Het bericht ‘Doorstroming van oudere in ziekenhuis ligt plat door griep’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Doorstroming van oudere in ziekenhuis ligt plat door griep»?1
Ja.
Hoe groot is het tekort aan (voormalig) verzorgingshuisplekken inmiddels geworden? Wilt u alstublieft een concreet aantal als antwoord geven?
In het artikel in de Nationale Zorggids wordt gesproken over «verpleeghuisplekken» waar ouderen na een ziekenhuisopname kunnen aansterken, om vervolgens weer naar huis te gaan. De benaming «verpleeghuisplekken» is echter onjuist. Bij dergelijk tijdelijk verblijf gaat het om het eerstelijnsverblijf (ELV); de langdurige zorg is bedoeld voor mensen die niet meer terug naar huis kunnen.
Eén van de factoren die een rol hebben gespeeld bij de drukte in de ziekenhuizen ten gevolge van de griepepidemie was inderdaad een gebrekkige doorstroming van patiënten richting vervolgzorg. Ik heb onder meer op dat punt dan ook afspraken met het Landelijk Netwerk Acute Zorg, ActiZ en Zorgverzekeraars Nederland gemaakt, voor zowel de korte als de langere termijn.
Wij hebben afgesproken dat de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) sector op korte termijn zou zorgen voor een soepele toegang voor de patiënt en waar nodig en mogelijk gezamenlijk extra capaciteit in de regio zou organiseren, voor extra doorstroom uit de ziekenhuizen richting vervolgzorg. Ik heb geen overzicht over of en zo ja, hoeveel extra capaciteit er per regio nodig was; de Regionale Overleggen Acute Zorg (ROAZen) hebben hierover het gesprek met de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg aanbieders in hun regio gevoerd. Zorgverzekeraars zijn verplicht ervoor te zorgen dat er voldoende zorg voor hun verzekerden beschikbaar is; de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft in het kader van zijn toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars wekelijks contact met alle zorgverzekeraars gehad over de drukte in de ziekenhuizen tijdens de griepepidemie en de maatregelen die de zorgaanbieders en zorgverzekeraars in dat kader namen.
Belangrijk is dat de aanbieders van vervolgzorg bij het organiseren van een soepele toegang en extra capaciteit geen belemmeringen in de financiering ervaren. Zorgverzekeraars Nederland heeft bevestigd dat zorgverzekeraars in die regio’s waar problemen waren afspraken moesten maken met de partijen om te komen tot verlichting van de keten, en daarbij het voorbeeld van Rotterdam genoemd. Daar hebben de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg aanbieders een acute opname afdeling met extra bedden gerealiseerd; zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft aangegeven garant te staan voor de financiering van deze bedden tijdens de huidige epidemie.
Voor een soepele toegang van patiënten tot vervolgzorg vind ik het ook belangrijk dat er in alle regio’s goed werkende coördinatiepunten voor eerstelijnsverblijf zijn, en dat deze regionale coördinatiepunten eind dit jaar zijn verbreed naar alle vormen van vervolgzorg (tijdelijk, niet medisch-specialistisch, verblijf). Met behulp van dergelijke coördinatiepunten wordt het voor de ziekenhuizen (en ook voor de huisartsen) makkelijker om snel een bed in de regio te vinden voor patiënten die een plaats in eerstelijnsverblijf, respijtzorg of een andere vorm van «vervolgzorg» nodig hebben. De Tweede Kamer ontvangt van mij één dezer dagen een aparte brief over de stand van zaken ten aanzien van deze coördinatiepunten.
Hoe veel groter is het tekort als er zoveel ouderen zoals nu geveld zijn door griep? Wilt u alstublieft een concreet aantal als antwoord geven?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Winkeldiefstal daalt helemaal niet’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Winkeldiefstal daalt helemaal niet»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het bericht van Detailhandel Nederland dat het verschil tussen aangiften van winkeldiefstal en het daadwerkelijke aantal diefstallen steeds groter wordt?
Ik kan niet beoordelen of het verschil tussen aangiften van winkeldiefstal en het daadwerkelijke aantal diefstallen steeds groter wordt. Het klopt wel dat er een verschil is tussen de daadwerkelijke en geregistreerde criminaliteit. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) doet onderzoek naar de aard en omvang van niet-geregistreerde criminaliteit (zie ook vraag 7). De resultaten van dit onderzoek wacht ik af.
Hoe rijmt u het verschil tussen de cijfers van het CBS en de door Detailhandel Nederland verrichte steekproeven, waaruit bleek dat er geen sprake is van een daling, maar juist van een stijging van 5% van het aantal winkeldiefstallen?
In het bericht «Winkeldiefstal daalt helemaal niet» worden steekproeven van Detailhandel Nederland aangehaald. Ik ben echter niet bekend met de wijze waarop Detailhandel Nederland de steekproeven heeft uitgevoerd, c.q. welke meetmethode wordt gehanteerd. Daarom kan ik geen verklaring geven voor het verschil tussen de cijfers van het CBS en de uitkomst van de door Detailhandel Nederland verrichte steekproeven.
Hoe staat u tegenover het betoog van Detailhandel Nederland dat het doen van aangifte dient te worden vereenvoudigd, nu volgens Detailhandel Nederland de cijfers van het CBS een vertekend beeld geven, vanwege onder andere het feit dat het doen van aangifte dikwijls als lastig wordt ervaren, waarbij wordt verwezen naar een artikel uit het AD van 20 maart 2018, waarin tevens de link wordt gelegd tussen de daling van het aantal aangiftes en het doen van aangifte via DigiD?2
Mijn inzet is en blijft om burgers en bedrijven te stimuleren om altijd aangifte te doen van een strafbaar feit. De Nationale Politie werkt aan een verbeterd aangifteproces bij winkeldiefstal. Detailhandel Nederland wordt daar nauw bij betrokken.
Daarnaast zijn er laagdrempelige aangiftemogelijkheden gecreëerd. Zo kan voor onder andere winkeldiefstal aangifte worden gedaan op het politiebureau, in wijksteunpunten, via een 3-D aangifteloket, telefonisch, bij een agent op straat en via internet.
Wat gaat u doen met de boodschap dat sommige winkeliers helemaal gestopt zijn met het doen van aangifte, omdat zij geen vertrouwen meer hebben in de politie?
Om de aangiftebereidheid te verhogen ontwikkelt de politie momenteel een nieuwe visie op de dienstverlening die inspeelt op technologische en maatschappelijke ontwikkelingen en de behoefte van de burger. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er – meer algemeen – een groot verschil lijkt te bestaan tussen daadwerkelijke criminaliteit en geregistreerde criminaliteit en de cijfers van het CBS een te rooskleurig beeld laten zien? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er een verschil is tussen de daadwerkelijke en geregistreerde criminaliteit. Door onderzoek, zoals nader wordt toegelicht in het antwoord op vraag 7, probeer ik te achterhalen hoe groot dit verschil is. De cijfers van het CBS geven weer wat de politie aan criminaliteit registreert.
Bent u van plan nader onderzoek te laten doen naar het verschil tussen daadwerkelijke criminaliteit en geregistreerde criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ja, het WODC doet reeds onderzoek naar de aard en omvang van niet-geregistreerde criminaliteit. Naar verwachting verschijnt het onderzoeksrapport in mei 2018.
Bent u nu eindelijk van mening dat er behoefte is aan een nieuw meetinstrument om zicht te krijgen op de daadwerkelijke omvang van de criminaliteit, nu de Veiligheidsmonitor een enquête is onder een beperkt aantal burgers en ondernemers hier buiten vallen, terwijl zij ook slachtoffer zijn van criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Een aanvullend meetinstrument acht ik niet noodzakelijk. Er zijn tal van periodieke onderzoeken en monitoren die de omvang van de criminaliteit in beeld brengen. Door middel van de Veiligheidsmonitor, waarin 150.000 personen deelnemen, worden onder meer de leefbaarheid van de woonbuurt, de ervaren overlast, onveiligheidsgevoelens, ervaringen met veel voorkomende criminaliteit en het oordeel van de burger over het optreden van de politie onderzocht. Daarnaast zijn er ook andere monitoren, zoals Criminaliteit en Rechtshandhaving, het Nationaal DreigingsBeeld georganiseerde criminaliteit, de Strafrechtketenmonitor en de Monitor Georganiseerde Criminaliteit, die inzicht bieden in onder meer de omvang van criminaliteit.
Het bericht ‘ING Bank wil niet verder met alFitrah vanwege transacties uit Koeweit’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ING Bank wil niet verder met alFitrah vanwege transacties uit Koeweit» en de uitspraak van de rechtbank daarover?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over de effectiviteit van maatregelen tegen witwassen, waarin u stelt dat witwassen een ernstige bedreiging vormt voor de samenleving en dat alles in het werk moet worden gesteld om witwassen tegen te gaan?2
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van ING Bank dat het verifiëren van contante transacties een wettelijke taak is, zoals bedoeld in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Banken zijn inderdaad verplicht de transacties van hun cliënten, giraal of contant, te monitoren. Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr) zijn banken verplicht adequaat beleid te voeren dat een integere bedrijfsuitoefening waarborgt (artt. 3:10 en 3:17 Wft en artt.10 en 14 Bpr). In aanvulling daarop bepaalt de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) dat banken onderzoek moeten doen naar hun cliënten, om onder meer het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen. Daarbij moeten banken een voortdurende controle uitoefenen op die zakelijke relaties en de transacties die door die relaties worden verricht (art. 3 Wwft). Onder transacties vallen zowel girale als contante transacties. Dergelijke «transactiemonitoring» is verplicht voor alle banken en dient risicogebaseerd plaats te vinden. Dat wil zeggen dat de wijze waarop een bank zijn transactiemonitoringproces inricht en uitvoert moet passen bij de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering die gelden voor het type cliënt van die bank, zakelijke relatie, product of transactie. Als de risico’s op witwassen of terrorismefinanciering hoger zijn, dient er een verscherpte monitoring plaats te vinden. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft op 19 mei 2017 guidance gepubliceerd met een handleiding, inclusief voorbeelden, voor toepassing van transactiemonitoring door banken.3
Indien een bank constateert dat een verrichte of voorgenomen transactie ongebruikelijk is, dient de bank deze transactie te melden bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU-Nederland) op grond van artikel 16 Wwft. Als de FIU-Nederland de transactie verdacht verklaart, wordt deze ter beschikking gesteld aan de opsporings-, inlichtingen-, en veiligheidsdiensten.
Vindt u het begrijpelijk dat een bank het vertrouwen opzegt in een cliënt als die na herhaaldelijke verzoeken geen goede uitleg geeft over onduidelijke transacties?
Op grond van de Wwft is een bank verplicht de dienstverlening aan een cliënt te weigeren of te beëindigen, als de bank niet kan voldoen aan de vereisten van het cliëntenonderzoek en daardoor de met een cliënt gepaard gaande risico’s onvoldoende kunnen worden ondervangen (art. 5 Wwft).
Een algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners is opgenomen in artikel 4:24a Wft. Tevens is het vaste rechtspraak dat banken een zorgplicht hebben die volgt uit de bijzondere functie die financiële instellingen in het maatschappelijk verkeer vervullen4. Een bank dient steeds, afhankelijk van de omstandigheden van een concreet geval, te beoordelen hoe de zorgplicht en de verplichtingen ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme zich tot elkaar verhouden en hoe hieraan gevolg moet worden gegeven. DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) houden toezicht op de naleving van deze verplichtingen. Banken vallen onder het gedragstoezicht van de AFM, dat onder meer gericht is op zorgvuldige behandeling van cliënten. DNB houdt toezicht op de naleving van deze verplichtingen wanneer het Wwft toezicht op banken betreft.
Hoe beoordeelt u in dit licht de vertrouwensbreuk tussen ING Bank en de Stichting alFitrah na herhaaldelijke vragen over bedragen van € 12.000 en € 12.675?
Het is niet aan mij een oordeel te geven over een concreet geval, in casu de vertrouwensbreuk tussen ING Bank en de Stichting alFitrah. Bovendien kan DNB, vanwege toezichtvertrouwelijkheid, geen informatie verstrekken over specifieke financiële instellingen.
In algemene zin geldt wel dat DNB jaarlijks een uitvraag doet aan de sector over de integriteitsrisico’s in de financiële sector. Dit vormt de kern van de risicogebaseerd integriteitstoezicht door DNB en is mede bepalend bij het stellen van prioriteiten in dit toezicht. Bij deze uitvraag stelt DNB vragen over onder meer de klanten, producten en transacties van financiële instellingen die hogere integriteitrisico’s met zich brengen. Ook vraagt DNB naar de beheersmaatregelen die financiële instellingen nemen om deze integriteitrisico’s te verkleinen. Daarnaast worden vragen gesteld over het aantal klanten waarvan financiële instellingen om integriteitsredenen afscheid hebben genomen. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4 en 7, dient een bank de dienstverlening aan een cliënt te weigeren of te beëindigen, als de bank niet kan voldoen aan de vereisten van het cliëntenonderzoek en daardoor de met een cliënt gepaard gaande risico’s onvoldoende kunnen worden ondervangen. De procedure voor het beëindigen van een klantrelatie kan soms enige tijd duren, bijvoorbeeld omdat civielrechtelijke en andere juridische verplichtingen eisen kunnen stellen aan de correcte afwikkeling van een klantrelatie.
Gebeurt het vaker dat een bank het contact met een klant wil verbreken vanwege mogelijk witwassen of terrorismefinanciering maar dit niet mogelijk blijkt? Zo ja, hoe vaak en waarom?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt de zorgplicht van de banken zich tot hun plicht om witwassen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Biedt de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn soelaas voor het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering? Zo nee, is aanvullende wet- of regelgeving noodzakelijk? Zijn er belemmeringen in wet- of regelgeving voor banken of financiële instellingen om witwassen en terrorismefinanciering aan te pakken?
De Europese vierde anti-witwasrichtlijn5 die op dit moment in de Nederlandse wet wordt geïmplementeerd, vult het Europese en Nederlandse instrumentarium ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme aan ten opzichte van de derde richtlijn. Ik ben van mening dat hiermee belangrijke stappen worden gezet in de verdere versterking van het instrumentarium ter voorkoming en bestrijding van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. De Europese regels worden nog meer in lijn gebracht met de internationale standaarden van de Financial Action Task Force (FATF), wat zal bijdragen aan een effectievere mondiale preventie en bestrijding het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. Op onderdelen gaat de vierde anti-witwasrichtlijn verder dan de aanbevelingen van de FATF, zoals de verplichting voor lidstaten om een centraal register met informatie over uiteindelijk belanghebbenden (UBO-register) op te richten.
De ontwikkelingen staan hierbij niet stil. Eind vorig jaar is politieke overeenstemming bereikt tussen het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie over aanpassingen van de vierde anti-witwasrichtlijn. Platforms voor het omwisselen van virtuele valuta en «custodian wallet providers» (digitale bewaarportemonnees) worden hiermee onder de verplichtingen van de vierde anti-witwasrichtlijn gebracht. Ook wordt het op te zetten UBO-register, voor zover dat informatie bevat van vennootschappen en andere juridische entiteiten, in alle Europese lidstaten verplicht openbaar en zullen de uiteindelijke belanghebbenden van de Angelsaksische trusts moeten worden geregistreerd. Deze aanpassingen dragen bij aan verdere versterking van het preventie- en handhavingsinstrumentarium met betrekking tot witwassen en terrorismefinanciering.
Ik vind het belangrijk dat het Nederlandse beleid ter voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering zo effectief mogelijk is. Daarom hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en ik het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) opdracht gegeven de effectiviteit van het Nederlandse beleid hieromtrent te evalueren. Beoogd wordt eventuele belemmeringen in wet- of regelgeving om witwassen en terrorismefinanciering aan te pakken hiermee te signaleren. Ik verwacht dat de resultaten van deze evaluaties deze zomer aan uw Kamer kunnen worden gezonden. Daarop zal het kabinet uw Kamer tevens een beleidsreactie zenden, inclusief suggesties voor mogelijke aanpassingen van het beleid indien daartoe aanleiding bestaat. Ik verwijs in dit verband ook graag naar mijn brieven van 17 december 20176 en 3 april 20187.
Hoe kan een stichting die zich meermaals schuldig heeft gemaakt aan verdachte transacties, invallen heeft gehad van de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) en in verband wordt gebracht met uitreizigers, zomaar verder als klant bij Bunq bank?
Ook hier kan ik niet ingaan op de details van dit individuele geval. Het is de verantwoordelijkheid van elke afzonderlijke bank om de verplichtingen uit de Wwft en de Wft na te leven. Hiertoe behoren onder meer het verrichten van risicoanalyses van cliënten en het monitoren van transacties, ten einde ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland te kunnen melden. In zijn algemeenheid kan worden opgemerkt dat wanneer transacties als verdacht worden aangemerkt, niet altijd sprake hoeft te zijn van witwassen of terrorismefinanciering. De rechtshandhavende instanties doen daartoe verder onderzoek en kunnen handhavend optreden indien inderdaad sprake is van verdenking van een strafbaar feit.
Deelt u de mening dat de pakkans voor witwassen nog te laag is en dat het dan – op zijn zachtst gezegd – vreemd is dat de bank haar relatie met de stichting niet mag opzeggen vanwege een interne procedurefout?
De implementatie van eerder genoemde (wijzigingen van de) vierde Europese anti-witwasrichtlijn, dragen mede bij aan de verhoging van de pakkans voor witwassen. Daarnaast is, om potentiële plegers van financieel-economische criminaliteit af te schrikken en plegers harder aan te pakken, met de invoering van de Wet versterking bestrijding financieel-economische criminaliteit begin 2015 voorzien in hogere gevangenisstraffen voor onder andere witwassen. Tevens is de capaciteit voor opsporing en vervolging van financieel-economische criminaliteit vergroot en de samenwerking versterkt, onder meer in samenwerkingsverbanden zoals het Financieel Expertise Centrum en het Anti Money Laundering Centre.
Zoals hiervoor beschreven bij de beantwoording van vraag 4 en 7, dienen financiële instellingen op grond van de Wwft afscheid te nemen van klanten in gevallen waarin sprake is van onacceptabele risico’s en het cliëntenonderzoek niet leidt tot het wettelijk voorgeschreven resultaat. Om te waarborgen dat aan deze verplichtingen wordt voldaan kennen de meeste instellingen een cliënt-exitbeleid, waarin onder meer is opgenomen onder welke omstandigheden en volgens welke procedures de relatie met de cliënt wordt beëindigd. Een dergelijk cliënt-exitbeleid dient er tevens toe op een adequate manier afscheid te kunnen nemen van bestaande cliënten, met inachtneming van de zorgplicht. Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 4 en 7 is de zorgplicht een belangrijke toetssteen voor de rechter bij de beoordeling of de relatie met een cliënt mag worden beëindigd.
Bent u bereid maatregelen te nemen die banken in staat stellen relaties gemakkelijker en sneller op te zeggen?
Op dit moment zie ik geen aanleiding tot het nemen van maatregelen om banken in staat te stellen relaties gemakkelijker en sneller op te zeggen. Het opzeggen door een bank van de relatie met een cliënt is een ingrijpende stap, waarbij zoals gezegd zorgvuldigheid alsook redelijkheid en billijkheid gepast is en waarbij de situatie van geval tot geval moet worden bekeken. Indien opzegging van de relaties al te gemakkelijk zou worden, bestaat het risico dat bepaalde integriteitsgevoelige sectoren in het geheel geen toegang meer zouden kunnen krijgen tot bancaire diensten. Dat zou in mijn ogen een onwenselijke situatie zijn. In dit verband heeft mijn ambtsvoorganger in het verleden met uw Kamer van gedachten gewisseld over de toenemende hinder die integriteitsgevoelige sectoren ondervonden bij het verkrijgen of behouden van een betaalfaciliteit.8 Aanleiding waren toen de zorgen die leefden in uw Kamer over de mogelijk categorale uitsluiting door banken van bepaalde groepen integriteitsgevoelige cliënten van de toegang tot bankdiensten.9 Ik houd de ontwikkelingen evenwel in de gaten, onder meer door middel van de onderzoeken die het WODC uitvoert naar de effectiviteit van het Nederlandse beleid tegen witwassen en terrorismefinanciering en die binnenkort aan uw Kamer zullen worden verzonden, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Langer in kliniek door tekort aan thuiszorg’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Langer in kliniek door tekort aan thuiszorg»?1
Ja.
Hoe groot is het tekort aan wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden op dit moment (maart 2018), in absolute aantallen en percentagegewijs? Kunt u alstublieft een concreet aantal en percentage noemen en niet verwijzen naar een website?
Volgens het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn werken er naar schatting momenteel circa 15.000 wijkverpleegkundigen (hbo), circa 20.000 verpleegkundigen in de wijk (mbo) en circa 49.000 verzorgenden in de thuiszorg. Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar over de tekorten aan personeel in de wijk op dit moment. Dit is alleen bij benadering aan te geven op basis van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Als de ontwikkeling in de wijk vergelijkbaar is aan die van de beroepsgroep als geheel in de huidige trends en ontwikkelingen, zal het in 2018 bij benadering gaan om een tekort aan circa 1.000 hbo wijkverpleegkundigen, 1.000 mbo wijkverpleegkundigen en 550 wijkverzorgenden.
Verder beschikt het UWV over cijfers over het aantal openstaande vacatures voor de brede beroepsgroep gespecialiseerd verpleegkundigen, hieronder valt de wijkverpleegkundige. Deze cijfers geven het totale aantal openstaande vacatures op een bepaald peilmoment en staan daarmee niet gelijk aan de omvang van het tekort. De meest recente cijfers van het UWV (peilmoment vierde kwartaal van 2017) laten zien dat er naar schatting 1.700 vacatures voor gespecialiseerd verpleegkundige openstaan. Ter vergelijk: in het vierde kwartaal van 2016 was dit circa 1.400. Het is niet mogelijk om hierbinnen een nauwkeurige schatting te geven over de wijkverpleegkundige, noch om aan te geven welk aandeel moeilijk vervulbaar is. Wel is bekend dat de arbeidsmarkt voor verpleegkundigen (en ook specifiek die voor wijkverpleegkundigen) zeer krap is momenteel2 en dat naar verwachting veel van de vacatures moeilijk vervulbaar zijn.
Hoeveel mensen konden in de afgelopen zes maanden door het tekort aan wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden niet thuis sterven? Hoeveel mensen die thuis wilden sterven kregen te maken met een wachttijd van meer dan acht uur voor de zorg thuis?
Ten aanzien van deze gevraagde gegevens zijn mij geen cijfers bekend.
Waarom kan er na berichtgeving in de media wel de benodigde zorg geleverd worden? Moet iedereen voortaan contact opnemen met de media om wel zorg te krijgen? Wat zegt dit over het systeem?
Wanneer een verzekerde aanspraak maakt op zorg, dan moet de zorg geleverd worden die nodig is. Op grond van de zorgverzekeringswet heeft een zorgverzekeraar een zorgplicht tegenover zijn verzekerden. Wanneer een patiënt te maken krijgt met een situatie dat de nodige zorg in eerste instantie niet geleverd wordt, dan raad ik hem/haar aan om contact op te nemen met zijn/haar zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar kan dan zorgbemiddeling starten. Mocht dit geen soelaas bieden, dan kan door de patiënt contact worden opgenomen met de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza). De NZa houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering van de zorgverzekeringswet door zorgverzekeraars. De Nza kan handhavend optreden als blijkt dat een zorgverzekeraar onvoldoende uitvoering geeft aan zijn zorgplicht.
Hoe lang duurt het nog voordat het tekort aan wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden is opgelost? Kunt u een concrete streefdatum noemen?
De tekorten in de wijk staan vanzelfsprekend niet op zichzelf. Voor de gehele zorg en welzijn geldt de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde medewerkers als belangrijke opgave. Daarom heb ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onlangs het Actieprogramma Werken in de Zorg gepresenteerd. Samen met landelijke en regionale partners zetten we in op drie actielijnen: meer kiezen voor de zorg; beter leren in de zorg en anders werken in de zorg.
Dit vraagt tijd, de opgave die voorligt is immers niet van de ene andere op de andere dag opgelost. De focus ligt daarbij op de regio: daar wonen, leren en werken mensen. In elke zorgregio worden regionale actieplannen aanpak tekorten (RAAT) opgesteld waarin werkgevers in zorg en welzijn met onderwijs regionale ambities uitspreken en zich committeren aan de daaruit volgende acties. Bijvoorbeeld door voldoende passende stageplaatsen te bieden, door zorgonderwijs goed te laten aansluiten op de werkpraktijk en door het optimaal inrichten van zorgprocessen en functies. De gezamenlijke ambitie die hierin is geformuleerd is fors: we streven naar het terugdringen van de personeelstekorten in zorg en welzijn naar nul in 2022 of daar dichtbij.
Het bericht “Ruzie op Geldropse basisscholen, leraren melden zich massaal ziek” |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ruzie op Geldropse basisscholen, leraren melden zich massaal ziek»1
Ja.
Hoelang zijn de onderwijsinspectie en de Minister op de hoogte van de situatie bij ‘t Nut in Geldrop?
De inspectie kreeg in april 2017 een signaal binnen over mogelijke risico’s voor de kwaliteit van het onderwijs bij het bestuur ’t Nut in Geldrop. Daarop heeft de inspectie regelmatig contact gehad met het bestuur en heeft zij de scholen van ’t Nut ook bezocht. Uit het onderzoek van de inspectie bleek dat de onderwijskwaliteit op de scholen niet in het geding was en dat er ook geen sprake was van onveiligheid. De conflictueuze situatie die is ontstaan en die 19 maart escaleerde, speelde met name tussen enerzijds het College van Bestuur en de Raad van Toezicht en anderzijds de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad (GMR) en de teams. De inspectie heeft mij op maandag 19 maart jongstleden over de situatie geïnformeerd. Meteen na escalatie van de situatie heeft de inspectie contact opgenomen met het bestuur, de Raad van Toezicht en Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad en een gesprek geïnitieerd dat gericht was op de continuïteit van het onderwijs voor de leerlingen van de betrokken scholen.
Heeft de raad van toezicht zich gehouden aan de wettelijke regels met betrekking tot inspraak en instemming bij de benoeming van de bestuurders?
In de week voor 19 maart heeft de raad van toezicht een interim-bestuurder benoemd. De raad van toezicht heeft zich daarbij niet gehouden aan de Wet Medezeggenschap Scholen (WMS). De raad van toezicht had de GMR tijdig om advies moeten vragen (WMS artikel 11 en artikel 17). Echter op 15 maart heeft de raad van toezicht de GMR geïnformeerd over de benoeming van een interim-bestuurder die op 16 maart zou starten. Zo kon de GMR de benoeming niet meer beïnvloeden. Dat was de aanleiding voor de escalatie op 19 maart. Daarop heeft de interim-bestuurder zich teruggetrokken en is de raad van toezicht afgetreden. Het zou aan de GMR geweest zijn om aan de commissie voor geschillen het verzoek voor te leggen de benoeming ongedaan te maken. Daarvoor is geen aanleiding meer nu de interim-bestuurder zich heeft teruggetrokken.
Wat is voorts het oordeel van de Inspectie over de gang van zaken bij de raad van toezicht?
De inspectie heeft geen formeel oordeel uitgesproken over de gang van zaken bij de raad van toezicht. De inspectie heeft overleg gevoerd met betrokkenen om uit de ontstane impasse te komen en te bewerkstelligen dat de leerlingen zo snel mogelijk weer onderwijs konden volgen.
Hoe wordt er toezicht op de raad van toezicht gehouden in het funderend onderwijs?
De inspectie houdt niet afzonderlijk toezicht op de raad van toezicht. Voor de inspectie is het bestuur van de instelling het primaire aanspreekpunt. De inspectie doet ten minste elke vier jaar onderzoek bij elk bestuur (een zogenoemd «vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen»). Daarbij voert de inspectie altijd een gesprek met het intern toezicht als onderdeel van de beoordeling van de kwaliteitszorg. Als de inspectie ernstige risico’s ziet voor de kwaliteit van het onderwijs en/of de continuïteit van de instelling, dan spreekt zij de raad van toezicht aan op zijn verantwoordelijkheid. Daar waar de inspectie op basis van een onderzoek constateert dat de raad van toezicht in strijd handelt met de wettelijke voorschriften legt de inspectie het bevoegd gezag een herstelopdracht op.
In bijzondere gevallen kan de inspectie een zogenoemd onderzoek bestuurlijk handelen uitvoeren, waarin ook het functioneren van de raad van toezicht wordt onderzocht. Op basis van de uitkomsten van zo’n onderzoek kan de inspectie de Minister adviseren in te grijpen en het bevoegd gezag een aanwijzing te geven.
Wat kan de onderwijsinspectie doen als de raad van toezicht zich niet houdt aan de wettelijke regels met betrekking tot inspraak en instemming?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de kinderen zo snel mogelijk weer naar school kunnen?
De inspectie heeft op maandag 19 maart jongstleden de betrokken partijen inclusief de onderwijswethouder van de gemeente Geldrop dringend verzocht om de tafel te komen om tot een oplossing te geraken. Het overleg heeft diezelfde dag ’s avonds plaatsgevonden, onder leiding van de inspectie. Het resultaat van het overleg was dat de leerlingen de volgende dag weer naar school konden.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk een prettige en veilige werksfeer ontstaat op de scholen zodat de leerkrachten hun belangrijk werk van lesgeven kunnen voortzetten?
Als onderdeel van de oplossing die tijdens het overleg op 19 maart jongstleden is bereikt, zijn de raad van toezicht en de interim-bestuurder afgetreden en heeft ook de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad toegezegd te zullen aftreden. Inmiddels is een externe interim-voorzitter van de Raad van Toezicht aangesteld, en zijn ook enkele interim-leden aangesteld. Zij hebben als opdracht om de basis te leggen voor het herstel van de bestuurlijke verhoudingen en om de rust in de organisatie terug te brengen. De inspectie houdt de vinger aan de pols en zal, indien noodzakelijk, overgaan tot het uitvoeren van een onderzoek naar het bestuurlijk handelen.
Uitbreiding van de lijst met ecologische aandachtsgebieden |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de op 13 december 2017 vastgestelde Omnibusverordening voor het Europees landbouwbeleid en de daarin opgenomen wijzigingen met betrekking tot de ecologische aandachtsgebieden (EFA’s; artikel 3, negende lid)?1
Ja.
Erkent u het belang van Miscanthus, Silphium perfoliatum (zonnekroon) en braakland met drachtplanten voor biobased economy, ecologie en bijenstand?
Daarover heb ik mij laten adviseren door de Wageningen Research Foundation (WR). De WR heeft in beeld gebracht of de genoemde gewassen meerwaarde hebben voor de vergroening in de Nederlandse context. Daarbij is gekeken naar de meerwaarde voor de biodiversiteit. Ook milieuaspecten zijn meegenomen. In dit onderzoek scoren Silphium perfoliatum (zonnekroon) en braakland met drachtplanten goed. Dat geldt niet voor Miscanthus. Met name ten aanzien van de biodiversiteit is de meerwaarde van dit gewas in Nederland naar het oordeel van de WR gering.
Is het advies van het Plant Research Institute van Wageningen UR inmiddels ontvangen?2
Ja. De WR heeft recent haar advies afgerond en gepubliceerd. Het rapport is te vinden op hun website: https://doi.org/10.18174/444086
Is de veronderstelling juist dat lidstaten nog steeds de mogelijkheid hebben om de lijst met EFA-gebieden voor het jaar 2018 te wijzigen?
In principe kunnen lidstaten de lijst met EFA-opties nog voor het jaar 2018 wijzigen. De wijziging van de basisverordening (EU) nr. 1307/2013 waarin de drie nieuwe EFA als keuzemogelijkheid staan vermeld, is namelijk op 1 januari jl. van kracht geworden. De moeilijkheid hierbij is echter dat de gedelegeerde verordening met de nadere regels voor het toepassen van deze nieuwe EFA-opties nog niet is vastgesteld. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om voorschriften en keuzemogelijkheden rond het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en in het geval van braakland met drachtplanten over de minimale periode van braaklegging en de toegestane soorten drachtplanten. Naar verwachting zullen deze nadere regels niet voor juni 2018 door de Commissie worden vastgesteld. Dit betekent dat gedurende de aanvraagperiode (van 1 maart–15 mei) er nog geen duidelijkheid gegeven kan worden over de nadere regels. Om tot een verantwoorde keuze te kunnen komen over de invulling van de EFA-verplichtingen vind ik dat de landbouwers gedurende de aanvraagperiode helderheid moeten hebben over de nadere voorschriften. Ook voor RVO.nl, die de aanvragen moet beoordelen, is dat van belang. Aangezien ik deze duidelijkheid vanwege de late publicatie van de gedelegeerde verordening dit jaar niet tijdig kan geven, heb ik besloten de openstelling van de nieuwe EFA uit te stellen tot aanvraagjaar 2019. Voor 2018 kunnen landbouwers gebruik maken van de huidige lijst aan EFA-mogelijkheden.
Bent u voornemens «arealen met Miscanthus», «arealen met Silphium perfoliatum» en «braakland met drachtplanten (bestaande uit soorten die veel pollen en nectar bevatten)» zo snel mogelijk toe te voegen aan de lijst met mogelijkheden voor invulling van de EFA-verplichting, zodat telers er ook in 2018 al gebruik van kunnen maken?
Ik ben voornemens het advies van de WR te volgen. Dit houdt in dat ik vanaf aanvraagjaar 2019 arealen met Silphium perfoliatum en braakland met drachtplanten zal openstellen als mogelijke invulling van ecologische aandachtsgebieden.
De ongelijke kansen voor kinderen met een migratieachtergrond in het Nederlandse onderwijssysteem |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), waaruit blijkt dat Nederland slecht scoort op het gebied van gelijke kansen in het onderwijs?1 2
Ja. De conclusies die in het meegezonden artikel worden getrokken, deel ik niet.
Herkent u het beeld dat kinderen met een migratieachtergrond minder vanzelfsprekend omhoog doorstromen in het onderwijs? Zo ja, wat zijn volgens u de oorzaken hiervan in Nederland?
Het rapport «The Resilience of Students with an immigrant background. Factors that shape well being» is gebaseerd op de data die zijn verzameld in het kader van het OESO Programme for International Student Assessment (PISA). PISA is het grootste internationaal vergelijkende onderzoek naar de prestaties van leerlingen in onderwijsstelsels in de wereld en geeft inzicht in de prestaties van vijftienjarige leerlingen in inmiddels 71 landen (35 OESO-lidstaten en 36 partnerlanden) op het gebied van lezen, wiskunde en natuurwetenschappen.
Voor het onderzoek naar de mate waarin het leerlingen met een migratieachtergrond lukt om succesvol te zijn in het onderwijs is niet alleen gekeken naar «academisch succesvol zijn», maar ook naar sociale en emotionele veerkracht en motivatie. Volgens de PISA-definitie zijn leerlingen waarvan beide ouders in het buitenland zijn geboren tweede generatie allochtonen en eerste generatie allochtonen als zij zelf in het buitenland zijn geboren (derde generatie allochtone leerlingen worden in dit onderzoek niet meegenomen).
In Nederland is ruim 58 procent van de leerlingen met een migratieachtergrond academisch veerkrachtig. Dat percentage is hoger dan het OESO- en het EU gemiddelde. Nederland komt daarmee binnen de OESO op de tiende plek en binnen de EU op de zevende plaats. Daarbij is het gemiddelde percentage tweede generatie academisch veerkrachtige leerlingen hoger (61,4 procent) dan het percentage eerste generatie leerlingen (48,7 procent). Op het gebied van sociale en emotionele veerkracht scoren Nederlandse leerlingen met een migratieachtergrond zelfs het hoogst. Ruim 73 procent is sociaal veerkrachtig en ruim 84 procent toont emotionele veerkracht. In Nederland is 42,5 procent van de leerlingen met een migratieachtergrond op alle drie de gebieden veerkrachtig, Nederland komt hiermee binnen de OESO op de tweede plaats. Op het gebied van motivatie presteert Nederland onder het gemiddelde van de OESO, maar dat geldt ook voor leerlingen zonder migratieachtergrond.
Het omvangrijke rapport bevat nog veel meer data die inzicht bieden in het welbevinden en de prestaties van leerlingen met een migratieachtergrond. Zo zijn de verschillen tussen tweede generatie leerlingen met een Marokkaanse of Surinaamse achtergrond en autochtone leerlingen niet significant en die tussen Turkse en autochtone leerlingen wel en zijn leerlingen met een migratieachtergrond vaker en veelvuldiger betrokken in sociale activiteiten dan autochtone leerlingen.
Leerlingen met een migratieachtergrond hebben soms meer hindernissen te overwinnen dan autochtone leerlingen. Uit een secundaire analyse door Cito naar kansengelijkheid op basis van de PISA 2015 data blijkt dat de mate van toegang tot voorwaarden voor succes nauwelijks verschilt voor de verschillende groepen leerlingen in Nederland. De verschillen in PISA scores tussen groepen leerlingen met of zonder immigratieachtergrond en met een andere thuistaal zijn gecontroleerd voor andere variabelen zeer klein of zelfs afwezig. Verschillen tussen leerlingen met een lagere of hogere economische-, sociale-, sociale en culturele status blijven echter ook gecontroleerd voor andere variabelen substantieel.
Daarom wordt binnen het programma «Gelijke kansen binnen het onderwijs» ingezet op het vormen van lokale en regionale coalities voor gelijke kansen, samengesteld uit partijen binnen en buiten het onderwijsveld. Op dit moment zijn er 28 Lokale Gelijke Kansen Allianties (GKA’s) tot stand gebracht. Het streven is het aantal lokale allianties de komende jaren uit te breiden naar minimaal 50 gemeenten.
Ook op rijksniveau wordt de samenwerking versterkt. Met het Ministerie van SZW trekken we binnen de lokale structuur gezamenlijk op voor het terrein onderwijs-arbeidsmarkt en armoedebeleid. Met VWS gaan we verkennen hoe we met de combinatie van sport, gezonde levensstijl en onderwijs gelijke kansen van jonge mensen kunnen vergroten.
Om de kansen van leerlingen te vergroten is dit schooljaar gestart met doorstroomprogramma’s die tot doel hebben om de overgangen in het onderwijs voor leerlingen met een sociaaleconomische achterstand soepeler te laten verlopen. Onder regie van het NRO wordt onderzoek uitgevoerd naar de implementatie van de doorstroomprogramma’s.
Wat is uw reactie op de aanbeveling uit het rapport, dat er meer moet gebeuren om kinderen met een migratieachtergrond gelijke kansen te geven? Welke maatregelen gaat u hiertoe treffen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de suggestie om brede brugklassen te creëren waardoor leerlingen zeker twee jaar de tijd krijgen om te laten zien wat ze kunnen?
Sommige leerlingen hebben er baat bij om zo snel mogelijk op een bepaald (school-)niveau les te krijgen, terwijl andere leerlingen juist baat hebben bij één of twee jaar uitstel. Voor de ene groep leerlingen zijn homogene brugklassen (bijvoorbeeld een havo-brugklas) daarom het meest geschikt, terwijl de andere groep leerlingen het voortgezet onderwijs beter in een breder samengestelde brugklas (bijvoorbeeld een havo-/vwo-brugklas) kunnen beginnen. Mijn ambitie is dat voor (nagenoeg) elke leerling in Nederland «op fietsafstand» de gelegenheid bestaat om in een brede brugklas in te stromen. De afgelopen jaren is gebleken dat dit bijna overal in Nederland mogelijk is. Om structureel een regionaal of lokaal dekkend aanbod van (brede) brugklassen te waarborgen, brengt DUO het brugklasaanbod van alle scholen in beeld. Mocht op basis hiervan blijken dat er lokaal of regionaal «witte vlekken» op de kaart zijn, kan hierop gericht worden gehandeld.
Welke gevolgen hebben dit onderzoek en de bijbehorende aanbevelingen volgens u voor de voorgenomen herverdeling van onderwijsachterstandsmiddelen, die in sommige grote steden voor een forse korting op het budget dreigt te leiden?
Dit onderzoek heeft geen gevolgen voor de voorgenomen herverdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen. Dit kabinet investeert structureel € 170 miljoen extra in het onderwijsachterstandenbeleid in gemeenten, zodat het aanbod van voorschoolse educatie aan kinderen met een risico op een onderwijsachterstand kan worden uitgebreid. De herverdeling wordt gebaseerd op een nieuwe indicator van het CBS, waarmee de risico’s van kinderen beter in beeld worden gebracht. De indicator houdt rekening met het opleidingsniveau van de ouders, het land van herkomst van de ouders, de verblijfsduur van de moeder in Nederland en mogelijke schuldsanering van de ouders. Door ingebruikname van deze indicator zal er sprake zijn van een betere verdeling van de middelen, zodat ieder kind met een risico op een onderwijsachterstand de kans kan krijgen om zich vanaf jonge leeftijd goed te ontwikkelen.
Het bericht ‘VNO wil UWV-lijsten openbaar’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «VNO wil UWV-lijsten openbaar»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van de inhoud van het bericht.
Deelt u de mening dat er een «mismatch» is op de arbeidsmarkt, dat wil zeggen dat het nog onvoldoende lukt om de genoemde miljoen openstaande vacatures te matchen aan bijvoorbeeld mensen die al, soms langdurig, aan de kant staan, de zogenaamde 1,2 miljoen «spoorwerklozen»?
We staan er economisch goed voor. Dat biedt mensen met een uitkering die kunnen werken betere kansen op werk. Dat is ook te zien aan de dalende cijfers van het aantal werklozen. Tegelijkertijd leiden de positieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt tot een krappere arbeidsmarkt in sommige bedrijfstakken.
Het is hierbij goed om onderscheid te maken tussen werklozen en personen met een uitkering. Het CBS geeft aan dat er een arbeidspotentieel is van 1,2 miljoen mensen. Dit is een zeer gemêleerde groep. Deels van mensen met een uitkering vanuit de WW (ondersteuning UWV), bijstand (ondersteuning gemeenten) of een andere uitkering. En deels mensen zonder uitkering, waaronder een groot aantal deeltijders die meer uren zouden willen werken.
Het aantal mensen met een uitkering daalt en met name bij de WW is er sprake van een grote dynamiek in het uitkeringenbestand als je naar de in- en uitstroom kijkt. Veel mensen vinden zelf werk na korte of langere tijd. De dienstverlening vanuit UWV en gemeenten in het verstrekken van uitkeringen en re-integratie naar de arbeidsmarkt ziet derhalve niet op het gehele arbeidspotentieel van 1,2 miljoen mensen. Daarnaast is duidelijk dat er geen sprake kan zijn van een uniforme aanpak.
Het voorgaande neemt niet weg dat de kansen die de aantrekkende economie biedt om de moeilijk te vervullen vacatures te vervullen wel zullen moeten worden opgepakt. Dat vergt van elk van de betrokken partijen een bepaalde inzet. Werkzoekenden hebben ten eerste een eigen verantwoordelijkheid bij het zoeken naar werk. Gemeenten en UWV ondernemen acties om hun bestand beter te kennen en de werkgevers zoveel mogelijk te ondersteunen. Tenslotte is de bereidheid van werkgevers om banen beschikbaar te stellen en aan te passen voor onder meer de doelgroep Participatiewet cruciaal.
Wij delen uw zorg betreffende mismatches op de arbeidsmarkt. Zo is er een overschot aan werkzoekenden in de administratieve sector, terwijl andere sectoren zoals de techniek en transport kampen met een tekort aan personeel. In meerdere Kamerbrieven wordt hier aandacht aanbesteed2. Daarnaast zijn wij bezig met een reactie op de motie van Weyenberg c.s.3 waarin voor 1 juni wordt gevraagd om een Aanvalsplan tegen krapte. Hierin gaan we ook nader in op de analyse van de mismatch.
Werkgevers en werknemers zijn bij het realiseren van een goede match op de arbeidsmarkt zelf als eerste aan zet. Daarnaast ligt er ook een belangrijke rol voor gemeenten en UWV. Zoals ook in het navolgende antwoord is aangegeven, zijn er verbeteringen mogelijk in de activiteiten die UWV en gemeenten reeds ondernemen om mensen aan een baan te helpen, vacatures te vervullen en zodoende bij te dragen aan het overbruggen van de mismatch.
De arbeidsmarktregio is veelal het meest geëigende niveau waarop werkgevers en werkzoekenden, met de juiste ondersteuning, gematcht worden. Dat vergt dat gemeenten en hun SW-bedrijven en UWV samen met andere partijen zoals onderwijspartners en private intermediairs in de arbeidsmarktregio’s samenwerken in hun dienstverlening aan werkgevers. Werkgevers kunnen op deze wijze worden ontzorgd bij hun zoektocht naar personeel en bij vragen en informatie over de arbeidsmarkt.
Met het programma «Matchen op Werk» zet het Ministerie van SZW zich, samen met de landelijke en regionale partners, in op het versterken van de gecoördineerde werkgeversdienstverlening in de arbeidsmarktregio’s, zodat vraag en aanbod beter bij elkaar komen. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de uitwisseling van matchingsgegevens, zodat de juiste kandidaat door gemeenten en UWV aan de werkgever voorgedragen kan worden. De Staatssecretaris zal uw Kamer na de zomer informeren over de stand van zaken van programma Matchen op Werk.
Een belangrijke voorwaarde voor de juiste match tussen werkgever en werknemer is dat UWV en gemeenten de werklozen kennen en weten wie zij zijn. UWV heeft alle mensen met een uitkering van UWV in beeld. De meeste mensen kunnen zelf werk vinden, UWV richt zich met name op het begeleiden van mensen met een grotere kans op langdurige werkloosheid. Om juist deze minder kansrijke groep te ondersteunen investeert dit kabinet 70 miljoen euro extra in de intensivering van de persoonlijke dienstverlening in de WW, WGA en Wajong. Voor de persoonlijke dienstverlening in de WW betreft dit een verdere uitbreiding van de dienstverlening die vanaf 2016 is opgezet4. Het gaat hierbij om persoonlijk contact en hulp door bijvoorbeeld coaching gesprekken, trainingen, webinars of het volgen van de cursus «Succesvol naar werk». Voorts wordt vanuit het actieplan Perspectief voor vijftigplussers onder meer geïnvesteerd in meer persoonlijke ondersteuning van oudere werkzoekenden. Ook is eenmalig 30 miljoen euro voor 2018–2020 beschikbaar gemaakt voor scholingstrajecten voor WW-gerechtigden met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt naar kansrijke beroepen. Op deze manier worden vraag en aanbod dichter bij elkaar gebracht.
Voorts organiseert UWV ook bijeenkomsten om vraag naar en beschikbaar aanbod van werkzoekenden bij elkaar te brengen (zoals speeddaten), en worden werkgevers ondersteund bij het aannemen van personeel. Een goed voorbeeld daarvan is de samenwerking tussen Traffic Support en UWV die in de afgelopen vijf jaar bijna 400 succesvolle bemiddelingen heeft opgeleverd tot verkeersregelaar.
Ook gemeenten ondernemen acties om hun bestand beter te kennen door het intensiveren van klantcontacten. De invoering van de Participatiewet heeft er bij verschillende gemeenten toe geleid dat uitkeringsgerechtigden die al langer een uitkering hebben opnieuw zijn gesproken5. Op basis van CBS-cijfers zien we dat afgelopen periode het aantal re-integratievoorzieningen voor mensen in de bijstand is toegenomen. Deze voorzieningen worden ook ingezet voor mensen die langdurig in de bijstand zitten6.
Verder zijn in het interbestuurlijk programma (IBP) afspraken gemaakt met onder andere de VNG voor de komende vier jaren om extra inzet te plegen voor mensen die langdurig in de bijstand zitten. Voorbeelden van mogelijke extra inzet zijn intensievere begeleiding door klantmanagers, verlaging van de caseload en waar nodig het bieden van een specialistische aanpak. Met een gezamenlijke inspanning van gemeenten en Rijk, UWV, private bemiddelaars en onderwijspartners kunnen we deze mensen beter helpen en werkgevers in staat stellen de juiste banen te bieden. Centrumgemeenten ontvangen via het accres van het Gemeentefonds middelen om te investeren in de uitvoering.
Hoe duidt u de kritiek dat werkgevers met openstaande vacatures aankloppen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten, maar zij vervolgens geen sollicitanten kunnen leveren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er op dit moment aan gedaan om dit inzicht zo goed mogelijk aan werkgevers te geven en daarmee de «mismatch» aan te pakken?
Wat vindt u van het pleidooi van werkgevers dat meer inzicht in de kaartenbakken van UWV en gemeenten helpt om mensen makkelijker aan het werk te helpen? Bent u bereid de mogelijkheden voor een betere informatievoorziening nader te onderzoeken?
Herkent u zich in het beeld dat begeleiding naar een baan per gemeente verschilt? Hoe kijkt u aan tegen de roep om meer uniformiteit? Hoe zou dit er uit kunnen zien?
Gemeenten verschillen in hun aanpak, maar door deze vrijheid worden ook mooie initiatieven ontplooid. Zo zien we in veel gemeenten juist nu veel acties van de grond komen om hun bijstandsbestand beter te kennen door het intensiveren van klantcontacten. Het gaat dan niet alleen om betere informatie in het bijstandsbestand, maar om meer en intensiever persoonlijk contact. We moedigen de gemeenten graag aan hierbij van elkaar leren. Wij laten daarom dit jaar nog een onderzoek uitvoeren naar hoe gemeenten mensen die al langdurig in de bijstand zitten weer naar werk begeleiden en welke onderdelen hiervan succesvol zijn. We hopen dat andere gemeenten zich zullen laten inspireren door deze voorbeelden. Ook willen we kijken waar uniformering een meerwaarde kan hebben. Zo vragen werkgevers om eenduidige en herkenbare dienstverlening door UWV en gemeenten, bijvoorbeeld ten aanzien van de loonwaardebepaling.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat, zowel UWV als gemeenten, actuele informatie in hun kaartenbakken hanteren als het gaat om arbeidsverleden, kwalificaties (verder dan beroepsvaardigheden) en mogelijk ontwikkelperspectief, al dan niet met behulp van scholing?
Zie hiervoor het antwoord bij de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat er alles aan gedaan moet worden om inzicht te krijgen in actuele en juiste informatie over de mensen die langs de kant staan, ook richting de werkgevers?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de «kandidaatverkenner», die specifiek ontwikkeld is voor de doelgroep banenafspraak, breder beschikbaar te stellen, waardoor het aanbod van kandidaten ook buiten de doelgroep inzichtelijk en beschikbaar wordt?
De kandidatenverkenner banenafspraak helpt bij het vinden van de juiste persoon voor de juiste plek als het gaat om de bijzondere groep werkzoekenden met een arbeidsbeperking. In het licht van het sociaal akkoord met sociale partners is dit een goede zaak.
De kandidatenverkenner banenafspraak is enkel via werk.nl te benaderen. Op werk.nl staan tevens alle cv’s van overige werkzoekenden. Werkgevers hebben daardoor via één site toegang tot een zeer groot bestand van werkzoekenden en hebben daarmee de mogelijkheid om breder te zoeken. Daarmee vervult dit instrument al een bredere rol.
In het algemeen overleg over de Participatiewet medio februari 2018 is toegezegd uw Kamer na de zomer van dit jaar nader te informeren over de voortgang van programma «Matchen op werk», waaronder de voortgang op het subproject uitwisseling matchingsgegevens UWV en gemeenten om tot een transparant regionaal bestand van werkzoekenden te komen.
Kunt u aangeven wat de voortgang is van motie-Nijkerken-de Haan c.s. (Kamerstuk 34 775-XV, nr. 34), waarin gevraagd wordt te onderzoeken of een doorontwikkeling van de «kandidaatverkenner» mogelijk is?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kijkt u in dat verband aan tegen het voorstel, zoals aan de orde gesteld in het algemeen overleg Leven Lang Leren, om tot een generieke «werk-APK» te komen voor mensen die op dit moment langs te kant staan?
Het voorstel maakt inmiddels onderdeel uit van de aangenomen motie-Wiersma/Diertens7. Zoals tijdens het VAO Leven Lang Leren op 28 maart jl. aangegeven, vinden we het van belang dat er een goede ondersteuningsstructuur is voor werkenden, werkzoekenden en werkgevers. Inzicht in kennis, kunde en ontwikkelpotentieel zijn belangrijk voor de aansluiting op de arbeidsmarkt. Het is belangrijk dat werkenden, werkzoekenden en werkgevers daar zelf mee aan de slag gaan, maar ook onderwijsinstellingen en andere stakeholders in de regio hebben een rol. Onder andere het UWV, de leer-werkloketten en de SBB geven momenteel informatie en advies over zowel de arbeidsmarkt als loopbaan. Bovendien hebben we in december 2017 subsidie beschikbaar gesteld voor de werkenden die 45 jaar of ouder zijn om een persoonlijk loopbaanadvies te krijgen en daarbij een beter beeld te krijgen van hun situatie op de arbeidsmarkt en de kans op een vervolgbaan. Samen met een coach wordt bepaald met welke stappen zij gezond en werkend de pensioenleeftijd te halen. Dit initiatief onderschrijft tevens het belang dat u aangeeft van het in vraag 7 genoemde ontwikkeladvies.
Om een stap te kunnen zetten naar een doorbraak in de leercultuur is het van belang dat we kijken naar wat wel en niet werkt, om op basis van experimenten en de ervaringen in de praktijk te leren. Daarom willen we graag bestaande initiatieven volgen en nieuwe pilots in enkele arbeidsmarktregio's zoals succesvolle aanpakken van leer-werkloketten een zetje in de goede richting geven. Dat sluit ook aan bij de aangenomen motie-Heerma/Van Weyenberg8 bij de begrotingsbehandeling over de regionale initiatieven.
Foute overboekingen bij ING |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Drie miljoen dubbele afboekingen bij ING?»1
Ja.
Klopt het dat er steeds vaker fouten worden gemaakt bij banken met overboekingen? Hoe vaak kwam dit in het verleden voor en komt het nu nog voor?
Er worden geen statistieken bijgehouden over het aantal fouten dat bij banken wordt gemaakt met overboekingen. De indruk van banken is dat dergelijke fouten incidenteel voorkomen, en dat dergelijke fouten nu niet vaker worden gemaakt dan in het verleden.
Wat is de oorzaak van deze fout? Is deze fout menselijk of houdt deze verband met bijvoorbeeld DDoS-aanvallen of automatiseringsproblemen?
In het onderhavige geval was sprake van een menselijke fout, en niet van DDoS-aanvallen of automatiseringsproblemen. In de nacht van 20 op 21 maart heeft ING een aanpassing in haar betaalsystemen doorgevoerd. Als gevolg van die aanpassing trad een technisch incident op. Op het moment dat dit incident werd opgelost, is een bepaalde batch (een verzamelbetaling, ofwel een groot aantal betalingen dat in één keer wordt uitgevoerd) die al was verwerkt, per abuis nog een keer verwerkt. Hierdoor werden de in deze batchopgenomen betalingen op woensdag 21 maart twee keer van de betaalrekening van de betreffende klanten afgeschreven. In de loop van woensdagmiddag is de fout door ING hersteld.
Hoe lang kunnen mensen niet bij hun geld? Als mensen vanwege een dubbele afschrijving ineens niet kunnen betalen, bijvoorbeeld bij een tankstation, hoe wordt dit dan opgelost? Worden klanten dan gecompenseerd?
Voor het onderhavige incident geldt dat alle dubbele afboekingen die in de nacht van dinsdag 20 op woensdag 21 maar zijn uitgevoerd op woensdagmiddag 21 maart om kwart voor 4 waren gecorrigeerd: toen waren alle teveel afgeschreven bedragen weer teruggeboekt op de betaalrekeningen van de gedupeerde klanten. Tot die tijd hebben de dubbele afboekingen invloed gehad op het saldo op de betaalrekeningen van deze klanten: gedurende enkele uren hadden zij minder bestedingsruimte of kampten zij met roodstand. Bij klanten die door de dubbele
afboekingen gedurende die uren in de problemen kwamen met betalingen en contact zochten met ING, heeft ING handmatige correctieboekingen doorgevoerd. Hierdoor hebben zij toch kunnen betalen.
Toonbankinstellingen, horecagelegenheden en (bemande) tankstations bieden soms de zogeheten SEPA Eenmalige Machtiging Pinnen (EMP) als alternatief voor pinbetalingen aan. De EMP houdt in dat de klant een formulier invult waarmee hij de winkelier of (horeca- of tankstation)uitbater machtigt om het verschuldigde bedrag eenmalig af te laten schrijven van zijn betaalrekening. Daarnaast zijn maatwerkafspraken denkbaar: de winkelier of uitbater zou met de betreffende klant kunnen afspreken om op een later tijdstip terug te komen om te betalen, of zou de klant een factuur mee kunnen geven die hij elders en op een later tijdstip kan voldoen.
Is er verschil tussen banken in gemaakte fouten? Scoren ABN en ING bijvoorbeeld slechter dan ASN of Triodos op dit gebied?
Ik heb geen signalen ontvangen over verschillen tussen banken op dit punt. In het algemeen geldt dat hoe groter een bank is en hoe meer klanten een bank bedient, hoe sterker een dergelijk incident voelbaar zal zijn in de maatschappij. Een vergelijkbaar incident bij een relatief kleine bank, zal minder impact hebben. De Betaalvereniging Nederland publiceert cijfers over de beschikbaarheid van het elektronisch betalingsverkeer, waaronder de pinbetaalketen en het internet- en mobielbankieren in Nederland per bank.2 Die cijfers zeggen echter niets over de aard van gemaakte fouten.
Hoe vaak viel de dienstverlening bij banken uit door respectievelijk technische storingen, DDoS-aanvallen en menselijke fouten?
Bij incidenten waar sprake is van dubbele afboekingen, zoals het onderhavige incident, is geen sprake van uitval van dienstverlening. De betaalsystemen voor het elektronisch betalingsverkeer blijven dan beschikbaar, en zowel pinbetalingen als betalingen via internet- en mobielbankieren kunnen doorgaan voor zover het saldo en de bestedingsruimte op de betaalrekening van betreffende klanten toereikend is. Hoe vaak de dienstverlening uitviel en wat de oorzaak per incident is geweest, is niet bekend. Voor de beschikbaarheid van het elektronisch betalingsverkeer verwijs ik naar de cijfers die door de Betaalvereniging Nederland worden gepubliceerd. Uit het Jaarverslag 2016 van de Betaalvereniging blijkt dat de feitelijke beschikbaarheid van de pinketen in 2016 ruim 99,8% was, en die van het internet- en mobielbankieren in dat jaar rond de 99,7% lag.3 De Betaalvereniging heeft aangegeven dat de beschikbaarheid van de pinketen over 2017 ruim 99,9% betrof.
Deelt u de mening dat ontslagen en heel geringe salarisstijging van medewerkers, duurdere betalingspakketten voor klanten en storingen, tot het inzicht moeten leiden dat ING moet afzien van verdere voorstellen voor hogere beloningen van de top met weer een nieuwe «competitive remuneration policy», zoals vorige week aangekondigd?
Het voorstel van de raad van commissarissen van ING was – in mijn ogen – buitensporig en deed daardoor afbreuk aan het proces van herwinnen van het vertrouwen in de financiële sector. Ik vind het verstandig dat de raad van commissarissen gevoelig is geweest voor het moreel appel vanuit de samenleving, het kabinet en uw Kamer.
In het persbericht van 13 maart 2018 heeft ING ook aangegeven te onderzoeken hoe ING tot een duurzaam en concurrerend beloningsvoorstel kan komen. De voorzitter van de raad van commissarissen van ING heeft op 28 maart 2018 in uw Kamer aangegeven hierover in gesprek te gaan met stakeholders. Tijdens de aandeelhoudersvergadering van 23 april 2018 heeft de raad van commissarissen nogmaals aangegeven uitgebreid de tijd te zullen nemen voor analyse en voor overleg met betrokken partijen. Daarbij werd ook aangegeven dat er op dit moment geen nieuw voorstel in de pijplijn zit. De raad van commissarissen en in het verlengde daarvan de aandeelhouders zijn verantwoordelijk voor het beloningsbeleid en beloningen van bestuurders van financiële ondernemingen. Het is aan de raad van commissarissen van ING om zich daarover te verantwoorden en maatschappelijk draagvlak voor het beloningsbeleid te creëren.
Als een bank drie miljoen fouten maakt, zou u dat dan kwalificeren als een prestatie op «Eredivisie» niveau?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Brandweer smijt met miljoenen’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandweer smijt met miljoenen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat er in totaal 3,9 miljoen euro onrechtmatig is uitgekeerd aan brandweerlieden?
De veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland is volgens de Wet veiligheidsregio’s werkgever van het brandweerpersoneel. Het algemeen bestuur van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland legt over haar personeelsbeleid en financiën verantwoording af aan de gemeenteraden in de regio. Dit geldt ook voor de uitkomsten van de twee onderzoeken die hebben plaats gevonden op verzoek van de veiligheidsregio en de opvolging hiervan.
Bent u bekend met het aanvullend onderzoek door een in arbeidsrecht gespecialiseerd advocatenkantoor, waaruit blijt dat het bedrag van 3,9 miljoen euro niet meer terug te vorderen zou zijn? Zo ja, op welke gronden is het betreffende bedrag niet meer terug te vorderen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat de vorige brandweercommandant nimmer heeft ingegrepen toen hem onderhavige praktijken ten gehore kwamen?
De handelwijze zoals geschetst in het media artikel past volstrekt niet bij de manier waarop we met publieke middelen moeten omgaan.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s op 1 oktober 2010 ben ik als Minister van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk voor de inrichting en werking van het stelsel van veiligheidsregio’s en zijn de besturen van de veiligheidsregio’s verantwoordelijk voor de organisatie en uitvoering van de taken van de veiligheidsregio. Dit houdt onder andere in dat zij de werkgever zijn van het personeel dat in dienst is van hun regio, zoals ook het brandweerpersoneel. Het functioneren van een brandweercommandant is, daarop aansluitend, een interne regionale aangelegenheid.
De regelingen, zoals het Functioneel leeftijdsontslag (FLO), zijn de verantwoordelijkheid van de werkgevers, in afstemming met de vakbonden. De werkgever, toen de gemeentes, werden ten tijde van het opstellen van de regeling vertegenwoordigd door de VNG. Inmiddels is dit werkgeverschap overgegaan naar de veiligheidsregio.
Bovendien is ook de cultuur binnen de brandweerorganisatie een verantwoordelijkheid van het bestuur van de regio. De leden van het algemeen bestuur leggen over het gevoerde beleid op onder andere dit soort onderwerpen verantwoording af aan de gemeenteraden in hun eigen regio.
Ik ondersteun het feit dat de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland onderzoek heeft laten doen naar onrechtmatige uitkeringen en dat het algemeen bestuur van de veiligheidsregio maatregelen neemt. De regelingen zijn inmiddels gestopt. Ook vind ik het positief dat de plaatsvervangend voorzitter van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland besloten heeft de uitkomsten van de onderzoeken met de overige 24 regio’s te delen.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het beleid bij de brandweer zodanig wordt gevoerd c.q. aangepast dat dit soort praktijken niet meer voorkomen en de zogeheten foute bedrijfscultuur de kop in wordt gedrukt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen met de opmerking van burgemeester Eenhoorn dat de regeling omtrent het Functioneel Leeftijds Ontslag dermate ingewikkeld is dat het hem niets zou verbazen als er in andere korpsen ook afwijkingen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
De Nederlandse steun aan het Vrije Syrische Leger, waarvan delen op dit moment samen met Turkije vechten in Afrin |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Een commandant van oppositiebeweging het Vrije Syrische Leger (FSA) zegt dat 25.000 strijders zich bij de Turkse legereenheden hebben gevoegd die in Noord-Syrië een offensief zijn begonnen tegen de Koerden»1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de New York Times, waarin over de aanval op Afrin het volgende staat: «Turkey mobilized hundreds of C.I.A.-trained Syrian Arab fighters from the opposition Free Syrian Army to spearhead its attack, and bombarded the enclave with jets and artillery fire»2
Ja.
Bent u bekend met de brief van uw ambtsvoorganger, die in april 2015 aan de Kamer schreef dat Nederland via uitvoeringsorganisaties in Turkije en Jordanië «non lethal support» ging geven aan gewapende groepen in Syrië?3
Ja.
Kunt u alle overdrachtsbewijzen – die er volgens de Kamerbrief zijn – van goederen aan de Kamer doen toekomen?4
Uit veiligheidsoverwegingen maakt het kabinet geen informatie openbaar
waaruit kan worden afgeleid welke groepen door Nederland worden of werden gesteund of waar ze zich precies bevinden. Op dit moment verstrekt Nederland geen steun aan groepen in het Noorden van Syrië. Aanwijzingen dat bepaalde groepen Westerse steun ontvangen maakt ze een belangrijker doelwit voor ISIS, het Assad-regime of voor andere extremistische groepen. Door overdrachtsbewijzen aan de Kamer te versturen worden namen en locaties openbaar. Aan dit verzoek kan het kabinet dan ook niet voldoen.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in 2016 aan de Kamer schreef dat alle steun van Nederland aan gewapende groepen in Syrie naar het vrije Syrische leger ging: «De Free Syrian Army (FSA) is een los samenwerkingsverband van verschillende gewapende groeperingen in Syrië. Het kabinet beperkt de steun tot groepen die aan de door het kabinet vastgestelde criteria voor ontvangst van steun voldoen. Vooralsnog zijn dat alleen groepen die zich tot de FSA rekenen.»5
Het klopt dat mijn voorganger dit toen geschreven heeft. De steun wordt beperkt tot groepen die aan de criteria voor de ontvangst van steun voldoen. Er wordt nauwgezet op toegezien dat de goederen in handen van de geselecteerde groepen blijven.
Herinnert u zich dat u op 14 maart 2018 (zes weken nadat de aanval op Afrin was begonnen) aan de Kamer schreef dat de steun aan groepen in Noord-Syrië was stopgezet: «De ontwikkelingen in Idlib zijn aanleiding voor het kabinet om het Non Lethal Assistance (NLA) programma voor de Syrische gematigde gewapende oppositie in die provincie te beëindigen. Het kabinet constateert dat de mogelijkheden om deze groepen te ondersteunen met NLA te beperkt zijn geworden, vanwege de complexe situatie op de grond en het verlies van grondgebied door de gematigde oppositiegroepen. Nederland blijft de Syrische gematigde gewapende oppositie ondersteunen waar dit kan. In het relatief stabiele zuiden van Syrië wordt het NLA programma voortgezet.»6
Ja.
Hoeveel «non lethal support» heeft Nederland aan strijdgroepen binnen het Vrij Syrische Leger gegeven sinds 2015?
Uw Kamer is regelmatig geïnformeerd over Nederlandse Non-Lethal Assistance.Zoals eerder is aangegeven in het meest recente projectenoverzicht Syrië, dat op 23 januari jl. met uw Kamer is gedeeld, heeft Nederland sinds 2015 25.573.329 euro aan steun verstrekt (Bijlage Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 953).
Zijn er groepen die samen met het Turkse leger vechten in Noord-Syrië, die «non lethal support» van Nederland ontvangen hebben? Zo ja, wat hebben zij ontvangen en tot wanneer hebben zij die steun ontvangen?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u graag naar de vertrouwelijke Kamerbrief van 23 januari jl, over steun aan gewapende Syrische oppositie (Kamerstuk 32 623, nr. 184).
Kunt u uitsluiten dat groepen, aan wie Nederland «non lethal support» gegeven heeft in het verleden, meevechten met Turkije in Afrin en omgeving (operatie olijftak)?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de vertrouwelijke Kamerbrief van 23 januari jl, over steun aan gewapende Syrische oppositie (Kamerstuk 32 623, nr. 184).
Kunt u deze vragen een voor een (dus de laatste twee vragen apart en uitgebreid) en binnen een week beantwoorden, gezien de misdrijven die nu in Afrin en omgeving gepleegd worden?
De vragen zijn een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Kunt u in de beantwoording ook de overige vragen meenemen over dit onderwerp gesteld in het plenair debat van 20 maart 2018 over de Europese Top?
De overige vragen over dit onderwerp zijn beantwoord in de Kamerbrief van 22 maart jl. (Kamerstuk 32 623, nr. 201).
Het bericht 'Gegevens miljoenen Facebook-gebruikers gestolen voor politieke reclame' |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gegevens miljoenen Facebook-gebruikers gestolen voor politieke reclame»1
Ja.
Is u bekend of ook Nederlanders slachtoffer zijn van de genoemde dataroof? Is u bekend of vergelijkbare dataroof- en datamisbruik-praktijken ook in Nederland plaatsvinden?
Tegenover de NOS heeft Facebook verklaard dat (ten hoogste) 90.000 Nederlandse Facebookprofielen mogelijk zijn getroffen door de datapraktijken rond Facebook en Cambridge Analytica.2 Uit navraag bij Facebook blijkt dat het gaat om 89.373 personen, bestaande uit 28 personen die de app hadden geïnstalleerd en 89.345 contacten die mogelijk getroffen zijn. Mede hierom staat de Autoriteit persoonsgegevens in nauw contact met de privacytoezichthouder in het Verenigd Koninkrijk, de Information Commissioner’s Office (ICO), die heeft aangekondigd onderzoek te doen naar de kwestie.
Andere, vergelijkbare datamisbruik-praktijken in Nederland zijn mij niet bekend. Het NOS Journaal berichtte op 19 maart jl. weliswaar dat ook Nederlandse politieke partijen de mogelijkheid gebruiken om gericht te adverteren via Facebook, maar dat is op geen enkele wijze te vergelijken met de praktijken van Cambridge Analytica, dat volgens berichtgeving uit o.a. de NRC van 20 maart jl. en een undercover-reportage van de Britse TV-zender Channel 4, door microtargeting op basis van nepnieuws en gedragspsychologie op sentimenten van kiezers heeft ingespeeld en daarbij juridische grenzen heeft overschreden.3 Microtargeting door politieke partijen in Nederland is door de privacyregelgeving die in Nederland geldt aan striktere regels verbonden. Zo wordt politieke voorkeur als bijzonder persoonsgegeven aangemerkt, dat zonder expliciete toestemming van betrokkene niet mag worden verwerkt. In Nederland lijkt microtargeting door politieke partijen zich dan ook te beperken tot vormen van profiling die selecties van potentiële kiezers opleveren aan wie op internet in banners verkiezingsboodschappen kunnen worden verstrekt. Het gaat hier om een praktijk die niet per definitie in strijd is met de privacywetgeving.
Verder is van belang dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) per 25 mei 2018 striktere eisen stelt aan toestemming: de toestemming moet expliciet gevraagd én verkregen worden, en mag niet «verstopt» zitten in bijvoorbeeld de algemene voorwaarden. Cambridge Analytica heeft daarentegen op grote schaal gebruik gemaakt van gegevens van personen die daarvoor op geen enkele wijze toestemming hadden gegeven.
Hoe kunnen potentiële slachtoffers van dataroof en datamisbruik achterhalen of zij slachtoffer zijn? Is hier ruimte voor collectieve actie? Hoe kunnen slachtoffers worden gecompenseerd voor hun schade?
Er is op 9 april een tool van Facebook online gekomen waarmee Facebook-gebruikers kunnen zien of ook hun data mogelijk zijn gedeeld met Cambridge Analytica door de app This Is Your Digital Life.4
Voor wat betreft een collectieve schadevergoedingsactie geldt dat dit wordt geregeld door het daartoe strekkende bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie mogelijk te maken (Kamerstukken 34 608). Ook de EU heeft wetgeving hierover in voorbereiding.5
Overigens staat, zoals gezegd, de AP in nauw contact met de privacytoezichthouder in het Verenigd Koninkrijk, de Information Commissioner’s Office (ICO), die heeft aangekondigd onderzoek te doen naar de kwestie.
Binnenkort spreek ik met vertegenwoordigers van een aantal internetbedrijven, waaronder Facebook. Ik zal Facebook ook aanspreken op hun verantwoordelijkheid in dezen.
Is het gegevensverwerkers toegestaan data die zij verwerken zonder expliciete toestemming van de betrokken burgers te verschaffen aan wetenschappers of journalisten? Is enkele instemming met de algemene voorwaarde voldoende hiervoor?
Als er eenmaal een geldige rechtsgrond voor de verwerking van persoonsgegevens voor een bepaald doel is, dan kan die rechtsgrond inderdaad ook als rechtsgrond voor verdere verwerking met het oog op wetenschappelijk onderzoek dienen (artikel 5, eerste lid, onder b, AVG). In dat geval is geen afzonderlijke toestemming meer vereist. Dat mag echter alleen onder strikte voorwaarden:
Om als verwerking van persoonsgegevens met het oog op wetenschappelijk onderzoek te worden aangemerkt, moet de verwerking aan specifieke voorwaarden voldoen, met name wat betreft het publiceren of anderszins openbaar maken van persoonsgegevens voor wetenschappelijke onderzoeksdoeleinden (zie overweging 159 AVG).
Ook ten aanzien van verdere gegevensverwerking voor journalistieke doeleinden moet altijd sprake zijn van een geldige rechtsgrond. Dat hoeft niet per definitie toestemming te zijn. Echter, in lijn met vaste jurisprudentie kan een eenmaal verkregen toestemming in beginsel niet worden ingetrokken. De mogelijkheid voor betrokkene om zijn of haar toestemming voor het verwerken van persoonsgegevens te allen tijde in te kunnen trekken, is uitgezonderd. Dit is een van de uitzonderingen en afwijkingsmogelijkheden die geregeld is voor de gegevensverwerking die noodzakelijk is voor journalistieke doeleinden, gelet op het recht van vrijheid van meningsuiting en informatie. Ook het verbod op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens is niet van toepassing als dit noodzakelijk is voor het journalistieke doel.
Zoals blijkt uit het bovenstaande, is expliciete toestemming van de betrokkene voor de verwerking van persoonsgegevens voor wetenschappelijke of journalistieke doeleinden niet altijd vereist, maar kunnen er wel strenge eisen gesteld zijn aan deze (verdere) verwerking. Bij overtreding kan de AP handhavend optreden.
Aan welke kwaliteitsvereisten moet men voldoen voordat men zich, conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), kan voorstellen als wetenschapper of journalist?
Voor de AVG is niet zozeer van belang of iemand wetenschapper of journalist is, maar of sprake is van wetenschappelijk onderzoek of van journalistieke doeleinden. Een wetenschapper of journalist dient voor zover die niet bezig is met wetenschappelijke of journalistieke activiteiten immers gelijk te worden behandeld aan niet-wetenschappers en niet-journalisten.
De term «wetenschappelijk onderzoek» moet volgens overweging 159 van de AVG ruim worden opgevat en omvat bijvoorbeeld technologische ontwikkeling en demonstratie, fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en uit particuliere middelen gefinancierd onderzoek.
Van een verwerking voor journalistieke doeleinden kan sprake zijn indien de verwerking van persoonsgegevens als doel heeft de bekendmaking aan het publiek van informatie, meningen of ideeën. Deze activiteiten zijn niet voorbehouden aan mediaondernemingen en kunnen een winstoogmerk hebben.6 Volgens overweging 153 van de AVG moet het begrip journalistiek ruim worden uitgelegd.
Is voldoende gewaarborgd dat de betrokken wetenschappers en journalisten de data niet misbruiken voor andere doeleinden, gezien de AVG minder zware eisen stelt aan gegevensverwerking voor onder meer wetenschappelijke en journalistieke doeleinden?
Misbruik van persoonsgegevens voor andere doeleinden wordt verboden door artikel 5, eerste lid, onder b (doelbinding), en artikel 6, vierde lid, AVG (verdere verwerking is uitsluitend toegestaan bij verenigbaar gebruik, bij expliciete toestemming of bij een wettelijke grondslag ter waarborging van een of meer van de doelstellingen van algemeen belang). Dit geldt zowel bij verwerkingen voor journalistieke doeleinden als bij verwerkingen voor bij wetenschappelijke doeleinden, met dien verstande dat verdere verwerking voor wetenschappelijke doeleinden door artikel 5 AVG onder strikte voorwaarden wordt toegestaan zonder in strijd te komen met het beginsel van doelbinding (zie antwoord 4). De AP zal erop toezien dat deze regels worden nageleefd en kan zo nodig zeer forse boetes opleggen.
Welke verplichtingen rusten er op de gegevensverstrekkers en de gegevensverwerkers om zorg te dragen dat de verschafte data niet door (beweerdelijke) wetenschappers en journalisten worden misbruikt? Zijn zij medeverantwoordelijk indien slecht beveiligde data wordt geroofd of misbruikt? Kan dit effectief worden gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 6.
Wat betekent het voor het vertrouwen van de Nederlandse overheid in het gebruik van Facebook voor diverse vormen van overheidscommunicatie, nu Facebook deze dataroof kennelijk twee jaar geheim heeft gehouden? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Het staat buiten kijf dat Facebook zich aan de Europese en nationale privacyregelgeving moet houden. De AP ziet hierop toe in samenwerking met de toezichthouders in de andere lidstaten van de Europese Unie, en krijgt met ingang van 25 mei 2018 ruimere toezichts- en sanctiebevoegdheden.
Vanwege de grote invloed die sociale media hebben op de samenleving, rust op de aanbieders van deze diensten een zware verantwoordelijkheid. Dat geldt bij uitstek voor een mondiale aanbieder zoals Facebook. Privacy is geen luxe en de handel in persoonsgegevens mag niet uitsluitend als verdienmodel worden gezien. Ik zal met Facebook en andere aanbieders in gesprek gaan om hen nog eens op hun verantwoordelijkheid te wijzen. Een verantwoordelijkheid die zich ook uitstrekt tot hetgeen gebruikers van dergelijke diensten online zetten, in de vorm van bijvoorbeeld wraakporno en andere vernederende of beledigende uitingen jegens personen. In het najaar zal ik de Tweede Kamer informeren over mijn voornemens om betere waarborgen te creëren voor de bescherming van deze zogenaamde horizontale privacy.
Facebook heeft een groot bereik en is daarom voor overheidscommunicatie een belangrijk medium. Ik zie thans geen aanleiding om uit het incident inzake Cambridge Analytica consequenties te trekken voor de overheidscommunicatie via Facebook.
Het bericht dat asbest is vrijgekomen uit een vrachtwagen |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht over het afsluiten van de A4 tussen Hoogmade en Roelofarendsveen vanwege de verspreiding van een lading asbest?1
Ja.
Welke regels gelden op basis van de huidige wet- en regelgeving voor het transport van asbest voor zowel particulieren als professionals? Deelt u de mening dat deze informatie moeilijk of niet te achterhalen is op de website van de rijksoverheid?
Particulieren mogen asbesthoudend afval zelf vervoeren naar de milieustraat in hun gemeente. Het asbest moet op een degelijke manier verpakt zijn zodat er geen vezels vrijkomen. Milieustraten nemen het asbesthoudend afval alleen aan als dit op een deugdelijke wijze is verpakt (vaak een dubbele plastic zak die luchtdicht is afgesloten). De gemeentelijke websites geven informatie over hoe particulieren asbesthoudend afval kunnen afgeven bij milieustraten. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg door professionals is geregeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS), het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs) en de Regeling vervoer over land van gevaarlijk stoffen (VLG). Daarnaast is de Arbeidsomstandighedenregeling, Bijlage XIIIa behorend bij artikel 4.27 ook van toepassing. Artikel 46 van deze bijlage stelt regels aan het vervoer van asbesthoudend afval. Op de website van de rijksoverheid is voldoende informatie te vinden over het vervoer van gevaarlijke stoffen2. Ik deel uw mening niet dat de informatie hierover niet of moeilijk te vinden is op deze website.
Voldeed het betreffende transport aan de geldende regelgeving?
Op het moment dat de melding binnenkwam bij Rijkswaterstaat was niet meer te achterhalen van welk voertuig het asbest afkomstig was. Het is zodoende niet vast te stellen of het transport particulier of professioneel was en of het aan de geldende regelgeving voldeed. Het afval was wel verpakt in het juiste type folie.
Welke soort asbest is bij het ongeval op de A4 geconstateerd? Hoe lang heeft het geduurd voordat de omgeving asbestveilig of asbestvrij is verklaard?
Het betrof een golfplaat van asbestcement en bevatte de asbestsoort chrysotiel. Vanaf het moment dat de melding binnenkwam tot het moment dat de weg weer volledig opengesteld werd, zijn ca. negen uur verstreken. Dit was van 15:15 tot 00:30 uur.
Bent u van mening dat niet-luchtdoorlatende folie een afdoende verpakking is voor het vervoeren van verwijderde asbest?
Ja. Bij normaal gebruik van deze folies is de kwaliteit voldoende om emissie van asbestvezels naar het milieu te voorkomen. Asbest dient verpakt te worden in lucht- en vezeldicht materiaal van deugdelijk, stoot- en scheurbestendige folie (polyethyleen van minimaal 0,2 mm dik).
Basisscholen die dreigen te verdwijnen uit de Gelderse dorpen Spijk en Lathum |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat de St. Willibrordus basisschool in Spijk en de Ds. Jonkersschool in Lathum (beide in de gemeente Zevenaar) onder de gemeentelijke opheffingsnorm komen? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Ja, deze situatie is mij bekend. De betrokken schoolbesturen hebben laten weten dat het leerlingenaantal van zowel de St. Willibrordusschool als de Ds. Jonkersschool al enkele jaren onder de gemeentelijke opheffingsnorm zit. Het sluiten van een school is in geen enkel geval een gemakkelijke beslissing, alleen al vanwege het feit dat dit altijd directe gevolgen heeft voor de leerlingen. Het is aan het schoolbestuur om, in afstemming met betrokken partijen de afweging te maken of een school open kan blijven of niet. Bij beide scholen hebben de schoolbesturen na intensief overleg met betrokkenen (ouders, dorpsraden, gemeente) besloten om op termijn de scholen te sluiten. Ik heb geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming.
Deelt u de mening dat kleine dorpsscholen bestaansrecht hebben omdat zij invulling geven aan de sociale verbondenheid in kleinere leefgemeenschappen, mits de kwaliteit van het onderwijs voldoende is gewaarborgd?
Ik hecht veel waarde aan thuisnabij en pluriform onderwijs en ik deel de mening dat kleine scholen een cruciale functie kunnen vervullen in kleine gemeenschappen. Daarom heb ik in mijn brief van 13 maart (Kamerstuk 31 293, nr. 388) aangekondigd dat de kleinescholentoeslag structureel verhoogd zal worden om zo kleine scholen te ondersteunen.
Bent u op de hoogte van het experiment van Westerbroek waarbij kleine scholen, die op de nominatie stonden om te worden gesloten, zich hebben afgescheiden van hun toenmalige schoolbestuur en zich aansloten bij de Verenigde Zelfstandige Dorpsscholen, die kringen vormden van zeven scholen met een eigen rijksbekostigd bestuur?
Ja, ik ben bekend met het experiment. Het betreft overigens een experiment met één school en niet meerdere scholen. Daarnaast is het zo dat de Verenigde Zelfstandige Dorpsscholen (VZD) wel het initiatief voor dit experiment heeft genomen, maar er geen sprake van is dat de school zich bij de VZD heeft aangesloten. Er is een nieuwe stichting opgericht die het bestuur van de school in Westerbroek vormt. Enkele leden van de VZD zitten in de Raad van Toezicht.
Ziet u mogelijkheden om het experiment van de Verenigde Zelfstandige Dorpsscholen uit te breiden, opdat de scholen in Spijk en Lathum kunnen worden gered? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer dan informeren over het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Dit experiment is gestart in augustus 2017 en loopt vijf jaar, dus tot 2022. In een brief van mijn voorganger is uw Kamer geïnformeerd dat gedurende deze vijf jaar het experiment niet wordt uitgebreid, omdat het van belang is om eerst de resultaten op de Jan Ligthartschool te monitoren. Daarbij betreft het een onderwijskundig experiment dat niet als doel heeft om scholen open te houden, maar om een onderwijsconcept te toetsen. Het experiment biedt dan ook geen mogelijkheid om de scholen in Spijk en Lathum open te houden. Het experiment wordt door de Erasmus Universiteit Rotterdam gevolgd voor wetenschappelijk onderzoek. In 2020 volgt er een tussenevaluatie waarover ik uw Kamer zal informeren.
Ik vertrouw op het besluitvormingsproces dat door beide schoolbesturen zorgvuldig is doorlopen.
Forse aanblijfbonussen van bankiers bij beursgang NIBC |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u van de exorbitant hoge bonussen bij de Haagse zakenbank NIBC? Vindt u dit een goed signaal van NIBC na de ophef rond de beloningen bij de ING?1
Uit het prospectus voor de beursgang blijkt dat de drie bestuurders van NIBC een retentievergoeding ontvangen van 180% van hun vaste beloning. Drie andere leden uit de Executive Committee krijgen een retentievergoeding van 165% van hun vaste beloning.
De Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo), zoals voorgesteld door het vorige kabinet en in oktober 2014 aangenomen door uw Kamer, stelt regels aan het toekennen van retentievergoedingen. De wet staat onder voorwaarden een retentievergoeding tot 200% toe.4 Daarbij moet er sprake zijn van een duurzame organisatiewijziging, of in ieder geval van een zeer vergevorderd stadium van onderhandelingen. De vergoeding mag uitsluitend strekken tot het behouden van individuele personen. In de praktijk betreft dit niet elke willekeurige medewerker, maar veelal specialistisch hoogwaardig personeel dat van belang is voor de continuïteit en waarde van de onderneming. Verder mag het totaal aan variabele beloningen, te weten de som van de reguliere variabele beloning en de retentievergoeding, de Europese maxima als opgenomen in de richtlijn kapitaalvereisten niet overschrijden. Deze maxima bedragen 100%, of 200% met toestemming van aandeelhouders of eigenaren. Omdat de retentievergoeding een variabele beloning betreft, betekent dit dat moet zijn voldaan aan alle vereisten die voor een variabele beloning gelden, waaronder uitgestelde uitbetaling en gedeeltelijke uitbetaling in financiële instrumenten. Hiermee is aangesloten bij de richtsnoeren die de Europese Bankenautoriteit heeft uitgevaardigd op dit punt.
Daarnaast is de uitkering van een retentievergoeding uitsluitend mogelijk na instemming hiertoe van de toezichthouder. DNB toetst dergelijke retentievergoedingen aan de wettelijke vereisten. Omwille van de toezichtsvertrouwelijkheid kan DNB geen nadere informatie over deze specifieke casus delen. In het prospectus voor de beursgang geeft NIBC zelf aan toestemming te hebben gevraagd aan DNB voor de retentievergoedingen en deze te hebben verkregen.
Retentievergoedingen zijn derhalve juridisch mogelijk. Tegelijkertijd vind ik niet, dat alles wat juridisch kan ook nodig of wenselijk is. Het is aan de raad van commissarissen van NIBC om zich daarover te verantwoorden.
In dit verband kan nog het volgende worden opgemerkt. De Wbfo wordt op dit moment geëvalueerd. De uitkomsten zullen voor de zomer aan uw Kamer worden gezonden. Zoals ik ook tijdens het debat met uw Kamer op 4 april jl. aangaf, is de wettelijke regeling omtrent retentievergoedingen onderdeel van deze evaluatie.
Vindt u het terecht dat NIBC deze bonussen uitkeert, terwijl zij een garantieregeling van de Staat kreeg ten tijde van de crisis waardoor zij obligaties mocht uitgeven die werden gedekt door de overheid?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het feit dat De Nederlandsche Bank (DNB) groen licht moest geven aan een zogenaamde retentiebonus en dit klaarblijkelijk heeft gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de hoogte van de bonus? Vindt u het normaal dat DNB haar goedkeuring aan dit soort hoge bonussen geeft en wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat hoge beloningen in de financiële sector een hypergevoelig onderwerp zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u ingrijpen bij NIBC?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het feit dat de aanblijfbonus niet valt onder het bonusplafond van 20% van het vaste jaarsalaris? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de aanblijfbonus «in het belang van de stabiliteit van de bank» kan worden genomen, zoals staat omschreven in het prospectus van de bank? Of verwerpt u dit argument? Vindt u voorts dat hier sprake is van een «duurzame organisatiewijziging»?3
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat NIBC onwaarheden op haar site verkondigt, namelijk dat het zonder overheidssteun de financiële crisis overleefde? Zo ja, wat zegt dit over de geloofwaardigheid van deze bank?4
Zoals in vraag 2 al gesteld, heeft NIBC staatsgegarandeerde leningen uitgegeven onder de garantieregeling van het Ministerie van Financiën. Deze garantieregeling heeft goedkeuring ontvangen van de Europese Commissie, waardoor deze zich kwalificeert als geoorloofde staatssteun als bedoeld in artikel 107(3)b van het EU verdrag. Op 2 december 2014 heeft NIBC de laatste staatsgegarandeerde leningen afgelost. Vanaf dat moment was het bonusverbod bij staatsgesteunde ondernemingen niet langer van toepassing op NIBC.
Het bericht ‘Kleine ondernemers in actie voor lagere pinkosten’ |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Een Vandaag (5 maart 2018) «Kleine ondernemers in actie voor lagere pinkosten?1
Ja.
Hoe verklaart u de verschillen in tarieven voor ondernemers van een noodzakelijke dienst als het digitale betalingsverkeer? Wanneer een groot bedrijf een voordeel behaalt, dan kan dat toch ook gelden voor andere bedrijven die dezelfde markt bedienen?
De verschillen in pintarieven zijn het gevolg van verschillen tussen afnemers. Betaaldiensten, waaronder de acceptatie van pinbetalingen, worden aangeboden door private partijen in een vrije en concurrerende markt. Onder deze aanbieders bevinden zich zowel Nederlandse banken als ook niet-bancaire Nederlandse en buitenlandse partijen, waaronder Adyen, iZettle, Sumup of mijnPIN.
Sinds de aanbevelingen van de Commissie Wellink uit 2002 zijn regelgeving en eigendom van collectieve betaalproducten gescheiden van transactieverwerking.2 Bij collectieve betaalproducten, waaronder pin, is de doelstelling dat deze toegankelijk zijn. Bij transactieverwerking is sprake van open markttoegang. Hierdoor kunnen aanbieders concurreren op het pinproduct. Voor afnemers (ondernemers bij wie met pin wordt betaald) is er ruimte om maatwerk overeen te komen en te bezien welke aanbieder hem voor het totale pakket aan af te nemen diensten de beste prijs-kwaliteitverhouding biedt. Aanbieders en ondernemers bepalen in een concurrerende markt zelf de prijzen.
Zoals De Nederlandsche Bank (DNB) op grond van het rapport van de Commissie Wellink al voorzag, zullen daarbij grote zakelijke gebruikers bij de banken gunstiger condities weten af te dwingen dan de relatief kleinere gebruikers.3 De tarieven die dergelijke aanbieders hanteren zijn in de regel namelijk afhankelijk van het pinbetalingsvolume: hoe meer pintransacties bij die ondernemer, hoe lager het tarief dat de afnemende ondernemer betaalt. Pintransacties brengen kosten mee voor afnemers. Aanbieders gebruiken de opbrengsten onder andere voor investeringen met als doel het pinbetalingsverkeer zo robuust, snel, veilig en betrouwbaar mogelijk te maken en te houden. Dit heeft ertoe geleid dat pintarieven mogelijk niet zijn afgenomen. De tarieven zijn evenwel ook niet gestegen; hierover zijn afspraken gemaakt die ik in het antwoord op de vragen 4 en 6 zal toelichten. De tarieven voor pinbetalingen in Nederland zijn zeer concurrerend ten opzichte van andere Europese lidstaten.4
Waarom dalen de pintarieven voor kleine zelfstandigen en het midden- en kleinbedrijf (mkb) niet, ondanks een grote groei van het aantal pinbetalingen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat kleine zelfstandigen en het mkb als melkkoe worden gebruikt?
In de markt van betaaldiensten, waaronder pindiensten maar ook online betaalmethodes zoals iDeal, is sprake van voldoende aanbieders en een divers aanbod. Het staat ondernemers vrij om in zee te gaan met de aanbieder van betaaldiensten die hun voorkeur heeft. Daarnaast zijn in het Convenant Betalingsverkeer 2005 en de Nadere Overeenkomsten uit 2009 en 2014 door aanbieders (banken) en afnemers (de detailhandel, horeca en tankstations) samen afspraken gemaakt voor een betrouwbaar, veilig, efficiënt en innovatief betalingsverkeer. Als onderdeel hiervan zijn tariefafspraken voor pinbetalingen gemaakt die ertoe leidden dat pintarieven voor ondernemers tot respectievelijk 1 januari 2014 (maatwerktarieven) en 1 januari 2018 (venstertarieven en transactiebundels) niet konden worden verhoogd.5 Bovendien is in de Nadere Overeenkomst 2014 afgesproken dat de convenantpartijen ernaar streven dat het efficiënte Nederlands betalingsverkeer met lage maatschappelijke kosten wordt behouden, ook na afloop van de tariefgaranties. De convenantafspraken worden doorlopend gemonitord en worden in 2018 geëvalueerd.6
Omdat er keuzevrijheid is en aanbieders en afnemers bovenstaande afspraken hebben gemaakt, heb ik op dit moment geen reden om aan te nemen dat de markt voor betaaldiensten niet voor iedereen toegankelijk is of er sprake is van ongelijke behandeling. Desalniettemin zal ik (preventief) de convenantpartijen via het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB)7 verzoeken om aandacht te hebben voor de positie van kleine ondernemers en hun pintarieven in het kader van de evaluatie van de Nadere Overeenkomst, die in 2018 zal plaatsvinden.8 Op basis van die evaluatie kan ik een oordeel vormen over de werking van de markt en mate waarin de dienstverlening voor iedereen toegankelijk en betaalbaar is.
Welke financiële instellingen rekenen hogere pinkosten voor deze gebruikers?
Het is mij op dit moment niet bekend welke aanbieders precies welke kosten rekenen voor welke klantsegmenten. Zoals aangegeven geldt over het algemeen dat de tarieven die aanbieders hanteren, afhankelijk zijn van het volume: hoe groter het pinbetalingsvolume, hoe lager het pintarief dat afnemers weten te bedingen. Zoals de EenVandaag-rapportage laat zien lijken kleine zelfstandigen en het mkb doorgaans goed in staat zich te verenigen in een inkoopcollectief, zodat zij een betere onderhandelingspositie kunnen creëren.9 De exacte kosten per aanbieder en per contract zijn weliswaar niet bekend maar in het kader van de hierboven genoemde Nadere Overeenkomst is er doorlopend aandacht, mede door middel van monitoring, voor een toegankelijk en efficiënt betalingsverkeer in Nederland.
Deelt u de mening dat de digitalisering van de economie met zich meebrengt dat alle bedrijven gelijk dienen te worden behandeld als het om de toegankelijkheid van het betalingsverkeer gaat?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om samen met ondernemers en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) de pintarieven voor kleine zelfstandigen en het mkb te verlagen?2
Door de marktwerking en door de samenwerking van aanbieders en afnemers binnen het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB)11 en binnen het Convenant Betalingsverkeer en de Nadere Overeenkomsten, kent Nederland een relatief betrouwbaar, veilig en efficiënt betalingsverkeer. Dit heeft ook te maken met het grote aandeel pintransacties. Pinnen is in vergelijking met andere betaalmiddelen een veilige en goedkope manier van betalen.12 De tarieven voor pinbetalingen in Nederland zijn zeer concurrerend ten opzichte van andere Europese lidstaten.13 Ondernemers lijken goed in staat om zich te verenigen en zo gunstiger condities af te dingen bij betaaldienstaanbieders. Dit, in combinatie met de monitoring van de afspraken in het kader van de Nadere Overeenkomst geven op dit moment voldoende vertrouwen dat het niet noodzakelijk is om in te grijpen in de vrije markt. Wel zal ik de convenantpartijen via het MOB vragen om aandacht te hebben voor de positie van kleine ondernemers en hun pintarieven in het kader van de evaluatie van de Nadere Overeenkomst, die in 2018 zal plaatsvinden.
Basisscholen die dreigen te verdwijnen uit de Gelderse dorpen Spijk en Lathum |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «The Rohingya children trafficked for sex» van 20 maart 2018?1
Ja.
Wat gaat u doen met de bevindingen van zowel BBC News als de Foundation Sentinel, die op basis van hun onderzoek concluderen dat Rohingya meisjes uit de vluchtelingenkampen in Bangladesh worden uitgebuit in de seksindustrie?
De bevindingen in genoemd artikel zijn weerzinwekkend. Helaas treft dit probleem niet uitsluitend de Rohingya vluchtelingen. Mensensmokkel en uitbuiting vinden in de gehele regio plaats.
Daarom houden de VN en andere hulpverlenende organisaties zich sinds het begin van de crisis bezig met het risico van mensensmokkel van Rohingya meisjes. Er worden op dit moment diverse maatregelen getroffen om te voorkomen dat meisjes uit de vluchtelingenkampen worden uitgebuit in de seksindustrie. Nadruk ligt hierbij op de verantwoordelijkheid van de Bangladeshi autoriteiten om mensenhandel en seksuele uitbuiting te bestrijden en schuldigen te vervolgen. Zo heeft UNICEF een Memorandum of Understanding met de Bangladeshi overheid gesloten over mensensmokkel en uitbuiting. Hierdoor kunnen maatschappelijk werkers zich nu ook over Rohingya meisjes ontfermen, waar dit daarvoor niet het geval was. De VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR zet in op twee zaken: opname van Rohingya vluchtelingen in het nationale mensenhandel-plan van Bangladesh en verbeterde regionale samenwerking, omdat slachtoffers vaak in de regio terecht komen, zoals ook in het BBC artikel wordt genoemd. Ook dringt de VN er bij de Bangladeshi autoriteiten op aan om de nationale hulplijn voor slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting, die nu enkel voor Bangladeshi openstaat, ook open te stellen voor Rohingya. Ook spant de VN zich in om de registratie van vluchtelingen zo spoedig mogelijk te voltooien, omdat het zonder registratie eenvoudiger is om mensen te laten verdwijnen.
Bescherming van kwetsbare groepen, waaronder in het bijzonder vrouwen en meisjes, is een belangrijk onderdeel van de hulpverlening, ook bijvoorbeeld voor de Nederlandse NGO’s verenigd in de Dutch Relief Alliance. Maatregelen variëren van de opvang van slachtoffers, toegang tot anticonceptie en veilige abortus, bewustwordingsactiviteiten, gezondheids- en hygiënepakketten, maar ook beschermingsmaatregelen als het creëren van voldoende verlichte latrines specifiek voor vrouwen.
Daarnaast financiert de Nederlandse ambassade in Dhaka twee zogenaamde «women friendly spaces» van de VN in de opvangkampen, waar dagelijks 70–80 vrouwen komen. Vrouwen kunnen daar met hun kinderen komen om veilig te ontspannen, te praten met hulpverleners, maar ook bijvoorbeeld veilig en schoon te douchen.
De Nederlandse ambassade is zeer actief om de situatie van de Rohingya vluchtelingen te verbeteren, in overleg met andere donoren, de VN en de Bangladeshi overheid. In deze overleggen kaarten zij zaken als seksueel geweld en uitbuiting regelmatig aan en dringen zij aan op maatregelen.
De Nederlandse regering zal de Bangladeshi regering, de VN en hulporganisaties aanspreken op het nemen van maatregelen om meisjes beter te beschermen tegen seksueel geweld en uitbuiting. Zo zal de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 21 april in Washington samen met UNHCR en Bangladesh een bijeenkomst bijwonen en marge van de Wereldbank Voorjaarsvergadering, om meer aandacht voor deze crisis te genereren en concrete oplossingen te bespreken. Zij zal bij deze gelegenheid het probleem van seksueel geweld tegen en uitbuiting van Rohingya meisjes expliciet aankaarten.
Welke mogelijkheden ziet u om de noodzakelijke extra beschermingsmaatregelen te treffen ten behoeve van meisjes die slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld in de vluchtelingenkampen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete stappen gaat u zetten in reactie op de oproep van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (VN) om vrouwen en meisjes in conflictgebieden beter te beschermen?
Nederland ziet er in gesprek met de autoriteiten en hulporganisaties op toe dat er voldoende geïnvesteerd wordt in bescherming van kwetsbare groepen en in het bijzonder van meisjes en vrouwen bij het verstrekken van noodhulp in Bangladesh.
Het gaat hier niet alleen om directe beschermingsmaatregelen in de opvangkampen. Gezinnen moeten worden ondersteund om zelfvoorzienend en economisch daadkrachtiger te zijn, zodat voorkomen kan worden dat overleving alleen mogelijk is door meisjes gedwongen uit te huwelijken of te laten werken in de seksindustrie. De oplossing ligt dan niet alleen in beschermingsmaatregelen en voorlichting, maar ook in adequate hulp (in goederen of in geld) aangevuld met mogelijkheden voor werk en onderwijs. Dit wordt ook door de Secretaris-Generaal onderschreven.
Nederland zet zich wereldwijd in voor het bestrijden van straffeloosheid en zal dus via de kanalen die tot onze beschikking staan via het lidmaatschap aan de VNVR, het Internationale Strafhof en via de Europese Unie aandringen op vervolging van daders van seksueel geweld. Onder vraag 5 t/m 7 wordt hier verder op in gegaan.
Gaat u zich in internationaal verband inspannen om seksueel geweld tegen meisjes en vrouwen gerichter te bestraffen zoals het instellen van een thematisch sanctieregime? Zo nee, waarom niet?
Seksueel geweld in conflictsituaties heeft dramatische vormen aangenomen. Dit is voor Nederland onacceptabel en onaanvaardbaar. Daarom zet het kabinet zich actief in voor het voorkomen en bestrijden van seksueel geweld in conflictsituaties, inclusief middels het instellen van sancties. Uitgangspunten van deze aanpak zijn effectiviteit en impact.
Bestaande VN-sanctieregimes en de daaronder opgenomen mensenrechtencriteria bieden nu reeds in beginsel een mogelijkheid om plegers van seksueel geweld te sanctioneren, zoals bijvoorbeeld gebeurt in het sanctieregime Zuid-Soedan en Democratische Republiek Congo.
Onlangs werd, met steun van het Koninkrijk, seksueel geweld als separaat criterium opgenomen onder het sanctieregime voor de Centraal Afrikaanse Republiek. Dit is een nieuwe en hoopvolle ontwikkeling en zou nog systematischer dienen te gebeuren, om zo seksueel geweld explicieter naar voren te laten komen in de bestaande sanctieregimes en het gebruik van dit criterium te bevorderen.
Dat is ook de oproep die de Secretaris-Generaal doet aan de VN-Veiligheidsraad in zijn rapport deze maand over seksueel geweld in conflict: om seksueel geweld op te nemen als onderdeel van land-specifieke sanctieregimes. De bijlage bij dit jaarlijkse rapport noemt landen en groeperingen die zich schuldig maken aan seksueel geweld bij naam. Het kabinet gebruikt deze bijlage als leidraad bij de herziening van sanctieregimes voor deze landen om erop toe te zien dat seksueel geweld voor die landen als sanctiegrond wordt genoemd.
Zoals eerder aan uw Kamer medegedeeld, acht het kabinet het opzetten van een aanvullend, wereldwijd thematisch sanctieregime onvoldoende kansrijk en weinig effectief. Een wereldwijd sanctieregime zal zonder enige twijfel getroffen worden door een veto van een of meer permanente Veiligheidsraadleden. Dat is ook de inschatting van gelijkgezinden en Europese partners. Ook is de inschatting van het kabinet dat de handhaving van een wereldwijd regime zeer problematisch zal zijn.
De Secretaris-Generaal heeft tijdens zijn bezoek aan Nederland in december 2017 benadrukt dat sancties geen alternatief kunnen zijn voor vervolgen van mogelijke internationale misdrijven. VN-sancties blijven een drukmiddel om een politiek proces te helpen, en zijn niet gericht op gerechtigheid. De inzet van het kabinet is er daarom op gericht dat ook andere kanalen, zoals het Internationaal Strafhof, worden gebruikt voor het bestrijden van straffeloosheid – inclusief in Myanmar.
Welke mogelijkheden ziet u om tijdens het lidmaatschap van Nederland van de VN Veiligheidsraad een voortrekkersrol te spelen bij het instellen van zo een thematisch sanctieregime? Bent u bereid om te inventariseren bij gelijkgestemde landen hoe men aankijkt tegen het instellen van een thematisch sanctieregime om seksueel geweld tegen vrouwen te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke lidstaten van de Europese Unie in de VN Veiligheidsraad een thematisch sanctieregime steunen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De uitvoering van de Wet beëdigde tolken en vertalers |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheid moddert aan met tolken en wil nu ook nog voor een prikkie op de eerste rang»?1 Kunt u specifiek reageren op de kritiek van de Nederlandse Unie van Beëdigde Tolken en Vertalers in het Publieke Domein (Nubveto) op uw wijzigingsplannen?
Ja.
De in het artikel geciteerde zorgpunten betreffen inhoudelijk het borgen van het kwaliteit van tolken die bij de overheid worden ingezet en de voorwaarden die intermediairs hanteren richting tolken ten aanzien van kwaliteit en prijs. In reactie hierop benadruk ik dat de overheid zoekt naar een goede balans tussen kwaliteit en prijs. De kwaliteit van tolken is essentieel. De adviezen die in het rapport van ABDTOPConsult op deze punten zijn meegegeven zijn: werk toe naar een functionerend kwaliteitsstelsel en ga vanuit een heldere marktvisie professioneel inkopen. Het programma Tolken in de Toekomst heeft de opdracht gekregen om alle adviezen integraal op te pakken en zorgvuldig uit te werken in een voorziene periode van twee jaar. De integrale aanpak zal moeten leiden tot een betere borging van kwaliteit en integriteit, tot professionele en rechtmatige inkoop in een gezonde markt voor tolkdiensten.
Om voldoende inzicht te krijgen in de problematiek en gerichte adviezen te kunnen geven, heeft ABDTOPConsult gesprekken gehad met alle relevante partijen, naast beroepsorganisaties ook met marktpartijen. Input van alle relevante partijen is meegenomen in de afwegingen en adviezen. De gesprekken met alle betrokkenen zijn hiervoor van groot belang geweest.
In hoeveel gevallen in de afgelopen twee jaren is er een beroep gedaan op een beëdigd tolk of vertaler en kunt u dat aantal uitsplitsen naar de taal die deze tolken of vertalers machtig waren?
In beginsel dienen de op basis van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) aangewezen organisaties tolken uit het Register beëdigde tolken en vertalers in te zetten.2 In bijlage 1 is een overzicht gegeven van tolkdiensten van deze zogenoemde afnameplichtige organisaties uitgesplitst per taal over 2016. Vertalingen zijn buiten beschouwing gelaten. Deze vallen buiten de primaire scope van het programma en zijn niet centraal beschikbaar.
Hoe vaak kon dat beroep worden gehonoreerd?
In bepaalde gevallen is er een mogelijkheid gebruik te maken van niet-Rbtv-tolken, bijvoorbeeld als er geen Rbtv-tolk beschikbaar is, of niet tijdig. In deze mogelijkheid is voorzien in de Wbtv. Van het totaal van circa 475.000 tolkdiensten bij afnameplichtige organisaties in 2016 werd ongeveer de helft uitgevoerd door een Rbtv-tolk.
Hoe vaak werd in de overige gevallen gebruik gemaakt van de zogeheten Uitwijklijst?
In circa 11.500 tolkdiensten werd in 2016 gebruik gemaakt van een tolk van de uitwijklijst.
Is de kwaliteit van de vertalingen van de beëdigde tolken en vertalers en tolken en vertalers geregistreerd op de Uitwijklijst bekend? Zo ja, hoe beoordeelt u die?
Aan de Uitwijklijst zijn inschrijvingseisen verbonden. Tolken die worden ingeschreven op de Uitwijklijst voldoen aan deze eisen. Daarmee is bekend op welk kwaliteitsniveau deze tolken ingezet kunnen worden. Bij klachten over de inzet van deze tolken zijn klachtenprocedures van toepassing vanuit de Wbtv.
Klopt het dat grote afnemers, die zich moeten houden aan de Wet beëdigde tolken en vertalers, gebruik maken van eigen tolken en vertalers in afwijking van die wet? Zo ja, welke organisaties zijn dit?
Zoals in antwoord op vraag 3 is gemeld voorziet de Wbtv in de mogelijkheid een niet-Rbtv-tolk in te zetten. Met andere woorden, het gemotiveerd inzetten van een niet-Rbtv-tolk door een afnameplichtige organisatie is geen afwijking van de Wbtv. Het OM, de IND en de politie beheren voor hun planningsadministratie gegevens van zowel Rbtv- als niet-Rbtv-tolken.
Wat is de reden dat die organisaties eigen lijsten opstellen en daarmee afwijken van het wettelijke regime? Indien dat onwenselijk is, welke maatregelen worden hier dan tegen genomen en zijn die afdoende?
Door afnameplichtige organisaties wordt voor een tolkdienst eerst gezocht naar een beschikbare Rbtv-tolk. Wanneer er geen mogelijkheid is om een Rbtv-tolk in te zetten dan is een organisatie genoodzaakt gebruik te maken van andere, niet-Rbtv-tolken. In het antwoord op vraag 3 is te lezen dat in ongeveer de helft van de tolkdiensten een Rbtv-tolk wordt ingezet. Dat laat zien dat, zoals het rapport van ABDTOPConsult ook gesignaleerd werd, het aanbod van Rbtv-tolken regelmatig niet volstaat. Het OM, de IND en de politie beheren voor hun plannings-administratie gegevens van zowel Rbtv- als niet-Rbtv-tolken. Deze gegevens zijn dynamisch en kunnen al naargelang de actuele vraag naar tolken verschillen. Het komt bovendien voor dat tolken voor meer dan één talencombinatie ingezet kunnen worden en slechts voor een deel van de talencombinaties ingeschreven staan in het Rbtv. Tot slot is het zo dat niet-registertolken in alle gevallen aannemelijk moeten maken dat zij geschikt zijn voor de opdrachten bij afnameplichtige organisaties waarvoor zij ingezet worden. Niet-Rbtv-tolken zijn dan ook niet gelijk te stellen aan ongekwalificeerde tolken. Om deze redenen is de vraag naar gegevens per organisaties niet eenduidig te beantwoorden.
Kunt u per organisatie met een eigen lijst aangeven hoeveel tolken niet-geregistreerd en ongekwalificeerd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe waarborgt u de kwaliteit van de beëdigd tolken en vertalers nu u het register waarin zij zijn opgenomen gaat veranderen om de beschikbaarheid te vergroten?
De inzet van professionele, betrouwbare tolken is voor de overheid essentieel. De verandering van het Rbtv is erop gericht de kwaliteit en integriteit van tolken die opdrachten voor de overheid verrichten op eenduidige wijze te borgen. Dit leidt tot een register met tolken van wie is vastgesteld dat zij voldoen aan de inschrijfeisen van het niveau waarvoor zij geregistreerd zijn. Zo ontstaat meer grip op de goede kwaliteit van de tolken. Voor de tolken levert het nieuwe register transparante en eenduidige voorwaarden om bij de overheid ingezet te worden.
Hoeveel van de tolken is het Nederlands niet goed machtig? Indien dit niet bekend is, hoe zal dit alsnog worden getoetst?
Tolken ingeschreven in het Rbtv en de Uitwijklijst voldoen aan de daarvoor gestelde inschrijvingseisen. Niet-registertolken die voor de overheid werken moeten in alle gevallen aannemelijk maken dat zij geschikt zijn voor de opdrachten waarvoor zij ingezet worden. Zoals gezegd is van deze laatste tolken het niveau niet op eenduidige wijze vastgesteld. Bij klachten over de inzet van deze tolken zijn klachtenprocedures van toepassing vanuit de Wbtv, de diverse opdrachtgevende organisaties en intermediairs.
De introductie van een gedifferentieerd Rbtv is belangrijk omdat daarmee de werking van het register verbeterd zal worden. De aanpassing leidt tot een register met voldoende aanbod van tolken, van wie is vastgesteld dat zij voldoen aan de inschrijfeisen, waaronder de taalvaardigheid, van het niveau waarvoor zij geregistreerd zijn. Dat geldt dus ook voor de beheersing van de Nederlandse taal.
Wat gaat u in het nieuwe register veranderen om er voor te zorgen dat de tolken en vertalers de Nederlandse taal wel voldoende machtig zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe voorkomt u bij het nieuwe register dat grote bemiddelingsbureaus aan wie de overheid opdrachten aanbesteedt de goedkoopste oplossing zullen kiezen en niet de best gekwalificeerde?
In de contracten met intermediairs zal nadrukkelijk aandacht zijn voor het naleven van de voorwaarden die aan de kwaliteit van de toekomstige dienstverlening worden gesteld. Door het hanteren van heldere en eenduidige voorwaarden ten aanzien van de kwaliteit van tolkdiensten, wordt dus niet alleen op het prijsaspect geselecteerd.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de door u overgenomen adviezen van ABDTOPConsult?2
Sinds april 2017 werkt het programma Tolken in de Toekomst aan de uitwerking van de adviezen van ABDTOPConsult. Er is veel informatie opgehaald en zorgen en belangen zijn in beeld gebracht. Hiervoor is op verschillende manieren contact gezocht met betrokkenen, waardoor signalen en ideeën maximaal konden worden meegenomen. In de loop van 2018 kristalliseert het beeld van de nieuwe systematiek zich verder uit: met een goed werkend register, een transparant speelveld en een goede borging van kwaliteit en integriteit. De verwachting is dat de nieuwe systematiek in de loop van 2019 uitgerold kan worden.
Klopt het dat, nu u de adviezen van ABDTOPConsult gaat overnemen, Nubveto niet is gekend in de uitkomsten van het rapport? Zo ja, waarom is Nubveto hierin niet gekend en bent u in dat geval bereid dit alsnog te doen?
Vanaf de start van het programma is met alle betrokken marktpartijen en beroepsverenigingen, waaronder ook Nubveto, actief contact gezocht zodat alle inzichten maximaal meegewogen konden worden in de ontwikkeling van de nieuwe systematiek. Ook nieuwsbrieven, enquêtes en bijeenkomsten hebben bijgedragen aan de inzichten. De benaderde partijen hebben deze mogelijkheden meer en minder actief benut.
Op donderdag 3 april jl. heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden, waarin is aangeboden voor de achterban een toelichting te geven op de stappen die het ministerie voor staan. Bovendien is Nubveto (en FNV) nogmaals in de gelegenheid gesteld hun bezwaren te uiten.
Het bericht ‘Mbo'ers lossen tekorten arbeidsmarkt niet op’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mbo'ers lossen tekorten arbeidsmarkt niet op»?1
Ja
Hoe groot is het deel zij-instromers en herintreders binnen de sector zorg en welzijn, zowel in absolute aantallen als relatief gezien, ten opzichte van de totale instroom? Kunt u aangeven hoe deze aantallen zijn veranderd, zowel absoluut als relatief, sinds 2010?
80.400
96.900
119.200
30,8 (38%)
37,2 (38%)
42,4 (36%)
27,7 (34%)
34,8 (36%)
44,4 (37%)
Bron: Pensioenfonds Zorg en Welzijn
De totale instroom betreft de instroom van buiten de sector zorg en welzijn. Herintreders zijn hierbij gedefinieerd als medewerkers die ooit in de zorg en welzijn sector werkzaam waren, daarna deze sector hebben verlaten en nu opnieuw instromen binnen zorg en welzijn. Zij-instromers zijn gedefinieerd als personen die instromen, nog nooit in de zorg en welzijn sector werkzaam waren en boven de 25 jaar zijn. De instroom van onder de 25 jaar, wordt gezien als instroom vanuit het initiële onderwijs. Wij beschikken alleen over cijfers voor de periode 2015 t/m 2017.
Deelt u de mening dat zowel herintreders als zij-instromers van groot belang zijn in het licht van de uitdagingen voor de arbeidsmarkt in de zorg? Welke maatregelen onderneemt u om de instroom van herintreders en om de hoeveelheid zij-instroom te vergroten?
Ja, ik deel deze mening. Vanuit het Zorgpact zien we al veel mooie initiatieven in de regio om het aantal herintreders en zij-instromers te vergroten. Het Zorgpact geeft deze initiatieven een podium en een netwerk waardoor initiatieven nu ook op meerder locaties worden uitgerold.
Daarnaast zetten we met het actieprogramma Werken in de Zorg, naast het vergroten van de instroom van jongeren vanuit het voortgezet onderwijs, ook in op het aantrekken van herintreders en zij-instromers. Mensen die voorheen al in zorg en welzijn hebben gewerkt, zijn relatief snel inzetbaar en kunnen op korte
termijn een bijdrage leveren aan het oplossen van personeelstekorten. Bij zij-instroom gaat het om mensen die nu nog werkzaam zijn in een andere sector, maar liever in de zorg zouden werken. Ook kan het gaan om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of die net hun baan zijn verloren bij een faillissement of reorganisatie. Het is zaak dat we deze mensen naar de zorg toe- en terugleiden, ze aantrekkelijke banen aanbieden – al dan niet in combinatie met scholing – en ze geschikt maken voor een functie binnen de zorg.
In de regio’s worden hierover door ondermeer werkgevers en onderwijsinstellingen afspraken gemaakt. Via de regionale actieplannen tekorten wordt een belangrijke impuls gegeven aan de instroom van herintreders en zij-instromers. VWS ondersteunt dit financieel ondermeer via het project «Sterk in je werk» en SectorplanPlus. Via het project «Sterk in je werk» is ruimte voor 25.000 persoonlijke loopbaangesprekken om mensen die een stap richting de zorg overwegen, verder te helpen. Daarnaast is vaak extra scholing nodig om nieuwe medewerkers te laten starten of goed te laten functioneren. De scholingsimpuls Sectorplanplus levert hier een belangrijke bijdrage aan. Vanuit VWS stellen we in totaal 320 miljoen euro beschikbaar voor om-, her- en bijscholing van vooral nieuwe medewerkers. Hiermee kunnen naar verwachting ongeveer 170 duizend scholingstrajecten worden ingezet voor met name nieuw personeel. Sinds augustus 2017 zijn de instellingen en hun medewerkers al aan de slag gegaan met ongeveer 58,5 duizend trajecten.
Op hoeveel plaatsen in het land worden opleidingen aangeboden voor zij-instromers in de zorg?
Alle ROC’s bieden opleidingen aan binnen zorg en welzijn waar ook zij-instromers aan deelnemen. Het gaat om 41 ROC’s die op één of meerdere locaties, verdeeld over het land onderwijs aanbieden. Zij-instromers kunnen er daarnaast ook nog voor kiezen om scholing te volgen bij een particuliere onderwijsaanbieder.
Op hoeveel plaatsen in het land worden opleidingen aangeboden voor de herregistratie Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) voor verpleegkundigen?
Het scholingsprogramma voor verpleegkundigen voor herregistratie in het BIG-register wordt op meerdere plaatsen in vier regio’s (Noord-Oost, Noord-West, Zuid-Oost en Zuid-West) in Nederland aangeboden2.
Klopt het dat er geen openbaar oefenmateriaal beschikbaar is voor het examen herregistratie BIG? Deelt u de mening dat dit kan leiden tot onduidelijkheid over de vraagstelling van het examen? Bent u bereid oefenmaterialen beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er op dit moment nog geen openbaar oefenmateriaal beschikbaar is. De huidige werkwijze is dat tijdens het scholingsprogramma van ongeveer 10 lesdagen de lesstof wordt behandeld, de deelnemers worden dan ook voorbereid op examinering. De docenten van de opleiding zijn in de gelegenheid gesteld om de gehele batch te bekijken waaruit de toetsen worden samengesteld om het algemene toetsbeeld over te kunnen brengen op de deelnemer van de scholing.
Bovendien wordt op dit moment oefenmateriaal ontwikkeld in opdracht van de MBO Raad. Dit zal gaan om generieke voorbeeldvragen en voor elk specialisme ook een voorbeeld van een casustoets.
Welke kosten zijn er verbonden aan de scholing voor het examen BIG Herregistratie voor de mensen die deze scholing volgen? En welke kosten zijn er verbonden aan de deelname aan het examen BIG Herregistratie voor de mensen die dit examen maken? Kunnen deze kosten, volgens u, een barrière vormen voor herregistratie? Zo ja, wat kunt u hieraan doen?
De kosten voor deelname aan het scholingsprogramma zijn € 1.550,–. De kosten voor het examen zijn € 450,–. De verpleegkundige kan er voor kiezen om alleen deel te nemen aan het examen en de voorbereiding middels zelfstudie te doen. Werkgevers kiezen er regelmatig voor om de scholingskosten te vergoeden. Ook de scholingimpuls SectorPlanPlus, waarin in totaal 320 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor om-, her- en bijscholing kan hier een bijdrage aan leveren.
Is het waar dat slagingspercentages van het examen BIG Herregistratie niet openbaar zijn? Wanneer dit het geval is, bent u bereid deze slaginspercentages toch openbaar te maken?
Het klopt dat de slagingspercentages op dit moment niet openbaar zijn. De MBO Raad is bereid deze slagingspercentages openbaar te maken, ik zal daartoe contact opnemen met de MBO Raad.
Is het waar dat het examen BIG Herregistratie maar een aantal keer per jaar op één locatie in Nederland wordt afgenomen? Kunt u uitleggen waarom daarvoor gekozen is?
Dat klopt, het examen wordt zesmaal per jaar aangeboden in Utrecht. De samenwerkende scholen die de opleiding en het examen aanbieden hebben, na een evaluatie met de MBO bedrijfstakgroep Zorg, Welzijn en Sport van het scholingsmodel tot januari 2014, voor dit model gekozen om het examen op een zo efficiënt mogelijke manier aan te bieden. Door het examen op een centrale locatie aan te bieden, hebben herintredende verpleegkundigen onafhankelijk van hun woonplaats, zesmaal per jaar de mogelijkheid deel te nemen aan het examen.
Bent u bereid naar het aantal examens per jaar te kijken met het oog op een uitbreiding van de examendata? Zo nee, waarom niet?
De MBO Raad heeft de mogelijkheden verkend om het examen te digitaliseren. Door digitalisering zou het mogelijk kunnen worden het examen op meerdere plekken in het land aan te bieden en ook vaker. Hier is al een pilot voor gedraaid, die goed is bevallen bij zowel de uitvoerende partij als de deelnemende cursisten. De MBO Raad zal in het najaar een keuze maken hoe verder te gaan met het traject rondom digitalisering van de examens.
Bent u bereid naar het aantal examenlocaties te kijken met het oog op een uitbreiding van de examenlocaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Gezellig. Cursussen koran voorlezen op de Vrije Universiteit gescheiden voor mannen en vrouwen’ |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gezellig. Cursussen koran voorlezen op de Vrije Universiteit gescheiden voor mannen en vrouwen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat er in de hoofdvestiging van de Vrije Universiteit, de Boelelaan, cursussen worden gegeven waarbij de vrouwen (door de islam gedwongen) worden gescheiden van de mannen?
In Nederland zijn mannen en vrouwen gelijkwaardig en dienen zij ook als dusdanig behandeld te worden. Al eerder heeft de VU te kennen gegeven dat segregatie tussen mannen en vrouwen tegen haar interne regels is en dat ze voor bijeenkomsten waar sprake is van segregatie tussen mannen en vrouwen geen ruimte beschikbaar stelt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 54 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 812).
In dit geval organiseerde de Islamitische studentenvereniging Amsterdam (ISA) cursussen Tajwid op de VU, waarbij de mannen en vrouwen in aparte zalen zaten. Zodra de VU hier signalen over ontving, zijn ze in gesprek gegaan met de studentenvereniging en is aangegeven dat dergelijke segregatie op de VU niet is toegestaan. Aan de betreffende studentenvereniging is de keuze voorgelegd om de groepen samen te voegen, conform de reglementen van de VU. Er is toen door de studentenvereniging besloten om de cursussen op een externe locatie verder te laten gaan. Ik zie dus ook geen reden om hier met de VU verder over in gesprek te gaan.
Bent u bereid de VU te bewegen deze facilitering van islamitische sekse-apartheid te stoppen en ervoor zorg te dragen dat dit in Nederland niet meer voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.