RTL Nieuws aangaf dat er in 2014 drie meldingen in Eccairs gedaan zijn over Oekraïne? (bron brief J&V 2209023)
Het Wob-verzoek is mij bekend.
Kunt u per melding aangeven wanneer de melding gedaan is (wanneer het opgenomen is in Eccairs), wanneer het voorval plaatsvond waarop de melding betrekking had, wanneer de melding internationaal gedeeld is en wat de inhoud van de melding was?
Over het door de vragenstellers genoemde onderwerp is een procedure aanhangig bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.1 Daarin staat mijn besluit centraal om de gevraagde meldingen niet te verstrekken, omdat er op grond van de Verordening (EU) 376/20142 een bijzondere regeling geldt, die zich daartegen verzet. In mijn bestreden besluit is uiteengezet dat deze regeling als rechtsgevolg heeft dat de in de nationale gegevensbanken opgeslagen informatie alleen kan worden meegedeeld aan belanghebbenden zoals gedefinieerd in bijlage II3 bij die verordening en alleen mag worden gebruikt voor het in stand houden of verbeteren van de veiligheid van de luchtvaart. In de lopende rechtszaak heeft het Hof van Justitie van de EU een prejudicieel advies gegeven over de uitleg van Verordening (EU) 376/2014. Met de antwoorden van het Europese Hof is nog geen einde gekomen aan de procedure. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zet aan de hand daarvan de procedure in die zaak voort en doet later een definitieve uitspraak. Omdat deze procedure nog loopt, kan verder geen informatie worden verstrekt. Het onderwerp van het geschil is juist de vertrouwelijkheid van informatie zoals geregeld in Verordening (EU) 376/2014. Op dit moment is dus alleen het prejudicieel advies van het Hof bekend, waarbij het Hof de «strikte vertrouwelijkheid» heeft benadrukt voor alle informatie over voorvallen die de nationale autoriteiten verzamelen of opstellen in het kader van het stelsel van toezicht en controle om de luchtvaartveiligheid te verbeteren. De consequenties van het delen van informatie, de interpretatie van «strikt vertrouwelijk» en daarmee de zorgvuldige duiding van het belang van de Staat, kunnen pas na afronding van de procedure voldoende overzien worden. Na de afronding van de procedure zal worden bezien hoe de Tweede Kamer hierover nader te informeren. Naar verwachting zal de Raad van State in het derde kwartaal van dit jaar uitspraak doen.
Kunt u de drie Eccairs-meldingen (die door Nederland gedaan zijn) ter inzage leggen bij de Kamer, desnoods vertrouwelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u de informatie geweigerd onder verordening EU 376/2014, die pas in 2015 in werking getreden is, terwijl de meldingen betrekking hebben op 2014?
Voor het juridisch kader wordt u verwezen naar rechtsoverweging 10 van de verwijzingsuitspraak van de ABRvS van 29 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1814.4 Daarin staat dat Verordening (EU) 376/2014 ten tijde van de besluitvorming in 2018 onderdeel van het relevante toetsingskader was.
Indien u ze niet ter inzage kunt leggen bij de Tweede Kamer, kunt u dan aangeven welk belang van de Staat (de enige uitzonderingsgrond van artikel 68 Grondwet) zich daartegen verzet?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3. Na de afronding van de procedure van de Raad van State zal worden bezien hoe de Tweede Kamer hierover nader te informeren.
Indien u het belang van de Staat inroept, wilt u dan aan de ministerrraad voorleggen of dat terecht gebeurt en de redenen geven waarom het in belang van de Staat is om hier geen mededelingen over te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Indien Kamerleden geen inzage krijgen in de Eccairs-meldingen en hoe de meldingen gegaan zijn, hoe kunnen zij dan vaststellen of het Eccairs-systeem naar behoren werkt en of zij er bijvoorbeeld op zouden moeten aandringen om de regels te veranderen?
De Verordening (EU) 376/2014 bevat diverse voorzieningen die het juiste functioneren van het Eccairs systeem moeten waarborgen. In dat kader ondersteunt de Europese toezichthouder voor een veilige burgerluchtvaart (EASA) de Europese Commissie bij het monitoren van de juiste toepassing door de lidstaten van de «common aviation safety requirements» die in deze verordening inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart zijn opgenomen. EASA houdt door middel van audits toezicht op de werking van het Eccairs-systeem bij de lidstaten, waaronder in Nederland. De Kamer kan uiteraard op de hoogte gehouden worden van de uitkomsten van dat toezicht.
Bent u ervan de hoogte dat uw ambtsvoorgangers het volgende hebben meegedeeld aan de Kamer: «Er is door de ILT opnieuw gekeken of Eccairs in het voorjaar van 2014 meldingen bevatte van Oekraïne. Eccairs bevatte in die periode ook meldingen van Oekraïne, maar die betreffen normale operationele voorvallen (birdstrikes, lasers, procedurefouten, klemmende koffers, e.d.) zonder verband met de situatie rond het neerhalen van vlucht MH17»? (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2597)
Ja.
Kunt u een overzicht geven van welke meldingen er voor 17 juli 2014 waren in het Eccairs-systeem, waarop dit antwoord gebaseerd is?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3. Na de afronding van de procedure van de Raad van State zal worden bezien hoe de Tweede Kamer hierover nader te informeren.
Kunt u de ILT opnieuw laten kijken in Eccairs en kijken welke meldingen er tussen 1 januari 2014 en 15 augustus 2014 in Eccairs gedaan zijn over Oekraine en aangeven welke meldingen betrekking hebben op de veiligheid van het luchtruim boven Oekraïne? Kunt u een lijst geven met die meldingen (waarbij de melder geanonimiseerd is)?
Zie antwoord vraag 9.
Waren/zijn er meer meldingen over de veiligheid van het luchtruim van Oekraïne, die in 2014 wel in Eccairs gezet zijn? Zo ja, welke zijn dat dan?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u ervoor zorgen dat alle meldingen die hierboven gevraagd zijn, opgenomen worden in het MH17-archief (hotspot)?
De meldingen zoals door u aangegeven vallen onder de vereisten van de Verordening EU 376/2014 en zijn dienovereenkomstig vertrouwelijk geregistreerd. Voor zover er een samenloop is met de MH17-documenten wordt ook daarvoor toegezien op een vertrouwelijke registratie.
Kunt u de brief die op 28 september 2022 bij de regeling van werkzaamheden gevraagd is over MH17 aan de Kamer doen toekomen met een precies antwoord op elke vraag?
Uit navraag blijkt dat het gaat om de vragen die door leden De Roon (PVV) en Omtzigt zijn gesteld tijdens de regeling van werkzaamheden van 28 september 2021 in plaats van 2022:
Lid De Roon (PVV) vraagt een brief van het kabinet waarin een drietal onderwerpen worden behandeld:
Lid Omtzigt voegt hieraan toe in deze brief een toelichting van de regering te willen met uitleg waarom deze stukken naar aanleiding van een Wob-verzoek worden gedeeld nog voor de gang naar de rechter, maar niet naar parlementariërs worden verzonden. Daarnaast wil lid Omtzigt antwoord van de regering op de vraag of deze stukken gedeeld zijn met de Onderzoeksraad voor Veiligheid.
Voor de antwoorden op bovenstaande vragen wordt verwezen naar de brief hierover van de Minister van Justitie en Veiligheid, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 17 november 2021 (kst 33 997, nr. 169).
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Op 18 april 2024 is aan de Kamer een uitstelbrief voor beantwoording van de vragen gestuurd. De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Tata Steel en de HUMAN documentaire STAAL |
|
Joris Thijssen (PvdA), Mpanzu Bamenga (D66), Marieke Koekkoek (D66), Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u de HUMAN-documentaire STAAL, bestaande uit vier afleveringen, gezien?1 Wat is uw reactie hierop?
Ik beschik niet over een NPO Plus account en heb daarom nog niet de volledige serie bekeken. Het materiaal dat ik tot nu toe heb gezien geeft een goede inkijk in de verschillende perspectieven in de IJmond.
Wat wilt u zeggen tegen de omwonenden van Tata Steel die, zoals ook naar voren komt in de documentaire, grote hinder en negatieve gezondheidseffecten ervaren van de fabriek en hun leven op allerlei wijzen moeten aanpassen aan de fabriek?
Bewoners in het IJmondgebied maken zich terecht zorgen over hun gezondheid en die van hun kinderen. Het kabinet besloot eerder al dat gezondheid een prominente plaats moet krijgen in een eventuele maatwerkafspraak met het bedrijf. Emissies van schadelijke stoffen moeten omlaag. De gezondheidsproblematiek in de IJmond is dermate urgent dat uitstel van verdere actie hierop onverantwoord zou zijn. Het kabinet wil op korte termijn afspraken maken met Tata Steel Nederland en gaat onderzoeken of het haalbaar is om een deel van de plannen sneller uit te voeren2. Zo moeten gezondheidsrisico’s op kortere termijn worden teruggebracht. Ik heb er vertrouwen in met deze keuze het goede pad in te slaan. Het komt er nu op aan om alles op alles te zetten zodat dit op korte termijn ook tot verbeteringen leidt.
Wat is uw reactie op het fragment waarin een Tata Steel-medewerker, wanneer hij een afsluiter van een installatie opendraait, tegen een collega zegt dat hierbij rotzooi vrijkomt, maar dat het goed is als het maar niet op de camera’s van Frisse Wind staat en dat ze de installatie daarom ’s avonds in het donker starten?2
Het ministerie kent de precieze feiten en omstandigheden niet. Dat maakt het lastig om goed te kunnen reflecteren. In algemene zin geldt dat uit de wetgeving volgt dat de toezichthouder, in dit geval de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, onverwijld over ongewone voorvallen moet worden geïnformeerd.
Tata Steel heeft mij laten weten dat het in dit geval ging om normale onderhoudswerkzaamheden die conform de geldende eisen gemeld zijn aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied handelt deze informatie af conform de in het toezicht gebruikelijke werkwijze. Daarbij wordt beoordeeld wat hier precies gebeurd is en of het bedrijf regels heeft overtreden.
Klopt het dat Tata Steel bepaald onderhoud voornamelijk ’s avonds en ’s nachts doet, omdat gifwolken die hierbij vrijkomen dan minder goed te zien zijn op beeld? Zo nee, hoe zit dit dan en waarom wordt die indruk dan gewekt? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Dat kan ik niet beoordelen. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied ziet erop toe dat onderhoud conform de daaraan gestelde eisen wordt uitgevoerd en dat de daarbij behorende meldingen worden gedaan.
Bent u het ermee eens dat, als Tata Steel bepaald onderhoud voornamelijk ’s avonds en ’s nachts doet, zodat het minder goed te zien is op beeld, dit bevestigt dat Tata Steel handhaving probeert te ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik niet beoordelen. Toezicht en handhaving op Tata Steel is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn gemandateerd aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
Wat vindt u van het feit dat omwonenden van Tata Steel zelf camera’s en een infraroodcamera moeten opstellen, om te borgen dat de uitstoot van schadelijke stoffen door Tata goed wordt geregistreerd en erop kan worden gehandhaafd door de omgevingsdienst?
Het uitgangspunt van het milieurecht is overigens dat een grote onderneming als Tata Steel zélf door middel van metingen en monitoring de uitstoot van haar installaties in de gaten houdt. Daartoe huurt het bedrijf geaccrediteerde meetbedrijven in. De metingen die bewoners doen, kunnen een interessante aanvulling zijn op de zaken die het bedrijf en de verschillende overheden zelf al uitvoeren.
Het stellen van monitoringsvoorschriften in de vergunning, de monitoring en het indien nodig uitvoeren van controlemetingen daarop is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn belegd bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft een programma opgesteld waarin extra controlemetingen worden uitgevoerd. Ook is recent een extra camera geplaatst voor toezicht op de Kooksfabriek 1. Daarnaast evalueert de provincie op dit moment het luchtmeetnet.
Kunt u bevestigen dat de door omwonenden geïnstalleerde infraroodcamera meer en actuelere inzichten biedt in de uitstoot van schadelijke stoffen door Tata Steel? Zo nee, op welke wijze heeft de omgevingsdienst zelf (los van input van Tata Steel zelf) inzicht in de dagelijkse uitstoot van die stoffen door Tata Steel?
Dat kan ik op dit moment nog niet zeggen. Mijn ministerie zal, samen met het RIVM en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, contact leggen met de omwonenden om meer te weten te komen over de kwaliteit en bruikbaarheid van de met de infraroodcamera vergaarde informatie.
Bent u het ermee eens dat dit soort techniek actief moet worden ingezet door de omgevingsdiensten en dat burgers hiermee niet belast zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik op dit moment niet zeggen, omdat de kwaliteit en bruikbaarheid van de met de infraroodcamera vergaarde informatie mij nog niet duidelijk is.
Gaat u in gesprek met omgevingsdiensten om ze aan te sporen en waar nodig te faciliteren om bij grote vervuilers meer gebruik te maken van technologie zoals camera’s en eigen meetapparatuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Ik vind in algemene zin dat de overheid voortdurend moet streven naar een effectief en sterk stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. In het kader van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) zet ik daarom in op onder andere effectieve handhaving door het delen van de juiste informatie. In de actieagenda Industrie en Omwonenden4 wordt in het onderdeel «meten en weten» ook nader onderzoek gedaan naar de toegevoegde waarde van dit soort metingen.
Hoe kan het dat er nog maar zes verbeuringen zijn uitgedeeld in de derde last onder dwangsom voor rauwe kooks, terwijl op de camera’s van Frisse Wind al vele malen het soort zwarte wolken te zien zijn waarvan de omgevingsdienst in de documentaire STAAL zegt dat het rauwe kooks zijn?
Dat kan ik niet beoordelen. Toezicht en handhaving op Tata Steel is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn gemandateerd aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst heeft op haar website een uitgebreide uitleg geplaatst over het beoordelen van camerabeelden en rauwe kooks5. Daaruit blijkt overigens dat er diverse zaken in onderzoek zijn.
Kent u het gezondheidsultimatum van omwonenden van Tata Steel en milieuorganisaties?3 Wat is uw reactie hierop, punt voor punt?
Ja, dat is mij bekend. Hierin roepen omwonenden en milieuorganisaties op tot een snelle sluiting van de ziekmakende fabrieksonderdelen en een voortvarende verduurzaming van de fabriek. Het voorstel van de omwonenden vertoont grote overeenkomsten met het door Hans Wijers en Frans Blom geanalyseerde scenario «alleen elektrische boogovens.7» Zij geven aan dat een keuze voor de productieroute met alleen elektrische hoogovens logisch is als de Staat de grote investering van publieke middelen in een economisch kwetsbaar bedrijfsmodel op vindt wegen tegen de reductie van de lokale hinder en het behoud van een deel van de lokale werkgelegenheid, en als de Staat het vertrouwen heeft dat Tata Steel Nederland concurrerend kan zijn in de markt voor laagwaardig staal. Zij beoordelen de economische levensvatbaarheid van dit scenario als slecht.
In de recente brief heeft het kabinet een voorkeur uitgesproken voor een ander scenario, namelijk het «voorstel van TSN met versnelde overlastreductie»8.
Vindt u het acceptabel dat Tata Steel nog tot zeker 2040 wil doorgaan met het uitstoten van grote hoeveelheden ziekmakende stoffen, ten koste van de gezondheid van mens en milieu? Zo nee, welke maatregelen gaat u hier dan tegen nemen?
Nee, dat vind ik niet acceptabel. Emissies van schadelijke stoffen moeten omlaag. Het kabinet besloot eerder al dat gezondheid een prominente plaats moet krijgen in een eventuele maatwerkafspraak met het bedrijf. De gezondheidsproblematiek in de IJmond is dermate urgent dat uitstel van verdere actie hierop onverantwoord zou zijn. Het kabinet wil daarom op korte termijn afspraken maken met Tata Steel Nederland en gaat onderzoeken of het haalbaar is om een deel van de plannen sneller uit te voeren9. Zo moeten gezondheidsrisico’s op kortere termijn worden teruggebracht. Ik heb er vertrouwen in met deze keuze het goede pad in te slaan. Het komt er nu op aan om alles op alles te zetten zodat dit op korte termijn ook tot verbeteringen leidt.
Wat is uw reactie op de eis van deze omwonenden- en milieuorganisaties, namelijk dat Tata Steel de kooksfabriek 2 uiterlijk in 2025 moet sluiten? Wanneer gaat u hier gehoor aan geven?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, onderzoekt het kabinet of het haalbaar is om een deel van de plannen sneller uit te voeren. Een definitief besluit hierover wordt tijdens de voorjaarsbesluitvorming genomen. Onderdeel van deze optie is een versnelde reductie van de impact op de gezondheid door het sneller realiseren van overkappingen en het eerder sluiten van Kooks- en Gasfabriek 2. In de onderhandelingen met het bedrijf zal moeten blijken in hoeverre het mogelijk is om de gewenste versnelling ook daadwerkelijk te bereiken. Daarbij spelen zaken als technische haalbaarheid, mogelijkheden voor versnelling van vergunningverlening en financiële haalbaarheid een rol.
Erkent u dat het stellen van bovenstaande eisen zoals ook verwoord in het gezondheidsultimatum aan Tata Steel ook helpt om de klimaat- en stikstofdoelen te halen, gezien het bedrijf de grootste CO2- en stikstofuitstoter is van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende scenario’s waarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de klimaat- en stikstofdoelen. Hiervoor verwijs ik u naar het rapport van Hans Wijers en Frans Blom10.
Hoe gaat u de maatwerkafspraken die met Tata Steel worden gemaakt ook afdwingbaar maken, zodat er bijvoorbeeld sancties kunnen worden opgelegd als Tata de doelen niet haalt en de afspraken niet naleeft, ook met betrekking tot gezondheid?
Het kabinet zal, in lijn met het advies van de Expertgroep gezondheid IJmond11, inzetten op het opnemen in een eventuele maatwerkafspraak van een paragraaf over gezondheid, met duidelijk omschreven doelen wat betreft effecten op de gezondheid. Uitgangspunt hierbij moet zijn dat de impact van Tata Steel op de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers, zowel in termen van schadelijke emissies als hinder, zo snel en zo ver mogelijk wordt geminimaliseerd. Deze vermindering van schadelijke impact moet bovendien goed gemeten en gecontroleerd worden. Zoals ik uw Kamer in juli 202312 heb gemeld, worden deze afspraken vastgelegd in juridisch bindende maatwerkafspraken, waar voorwaarden aan worden verbonden. Op dit moment wordt onderzocht hoe (het afdwingen van) een dergelijke afspraak het beste kan worden vormgeven.
Wat is uw reactie op het toekomstscenario dat in het gezondheidsultimatum wordt geschetst, uitgesplitst per stap, namelijk: Tata Steel halffabricaten laten inkopen, de oude hoogovens uiterlijk in 2030 vervangen door elektrische ovens en de productie vanaf 2030 verlagen van 7 miljoen naar 4 miljoen ton staal?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 11.
Neemt u dit toekomstscenario dat in het gezondheidsultimatum wordt geschetst mee bij het uitvoeren van de aangenomen motie-Van Esch c.s. over de effecten op gezondheid en milieu van de verschillende toekomstscenario's van Tata Steel alsnog onafhankelijk en transparant in beeld brengen?4 Zo nee, waarom niet?
Ja. Het rapport van Hans Wijers en Frans Blom14 heeft dit onafhankelijk en transparant in beeld gebracht.
Wanneer krijgt de Kamer de resultaten van de uitvoering van de bovengenoemde motie-Van Esch c.s. met een MKBA van de verschillende toekomstscenario's van Tata Steel, waaronder ook expliciet een scenario van recycling en het afschalen van de fabriek?
De Kamer heeft deze informatie recent ontvangen in de vorm van het rapport van Hans Wijers en Frans Blom15. Hiermee is deze motie afgedaan.
Aangezien eerder al is gebleken dat de data van Tata over de schadelijke stoffen die zij uitstoten geen betrouwbaar, compleet en actueel beeld geeft van de daadwerkelijk uitgestoten stoffen, bent u bereid om ervoor te zorgen dat er vanuit de overheid meer zelf wordt gemeten bij Tata Steel, bijvoorbeeld met meer inzet van slimme technologie en uitbreiding van meetpunten waardoor continu kan worden gemeten, actuele gegevens over schadelijke stoffen worden vergaard en handhavers en burgers zo voorzien worden van betrouwbare informatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 9 januari 202416 aan uw Kamer heb gemeld, heeft de provincie Noord-Holland vorig jaar al aanvullend budget gegeven aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied voor het uit laten voeren van additionele emissiemetingen bij Tata Steel. De Omgevingsdienst voert aanvullende emissiemetingen uit bij onder andere de Kooksfabrieken van Tata Steel. Dit vanwege de behoefte vanuit verschillende partijen om de betrouwbaarheid te kunnen toetsen van metingen door het geaccrediteerde meetbureau van Tata Steel en door andere geaccrediteerde meetbureaus in opdracht van Tata Steel. Daarnaast is het doel onder meer om niet-genormeerde emissies in kaart te brengen. Na uitvoering van de metingen zal worden geëvalueerd of vervolg of aanpassing in deze meetstrategie nodig is. Daarnaast houdt de Omgevingsdienst sinds februari 2023 cameratoezicht op Kooksfabriek 2. Sinds eind december is ook een tweede camera operationeel met zicht op Kooksfabriek 117.
Indien u niet wilt zorgen voor meer onafhankelijke metingen bij Tata Steel, hoe denkt u dan het vertrouwen van omwonenden van Tata te herstellen, aangezien omwonenden geen vertrouwen hebben in de data van Tata en de overheid al jaren oproepen om te investeren in onafhankelijk, continu en fijnmazig meten?
Zie het antwoord op vraag 19.
Wat is uw reactie erop dat een kritische Tata Steel-medewerker, die te zien is in de documentaire STAAL, plotseling wordt ontslagen en één dag nadat de trailer van de documentaireserie te zien is, plotseling weer wordt aangenomen?5
Dit is een kwestie tussen de betreffende werknemer en Tata Steel als werkgever. Het ministerie kent de precieze feiten en omstandigheden van dit geval niet.
Bent u het ermee eens dat deze gang van zaken er erg op wijst dat Tata Steel een kritische werknemer de mond wil snoeren? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zie het antwoord op vraag 21.
Wat is uw reactie erop dat deze kritische Tata Steel-medewerker signaleert dat er achterstallig onderhoud is bij installaties, dat er te weinig mensen zijn voor het vele werk en dat enkele mensen veel te veel overuren maken?
Iedereen heeft recht op een veilige en gezonde werkplek. Dat geldt ook voor de medewerkers van Tata Steel. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd en dat de werkgever de werknemers beschermt, zodat zij gezond en veilig kunnen werken. Hoewel ik de beweringen van deze kritische medewerker niet kan beoordelen, vind ik dit signaal wel zorgelijk.
Handhaving en toezicht op Tata Steel is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn gemandateerd aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. In de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit staat hoe lang een werknemer per dag en per week mag werken en wanneer de werknemer recht heeft op pauze of rusttijd. Werkgevers zijn op basis van Arbowet ook verplicht om beleid vast te stellen om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen, dan wel te beperken. Daaronder valt ook het voorkomen of beperken van hoge werkdruk. De werkgever is verantwoordelijk voor de naleving van deze regels. Het toezicht op de Arbeidstijden- en de Arbowet is een taak van de Nederlandse Arbeidsinspectie en vormt daarmee het sluitstuk.
Wat is uw reactie erop dat er nog nooit goed onderzoek is gedaan naar de gezondheid van medewerkers, terwijl staalarbeiders volgens onderzoeken in het buitenland tot 500% grotere kans op kanker hebben?
Ik neem de gezondheid van werknemers serieus. Iedereen heeft immers recht op een veilige en gezonde werkplek. De werkgever is verantwoordelijk voor het beschermen van zijn werknemers, zodat zij gezond en veilig kunnen werken. Werkgevers zijn verplicht om via een Risico-Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E) de arbeidsrisico’s in kaart te brengen en een plan van aanpak op te stellen om deze aan te pakken. Ook zijn werkgevers verplicht om een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) aan medewerkers aan te bieden. Deze verplichting vloeit voort uit de Arbowet- en regelgeving. Het toezicht hierop is een taak van de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Bent u van plan opdracht te geven voor een dergelijk onderzoek naar de gezondheid van Tata Steel-medewerkers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door welke instantie en per wanneer?
In een eventuele maatwerkafspraak zet het kabinet in op het opnemen van een paragraaf over gezondheid die naast omwonenden ook gaat over werknemers en oud-werknemers. Uitgangspunt hierbij moet zijn dat Tata Steel de impact op de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers, zowel in termen van schadelijke emissies als hinder, zo snel en zo ver mogelijk minimaliseert. Deze vermindering van schadelijke impact op korte en lange termijn moet bovendien goed gemeten en gecontroleerd worden.
Het inzetten van een onderzoek naar de gezondheid van Tata Steel-medewerkers is echter niet aan mij, maar aan Tata Steel als werkgever. Zie hiervoor het antwoord op vraag 24.
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één beantwoorden en het liefst voor 4 april 2024 in verband met het plenaire debat over het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over industrie en omwonenden?
Ja.
Het falende communicatiesysteem voor medische noodhulp in Overijssel |
|
Jimmy Dijk |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ambulances en traumahelikopters in Overijssel zeer regelmatig onbereikbaar zijn door het nieuwe communicatiesysteem?1
Hoeveel meldingen zijn er bekend over de gebreken van het communicatiesysteem?
Hoe vaak heeft dit systeem geleid of kunnen leiden tot levensbedreigende situaties? Wat is er bekend over medische complicaties die zijn opgetreden of verergerd door gebrekkige communicatiemogelijkheden? Kunnen hiervan geanonimiseerde voorbeelden gegeven worden?
Welke gevaren levert dit systeem op voor hulpverleners zelf?
Waarom is er gekozen voor dit systeem? Waarom is er geen toestemming gegeven om decentraal het volledige bedieningssysteem van C2000 te gebruiken?
Klopt het dat dit probleem al eerder bekend was? Zo ja, waarom is hier niet op ingegrepen?
Hoe reageert u op de aanbevelingen in het «Advies toekomstbestendigheid van missiekritische communicatiesystemen» van 9 oktober 2023? Klopt het dat hier nog geen kabinetsreactie op is, en zo ja, waarom niet?
Hoe reageert u op de constatering dat «toekomstbestendig maken van missiekritische communicatie via deze driesporen-aanpak dreigt vast te lopen en dat daarmee de kwaliteit en continuïteit van missiekritische communicatie op termijn onvoldoende is veiliggesteld»?
Waarom is hierop nog niet geacteerd? Zijn kosten een overweging geweest om niet te handelen?
Wat gaat u doen om deze gevaarlijke situatie op te lossen?
De toegenomen export van landbouwmachines en diervaccins naar Rusland |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het bericht dat Nederland meer agrarisch gerelateerde producten, zoals diervaccins, broed- en landbouwmachines exporteert naar Rusland dan voor 24 februari 2022?1
In het aan het bericht ten grondslag liggende rapport («de Nederlandse agrarische sector in internationaal verband, editie 2024») staat inderdaad dat de Nederlandse uitvoerwaarde van landbouwgerelateerde goederen2 naar Rusland toenam van EUR 184 miljoen in 2021 naar EUR 239 miljoen in 2022 (overigens daalde deze uitvoerwaarde in 2023 weer naar EUR 193 miljoen3). Het rapport geeft inzicht in alle mondiale, landbouwgerelateerde handelsstromen met ons land en wordt jaarlijkse gepubliceerd door Wageningen Economic Research i.s.m. het Centraal Bureau voor de Statistiek in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het rapport werd op 4 maart jl. aan uw Kamer verzonden ter informatie. Deze machines vallen, tot nu toe, niet onder sancties.
Klopt het dat het hierbij vooral gaat om handelswaar waarmee de opbrengst per hectare landbouwgrond in Rusland toeneemt?
Voor een deel van de exportgoederen geldt dit mogelijk wel (o.a. oogst- en dorsmachines), maar voor een ander deel niet of minder (bijv. dierenvaccins die een preventieve werking hebben bij dierziektes en de verspreiding daarvan).
Deelt u de mening dat deze Nederlandse export daarmee bijdraagt aan de autarkische koers van Rusland, zoals onlangs nog door Poetin geaccentueerd in zijn jaarlijkse toespraak tot de Doema en de Federatieraad? Zo nee, waarom niet?2
Het is aannemelijk dat de Nederlandse export van landbouwgerelateerde goederen op deelterreinen individuele bedrijven in de Russische land- en tuinbouwsector beter in staat stelt tot (voedsel)productie in Rusland zelf. In hoeverre dit ook bijdraagt aan meer autarkie is niet met zekerheid te zeggen.
Hoe beoordeelt u de woorden van oud-president Medvedev dat de eigen, steeds meer zelfvoorzienende agrarische sector een «stil wapen» is waarmee «vijanden» gestraft worden en waarvan «vrienden» mogen profiteren?
Het kabinet is van mening dat voedsel en voedselvoorziening nooit gebruikt mogen worden als een «stil wapen».
Deelt u de mening dat het terecht is dat de sancties tegen Rusland geen belemmering voor de uitvoer van levensmiddelen en landbouwproducten mogen vormen, opdat de Europese Unie (EU) geen verantwoordelijkheid draagt voor de wereldwijde voedselcrisis?
De Europese sancties zijn erop gericht om een hoge prijs te verbinden aan de Russische aanvalsoorlog, consequenties te verbinden aan schending van het internationaal recht en de Russische oorlogscapaciteit technisch, financieel en economisch zo veel mogelijk in te perken. De Russische agressie tegen Oekraïne heeft geleid tot enorme schade aan Oekraïense infrastructuur, de landbouw en economie als geheel en een blokkade van havens. Dat is de oorzaak dat graan uit Oekraïne de wereldmarkt niet bereikte en daaruit voortvloeiende problemen t.a.v. voedselzekerheid. Het kabinet weegt bij voorgestelde nieuwe sanctiemaatregelen steeds of deze ongewenste neveneffecten zouden hebben, waaronder op het gebied van voedselzekerheid. Op de sancties geldt, zoals bekend, een reeks uitzonderingen, juist om humanitaire hulp te faciliteren en als extra garantie voor voedselzekerheid. Zo kunnen bedrijven en personen tegen wie sancties gelden in aanmerking komen voor vrijstelling voor transacties die van belang zijn voor de wereldwijde voedselzekerheid.
Bent u van mening dat agrarisch gerelateerde producten die expliciet gebruikt worden om Rusland zelfvoorzienend – en daarmee ook sanctiebestendig – te maken mogelijk wel gesanctioneerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke voorwaarden zouden dergelijke sancties wat u betreft ingesteld kunnen worden?
Het is de inzet van het kabinet om in EU-kader de druk op Rusland op te blijven voeren met aanvullende sanctiemaatregelen, waarbij voor het kabinet alle opties op tafel (blijven) liggen. Zwaarwegende humanitaire belangen, zoals de wereldwijde voedselzekerheid, zijn hierbij wel steeds een randvoorwaarde. Daarom toetst het kabinet bij potentiële nieuwe maatregelen of deze geen ongewenste gevolgen hebben voor de voedselzekerheid. Het kabinet verstrekt geen informatie over mogelijke toekomstige sanctiemaatregelen, daar het de effectiviteit van het sanctie-instrument ondermijnt.
Het bericht ‘’Honderden miljoenen aan WMO-fraude: ’Zorgcrimineel heeft vrij spel’’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Honderden miljoenen aan WMO-fraude: «Zorgcrimineel heeft vrij spel»»?1
Klopt de stelling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat er vorig jaar voor honderden miljoenen euro’s is gefraudeerd met zorggeld van gemeenten? Weet u om hoeveel euro het hier precies gaat? In welke mate speelt dit binnen decentrale uitgaven in het kader van de Jeugdwet, Wet langdurige zorg (Wlz) of Zorgverzekeringswet (Zvw), aangezien het artikel zich richt op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
Hoe is het toezicht op zorgaanbieders vormgegeven? Klopt het dat de gemeente in alle gevallen verantwoordelijk is voor toezicht op rechtmatigheid van lokale uitgaven? In hoeverre heeft het verschil in toezicht op persoonsgeboden budgetten (pgb’s) en toezicht bij inkoop zorg in natura invloed op misbruik en fraude van zorggelden?
Klopt de stelling van hoogleraar gezondheidseconomie Wim Groot dat er nauwelijks gecontroleerd wordt of ingekochte zorg daadwerkelijk geleverd wordt? Hoe kan deze controle beter worden vormgegeven? Hoe ondersteunt u gemeenten, die hier tegen capaciteitsproblemen aanlopen, in deze controle? Hoe kunnen gemeenten inwoners beschermen tegen slechte of zelfs niet-geleverde zorg?
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om te voorkomen dat zij zaken doen met malafide zorgaanbieders en in hoeverre zetten zij deze in? In hoeveel gemeenten wordt een Bibob-toets ingezet bij contracten met zorgaanbieders?
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van pgb’s?
In hoeveel gemeenten is sprake van screening aan de voorkant, bijvoorbeeld door de verplichting van aanlevering van allerlei bewijsdocumenten, zoals Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s), medewerkersovereenkomsten inclusief diploma’s, of een eigen verklaring waaruit blijkt dat de eigenaar geen strafrechtelijk verleden heeft?
Zijn gemeenten voldoende op de hoogte hoe diploma’s en VOG’s te controleren op echtheid? Worden valse papieren voldoende gemeld bij de politie? Hoe vaak wordt aangifte gedaan door gemeenten van valse papieren?
Welke bevoegdheden hebben gemeenten om malafide zorgaanbieders aan te pakken? Is het mogelijk om bestuurlijke boetes op te leggen? Kunnen onterecht verstrekte zorggelden worden teruggevorderd?
Wat is de inzet van de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIECs) bij de aanpak van zorgcriminaliteit? Hoe ondersteunt u deze inzet?
Hoe wordt een sluitende keten in de aanpak van zorgcriminaliteit gewaarborgd? In hoeverre kan bijvoorbeeld de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) samenwerken met een RIEC?
Deelt u de mening dat het aanpakken van fraude in de zorg niet mogelijk is zonder gegevensuitwisseling tussen de betrokken instanties? Waarom is het niet mogelijk voor gemeentes om persoonsgegevens onderling te delen? Welke mogelijkheden biedt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg bij het delen van persoonsgegevens?
Welke rol kan de Kamer van Koophandel (KvK) als poortwachter hebben in het voorkomen van zorgfraude? Welke strengere voorwaarden en eisen kunnen we landelijk stellen voor starters in de zorg, om een professioneel zorgbedrijf te beginnen is bijvoorbeeld enkel een inschrijving in de KvK voldoende?
Klopt het dat zorgbedrijven die gerund worden door criminele netwerken niet alleen geld verduisteren maar ook een risico vormen doordat zij kwetsbare patiënten en/of cliënten ronselen voor hun criminele activiteiten? Ziet u mogelijkheden om deze kwetsbare groep weerbaarder te maken tegen deze beïnvloeding?
In hoeveel gemeenten zijn rechtmatigheidsonderzoeken ingesteld naar aanleiding van vermoedens en signalen van zorgcriminaliteit? Welke beeld komt uit deze onderzoeken en in hoeveel gevallen is ook daadwerkelijk sprake geweest van zorgcriminaliteit?
Hoe oordeelt u over het feit dat de IGJ al jarenlang op rij constateert dat het toezicht op de Wmo ondermaats is?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het formuleren van nadere wettelijke kaders ter verbetering van Wmo-toezicht, zoals aangekondigd in antwoorden op Kamervragen van het lid Bevers (VVD) over het Rapport Wmo-toezicht 2021?
Het verlagen van de NHG-premie. |
|
Teun van Dijck (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de NHG-premie voor starters zo laag mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, de provisiemethodiek van NHG heeft als doel om de provisie zo laag te laten zijn als kan en niet hoger dan noodzakelijk. En tegelijk om de provisie zo stabiel mogelijk te houden. De provisie moet daarnaast ook voldoende inkomsten opbrengen voor NHG om het fondsvermogen op peil te houden. Dit om aan toekomstige verliesdeclaraties te kunnen voldoen en het risico voor het Rijk als achtervang zo klein mogelijk te houden. In 2023 is de provisiemethodiek van NHG geëvalueerd door het onderzoeksbureau SEO. Over de uitkomsten van de evaluatie en de vervolgstappen is de Kamer geïnformeerd1.
Deelt u de mening dat het garantievermogen van de NHG hoger is dan noodzakelijk? Zo nee, waarom niet?
NHG is een borgstelling tegen restschuld bij gedwongen verkoop door werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, overlijden of echtscheiding. Het beroep op NHG neemt vooral sterk toe in een periode met (sterk) dalende huizenprijzen en met hoge werkloosheid. Zo nam na de start van de financiële crisis en de Europese schuldencrisis het aantal verliesdeclaraties van NHG sterk toe. De afgelopen jaren is het aantal verliesdeclaraties van NHG gelukkig zeer beperkt.
De Rijksoverheid staat indirect garant en wordt aangesproken wanneer het fondsvermogen van NHG onvoldoende is om aan haar verplichtingen te voldoen. Een fors fondsvermogen van NHG is daarom belangrijk om de kans op het Rijk als achtervang zo klein mogelijk te houden. Hoe hoger het fondsvermogen, hoe kleiner het risico op het Rijk als achtervang. In de nasleep van de financiële crisis was het belangrijk om het fondsvermogen van NHG op peil te krijgen. Het fondsvermogen is sinds die tijd sterk gestegen door hoge premie-inkomsten en het beperkt aantal verliesdeclaraties als gevolg van de sterk gestegen huizenprijzen. Het fondsvermogen van NHG is de afgelopen jaren gegroeid naar € 1,6 miljard. Het gegarandeerd vermogen, het bedrag aan hypotheken waarvoor NHG garant staat, is ongeveer € 200 miljard.
De risico’s voor het Rijk als achtervang zijn daarmee zeer klein (geworden). De afgelopen jaren kon de NHG-provisie worden verlaagd van 1% naar de huidige 0,6%. Door deze verlaging dalen de provisie-inkomsten van NHG en stijgt het fondsvermogen de laatste jaren minder sterk. Een fors fondsvermogen van NHG blijft echter ook in de toekomst nodig. Uit de evaluatie blijkt namelijk ook dat in de toekomst, bij andere ontwikkelingen op de huizenmarkt, het aantal declaraties toe kan nemen en dat daarmee het garantievermogen van NHG (sterk) kan dalen. Ook blijkt uit de evaluatie dat in de borgtochtprovisiemethodiek de kans op extreme woningmarktscenario’s wordt onderschat en daarmee het risico op achtervangaanspraak laag wordt ingeschat. Een fors garantievermogen is daarom verstandig om de risico’s voor de staat te beperken.
Bent u bereid om de afdracht van de NHG aan het Rijk te verlagen of volledig te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk het voordeel van het afsluiten van een hypotheek van NHG opweegt tegen de kosten voor consumenten. SEO concludeert dat bijna alle doelgroepen die voor NHG kunnen kiezen, dit ook doen. En dat het verlagen van de provisie het gebruik van NHG niet zal bevorderen. Ook vind ik het belangrijk dat het Rijk geen onnodige risico’s loopt. Het Rijk is immers achtervang van NHG. Hiervoor moet NHG een vergoeding aan het Rijk betalen conform het beleidskader risicoregelingen. SEO heeft in de evaluatie van de borgtochtprovisiemethodiek verschillende aanbevelingen gedaan om de borgtochtprovisiemethodiek te verbeteren. Deze aanbevelingen worden op dit moment nader uitgewerkt. Na deze uitwerking wil ik komen tot een verbeterde provisiemethodiek die kan worden toegepast bij de berekening van de premie voor 2025. Op dat moment wordt ook duidelijk of de hoogte van de NHG-provisie wijzigt en/of de afdracht van NHG aan het Rijk.
Zou de NHG-premie per 1 januari 2025 omlaag kunnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De NHG staat voor een toegankelijke koopwoningmarkt voor kwetsbare groepen en consumenten; bent u bereid om te onderzoeken hoe NHG het opgebouwde garantievermogen actiever kan inzetten om deze maatschappelijke doelstelling dichterbij te brengen? Zo nee, waarom niet?
NHG is een belangrijke speler op de hypotheekmarkt en zet zich ook op diverse manieren in voor haar doelgroep. Het primaire doel van NHG is om in economisch mindere tijden dekking te kunnen bieden op een mogelijke restschuld. Consumenten met een hypotheek met NHG lopen minder risico’s en dit levert meestal een rentevoordeel op. Daarnaast faciliteert NHG bij (dreigende) financiële problemen woningbehoud en biedt andere oplossingen bij mogelijke betaalproblemen van de hypotheek. NHG richt zich ook op het mogelijk maken van verduurzaming en klimaatbestending maken van woningen. Zo kan met een hypotheek met NHG extra geld wordt geleend voor verduurzaming en staat NHG ook borg voor leningen bij het Fonds Duurzaam Funderingsherstel (FDF).
De komende periode onderzoekt NHG welke bijdrage zij verder als borgsteller kan leveren voor onder andere de verduurzaming of benodigde klimaatadaptaties van de woningen voor haar doelgroep. Dit kan namelijk ook een positieve bijdrage leveren aan de portefeuille van NHG en daarmee aan het risicoprofiel van het fonds. Zo kan het risico toenemen voor woningen met slechte energielabels (EFG) aangezien deze woningen achterblijven in de prijsontwikkeling ten opzichte van woningen met goede energielabels.2 NHG onderhoudt hierbij nauw contact met de Ministeries van BZK en Financiën. NHG zal hierbij moeten aantonen dat zij als borgsteller op een doelmatige wijze kan bijdragen aan deze uitdagingen en de risico’s voor NHG en van het Rijk niet significant toenemen. Daarbij is de doelstelling van NHG bij te dragen aan een toegankelijke koopwoningmarkt voor kwetsbare groepen en consumenten in kwetsbare situaties. Er kan niet zondermeer door NHG worden afgeweken van die doelstelling. Ook vind ik het belangrijk dat nieuwe initiatieven niet ten koste gaan van de primaire functie van NHG en daarmee tot de toegang van de doelgroep tot het NHG-instrument. Hiermee dient NHG bij het onderzoek naar haar rol bij borgstelling bij andere maatschappelijke initiatieven rekening te houden.
Het bericht ‘Schadeproces toeslagenaffaire volledig op de schop: ‘Het is bij de wilde konijnen af’’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Jimmy Dijk |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat het hele concept van schadeafhandeling door de Commissie Werkelijke Schade (CWS) opnieuw wordt bedacht, zoals in het artikel «Schadeproces toeslagenaffaire volledig op de schop: «Het is bij de wilde konijnen af»»1 staat?
Aan de CWS is de vraag gesteld met een plan van aanpak te komen dat ziet op drie doelstellingen: capaciteitsvergroting, bejegening van ouders en het inlopen van achterstanden. In de brief d.d. 7 september 2023 zijn deze doelstellingen uitgebreider met uw Kamer gedeeld. Tevens is steeds met CWS gecommuniceerd dat er aandacht moet zijn voor de ruimhartigheid bij het bepalen van de aannemelijkheid van causaliteit.
De CWS werkt aan bovengenoemd plan van aanpak en heeft daarbij aandacht te geven voor bovenstaande punten. De CWS werkt aan bovengenoemd plan van aanpak en heeft daarbij aangegeven aandacht te hebben voor onder andere de invulling van ruimhartigheid, de snelheid van het proces en de bejegening van ouders.
Dit plan bespreek ik met CWS. Eventuele aanvullende acties die hieruit volgen, deel ik gelijktijdig met het plan met uw Kamer. Ik vind het zorgvuldig richting ouders hierover te communiceren wanneer helderheid bestaat over de inhoud en gevolgen van het plan.
Klopt het dat alle reeds behandelde dossiers van gedupeerde ouders opnieuw tegen het licht worden gehouden?
Desgevraagd laat CWS weten dit niet voornemens te zijn.
Waarom heeft u tijdens het commissiedebat over de voortgang van de hersteloperatie, waar ernstige zorgen over de schadeafhandeling door CWS zijn geuit, met geen woord gesproken over het voornemen van de CWS om het hele concept opnieuw te bedenken?
CWS is gevraagd met een plan van aanpak te komen ten aanzien van capaciteitsvergroting, bejegening en ruimhartigheid. De Kamer is hierover bij brief d.d. 7 september geïnformeerd. Dit plan is tevens ter sprake gekomen tijdens het commissiedebat van 19 maart.
Deelt u de mening van deze leden van het CDA en de SP dat het ronduit schadelijk is dat ouders die gedupeerd zijn door de toeslagenaffaire dit nieuws uit de krant moeten vernemen en dat dit het vertrouwen van deze ouders in de overheid geen goed doet?
De opdracht aan CWS met een plan te komen is in september met uw Kamer gedeeld. Dat berichtgeving via de media over aanpassingen in het herstelproces tot verwarring kan leiden bij ouders snap ik. Juist daarom is het voor mij van belang eerst kennis te nemen van het plan van aanpak van de CWS en hierover met hen in gesprek te gaan, zodat hier op een afgewogen manier over gecommuniceerd kan worden.
Bent u bereid de Kamer binnen een week per brief te informeren over hoe het nieuwe schadeafhandelingsproces eruit zou moeten komen te zien, de vertraging die het oplevert en hoe gedupeerde ouders meegenomen worden in het proces?
Het is zorgvuldig het plan van CWS eerst met hen te bespreken om helder te hebben wat eventuele vervolgacties zijn, zodat ouders zekerheid hebben over wat er gaat gebeuren. Daarna informeer ik u op zo kort mogelijke termijn over het definitieve plan. Dat lukt helaas niet al deze week.
Het bericht ‘Veel ergernis over rechtszaken over verplicht pensioen: ’Dit is niet te doen voor ondernemers’’ |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veel ergernis over rechtszaken over verplicht pensioen: «Dit is niet te doen voor ondernemers»»?1
Kunt u een lijst geven van alle verschillende criteria die worden gebruikt door pensioenfondsen in verplichtstellingsbesluiten, zoals omzet, loonsom, gewerkte uren of andere criteria? En kunt u daarbij aangeven hoe vaak deze criteria gebruikt worden?
Welke afwegingskaders worden door u gebruikt bij een besluit om een verplichtstelling af te geven?
In welke mate speelt de wens tot uniformiteit tussen verschillende verplichtstellingsbesluiten daarbij op dit moment een rol?
Hoe vaak is in de afgelopen tien jaar geprocedeerd om verplichtstelling aan een werkgever op te leggen? Hoe vaak is hierin het fonds in het gelijk gesteld en hoe vaak de werkgever?
Hoe vaak is het voorgekomen dat twee verschillende fondsen beide procederen om een verplichtstelling op te kunnen leggen aan dezelfde werkgever?
Tot hoe ver terug in de tijd kan verplichtstelling – op basis van jurisprudentie – met terugwerkende kracht worden opgelegd aan werkgevers?
Hoe verhoudt een lange periode van terugwerkende kracht zich volgens u tot het principe van rechtszekerheid? Bent u van mening dat enige vorm van afbakening van deze terugwerkende kracht wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Is het voorgekomen dat een dergelijke verplichtstelling met terugwerkende kracht een belangrijke factor was in een faillissement van een werkgever? Zo ja, hoe vaak?
In hoeveel gevallen is er volgens een rechter sprake geweest van een onvolkomenheid in verplichtstellingsbesluiten, waardoor werkgevers niet in staat waren om te beoordelen of ze onder een werkingssfeer vallen?
Hoeveel fondsen hanteren een hoofdzakelijkheidscriterium in verplichtstellingsbesluiten? Welke doen dat niet?
Vindt u dat het toepassen van een hoofdzakelijkheidscriterium in principe door alle pensioenfondsen gedaan zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat meer uniformiteit in verplichtstellingen en betere domeinafbakening noodzakelijk is, om te voorkomen dat werkgevers niet weten of en onder welke werkingssfeer ze vallen en er voor werknemers onbedoeld geen premie afgedragen wordt? Zo ja, hoe bent u voornemens om dit te bereiken?
De levering van F-35 onderdelen aan Israël. |
|
Sarah Dobbe |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van een lid van de SP-fractie over wapenhandel met Israël?1
Ja.
Klopt het bericht van de NOS van 15 maart 2024 dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar alternatieve manieren zoekt om F-35 onderdelen aan Israël te leveren ondanks het verbod van het gerechtshof?2
Nee.
Wat is uw reactie op dit NOS bericht van 15 maart?
Zie hiervoor de toelichting in de Kamerbrief over «de opvolging die het kabinet geeft aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag over de doorlevering van F-35-onderdelen naar Israël» van 24 april 2024 (Kamerstuk 2024D16833). Het kabinet is in regelmatig contact met de F-35-partners, ook over de gevolgen van de rechterlijke uitspraak om door- en uitvoer van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël te staken. Er is niet gevraagd naar alternatieve routes te zoeken om alsnog F-35-onderdelen te kunnen leveren aan Israël. Er is dan ook geen sprake van omzeiling van de rechterlijke uitspraak.
Wel wil het kabinet zich ten volste inspannen om te voorkomen dat het F-35-programma in gevaar wordt gebracht, omdat dit programma cruciaal is voor de nationale veiligheid van Nederland en betrokken bondgenoten. De Kamer roept het kabinet hier ook toe op middels de motie Brekelmans (Kamerstuk 2024D0565). In de genoemde Kamerbrief wordt ook ingegaan op de motie Van Dijk (Kamerstuk 2024D15530) die het kabinet oproept te bezien of en op welke wijze het doorvoeren van F-35-onderdelen zo spoedig mogelijk kan worden hervat.
Bent u het eens dat het indruist tegen het internationaal recht om, ondanks het verbod van het gerechtshof en de basis voor de uitspraak van het gerechtshof, via alternatieve manieren alsnog F-35 onderdelen aan Israël te leveren? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat het Ministerie van Buitenlandse Zaken door met het zoeken naar alternatieve manieren om F-35 onderdelen aan Israël te leveren? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is uitgesloten dat uit- of doorvoer met bijvoorbeeld de VS als eindbestemming later terecht komt in Israël? Zo ja, hoe wordt dit uitgesloten? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief over «de opvolging die het kabinet geeft aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag over de doorlevering van F-35-onderdelen naar Israël» van 24 april 2024 (Kamerstuk 2024D16833) acht het kabinet het, op basis van regelmatige contacten met bondgenoten en eigen analyse aan de hand van vertrouwelijke gegevens, niet aannemelijk dat sinds het arrest in Nederland geproduceerde goederen thans in Israëlische F-35-toestellen terecht komen.
Kunt u aangeven of er inmiddels meer dan de twee (in de antwoorden van 29 februari op Kamervragen van een lid van de SP-fractie) reeds genoemde individuele vergunningen zijn toegewezen voor militaire goederen met als eindbestemming Israël? Zo ja, hoeveel en wat voor export betreft dit?
Sinds de beantwoording (29 februari 2024) van de schriftelijke vragen van het lid Dobbe over de doorvoer van onderdelen van F-35’s of andere wapensystemen aan Israël zijn er geen vergunningen goedgekeurd voor eindgebruik in Israël.
Zijn er sinds 7 oktober vorig jaar ook aanvragen voor een vergunning voor export naar Israël afgewezen? Zo ja, hoeveel en wat voor exportvergunningsaanvragen betreft dit?
Er is sinds 7 oktober 2023 één vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen afgewezen. Het betreft een aanvraag voor de uitvoer van munitie naar een particuliere wapenhandelaar. Doorslaggevend voor de afwijzing was de negatieve toetsing van de vergunningaanvraag aan criterium 7 (omleidingsrisico naar kolonisten op de Westelijke Jordaanoever) van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole.
Zijn sinds 7 oktober vorig jaar wapens per algemene of globale vergunning uitgevoerd of doorgevoerd met eindbestemming Israël? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
Er zijn alleen onder de algemene vergunning NL009 («Doorvoer, uitvoer of overdracht in het kader van het F-35 Lightning II programma») militaire goederen uit- en doorgevoerd naar Israël na 7 oktober. Deze uit- en doorvoer is als gevolg van het arrest van het Gerechtshof Den Haag gestopt.
Onder de Algemene doorvoervergunning NL007 is doorvoer van militaire goederen vanuit EU-, NAVO- of daaraan gelijkgestelde landen (Australië, Japan, Nieuw-Zeeland en Zwitserland) naar onder andere Israël mogelijk, tenzij die goederen vallen binnen het kader van het F-35 Lightning II programma. Op basis van de nu bekende rapportagedata heeft er sinds 7 oktober geen doorvoer naar Israël plaatsgevonden onder de Algemene Vergunning NL007.
Daarnaast zijn er twee globale vergunningen van kracht waarbinnen Israël een van de potentiële landen van bestemming is. Deze vergunningen houden geen verband met het F-35-programma.
De eerste vergunning is bedoeld om de vergunninghouder in staat te stellen op korte termijn de minimaal benodigde militaire technologie te delen ten behoeve van het uitbrengen van een offerte. In het geval dat een dergelijke offerte leidt tot een verkoop is voor de definitieve uitvoer van het daadwerkelijke product een separate vergunning benodigd. Op deze vergunning is tot op heden, zover bekend, niet uitgevoerd naar Israël.
De tweede vergunning betreft het kunnen delen van testmonsters en technologie voor de ontwikkeling van antiballistisch (beschermend) materieel. Op deze vergunning heeft na 7 oktober, zover bekend, één realisatie met bestemming Israël plaatsgevonden.
Is van alle uitvoer of doorvoer per algemene of globale vergunning steeds duidelijk wat de eindbestemming is? Wordt dit gerapporteerd? Zo ja, hoe?
Het systeem van de algemene en globale vergunningen vraagt van bedrijven om twee keer per jaar over de realisatie in het voorafgaande half jaar te rapporteren. Daarbij wordt door de vergunninghouder ook gerapporteerd wat de eindbestemming is. De bedrijven zijn verplicht om de informatie over de periode januari t/m juni 2024 voor 1 september 2024 aan te leveren bij de overheid, waarna deze gegevens kunnen worden verwerkt. Het kabinet rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer over de data uit het voorgaande jaar in het jaarrapport exportcontrole strategische goederen.
Kunt u voor de recente wapenexportvergunningen voor Israël (rijnummers 26554, 27133, 27666, 27713, 27796, 27804, 28100 en 28232 in het Excelloverzicht) aangeven op welk moment deze volledig waren afgeleverd?3
Hieronder vindt u per door u genoemd rijnummer de datum van de meest recente uitvoer. Ook wordt weergegeven of de waarde van de betreffende vergunning volledig is verbruikt.
26554
28 juli 2022
Ja
Verlopen
27133
5 december 2022
Nee
Verlopen
27666
23 februari 2024
Ja
Verlopen
27713
21 juni 2023
Ja
Verlopen
27796
Geen realisaties
Nee
Verlopen
27804
23 augustus 2023
Nee
Verlopen
28100
8 mei 2023
Ja
Geldig
28232
9 augustus 2023
Ja
Geldig
Met uitzondering van één vergunning heeft voor de weergegeven vergunningen geen uitvoer plaatsgevonden sinds 7 oktober 2023. De vergunning waarvoor dit wel het geval was (27 666) betreft de uitvoer van warmtebeeldcamera’s voor research & development doeleinden. Indien dit leidt tot een nieuwe uitvoer voor productiedoeleinden moet hiervoor een nieuwe vergunning worden aangevraagd die conform het gebruikelijke beleid zal worden getoetst aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole.
Op het moment van schrijven kan op geen van de vergunningen een nieuwe uitvoer plaatsvinden omdat de vergunningen verlopen of volledig verbruikt zijn.
Kunt u, per vergunning, toelichten waarom geen strijdigheid met de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU werd gezien?
Voor alle afgegeven vergunningen is een toets gedaan aan het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexportcontrole. Daarbij is in het bijzonder aandacht besteed aan criterium 2 dat ziet op het risico op gebruik van de uit te voeren goederen bij ernstige mensenrechtenschendingen of ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. In alle gevallen is een afweging gemaakt op basis van de aard van de goederen, de eindgebruiker en het opgegeven eindgebruik. Daarbij is geen duidelijk risico op inzet van de goederen bij voorgenoemde schendingen geconstateerd.
Is voor deze vergunningen, zover die op 7 oktober 2023 nog niet waren uitgeleverd, met de vergunninghouder contact geweest over de wenselijkheid leveranties aan te houden (of te annuleren)? Zo ja, wanneer en wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Op 7 oktober 2023 waren drie van de hierboven genoemde vergunningen nog te gebruiken voor een eventuele uitvoer. Het ging hierbij om de eerder genoemde vergunning voor R&D doeleinden (rijnummer 27666), een vergunning ten behoeve van outsourcing door een Nederlands bedrijf (rijnummer 27796) en een vergunning ten behoeve van de uitvoer van onderdelen voor het Iron Dome luchtverdedigingssysteem (rijnummer 27804). In geen van de gevallen is contact gezocht met de vergunninghouders over het gebruik van de vergunning omdat het betreffende eindgebruik niet strijdig wordt bevonden met het Nederlandse wapenexportcontrolebeleid in de context van het sinds 7 oktober 2023 opgelaaide conflict.
Kunt u een overzicht verschaffen van andere uitvoervergunningen voor militaire goederen die nu nog niet gepubliceerd zijn, d.w.z. sinds eind mei 2023? Zo nee, waarom niet?
De rapportage uitvoer militaire goederen op rijksoverheid.nl bevat op het moment informatie over uitvoer van militaire goederen tot en met januari 2024. Uitvoer van militaire goederen in de periode mei 2023 – januari 2024 is via deze rapportage inzichtelijk. In de periode februari 2024 tot heden zijn geen vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen met eindbestemming Israël afgegeven.
Kunt u voor de recente exportvergunningen voor dual-use goederen voor Israël (rijnummers 11744, 11782, 11869, 12019, 12052, 12087, 12150, 12405, 12462, 12498 en 12749 in het Excelloverzicht) aangeven op welk moment deze volledig waren afgeleverd?4
Hieronder vindt u per door u genoemd rijnummer de datum van de meest recente uitvoer. Ook wordt weergegeven of de waarde van de betreffende vergunning volledig is verbruikt.
11744
17 februari 2023
Ja
Verlopen
11782
24 april 2023
Nee
Verlopen
11869
6 maart 2023
Ja
Verlopen
12019
Geen realisaties
Nee
Verlopen
12052
11 oktober 2023
Nee
Verlopen
12087
14 november 2023
Ja
Verlopen
12150
6 juni 2023
Ja
Verlopen
12405
Geen realisaties
Nee
Geldig
12462
Geen realisaties
Nee
Geldig
12498
Geen realisaties
Nee
Geldig
12749
27 oktober 2023
Ja
Geldig
Met uitzondering van de vergunning in rij 12019 kennen/kenden alle hierboven weergegeven vergunningen civiel eindgebruik. De vergunning in rij 12019 betreft uitvoer voor R&D-doeleinden. Deze vergunning is inmiddels verlopen zonder dat er gebruik van is gemaakt.
Is voor deze vergunningen, zover die op 7 oktober 2023 nog niet waren uitgeleverd, met de vergunninghouder contact geweest over de wenselijkheid leveranties aan te houden (of te annuleren)? Zo ja, wanneer en wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Nee, hierover is geen contact geweest gelet op de civiele aard van het eindgebruik van het merendeel van deze vergunningen. Daar waar het eindgebruik militair van aard was betrof het een voorgenomen transactie richting een Israëlisch bedrijf voor R&D doeleinden. Voor eventuele uitvoer ten behoeve van productie dient een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.
Kunt u aangeven of er in Woensdrecht, buiten de ERW, ook onderdelen van andere wapensystemen zijn opgeslagen, bijvoorbeeld maar niet uitsluitend de F-16, de Apache-, de NH-90- en Chinookhelikopter, zoals NRC Handelsblad beschrijft?5
Bij het Logistiek Centrum Woensdrecht zijn onderdelen van alle wapensystemen van de luchtmacht opgeslagen.
Worden onderdelen van de bijvoorbeeld de F-16 of Apache vanuit Woensdrecht ook geëxporteerd naar andere landen, waaronder bijvoorbeeld Israël?
Nee. Onderdelen van andere wapensystemen zijn in eigendom van het Ministerie van Defensie en worden alleen voor de eigen Nederlandse toestellen aangewend.
Wordt Woensdrecht ook gebruikt voor het onderhoud van F-16 of Apache toestellen van andere landen, waaronder bijvoorbeeld Israël?
Nee, er vindt, buiten gezamenlijk onderhoud met België aan NH90-helikopters, op Woensdrecht geen onderhoud plaats aan systemen van andere landen.
Kunt u aangeven of Israël gebruik maakt van het motorenonderhoud van de F-35 dat in Woensdrecht plaatsvindt? Wanneer maakte Israël hier voor het laatst gebruik van?6
Voor wat betreft het onderhoud dat in Nederland plaatsvindt in de motoronderhoudsfaciliteit verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen van 19 december 2023 (Kamerstuk 2023Z19578). Daar wil ik aan toevoegen dat er geen onderhoud aan Israëlische F-35-toestellen plaatsvindt in Nederland.
Het verbeteren van het bedrijfsklimaat in de defensiesector |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nu westerse overheden weer geld uitgeven aan defensie, stromen de opdrachten bij Thales binnen»- uit het NRC Handelsblad van 23 en 24 maart 2024?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de constatering uit het genoemde artikel dat «Nederlandse banken nog steeds niet willen investeren [in de defensiesector]», gezien de taboesfeer waarin deze zich klaarblijkelijk nog bevindt?
Er zijn bij ons casussen bekend waarin banken geen financiering hebben willen verstrekken aan bedrijven die actief zijn in de defensie-industrie. De redenen daarvoor lijken niet eenduidig. Voor een deel zien lijkt uitsluiting plaats te vinden op basis van (de wijze waarop invulling wordt gegeven aan) de «Environmental, Social en Governance» («ESG»)-criteria. Anderzijds lijken ook andere factoren een rol te spelen, zoals de onzekerheden in de business case of de transactionele kosten van de financiering vanwege de complexiteit van de casus. De Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Financiën en Defensie zijn in gesprek met diverse banken, pensioenfondsen en andere financiële instellingen over manieren waarop we de financiering van en de investeringen in de defensiesector kunnen verbeteren. In juni 2024 zal uw Kamer worden geïnformeerd over de knelpunten voor financiering van defensie gerelateerde bedrijven en de maatregelen die deze financiering kunnen versterken, waarbij we ook kijken naar de mogelijkheden van een garantiefonds.
Bent u zich bewust van de noodzaak van deze investeringen vanuit banken, gezien de aanzienlijke voortrekkersrol die u speelt met betrekking tot het leveren van werkkapitaal?
Private financiering is noodzakelijk voor de benodigde versnelling in de opschaling van de defensie-industrie. Zoals hierboven genoemd doen de Ministeries van EZK en Defensie op dit moment in gesprek over de knelpunten die spelen bij bedrijven en hoe deze weggenomen kunnen worden. Dit gesprek voeren we met banken, investeerders en pensioenfondsen op om met ons te kijken hoe zij hun investeringen in de defensiesector kunnen intensiveren gezien het maatschappelijke belang.
Deelt u de mening dat het frappant is dat na twee jaar oorlog op het Europese continent dit klimaat nog altijd de pijnlijke realiteit is voor defensieproducenten in Nederland en kunt u over uw antwoord uitweiden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om de kritieke situatie op korte termijn te verbeteren?
Zoals gezegd, vindt op dit moment overleg plaats tussen defensiebedrijven, pensioenfondsen, banken en overheid om te bezien welke knelpunten er zijn in de financiering van de defensie-industrie. Het kabinet hecht belang aan het zorgvuldig identificeren van deze knelpunten, om vast te kunnen stellen welke oplossingen het meest bijdragen aan het voorkomen van de knelpunten.
Om die knelpunten vervolgens op te lossen zet het kabinet in op samenwerking tussen publieke en private partijen. Het is van belang dat defensiebedrijven en de brancheorganisaties, maar ook vermogensbeheerders, banken en pensioenfondsen samen met de overheid tot oplossingsrichtingen komen. Dit moet het makkelijker maken voor huidige defensiebedrijven en nieuwe toetreders om een bijdrage te leveren aan de benodigde defensiecapaciteiten. Uw Kamer is op 28 maart jl. geïnformeerd2 over de samenwerking met de genoemde partijen.
Ziet u bijvoorbeeld heil in het op zeer korte termijn toepassen van rentekortingen, opdat de bancaire sector gestimuleerd wordt in het aangaan van investeringen en kunt u uw antwoord verder toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reflecteert u op het expliciete beleid van pensioenfondsen in het algemeen, en specifiek van Nederlands grootste pensioenfonds ABP, om nog altijd niet in de wapenindustrie te willen investeren?
Meerdere pensioenfondsen zijn terughoudend met beleggingen in de defensie-industrie. Dit geldt echter niet voor het ABP dat al sinds meerdere jaren voor enkele honderden miljoenen euro’s in de defensie-industrie belegt.3 Pensioenfondsen passen bij hun beleggingen internationale standaarden en richtlijnen toe, zoals de OESO-richtlijnen, de UN Global Compact en de Guiding Principles. Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van het bestuur van een pensioenfonds om in het beleggingsbeleid afwegingen te maken tussen rendement, risico, kosten en duurzaamheid. Veel pensioenfondsen sluiten ondernemingen uit die betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens.
Defensie en EZK zetten hun gesprekken voort met pensioenfondsen om samen te zoeken naar oplossingsrichtingen om meer te investeren in de defensie-industrie.
Hoe bent u voornemens om het in het artikel geschetste beeld dat het bedrijfsklimaat voor (potentiële) defensie-ondernemers in Nederland sterk ontmoedigd wordt door allerhande overregulering en oneerlijke concurrentie, te verbeteren?
Het kabinet zet zich in voor een gelijker speelveld op de Europese defensiemarkt. Voor de Nederlandse defensie-industrie, die veelal toeleverancier is van producenten van eindproducten, is eerlijke toegang tot markten en toeleveringsketens van groot belang. Het artikel refereert in het bijzonder aan exportregelgeving. Ten aanzien van wapenexportcontrole is een convergentie van beleid binnen de EU noodzakelijk om een gelijk speelveld te creëren. Zoals uw Kamer is geïnformeerd4, is het kabinet daarom voornemens om toe te treden tot het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein. Door toetreding tot dit verdrag wordt het Europese wapenexport beleid eenduidiger toegepast en krijgen Nederlandse defensiebedrijven een meer gelijkwaardige positie in defensieprojecten.
Hoe reflecteert u op het geschetste beeld dat de in Nederland bestaande defensiesector nu vooral «relatief ongevaarlijke [defensie] systemen» waagt te produceren, omwille van de huidige reguleringen?
Nederland heeft sinds begin deze eeuw5 geen nationale munitieproducerende industrie meer, noch voor de Battle Decisive Muntions(BDM), noch voor non-BDM. Daarom verwerft Defensie de complexere BDM, zoals luchtverdedigings-raketten of precision guided munitions, batchgewijs met separate opdrachten veelal gefaciliteerd via het FMS-proces in de Verenigde Staten of in andere BDM-producerende landen via government-to-government aankopen.6 Om extra inkoop hiervan te versnellen moet opdracht worden gegeven, bij voorkeur door gebruik te maken van vraagbundeling en in Europa.
Deelt u de mening dat dit voorbijgaat aan de urgente behoefte om de strijdkrachten te kunnen voorzien van voldoende capaciteiten over het gehele defensiescala?
De in vraag 10 geformuleerde mening delen wij niet.
In de veranderende veiligheidscontext kan geen enkel Europees land geheel zelfstandig voor zijn eigen veiligheid zorgen. Het kabinet wil daarom samen met Europese partners strategische afhankelijkheden verminderen, en met vertrouwde partners een voortrekkersrol spelen in gemeenschappelijke verwerving. Om de productiecapaciteit op te schalen en de leveringszekerheid te vergroten is samenwerking met de Nederlandse en Europese Defensie industrie noodzakelijk. De weerbaarheid en het voortzettingsvermogen van de toeleveranciersketens zijn daarbij cruciaal.
Het kabinet zet in op samenwerking met onze NAVO-bondgenoten en Europese partners om de productie van defensiematerieel te stimuleren. Vraagbundeling draagt bij aan het vergroten van deze productiecapaciteit, omdat dit producenten de benodigde zekerheid op afname van grote hoeveelheden biedt. Dit is recent en in lijn met motie-Dassen over meer gezamenlijke Europese inkoop van munitie (Kamerstuk 36 124, nr. 20) gebeurd door Roemenië, Spanje, Duitsland en Nederland, onder coördinatie van de NAVO Supply and Procurement Agency (NSPA).
Nederland heeft de ambitie om een substantiële inhoudelijk bijdrage te leveren aan internationale materieelsamenwerking, om zo een geloofwaardige partner te zijn. De inzet is onder andere gericht op het verstevigen van Nederlandse industriële sterktes.
In het algemeen onderscheidt het Nederlandse bedrijfsleven zich door innovatieve toepassingen en «high tech»-oplossingen. Dit zijn capaciteiten die we met het oog op de nationale veiligheid moeten koesteren, onder meer omdat ze kunnen zorgen voor operationeel voordeel voor de Nederlandse krijgsmacht. Het kabinet blijft inzetten op de versterking, bescherming en internationale positionering van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis.
Nederland heeft wel een zelfscheppende industrie bij de marinebouw van bovenwaterschepen en bij de radar- en sensortechnologie. Om die positie te versterken zet het kabinet in op de sectoragenda voor de Maritieme Maakindustrie (MMI), waarover uw Kamer onlangs is geïnformeerd, en met het industriebeleid van het «industrieversterkend aankopen» bij de bouw van marineschepen. Hiermee versterken we de Europese strategische autonomie7, 8.
Het kabinet informeert uw Kamer voor de zomer over de invulling en uitvoering van andere aanvullende maatregelen om de productie- en leveringszekerheid te versterken, zowel voor de continue steun aan Oekraïne als voor het vergroten van de slagkracht en het voortzettingsvermogen van onze eigen krijgsmacht.
Ziet u voor Nederland een toekomst weggelegd waarin de lokale productie van wapensystemen weer een voorname rol zal gaan spelen en kunt u over uw antwoord uitweiden?
Zie antwoord vraag 10.
Welk toekomstperspectief kunt u schetsen voor ondernemers in de defensiesector betreffende de huidige mate van overheidsregulering?
Specifiek op het gebied van defensie werkt het kabinet op dit moment aan een sectoraal wetsvoorstel voor de defensie-industrie. In dit wetsvoorstel wordt een sectorale investeringstoets en een veiligheidsverklaring opgenomen die bijdragen aan het versterken, beschermen en beter internationaal positioneren van de Nederlandse defensie-industrie. De wet zal in het voorjaar in internetconsultatie gaan.
Op 18 augustus 2023 is de voortgangsrapportage van het Programma vermindering regeldruk ondernemers naar uw Kamer gestuurd.9 Hierin wordt gerapporteerd over de voortgang van verschillende instrumenten die worden ingezet om regeldruk aan te pakken. De resultaten laten vooral generieke knelpunten zien, die voor een belangrijk deel worden veroorzaakt door werkgeversverplichtingen. Het kabinet bekijkt op welke wijze de geïnventariseerde knelpunten en regeldrukkosten kunnen worden aangepakt. Daarnaast is een website ontwikkeld (regeldrukmonitor.nl) die inzage biedt in de ontwikkeling van de regeldrukkosten als gevolg van nieuwe wet- en regelgeving en in de voortgang van het Rijksbrede regeldrukprogramma.
Daarnaast heeft de Minister van EZK op 19 januari 2024 de voortgangsrapportage over de Strategische agenda Ondernemingsklimaat aan uw Kamer gestuurd.10 Daarin heeft het kabinet gemeld dat zij blijft inzetten op versterking van de Europese interne markt. De interne markt van de EU biedt namelijk de schaalvoordelen, economische macht en geopolitieke kracht om ook de Nederlandse belangen het beste te kunnen dienen. Bij een sterke interne markt hoort een gelijk speelveld voor zowel bedrijven in Nederland als in de rest van de EU, waar barrières zoveel mogelijk worden voorkomen en bedrijven gelijke kansen hebben om internationaal te ondernemen. Het kabinet zet zich ook in voor een gelijk speelveld op de Europese defensiemarkt. De recent gepresenteerde Europese Defensie-industriestrategie (EDIS) en het Europees Defensie-investeringsprogramma moeten leiden tot het Europeaniseren van defensietoeleveringsketens. Door meer competitie en een gelijker speelveld hebben Nederlandse (mkb-)bedrijven meer kans om toe te treden tot een toeleveringsketen van Europese Original Equipment Manufacturers (OEMs). Nederland zet zich in de onderhandelingen over EDIP in voor grensoverschrijdende industriële samenwerking en verbeterde toegang tot toeleveringsketens, zoals ook verwoord in het BNC-fiche over EDIS en EDIP.11
Het bericht 'Slovakia’s president warns Robert Fico is testing ‘limits of democracy'' |
|
Thom van Campen (VVD), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Slovakia’s president warns Robert Fico is testing «limits of democracy»» van The Financial Times?1
Ja.
Bent u het met deze leden eens dat democratische waarden en het goed functioneren van de rechtsstaten van alle lidstaten van belang zijn voor het functioneren van de Europese Unie (EU)?
Ja.
Deelt u de opvatting van deze leden dat lidstaten niet alleen bij toetreding aan de vereisten voor de rechtsstaat moeten voldoen, maar ook als zij officieel lid zijn van de EU? Zo ja, hoe worden huidige lidstaten getoetst in mate van rechtsstatelijkheid en hoe pleit u in Europees verband voor het bevorderen en waarborgen van deze rechtsstatelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Europese Unie (EU) heeft meerdere instrumenten tot haar beschikking om rechtsstatelijke problemen in de Unie te adresseren.2 Zo worden rechtsstatelijke ontwikkelingen structureel door de Europese Commissie (Commissie) gemonitord in het kader van haar jaarlijkse rechtsstaatrapport.3 Daar waar lidstaten de rechtsstatelijke beginselen die in de Verdragen zijn neergelegd, schenden, kan de Commissie handhavend optreden. De Commissie kan bijvoorbeeld een inbreukprocedure starten. Als de schendingen van de beginselen van de rechtsstaat het financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie serieus dreigen aan te tasten, kan de MFK-rechtsstaatverordening worden ingezet, zoals eind 2022 is gebeurd tegen Hongarije. Het kabinet steunt de Commissie in haar rol als hoedster van de Verdragen en blijft de Commissie oproepen deze daadkrachtig en consequent te vervullen om toe te zien op de naleving van de beginselen van de rechtsstaat in de EU.
Bent u in dit licht bekend met de recente uitspraken van de aftredende Slowaakse president waarin wordt gesteld dat de premier «de grenzen van de democratie aan het testen is»? Hoe beoordeelt u de uitspraken van de aftredend Slowaakse president?
Ik ben bekend met de uitspraken van de Slowaakse president. Het is niet aan mij om de woorden van een staatshoofd van een ander land te becommentariëren.
Hoe kijkt u naar deze recente ontwikkelingen in Slowakije? Welke specifieke ontwikkelingen in Slowakije verslechteren de Slowaakse rechtsstaat? Hoe kijkt u specifiek naar het sluiten van het bureau van een speciaal openbaar aanklager, opgericht om onderzoek te doen naar corruptiezaken?
Het kabinet volgt de rechtsstaatontwikkelingen in Slowakije nauwgezet. Datzelfde geldt voor de Commissie. Het is nu primair aan de Commissie om, in haar rol als hoedster van de Verdragen, te beoordelen of Slowakije de rechtsstatelijke beginselen die in de Verdragen zijn neergelegd schendt en hier indien nodig tegen op te treden. Nederland blijft het belang benadrukken van de volledige en adequate toepassing van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium.
Wat zijn de eventuele potentiële risico’s voor ongewenste beïnvloeding van buiten de EU in Slowakije? Hoe kijkt u in dat licht ook naar de pro-Russische uitspraken van de nieuwe Slowaakse premier Fico?
Ongewenste buitenlandse inmenging gaat in tegen de fundamenten van een democratische rechtsorde en open samenleving, waarop de EU is gestoeld. Het is van belang dat de EU eensgezind is ten aanzien van de steun aan Oekraïne en de aanpak van Rusland. Uitspraken die de Russische verantwoordelijkheid voor de oorlog in Oekraïne in twijfel trekken zijn schadelijk. Het kabinet draagt deze boodschap in zowel EU- als bilateraal verband steevast uit.
Hoe verhoudt de positie van Slowakije zich op dit moment tot andere lidstaten in de Europese Raad? Ziet u risico’s dat het Slowaaks leiderschap zich in navolging van Hongarije ontwikkelt tot verstorende factor in de EU? Ziet u in de opstelling van Slowakije een verslechtering in de betrekkingen met andere lidstaten, in het bijzonder met Nederland? Zo ja, wat zijn de stappen die u onderneemt zowel bilateraal, alsmede met andere lidstaten, om te voorkomen dat Slowakije dezelfde rol in de Unie zal innemen als Hongarije en eerder Polen? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft zich inzetten voor EU-eenheid. Slowakije steunt tot nu toe altijd belangrijke EU-besluitvorming, bijvoorbeeld ten aanzien van steun aan Oekraïne.
Hoe zorgt u er in Europees verband voor dat er een vinger aan de pols gehouden gaat worden met betrekking tot Slowakije, zodat voorkomen wordt dat aldaar de rechtsstaat verslechtert en de ongewenste invloed van Rusland toeneemt?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3. Het kabinet blijft het belang benadrukken van de volledige en adequate toepassing van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium.
Bent u het met deze leden eens dat hiervoor aandacht gevraagd dient te worden bij de andere lidstaten, in de Raad en bij de verantwoordelijk Europese Commissarissen en instituties voor rechtsstatelijkheid en voor democratie? Zo ja, welke stappen gaat u hierbij ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin blijft Nederland met de Commissie in gesprek over rechtsstatelijke ontwikkelingen in de Unie en benadrukt daarbij het belang van de volledige en adequate toepassing van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.