Het rapport van Amnesty over de situatie van migranten in Libië |
|
Jasper van Dijk (SP), Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het rapport van Amnesty «Libya’s dark web of collusion: abuses against Europe-bound refugees and migrants»?
Ja, graag verwijzen wij u naar de reactie op dit rapport die u op 23 januari jl.1 is toegezonden.
Hoe probeert Nederland te bewerkstelligen dat de detentiecentra voor migranten in Libië gesloten worden? Op welke termijn moet dit doel bereikt zijn?
Zoals in onze eerdere brief2 is toegelicht, dringt Nederland zowel in bilateraal als in multilateraal verband bij de Libische autoriteiten aan op het verbeteren van de opvang, het aanpakken van straffeloosheid en het verkrijgen van toegang voor internationale organisaties tot de detentiecentra in Libië. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld3, zet het kabinet zich samen met de AU, EU en VN in om de situatie in de centra te verbeteren, waaronder het bevorderen van de toegang tot medische zorg en voedselvoorziening.
Het uiteindelijke doel is deze detentiecentra te sluiten en te komen tot alternatieve ontvangst- en transitcentra. Inmiddels heeft dit geleid tot de sluiting van vier detentiecentra. Ook zijn de bouwwerkzaamheden in de open faciliteit van UNHCR in Tripoli hervat. Het zal nog wel enkele maanden duren voor deze operationeel is. Het kabinet blijft hier samen met internationale partners bij de Libische autoriteiten op aandringen, waarbij zij aangetekend dat de Libische autoriteiten daar in beginsel zelf over beslissen.
De afgelopen maanden is duidelijk geworden dat gezamenlijke inspanningen kunnen leiden tot positieve ontwikkelingen. Het is nu zaak om samen met alle partners ervoor te zorgen dat de resultaten van het afgelopen half jaar worden bestendigd en dat hierop wordt voortgebouwd.
Welke vormen van ondersteuning, financieel of materieel, ontvangen de Libische autoriteiten momenteel nog van Nederland of van de Europese Unie ten behoeve van de beheersing van ongeregelde migratie?
In 2017 heeft de EU onder het EUTF programma’s goedgekeurd voor migratiebeheer ter waarde van EUR 90 miljoen en integraal grensbeheer ter waarde van EUR 46,3 miljoen.4 Het eerste programma biedt bescherming en ondersteuning van migranten in en buiten detentiecentra. Het tweede biedt ondersteuning aan de Libische autoriteiten op het gebied van grensbeheer en migratiemanagement. Deze programma’s lopen nog en worden in 2018 mogelijk uitgebreid. Nederland heeft onder het EUTF een bedrag van EUR 10 miljoen beschikbaar gesteld voor de vrijwillige terugkeer van migranten naar hun land van herkomst.
Voor de ondersteuning van de Libische kustwacht verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7 en 8 en naar mijn brief aan uw Kamer van 20 december 2017.5
Denkt u dat van het conditioneel maken van financiële steun aan het actief werken aan het sluiten van detentiecentra een extra impuls kan uitgaan naar de Libische overheid om hiervan meer werk te maken?
De Libische autoriteiten zijn zich bewust van het standpunt van het Nederlandse kabinet, maar ook van het standpunt van de Europese Commissie m.b.t. de situatie van irreguliere migranten in de Libische detentiecentra.6 Gezien de vooruitgang sinds eind 2017 ziet het kabinet momenteel geen reden om verdere ondersteuning aan Libië conditioneel aan deze doelstelling te maken. Ook omdat de Nederlandse ondersteuning primair gericht is op het stabiliseren van Libië via o.a. capaciteitsopbouw van lokale overheden, het bij elkaar brengen van de strijdende partijen in Libië onder leiding van de VN en het faciliteren van veiligheidsdialogen. Het stabiliseren van Libië is essentieel om te voorkomen dat criminele mensensmokkelaars misbruik kunnen maken van de chaotische situatie in Libië.
Welke inspanningen leveren Nederland en Europese partners om de Libische autoriteiten tot een overeenkomst te laten komen met de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR, zodat de status van de UNHCR in Libië versterkt wordt?
In gesprekken met Libische autoriteiten wordt door het kabinet, maar ook door andere Europese partners, bij herhaling het belang van betere samenwerking met UNHCR benadrukt. Daarbij wordt ook aangedrongen op het herzien van het huidige mandaat (d.w.z. een MoU) van UNHCR. Dit heeft er mede toe geleid dat UNHCR momenteel betere toegang heeft tot de detentiecentra, er in toenemende mate in slaagt om vluchtelingen en asielzoekers uit de centra te krijgen en de bouw van een open faciliteit in Tripoli heeft kunnen hervatten. Hoewel deze stappen uiteraard worden verwelkomd, meent het kabinet, samen met een aantal Europese partners, dat het van belang is dat de genoemde ontwikkelingen ook worden geformaliseerd in een vernieuwd MoU.
Hoe kan voorkomen worden dat het Assisted Voluntary Return-programma van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) ertoe leidt dat mensen die recht hebben op bescherming daar geen beroep op kunnen doen en teruggestuurd worden naar een voor hen onveilige situatie?
Vooropgesteld zij dat het hier vrijwillige terugkeer betreft. Indien een persoon, ook in Libië, niet terug wenst te keren naar haar of zijn land van herkomst, kan hij of zij daartoe niet worden gedwongen. Daarnaast is er sprake van intensieve samenwerking tussen IOM en UNHCR. In het geval dat IOM van oordeel is dat er sprake is van mogelijk vluchtelingschap, informeert IOM UNHCR over dergelijke gevallen.
Wat doet u eraan ervoor te zorgen de in het genoemde rapport gedocumenteerde misstanden gepleegd door de Libische kustwacht aangepakt worden?
In lijn met de motie- Verhoeven/Groothuizen heeft het kabinet tijden de Europese Raad in december aangedrongen op een versterking van het monitoringssysteem van de Libische kustwacht.8 Zoals ook vaker met uw Kamer gewisseld in verschillende Algemene Overleggen, wordt in dit kader o.a. binnen de Operatie EUNAVFOR MED Sophia het monitoringsmechanisme versterkt.
Conform het zeerecht gelden specifieke regels met betrekking tot de verplichting voor bepaalde schepen om transponders aan boord te hebben en deze te hebben aanstaan. Deze regels gelden ook voor de Libische kustwacht. Het kabinet beschikt niet over informatie waaruit zou blijken dat de Libische kustwacht deze verplichting niet nakomt.
Welke inspanningen is Nederland bereid te doen om, in lijn met de motie-Verhoeven/Groothuizen, te bewerkstelligen dat de Libische kustwacht transponders aanzet zodat hun schepen gemonitord kunnen worden, en te komen tot onderzoek naar incidenten?1
Zie antwoord vraag 7.
Een tekort schietende capaciteit van het stroomnetwerk in Groningen en Drenthe om de geplande zonneparken te faciliteren |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Tennet en Enexis een ondercapaciteit van het Zuid-Gronings en Noord-Drenths stroomnetwerk constateren?1
Ja.
Klopt de constatering van de twee stroomnetbeheerders? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, constateert u dat er afdoende capaciteit is?
De netbeheerders hebben de wettelijke taak om te zorgen dat zonneparken tijdig kunnen worden aangesloten op het elektriciteitsnet. Dit doen zij waar mogelijk toekomstgericht, zonder daarbij desinvesteringen te doen. Dit met het oog op de betaalbaarheid van de energievoorziening.
In het gebied waar het hier over gaat, de omgeving van Groningen en Noord-Drenthe, loopt het elektriciteitsnet tegen zijn grenzen aan. Dat heeft drie oorzaken. Allereerst is het gebied relatief dun bevolkt, zonder grote energievragers. Daardoor is de capaciteit van het net bescheiden en passend bij de huidige situatie. De tweede oorzaak is dat de grondprijzen hier vrij laag zijn en projectontwikkelaars hier extra kansen zien voor het plaatsen van grootschalige zonneparken. De derde oorzaak is dat provincies en gemeenten in dit gebied een actief beleid voeren voor vestiging van zonneparken, waardoor in relatief korte tijd de hoeveelheid aan te sluiten zonneparken snel toeneemt.
Deelt u de stelling van de netbeheerders dat een Rijksstructuurvisie voor zonne-energie nuttig is om dergelijke tekorten in netwerken te voorzien en in de toekomst te kunnen voorkomen?
De behoefte aan uitbreiding van de netcapaciteit hangt nauw samen met de ruimtelijke inpassing van nieuwe opwekinstallaties zoals zonneparken. De hoeveelheid zonneparken en de locatie waar ze worden aangesloten op het net bepalen de behoefte aan extra netcapaciteit. De mogelijkheid om zonneparken en netuitbreiding ruimtelijk in te passen speelt hierbij een belangrijke rol, evenals kostenefficiëntie. Deze vraagstukken zijn een belangrijk gespreksonderwerp aan de Klimaattafels, en specifiek aan de Elektriciteitstafel, waar ook decentrale overheden en netbeheerders aanzitten. Dit vraagt een integrale aanpak. Ik zal het belang van voldoende netcapaciteit voor duurzaam opgewekte elektriciteit benadrukken.
Is er naar uw oordeel aanleiding om op korte termijn maatregelen te treffen in overleg met de netbeheerders om te waarborgen dat de opwekking van zonne-energie niet stagneert? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Voor de korte termijn zullen de betrokken overheden, netbeheerders en de sector in overleg een praktische oplossing moeten zoeken. Het vergroten van de netcapaciteit kost tijd, omdat ruimte gevonden moet worden voor stations en voor nieuwe verbindingen met bijbehorende ruimtelijke vergunningprocedures. In de systematiek van de Omgevingswet moet de nationale omgevingsvisie (NOVI) bijdragen aan de ruimtelijke inpassing van de energietransitie. De NOVI wordt parallel aan het Klimaatakkoord voorbereid. Ik zal hierbij de afspraken in het Klimaatakkoord over de uitbreiding van netcapaciteit betrekken.
Het bericht dat consumenten opzegkosten moeten betalen voor het opzeggen van een schadeverzekering |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Betalen om op te zeggen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat als consumenten die van plan zijn hun schadeverzekering op te zeggen dat niet doen vanwege opzegkosten, dit de marktwerking in deze sector belemmert? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het onverwachts in rekening brengen van opzegkosten kan een drempel opwerpen voor consumenten om over te stappen naar een andere verzekeraar. Opzegkosten mogen alleen in rekening worden gebracht als dit op voorhand duidelijk is gemaakt. Voor goede marktwerking is het belangrijk dat consumenten op basis van volledige informatie de juiste afweging voor een bepaalde verzekering kunnen maken.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Consumentenbond blijkt dat verzekeraars drempels opwerpen voor het opzeggen van schadeverzekeringen? Zo nee, waarom niet?
In de Wet op het financieel toezicht (Wft) zijn regels ten aanzien van informatieverstrekking opgenomen. Een consument dient precontractueel op de hoogte te worden gesteld van de kosten en voorwaarden van het betreffende product – zowel het termijnbedrag als de eenmalige kosten. De informatie moet correct, duidelijk en niet misleidend zijn, dat betekent dat er ook geen kosten verborgen mogen worden. De AFM houdt hierop toezicht.
Het Verbond van Verzekeraars (het Verbond) heeft aangegeven dat het overgrote deel van de verzekeraars geen opzegkosten (meer) in rekening brengt. In de Geldgids van de Consumentenbond van april/mei 2018 zijn de meeste genoemde verzekeringen afgesloten via een gevolmachtigd agent. Gevolmachtigde agenten kunnen kosten in rekening brengen voor hun diensten, zoals opzegkosten. Gevolmachtigde agenten dienen ook precontractueel alle voor de consument relevante informatie te geven zodat de consument bewust kan kiezen. De Nederlandse Vereniging van Gevolmachtigde Assurantiebedrijven (NVGA) heeft aangegeven opnieuw het belang van duidelijke en transparante communicatie met de consument in de precontractuele fase bij de gevolmachtigde agenten onder de aandacht te brengen. Het Verbond heeft aangegeven dat in overleg met verzekeraars zal worden bezien hoe de Gedragscode geïnformeerde verlenging en contractstermijnen particuliere schade- en inkomensverzekeringen (gedragscode) op het gebied van opzegkosten kan worden aangescherpt.
Deelt u de mening dat uit het bestaan van die drempels blijkt dat de zelfregulering middels een gedragscode niet heeft gewerkt? Zo nee, waarom niet?
In de gedragscode wordt aangesloten bij de Wet Van Dam (Staatsblad 2010, 789). In deze wet, die geen betrekking heeft op verzekeraars, zijn geen bepalingen opgenomen over opzegkosten. De Wet Van Dam zorgt ervoor dat consumenten een stilzwijgend verlengd contract elke maand mogen opzeggen en de opzegtermijn niet meer mag zijn dan een maand. Dit is ook geborgd in de gedragscode. Hierin is opgenomen dat indien de verzekering na de looptijd van een jaar wordt verlengd, de verzekeringnemer het recht heeft de overeenkomst op elk gewenst moment op te zeggen met een opzegtermijn van een maand. Het Verbond heeft aangegeven dat de gedragscode – die op naleving wordt gecontroleerd door de onafhankelijke Stichting Toetsing Verzekeraars – door verzekeraars goed wordt nageleefd.
Wat het in rekening brengen van de opzegkosten betreft, heeft het Verbond aangegeven dat in overleg met verzekeraars zal worden bezien hoe de gedragscode op het gebied van opzegkosten kan worden aangescherpt. Ik vind het een goede zaak dat verzekeraars hiermee aan de slag gaan. Mede gelet hierop zie ik geen aanleiding verzekeraars onder de Wet Van Dam te brengen. Ik houd de ontwikkelingen in de gaten.
Deelt u de mening dat nu gebleken is dat verzekeraars ondanks hun eigen gedragscode toch drempels opwerpen om schadeverzekeringen op te zeggen, zij alsnog onder de reikwijdte van de Wet van Dam moeten komen te vallen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kan het opnemen van opzegkosten in de algemene voorwaarden van een schadeverzekering als een onredelijk bezwarend geding worden geduid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een beding dat is opgenomen in de algemene voorwaarden kan onredelijk bezwarend zijn als dat de consument verplicht een geldsom te betalen zonder dat de consument tekortschiet in de nakoming van zijn verbintenis, tenzij het gaat om een redelijke vergoeding voor door de verzekeraar wegens de opzegging geleden verlies of gederfde winst (artikel 237, onderdeel i, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Een dergelijk beding wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. De verzekeraar kan dit vermoeden weerleggen. Onredelijke bedingen zijn vernietigbaar (artikel 233, onderdeel a, van Boek 6 BW). De consument is er dan niet aan gebonden. Of het beding onredelijk bezwarend is, hangt af van de feiten en omstandigheden van het concrete geval.
Het bericht dat de politie tips niet kan gebruiken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Technische problemen tipformulier politie.nl»?1
Ja.
Bevat het bericht feitelijke onjuistheden met betrekking tot de twee genoemde specifieke gevallen? Zo ja, welke dan?
De politie heeft laten weten dat geen sprake is van technische problemen met het verzenden en ontvangen van bijlagen via politie.nl. Nadat een tipgever een tipformulier heeft ingevuld en daaraan eventueel een bijlage heeft toegevoegd, worden deze bestanden met een beveiliging verzonden. Een medewerker van de politie downloadt dit formulier vervolgens volgens een vastgelegd protocol.
In het genoemde geval heeft een medewerker het downloadprotocol niet gevolgd en verzocht om het formulier te mailen. Het is onjuist dat het bestand niet kon worden geopend.
Staan de in het bericht genoemde gevallen van problemen met het tipformulier op zichzelf of komt het vaker voor dat tips of bijlagen daarbij de politie niet bereiken of niet geopend kunnen worden? Zo ja, wat is de omvang van deze problemen? Zo nee, hoe verklaart u dan dat de genoemde gevallen uniek zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoelang spelen deze problemen al of hebben ze gespeeld? Wat is er eerder gedaan om deze problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn deze problemen nu opgelost? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat er door technische problemen waardevolle informatie de politie niet heeft bereikt? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit betreurenswaardig is en zo ja, waarom? Zo nee, kunt u dan garanderen dat er geen waardevolle informatie verloren is gegaan en hoe dan?
De politie heeft laten weten dat het informatiesysteem zodanig is opgezet dat het niet mogelijk is dat bestanden niet aankomen of verloren gaan. De bestanden staan op een beschermde server, vanwaar elk bestand kan worden geopend.
Hoewel de politie geen indicatie heeft dat het downloadprotocol breder dan in dit individuele geval niet wordt gevolgd, zal nogmaals aandacht worden gevraagd voor de afgesproken en gedocumenteerde werkafspraken hierover.
Kan de politie iets doen om de informatie uit bijlagen bij anonieme tips die niet aankomen of geopend kunnen worden, alsnog te achterhalen? Zo ja, wat dan? Zo nee, hoe oordeelt u hier zelf over?
Zie antwoord vraag 6.
De drang naar groei binnen de luchtvaartsector |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de gunning van de bouw van de nieuwe pier van Schiphol?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Chief Operations Officer van Royal Schiphol Group dat zij hiermee «de luchtvaartmaatschappijen en de passagiers op de meest efficiënte wijze (kunnen) voorzien van additionele capaciteit»? Over welke additionele capaciteit wordt hier gesproken?
Het betreft hier de operationele capaciteit op Schiphol waarvoor Schiphol verantwoordelijk is. Ik vind het een goede zaak dat Schiphol investeert in het vergroten van haar operationele capaciteit, omdat dit bijdraagt aan mijn ambitie dat Schiphol wat betreft veiligheid, kwaliteit en duurzaamheid tot de wereldtop blijft horen en tegelijkertijd internationaal concurrerend blijft.
Deelt u de mening dat met het bouwen voor additionele capaciteit wordt geanticipeerd op een verdere groei van het aantal vliegbewegingen en/of passagiers? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Er zijn op dit moment reeds operationele knelpunten waardoor investeringen nodig zijn. Daarom heeft de staat als aandeelhouder de investering de A-pier en terminal in 2016 goedgekeurd. Daarnaast vind ik het van belang dat Schiphol met het vergroten van haar operationele capaciteit anticipeert op toekomstige ontwikkelingen. Nu het plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar nagenoeg bereikt is, zal het inzetten van grotere toestellen en een hogere bezettingsgraad zorgen voor verdere passagiersgroei op Schiphol. Ik wil daarbij benadrukken dat het nieuwe normen- en handhavingstelsel Schiphol een plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar bevat tot en met 2020. Schiphol heeft meermaals aangegeven deze afspraak te zullen respecteren. Na 2020 is verdere groei mogelijk via de 50/50 verdelingsregel voor de milieuwinst. Schiphol kan overigens alleen groeien als dit aantoonbaar veilig kan.
Hoe verhoudt dit zich tot het dringende advies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid om pas na de herindeling van het luchtruim te spreken over de vraag of eventuele groei mogelijk is?
Ik neem de aanbevelingen van de OVV serieus. Daarvoor verwijs ik u ook naar mijn reactie op de brief die de OVV op 25 april jl. heeft gestuurd over de opvolging van de aanbevelingen die de OVV heeft gedaan. Het ministerie zal de implementatie van alle aanbevelingen evalueren voordat kan worden besloten over groei van Schiphol. Schiphol kan zoals eerder aangegeven alleen groeien als dit aantoonbaar veilig kan.
Op welke wijze zullen afspraken met betrekking tot de vliegroutes bij Lelystad Airport worden gehandhaafd? Welke (al dan niet juridische) mogelijkheden hebben omwonenden om bezwaar te maken tegen het niet naleven van de afspraken?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 11 april jl. heb gemeld geldt dat de eis die aan vluchten van en naar Lelystad wordt gesteld, dat de vliegtuigen de route nauwkeurig kunnen vliegen. Dat betekent in dit geval met een marge van 1 zeemijl, oftewel 1.852 meter, links en rechts van de routelijn. Dit geldt voor de routes in het B+ gebied en voor de aansluitende vertrekroutes naar het internationale netwerk.
Daarnaast ben ik voornemens om met de ILT, die belast is met de handhaving, voor Lelystad Airport een beleidsregel te maken met daarin opgenomen de vlieghoogtes tot waarop de vertrekprocedures door de inspectie gehandhaafd zullen worden. Dit gaat specifiek over het gebied van nadering en vertrek. Een dergelijke beleidsregel is ook opgesteld voor de luchthavens Eelde, Maastricht en Rotterdam.
Deelt u de mening dat het openhouden van de mogelijkheid om van de afgesproken routes af te wijken om vlotte doorstroming te blijven garanderen2 in feite de weg volledig open zet om de afspraken hierover te doorbreken? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Er zal alleen van de routes afgeweken worden als daar echt noodzaak toe is, bijvoorbeeld wanneer de vliegveiligheid in het geding is, met bovendien in de regel positieve effecten voor de omgeving omdat er dan sneller doorgestegen kan worden en/of over kortere afstand gevlogen wordt. Om hier inzicht in te verkrijgen zal ik na opening van de luchthaven monitoren hoeveel en op welke hoogtes er daadwerkelijk in de praktijk wordt gevlogen op de aansluitroutes.
Hoe kunt u garanderen dat de afspraak dat Natura 2000-gebieden minimaal op 3000 voet worden overvlogen wordt nageleefd? Hoe wordt dit gehandhaafd en op welke manier kan worden ingegrepen bij het niet naleven van deze afspraak?
De hoogtes die aangegeven zijn op de lokale vertrek- en naderingsroutes en tijdelijke aansluitroutes zijn minimale vlieghoogtes die te allen tijde veilig gevlogen kunnen worden. Daarbij is het uitgangspunt van minimaal 3.000 voet gerespecteerd. In de praktijk zal vaak sneller doorgestegen worden. Dat betekent dat daar waar in het ontwerp over Natura2000-gebieden gevlogen wordt, er sprake van een hoogst uitzonderlijke situatie moet zijn, waarin bijvoorbeeld vliegveiligheid aan de orde is, mocht daar lager dan 3.000 voet gevlogen worden.
Hoe zal de inhoudelijke beoordeling van de milieueffectrapportage (mer) Lelystad worden vormgegeven, nadat het advies van de commissie mer is ontvangen? Op welke wijze gaat u hierbij om met uw dubbele rol als initiatiefnemer en tevens bevoegd gezag, aangezien zowel de directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken als de directeur-generaal Milieu en Internationaal onder uw verantwoordelijkheid vallen?
De regelgeving vereist dat het bevoegd gezag in ieder geval zorgt voor een passende scheiding tussen conflicterende functies bij de ambtelijke voorbereiding van het besluit. Hieraan is voldaan en daarmee is de objectiviteit van het bevoegd gezag geborgd.
In de aanbiedingsbrief aan uw Kamer van het advies van de Commissie voor de m.e.r.3 heb ik aangegeven op welke wijze ik de aanbevelingen in het advies van de commissie zal invullen. In mijn rol als Bevoegd Gezag heb ik de Commissie voor de m.e.r. om advies gevraagd en vanuit deze rol heb ik het advies en de aanbevelingen van de Commissie gewogen.
Op welke wijze zult u de nieuwe inzichten op het gebied van de grote klimaateffecten van de luchtvaart meenemen in de beoordeling van dan wel de besluitvorming op basis van de milieueffectrapportage?
Het MER 2014 en de MER-actualisatie richten zich op zowel de lokale effecten als de omgevingseffecten van Lelystad Airport als het effect van Lelystad Airport op het klimaat. Deze zijn onderzocht en in beeld gebracht. Het vraagstuk van de grote klimaateffecten van de luchtvaart wordt op verschillende niveaus opgepakt. Internationaal zet Nederland bijvoorbeeld in op een effectieve start van een mondiaal offsetsysteem (CORSIA). Ook worden klimaateffecten opgepakt in het EU-ETS systeem en in het kader van de voorbereiding van de nieuwe Luchtvaartnota 2020–2040.
Op welke wijze zult u de resultaten van het aanvullende onderzoek naar het risico van vogeltrek voor het luchtverkeer van en naar Lelystad onder de 1.800 meter meenemen in de beoordeling van dan wel de besluitvorming op basis van de milieueffectrapportage?
Momenteel wordt samen met de provincie Flevoland en de luchthaven invulling gegeven aan een monitoringsprogramma van de vogelbewegingen in de omgeving van de luchthaven. In het kader van het MER 2014 is reeds het risico onderzocht van vogels in een cirkel van 5 km rond de luchthaven tot een hoogte van 300 m. Voor de MER-actualisatie zijn vogelaanvaringsrisico’s in beeld gebracht voor de tijdelijke aansluitroutes op een hoogte van 1.800 m tot 3.000 m. Omdat langere tijd op hoogtes onder de 1.800 meter wordt gevlogen, langer dan bij andere luchthavens, achtte ik het noodzakelijk om in dit kader na te gaan of ook vogeltrek in dit monitoringsprogramma moet worden meegenomen. Hiertoe wordt momenteel het risico van vogelaanvaringen met trekvogels in beeld gebracht voor de vliegroutes onder de 1.800 meter.
Indien dit onderzoek hiervoor aanleiding geeft zal vogeltrek worden meegenomen in de monitoring en onderdeel zijn van de evaluatie bij 7.000 vliegbewegingen.
Ik verwacht het onderzoek voor het plenair debat over Schiphol en Lelystad Airport aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
Kunt u toelichten waarom, volgens het Luchthavenbesluit, nieuwe gevallen van gebruik of bestemming die een sterk vogelaantrekkende werking hebben verboden zijn, maar nieuwe activiteiten zoals het uitbreiden van een luchthaven in een gebied dat van zichzelf al een vogelaantrekkende werking heeft, wel zouden zijn toegestaan?
Bij de beperking voor bestemmingen met een vogel aantrekkende werking in het Luchthavenbesluit gaat het om nieuwe bestemmingen waarvan aangenomen is dat zonder aanvullende maatregelen deze ruimtelijke ontwikkeling een verhoogde kans op vogelaanvaringen met zich mee kan brengen. Daarmee is de vliegveiligheid in het geding. Als aangetoond kan worden dat dit niet het geval is dan kan de nieuwe bestemming alsnog worden ontwikkeld. De luchthaven ligt er al en is niet nieuw. Ook zonder uitbreiding zou rondom dit veld een beperking voor nieuwe vogel aantrekkende bestemmingen zijn ingesteld conform het Besluit Burgerluchthavens de Regeling (Staatsblad 412, dd. 30-9-2009).
Daarnaast is bij de afweging in 2015 over de uitbreiding van de luchthaven in het kader van het Luchthavenbesluit meegewogen dat de luchthaven niet direct in een gebied met een vogel aantrekkende werking is gelegen. Wel zijn er gebieden in de omgeving met verhoogde vogelconcentraties. Om deze reden is in het Luchthavenbesluit vastgelegd de vogelpopulaties en foerageerpatronen in de omgeving van de luchthaven goed te monitoren.
Welke consequenties heeft het feit dat de uitbreiding van Lelystad Airport valt onder de Crisis- en Herstelwet op de wijziging van het Luchthavenbesluit Lelystad en het proces daaromheen?
In mijn brief van 10 april 20184 heb ik in antwoord op vragen van uw Kamer aangegeven dat het vastleggen van de gebruiksmogelijkheden van Lelystad Airport één van de in bijlage II van de Crisis- en Herstelwet genoemde projecten is. Ik heb toegelicht welke gevolgen dit heeft voor de milieueffectrapportage. Voor aangewezen projecten die onder de Crisis- en Herstelwet vallen gelden bovendien een aantal van de Algemene wet bestuursrecht afwijkende bepalingen met betrekking tot het beroep bij de bestuursrechter. Omdat tegen het Luchthavenbesluit geen beroep bij de bestuursrechter mogelijk is (op grond van artikel 1 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht), heeft de Crisis- en Herstelwet verder geen gevolgen voor het Luchthavenbesluit. Tegen het Luchthavenbesluit is wel een procedure mogelijk bij de civiele rechter.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Luchtvaart dat op 15 mei 2018 gepland staat?
Ja, dat kan.
De berichten 'Debacle met digitale rechtspraak was voorzienbaar' en 'Digitalisering blijft steken' |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Debacle met digitale rechtspraak was voorzienbaar»1 en «Digitalisering blijft steken»?2
Ja.
Hoe verklaart u het verschil in perceptie over digitalisering bij de overheid, waarbij in de evaluatie van het Programma Digitaal 2017 door het ministerie wordt geconcludeerd dat het beleid een doelmatig en doeltreffend programma is geweest, terwijl beide krantenartikelen juist wijzen op een gebrek aan doelmatigheid?
De verschillen worden veroorzaakt doordat er verschillende grootheden zijn onderzocht bij verschillende doelgroepen. In de evaluatie die in mijn opdracht is verricht, is bij ruim twintig sleutelfunctionarissen nagegaan wat de bijdrage was van het Programma Digitaal 2017 aan de digitalisering van de overheidsdienstverlening bij betreffende overheidsorganisaties. Op basis van de bevindingen heeft het onderzoeksbureau geconcludeerd dat het programma binnen de kaders (om te beginnen met het budget) doeltreffend en doelmatig was.
Het onderzoek dat in opdracht van Binnenlands Bestuur is verricht, richtte zich niet alleen op de digitalisering van de dienstverlening, maar op de digitalisering van de overheidsorganisatie in het algemeen. Bovendien is in dit onderzoek gevraagd of alle contacten tussen overheid en burgers inmiddels digitaal verlopen, waarbij de onterechte indruk kon ontstaan dat dit het doel was van het kabinet.
Bent u van mening dat de door de Commissie-Elias geconstateerde veelvoorkomende gebreken (zoals gebrek aan realiteitszin, gebrek aan kennis, onbestuurbaarheid en geen inzicht in de kosten) nu, vier jaar na de Commissie-Elias, nog steeds in zijn algemeenheid een rol spelen bij ICT-projecten bij de overheid? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Er zullen altijd risico’s zijn bij de vaak complexe ICT-projecten bij de rijksoverheid. De mate waarin de risico’s ook tot gebreken bij individuele ICT-projecten leiden, hangt mede af van het managen van deze risico’s. Er zijn diverse maatregelen genomen, zoals de aanstelling van een CIO bij elk departement en de inrichting van het Bureau ICT-toetsing (BIT) als opvolging van de aanbevelingen van de commissie Elias. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de BIT-toetsen en de reactie daarop van de verantwoordelijke bewindspersonen. Hierin wordt inzichtelijk welke risico’s het BIT constateert en welke opvolging de betrokken bewindspersonen daaraan geven.
Het BIT blijft aandacht geven aan het lerend effect van BIT-adviezen en ervoor zorgen dat de opgebouwde kennis en kunde verspreid blijven worden. De CIO Rijk zal over de constateringen van het BIT met de departementale CIO’s in gesprek gaan, zodat de follow up op aanbevelingen onderwerp van gesprek blijft binnen het betreffende departement.
Bent u bereid inzichtelijk te maken, door middel van een jaarlijks totaaloverzicht, wat de ICT-kosten van de rijksoverheid zijn, inclusief personeels- beheer- en onderhoudskosten en dit aan de Tweede Kamer aan te bieden?
Het Kabinet informeert uw Kamer sinds 2016 over de uitgaven voor ICT binnen de rijksoverheid. In de Jaarrapportages Bedrijfsvoering Rijk 2016 (Kamerstuk 31 490, nr. 223) en 2017 (wordt medio mei aan de Tweede Kamer aangeboden) zijn (schattingen van) de materiële en de personele uitgaven ten behoeve van ICT opgenomen.
Bent u het ermee eens dat het Rijk een duidelijke visie moet ontwikkelen op welke ICT-producten en diensten zij zelf ontwikkelt, welke zij door marktpartijen laat ontwikkelen en hoe gebruik gemaakt kan worden van beschikbare open source software?
In het regeerakkoord heeft het kabinet aangekondigd dat het een ambitieuze, brede agenda voor de verdere digitalisering van het openbaar bestuur ontwikkelt op verschillende niveaus. Onderdeel van de agenda wordt dat het Rijk voortvarender dan voorheen beslist welke producten en diensten zij zelf ontwikkelt en welke zij door marktpartijen laat ontwikkelen. In het Algemeen Overleg met uw Kamer van 14 maart jl. heb ik daarover al gemeld dat ik daarbij niet te afhankelijk wil zijn van grote marktpartijen. Per situatie wordt de markt van aanbieders verkend en vindt een afweging plaats met betrekking tot de wijze van aanbesteden. Hiertoe wordt het afwegingskader gehanteerd waarnaar in het antwoord op vraag 6 wordt verwezen.
In de Strategische I-agenda Rijksdienst (Kamerstuk 31 490, nr. 234) is een visie aangekondigd rond het zelf ontwikkelen danwel uitbesteden. Voor zover het Rijk taken in het I-domein zelf uitvoert, streeft het naar een heldere organisatie en taakverdeling van interne dienstverleners en verdere professionalisering. Het gaat om een optimale inzet van zowel de externe als de interne leveranciers.
Het kabinet geeft bij aanbestedingen closed- en opensource gelijke kansen, zoals gemeld in de brief van 12 februari 2016 (Kamerstuk 26 643, nr.389). Bij gelijke geschiktheid wordt de voorkeur gegeven aan open source software.
Bent u het ermee eens dat de overheid te afhankelijk is van een klein aantal grote ICT-leveranciers en dat deze afhankelijkheid verminderd dient te worden? Onderzoekt u de mogelijkheden waarop dit kan, zoals de aanbestede opdrachten verkleinen of gebruik maken van functioneel aanbesteden?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 is benoemd vindt per situatie een afweging plaats. Eerder is op verzoek van de Tweede Kamer daartoe al onderzocht in hoeverre de rijksoverheid haar afhankelijkheid van ICT-leveranciers kan verminderen (kst. 26 643, nr. 394). Uit het onderzoek komt naar voren dat risico’s van leveranciers-afhankelijkheid worden onderkend, maar dat een zekere mate van afhankelijkheid van leveranciers onontkoombaar is. Het Rijk is immers geen ICT-ontwikkelaar en daarom wordt de ontwikkeling van ICT-producten voor het merendeel uitbesteed aan de markt.
Zoals ook in het Algemeen Overleg van 14 maart jl. met uw Kamer is besproken wordt bij ICT-opdrachten al onderzocht hoe deze opdrachten het beste in de markt kunnen worden gezet. Ik zegde u in dit verband toe het afwegingskader voor ICT opdrachten toe te zenden. Dit afwegingskader, dat eerder als bijlage bij de derde voortgangsrapportage kabinetsreactie Tijdelijke commissie ICT projecten (kamerstuk 26 643, nr. 422) aan uw kamer is gezonden doe ik u hierbij nogmaals toekomen.
Daarnaast is het zo dat de ontwikkeling van categoriemanagement bij het Rijk heeft bijgedragen aan betere en specifieke kennis van de ICT-markt. Dat neemt niet weg dat software die belangrijk is voor de continuïteit van de bedrijfsvoering in sommige gevallen alleen tegen hoge kosten kan worden vervangen. Er zal daarom altijd een zekere afhankelijkheid van de leveranciers van deze software blijven bestaan. Dat neemt ook niet weg dat zoveel mogelijk van open standaarden gebruik wordt gemaakt en waar dat mogelijk is, voor onderdelen van processen van open source software.
Heeft u inmiddels een gedragscode voor ICT-leveranciers ontwikkeld, waarbij elke leverancier die inschrijft op een aanbesteding deze gedragscode onderschrijft?
Eind 2015 is de nieuwe gedragscode van de brancheorganisatie Nederland ICT aangescherpt en door de leden van Nederland ICT vastgesteld. Deze gedragscode is alleen bindend voor de leden van Nederland ICT. Daarnaast is de nieuwe Gedragscode Integriteit Rijk van kracht, gepubliceerd in de Staatscourant nr.7100 op 12 december 2017. Deze is van toepassing op alle rijksambtenaren en is ook van toepassing op externen die werken voor het Rijk; van hen wordt verwacht dat zij zich aan dezelfde normen en waarden houden als hun ambtelijke collega’s.
Bent u het eens dat de aanbestedingspraktijk van de overheid met betrekking tot ICT professioneler moet door bijvoorbeeld met resultaatsverplichtingen te werken en in contracten af te spreken dat er binnen een jaar een eerste werkbaar product moet liggen, en te allen tijde de «uurtje-factuurtje»-contracten te vermijden?
Bij het Rijk vindt ICT-inkoop plaats in zogenoemde inkoop uitvoeringscentra (IUC), waar expertise op ICT-inkoop binnen de Rijksdienst is geconcentreerd. Zoals ook in de derde voortgangrapportage in reactie op het eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT-projecten (Kamerstuk 26 643, nr. 422) is aangegeven, zijn hierbij vele vormen van prikkels mogelijk en is het toepassen ervan maatwerk. Er wordt soms gecontracteerd op basis van resultaatsverplichting en soms op basis van inspanningsverplichting. De keuze vindt plaats op basis van de aard van de opdracht. Niet elke opdracht leent zich immers voor een resultaatsverplichting. Dat geldt ook voor de suggestie in contracten een verplichting op te nemen binnen een jaar een werkbaar product op te leveren. Ook dit hangt sterk af van de aard van de opdracht. In beginsel wordt de planning van oplevering afgestemd op de aard van de opdracht. Over de aanbestedingspraktijk van de medeoverheden kan ik geen uitspraken doen, dit valt binnen de autonomie van de medeoverheden.
Bent u het ermee eens dat alles dat door externe ICT-leveranciers wordt geproduceerd, zoals de broncodes, openbaar moet zijn, om zo inzage te geven in de kwaliteit van het werk van ICT-leveranciers? Zo ja, hoe gaat u dit in de praktijk brengen?
Deze vraag zal ik beantwoorden in de beleidsvisie op het vrijgeven van overheidssoftware als open source software die ik aan uw Kamer heb toegezegd. Deze zal voor het zomerreces aan uw Kamer worden aangeboden.
Deelt u de mening dat het Bureau ICT-toetsing (BIT) van grote waarde is als onafhankelijke autoriteit?
Ja. Zoals uit de aan uw Kamer toegezonden Jaarrapportage 2016–2017 (bijlage bij Kamerstuk 26 643, nr. 526) blijkt, worden de adviezen van het BIT meestal geheel overgenomen.
Bent u bereid een overzicht te maken van de aanbevelingen van de Commissie-Elias met daarbij een toelichting of, en zo ja hoe, deze aanbevelingen zijn uitgevoerd? Zo ja, kunt u dit overzicht de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
In een viertal voortgangrapportages (Kamerstuk 26 643, nr. 365 van 10 juli 2015, nr. 389 van 12 februari 2016, nr. 422 van 4 oktober 2016 en als laatste nr. 454 van 24 maart 2017) is de Kamer over de voortgang van alle maatregelen uit de Kabinetsreactie (Kamerstuk 33 326, nr. 13) geïnformeerd. In maart 2017 is in de laatste rapportage gemeld dat alle maatregelen in werking waren gesteld. Het BIT is toen ingesteld, er zijn nieuwe ICT-opleidingen gestart voor het personeel van het Rijk en er zijn meer ICT-trainees in dienst genomen. De formatie van I-Interim Rijk is sterk opgehoogd. De aanpassing van het Integraal Afwegingskader Beleid en Regelgeving leidt ertoe dat expliciet aandacht wordt gevraagd voor de ICT-consequenties van voorgesteld beleid of regelgeving. Met het terugbrengen van het aantal inkooppunten, het inrichten van categoriemanagement en strategisch leveranciersmanagement is de organisatie van de ICT-inkoop versterkt. De ICT-uitgaven van het Rijk worden inzichtelijk gemaakt en het Rijks ICT-dashboard.bevat meer informatie dan voorheen.
Beheersing van ICT-projecten zal voortdurend aandacht blijven vergen. Daarom is de versterking van de I-functie een belangrijk onderdeel van de Strategische I-agenda Rijksdienst (Kamerstuk 26 643, nr. 234), die jaarlijks geactualiseerd wordt.
Bent u bereid de aanbevelingen uit het rapport-Elias die nog niet zijn overgenomen expliciet ter overweging mee te nemen in de Digitaliseringagenda die u voor de zomer presenteert?
Zie het antwoord op vraag 11. Ik ben niet voornemens deze expliciet in de brede agenda digitale overheid op te nemen. In maart 2017 is aan de Kamer in de laatste rapportage gemeld dat alle maatregelen uit de Kabinetsreactie op de Commissie-Elias in werking zijn gesteld, ondermeer door bestuurlijke maatregelen, zoals de instelling van het BIT, en door verankering in processen, zoals de uitbreiding van het Integraal Afwegingskader voor Beleid en Regelgeving met vragen over ICT (IAK).
Het feit dat AOW-gerechtigden vanaf 1 juli 2017 geen extra huurverhoging meer betalen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het feit dat AOW-gerechtigden vanaf 1 juli 2017 geen extra huurverhoging meer betalen?
Ja. Deze maatregel maakt deel uit van de met de Wet doorstroming huurmarkt 2015 (Kamerstuk 34 373) ingevoerde wijzigingen in de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging en is per 1 januari 2017 ingegaan. Sinds 2017 worden huishoudens met één of meer AOW-gerechtigden en huishoudens van vier of meer personen vrijgesteld de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging. Deze uitzonderingsgroepen zijn toegevoegd aan de al sinds de invoering van de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging bestaande uitzondering voor de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten.
Is het waar, dat een van de redenen om de AOW-gerechtigden geen extra huurverhoging te laten betalen is, dat deze groep mensen vaak niet of nauwelijks kans heeft om een hypotheek af te sluiten om te kunnen doorstromen naar een koopwoning?
Ja, een van de redenen voor de vrijstelling van AOW-gerechtigden voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging is dat zij over het algemeen moeilijker een hypothecair krediet kunnen krijgen. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Doorstroming huurmarkt 2015 (Kamerstuk 34 373, nr. 6, pag. 12) is de achtergrond van deze maatregel als volgt geformuleerd:
«Het doel van de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging is om huishoudens met een hoog inkomen te stimuleren om door te stromen. Het kabinet is van mening dat het voor deze groep minder opportuun is hen met de hogere huurverhoging te prikkelen tot doorstroming. Naast het feit dat het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd veelal leidt tot een inkomensachteruitgang, is het voor ouderen ook lastiger om daadwerkelijk door te stromen naar een andere woning. Dit komt onder meer doordat het verkrijgen van een woninghypotheek voor gepensioneerden, gezien hun leeftijd, over het algemeen moeilijker is.»
Daarbij wil ik opmerken dat de toegang van senioren tot hypothecair krediet sindsdien is verbeterd. Het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering wordt door een deel van de verstrekkers van hypothecair krediet niet meer verplicht gesteld. Daarnaast is het sinds januari 2018 niet meer verplicht om een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten als een consument in aanmerking wil komen voor de Nationale Hypotheek Garantie (NHG).
Deelt u de mening dat eenpersoonshuishoudens met een uitkering Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) in een soortgelijke situatie zitten en dat het voor deze mensen, vanwege hun volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, vaak ook niet mogelijk is om een hypotheek af te sluiten om door te stromen naar een koopwoning? Zo nee, waarom niet?
Bij volledige arbeidsongeschiktheid ontvangt de arbeidsongeschikte een IVA-uitkering tot aan de AOW-leeftijd. Doordat een IVA-uitkering een bestendig karakter heeft, zijn kredietverstrekkers doorgaans bereid om aan arbeidsongeschikten met een IVA-uitkering een hypothecair krediet te verstrekken. Voorwaarde is dan wel vaak dat de arbeidsongeschikte een toekenningsbesluit heeft gekregen. Dat is het besluit waarin het UWV aangeeft dat de verzekerde voldoet aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering en dus ook recht heeft op een IVA-uitkering. Het recht op IVA-uitkering blijft in beginsel bestaan tot de AOW-leeftijd is bereikt, tenzij de verzekerde niet meer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is of er een uitsluitingsgrond van toepassing is. Daarnaast wordt een IVA-uitkering waarbij een toekenningsbesluit is afgegeven voor de NHG meegenomen als inkomen uit een blijvende uitkering. De mogelijkheden om een hypothecair krediet te kunnen verkrijgen zijn dus vergelijkbaar met andere huishoudens zonder AOW-gerechtigden met een hoger inkomen. Ik deel uw mening dat het voor (eenpersoons)huishoudens met een IVA-uitkering, net als AOW-gerechtigden, moeilijker is om naar een koopwoning te kunnen doorstromen dan ook niet.
Ik merk daarbij op dat eenpersoonshuishoudens met een IVA-uitkering, waarnaar u specifiek informeert, doorgaans niet te maken hebben met een inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging. De maximale IVA-uitkering (in 2016 ruim € 39.000) ligt namelijk lager dan de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke huurverhoging (2018: € 41.056 in 2016). Indien een eenpersoonshuishouden met een IVA-uitkering geconfronteerd wordt met een inkomensafhankelijk huurverhogingsvoorstel van zijn verhuurder, heeft de uitkeringsontvanger dus naast die IVA-uitkering ook inkomen uit arbeid (het is toegestaan beperkt bij te verdienen met werk) en/of vermogen, hetgeen de mogelijkheid om een hypothecaire lening te verkrijgen vergroot.
Hoeveel mensen die chronisch ziek zijn of een handicap hebben, worden, als zij aan de specifieke voorwaarden voldoen, jaarlijks vrijgesteld van extra huurverhoging? Hoeveel IVA-gerechtigden zitten er in deze groep mensen?
Ik beschik niet over gegevens over hoeveel huishoudens bezwaar maken tegen een inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging op de grond dat zij deel uit maken van de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten1. Die bezwaren worden bij de verhuurders ingediend. Ik heb ook geen gegevens over hoeveel IVA-gerechtigden op die grond bezwaar maken.
Anders dan AOW-gerechtigden en huishoudens van 4 of meer personen, kunnen huishoudens waarvan een of meer bewoners tot de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten behoren namelijk wel geconfronteerd worden met een inkomensafhankelijk (hoger) huurverhogingsvoorstel van hun verhuurder, omdat de Belastingdienst geen inzicht heeft in welke huishoudens onder die aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten vallen. De verhuurder verkrijgt voor die huishoudens (zolang die geen AOW-gerechtigden bevatten of geen huishouden van 4 of meer personen zijn) dus op verzoek een verklaring over de inkomenscategorie van het huishouden, maar huishoudens waarvan een van de leden deel uit maakt van de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten, kunnen met succes bij de verhuurder bezwaar maken tegen een inkomensafhankelijk (hoger) huurverhogingsvoorstel, waarna die huurverhoging wordt teruggebracht tot het maximale huurverhogingspercentage dat voor lagere inkomens geldt.
Bent u bereid om te onderzoeken of de uitzondering die voor AOW-gerechtigden geldt, waardoor zij geen extra huurverhoging hoeven te betalen, ook van toepassing kan zijn voor (een deel) van de IVA-gerechtigden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, verstrekken kredietverstrekkers doorgaans hypothecair krediet aan mensen met een IVA-uitkering die een toekenningsbesluit hebben ontvangen. Een IVA-uitkering waarbij een toekenningsbesluit is afgegeven wordt daarnaast voor de NHG meegenomen als inkomen uit een blijvende uitkering. De hoogte van het leenbedrag is afhankelijk van de hoogte van de IVA-uitkering, overige inkomsten en vermogen.
Bovendien kan een deel van mensen met een IVA-uitkering al met succes bezwaar maken tegen een inkomensafhankelijke huurverhoging, namelijk zij die deel uit maken van de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten.
Daarnaast ligt de maximale IVA-uitkering onder de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke huurverhoging en hebben ontvangers van een IVA-uitkering van wie het huishoudinkomen de inkomensgrens overschrijdt dus nog andere inkomsten en/of vermogen.
Om deze redenen zie ik geen reden om ontvangers van een IVA-uitkering per definitie vrij te stellen van de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging.
Het artikel ‘Betalen om op te zeggen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Betalen om op te zeggen», waaruit blijkt dat sommige schadeverzekeraars opzegkosten in rekening brengen als de consument na een jaar of langer de verzekering op wil zeggen? Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat het opleggen van opzegkosten een drempel opwerpt voor consumenten om over te stappen op een andere schadeverzekeraar, wat de bewegingsvrijheid van deze consumenten beperkt? Zo nee, waarom niet?
Het onverwachts in rekening brengen van opzegkosten kan een drempel opwerpen voor consumenten om over te stappen naar een andere verzekeraar. Ik vind het van belang dat een consument niet met dergelijke onverwachtse drempels wordt geconfronteerd op het moment dat hij een verzekering wil beëindigen. Als er al opzegkosten bij een schadeverzekering in rekening worden gebracht, dient dit op voorhand duidelijk te zijn; een consument dient precontractueel op de hoogte te worden gesteld van de kosten en voorwaarden van een verzekering, zoals eventuele opzegkosten, zodat hij hierover bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst een weloverwogen keuze kan maken. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 3, 4 en 5 van het Kamerlid Moorlag (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2319).
Klopt het dat schadeverzekeringen onder het Burgerlijk Wetboek (BW) vallen? Zo nee, waarom niet?
De verhouding tussen een verzekeringnemer en verzekeraar is van privaatrechtelijke aard. De regelingen uit het Burgerlijk Wetboek, bijvoorbeeld betreffende het contracten-, consumenten- of verzekeringsrecht zijn hierop van toepassing.
Deelt u de mening dat zelfregulering in de markt van schadeverzekeraars niet het gewenste effect heeft gehad? Zo ja, bent u bereid om, indien het Verbond van Verzekeraars de opzegkosten in rekening blijft brengen, schadeverzekeraars onder de Wet Van Dam te brengen? Zo nee, waarom niet?
De Gedragscode geïnformeerde verlenging en contractstermijnen particuliere schade- en inkomensverzekeringen van het Verbond van Verzekeraars heeft – evenals de Wet Van Dam (Staatsblad 2010, 789) – geen betrekking op het in rekening brengen van opzegkosten. Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven dat in overleg met verzekeraars zal worden bezien hoe de gedragscode op het gebied van opzegkosten kan worden aangescherpt. Ik vind het een goede zaak dat verzekeraars hiermee aan de slag gaan. Mede gelet hierop zie ik geen aanleiding verzekeraars onder de Wet Van Dam te brengen. Ik houd de ontwikkelingen in de gaten.
Het kraken van sociale huurwoningen in Amsterdam |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Deelt u van mening dat kraken in strijd is met de wet en dat er geen excuses zijn voor het kraken en inbreken in andermans bezit? Welke stappen heeft de rijksoverheid de laatste tijd gezet om kraken tegen te gaan en krakers aan te pakken?
Ja. Recentelijk heeft de rijksoverheid geen maatregelen genomen gericht op het tegengaan van kraken of krakers. Hiertoe was geen aanleiding.
Hoeveel kosten zijn er gepaard gegaan met dit kraakincident in Amsterdam?1 Hoeveel kosten zijn er gemaakt voor de inzet van de politie? Hoeveel kosten zijn er gemaakt door de woningcorporatie? Wat had er anders met dit geld kunnen gebeuren?
De Minister van BZK heeft mij laten weten dat de kosten volgens woningcorporatie Ymere zijn onder te verdelen in personele inzet (circa € 88.000), energieverbruik door krakers (circa € 1.500), investeringen in weer verhuurklaar maken van onklaar gemaakte woningen (€ 75.000), juridische bijstand en beveiliging (€ 63.250). Deze kosten zijn een raming tot 19 april 2018 en lopen op zolang de kraak voortduurt.
Over de overige gevraagde gegevens van bovenstaande vragen heb ik geen beschikking.
Hoe vaak worden krakers geaccommodeerd, zoals bijvoorbeeld beschreven in de eerdere Kamervragen?2 Zijn er regels die dit tegenstaan? Zo nee, vindt u het wenselijk dat deze regels er komen, daar deze steun het financieel steunen van criminelen inhoudt?
Ik bestrijd de gedachte dat krakers geaccommodeerd zouden worden. Kraken is strafbaar en ieder gekraakt pand wordt ontruimd als de eigenaar aan kan tonen dat hij het pand na ontruiming direct in gebruik neemt.
Kloppen de cijfers van 75.000 tot 225.000 euro per maand, die het Parool beschrijft voor het opleveren van het British School pand voor huisvesting van 50 tot 150 krakers?3 Is het waar dat dit 1.500 euro per kraker per maand is? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De gemeenteraad van Amsterdam heeft 14 maart 2018 een motie aangenomen waarin het college wordt gevraagd om de thans bestaande winteropvang om te vormen tot een passende voorziening voor ongedocumenteerden en deze open te houden tot de vorming van een nieuw gemeentebestuur is afgerond, aangezien bij de vorming van een nieuw college mogelijk aanvullende arrangementen voor deze doelgroep zullen worden ingericht.
In de brief van het college van B&W aan de gemeenteraad van Amsterdam van 28 maart 2018 staat onder andere:
«De kosten voor de tijdelijke opvang (van ongedocumenteerden) worden door HVO Querido ingeschat op minimaal € 75.000 voor 50 cliënten oplopend tot 225.000 voor 150 cliënten per maand, dus voor 5 maanden kunnen de kosten oplopen tot meer dan 1 miljoen.»
De wijze waarop en de kosten waar tegen het college van B&W van Amsterdam de motie van de gemeenteraad uitvoert, is een lokale aangelegenheid.
Hoeveel panden zijn er in Nederland nog gekraakt? Kan dit vergeleken worden met de tien voor afgaande jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Waar zijn deze panden vooral gekraakt? Worden er relatief veel panden gekraakt in Amsterdam?
Hiervan worden geen geaggregeerde gegevens bijgehouden.
Hoe vaak is er melding gedaan van kraken? Hoe vaak zijn mensen veroordeeld voor het kraken van een pand? Welke straf stond hier gemiddeld op? Hoe vaak worden mensen vrijgesproken?
In 2017 zijn 66 zaken voor het delict kraken bij het Openbaar Ministerie ingestroomd. In datzelfde jaar zijn 52 personen voor dit delict gedagvaard. Eén persoon heeft een OM-strafbeschikking opgelegd gekregen. Twee personen zijn een transactie aangeboden. Op basis van het door bureau RIGO in 2015 opgeleverde onderzoek «Van ontruimen naar inruimen; Evaluatie van de Wet kraken en leegstand» kan gesteld worden dat, voor zover er in de periode 2010–2014 voorwaardelijke vrijheidsstraffen zijn opgelegd, deze gemiddeld 23 dagen lang waren en bij onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen 37 dagen.
Bent u van mening dat in principe elke vorm van kraken aangepakt en veroordeeld zou moeten worden? Zo ja, welke stappen zet u om dit te bewerkstelligen?
Nee, de inrichting van ons rechtsstelsel verzet zich daartegen.
Wat is de gemiddelde schade die een eigenaar heeft of aantreft wanneer zijn pand gekraakt wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke opties staan er open voor een eigenaar wanneer zijn of haar pand gekraakt wordt? Hoelang duurt het kraken van een pand gemiddeld? Wat is het langst gekraakte pand in Nederland?
Indien een eigenaar van een pand vaststelt dat zijn pand gekraakt wordt kan hij daarvan aangifte doen. Daarnaast kan hij een civiele procedure opstarten gericht op ontruiming.
Wanneer een van de bovenstaande gegevens niet bekend is, zou u dan willen overwegen om dit te (laten) bijhouden?
Ik zie hier geen aanleiding toe.
Hoe wordt er in de omliggende panden omgegaan met het kraken van panden? In welke landen is dit legaal? In welke landen niet? Welke straf staat er in die laatste landen op?
Hiervan heb ik geen gegevens.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de gekraakte huurwoningen in Amsterdam?
Ja.
Grenswerkers die klem zitten tussen de Nederlandse en Duitse Belastingdienst |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grenswerkers klem tussen Nederlandse en Duitse belastingdienst?1
Ja.
Klopt het bericht dat steeds meer Nederlanders klem komen te zitten tussen de Nederlandse en Duitse belastingdienst?
Belastingplichtigen die grensoverschrijdend werken of ondernemersactiviteiten ontplooien, krijgen te maken met veel verschillende (belasting)regels. Dit kan bijvoorbeeld gaan om de (belasting)regels van het woonland, het werkland en het van toepassing zijnde belastingverdrag. Daarbij kunnen zich interpretatieverschillen voordoen. Er zijn echter geen cijfers beschikbaar van alle gevallen waar zich problemen voordoen door verschillende interpretatie van die (belasting)regels in relatie tot Duitsland. In zijn algemeenheid merk ik op dat ik het signaal dat steeds meer mensen nadelige gevolgen ondervinden als gevolg van een verschillende interpretatie van belastingregels niet herken. Er is op ambtelijk niveau overleg gevoerd met de honorair consul van Nederland in Kleef, Duitsland om de signalen goed in beeld te krijgen. Daarbij kwam aan de orde dat grensoverschrijdend werken en ondernemen van zichzelf ingewikkelder is dan binnenlands. De fiscale positie van grenswerkers kan soms complex zijn. Dat ontstaat met name door de (samenloop van) verschillende (belasting)regels waar een grenswerker mee te maken kan krijgen. Daarom is een goede informatievoorziening over die regels voor grensarbeiders van groot belang.
Ontvangt u signalen dat deze problematiek ertoe heeft geleid dat werken en ondernemen over de grens wordt ontmoedigd? Zo ja, hoe wilt u dit aanpakken?
Ik heb geen signalen ontvangen dat de specifieke in het aangehaalde artikel benoemde situatie het werken en ondernemen over de grens ontmoedigt. Wel is het in het algemeen zo dat, naast het verschil in taal en cultuur, de verschillende systemen op het gebied van arbeidsrecht, fiscaliteit, sociale zekerheid, zorgverzekeringen en onderwijs een belemmering vormen voor de groei van de grenspendel en grenseconomie.2 Goede informatievoorziening is hier erg belangrijk. Het is om deze reden dat Nederland, in samenwerking met Duitsland en België, voorziet in een uitgebreide informatiestructuur in de vorm van onder andere de grensinfopunten en, specifiek voor belastingonderwerpen, de inzet van het team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de Belastingdienst. Zij beantwoorden telefonisch vragen over de gevolgen van grensoverschrijdend werken en ondernemen. Ook nemen zij deel in voorlichtingssessies waarvoor grenswerkers en -ondernemers actief worden uitgenodigd.
Klopt het bericht van de Nederlandse consul dat de toename van problemen voor grenswerkers die klem komen te zitten tussen de verschillende belastingdiensten voor een deel te verklaren is door een betere registratie?
Deze gesignaleerde problematiek is ook besproken met de honorair consul. Het is mogelijk dat door verbeteringen in automatisering, registratie en grensoverschrijdende samenwerking de naleving van fiscale en andere regels kan verbeteren en daardoor het werkland de toekomende heffingsrechten beter kan benutten.
Dit hoeft op zichzelf niet een probleem te zijn, maar zou dat wel worden als hierdoor (tijdelijke) dubbele heffing ontstaat, bijvoorbeeld doordat de corresponderende teruggaaf langer op zich laat wachten of omdat het aantal kwalificatiegeschillen toeneemt. Betere registratie en het versnellen van de heffing in het ene land, biedt echter ook mogelijkheden om de daarmee verband houdende teruggaaf in het andere land te versnellen. Ik heb op basis van de signalen daarover vanuit de Belastingdienst geen indicaties voor een toename van het aantal grenswerkers dat klem komt te zitten tussen de beide belastingdiensten.
In hoeverre neemt het aantal vragen aan het Team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de Belastingdienst (Team GWO) over belastingheffing in Nederland, België en Duitsland toe?
Overzicht van de vragen die telefonisch binnenkomen bij team GWO:
2017 ingekomen
2017
afgehandeld
2017 perc. afgehandeld
2016 ingekomen
2016 afgehandeld
2016 perc. afgehandeld
Nederland
8.826
8.102
92
10.266
10.016
98
Duitsland
1.776
1.700
96
2.016
1.964
97
België
0
0
nvt
3.208
1.155
36
De vermelding bij vragen over belastingheffing in België is te verklaren door het feit dat deze post tot begin 2018 vacant was. Inmiddels is een vacature ingevuld. Andere vragen die gesteld worden bij voorlichtingssessies, themadagen, opleidingen etc. worden niet geregistreerd. Door capaciteitsgebrek kunnen niet alle telefoongesprekken direct worden beantwoord. De afname in 2017 ten opzichte van 2016 van het aantal gesprekken bij team GWO hoeft niet per se te duiden op een afname van het aantal vragen dat leeft. Het team maakt onderdeel uit van een bredere informatiestructuur voor grensgangers. Team GWO heeft ook een belangrijke rol bij de opleiding van de frontofficemedewerkers van de grensinfopunten en fungeert als een vorm van back-office voor de grensinfopunten.
Kunt u een overzicht geven van welke fiscale vragen aan Team GWO worden gesteld?
Onderstaand de top 10 van vragen die Team GWO ontvangt voor de doelgroepen Nederland, Duitsland en België, gebaseerd op de ervaringen van de medewerkers van het team GWO:
Kunt u aangeven in hoeverre deze vragen aan Team GWO naar tevredenheid worden beantwoord?
Die vraag kan ik niet sluitend beantwoorden. In de hiervoor genoemde evaluatie van de informatiestructuur is aangegeven dat er geen klanttevredenheidsonderzoek is gedaan. Medewerkers van het team GWO krijgen wel signalen dat klanten tevreden zijn en het prettig vinden met gespecialiseerde ambtenaren te kunnen spreken.
Ontvangt het Team GWO ook fiscale vragen over verschillen in de behandeling van pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen in Nederland, België en Duitsland?
Ja. De vragen gaan vooral over de fiscale wetgeving in het woon- en het bronland, de diverse soorten pensioenen (sociale zekerheidspensioenen, werknemerspensioenen, lijfrenten etc.), verschillen in ingangsdata en waar men sociaal verzekerd is. Regelmatig verwijst het GWO dan door naar specialisten binnen de Belastingdiensten en andere instanties zoals bijvoorbeeld de Sociale Verzekeringsbank.
In hoeverre is het aantal fiscale vragen over verschillen in de behandeling van pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen toegenomen?
Het gevoel bij het team GWO is dat het aantal vragen niet toe- of afneemt, maar dat de onderwerpen verschuiven. Bij de inwerkingtreding van het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland kwamen er bijvoorbeeld veel vragen over dat verdrag. Gedurende de aangifteperiode komen er bijvoorbeeld vragen op over hoe een belastingverdrag doorwerkt in de belastingaangifte. In de loop van een jaar komen er vaak meer vragen die samenhangen met opgelegde aanslagen. Ook zijn er de afgelopen tijd veel vragen van in België wonende gepensioneerden. De verwachting is dat de vragen de komende jaren zullen afnemen. De bekendheid met het nieuwe belastingverdrag met Duitsland is dan groter.
Op welke andere manieren ondersteunt het kabinet grenswerkers en ondernemers die vragen hebben over belastingheffing in Nederland, België en Duitsland?
In zijn antwoorden van 24 april 2018 op vragen van het lid Middendorp en in zijn brief over grensoverschrijdende samenwerking van 20 april 2018 ging de Staatssecretaris van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties in op de noodzaak van een goede informatievoorziening en de waardering die de structuur die Nederland daarvoor heeft ingericht krijgt.3 4
De communicatie-inzet van de Belastingdienst rond het belastingverdrag met Duitsland heeft plaatsgevonden met inzet van verschillende kanalen en middelen. Er zijn rechtstreeks groepen belastingplichtigen benaderd, zoals inwoners van Duitsland met een fiscale band met Nederland, er is gebruik gemaakt van video’s op sociale media en er zijn specifieke, goed vindbare webpagina’s. Het belastingverdrag met Duitsland heeft een specifieke subpagina op de website van de Belastingdienst en een belastingplichtige kan op zijn/haar situatie toegesneden regels opzoeken op de Belastingdienstwebsite grensinfo.nl. Daarnaast vindt er voortdurend informatievoorziening aan grenswerkers plaats door medewerkers van grensinfopunten en van het team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de Belastingdienst. Zij beantwoorden telefonisch vragen over de gevolgen van grensoverschrijdend werken en ondernemen. Ook nemen zij deel in voorlichtingssessies waarvoor grenswerkers en -ondernemers actief worden uitgenodigd.
Ik verwijs ook naar de hiervoor genoemde evaluatie van de informatiestructuur, waarin ook het groeiend bereik van de in de evaluatie genoemde kanalen, waaronder het team GWO, wordt besproken.
In hoeverre is het Team GWO bekend bij grenswerkers die vragen hebben over belastingheffing in Nederland, België en Duitsland?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u voornemens om de bekendheid van Team GWO onder grenswerkers te vergroten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze informeert u grenswerkers en andere betrokkenen over belastingverdragen en wijzigingen daarin?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u reageren op het bericht dat veel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) klem zitten tussen de Nederlandse en Duitse belastingdienst?
Het hiervoor in het antwoord op vraag 2 gestelde geldt in grote lijnen ook voor ondernemers. In het algemeen herken ik het signaal niet dat ondernemers in de knel komen door verschillende interpretatie van verdragsafspraken of door tekortschietende informatievoorziening. Ook dat daar sprake is van een toename wordt op basis van signalen vanuit de Belastingdienst niet herkend. Wel is het zo dat grensoverschrijdend ondernemen door de toepasselijkheid van verschillende regels ingewikkelder is dan binnenlands ondernemen. Daarom is blijvende aandacht voor goede informatievoorziening erg belangrijk.
In hoeverre is het aantal zzp’ers dat door deze problematiek in de knel komt toegenomen?
Zie antwoord vraag 14.
Met welke vragen hebben zzp’ers zich gemeld bij het Team GWO?
De vragen van ZZP-ers wijken niet in belangrijke mate af van de vragen die andere belastingplichtigen hebben, zoals beschreven bij het antwoord op vraag 6. Specifiek voor ondernemers gaan de vragen meer over de toepassing van belastingverdragen, beoordeling vaste inrichting, sociale zekerheid, (meldings)procedures en werken in meerdere landen.
Wordt gemonitord welke vragen het meest voorkomen?
De vragen worden inhoudelijk niet gemonitord. De bovenstaande top 10 is geput uit ervaringen van de medewerkers. Wel wordt bijgehouden welke doelgroepen bellen:
2016
2017
Particulieren
6.060
4.947
Zelfstandigen
1.057
920
Werkgevers
851
796
Overig
1.391
671
Post-actieven
1.255
1.021
Niet-GWO – vragen
1.609
934
Wat zijn de meest voorkomende vragen waarmee zzp'ers zich hebben gemeld bij het team GWO?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe verloopt de samenwerking met andere belastingdiensten in de Europese Unie, bijvoorbeeld met die van Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Italië, Spanje en Portugal?
De samenwerking met andere belastingdiensten verloopt over het algemeen goed. De belastingdiensten hebben een vergelijkbare taak en staan elkaar bij binnen de mogelijkheden die internationale en nationale regelgeving biedt. In EU-verband zijn er beleidsmatige en technische periodieke overleggen waarin (werk)afspraken worden gemaakt bijvoorbeeld over de wijze van uitwisseling van informatie. Door en vanuit de EU (via onder meer het Fiscalis-programma) zijn er ook praktisch gerichte activiteiten (vaak in de vorm van projectgroepen) die direct zien op de uitvoeringspraktijk. De Nederlandse Belastingdienst heeft in de grensstreken ook nauw overleg met de Duitse en Belgische counterparts. Daarnaast wordt binnen de Benelux al meer dan 15 jaar samengewerkt op het terrein van belastingen en fiscale fraudebestrijding. De Nederlandse Belastingdienst participeert actief in dit soort overleggen, ook omdat wij zelf een open economie hebben en direct baat hebben van een goede samenwerking met andere diensten en goede afspraken daarover.
De versterking van de samenwerking met andere Europese belastingdiensten is een continu proces. Er wordt evenwel al veel informatie uitgewisseld met andere belastingdiensten over elkaars ingezetenen. Dat kan op verzoek, spontaan en automatisch en ziet op onder meer arbeidsinkomen, pensioenen, eigendom van en inkomsten uit onroerende zaken en rekeninggegevens.
Ten slotte heeft Nederland met België en Duitsland zogenoemde grensovereenkomsten afgesloten op basis waarvan belastingkantoren aan beide zijden van de grens met elkaar kunnen samenwerken en inlichtingen kunnen uitwisselen over concrete belastingplichtigen.
Op welke wijze zet Nederland zich in voor een verbeterde samenwerking tussen de verschillende Belastingdiensten?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u voornemens om naast deze versterkte samenwerking tussen de Nederlands, Duitse en Belgische belastingdiensten via het Team GWO ook de samenwerking met andere Europese en Internationale belastingdiensten te versterken?
Zie antwoord vraag 19.
Wordt het Team GWO ook ingezet om vragen over grensoverschrijdend werken en ondernemen buiten Duitsland en België te beantwoorden?
Ja, het team GWO beantwoordt alle telefonische vragen over grensoverschrijdend werken en ondernemen die binnenkomen en beperkt zich niet tot de situatie Nederland/België/Duitsland. Wel ligt daar de focus van de werkzaamheden van het team.
Het bericht ‘Klagen over ongelijke behandeling kan niet in Caribisch Nederland’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Ken u het bericht «Klagen over ongelijke behandeling kan niet in Caribisch Nederland»?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja. In het bericht wordt geconstateerd dat op dit moment de gelijkebehandelingswetgeving niet van toepassing is in Caribisch Nederland. Dat betekent, zoals in het bericht wordt gesteld, dat de taak van het College voor de Rechten van de Mens om klachten over ongelijke behandeling te beoordelen, alleen geldt voor Europees Nederland. Dit neemt niet weg dat inwoners van Caribisch Nederland op dit moment wel naar de rechter kunnen gaan als zij menen slachtoffer te zijn van ongelijke behandeling. Artikel 1 Grondwet, waarin het discriminatieverbod is neergelegd, is onverkort van toepassing, evenals diverse internationale verdragen waarin een discriminatieverbod is neergelegd en enkele vormen van discriminatie zijn verboden in het Burgerlijk Wetboek van Caribisch Nederland, het BWBES.
Welke wetten en regelingen op het gebied van mensenrechten zijn op dit moment wel in het Europese deel van Nederland van toepassing, maar niet in Caribisch Nederland? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de bescherming van discriminatie op de arbeidsmarkt?
De belangrijkste mensenrechtenverdragen zijn van toepassing in Caribisch Nederland, zoals het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en het Internationale Verdrag inzake de Burgerlijke en Politieke Rechten van de Verenigde Naties. Beide verdragen kennen bepalingen die discriminatie verbieden. Daarnaast zijn ook het Internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen geldig in Caribisch Nederland. Voor een overzicht van mensenrechtenverdragen die van toepassing zijn in Europees en/of Caribisch Nederland verwijs ik u naar het rapport van de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken (AIV), getiteld: «Fundamentele rechten in het Koninkrijk: eenheid in bescherming door verdragen. Theorie en praktijk van territoriale beperkingen bij de ratificatie van mensenrechtenverdragen». Dit rapport is op 10 juli 2018 openbaar geworden en is te vinden op de website van de AIV, https://aiv-advies.nl/.
De wetgeving met betrekking tot arbeidsverhoudingen is neergelegd in het Burgerlijk Wetboek BES (BWBES). In artikel 7A:1614aa van het BWBES is bepaald dat de bepalingen over gelijke behandeling uit het Burgerlijk Wetboek (BW) dat in Europees Nederland geldt, van overeenkomstige toepassing zijn, behalve voor zover het de bevoegdheid van het College voor de Rechten van de Mens betreft om in individuele gevallen te onderzoeken of onderscheid is of wordt gemaakt. Dit betekent dat het ook in Caribisch Nederland verboden is om onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen, op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst en op grond van de arbeidsduur van de werknemer. Daarnaast is in artikel 7A:1614y een verplichting opgenomen tot goed werkgeverschap. Daaronder kan ook een verbod om te discrimineren worden begrepen.
Inwoners van Caribisch Nederland kunnen zich tot de rechter wenden als zij zich gediscrimineerd voelen, met een beroep op artikel 1 Grondwet, internationale verdragen of de bovengenoemde bepalingen van het BWBES.
Wat kunnen mensen in Caribisch Nederland die zich gediscrimineerd voelen nu concreet doen en op basis van welke regelgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het College voor de Rechten van de Mens dat meer wetten en regelingen op het gebied van mensenrechten van toepassing zouden moeten worden verklaard in Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet?
Met de eilanden die samen Caribisch Nederland vormen is, toen de huidige staatkundige indeling in werking trad op 10-10-2010, afgesproken dat legislatieve terughoudendheid zou worden betracht en dat bij de invoering van nieuwe wet- en regelgeving rekening zou worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de eilanden. Ook nu, in 2018, is het nodig om rekening te houden met het absorptievermogen van de eilanden. Dit geldt ook ten aanzien van wet- en regelgeving die uitvoering geven aan de mensenrechten. Dit neemt niet weg dat het doel is – op termijn – ongerechtvaardigde verschillen (in wet- en regelgeving) te minimaliseren.
Overigens merk ik op dat de implementatie van de verplichtingen die voortvloeien uit de mensenrechten, op diverse manieren vorm kan krijgen: ook bijvoorbeeld door het aanleggen van wegen of het zorgdragen voor goed onderwijs. De inspanningen van het kabinet om de mensenrechtensituatie in Caribisch Nederland te verbeteren, zijn dan ook breder dan enkel het invoeren van nieuwe regelgeving of het bieden van een klachtrecht.
Bent u bereid om, zoals het College voor de Rechten van de Mens adviseert, met een stappenplan te komen tot geleidelijke invoering van wetten en regels die de gelijke behandeling van burgers in Caribisch Nederland verbetert? Zo nee, waarom niet?
Ik ben, mede naar aanleiding van de aanbeveling van het College in zijn rapport «Vijf jaar College voor de Rechten van de Mens», voornemens om een verkenning te laten uitvoeren naar de mogelijkheid om de gelijkebehandelingswetgeving in te voeren in Caribisch Nederland. Hierover heb ik u bericht in de kabinetsreactie op voornoemd rapport van het College, dat gelijktijdig aan uw Kamer is gezonden.
Het bericht dat een crimineel op proefverlof zijn enkelband doorknipt en zware misdrijven kon begaan |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Enkelbandknipper verdacht van gewelddadige verkrachting»?1
Ja. De feiten op 4 maart 2017, waarvoor deze verdachte inmiddels is veroordeeld, zijn uitermate schokkend. Ik prijs de moed van het slachtoffer die zij toonde toen ze gebruik maakte van haar spreekrecht gedurende de strafzaak.
In deze zaak is betrokkene eind december 2016 vastgezet nadat hij de bijzondere voorwaarden die door het openbaar ministerie aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) waren gesteld, had overtreden en zijn enkelband had verwijderd. De officier van justitie heeft vervolgens een vordering tot herroeping van de v.i. bij de rechter ingediend. De rechtbank Den Haag heeft op 28 februari 2017 op de vordering beslist, en deze gedeeltelijk toegewezen tot de duur die betrokkene op deze datum vastzat. Enkele dagen later zijn de strafbare feiten begaan waarvoor verdachte, door de rechtbank Rotterdam op 26 april 2018, is veroordeeld. Hij droeg op dat moment geen enkelband. De rechtbank veroordeelde betrokkene tot 12 jaar gevangenisstraf, en tbs met verpleging van overheidswege. Ook is de door het openbaar ministerie ingediende vordering tot volledige herroeping van betrokkenes v.i. toegewezen.
Hoeveel personen krijgen jaarlijks een enkelband en hoeveel personen daarvan knippen die enkelband door?
Cijfers van de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Reclassering wijzen uit dat in 2017 bij ruim 2.850 verdachten en veroordeelden werd besloten om een enkelband op te leggen. Inclusief het aantal verdachten en veroordeelden dat in 2017 een enkelband droeg die in 2016 is omgelegd komt het totaal aan dragers uit op: circa 3.500. 62 daarvan verwijderden in 2017 hun enkelband.2
Hoeveel personen die verplicht zijn een enkelband te dragen begaan een misdrijf?
Er wordt niet centraal geregistreerd hoe vaak verdachten en veroordeelden aan wie het dragen van een enkelband is opgelegd een misdrijf plegen. Om een dergelijk cijfer te achterhalen moeten diverse organisaties, per enkelbanddrager, de volledige dossiers doornemen. Dergelijk dossieronderzoek is kostbaar en zeer tijdsintensief.
Wat zijn de gevolgen voor degene die tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) een enkelband moet dragen in het geval hij die doorknipt?
In het kader van de v.i. kan het openbaar ministerie bijzondere voorwaarden stellen. Ter controle van de naleving van de voorwaarden als het locatieverbod en -gebod kan een enkelband worden opgelegd. Bij doorknipping van een enkelband is er sprake van een overtreding van de gestelde bijzondere voorwaarden. Wat de precieze consequenties voor de drager daarvan zijn, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Wanneer een veroordeelde een voorwaarde niet naleeft, geldt als wettelijk uitgangspunt dat het openbaar ministerie een vordering tot herroeping van de v.i. indient. Wel is daarbij aan het openbaar ministerie beoordelingsruimte gelaten: als met wijziging van de voorwaarden of met een waarschuwing kan worden volstaan, kan afgezien worden van een vordering tot herroeping van v.i. Het openbaar ministerie beoordeelt of gehele of gedeeltelijke herroeping van de v.i. moet worden gevorderd. Dat hangt onder meer af van de aard van het strafbare feit (bij overtreding van de algemene voorwaarde) en de aard van de overtreding van (een) bijzondere voorwaarde(n). De rechter oordeelt over een herroeping, en hiermee over het wederom vastzetten van de saboteur. Als de rechter een vordering tot herroeping van de v.i. toewijst, bepaalt hij welk gedeelte van de straf waarover v.i. is verleend alsnog ten uitvoer moet worden gelegd. Bij een gedeeltelijke herroeping ontstaat er na afloop van de detentie een nieuwe (voorlopige) v.i.-datum voor de duur van het restant. Daarop zijn door het openbaar ministerie gestelde voorwaarden van toepassing. Als de officier van justitie van oordeel is dat er omstandigheden zijn die zich tegen een (hernieuwde) v.i. verzetten, kan hij een vordering tot uitstel of afstel van die v.i. indienen bij de rechter.
Wat zijn de gevolgen voor een v.i. van degene die tijdens zijn v.i. een misdrijf begaat? Zit zo iemand het restant van zijn straf doorgaans alsnog uit? Zo nee, waarom niet?
Bij het plegen van een misdrijf tijdens de v.i.-proeftijd wordt de algemene voorwaarde overtreden. Het openbaar ministerie is dan bevoegd een vordering (gedeeltelijke) herroeping in te dienen. De rechtbank die bevoegd is te oordelen over het nieuwe strafbare feit is tevens bevoegd te oordelen over een eventueel ingediende vordering tot herroeping van de v.i.
Ziet u aanleiding om de regels ten aanzien van de v.i. aangaande elektronische controlemiddelen aan te scherpen? Zo ja, waarom en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Een enkelband is er niet voor gemaakt een vrijheidsstraf te vervangen en ook niet om onttrekkingen of strafbare feiten af te wenden. De band is bedoeld om de naleving van locatieverboden en -geboden te controleren. Aan de mogelijkheid de enkelband toe te passen bij justitiabelen die voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, ga ik niet tornen. Het is een effectief hulpinstrument: enkelbanddragers overtreden minder vaak hun voorwaarden. Ook blijft ongeoorloofde verwijdering van de band niet zonder gevolgen.
Binnen het Nederlandse rechtsbestel is de rechter bevoegd om te oordelen over herroeping van de v.i. Het past mij niet om me over zijn oordeel uit te spreken.
Deelt u de mening dat – los van deze concrete zaak – in het geval een persoon tijdens proeftijd met een enkelband misdrijven pleegt, achteraf duidelijk is dat hij niet met een enkelband vrij had moeten worden gelaten? Zo ja, waarom en wat zegt dat over het bestaande toetsingskader? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is het protocol of zijn de regels met betrekking tot de opsporing van iemand die zijn enkelband doorknipt? Zijn die in deze concrete zaak goed opgevolgd? Zo ja, hoe kan het dan dat iemand toch nog dergelijke ernstige misdrijven kon begaan? Zo nee, waarom niet?
Als iemand zijn enkelband saboteert, genereert de band hier een melding van die in een meldkamer van de gecontracteerde provider wordt ontvangen. Daarna wordt direct de reclassering geïnformeerd. Afhankelijk van de strafrechtelijke modaliteit en het risicoprofiel van de betrokkene worden (vooraf bepaalde en vastgelegde) handelingen ondernomen. Deze zijn uitgewerkt in een opvolgingsprotocol dat door betrokken instanties wordt gehanteerd.
Zodra de reclassering een sabotagemelding ontvangt, probeert deze in contact te komen met de enkelbanddrager. Als geen contact tot stand komt of als het tot stand gekomen contact vragen oproept, wordt in ieder geval de opdrachtgever, meestal een officier van justitie of de directeur van een penitentiaire inrichting benaderd om te bepalen welke precieze acties in gang moeten worden gezet.
Bij zaken die zijn aangemerkt als hoog risico (er is dan bijvoorbeeld sprake van een slachtoffer dat moet worden beschermd of bij gevaar voor anderen) wordt direct met de politie geschakeld. Voortvluchtigen worden (inter)nationaal gesignaleerd en opgespoord. Daarbij kan een speciaal politieteam worden ingezet (FAST NL), dat zich onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie, richt op de opsporing van deze groep verdachten en veroordeelden.
Aangaande de vraag over deze concrete zaak verwijs ik naar mijn reactie onder 1.
Het bericht ‘Sterke daling van potentiële mantelzorgers in de toekomst’ |
|
Léonie Sazias (50PLUS), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Sterke daling van potentiële mantelzorgers in de toekomst»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de prognoses uit het onderzoek «Regionale ontwikkelingen in het aantal potentiële helpers van oudere ouderen tussen 1975 en 2040» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PLB)?
Zoals in het rapport van het PBL en het SCP wordt benoemd, zal er in de toekomst een groter beroep worden gedaan op «jongere ouderen» dan nu het geval is. Er zal meer gevraagd worden van langer doorwerkende zestigers. Dit rapport is daarom een duidelijke en belangrijke stimulans om de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers te blijven verbeteren.
Hoe worden mantelzorgers, anders dan respijtzorg, ondersteund? Hoe kunt u dit soort initiatieven, zoals het rekening houden met mantelzorg door werkgevers, ondersteunen?
Het is noodzakelijk dat mantelzorgers zich bewust worden van het feit dat zij mantelzorger zijn. Veel mantelzorgers realiseren zich dit pas (te) laat en raken (daardoor) overbelast. Ik ga me inzetten om deze bewustwording te vergroten, zodat mantelzorgers op tijd aan de bel (kunnen) trekken en de hulp krijgen
die zij nodig hebben van hun gemeente. Maar ook een goed samenspel met professionele zorgverleners aan huis, het slim inzetten van digitale zorg (e-health) en afspraken over het combineren van werk en mantelzorgtaken op de werkvloer, dragen bij aan het ontlasten van mantelzorgers. In het programma Langer Thuis kom ik met concrete voorstellen voor een betere ondersteuning van mantelzorgers. Uw Kamer wordt hierover begin juni geïnformeerd.
Deelt u de mening dat respijtzorg, hetgeen wettelijk verankerd is in de Wet Langdurige Zorg en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, van essentieel belang is om een mantelzorger te ondersteunen?
Ja. Ik vind het heel belangrijk dat mantelzorgers goed worden ondersteund in hun taken, zodat zij het zorgen voor hun naaste kunnen blijven volhouden. Respijtzorg verlicht de belasting van de mantelzorger door taken tijdelijk over te nemen. Naast een betere bewustwording hiervan moet ook het aanbod van respijtzorg verbeterd worden. Er is tot op heden weinig bekend bij mantelzorgers over de ondersteuning die zij kunnen aanvragen bij de gemeente. Mantelzorgers geven in gesprekken vaak aan dat zij niet weten waar ze naartoe moeten om ondersteuning aan te vragen. Onder andere in het programma Langer Thuis zal ik hier veel aandacht aan besteden.
Samen met gemeenten, Mezzo, cliënten en mantelzorgers zelf wil ik bekijken wat er nodig is voor werkzame elementen bij respijtzorg. Uitkomsten van onderzoeken zoals die van het SCP/PBL betrek ik daar graag bij. Maar ook nieuwe onderzoeken, zoals de G4 en Movisie voornemens zijn rondom een passende en laagdrempelige logeeropvang, zijn daarvoor relevant.
Pensioenfondsen die beleggen in Aurobindo, het omstreden geneesmiddelenbedrijf, dat mensenrechten en milieuregels aan zijn laars lapt |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat pensioenfondsen 32,5 miljoen euro investeren in de multinational Aurobindo, die op grote schaal mensenrechten en milieuregels aan zijn laars lapt?1.
Ja.
Welke stappen moeten deze pensioenfondsen volgens u gaan maken?
Het kabinet verwacht van pensioenfondsen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Als duidelijk is dat het fonds via een belegging in een bedrijf verbonden is met (potentiële) risico’s voor mens en milieu dan behoort het fonds met dit bedrijf in gesprek te gaan en zijn invloed uit te oefenen om deze risico’s aan te pakken en te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP), pensioenfonds voor overheid en onderwijs, haar geld investeert in een dergelijk malafide bedrijf?
ABP bepaalt zelf in welke bedrijven belegd wordt. Het kabinet verwacht daarbij dat ABP de OESO-richtlijnen naleeft. Als ABP signalen ontvangt dat het via een belegging verbonden is aan risico’s voor mens en milieu, behoort ABP het bedrijf waarin belegd wordt te bewegen tot het aanpakken en voorkomen van deze risico’s.
Wat verwacht u dat er uit de door het ABP aangekondigde gesprek met Aurobindo over de misstanden naar voren komt? Hoe kijkt u in dit licht aan tegen het maken van verbeterafspraken versus het verkopen van de beleggingen?
De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een bedrijf in eerste instantie zijn invloed aan moet wenden om risico’s voor mens en milieu te voorkomen en aan te pakken, als dit geen verbetering oplevert dan is het verbreken van de zakenrelatie een laatste toevlucht; daarna is immers zeker dat het niet langer mogelijk is om Aurobindo te beïnvloeden. Het besluit van ABP om een gesprek te voeren met Aurobindo is in lijn met de OESO-richtlijnen. Het is de verantwoordelijkheid van ABP en Aurobindo om rekenschap te geven over de uitkomsten van het gesprek.
Kunt en bent u bereid inzichtelijk te maken op grond waarvan ABP in 2014 is gaan beleggen in Aurobindo? Zo nee, waarom niet?
Nee, die informatie heb ik niet en verder geldt dat het ABP zelf verantwoordelijk is voor het beleggingsbeleid en de beleggingskeuzes. Het kabinet verwacht van ABP dat het, conform de OESO-richtlijnen, transparant is over dit beleid. ABP legt zelf verantwoording af over de beleggingskeuzes.
Wat gaat u, als betrokken partij binnen het bestuur van ABP, doen om dergelijk onacceptabele beleggingen te voorkomen?
De rijksoverheid is één van de vele overheids- en onderwijswerkgevers die is aangesloten bij het ABP. De werkgeversvertegenwoordigers en werknemersvertegenwoordigers maken afspraken over de inhoud van de pensioenregeling. De uitvoering hiervan hebben zij ondergebracht bij pensioenfonds ABP. Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. In het ABP-bestuur zijn vertegenwoordigers van sociale partners, dus zowel werkgevers- als werknemerszijde, en van pensioengerechtigden benoemd. Dit bestuur heeft een eigenstandige bestuurstaak om tot een zo goed mogelijk pensioenresultaat voor huidige en toekomstige gepensioneerden te komen. Zij moet daarbij evenwichtig rekening houden met de belangen van alle partijen.
Het kabinet verwacht van pensioenfondsen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Verder geldt dat door aandelen te houden in bedrijven, ABP normoverdragende gesprekken kan aangaan (engagement) met het management van deze bedrijven over thema’s zoals mensenrechten, klimaatverandering, arbeidsveiligheid en omkoping en corruptie. ABP zet (via uitvoerder APG) ook al langere tijd actief in op engagement. ABP publiceert jaarlijks de resultaten van dit beleid.
Wat gaat u doen om er zorg voor te dragen dat pensioenfondsen hun gepaste zorgvuldigheid zoals beschreven in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen beter naleven?
Het kabinet verwacht dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven, en ook de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s).2 Daarom zet ik samen met de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Financiën in op het sluiten van IMVO-convenanten met de financiële sector, waaronder de pensioensector. ABP is ook partij bij het nu lopende onderhandelingstraject voor dat convenant. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de voortgang van het IMVO-convenantenbeleid.3 Het proces om te komen tot een convenant wordt begeleid door de Sociaal Economische Raad.
Het bericht ‘Hiaat in IND-regels voor pardonners’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hiaat in IND-regels voor pardonners»?1
Ja.
Hoe verhoudt de praktijk dat doortoetsen de vreemdeling financieel voordeel oplevert zich tot het feit dat de leges in principe kostendekkend moeten zijn? Zouden in geval van doortoetsen niet ook de extra kosten in rekening gebracht moeten worden?
Het uitgangspunt is inderdaad dat de leges die de IND heft voor verblijfsvergunningen zoveel mogelijk kostendekkend dienen te zijn. Er is een uitzondering gecreëerd voor situaties waarin het aanvragen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zinloos zou zijn als niet tevens tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zou worden overgegaan. Dit is met name het geval aan het einde van de looptijd van die vergunning (bijvoorbeeld in het geval dat de termijn van vijf jaar rechtmatig verblijf nog net niet is gehaald). De regeling voorkomt daardoor ook situaties waarbij door een afwijzing van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd een verblijfsgat ontstaat. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan in dat geval aansluitend aan het einde van de geldigheidsduur van die vergunning worden verlengd. Deze regeling is neergelegd in artikel 3.34d, onderdeel b, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Een verblijfsgat heeft grote gevolgen voor een vreemdeling: het kan onder andere problemen opleveren met werk en reizen.
Ook betekent een verblijfsgat dat de termijn van vijf jaar rechtmatig verblijf, waarna een verzoek tot een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of naturalisatie ingediend kan worden, opnieuw gaat lopen.
Op het aanvraagformulier voor een vergunning voor onbepaalde tijd en voor een EU-status als langdurig ingezetene is daarom opgenomen dat de vreemdeling tevens een aanvraag om verlenging van de huidige verblijfsvergunning aanvraagt. Indien de IND de aanvraag voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of voor een EU-status als langdurig ingezetene afwijst, wordt vervolgens de aanvraag om verlenging van de huidige verblijfsvergunning getoetst.
Toen deze regeling in het leven geroepen werd, waren de leges voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aanzienlijk hoger dan nu. In 2012 is het legestarief voor een aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van een uitspraak van het EU Hof van Justitie (C508–10) verlaagd van € 401 naar € 130 (thans € 161). Sindsdien kan een financieel voordeel ontstaan door gebruik te maken van de doortoets-mogelijkheid.
Hoe apprecieert u de duiding van de Immigratie- en Naturlisatiedienst (IND) dat zij tot nu toe nog geen signalen hebben dat pardonners of advocaten bewust een andere verblijfsvergunning aanvragen, maar dat zij als ze die signalen in de toekomst krijgen, de regels zullen aanpassen? Is het feit dat Vluchtelingenwerk pardonners zal wijzen op de «ontsnappingsroute» niet al voldoende signaal?
Er zijn op dit moment inderdaad geen signalen bij de IND bekend dat deze regeling leidt tot onbedoeld gebruik, ook niet door personen met een RANOV-vergunning. Uit een recent gehouden steekproef is gebleken dat een groot percentage van personen met een RANOV-vergunning in aanmerking zal komen voor een vergunning voor onbepaalde tijd, mocht men hiervoor kiezen. Oneigenlijk gebruik door personen met een RANOV-vergunning lijkt in de meeste gevallen dan ook niet aan de orde te zijn. Dit wordt ook ondersteund door de tussentijdse meting van het inwilligingspercentage van aanvragen voor vergunningen voor onbepaalde tijd ingediend door vreemdelingen die nog in het bezit waren van een RANOV-vergunning. Het beeld laat namelijk zien dat 84% van de genomen besluiten op de aanvraag voor een vergunning voor onbepaalde tijd een inwilliging betrof. Deze meting heeft betrekking op de RANOV-groep, waarvan de aanvraag voor een vergunning voor onbepaalde tijd was gedaan in de periode januari 2018 tot en met 19 april 2018. Deze cijfers zijn in lijn met de inwilligings-percentages van alle aanvragen om verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd die bij de IND zijn ingediend. Er is daarom vooralsnog geen reden om aan te nemen dat personen met een RANOV-vergunning oneigenlijk gebruik maken van de doortoets-mogelijkheid.
Ik wil er verder op wijzen dat Vluchtelingwerk Nederland niet goed is geciteerd in het oorspronkelijke artikel waar u naar verwijst. Op 14 april 2018 heeft Trouw hierover een rectificatie gepubliceerd: Vluchtelingenwerk heeft niet aangegeven asielzoekers die vallen onder het generaal pardon te zullen wijzen op deze manier om hogere legeskosten te voorkomen. VWN heeft enkel aangegeven dit «hiaat» te onderzoeken.
Deelt u de mening dat er niet gewacht moet worden met het aanpassen van de regels totdat er misbruik van gemaakt wordt, maar dat misbruik juist op voorhand voorkomen moet worden? Zo ja, op welke termijn bent u bereid de regels aan te passen?
Ik vind het onwenselijk dat deze uitzondering – die juist in het leven is geroepen om te voorkomen dat vreemdelingen in een vervelende situatie terecht komen – wordt gebruikt enkel en alleen om lagere leges te betalen. Op dit moment onderzoek ik de mogelijkheden om deze onwenselijke situatie ongedaan te maken zonder dat andere vreemdelingen daardoor in problemen komen. Een van de mogelijkheden die onderzocht wordt, is om alsnog het hoogste legestarief in rekening te brengen, indien de IND op basis van deze regeling doortoetst. Dit is beter in lijn met het uitgangspunt dat de leges van de IND kostendekkend zijn.
Als de uitkomsten van mijn onderzoek aanleiding geven om de regelgeving aan te passen, dan zal het veranderen van de regels, alsmede de implementatie van deze nieuwe regels, enige tijd vergen. Dit komt m.n. omdat hiervoor – naast aanpassing van regelgeving – ook aanpassingen nodig zijn van o.a. het ICT-systeem van de IND (INDIGO) en (digitale) aanvraagformulieren.
Bent u, gezien het feit dat veel pardonners nog altijd niet aan de inburgeringsvereisten voldoen, bereid contact op te nemen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om te bekijken hoe er voor gezorgd kan worden dat wanneer deze pardonners een (verlengings)aanvraag indienen, ook meteen wordt beoordeeld of zij kunnen worden gekort op hun uitkering?
Het opleggen van een korting op de uitkering bij het niet voldoen aan de inburgeringsvereisten is op individueel niveau nu al mogelijk. Niet meewerken aan de arbeidsinschakeling is voldoende reden voor een maatregel onder de Participatiewet. Weigeren in te burgeren kan hieronder geschaard worden, aangezien inburgering bijdraagt aan participatie in de samenleving. De gemeente oordeelt per individueel geval of hier sprake is van verwijtbaar handelen. Het enige feit dat hij zijn inburgeringexamen nog niet heeft gehaald, is geen reden tot korten van de uitkering.
Het artikel ‘Ook bij storm moet KLM passagiers compenseren’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ook bij storm moet KLM passagiers compenseren»?1
Ja.
Kunt u inzicht verschaffen in de motivatie van deze rechter in deze casus?
Graag verwijs ik voor de motivatie in deze zaak naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2018 zaaknummer: 6362725 / CV EXPL 17–22728.
Op basis van welke (Europese) richtlijnen blijkt compensatie aan passagiers nodig?
Mogelijk compensatie van passagiers bij vertraging of annulering volgt uit de Verordening (EG) Nr. 261/2004 (hierna: passagiersrechtenverordening) en relevante uitspraken van (onder meer) het EU Hof van Justitie.
Deelt u de mening dat storm, mist of slecht weer een goede reden kan zijn om niet te gaan vliegen? In hoeverre is slecht weer overmacht?
Ja, een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, is niet verplicht compensatie te betalen indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen in gevallen van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen.
Waarom moet een luchtvaartmaatschappij bij een flinke storm alsnog compensatie betalen aan de passagiers? Als zelfs de luchtverkeersleiding maatregelen neemt om minder vluchten toe te staan en de capaciteit wordt beperkt, waarom leidt het annuleren van een vlucht dan tot compensatie aan passagiers?
Er is bijvoorbeeld sprake van buitengewone omstandigheden wanneer een
besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt. Een luchtvaartmaatschappij kan geen beroep doen op een «buitengewone omstandigheid» indien het besluit van het luchtverkeerbeheer een algemene capaciteitsreductie betrof, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen. De rechtbank heeft in casu beoordeeld dat het besluit van de LVNL een algemene capaciteitsreductie betrof en niet een specifieke vlucht, zodat er geen sprake is van een buitengewone omstandigheid.
Vindt u het wenselijk dat luchtvaartmaatschappijen hun keuze om te vliegen laten afhangen van eventuele compensatie richting passagiers achteraf? Zo nee, waarom is compensatie dan toch nodig? Deelt u de mening dat veiligheid van groter belang is?
De vliegveiligheid is een voorwaarde en daardoor heeft de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) op 20 maart 2017 een capaciteitsreductie afgekondigd, teneinde de separatieafstand tussen opvolgende vluchten te vergroten. Een dergelijke capaciteitsreductie heeft gevolgen voor passagiers, luchthavens, en luchtvaartmaatschappijen. Ik ben niet bekend met de afwegingen die luchtvaartmaatschappijen maken om een vlucht al dan niet te annuleren bij bijvoorbeeld een capaciteitsreductie. Indien passagiers worden geconfronteerd met een vertraagde of geannuleerde vlucht, dan maken ze mogelijk aanspraak op compensatie op grond van de passagiersrechtenverordening.
Deelt u de mening dat maatregelen ter compensatie van passagiers in de luchtvaart en dit soort situaties zijn doorgeslagen en de Europese consumentenbescherming haar doel eigenlijk voorbij gaat?
Gemeenschappelijke regels op het gebied van passagiersrechten zijn in het belang van zowel de passagier als de vervoerder. De passagiersrechtenverordening heeft bijgedragen aan een forse vermindering van annuleringen en instapweigeringen. Vanwege vele onduidelijkheden heeft zij echter ook geleid tot een aanzienlijk aantal klachten, rechtszaken en Hofzaken over (onder meer) de buitengewone omstandigheden. Daarom vind ik een herziening van de passagiersrechtenverordening wenselijk en noodzakelijk. Uw Kamer is 26 mei 2014 geïnformeerd over het stranden van de laatste poging vanwege een geschil tussen Spanje en het Verenigd Koninkrijk omtrent de status van Gibraltar en de toepasselijkheid van EU-wetgeving op luchtvaartgebied (Kamerstuk: 21501–33 nr. 484).
Deelt u de mening dat op de lange termijn uiteindelijk alle passagiers hiervan de dupe worden? Als verandering wenselijk is, wat is daarvoor dan nodig? Wat is mogelijk om dit soort compensatieregels en definities van overmacht in te perken? Op welk niveau en op basis van welke wetgeving dient dit te gebeuren?
Passagiers en vervoerders hebben baat bij een uniform niveau van passagiersbescherming, waarbij de regels eenvoudig, eerlijk en effectief zijn. Daarvoor is een wijziging van de passagiersrechtenverordening wenselijk en noodzakelijk. Echter, er lijkt vooralsnog geen oplossing te zijn in het geschil tussen Spanje en het Verenigd Koninkrijk omtrent de status van Gibraltar.
Onrecht als gevolg van de invoering van het leenstelsel voor studenten |
|
Frank Futselaar (SP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het antwoord van uw ambtsvoorganger dat ouders en hun kinderen er niet op achteruitgaan op het moment dat minderjarige studenten gaan studeren in het hoger onderwijs?1
Hieronder worden deze cijfers gepresenteerd inclusief uitleg en aannames bij de cijfers.
De conclusie die uit de cijfers volgt, is dat voor de genoemde posten de situatie na het regeerakkoord op jaarbasis 50 euro voordeliger uitpakt voor een tweeoudergezin waarin het 17-jarige kind in het hoger onderwijs gaat studeren ten opzichte van de situatie voor het regeerakkoord. Voor het eenoudergezin is deze vooruitgang op jaarbasis 945 euro.
Tabel 1 toont de bedragen voor een gezin met twee ouders en voor een gezin met één ouder in de situatie voor het regeerakkoord. De kolom vo bevat de bedragen die gelden op het moment dat de 17-jarige niet ingeschreven is in het hoger onderwijs. De kolom ho (hoger onderwijs) bevat de bedragen wanneer dit wel het geval is. In beide kolommen gaat het om de jaarbedragen van een gezin waarin één kind aanwezig is die het hele jaar 17 jaar oud is. Er is in beide gezinstypen uitgegaan van een gezinsinkomen van 47.000 euro. Ook is ervan uitgegaan dat aan alle voorwaarden voor de betreffende regelingen is voldaan die niet expliciet zijn benoemd. Voor alle regelingen zijn de normbedragen en parameters uit 2018 gebruikt en de bedragen zijn afgerond op hele euro’s. De veronderstelde wettelijke ouderbijdrage is als extra post in de tabel opgenomen, omdat deze geen invloed heeft op het saldo in het gezin: het is een veronderstelde bijdrage van de ouder(s) aan de student die meeweegt in de berekening van de hoogte van de aanvullende beurs, maar niet verplicht is. De reisvoorziening is ook opgenomen omdat deze net als de aanvullende beurs onderdeel is van de prestatiebeurs in het hoger onderwijs. Naast genoemde posten zijn er ook nog het collegegeldkrediet en het studievoorschot. Deze zijn niet opgenomen in het overzicht, maar de student in het hoger onderwijs kan van deze voorzieningen gebruik maken tegen sociale leenvoorwaarden.
kinderbijslag
1.149
0
– 1.149
1.149
0
– 1.149
kindgebonden budget1
0
0
0
2.882
0
– 2.882
collegegeld
0
– 2.060
– 2.060
0
– 2.060
– 2.060
aanvullende beurs
0
670
670
0
1.766
1.766
waarde reisvoorziening
0
1.099
1.099
0
1.099
1.099
extra: veronderstelde ouderbijdrage
0
4.007
4.007
0
2.911
2.911
incl. alleenstaande ouderkop bij het eenoudergezin
Wanneer alleen naar deze posten wordt gekeken gaat het tweeoudergezin er op jaarbasis per saldo 1.440 euro op achteruit als het 17-jarige kind in het hoger onderwijs gaat studeren. Dit wordt veroorzaakt door het wegvallen van de kinderbijslag, het betalen van collegegeld en het ontvangen van de aanvullende beurs en de reisvoorziening.
Het éénoudergezin gaat er 3.225 euro op achteruit als het 17-jarige kind in het hoger onderwijs gaat studeren. Dit wordt veroorzaakt door dezelfde factoren als bij het tweeoudergezin, aangevuld met het wegvallen van het kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop.
Tabel 2 toont de bedragen voor dezelfde gezinnen, maar vanuit de aanname dat de maatregelen uit het regeerakkoord allemaal in werking zijn getreden. Het gaat om de halvering van het collegegeld, de verhoging van de kinderbijslag en de verhoging van de afbouwgrens voor paren in het kindgebonden budget. De in het regeerakkoord vermeldde indicaties voor de wijzigingen zijn toegepast op de normen en parameters die gelden voor 2018. De bedragen zijn hierdoor vergelijkbaar met tabel 1 en bevatten niet de uiteindelijke exacte bedragen. Niet alle regeerakkoordmaatregelen zijn namelijk voorzien voor 2018.
kinderbijslag
1.234
0
– 1.234
1.234
0
– 1.234
kindgebonden budget1
895
0
– 895
2.882
0
– 2.882
collegegeld
0
– 1.030
– 1.030
0
– 1.030
– 1.030
aanvullende beurs
0
670
670
0
1.766
1.766
waarde reisvoorziening
0
1.099
1.099
0
1.099
1.099
extra: veronderstelde ouderbijdrage
0
4.007
4.007
0
2.911
2.911
incl. alleenstaande ouderkop bij het eenoudergezin
Wanneer opnieuw alleen naar deze posten wordt gekeken gaat het tweeoudergezin er op jaarbasis per saldo 1.389 euro op achteruit als het 17-jarige kind in het hoger onderwijs gaat studeren. Dit is 50 euro minder ten opzichte van de situatie voor het regeerakkoord. Dit wordt veroorzaakt door de halvering van het collegegeld en gemitigeerd doordat de kinderbijslag hoger wordt en het paar in aanmerking komt voor kindgebonden budget.
Het éénoudergezin gaat er 2.280 euro op achteruit als het 17-jarige kind in het hoger onderwijs gaat studeren. Dit is 945 euro minder ten opzichte van de situatie voor het regeerakkoord. Dit wordt veroorzaakt door de halvering van het collegegeld en gemitigeerd door de hogere kinderbijslag.
Wilt u inzichtelijk maken wat op jaarbasis de financiële gevolgen zijn voor student en ouders wanneer een 17-jarige naar het hoger onderwijs gaat, zowel in gezinnen met één als twee ouders, bij een inkomen van 47.000 euro en uitgaande van de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de alleenstaande-ouderkop, het collegegeld, de aanvullende beurs en de veronderstelde wettelijke ouderbijdrage?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u inzichtelijk maken wat het verschil is in jaarlijkse financiële ondersteuning op rijksniveau tussen studenten die als 17-jarige en 18-jarige in het hoger onderwijs gaan studeren, zowel in gezinnen met één als twee ouders, bij een inkomen van 47.000 euro en uitgaande van de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de alleenstaande-ouderkop, het collegegeld, de aanvullende beurs en de veronderstelde wettelijke ouderbijdrage?
Er zijn geen verschillen in de jaarlijkse financiële ondersteuning van een 17-jarige en een 18-jarige student in het hoger onderwijs. Zowel de ouders van de 17-jarige als de 18-jarige hebben geen recht op kinderbijslag en kindgebonden budget. Ook dient in beide gevallen hetzelfde bedrag aan collegegeld betaald te worden. De berekeningen voor aanvullende beurs en veronderstelde wettelijke ouderbijdrage zijn identiek voor zowel de 17-jarige als de 18-jarige.
Wilt u inzichtelijk maken wat het verschil is in jaarlijkse financiële ondersteuning op rijksniveau tussen studenten die als 17-jarige naar het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs gaan, zowel in gezinnen met één als twee ouders, bij een inkomen van 47.000 euro en uitgaande van de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de alleenstaande-ouderkop, het collegegeld, de aanvullende beurs en de veronderstelde wettelijke ouderbijdrage?
Een 17-jarige die naar het middelbaar beroepsonderwijs gaat, heeft geen recht op studiefinanciering, met uitzondering van de reisvoorziening, maar betaalt ook nog geen lesgeld. De ouders hebben recht op kinderbijslag en eventueel kindgebonden budget. Voor de gevraagde regelingen is de 17-jarige mbo’er dus vergelijkbaar met een 17-jarige in het voortgezet onderwijs, met uitzondering van de reisvoorziening. De verbeteringen in de situatie na het regeerakkoord ten opzichte van de situatie voor het regeerakkoord, zoals in het tweede antwoord weergegeven, blijven ongewijzigd.
Wilt u bij de berekeningen in de voorgaande vragen eveneens onderscheid maken tussen de situatie op basis van de huidige regelingen en de situatie zoals die na uitvoering van het regeerakkoord zal bestaan?
Ja.
Kunt u aangeven uit welke passages bij de behandeling van het leenstelsel blijkt dat de volle omvang van de financiële gevolgen van de samenloop tussen de kindregelingen en de studiefinanciering voor minderjarigen nadrukkelijk aan de orde is geweest en dat door regering en parlement desondanks welbewust voor de bestaande afbakening zou zijn gekozen?
De aansluiting van de kinderbijslag op de studiefinanciering voor minderjarige studenten en de gevolgen van de invoering van het studievoorschot voor minderjarige studenten is aan de orde geweest in de schriftelijke voorbereiding van de wetsbehandeling in de Tweede Kamer,2 in de amendering door de Tweede Kamer,3 in de plenaire behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer,4 en in de schriftelijke voorbereiding van de wetsbehandeling in de Eerste Kamer.5
Bent u bereid de vragen te beantwoorden voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel verlaagd wettelijk collegegeld?2
Ja, daartoe ben ik bereid.
De sluiting van kerken door de Algerijnse overheid |
|
Sadet Karabulut (SP), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Bente Becker (VVD), Bram van Ojik (GL), Thierry Baudet (FVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht in het Reformatorisch Dagblad van 10 april 2018 dat meldt dat er sinds november vier kerken van de Protestantse Kerk in Algerije gesloten zijn op last van de Algerijnse overheid?1
Ja.
Deelt u de analyse dat de Algerijnse overheid de wet ter regulering van niet islamitische godsdiensten inzet om kerken te sluiten?
Geconstateerd kan worden dat bij verschillende protestante kerken recent is aangegeven dat zij geen bijeenkomsten mogen organiseren omdat zij hiervoor geen vergunning hebben, zoals vereist in de wet ter regulering van niet islamitische godsdiensten.
Klopt het dat dit kerkgenootschap geen vergunningen krijgt om kerken te bouwen die wel aan alle eisen voldoen?
Meerdere kerken, ook katholieke kerken, hebben momenteel te maken met het uitblijven van het verplichte goedkeuringsbesluit.
Bent u het ermee eens dat het recht op vrijheid van godsdienst dat Algerije officieel kent hiermee belemmerd en geschonden wordt?
Het is niet mogelijk om in het algemeen te stellen dat het recht op vrijheid van godsdienst in Algerije belemmerd of geschonden wordt. In veel gevallen kan de protestante kerk in Algerije zijn recht op de beoefening van zijn godsdienstvrijheid zonder problemen uitoefenen. Wel kan geconstateerd worden dat in bepaalde gevallen problemen zijn gerezen bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen om in bepaalde plaatsen diensten te houden. Afgelopen zes maanden is bovendien in een aantal gevallen een kerkgenootschap in de uitoefening van zijn recht op vrijheid van godsdienst belemmerd op grond van het feit dat deze zonder de vereiste vergunning opereerde.
Bent u bereid om de Algerijnse overheid, in het kader van de prioritaire thema’s in het beleid ter versterking van de internationale rechtsorde en eerbiediging van de mensenrechten, hier hetzij in bilateraal, hetzij in Europees verband op aan te spreken? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
In EU-verband is aandacht gevraagd voor deze kwestie. Ik heb dit ook persoonlijk gedaan ter gelegenheid van mijn bezoek aan Algerije in het kader van de Gemengde Commissie op 9 mei jl, tijdens een overleg met de Algerijnse Minister van Buitenlandse Zaken. In reactie hierop gaf de Algerijnse Minister van Buitenlandse Zaken aan dat kerken in Algerije niets te vrezen hebben van de nieuwe wet op gebedshuizen. Deze zou vooral gericht zijn op clandestiene moskeeën. Het spreekt voor zich dat ik de ontwikkelingen hieromtrent nauwgezet blijf volgen en indien nodig hierover, bilateraal en in EU-verband, mijn zorgen zal uiten.
De St. Maartenschool te Nijmegen |
|
Peter Kwint (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de St. Maartenschool? Heeft de school het komende jaar voldoende financiën om kinderen zorg en onderwijs te bieden? Wat was de betrokkenheid van de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en van Volksgezondheid, Wezijn en Sport (VWS) in dit proces?
De Sint Maartenschool biedt speciaal onderwijs voor leerlingen met een ziekte en/of (meervoudige) beperking. Een aantal leerlingen heeft naast onderwijsondersteuning ook (medische) zorg en begeleiding nodig om het onderwijs te kunnen volgen. Deze zorg kan worden georganiseerd en bekostigd uit de Jeugdwet, Wet langdurige zorg en/of de Zorgverzekeringswet. De regio wil graag komen tot een organisatie waarin één (gecontracteerde) zorgaanbieder de zorg op de school gaat bieden en meer integraal gearrangeerd wordt.
In 2017 hebben de toenmalige staatssecretarissen van OCW en van VWS een bezoek gebracht aan de St. Maartenschool. Op dat moment bleek de organisatie van de zorg in onderwijstijd nog een belangrijk aandachtspunt. Om een goede invulling te geven aan de (organisatie en bekostiging van) deze zorg zijn het schoolbestuur Punt Speciaal, samenwerkingsverband Stromenland, gemeente Nijmegen en zorgkantoor VGZ samen met een zorgaanbieder een traject gestart om de zorgbehoefte en -indicaties van de leerlingen in kaart te brengen. Op basis van deze inventarisatie wordt nu uitgewerkt hoe de organisatie, bekostiging en taakverdeling er komend schooljaar uit komt te zien. De ambitie van de regio is om dit met ingang van het nieuwe schooljaar te realiseren.
De regio geeft aan onder andere behoefte te hebben aan technische bijstand en begeleiding van het proces. Vanuit de ministeries van OCW en VWS is daarom inzet van een procesbegeleider beschikbaar gesteld om het maken van afspraken te bevorderen en te bespoedigen. Verder wordt waar gewenst technische ondersteuning geboden en blijven VWS en OCW de situatie volgen.
Klopt het dat de school noodgedwongen een lening is aangegaan en dat gemeenten garant moesten staan? Zo ja, is dit een wenselijke constructie?
De gemeentes in het Rijk van Nijmegen en het samenwerkingsverband hebben een overbruggingssubsidie aan de school toegekend voor het schooljaar 2017–2018. Gedurende deze periode zou de school samen met de ouders de zorgbehoefte in kaart brengen en zou de regio op basis van de zorganalyse van de leerlingen de invulling vormgeven. Voor aanvang van het schooljaar 2017–2018 was nog niet duidelijk dat deze subsidie zou worden toegekend en is er inderdaad een externe geldschieter geweest die heeft aangeboden de voorfinanciering op deze subsidie te willen verzorgen. Hiervan heeft de school geen gebruik gemaakt, gezien het feit dat al snel duidelijk werd dat de gemeente en het samenwerkingsverband passend onderwijs deze subsidie onder voorwaarden beschikbaar zouden stellen.
De school heeft wel een subsidie gekregen van de externe geldschieter om de inhuur van medewerkers te bekostigen die de zorgaanvraag kunnen begeleiden.
Is er een definitief plan bij het Ministerie van OCW ingediend?1 Zo ja, wat is de stand van zaken? Is er een procescoördinator aangesteld? Zo ja, door wie?
Het bestuur van de Sint Maartenschool en de zorgaanbieder hebben een plan van aanpak gedeeld met de ministeries van OCW en VWS. Wel is men nog bezig met de inventarisatie van de zorgbehoefte van de kinderen en de uitwerking van de constructie. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bij welk ministerie ligt de regie bij de afstemming van kwesties die zorg en onderwijs raken? Zijn er nog verbeterpunten mogelijk in deze samenwerking tussen de ministeries?
Beide departementen kunnen bij deze kwesties het voortouw nemen, afhankelijk van het zwaartepunt van de kwestie. Meestal wordt in onderlinge afstemming vanuit de beide departementen gezamenlijk meegedacht, zo ook bij de casus van de Sint Maartenschool.
Deelt u de mening dat de landelijke overheid moet zorgen dat de kinderen op scholen voor speciaal onderwijs voldoende zorg en onderwijs krijgen of vindt u het de taak van gemeenten om in te grijpen wanneer dit niet goed lijkt te gaan? Zo ja, bent u ermee bekend dat de St. Maartenschool leerlingen uit 28 gemeenten heeft? Wie moet dan de regie nemen?
De Minister van VWS en ik delen met de Tweede Kamer dat het Rijk voldoende budget voor onderwijs en zorg moet bieden. In principe zijn er vanuit zowel de zorgstelsels als de onderwijsstelsels financiële middelen beschikbaar. Het is verder onze taak ervoor te zorgen dat zorg in onderwijstijd eenvoudig(er) kan worden georganiseerd en bekostigd. Het is ons bekend dat leerlingen op de Sint Maartenschool uit veel verschillende gemeenten komen en dat de zorg die zij nodig hebben via gemeenten, een zorgkantoor en zorgverzekeraars geboden wordt. Dit geldt ook voor een aantal andere scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs. In het regeerakkoord is aangegeven dat OCW en VWS aan de slag gaan om deze situaties te vereenvoudigen. Op dit moment werken de Minister van VWS en ik onze ambities hiervoor uit in een gezamenlijke Kamerbrief.
Met de decentralisatie van passend onderwijs en van de jeugdhulp zijn samenwerkingsverbanden en gemeenten verantwoordelijk voor de invulling van onderwijszorgarrangementen in de regio. De gemeente kan waar nodig of gewenst bij het vormgeven van dit soort arrangementen ook het voortouw nemen om andere zorgpartners, zoals zorgkantoren en zorgverzekeraars, te betrekken. Met betrekking tot de Sint Maartenschool zal het samenwerkingsverband alle regiogemeenten uitnodigen voor deelname aan een multidisciplinair casusoverleg. Gemeente Nijmegen en Land van Cuijk bekijken of het mogelijk is één contactpersoon aan te stellen namens de verschillende wijkteams. Voor de gemeenten van de regio Nijmegen worden nog nadere afspraken gemaakt.
Klopt het dat ouders nu zelf de financiering van de benodigde zorg moeten regelen?2 Wat is uw mening hierover?
Dit is afhankelijk van de wijze waarop voor het kind de financiering van zorg is geregeld. Wanneer ouders hebben gekozen voor financiering via zorg in natura regelt de zorgaanbieder de zorg die wordt ingezet op school. Wanneer er is gekozen voor financiering via pgb hebben ouders de regie over het budget voor zorg en regelen zij de inzet van de zorg op school zelf. Het aanvragen van zorg gebeurt in alle gevallen door ouders. Een school kan geen zorg aanvragen.
De Sint Maartenschool heeft ouders op ouderavonden in maart geïnformeerd dat er individuele gesprekken gevoerd zullen worden met ouders. In die gesprekken is gebleken dat er in een aantal gevallen nieuwe of aanvullende aanvragen voor zorgvoorzieningen nodig zijn omdat zorg in onderwijstijd nog niet was opgenomen in het zorgplan. De school, het zorgkantoor (VGZ) en de gemeentes in het Rijk van Nijmegen hebben medewerkers beschikbaar om ouders te helpen bij het inzetten van pgb’s dan wel zorg in natura op school op basis van het zorgplan. Zorgkantoor VGZ heeft aangegeven dat zij binnen de mogelijkheden van de wet ruimhartig om zullen gaan met nieuwe aanvragen.
Daarnaast zijn de gemeentes in het Rijk van Nijmegen en de gemeentes in het Land van Cuijk samen met de procesbegeleider op zoek naar de mogelijkheden voor capaciteitsfinanciering voor de leerlingen die uit die gemeente komen. Afhankelijk van de definitieve invulling, zullen individuele aanvragen voor zorg in onderwijstijd bij die gemeentes mogelijk niet meer noodzakelijk zijn.
Hoe staat het met de uitvoering van de in het regeerakkoord geformuleerde ambitie om zorg en onderwijs voor kinderen met een ernstig meervoudige beperking rechtstreeks te financieren? Zou deze ambitie de problemen, zoals die nu geconstateerd zijn op de St. Maartensschool, oplossen? Zo ja, bent u bereid een overbruggingsregeling te overwegen voor de scholen en kinderen die dit aangaat?
In de onderwijsparagraaf van het regeerakkoord is de volgende passage opgenomen: «Ook zal het kabinet, mede met het oog op leerlingen met een ernstige meervoudige handicap, bezien hoe de zorg voor leerlingen met complexere casuïstiek binnen een beperkt aantal onderwijsinstellingen direct uit de middelen voor zorg in onderwijstijd kan worden gefinancierd.» Het betreft een complexe situatie, waar de wettelijke kaders vanuit het onderwijs, de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet op van toepassing zijn. Een aantal scholen voor speciaal onderwijs heeft te maken met veel leerlingen die zorg in onderwijstijd nodig hebben. Om dit te organiseren, moeten zij nu met veel verschillende financiers (gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars en ouders) afspraken maken over de inzet van zorg tijdens onderwijstijd. Dat is voor scholen erg belastend en ingewikkeld en vraagt ook veel van ouders en van zorgorganisaties. De ministeries van OCW en VWS zijn op dit moment in gesprek met een fors aantal organisaties om de oplossingsrichtingen te verkennen.
Samen met de Minister van VWS werk ik onze ambities rondom de aansluiting tussen onderwijs en zorg en de uitwerking van de passages in het Regeerakkoord verder uit. Deze oplossingsrichtingen kunnen ook voor de situatie op de Sint Maartenschool bruikbaar zijn. Wel zal de uitwerking enige tijd vergen. In de brief die wij over deze problematiek aan de Tweede Kamer zullen sturen, zullen we ook opnemen op welke wijze wij scholen en ouders in de tussentijd kunnen ondersteunen.
Het bericht ‘Dit keer dumpen de boswachters zelf afval, als statement’ |
|
Jessica van Eijs (D66), Tjeerd de Groot (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dit keer dumpen de boswachters zelf afval, als statement»?1
Ja.
Erkent u dat er in de buitengebieden al jaren sprake is van het dumpen van huishoudelijk afval en drugsafval, en dat dit met name in Brabant en Limburg een probleem is?
Ja. Het bericht over de omvang van dumpingen in buitengebieden/natuurgebieden is verontrustend, evenals agressie en geweld tegen boswachters. Elke dumping is illegaal, leidt tot maatschappelijke kosten voor het opruimen en verwerken van het afval, legt een fors beslag op de schaarse capaciteit van handhavers, zoals boswachters, en schaadt het milieu in algemene zin en de flora en fauna in het bijzonder. Wat betreft drugsafval ligt het zwaartepunt van de problematiek inderdaad tot nu toe in Noord-Brabant en Limburg. Over huishoudelijk afval zijn bij ons geen gegevens bekend.
In hoeverre onderstreept u de oproep van de boswachters voor meer toezicht en handhaving op het gebied van afvaldumping?
Ik ken inderdaad de signalen van boswachters en andere toezichthouders dat het toezicht en de handhaving in het buitengebied, overigens niet alleen met betrekking tot afvaldumping, onder druk staan. Het toezicht in de buitengebieden vindt in hoofdzaak plaats door de eigenaren van deze gebieden (gemeenten, provincies, de terrein beherende organisaties of particuliere eigenaren). Zoals toegezegd in het AO Natuur van 8 maart 2018 werk ik samen met de Minister van LNV aan een plan van aanpak om het toezicht en de handhaving in het buitengebied te verbeteren. Ook het onderwerp (drugs)afvaldumping wordt hierin meegenomen. We zijn met terrein beherende organisaties in gesprek over hun ervaringen en suggesties ter verbetering. Het voornemen is om dit plan van aanpak vóór de begrotingsbehandelingen van JenV en LNV aan uw Kamer toe te sturen.
De problematiek verschilt overigens sterk per regio of gebied. Het is van belang dat de eigenaren met de lokale driehoek (bestuur, OM en politie) afspraken maken over het gewenste toezichts- en handhavingsniveau.
Bent u van mening dat de dumping van afval in de buitengebieden een gevolg is van een gebrek aan toezicht en handhaving in deze buitengebieden of liggen hier nog andere oorzaken aan ten grondslag? Zo ja, welke?
Er is geen duidelijk zicht op de oorzaken van afvaldumpingen in de buitengebieden. Deze kunnen per gebied verschillen. In algemene zin kunnen, naast de toegankelijkheid en de uitgestrektheid van een gebied, de kosten voor legale verwijdering en de mate van toezicht en handhaving een rol spelen.
Wat doet u om afvaldumpingen in de natuur tegen te gaan?
Het is onwenselijk dat wie dan ook te maken krijgt met illegale afvaldumpingen en dat het opruimen ervan ten koste gaat van kerntaken van de eigenaren of leidt tot kosten. Om illegale dumpingen te voorkomen kunnen maatregelen worden getroffen op het gebied van toezicht en handhaving. Hierbij kan de hulp van de politie ingeroepen worden. De meest effectieve aanpak zal mede afhankelijk zijn van en bepaald moeten worden op basis van de lokale omstandigheden. Over het algemeen zal de inzet van de politie daarbij zijn gericht op het voorkomen van toekomstige dumpingen door het doen van onderzoek naar de herkomst van het afval en als er daderindicaties zijn op de opsporing en vervolging van de daders. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3, zullen we ook in het plan van aanpak toezicht en handhaving in het buitengebied aandacht besteden aan (drugs)afvaldumpingen.
In hoeverre zijn er andere middelen waar u op inzet c.q. kan inzetten teneinde deze problematiek aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het opruimen van afval in de buitengebieden niet tot de kerntaken van natuurbeheerders zou moeten horen, dat dit in de praktijk nu wel zo is, dat hierdoor tijd, geld en menskracht verloren gaan die op een betere manier voor natuurbeheer ingezet zouden moeten worden, en dat dit onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre wordt samengewerkt met de Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en/of met lokale overheden teneinde te voorkomen dat geld bedoeld voor natuurbeheer uitgegeven moet worden aan het opruimen van afvaldumpingen?
De ministeries van Justitie en Veiligheid en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn, mede ten behoeve van het aangekondigde plan van aanpak, met de werkgevers van de zogenoemde «groene boa’s» in gesprek over onder meer de vraag of en op welke wijze samenwerking met de lokale politie kan worden versterkt. Deze ministeries leveren daarnaast door middel van een gezamenlijke subsidieregeling een financiële bijdrage van € 125.000 per jaar aan de particuliere werkgevers als tegemoetkoming in de opleidings- en administratieve kosten van de groene boa’s (zie ook het antwoord op vraag 3).
Is er inzicht in de negatieve gevolgen van de afvaldumping voor natuur(beheer), bodem en grondwater?
De negatieve gevolgen van afvaldumping voor natuur(beheer), bodem en grondwater worden op lokaal niveau in kaart gebracht. Bij lekkende vaten chemicaliën (drugsafval) is er veelal sprake van verontreiniging van bodem en oppervlaktewater. Er worden zo nodig maatregelen getroffen om de negatieve gevolgen te beperken zoals sanering van de bodem. Er is op nationaal niveau geen overzicht van de negatieve gevolgen.
In hoeverre wordt samengewerkt met met Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en/of met lokale overheden teneinde het eenvoudiger te maken huishoudelijk afval in te zamelen teneinde het dumpen van huishoudelijk afval in de natuur in deze regio te verminderen?
Op het gebied van afval en grondstoffenmanagement loopt een meerjarig uitvoeringsprogramma waarbij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de VNG samen actief gemeenten stimuleren en ondersteunen bij hun huishoudelijk afvalbeleid. Duidelijke communicatie naar burgers over hoe en waar specifieke stromen afval kunnen worden aangeboden is hier een belangrijk onderdeel van.