Het financiële fiasco rondom het Haagse Institute for Global Justice (IGJ) |
|
Theo Hiddema (FVD), Thierry Baudet (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bal van de verdampte miljoenen» over het financiële fiasco rondom het Haagse Institute for Global Justice (IGJ)?1
Ja.
Kunt u bevestigen of het Rijk, via het Ministerie van Economische Zaken, een subsidie van in totaal 17,5 miljoen euro heeft verstrekt aan IGJ? Zijn er bovenop dit bedrag nog andere subsidies of andere gunsten door het Rijk verstrekt aan IGJ? Zo ja, welke precies?
In 2010 heeft de Minister van Economische Zaken, namens het Rijk, een subsidie van maximaal € 17,45 miljoen aan de stichting The Hague Institute for Global Justice (IGJ) verleend. Oorspronkelijk voor een periode van vijf jaar (2011 – 2015). In 2014 is, op verzoek van het IGJ, de periode verlengd met 1 jaar tot en met 2016. Dit om het IGJ voldoende tijd voor het opbouwen van de organisatie te geven. Het maximale subsidiebedrag is niet aangepast. Over de verlening van de subsidie is de Kamer op de hoogte gesteld (Kamerstuk 29 697, 15). Door het Rijk zijn verder geen subsidies aan het IGJ verstrekt.
Kunt u een overzicht aan de Kamer verstrekken over de voorwaarden die zijn of waren verbonden aan de verschillende subsidies die aan IGJ zijn verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Ja. De beschikkingen treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlagen bij de beantwoording van deze vragen aan.2
Kunt u de overeenkomst(en) tussen een of meerdere ministeries en IGJ aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het Rijk verdere verzoeken tot het verlenen van subsidies heeft geweigerd? Zo ja, kunt u dan aangeven wanneer welke subsidieverzoeken geweigerd zijn en op welke gronden?
Het Rijk heeft geen formele subsidieverzoeken van het IGJ, anders dan een verzoek om de eerder genoemde subsidie van maximaal € 17,45 miljoen, ontvangen.
Klopt het dat de gemeente Den Haag in totaal ook nog eens 3,5 miljoen euro subsidie heeft verstrekt aan IGJ bovenop de 17,5 miljoen euro subsidie van het Ministerie van Economische Zaken?
In de subsidievoorwaarden is opgenomen dat de gemeente Den Haag
€ 1 miljoen bijdraagt aan de kosten van het IGJ. Aan deze voorwaarde heeft de gemeente Den Haag voldaan.
Kunt u zo gedetailleerd mogelijk aangeven wat de 20 miljoen euro subsidies voor Nederland, de Nederlandse bevolking en de gemeente Den Haag concreet hebben opgeleverd? Is dit belastinggeld volgens u goed besteed?
Het IGJ voerde in de subsidieperiode, veelal in samenwerking met diverse (inter)nationale partners, diverse projecten en activiteiten op het gebied van vrede, recht en veiligheid uit. Hiermee leverde het IGJ een bijdrage aan de positionering van Den Haag als «Internationale Stad van Vrede en Recht» en leverde daarmee een impuls aan de Randstad als duurzame en economisch sterke regio.
Om u een beeld te geven waar de middelen door het IGJ aan zijn besteed, volgen hier enkele voorbeelden van de activiteiten die zijn uitgevoerd:
Het IGJ bracht na elk exploitatiejaar schriftelijk verslag uit over de voortgang van het project. Hierbij hoorde een financiële jaarrekening en een accountantsverklaring. Uit deze verantwoordingsdocumenten, bleken gedurende het subsidietraject geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend was, is besteed.
Wat is momenteel de financiële situatie van IGJ? Zijn er nog openstaande rekeningen bij IGJ? Zo ja, hoe hoog is dit bedrag?
Op 4 april jl. maakte de Raad van Toezicht bekend dat het IGJ ophoudt te bestaan en de stichting wordt ontbonden vanwege het ontbreken van een voldoende financiële basis. De beëindiging van de activiteiten vond plaats na de subsidieperiode die liep tot en met 2016. De Raad van Toezicht van het IGJ stelde een vereffenaar aan om de nog lopende zaken af te wikkelen, openstaande vorderingen te innen en schulden te inventariseren. Op basis van deze inventarisatie is een aanvraag voor faillissement bij de rechtbank ingediend. Op 8 mei jl. heeft de rechtbank het faillissement uitgesproken.
Is het Rijk of de gemeente Den Haag aansprakelijk voor eventuele schulden van IGJ?
Het Rijk is niet aansprakelijk voor eventuele schulden van het IGJ.
Kunt u aangeven in hoeverre de berichten in de media kloppen dat er sprake is van een dreigend faillissement bij IGJ?
Zie antwoord vraag 8.
Is er in het kader van de royale subsidieverstrekking door het Ministerie van Economische Zaken en de gemeente Den Haag ook financiële verantwoording afgelegd aan het Ministerie van Economische Zaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze verantwoording aan de Kamer doen toekomen?
Het IGJ legde na elk exploitatiejaar financiële verantwoording af via een financiële jaarrekening en een accountantsverklaring. Deze verantwoordingsdocumenten treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlagen bij de beantwoording van deze vraag aan.
Waarom heeft u geen maatregelen genomen toen al snel na aantreden van de «dean» bleek dat hij een van zijn belangrijkste taken, namelijk fondsenwerving, niet adequaat uitvoerde?
De subsidie is aan de stichting The Hague Institute for Global Justice verleend als eenmalige bijdrage in de aanloop- en exploitatiekosten voor het oprichten van het kennisinstituut The Hague Institute for Global Justice. Deze subsidieverlening was gebaseerd op een projectplan waarin de na te streven doelstellingen en de daarvoor te verrichten activiteiten zijn beschreven. Eén van de doelstellingen was het vormen van een instituut dat na de subsidieperiode zijn inkomsten uit de markt haalt. Hiermee rustte er op het IGJ een inspanningsverplichting om met de uit te voeren activiteiten tot een instituut te komen dat na de subsidieperiode financieel op eigen benen staat. Het IGJ heeft met deze subsidie, ook in samenwerking met (inter)nationale partners, projecten uitgevoerd en activiteiten verricht. De bijgevoegde verantwoordingsdocumenten geven daar inzicht in. De daarmee gemaakte kosten kwamen voor subsidie in aanmerking en om die reden zijn voorschotten aan het IGJ betaald en is het subsidiebedrag vastgesteld.
Uit de Midterm Review en ook uit de financiële jaarrekeningen 2014 en 2015 kwam echter wel naar voren dat de verwerving van externe inkomsten een aandachtspunt vormde. Dat was voor mij dan ook aanleiding om in mondelinge en schriftelijke contacten, onder andere per brief van 26 november 2014 en van 30 juli 2015, het belang hiervan richting het IGJ te benoemen en het IGJ te wijzen op een passende interne organisatie om dit te realiseren. Het tijdelijk bestuur van IGJ was zich bewust van de noodzaak van verwerving van aanvullende financiële middelen en nam in 2013 beslissingen om de interne organisatie van het IGJ daarop in te richten. Er werd een executive director aangesteld en de Raad van Toezicht is benoemd ter vervanging van het tijdelijk bestuur. In 2015 werd een herijkte strategie voor het verwerven van externe middelen opgesteld.
In 2017 stelde het IGJ de eindverantwoording op. In deze eindverantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat deze strategie niet heeft geleid tot voldoende externe middelen voor de dekking van de kosten. Tevens gaf de Raad van Toezicht aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden en waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam. In 2016 voerde de Raad van Toezicht een kostenreductie door en stelde, op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken, een businessplan 2017–2019 op. Dit businessplan bood het IGJ de mogelijkheid om, met een kleinere omvang, na de subsidieperiode die eindigde in 2016, een doorstart te maken. Helaas heeft deze poging niet geleid tot een levensvatbaar instituut.
Is er volgens u sprake geweest van wanbeleid bij IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat er – op z’n minst – sprake is van slecht bestuur en falend toezicht bij IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat de Raad van Toezicht had moeten ingrijpen om het wanbeleid bij IGJ bij te sturen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u de taakvervulling van de heer Dick Benschop in zijn hoedanigheid als toezichthouder van IGJ? Hoe beoordeelt u de taakvervulling van de heer Jozias van Aartsen, die van 2010 tot 2014 bestuurder was van IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat de heer Benschop ernstig tekort heeft geschoten in zijn taak als toezichthouder van IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bekend met het feit dat de heer Benschop is genoemd als voorkeurskandidaat voor de positie van CEO van Schiphol door de raad van commissarissen van Schiphol Group?
Schiphol is een staatsdeelneming waarop volgens het Burgerlijk Wetboek het volledige structuurregime van toepassing is, omdat Schiphol ook een private aandeelhouder heeft (Aeroports de Paris). Dit betekent dat Schiphol verplicht is ingericht met een raad van commissarissen. Ook is bij wet bepaald dat de raad van commissarissen de directie van Schiphol benoemt. Dit is ook zo vastgelegd in de statuten van Schiphol. De raad van commissarissen van Schiphol heeft de heer Benschop benoemd tot CEO Schiphol per 1 mei 2018. Het opschorten van de benoeming is dan ook niet aan de orde. Deze benoeming is met de Minister van Financiën als aandeelhouder afgestemd, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer d.d. 12 maart 2018 (Kamerstuk 28 165, nr. 282). De Minister van Financiën heeft de benoeming ook afgestemd met de betrokken beleidsdepartementen.
Bent u bekend met het, door headhunter Egon Zehnder opgestelde, profiel voor de CEO van de Schiphol Group waarin onder andere als vereisten voor de nieuwe Schiphol-CEO staan«outstanding project management and control skills», «a track record in leveraging (digital) technologies in a commercially viable service model» en «demonstrated outstanding change management skills»?2
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat de heer Benschop voldoet aan de eisen gesteld in het CEO-profiel van Schiphol (zie vraag 19), gezien zijn bewezen onvermogen om als toezichthouder van IGJ het IGJ-project tot wasdom te brengen, de financiële situatie van IGJ onder controle te krijgen en het herhaaldelijk en structureel nalaten om daadkrachtig in te grijpen en de situatie ten goede te keren? In hoeverre heeft de heer Benschop, volgens u, tijdens zijn jarenlange rol als toezichthouder bij IGJ getoond te beschikken over de – voor Schiphol – vereiste «outstanding change management skills»?
Alle kandidaten zijn door de raad van commissarissen, aan de hand van een profielschets, beoordeeld. Gezien zijn publieke en commerciële ervaring acht de Minister van Financiën de heer Benschop goed in staat de functie van CEO van Schiphol te vervullen.
In hoeverre acht u de heer Benschop, gezien de gebrekkige taakvervulling van de heer Benschop bij IGJ – een organisatie met een budget van 20 miljoen euro en 30 medewerkers – in staat om leiding te geven aan Schiphol met een jaarlijkse omzet van 1,5 miljard euro, 2.180 medewerkers en een eigen vermogen van bijna 4 miljard euro?
Zie antwoord vraag 20.
Deelt u de opvatting dat een grondig onderzoek nodig is naar de omstandigheden bij IGJ en de rol van de verschillende bestuurders, waaronder de heer Van Aartsen en de heer Benschop als beoogd CEO van Schiphol Group? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn bent u van plan hier invulling aan te geven?
Op basis van de verantwoordingsdocumenten zijn er geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend is, is besteed. Ik zie dan ook geen aanleiding onderzoek te doen naar de omstandigheden bij het IGJ en de rol van de verschillende bestuurders.
Deelt u de opvatting dat de benoeming van de heer Benschop voorlopig dient te worden opgeschort (in ieder geval tot een onderzoek zoals bedoeld in vraag 22 is afgerond)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u bovenstaande vragen voor 30 april 2018 beantwoorden, gelet op de voorgenomen benoeming van de heer Benschop per 1 mei als CEO van Schiphol Group?
Vanwege de benodigde interdepartementale afstemming was het niet mogelijk de gestelde vragen voor 30 april jl. te beantwoorden. De Kamer is hierover geïnformeerd per brief van 26 april 2018.
Het bericht ‘Zorgondernemers kunnen keer op keer failliet gaan: geen haan die er naar kraait’ |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Zorgondernemers kunnen keer op keer failliet gaan: geen haan die er naar kraait»1
Wat vindt u ervan dat de ondernemer uit het artikel na meerdere faillissementen wederom een nieuwe besloten vennootschap (bv) met vergelijkbare zorgactiviteiten heeft opgericht? Is het verkrijgen van de benodigde vergunning volgens u te gemakkelijk? Zo nee, waarom niet?
Uit de berichtgeving maak ik op dat de curator van de failliete boedel en de betrokken zorgverzekeraars deze zaak in onderzoek hebben. Ik vind het daarom niet gepast om in dit stadium uitspraak te doen over deze individuele casus. In het algemeen kan ik het volgende zeggen. Het is niet per definitie onwenselijk dat een ondernemer na een faillissement opnieuw een onderneming begint. Dat kan echter anders liggen wanneer er sprake is (geweest) van wanbeleid. Op grond van de artikelen 2:138 en 2:248 Burgerlijk Wetboek heeft de curator de bevoegdheid om na faillissement een bestuurder bij onbehoorlijk bestuur – het gaat dan om ernstig verwijtbaar handelen – persoonlijk aansprakelijk te stellen. Ook kan hij (wanneer er sprake is van onbehoorlijk bestuur of fraude) bij een faillissement een civielrechtelijk bestuursverbod eisen bij de rechter (op grond van de Faillissementswet). Als de rechter dit verbod oplegt kan de betreffende bestuurder voor een periode van maximaal vijf jaar geen bestuurder of commissaris bij een rechtspersoon zijn. Daarnaast bestaat er een bestuursverbod voor stichtingbestuurders en een strafrechtelijk bestuursverbod. Er zijn dus wel degelijk mogelijkheden om malafide bestuurders te weren.
Hebben de personen die eind 2017 zorg ontvingen van de Kliniek Kop & Lijf en van wie de behandelingen zo snel mogelijk afgerond moesten worden in de hoop zo snel wat geld binnen te krijgen, wel de juiste (afhandeling van hun) zorg/behandeling gekregen?
In de periode dat de Kliniek Kop & Lijf zorg leverde heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna de inspectie) geen signalen of meldingen ontvangen dat de kwaliteit of veiligheid van de zorg in het geding zou zijn. Naar aanleiding van meldingen van cliënten en oud-medewerkers bij de verzekeraar, doet Zilveren Kruis op dit moment onderzoek of alle zorg die gefactureerd werd, wel is geleverd.
Deelt u de opvatting dat het verhaal een groter probleem in de Nederlandse zorg symboliseert, namelijk dat opzichtig en herhaaldelijk falende zorgondernemers zonder probleem failliet kunnen gaan en weer opnieuw kunnen beginnen? Zo nee, waarom deelt u die opvatting niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de Wet toetreding zorgaanbieders meer mogelijkheden biedt dan de Wet toelating zorginstellingen voor het aanpakken van zorgaanbieders met een twijfelachtige staat van dienst die telkens weer na een faillissement een nieuwe organisatie oprichten? Zo ja, welke extra mogelijkheden worden geboden?
Doel van het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) is om nieuwe zorgaanbieders voor aanvang van de zorgverlening in beeld te krijgen en te bevorderen dat zij bewust zijn van de kwaliteitseisen waaraan de zorgverlening dient te voldoen en hun verantwoordelijkheid daarvoor. Voor het aanpakken van zorgaanbieders met een twijfelachtige staat van dienst, die telkens weer na een faillissement een nieuwe organisatie oprichten, is een ander instrumentarium beschikbaar waarvan een aantal is genoemd in het antwoord bij vraag 2 en 4. Verder wijs ik in dit kader op het Programmaplan rechtmatige zorg, dat uw Kamer op 19 april 2018 heeft ontvangen.
Bent u van mening dat de Wet toetreding zorgaanbieders voldoende mogelijkheden biedt om zorgaanbieders met een twijfelachtige staat van dienst, die telkens weer na een faillissement een nieuwe organisatie oprichten, aan te pakken? Zo nee, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen? Wordt het bijvoorbeeld mogelijk om het verleden van nieuwe zorgaanbieders te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten wat precies de rollen, taken en (wettelijke) mogelijkheden zijn van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in deze situaties van herhaaldelijk failliet gaan en weer opnieuw beginnen? Houden zij in hun controles in de gaten of aanbieders eerder failliet zijn gegaan? Zo ja, hoe nemen ze dit mee in hun controles?
De inspectie houdt geen toezicht op faillissementen in de zorg. Op grond van de zorgplicht zijn zorgverzekeraars aan zet om patiënten en cliënten passende zorg aan te bieden wanneer een zorgaanbieder failliet gaat. De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Het feit dat een ondernemer eerder betrokken is geweest bij faillissementen in combinatie met andere indicatoren kan voor de inspectie wel een reden zijn om vroegtijdig ter plaatse te inspecteren of de kwaliteit van zorg op orde is. Sinds 2015 heeft de inspectie het beleid om nieuwe zorginstellingen binnen de verpleging en verzorging, gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg en particuliere klinieken binnen vier weken tot een half jaar na de start van zorgverlening in de praktijk te bezoeken. Nieuwe zorgaanbieders die zorg leveren waaraan hoge risico’s zijn verbonden, bezoekt de inspectie vroegtijdig. Voor de andere sectoren, zoals medisch specialistische zorg of eerstelijnszorg, vindt andersoortig onderzoek plaats alvorens tot een eventueel bezoek wordt overgegaan. De inspectie onderzoekt solisten als zij meldingen of signalen van of over deze nieuwe aanbieder ontvangt.
De NZa houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering door zorgverzekeraars van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de recht- en doelmatige uitvoering van de Wet langdurige zorg (Wlz) door zorgkantoren. Daarnaast houdt zij toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Wet marktordening gezondheidzorg gestelde regels, waaronder de rechtmatigheid van declaraties. Bij de uitvoering van de Zvw en Wlz is niet de NZa, maar zijn allereerst de zorgverzekeraars en zorgkantoren aan zet om fouten en fraude te voorkomen en hierop te controleren. Met de meldplicht in de Wtza komen alle nieuwe zorgaanbieders onder het bereik van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg voor de aanvang van de zorgverlening in beeld bij de inspectie, maar ook bij de zorgverzekeraars en zorgkantoren. Doordat nieuwe zorgaanbieders voor aanvang van de zorgverlening in beeld zijn, kan vroegtijdig actie worden ondernomen door de inspectie op het terrein van de kwaliteit en veiligheid van zorg, maar ook door de zorgverzekeraars en zorgkantoren om fraude te voorkomen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Zowel de NZa als de inspectie zijn aangesloten bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ), het samenwerkingsverband van zorgverzekeraars, toezichthouders en opsporingsdiensten. Wanneer de inspectie in haar toezicht op mogelijke zorgfraude stuit, dan geeft zij dit door aan het IKZ. Als de inspectie signalen van het IKZ of van andere partijen ontvangt over zorgfraude gerelateerd aan de kwaliteit van zorg, dan neemt de inspectie dit mee in haar toezicht op de kwaliteit van zorg. In principe is het nu al mogelijk om het verleden van een nieuwe zorgaanbieder te onderzoeken wanneer hier gericht op wordt gezocht. De inspectie ervaart echter wel knelpunten in de daadwerkelijke handhaving. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om eenzijdig de WTZi-toelating in te trekken waardoor handhaving in sommige gevallen niet meer kan worden doorgezet. In de Wtza zijn de aan de toelatingsvergunning verbonden voorwaarden, eisen waaraan de zorginstelling hoe dan ook moet voldoen, onafhankelijk van het beschikken over een toelatingsvergunning.
Hebben de IGJ i.o. en de NZa volgens u voldoende mogelijkheden om toezicht te houden op organisaties die telkens failliet gaan en weer opnieuw beginnen? Deelt u de mening dat als we met de Wet toetreding zorgaanbieders de regels aanscherpen ook gekeken moet worden naar hoe op deze problematiek beter toezicht te houden is? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Tientallen snuffelden ongeoorloofd in medisch dossier Barbie’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tientallen snuffelden ongeoorloofd in medisch dossier Barbie»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat mensen zonder medische betrokkenheid de gegevens van patiënten hebben ingezien?
Als dat zo is, dan is dat zeer ongewenst en dit is ook wettelijk verboden. Alleen personen die direct betrokken zijn bij de behandelovereenkomst mogen het patiëntendossier inzien.
Heeft u al contact opgenomen met HagaZiekenhuizen naar aanleiding van dit bericht? Zo nee, wanneer gaat u dat doen?
Ja.
Welke rol ziet u voor de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting bij de toezicht en handhaving van het beschermen van persoonsgegevens?
De rol van toezicht en handhaving van het beschermen van persoonsgegevens is in de eerste plaatst belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
De inspectie is onder meer belast met toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorgverlening. De wijze van omgang met persoonsgegevens is hier onderdeel van voor zo ver deze de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening raakt. In dit kader ziet de inspectie onder meer toe op aspecten van de informatiebeveiliging. De inspectie en de AP hebben een samenwerkingsprotocol waarin zij elkaar wederzijds informeren en raadplegen in het geval van aangelegenheden die elkaars toezicht raken.
Welke andere gevallen zijn bij u bekend waarbij patiëntgegevens ongeoorloofd zijn ingezien?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft op haar website rapportages gepubliceerd over de gemelde datalekken in 2016. In de periode 1 januari tot en met 15 december 2016 zijn bijna 5.500 datalekken gemeld aan de AP, waarvan 29% gaan over gezondheid en welzijn.2 In 2017 zijn 10.009 datalekken gemeld, waarvan ruim 3.000 datalekken gezondheid(sgegevens) betreffen.3
Bent u bereid een inventarisatie uit te voeren of bij andere ziekenhuizen ook patiëntgegevens zijn ingezien door mensen zonder medische betrokkenheid?
De beveiliging van medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen zelf en de regels zijn streng en duidelijk. Juist dat mogelijk ongeoorloofde inzage is ontdekt en wordt onderzocht en dat waar nodig maatregelen zullen worden genomen, toont aan dat ziekenhuizen dit ook zeer serieus nemen. Het is aan de AP om hierop toezicht te houden.
Ziet u naar aanleiding van dit bericht aanleiding om de regels aan te scherpen met betrekking tot de toegang tot patiëntgegevens? Zo nee, waarom niet?
Nee, de regels zijn strikt en duidelijk. De AP ziet toe of deze ook worden nageleefd.
Het bericht ‘Zelfs solide DNB belegt nu riskanter’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat De Nederlandsche Bank (DNB) in meer risicovolle producten is gaan beleggen, zoals bedrijfsleningen met hoog risicoprofiel?1 Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
Het klopt dat DNB in 2017 via fondsen in «investment grade» en «high yield» bedrijfsobligaties is gaan beleggen. Deze obligatiefondsen zijn qua profiel op de lange termijn risicovoller dan overheidsobligaties, maar op lange termijn minder risicovol dan de aandelen waar DNB al jaren in belegt.
Deze beleggingen beslaan een relatief klein deel van de totale beleggingsportefeuille. De belegging in beide type bedrijfsobligaties had eind 2017 een omvang van 1 miljard euro binnen de totale beleggingsportefeuille van 18,5 miljard euro. De overige eigen beleggingen van DNB bestaan hoofdzakelijk uit zeer kredietwaardige overheidsobligaties.
DNB is tot deze beslissing gekomen, omdat het via een betere spreiding van de portefeuille, het rendement op de eigen beleggingen op langere termijn wil verbeteren, zonder het risico op portefeuilleniveau te laten toenemen. De fluctuaties van de rendementen op aandelen, bedrijfsobligaties en overheidsobligaties zijn niet altijd volledig gecorreleerd. Zo was in 2017 het rendement op aandelen positief, terwijl het rendement op overheidsobligaties negatief was. Dergelijke compenserende effecten worden aangeduid als «diversificatie» en zorgen ervoor dat het totale risico op portefeuilleniveau lager is dan het optellen van de risico’s van de activaklassen afzonderlijk. Hierdoor is het mogelijk om een klein deel van de overheidsobligaties te vervangen door bedrijfsobligaties die op zichzelf een hoger risico hebben, en toch op portefeuilleniveau op lange termijn het risico niet te laten toenemen.
Wat is de verhouding beleggingen in Nederlandse bedrijven ten opzichte van buitenlandse bedrijven?
De aangekochte bedrijfsobligaties betreffen «investment grade» bedrijfsobligaties in Amerikaanse dollars en wereldwijde «high yield» bedrijfsobligaties. Voor het overgrote deel zijn dit beleggingen in buitenlandse bedrijven. Hierbij is diversificatie de belangrijkste overweging. De aangekochte bedrijfsobligaties zorgen voor geografische diversificatie binnen de gehele beleggingsportefeuille van DNB, wat bijdraagt aan een gunstige verhouding tussen risico en rendement.
Worden er bij de «high-yield»-beleggingen minder strikte sociale, duurzame of governance eisen (zogenaamde ESG-criteria) gesteld? Zo ja, dan is dat toch onverdedigbaar?
Nee, de «environmental, social and governance» (ESG)-eisen aan «high-yield»-beleggingen zijn vergelijkbaar met die aan aandelen. DNB streeft ernaar om de internationale ESG-criteria te integreren in de uitvoering van haar beleggingsbeleid en is van mening dat rendementsdoelstellingen hand in hand dienen te gaan met maatschappelijk verantwoord beleggen.
De externe beheerders van de «high yield»-fondsen van DNB volgen internationale standaarden, zoals de United Nations Principles for Responsible Investment (UN PRI). Tevens wordt het beleggingsuniversum van «high-yield»-obligaties gescreend op producenten van bepaalde controversiële wapens. Daarnaast worden de externe beheerders zelf beoordeeld op het door hen gevoerde milieubeleid, maatschappelijk beleid en bestuurlijke aspecten. Bij de selectie van de beheerders wordt naar deze onderwerpen gevraagd, en de uitkomsten worden meegewogen in het eindoordeel. DNB geeft terugkoppeling aan de externe managers op het gevoerde duurzaamheidsbeleid en dringt aan op verbetering waar nodig.
DNB heeft overigens de ambitie om de mate waarin ESG-criteria zijn geïntegreerd in het beleggingsbeleid verder te vergroten en gaat hier de komende jaren nog stappen zetten.
Welke richtlijnen hanteert DNB ten aanzien van het risicoprofiel van haar beleggingen? Waar zijn deze richtlijnen op gebaseerd? Welke doelstelling heeft DNB met betrekking tot haar beleggingen? Op welke wijze passen risicovolle beleggingen in de doelstelling van DNB als geheel?
DNB belegt om haar eigen kosten terug te verdienen, haar buffers op te bouwen, en dividend uit te keren aan de Nederlandse staat. DNB belegt op portefeuilleniveau behoudend, waarbij een zeker risico nodig en acceptabel is om rendement te kunnen maken.
Het beheer van de beleggingen kent specifieke minimumvoorwaarden voor kredietwaardigheid en liquiditeit. De eigen beleggingen van DNB bestaan daarom hoofdzakelijk uit zeer kredietwaardige obligaties van bijvoorbeeld Duitse en Amerikaanse overheden en semi-overheden met een korte looptijd. Het valutarisico op de portefeuille wordt afgedekt via valutatermijntransacties. Voor diversificatie wordt daarnaast al jaren een kleine aandelenportefeuille aangehouden en sinds 2017 bedrijfsobligaties, die qua risicoprofiel tussen aandelen en overheidsobligaties in zitten. Vanwege de diversificatievoordelen wordt het risicoprofiel van de portefeuille op lange termijn als geheel niet verhoogd, terwijl het rendement toch toeneemt.
Is met de keuze om in producten met een hoger risico te stappen het risicoprofiel van DNB veranderd? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Betekent dit ook dat de doelstelling van de belleggingsportefeuille is veranderd?
De doelstelling van de beleggingsportefeuille is ongewijzigd. Zoals iedere belegger maakt DNB een afweging tussen rendement, risico en kosten van haar beleggingsportefeuille. Het doel is om een marktconform rendement te behalen op de eigen beleggingen, gegeven het lage risicoprofiel. Vanwege diversificatievoordelen op lange termijn is het mogelijk om het rendement te verhogen door bedrijfsobligaties toe te voegen, zonder dat het risico op portefeuilleniveau toeneemt. In het jaarverslag van DNB is te lezen dat het berekende risico van de eigen beleggingen is afgenomen van 1,4 miljard euro ultimo 2016 naar 1,3 miljard euro ultimo 2017.
Klopt het dat DNB met meer risico is gaan beleggen om de winst op peil te houden? Zo ja, wat vindt u daarvan? Is het niet zo dat de neerwaartse risico’s hier ook mee oplopen, en daarmee de kans dat het dividend juist nog lager wordt?
Het klopt dat DNB het besluit heeft genomen om in bedrijfsobligaties te gaan beleggen om het rendement te verhogen, maar dat gaat op lange termijn niet gepaard met hogere risico’s, vanwege diversificatievoordelen.
DNB tracht op een verantwoorde manier het rendement op de eigen beleggingen op peil te houden. Het rendement op de eigen beleggingen draagt bij aan de buffers van DNB, die zij nodig heeft om eventuele verliezen elders op de balans op te kunnen vangen.
In hoeverre was de Staat als aandeelhouder betrokken bij de beslissing? In hoeverre heeft de Staat druk uitgeoefend om het dividend op peil te houden, en is daarvan het resultaat dat meer risico wordt gelopen?
Vanwege de onafhankelijkheid van de centrale bank is de Staat niet betrokken bij de uitvoering van het beleggingsbeleid van DNB. De Staat heeft dus ook geen invloed gehad op besluitvorming binnen DNB om wijzigingen door te voeren in haar beleggingsstrategie.
Wel heeft DNB haar interne richtlijnen voor het beheer van de eigen beleggingen conform de Bankwet 1998 afgestemd met de Minister van Financiën. In deze richtlijnen is onder andere bepaald dat DNB op gepaste wijze rekening houdt met de belangen van de Staat bij het beheer van de eigen beleggingen, en dat wordt gestreefd naar een voldoende diversificatie van risico’s op balansniveau en een passend rendement.
De veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani?1
Ja.
Bent u bereid zorg te dragen voor denaturalisatie van deze moslimterrorist? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlanderschap kan op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) worden ingetrokken als een persoon zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. De intrekking van het Nederlanderschap mag niet tot staatloosheid leiden. Als aan alle toepasselijke voorwaarden wordt voldaan is het intrekken van het Nederlanderschap een van de opties die ik nadrukkelijk overweeg. Wanneer het Nederlanderschap wordt ingetrokken wordt de betrokken persoon tevens ongewenst vreemdeling verklaard en gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Deze signalering heeft tot doel te voorkomen dat de betrokkene ongezien het Schengengebied kan inreizen. Of de betreffende bepaling uit de RWN van toepassing is op de casus van Marouane Boulahyani daar kan ik in het openbaar geen uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat Boulahyani zijn recht heeft verspeeld om terug te keren? Hoe zorgt u er voor dat Boulahyani nooit meer voet op Nederlandse bodem zal zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het in Nederland verblijvende deel van zijn jihadnetwerk in administratieve detentie te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, past naar mijn oordeel niet in onze rechtsstaat. Artikel 5 van het EVRM biedt daar ook niet de ruimte toe (zie ook Kamerstuk 29 754, nr. 342). Indien een vermoeden bestaat dat er strafbare feiten worden gepleegd, kan door politie en het Openbaar Ministerie hiernaar onderzoek worden gedaan. Dat onderzoek kan leiden tot een strafrechtelijke vervolging en – indien daartoe aanleiding bestaat – toepassing van voorlopige hechtenis. Naast het strafrecht bestaan er bestuursrechtelijke maatregelen die de overheid kan nemen. Deze bestuursrechtelijke maatregelen zijn recent uitgebreid met de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, die reeds enkele malen is toegepast.
Het bericht dat tientallen medewerkers van het Hagaziekenhuis ongeoorloofd een medisch dossier hebben ingekeken |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tientallen onbevoegden bekeken medisch dossier Barbie»?1
Ja.
Wat zegt dit over de beveiliging van het Elektronisch Patiënten Dossier / Landelijk Schakelpunt (EPD/LSP) in het algemeen en bij het HagaZiekenhuis in het bijzonder?
Dit zegt niets over de beveiliging van het Landelijk Schakelpunt (LSP). Het gaat hier niet over het uitwisselen van informatie in het medisch dossier via het LSP. Het LSP is een landelijk werkende infrastructuur, waarmee zorgaanbieders medische gegevens uitwisselen ten behoeve van de behandeling van hun patiënten. Er bestaat geen enkel verband tussen het LSP en de casus in het HagaZiekenhuis.
Momenteel doet het HagaZiekenhuis onderzoek of in het eigen gevoerde dossier ongeoorloofd inzage heeft plaatsgevonden door medewerkers.
Zijn de medische dossiers in het HagaZiekenhuis inmiddels beter beveiligd, zodat alleen bevoegd personeel de gegevens kan inzien? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij het HagaZiekenhuis is informatie opgevraagd over de beveiliging van de medisch dossiers. Uit de opgevraagde informatie blijkt dat de medisch dossiers in het HagaZiekenhuis zijn beveiligd. In het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) heeft alleen bevoegd personeel toegang. Het HagaZiekenhuis controleert structureel steekproefsgewijs of bevoegde medewerkers binnen de geldende kaders patiëntendossier raadplegen. Bij twijfel volgt een nader onderzoek, zoals in de onderhavige casus. Het huidige onderzoek is nog lopende.
In het instellingsbeleid zijn al veel maatregelen van kracht, die bevoegde medewerkers bewust maken dat zij niet onrechtmatig patiëntendossiers mogen raadplegen. In het EPD zal het HagaZiekenhuis een extra tekst op het «breekglas-scherm» opnemen die de medewerker waarschuwt dat hij alleen het dossier mag openen als hij een behandelrelatie heeft met de betreffende patiënt.
Toont deze grove overtreding niet aan dat het huidige EPD/LSP-systeem onveilig is en moet worden afgeschaft en vervangen door een persoonlijke zorgpas, zoals de PVV al 10 jaar bepleit?
Zie antwoord op vraag 2. Het betreft hier inzage in het lokale dossier van het ziekenhuis. Of sprake is van een overtreding is nog in onderzoek. Bij opname in een ziekenhuis zijn bij de behandeling tientallen zorgprofessionals betrokken die allen verplicht zijn om hun handelen te registeren in het medisch dossier van de patiënt. Toegang tot deze gegevens is noodzakelijk voor het verlenen van goede zorg en het voorkomen van fouten.
Deelt u de mening dat het HagaZiekenhuis in overtreding is door het voorval pas te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens nadat EenVandaag om opheldering verzocht? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Of sprake is van een overtreding en of er maatregelen moeten worden getroffen is ter beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Welke maatregelen kunnen de betrokken medewerkers verwachten?
Het is van groot belang dat zorgprofessionals kunnen beschikken over de juiste informatie om goede zorg te kunnen leveren. Daarop moeten patiënten kunnen vertrouwen. Daarom onderschrijf ik, vanuit het principe «high trust, high penalty», het belang van een strikt protocol.
Het HagaZiekenhuis heeft aangegeven over een dergelijk protocol te beschikken. Mocht sprake zijn van onrechtmatige inzage, dan krijgen de betrokken medewerkers een officiële waarschuwing. Bij een tweede onrechtmatige inzage volgt ontslag.
Hoeveel datalekken betreffende medische dossiers zijn er sinds 1 januari 2016 gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft op haar website rapportages gepubliceerd over de gemelde datalekken in 2016. In de periode 1 januari tot en met 15 december 2016 zijn bijna 5.500 datalekken gemeld aan de AP, waarvan 29% gaan over gezondheid en welzijn.2 In 2017 zijn 10.009 datalekken gemeld, waarvan ruim 3.000 datalekken gezondheid(sgegevens) betreffen.3
Bent u van plan een onderzoek te starten naar de beveiliging van medische dossiers in alle ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De beveiliging van medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de individuele ziekenhuizen zelf en de regels zijn streng en duidelijk. Juist dat mogelijk ongeoorloofde inzage is ontdekt en wordt onderzocht en dat waar nodig maatregelen zullen worden genomen, toont aan dat ziekenhuizen dit ook zeer serieus nemen. De zorgkoepels hebben een actieplan informatiebeveiliging opgesteld en hiermee de verhoging van bewustwording van informatiebeveiliging zelf opgepakt.
Het bericht dat zorgverzekeraars voor miljoenen euro’s beleggen in farmaceutische bedrijven |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wie beleggen in de farmaceutische industrie en waarom? Dit zijn de reacties van zorgverzekeraars en fondsen», over zorgverzekeraars die miljoenen euro’s beleggen in farmaceutische bedrijven?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat door het verplicht aanhouden van hoge buffers, zorgverzekeraars worden gedwongen om een deel van hun vermogen te beleggen?
Zorgverzekeraars dienen eigen vermogen aan te houden om onverwacht hoge betalingen van zorgkosten op te kunnen vangen. De premie wordt aan het begin van de verzekerde periode betaald, daarna volgen de zorgkostenuitgaven pas, waardoor er ruimte is om te beleggen. Zorgverzekeraars worden niet gedwongen om te beleggen met deze ruimte, maar kunnen dat wel doen. Het rendement dat daarop gemaakt (kan) worden, kan premiedrukkend kan werken. Het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars is aan henzelf. DNB houdt toezicht op het kapitaalbeleid van zorgverzekeraars. Spreiding van het belegd vermogen is onderdeel van het een gezond beleggingsbeleid.
Deelt u de mening dat het feit dat zorgverzekeraars in 2016 15 miljard euro hebben belegd, aantoont dat de buffers die zij moeten aanhouden veel te hoog zijn?
Nee, deze mening deel ik niet. De normen voor de buffers van zorgverzekeraars zijn er niet voor niets. Deze eisen zijn van belang voor de financiële stabiliteit van de zorgverzekeraars, voorkomen premieschommelingen en is in het belang van de verzekerden.
Is u bekend hoeveel rendement van de beleggingen van zorgverzekeraars de afgelopen vijf jaar is ingezet voor premieverlaging? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Hoeveel rendement van de beleggingen precies is ingezet door de zorgverzekeraars is moeilijk te zeggen. Het rendement van de beleggingen is namelijk onderdeel van het totale resultaat van de zorgverzekeraars. Van het totale resultaat en de reserves is de afgelopen 5 jaar ruim 6 miljard door zorgverzekeraars ingezet voor premieverlaging.
Deelt u de mening van VGZ dat aandelen in de farmaceutische industrie op geen enkele manier passen bij de doelstelling van de zorgverzekeraar, te weten de zorg betaalbaar houden en voor iedereen bereikbaar?
VGZ heeft er recent voor gekozen niet meer te beleggen in Gilead Sciences en Biogen. Zij sluiten niet de volledige farmaceutische industrie uit. Het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars is aan henzelf. Zorgverzekeraars binden zich aan de code voor duurzaam beleggen van het verbond van Verzekeraars. Er wordt belegd in maatschappelijk verantwoorde (ESG) fondsen. Dit zijn fondsen waarbij er sprake is van een duurzaam beleggingsbeleid. Voor deze beleggingen geldt een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij bijvoorbeeld de tabaksindustrie, wapenhandel en schendingen van mensenrechten. De farmaceutische industrie wordt niet op voorhand uitgesloten. Zij vervullen immers een belangrijke functie in de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen.
Veel verzekeraars hebben richting VWS aangegeven ook op enige wijze, zij het zelf, of via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op het maatschappelijk verantwoorde beleid van de organisaties waarin zij beleggen, de zogeheten «engagement programma’s». Eén van die programma’s focust ook op het bevorderen van verantwoorde prijsstelling in de farmaceutische industrie. Hierbij geldt dat de omvang van de investeringen relatief beperkt zijn. De zorgverzekeraars geven aan dat wanneer er sprake is van overtredingen van de onderliggende principes van de ESG fondsen hierover de dialoog aangegaan. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats van de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig. Voorbeelden hiervan zijn het niet langer beleggen in Biogen en Gilead Sciences door VGZ en Valeant Pharmaceuticals en Novartis door Menzis. In dat geval kan er ook geen invloed meer uitgeoefend worden, bijvoorbeeld via de «engagement programma’s».
Heeft de premiebetaler invloed op de beleggingsportefeuille van zorgverzekeraars?
Verzekerden kunnen op diverse wijzen invloed uitoefenen op het beleid van hun zorgverzekeraar, onder meer via de leden- en verzekerdenraden. Indien daaraan intern behoefte zou zijn, zou de zorgverzekeraar de (voorgenomen) beleggingsportefeuille kunnen voorleggen aan de leden- of verzekerdenraad om haar mening hierover te horen. De Raad van Bestuur neemt uiteraard de beleidsbeslissing hierover en is hiervoor ook verantwoordelijk.
Acht u het wenselijk dat zorgverzekeraars door hun investeringen in de «lucratieve» farmaceutische industrie een bijdrage leveren aan de hoge medicijnprijzen, terwijl hun taak is om de zorgkosten in toom te houden? Kunt u dit toelichten?2
Ik vrees niet voor een pervers effect. Zorgverzekeraars beleggen een klein deel van het belegd vermogen, namelijk maximaal 1%, in farmaceutische bedrijven die bovendien vaak mondiaal opereren. De Nederlandse zorgverzekeraars beleggen minder dan 0,1% van hun belegd vermogen in de genoemde farmaceuten: Biogen, Gilead Sciences en Vertex. Voor de meeste zorgverzekeraars geldt daarbij dat dit gebeurt door middel van beleggingen in fondsen, die een duurzaam karakter hebben en een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij de tabaksindustrie, wapenhandel, schendingen van mensenrechten, inzet van kinderarbeid, fraude of corruptie en milieuvervuiling.
Er vindt, zo laten verzekeraars mij weten, voordurend screening plaats op deze principes, zodat bedrijven die de regels overtreden hierop kunnen worden aangesproken en als dat geen effect heeft, worden verwijderd uit de portefeuilles. Bovendien geven zorgverzekeraars aan het gesprek aan te gaan met bedrijven die zich niet houden aan de principes, of de principes die zorgverzekeraars belangrijk vinden. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats van de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig. Voorbeelden hiervan zijn het niet langer beleggen in Biogen en Gilead Sciences door VGZ en Valeant Pharmaceuticals en Novartis door Menzis.
Er kan, wanneer er niet meer belegd wordt in de betreffende bedrijven, echter geen invloed meer uitgeoefend worden via de «engagement programma’s» Dat verzekeraars hun aandeel in de farmaceutische industrie aanwenden om de discussie over de hoogte van de prijzen aan te jagen, vind ik positief. Ze hebben daar ook zelf belang bij.
Op welke wijze passen de investeringen van zorgverzekeraars in de farmaceutische industrie binnen uw agenda om iets te doen aan de hoge medicijnprijzen? Hebben zorgverzekeraars überhaupt een rol bij de ontwikkeling van nieuwe medicijnen?
Het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars is aan henzelf. Naast de invloed die zij proberen uit te oefenen via de beleggingen, hebben verzekeraars naar mijn mening zeker een rol in het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe medicijnen die belangrijk zijn voor patiënten. Door het beschikbaar stellen van kapitaal dragen ze hieraan bij.
Wat wordt de inzet van uw gesprek met zorgverzekeraars over hoe zij hun rol benutten als aandeelhouder om te pleiten voor maatschappelijk verantwoorde prijzen? Bent u bereid om zorgverzekeraars te dwingen de omstreden beleggingen in de farmaceutische industrie te stoppen?3
VWS heeft de zorgverzekeraars gevraagd of zij beleggen in de farmaceutische industrie en wat daarbij hun overwegingen zijn. De meeste zorgverzekeraars geven aan te beleggen in de farmaceutische industrie, omdat het een belangrijke industrie is, met name voor de nieuwe, innovatieve zorg. Bovendien maken veel farmaceutische bedrijven deel uit van de maatschappelijk verantwoorde (ESG) fondsen. Ik zal de zorgverzekeraars niet dwingen te stoppen met beleggingen in de farmaceutische industrie. Uiteraard vind ik het wel belangrijk dat zorgverzekeraars scherp zijn op hun eigen beleggingsbeleid en zoals een aantal zorgverzekeraars ook doen, het gesprek aangaan met omstreden farmaceuten wanneer zij dat noodzakelijk vinden.
Wanneer kan de Kamer een terugkoppeling verwachten van uw gesprek met de zorgverzekeraars?
In deze beantwoording treft u de terugkoppeling van de reactie van zorgverzekeraars op mijn vragen.
Bent u het met de heer Marc Pomp eens dat door het afhaken van een deel van de beleggers, de kosten van kapitaal voor farmaceutische industrie omhooggaan en zullen resulteren in hogere prijzen? Zou het niet eerder zo zijn dat het weglopen van beleggers als statement kan worden opgevat dat megawinsten op geneesmiddelen maatschappelijk ongewenst zijn?4
De financieringsmix is voor ieder bedrijf van belang, zo dient er een goede balans te zijn tussen eigen en vreemd vermogen. Dat geld ook voor de farmaceutische industrie. Door te investeren in deze industrie kunnen de zorgverzekeraars ook invloed oefenen. De invloed die de Nederlandse zorgverzekeraars hebben, zowel door de «engagement programma’s» als door het uitsluiten van deze bedrijven in de beleggingsportefeuille moeten we echter niet overschatten, gegeven de omvang van de relatieve omvang van de investering.
Acht u het waarschijnlijk dat, zoals Menzis stelt, zorgverzekeraars die in farmaceutische bedrijven investeren, invloed kunnen uitoefenen op de prijzen van deze medicijnen? Als deze analyse van Menzis zou kloppen, waarom zijn de prijzen van sommige geneesmiddelen – zelfs met de aandeelhoudersmacht van Menzis – nog altijd extreem hoog? Is het ook niet zo dat een daling van de prijs van geneesmiddelen negatief kan uitpakken voor het beleggingsresultaat van Menzis?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Amsterdam: laat krakende asielzoekers zitten' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam: laat krakende asielzoekers zitten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kraken illegaal en een schending van het eigendomsrecht is?
Ja, die mening deel ik.
Wat is de gemiddelde wachttijd voor sociale huurwoningen van corporaties in Amsterdam?
Namens de Minister van BZK kan ik u melden dat de klassieke wachtlijst en wachttijd niet meer bestaat. In de huidige systemen is inschrijfduur vaak bepalend voor de kans op een woning. Niet alle personen die zich hebben ingeschreven zijn echter actief op zoek naar een woning. Hoe snel een woningzoekende aan een woning komt is sterk afhankelijk van de eisen die hij stelt en de inspanningen die hij ervoor wenst te leveren. In Amsterdam is de gemiddelde inschrijfduur volgens het rapport «Wachten, zoeken, vinden – Hoe lang duurt het zoeken naar een sociale huurwoning» (Rigo, mei 2016) 8,7 jaar. De cijfers uit het rapport hebben betrekking op 2014.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de uitgeprocedeerde asielzoekers sociale huurwoningen van corporaties kraken? Bent u bereid om met de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan om duidelijk te maken dat dit nu en in de toekomst onacceptabel is?
De woningen waar het hier om gaat betroffen leegstaande panden in afwachting van sloop en nieuwbouw van 250 sociale huurwoningen. De eigenaar van de panden, de woningbouwvereniging Ymere, heeft aangifte gedaan van het feit dat de panden gekraakt zijn. Ik stel mij op het standpunt het verdere verloop van de procedure tot ontruiming aan de autoriteiten in Amsterdam over te laten en zie dan ook geen aanleiding om hierover met deze autoriteiten in gesprek te gaan.
Welke middelen heeft u om over te gaan tot ontruiming? Bent u bereid deze middelen per direct in te zetten zodat deze woningen zo snel mogelijk weer bewoond kunnen worden door de mensen die daar recht op hebben?
Artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering geeft het OM de bevoegdheid om een gekraakt pand te ontruimen. Het OM past het (reguliere) beleid toe conform de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal uit 2010. Als Minister van Justitie en Veiligheid beschik ik niet over direct in te zetten middelen om in dit specifieke geval tot ontruiming over te gaan.
De sterke rechtspositie van banken in het geval van insolventie |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u de afscheidsrede van professor Kortmann van de Radboud universiteit Nijmegen, waarin hij aangeeft dat banken er bij de verdeling van een faillissementsboedel zeer goed uitspringen? Klopt het dat er zelfs sprake is van een internationale koppositie? 1
Ik ben bekend met de afscheidsrede van professor Kortmann waarin hij concludeert dat banken in Nederland een sterke verhaalspositie hebben.
Klopt het dat banken in een dusdanig bevoorrechte positie verkeren dat zij hun vordering of een deel daarvan buiten het faillissement om voldaan krijgen? Wat vindt u daarvan?
Het is in ieders belang – ook van werknemers, dienstverleners en leveranciers – dat ondernemers ondernemen, en daarvoor hebben zij krediet nodig. Banken zijn alleen dan bereid krediet te verstrekken wanneer zij voldoende zekerheid hebben dat zij hun geld terugkrijgen. Daarom vragen zij onderpand. Dit onderwerp is in juni 2017 al eens besproken met de groep vertegenwoordigers uit de faillissementspraktijk (onder andere: Vereniging voor Insolventierecht Advocaten INSOLAD, Landelijk overlegorgaan van rechters-commissarissen in faillissementen RECOFA, Beroepsorganisatie Bedrijfsjuridisch adviseurs NEVOA, Vereniging Jonge Insolventierecht advocaten JIRA, Nederlandse Orde van Advocaten NOVA, Nederlandse Vereniging van Banken NVB), van vakbonden CNV en FNV en van werkgeversorganisatie VNO/NCW-MKB (Kamerstukken II 2016/17, 22 112, nr. 2292) en ook in kamervragen is het toen aan de orde geweest (Kamerstukken II 2016/17, Aanhangsel Handelingen, nrs. 545 en 815). Deze groep fungeert als klankbord in het kader van het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht (hierna: de klankbordgroep). Op grond van artikel 57 Faillissementswet kunnen pand- en hypotheekhouders hun recht uitoefenen, alsof er geen faillissement was, dus buiten de collectieve faillissementsprocedure om. De verhaalspositie die banken hebben, is voor hen een voorwaarde om krediet op eenvoudige wijze en tegen geringe kosten te verlenen. Benadrukt wordt dat zij alleen verhaal kunnen halen voor zover het zekerheidsrecht reikt. Als banken geen onderpand vragen, nemen zij een groter risico en zullen zij voor het verlenen van krediet hogere kosten in rekening brengen. Er zijn ook andere schuldeisers die een bijzondere positie hebben in faillissement, bijvoorbeeld werknemers, boedelschuldeisers, het UWV en de fiscus, en leveranciers (waaronder het midden- en kleinbedrijf) die een eigendomsvoorbehoud hebben bedongen. Met betrekking tot de laatste categorie wordt opgemerkt dat zaken die onder eigendomsvoorbehoud zijn geleverd en nog niet zijn betaald, na de faillietverklaring door de leverancier ook buiten de collectieve faillissementsprocedure om kunnen worden teruggevorderd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een koper een zaak waarop nog een eigendomsvoorbehoud rust, al kan verpanden aan een bank (NJ 2016/290). Na de faillietverklaring van de koper zal de bank dat pandrecht pas kunnen uitwinnen als de koopprijs volledig is voldaan aan de leverancier en dus het eigendomsvoorbehoud is komen te vervallen. Daarmee heeft de leverancier met een eigendomsvoorbehoud een sterkere positie dan de bank met een pandrecht ten aanzien van het betreffende goed. Gelet op de hier gegeven voorbeelden (hoog voorrecht, boedelschulden, eigendomsvoorbehoud) is het beeld dat de zekerheidsgerechtigde positie van banken ten koste gaat van andere schuldeisers, onvoldoende genuanceerd.
Vindt u het wenselijk dat hierdoor andere crediteuren, zoals werknemers, zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers0 en het midden- en klein bedrijf (mkb), nog sterker benadeeld worden in geval van een faillissement? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerking van professor Kortmann dat er via zogenoemde verzamelpandaktes wordt afgedwongen dat alle kredietnemers van de bank al hun bestaande en toekomstige vorderingen aan de bank verpanden? In hoeverre vindt u dit wenselijk? Wat zijn de mogelijke gevolgen hiervan voor de verdeling van de boedel in het geval van een faillissement?
Goederen kunnen in pand worden gegeven. Pand strekt tot waarborg van een verbintenis. Door een pandrecht te vestigen, verstrekt de pandgever (de kredietnemer) aan de pandhouder (de schuldeiser) een recht om zich met voorrang te verhalen op één of meer verpande goederen van de pandgever. Een pandrecht kan worden gevestigd op verschillende goederen, zoals voertuigen, voorraden, machines, maar ook op (geld)vorderingen die de pandgever heeft op derden (debiteuren van de pandgever). Een pandrecht op vorderingen kan stil of openbaar gevestigd worden door middel van een akte (art. 3:239 lid 1 BW). «Stil» betekent dat de vestiging van de verpanding van de vordering niet wordt meegedeeld aan de debiteur van de pandgever. Wanneer de pandnemer wil dat aan hem wordt betaald, moet het pandrecht wel worden meegedeeld aan de debiteur. Voor het overdragen of verpanden van vorderingen is voldoende dat de desbetreffende akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vorderingen van de pandgever op derden (zijn debiteuren) het gaat (vaste rechtspraak van de Hoge Raad, vgl. NJ 2001/662). Dit betekent dat de namen van de derden niet in de akte hoeven te staan. Voordat de verzamelpandakte haar intrede deed, werden vorderingen ook al (stil) verpand. Dit kunnen toekomstige vorderingen zijn.
Een volmacht is een overeenkomst waarbij iemand aan een ander de bevoegdheid geeft voor hem en in zijn naam op te treden. Bij een verzamelpandakte verleent de kredietnemer/pandgever aan de bank een onherroepelijke volmacht om zijn vorderingen op derden aan zichzelf te verpanden tot zekerheid voor hetgeen hij uit hoofde van de kredietovereenkomst met de bank aan die bank is verschuldigd. Door deze volmacht wordt de bank tegelijk pandgever en pandnemer. Hetgeen voortvloeit uit de volmacht kan niet worden herroepen zodat er niets aan te veranderen valt. Hierdoor kan de bank met één enkele pandakte een pandrecht vestigen op alle vorderingen die voor verpanding in aanmerking komen van vrijwel al haar kredietnemers. Door de dagelijkse registratie van deze «verzamelpandakte» komen ook de vorderingen die op de afgelopen dag zijn ontstaan tussen de kredietnemer en een debiteur onder de werking van de pandakte. In 2012 oordeelde de Hoge Raad dat een onherroepelijk volmachtbeding in de algemene voorwaarden van een bank niet onredelijk bezwarend is (NJ 2012/261; ECLI:NL:HR:2012:BT6947) mede omdat het gaat om een kredietovereenkomst tussen een bank en een zakelijke cliënt. De Hoge Raad heeft verder overwogen dat de verzamelpandakte-figuur in het belang is van een vlot functionerend kredietverkeer en dat concurrente schuldeisers in indirecte zin zijn gebaat bij deze figuur omdat financiering van bedrijven door banken wordt bevorderd zodat kredieten ruimer kunnen worden verleend. Van misbruik van onherroepelijke volmacht is dus geen sprake.
Wat is uw oordeel over het gebruik of misschien zelfs misbruik van banken van de onherroepelijke volmacht, via de algemene voorwaarden, teneinde hun positie in faillissementssituaties te verstevigen? In hoeverre is een onherroepelijke volmacht hiervoor bedoeld?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de redenen geweest om banken een sterkere positie te gunnen bij bijvoorbeeld een faillissement dan andere crediteuren? Waarom zijn of worden er geen wettelijke maatregelen getroffen teneinde de gevolgen daarvan recht te trekken?
De positie van zekerheidsgerechtigde crediteuren in faillissement is toegelicht bij de beantwoording van de voorgaande vragen. Iedere schuldeiser kan een pandrecht bedingen. Kredietverstrekkers hebben het recht om zich in te dekken tegen schade als een kredietnemer niet kan terugbetalen en doen dat door middel van het vestigen van zekerheidsrechten. Bij het verschaffen van krediet is het indekken door middel van een zekerheidsrecht tegen het risico op niet terugbetalen efficiënt omdat kredietverstrekkers anders hogere kosten in rekening zullen brengen voor het verstrekken van krediet. Op deze manier kunnen kredieten ruimer worden verleend (zie ook het antwoord op vraag 10).
Waarom publiceren banken geen gegevens over de zogenoemde recoveryrate en dus over de vraag hoe zij eruit springen in Nederlandse situaties of in situaties waarin de debiteur insolvent is? Klopt hetdat deze gegevens er wel zijn, maar zonder rechtsgrond worden achtergehouden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De recovery rate, ook wel verhaalspercentage, is het percentage dat een schuldeiser in een faillissement uiteindelijk betaald krijgt op zijn vordering. Een hoge recovery rate voor kredietverstrekkers is efficiënt omdat daardoor tegen een lage rente krediet kan worden verschaft. Zoals gezegd, zullen banken geen krediet verstrekken zonder afdoende zekerheidsstelling. Dat blijkt ook uit een artikel dat Kortmann zelf aanhaalt in zijn rede, waarin wordt ingegaan op het verband tussen de mogelijkheid om roerende zaken als onderpand te gebruiken en de toegang tot kredietfaciliteiten.2 Banken hebben uiteraard cijfers over hun voorzieningen (balans) beschikbaar. Die gegevens moeten zij ook verstrekken aan de toezichthouder. Banken zijn echter niet verplicht cijfers over de recovery rates in faillissementen te delen of te publiceren. Het onderzoeksrapport «Doing business 2017» van de Wereldbank waar Kortmann naar verwijst in voetnoot 7 van zijn rede, is gebaseerd op een fictieve casus. In die casus was het uitgangspunt dat de hoogte van het krediet gelijk is aan de marktwaarde van het onderpand. De recovery rate is dan per definitie hoog omdat het onderpand de lening volledig dekt. De waarde van een onderpand is in de praktijk echter veel lager dan het bedrag van de vordering. Om de recovery rate van banken goed te kunnen onderzoeken, is dus meer nodig dan een fictieve casus waarbij het krediet gelijk is aan de marktwaarde van het onderpand. In de landen waar de efficiëntie van het insolventiesysteem hoog is, kan een ondernemer eenvoudig aan financiering komen. In Nederland is het insolventiesysteem zeer efficiënt en kunnen banken hun pandrechten uitwinnen zonder dat daarvoor de tussenkomst van een rechter nodig is. In andere landen kunnen banken onderpand alleen in nationale insolventieprocedures uitwinnen die soms traag en onvoorspelbaar zijn. In een nieuw richtlijnvoorstel beoogt de Europese Commissie daarom te bereiken dat in alle lidstaten banken de mogelijkheid krijgen om versneld en buiten de rechter om zekerheidsrechten uit te winnen. Ik wijs u op het fiche over maatregelen inzake niet-presterende leningen dat eind april aan Uw Kamer is toegestuurd en het daarin genoemde voorstel voor een richtlijn van het Europees parlement en de Raad betreffende kredietbeheerders, kredietkopers en uitwinnen van onderpand (Kamerstukken II 2017/18, 22 112, nr. 2550).
Klopt het dat dit verhaalspercentage voor banken in Nederland ongeveer 89,3% inhoudt en dat dit dus betekent dat zij in geval van een faillissement van een klant 89,3% van hun krediet, rente en kosten kunnen terugkrijgen? Zo nee, is dit percentage inmiddels hoger, lager of gelijk gebleven? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven wat dit betekent voor andere crediteuren?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom is bij het rechtsvergelijkend onderzoek naar de positie van de pand- en hypotheekhouder tijdens het faillissement niet gekeken naar de positie van banken in het geval van een Nederlands faillissement in vergelijking tot andere landen, ondanks dat de bekendmaking van de hiervoor genoemde 89,3% afkomstig is van de universiteit waar betreffende onderzoekers aan verbonden zijn?2 Indien deze gegevens niet voorhanden waren, waarom is de Tweede Kamer hier niet separaat over geïnformeerd?
Binnen het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht wordt in overleg met de klankbordgroep (zie het antwoord op de vragen 2 en4 gekeken naar de positie van de verschillende betrokkenen bij een faillissement, waaronder de crediteuren met een pand- of hypotheekrecht (banken). In dat kader wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om de doelmatigheid van de faillissementsprocedure te bevorderen. Het Onderzoekcentrum Onderneming & Recht van de Radboud Universiteit heeft in opdracht van mijn voorganger het rechtsvergelijkend onderzoek «De positie van pand- en hypotheekhouder tijdens faillissement» uitgevoerd. De positie van pand- en hypotheekhouders in faillissement in de rechtsstelsels van België, Frankrijk, Engeland, Duitsland en Oostenrijk is vergeleken. Het betreft een puur juridisch onderzoek (Vgl. Kamerstukken II 2016/17, Aanhangsel Handelingen, nrs. 545 en 815 die aan dit rechtsvergelijkende onderzoek ten grondslag liggen). Het verhaalspercentage waar Kortmann naar verwijst, is afkomstig uit een economisch onderzoek, zoals blijkt uit de beantwoording van de vragen 7 en 8. Een verwijzing in een rechtsvergelijkend onderzoek naar een economisch onderzoek ligt niet voor de hand omdat het twee verschillende disciplines betreft. Het informeren van uw Kamer over het economisch onderzoek is niet aan de orde omdat het niet is uitgevoerd in opdracht van het kabinet.
Aan de klankbordgroep is gevraagd hoe de doelmatigheid van de faillissementsprocedure kan worden bevorderd. Aan de hand van ervaringen van belangenvertegenwoordigers in de praktijk zal opnieuw met de klankbordgroep worden gekeken naar de positie van de verschillende betrokkenen bij een faillissement, waaronder banken met een pand- of hypotheekrecht. Na het overleg met de klankbordgroep zal ik u via de voortgangsbrieven van het programma herijking faillissementsrecht verder informeren.
In hoeverre wordt de bevoorrechte positie van banken of het verhaalspercentage binnen en buiten het faillissement steeds sterker in de toekomst? Bent u bereid dit te voorkomen? Welke plannen liggen hierover op tafel en wat zijn de gevolgen daarvan voor zowel de positie van banken als andere crediteuren bij een faillissement?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat Rabobank haar zorgplicht voor bouwbedrijf Midreth schond |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het krantenbericht over een nog ongepubliceerd arrest van het gerechtshof in Arnhem waaruit blijkt dat bouwbedrijf Midreth is misbruikt door haar huisbank?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschrijving van het gerechtshof over Rabobank dat haar commissies en «fees» excessief waren, in geen enkele redelijke verhouding tot de kredietuitbreidingen stonden en dat ze misbruik maakte van de situatie om zo onterechte voordelen voor zichzelf te bewerkstelligen?
Deze specifieke zaak is nog onder de rechter; beroep in cassatie staat nog open. De reikwijdte van de zorgplicht die volgt uit civiele jurisprudentie hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de rechtsbetrekking. Het is aan de rechter om hierover in individuele gevallen te oordelen.
Deelt u de mening dat het midden- en kleinbedrijf vaak machteloos staat tegenover de drie grote banken in Nederland als het gaat om hun financieringszaken, en dat hier evident sprake is van machtsmisbruik door Rabobank?
Uit de consultatie naar de effectiviteit en gewenste mate van bescherming voor zzp-ers en mkb-ers bij financiële diensten en producten is onder andere naar voren gekomen dat kleinzakelijke klanten sterk afhankelijk zijn van een financiële onderneming als tegenpartij.2 Dit geldt in nog sterkere mate in deelmarkten met beperkte concurrentie zoals bij kredietverlening. Een van de vervolgstappen uit deze consultatie was het stimuleren van het initiatief van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) om een afdwingbare gedragscode t.b.v. kredietverlening aan kleinzakelijke klanten op te stellen. Deze gedragscode is op 18 januari 2018 gepubliceerd en zal vanaf 1 juli 2018 door de banken worden toegepast.3
De Gedragscode heeft tot doel meer zekerheid en duidelijkheid te bieden aan kleinzakelijke klanten over de dienstverlening van banken. Daarnaast zijn met de Gedragscode gedragsnormen expliciet gemaakt en kan de klant de bank hierop aanspreken. In de Gedragscode zijn bijvoorbeeld normen opgenomen over het contact met klanten, de informatievoorziening richting klanten en de bediening tijdens het beheer van de kredietrelatie, waaronder in bijzonder beheer.
Daarnaast krijgen zakelijke klanten die onder het toepassingsbereik van de Gedragscode vallen toegang tot alternatieve geschillenbeslechting bij geschillen over hun zakelijke financiering. Ik heb van de NVB vernomen dat dit loket bij het Kifid naar verwachting op 1 juli 2018 open gaat. Toegang tot laagdrempelige geschillenbeslechting is een goede stap omdat uit bovengenoemde consultatie is gebleken dat de stap naar de rechter voor kleine ondernemers soms moeilijk te zetten is.
Hoe is het mogelijk dat Rabobank tien maanden nadat ze de Code Banken onderschreef voor een symbolisch bedrag van 1 euro zestig procent van dit bedrijf in handen kreeg dat kort daarvoor nog was getaxeerd op 63 miljoen euro? Wat betekent dit voor de geloofwaardigheid van de Code?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 2 en 5 is deze specifieke zaak nog onder de rechter en is het aan de rechter om hierover in dit individuele geval te oordelen.
De Rabobank heeft zich gecommitteerd aan de Code Banken. Daarnaast heeft de Rabobank zich gecommitteerd aan de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering die op 1 juli 2018 van kracht wordt. De naleving van de Code Banken en de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering wordt gemonitord. Belangrijk is dat de sector in den brede laat zien in hoeverre banken de codes naleven en hierbij zorgen voor internalisering van de gewenste cultuur van dienstbaar, duurzaam en integer bankieren.
Heeft Rabobank hiermee volgens u haar zorgplicht geschonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zij de gevolgen daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u onderzoeken hoeveel andere ondernemers die kwetsbaar waren na de kredietcrisis door hun bank gebruikt zijn als melkkoe? Wat gaat u voor hen doen?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in 2015 reeds een verkennend onderzoek gedaan bij de bijzonder beheerafdelingen van banken, die kredieten voor het midden- en kleinbedrijf behandelen.4 Uit deze verkenning kwamen geen aanwijzingen naar voren dat banken mkb-ondernemingen in bijzonder beheer structureel benadelen. Wel schoot de informatie over het bijzonder beheertraject van banken vaak tekort, waardoor ondernemers onvoldoende weten wat hen te wachten staat.
De NVB heeft als reactie op de aanbevelingen van de AFM de Handreiking Bijzonder Beheer opgesteld.5 De Handreiking schetst wat de ondernemer mag verwachten van zijn bank inzake bijzonder beheer zoals tijdige signalering, goede toelichting over overgang naar bijzonder beheer en onderbouwing van maatregelen en kosten. Met de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering zijn de punten uit de Handreiking verder verankerd. Het is aan de sector om te laten zien dat de Gedragscode in de praktijk zal leiden tot een effectievere bescherming van kleinzakelijke klanten. Ik zie om die reden, op dit moment, geen aanleiding om aanvullende stappen te zetten.
Hoe groot is de financiële schade voor de staat voortgekomen uit machtsmisbruik door banken met een uiteindelijk faillissement van ondernemers tot gevolg? Hoeveel banen heeft dit sinds de kredietcrisis gekost?
Ik beschik niet over informatie waaruit blijkt dat er financiële schade voor de staat is geweest en of dit sinds de kredietcrisis banen heeft gekost.
Gaat het openbaar ministerie de individuele bankiers, die hiervoor verantwoordelijk zijn, vervolgen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het openbaar ministerie om te bepalen in welke gevallen zij overgaat tot vervolging.
Het artikel 'Hulp nieuwe stijl: samen tegen muren oplopen' |
|
René Peters (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hulp nieuwe stijl: sámen tegen muren oplopen»?1
Ja.
Vindt u het een goede ontwikkeling dat inmiddels ruim acht van de tien gemeenten een wijkteam hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Gemeenten hebben op basis van de Wmo 2015 en de Jeugdwet de vrijheid om de toegang tot jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning op eigen manier vorm te geven. De meeste gemeenten kiezen voor een multi-disciplinair wijkteam of voor de inzet van generalistische professionals in sociale wijkteams voor kwetsbare burgers of huishoudens met meervoudige problematiek. Op deze manier is het beter mogelijk integrale ondersteuning en maatwerk te bieden. Ik vind dat een goede ontwikkeling. Belangrijk is wel dat het wijkteam ook over de juiste expertise en competenties beschikt om deze burgers/huishoudens goed te kunnen ondersteunen en zo nodig door te verwijzen.
Denkt u dat wijkteams binnen de gemeenten voldoende bekendheid genieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ja. Het oprichten van wijkteams is meestal door de gemeente zelf geïnitieerd. Dat betekent overigens niet dat alle medewerkers van de gemeente altijd goed op de hoogte zijn van de wijkteams of de individuele casuïstiek die de wijkteams behandelen. De samenstelling van de wijkteams kan per gemeente verschillen. In sommige gemeenten zijn bijvoorbeeld ook medewerkers van een dienst Werk en Inkomen betrokken bij de wijkteams of medewerkers van de wijkverpleging. In die gemeenten waar dit niet het geval is, kan het voorkomen dat een medewerker van een dienst niet goed op de hoogte is van de (individuele casuïsitiek in) de wijkteams.
Wat vindt u ervan dat wijkteams zeer verschillend zijn van samenstelling en dus ook wat betreft de bevoegdheden?
Aangezien er verschillen zijn tussen gemeenten qua omvang en problematiek vind ik het begrijpelijk dat wijkteams verschillend kunnen zijn in samenstelling en bevoegdheden. Grote gemeenten kennen veelal specifieke jeugdteams of aparte teams voor multiprobleem-gezinnen. Kleinere gemeenten hebben vaker bredere
wijkteams die op een groot aantal leefgebieden ondersteuning bieden. Belangrijk is dat de wijkteams voor het doel waarvoor zij zijn ingesteld over de juiste disciplines en bevoegdheden beschikken.
De tussenevaluatie van de Jeugdwet die begin dit jaar uitkwam, leert ons dat lokale teams in vrijwel alle gemeenten een cruciale rol hebben gekregen bij het realiseren van de doelen van de Jeugdwet. Ook blijkt dat de diversiteit van deze teams heel groot is. Dat is lastig voor partijen buiten het lokale team, zoals de specialistische jeugdhulp, huisartsen en jeugdbescherming. Zij weten dan moeilijk wat wel en niet van de teams mag worden verwacht. De evaluatie leert ook dat kwetsbare kinderen en gezinnen grote moeite hebben de weg naar de juiste hulp te vinden. Ook bestaan zorgen over de expertise van professionals in de lokale teams, met name bij complexe problemen. Ik ga met de gemeenten en andere relevante partijen in gesprek over de wijze waarop de toegang tot de jeugdhulp voor kinderen en gezinnen beter kan. Zodat binnen elke regio helderheid is of komt over wat je van een lokaal (jeugd) team kan verwachten. Daarbij gaan we ook zorgen voor voldoende specifiek en adequaat (bij- en nascholings) aanbod voor de professionals werkzaam binnen een lokaal team.
Wat vindt u ervan dat het belang van het wijkteam en van een gemeentelijke dienst vervolgens kunnen botsen?
Wijkteams zijn veelal door gemeenten ingesteld om ondersteuning te bieden aan kwetsbare burgers en inzicht te krijgen in de brede ondersteuningsvraag van deze groep. In die zin is de werkwijze van wijkteams anders dan de wijze waarop een gemeentelijke dienst kan zijn ingericht. Elke gemeente kent zijn eigen organisatievorm. Indien sprake is van een aparte gemeentelijke dienst Werk en Inkomen dan kan het zijn dat alleen naar dat onderdeel van de ondersteuningsvraag wordt gekeken in plaats van de samenhang in de behoefte aan ondersteuning. Een en ander kan tot spanningen leiden tussen het wijkteam en een gemeentelijke dienst, waardoor soms problemen onvoldoende effectief kunnen worden opgelost. Het zijn juist dit type belemmeringen die de gemeenten die betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad (nu Citydeal eenvoudig maatwerk) willen oplossen. De praktijk wijst uit dat gemeenten meestal passende oplossingen weten te vinden voor ontstane situaties. Soms is bestuurlijke instemming nodig om te kunnen afwijken van bestaande werkwijzen.
Wat vindt u van de conclusie van dit bericht, namelijk dat veel wijkteams dichter bij de burger zijn komen te staan (zoals beoogd werd), maar dat zij met de burger samen tegen dezelfde bureaucratische muren aanlopen?
Ik deel de opvatting dat wijkteams, door het outreachend werken en het multidisciplinaire karakter dichter bij kwetsbare burgers staan. Wijkteams zijn vooral bedoeld voor kwetsbare burgers waar sprake is van meervoudige problematiek. De gemeenten die in het artikel worden genoemd en betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad herkennen de bureaucratische muren en willen de ondersteuning flexibeler en meer op maat maken, zodat het beter aansluit op de leefwereld van betrokken mensen. Dat betekent echter niet altijd dat de gehele gemeentelijke organisatie op deze wijze moet gaan werken of dat de organisatie moet worden aangepast. Ik ben van mening dat burgers met een enkelvoudige ondersteuningsvraag ook goed op een andere wijze kunnen worden geholpen dan via een wijkteam, bijvoorbeeld via een goed toegankelijk gemeentelijk loket.
Denkt u dat wijkteams die een integraal budget tot hun beschikking hebben effectiever kunnen werken, zowel voor de burgers als voor de gemeenten?
In diverse gemeenten, waaronder de gemeenten die betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad, wordt geëxperimenteerd met wijkgebonden of flexibele budgetten. Hierdoor krijgen de professionals meer mogelijkheden zelf maatwerk te bieden bij ondersteuning. Dit kan het beroep op zwaardere vormen van zorg voorkomen. Belangrijk is dat professionals binnen de gemeente de ruimte krijgen maatwerk te bieden, maar ook meer bewust worden van de kosten indien zij doorverwijzen naar specialistische zorg. Belangrijk blijft dat professionals tijdig en goed inschatten of de vraagstukken zelf op gelost kunnen worden of dat doorverwijzing noodzakelijk is. Wijkteams kunnen dankzij de inzet van flexibele middelen op korte termijn effectiever zijn voor de burger. Op langere termijn is het nodig dat bij de aanpak van huishoudens met complexe problemen, waarbij veelal sprake is van schulden, gemeenten samen met andere partners effectief gaan samenwerken om maatwerk te bieden. De gemeenten die betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad hebben de ambitie landelijke uitvoeringsorganisaties als het CJIB, het CAK en de Belastingdienst daarbij te betrekken.
Vindt u dat wijkteams een ruim mandaat moeten hebben zodat zij regel-overstijgend kunnen werken?
Het is aan gemeenten om daar eigen keuzes in te maken. De budgetten die gemeenten ontvangen voor het sociaal domein zijn breed inzetbaar en het is aan gemeenten op welke wijze zij deze budgetten intern verdelen. Ik ben wel van opvatting dat meer ruimte moet komen maatwerk te bieden ook in situaties waarbij er regeloverstijgend gewerkt moet worden. Uitgangspunt in de dienstverlening moet de vraag zijn op welke wijze de burgers het best kunnen worden ondersteund gegeven de eigen persoonlijke en financiële omstandigheden.
De gevolgen van Kaderprogramma 9 voor het Meerjarig Financieel Kader |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u de uitspraak toelichten dat volgens veel lidstaten het industriebeleid moet worden meegenomen in een nieuw Meerjarig Financieel Kader (MFK)?1 Zijn volgens u hogere investeringen nodig om het innovatievermogen van de Europese Unie te versterken?
Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 12 maart 2018 hebben lidstaten de Europese Commissie opgeroepen om te komen tot een samenhangende en langetermijnstrategie voor industrie en raadsconclusies daartoe aangenomen. Ik heb deze raadsconclusies gesteund en benadrukt dat met name de energie-intensieve industrie verder moet verduurzamen en Europa moet streven naar een emissiereductie van 55% in 2030. In veel interventies werd ook de nadruk gelegd op digitalisering en innovatie. Daarbij hebben veel lidstaten aangegeven dat het industriebeleid meegenomen moet worden in het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en meer specifiek gepleit voor het behoud van de pijler Industrieel Leiderschap binnen Horizon 2020. Deze lijn deel ik (Kamerstuk 21 501-30, nrs. 391 en 415).
Daarbij zet het kabinet in op een gemoderniseerd, toekomstgericht en financieel houdbaar MFK. De begroting dient sterker gericht te zijn op het realiseren van Europese toegevoegde waarde en gezamenlijke uitdagingen die adequaat EU optreden vragen, zoals onder meer innovatie en onderzoek/slimme groei.
Deelt u nog steeds de mening dat de raadsconclusies van de afgelopen Raad voor Concurrentievermogen geen oproep tot verhoging van het MFK zijn, zoals u recent heeft verkondigd?2
Ik deel nog steeds de mening dat de raadsconclusies geen oproep tot verhoging van het MFK zijn.
Erkent u dat uw antwoord dat verhoging en invulling van het MFK niet aan de orde zou zijn een onjuiste voorstelling van zaken was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe kan de Kamer, in uw visie, de volgende keer beter richting geven aan discussies over onderwerpen die ofwel op de raadsagenda dan wel in de voorlopige raadsconclusies staan, ook wanneer deze onderwerpen volgens u niet aan de orde zullen komen?
Hoe heeft u tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 12 maart 2018 het Nederlands standpunt verwoord dat verhoging van het MFK onwenselijk is?
Zoals aangegeven bij vraag 1, heb ik tijdens de Raad de raadsconclusies voor een langetermijnstrategie voor industrie gesteund en de verduurzaming van de energie-intensieve industrie benadrukt. De omvang van het MFK was niet geagendeerd en is niet ter sprake gekomen tijdens de Raad. Voor meer informatie over de Nederlandse inzet verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1, de geannoteerde agenda van de Raad (Kamerstuk 21 501-30, nr. 421), verslag van het Algemeen Overleg van 7 maart jl. en het verslag van de Raad (Kamerstuk 21 501-30, nr. 428).
Een ernstig veiligheidsincident op Schiphol |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat twee vliegtuigen bijna met elkaar in botsing zijn gekomen boven de luchthaven Schiphol?1
Ja
Kunt u schetsen wat de gevolgen zouden zijn geweest als deze twee vliegtuigen met elkaar in botsing waren gekomen?
Nee. Dit zou speculeren zijn.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot uw eerdere antwoord waarin u stelt dat «LVNL en het Gilde van luchtverkeersleiders hebben aangegeven dat de veiligheid op Schiphol op dit moment niet in het geding is en er zijn ook geen signalen daartoe uit het toezicht door de ILT»?2
Op basis van één voorval waarnaar nog onderzoek moet worden gedaan, is het niet mogelijk om conclusies te trekken over de veiligheid van Schiphol in het algemeen.
Voor het gebruik van deze baancombinatie gelden veiligheidsvoorschriften. De bij het voorval betrokken partijen uit de sector voeren momenteel een onderzoek uit naar het voorval. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) staat hierover in contact met de LVNL. Daarnaast heeft de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) aangekondigd een onderzoek te starten naar dit voorval. Indien nodig leidt dit onderzoek tot verdere verbetering van de bestaande veiligheidsmaatregelen. Pas wanneer alle feiten bekend zijn en de onderzoeken zijn uitgevoerd, kunnen conclusies worden getrokken over de ernst van het voorval.
Kunt u aangeven op welk moment, bij welk incident of bij welke hoeveelheid incidenten de grens gepasseerd wordt? Wanneer zult u stellen dat de veiligheid wel in het geding is?
De veiligheid van het vliegverkeer op luchthaven Schiphol is van zeer groot belang voor passagiers, omwonenden en alle mensen die er werken. Voor het Ministerie staat de veiligheid van de luchtvaart en van Schiphol op één. Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen voldoen aan de strenge regels die internationaal worden gesteld. Zij zijn gecertificeerd en hebben onder meer goed ontwikkelde veiligheidsmanagementsystemen, waarmee zij risico’s analyseren en waar nodig integraal maatregelen treffen om deze te voorkomen of te beheersen. Onder deze voorwaarden kan er veilig gevlogen worden. De ILT houdt daar toezicht op. Ook in de toekomst moet de veiligheid op en rond de luchthaven geborgd blijven. Het behouden en verbeteren van de veiligheid is geen vanzelfsprekendheid. Daarom is het ministerie als eindverantwoordelijke voor de veiligheid van Schiphol met urgentie aan de slag met de implementatie van alle aanbevelingen die de OVV aan het ministerie (beleid en toezicht) heeft gericht. Zie hierover ook mijn brief van 25 april 2018 aan de Kamer.
Wat is de invloed van de vervanging van het asfalt op één van de banen en de bijzondere windomstandigheden, zoals verwoord in uw antwoorden tijdens het mondelinge vragenuur van 3 april 2018, op de veiligheidssituatie op, boven en rond de luchthaven?
Vervanging van de verharding op banen is nodig om het veilig gebruik van die banen te waarborgen. Tijdens dit soort onderhoud is het aantal te gebruiken baancombinaties beperkt. Ook bijzondere windomstandigheden kunnen een veilig gebruik van een of meer banen uitsluiten.
Wanneer kan de Kamer de tijdens het debat over het rapport Veiligheid vliegverkeer Schiphol van de Onderzoeksraad voor Veiligheid toegezegde informatie verwachten?
In het plenaire debat van 21 februari 2018 heb ik u toegezegd te komen met de appreciatie van het Ministerie van de Integrale veiligheidsanalyse Schiphol die door het NLR is uitgevoerd, de reactie van de OVV op de brieven van de sector en het ministerie en het onderzoek van To70 naar de effectiviteit van het externe veiligheidsbeleid. De OVV heeft gereageerd en mijn reactie daarop heb ik op 25 april 2018 aan uw Kamer gestuurd. Het onderzoek van To70 wordt binnenkort afgerond. Wanneer dit onderzoek is ontvangen, stuur ik dit ook toe aan uw Kamer.
Onderschatting van de asbestsaneringsopgave |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van de asbestinventarisatie in de provincie Gelderland?1 2
Ja.
Hoe groot is de kans dat ook elders in het land de oppervlakte aan asbestdaken en dus de saneringsopgave onderschat wordt?
Gelderland heeft in 2016 een globale inventarisatie laten uitvoeren. Daaruit bleek dat er ongeveer 14 mln m2 asbestdaken aanwezig was. Een recentere, nauwkeuriger inventarisatie (februari 2018) heeft een groter aantal daken aan het licht gebracht dan uit de globale inventarisatie bleek, namelijk 20 mln m2. De provincie Overijssel heeft tegelijkertijd een inventarisatie laten uitvoeren. Daaruit blijkt dat er ca. 12 mln m2 asbestdak aanwezig is, 2 mln m2 meer dan een eerdere inschatting. Limburg voert op dit moment een inventarisatie uit. De provincie heeft aangegeven dat er mogelijk 3 mln m2 meer is in vergelijking tot de eerdere inschatting van 12 mln m2. Zowel Gelderland, Overijssel als Limburg zijn provincies met, ten opzichte van andere provincies, grote hoeveelheden asbestdaken. In de provincie Utrecht is nog 4,2 mln m2 asbestdak aanwezig, blijkt uit een recente inventarisatie.
Het is op zich niet onlogisch, als gevolg van voortschrijdend inzicht en betere methoden voor inventarisatie, dat de resultaten van de inventarisaties nu accurater zijn en afwijken van eerdere globale inschattingen. Het is niet mogelijk om op basis van deze nieuwe inventarisaties in Gelderland, Overijssel en Limburg een nauwkeuriger inschatting te maken van de saneringsopgave in de overige provincies. Omdat niet alle provincies een inventarisatie van het areaal asbestdaken hebben laten uitvoeren, is er nu voor mij geen reden de cijfers, waarop de rapportage van de voortgang van de sanering is gebaseerd, te corrigeren.
Het landelijk programmabureau versnellingsaanpak asbestdakensanering heeft in 2017 en 2018 twee kennistafels georganiseerd over asbestinventarisaties die op lokaal niveau (provincies en gemeenten) zijn uitgevoerd of gepland, en onderzoekt de mogelijkheden om deze inventarisaties te koppelen aan de monitoring van de voortgang van de saneringsopgave. Daarnaast ondersteunt het programmabureau decentrale overheden die een inventarisatie willen uitvoeren.
Hoe waardeert u de inschattingen van de provincie Gelderland en de Gelderse omgevingsdiensten dat tot 2024 respectievelijk 85 procent en 60 procent van de asbestdaken gesaneerd kan worden, mede in het licht van het door u voorgenomen verbod per 2024?
Navraag bij de provincie Gelderland heeft uitgewezen dat de betreffende percentages in het artikel in de Gelderlander berusten op een misverstand en een onjuiste interpretatie van het persbericht van de provincie. Het persbericht van de provincie is te vinden op de website van de provincie Gelderland3. Zowel de provincie Gelderland als de Omgevingsdienst Rivierenland gaan ervan uit dat sanering van alle asbestdaken voor 2024 haalbaar is met een daartoe noodzakelijke gezamenlijke inzet.
Hoe beoordeelt u het signaal dat asbestsaneerders teruggaan naar de bouw en er een tekort is aan gediplomeerde asbestsaneerders?
Mij is bekend dat de zorg of er voldoende gediplomeerd personeel is af en toe opkomt. Er zijn echter geen onderzoeken uitgevoerd waaruit blijkt dat er een tekort is aan gediplomeerde asbestsaneerders. Tijdens het rondetafelgesprek Sanering asbestdaken op 4 oktober 2017 heeft de asbestverwijderingssector zelf aangegeven dat de saneringsopgave als gevolg van het voorgenomen asbestdakenverbod haalbaar is als er tijdig met de sanering wordt gestart. Ik zie diverse hoopvolle en nuttige initiatieven om potentiële werknemers te interesseren om als deskundig asbestverwijderaar aan de slag te gaan. Verschillende provincies, gemeenten en organisaties (zoals Bouwmensen, de provincies Limburg, Gelderland en Overijssel) initiëren of ondersteunen projecten om mensen op te leiden voor werkzaamheden in de asbestsaneringsbranche om daarmee het asbestprobleem uit de maatschappij te helpen oplossen. Ook binnen het programmabureau dat ik heb ingesteld om versnelling te realiseren bij de sanering van asbestdaken wordt hier aandacht aan besteed.
Is het waar dat de opleidingseisen en bijbehorende kosten voor het onderdeel binnensanering veel hoger liggen dan voor het onderdeel buitensanering en dat de loskoppeling van deze onderdelen zou kunnen helpen om nieuw personeel aan te trekken?
In de huidige systematiek worden eisen aan het examen voor asbestverwijdering gesteld. De te volgen opleiding is vrij te kiezen. Met die huidige systematiek voor deskundige asbestverwijderaars mag een volleerd asbestverwijderaar nu álle asbesttoepassingen verwijderen, waardoor deze is toegerust om asbest in diverse verschijningsvormen deskundig te kunnen wegnemen. Dit betreft dan zowel de asbesttoepassingen binnen een bouwwerk als ook asbest dat zich daarbuiten of op een bouwwerk bevindt, zoals asbestdaken. Er is in deze systematiek geen differentiatie naar een binnen- of buitensituatie.
Op korte termijn start TNO met een onderzoek naar de blootstelling aan asbest bij de sanering van asbestdaken. Dit onderzoek wordt naar verwachting dit jaar afgerond. De uitkomsten kunnen helpen om werkwijzen te ontwikkelen, waar ook de benodigde specifieke deskundigheid op afgestemd kan worden.
Hoe beoordeelt u de haalbaarheid van het voorgenomen verbod per 2024 indien er geen serieuze aanvullende maatregelen komen bovenop de huidige (provinciale) maatregelen?
In mijn brief van 21 december 20174, over onder andere de voortgang van de programmatische aanpak asbestdaken, heb ik aangegeven dat een asbestdakenverbod vanaf 2024 een ambitieuze opgave is, dat er door veel partijen hard aan wordt gewerkt, en dat ik zal onderzoeken hoe de haalbaarheid van het verbod verder gestimuleerd kan worden. Zoals in de brief door mij is toegezegd, zal de Kamer hierover voor de zomer nader worden geïnformeerd. Over de inspanningen van het programmabureau versnellingsaanpak asbestdakensanering, om te komen tot een beter beeld van de saneringsopgave en de koppeling aan de monitoring daarvan, zal ik de Kamer in de tweede helft van dit jaar informeren.
Het bericht dat huurders duizenden euro’s meer moeten betalen door blokverwarming |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uit pure nood onder een dekentje», waaruit blijkt dat huurders van een appartementencomplex na installatie van een warmtemeter opeens met duizenden euro’s naheffing op de energierekening worden geconfronteerd?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze er gestookt moet worden om voor duizenden euro’s aan naheffingen te krijgen?
Na contact met de desbetreffende woningcorporatie Staedion is mij het volgende duidelijk geworden. In 2014 zijn in de betreffende woningen warmtemeters geplaatst waarmee het daadwerkelijke warmteverbruik in de woningen kan worden gemeten. Vanaf dat moment heeft Staedion de in rekening gebrachte warmtekosten gebaseerd op het daadwerkelijke gemeten verbruik.
In de jaren voorafgaand aan de plaatsing van warmtemeters in de woningen van het appartementencomplex werden de totale warmtekosten voor de verwarming van de woningen gelijkelijk verdeeld over alle bewoners. Iedere bewoner betaalde toen hetzelfde bedrag voor de warmtekosten en daarbij speelde het daadwerkelijke verbruik geen rol.
Ik acht het waarschijnlijk dat het in rekening brengen van de warmtekosten naar rato van het werkelijke verbruik een ander beeld oplevert dan het in rekening brengen via een gelijke verdeling.
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de omvang van het genoemde effect. De aangewezen weg voor een dergelijk oordeel is dat huurders zich hiervoor wenden tot de huurcommissie. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Hoe kan het verschil tussen eerdere energierekeningen en deze heffingen die dezelfde huishoudens in dezelfde woning van het ene op het andere jaar gepresenteerd krijgen worden verklaard?
Zie antwoord vraag 2.
Lijkt het u waarschijnlijk dat deze torenhoge bedragen zijn veroorzaakt door verkeerd stookgedrag, zoals de warmteleverancier beweert? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er meerdere voorbeelden in ons land waar het verschil in rekeningen voor bewoners zo groot is na het installeren van individuele warmtemeters? Zo ja, waar en hoe vaak komt het voor?
Mij zijn geen gevallen bekend waarbij er zich een groot verschil in de hoogte van de rekeningen na het installeren van warmtemeters heeft voorgedaan.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek naar deze absurde bedragen en de werking van de warmtemeters te laten doen?
Ik zie geen taak en rol voor mij om onderzoek te laten uitvoeren naar de hoogte van deze warmterekeningen en de werking van de warmtemeters. Bij het opstellen van de afrekening dienen verhuurders die optreden als warmteleveranciers de bepalingen van de Warmtewet en het huurrecht in acht te nemen, en ook voor de werking van de warmtemeters geldt dat zij moeten voldoen aan de voor die meters gangbare technische eisen.
Huurders kunnen een dergelijk geschil aankaarten bij de huurcommissie en uiteindelijk bestaat er ook de mogelijkheid om de zaak aan een rechter voor te leggen.
Op welke wijze zullen bewoners die zo’n torenhoge rekening hebben ontvangen geholpen worden? Bent u bereid in gesprek te gaan met de verhuurder en warmteleverancier Staedion, en eventueel met andere verhuurders die blokverwarming aanbieden, over deze situatie en om daarbij te komen tot acceptabele oplossingen voor de huurders, met eventueel een terugbetaling bij teveel betaalde kosten?
Naar ik heb begrepen heeft Staedion een aantal spreekuren in het appartementencomplex georganiseerd. Er konden toen vragen worden gesteld en tevens werd de mogelijkheid geboden om afspraken te maken over een betalingsregeling. Daarnaast is een aantal bijeenkomsten georganiseerd met een energiecoach. Daarbij is aan alle bewoners een aanbod gedaan voor een persoonlijk consult in de woning. Staedion heeft het betreffende aanbod onlangs weer herhaald.
Mocht er overigens sprake zijn van teveel in rekening gebrachte kosten, dan zal dit bedrag vanzelfsprekend moeten worden terug betaald.
Ik zie, gelet op het voorgaande, geen reden om aanvullend hierop hierover in gesprek te gaan met Staedion.
Bent u bereid te onderzoeken hoe voorkomen kan worden dat blokverwarming voor zulke schrijnende situaties zorgt en welke maatregelen bent u bereid te nemen? Kunt u dit toelichten?
Ik zie, in het licht van voorgaande antwoorden en de bescherming die de Warmtewet en het huurrecht bieden, geen reden om nader onderzoek uit te voeren.
Het afscheidsinterview van de president-directeur van Schiphol |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schiphol zit nu vol, maar dat is niet door mij»?1
Ja.
Wat levert de sinds 2009 met 15% toegenomen directe connectiviteit Nederland op jaarbasis op? Welke posten staan er volgens u met welke bedragen aan de negatieve kant van de balans?
Ik heb geen informatie over wat specifiek de sinds 2009 toegenomen directe connectiviteit heeft opgeleverd. De toename van de directe connectiviteit is overigens hoger dan de genoemde 15% zoals blijkt uit de jaarlijkse monitor netwerkkwaliteit en staatsgaranties die in opdracht van IenW wordt uitgevoerd2. In deze monitor wordt de ontwikkeling van de connectiviteit op Schiphol en op een aantal concurrerende luchthavens onderzocht, maar niet de economische of andere effecten daarvan. Over het economisch belang van de huboperatie is er wel informatie. Die wordt beschreven in de SEO studie «Economisch belang van de hubfunctie van Schiphol»3 uit september 2015 dat in opdracht van de ministeries van IenW, EZK en Financiën is uitgevoerd. In deze studie wordt een aantal mogelijke scenario’s bezien waarbij de hubfunctie van Schiphol in meer of mindere mate wordt aangetast en worden daarbij welvaartseffecten en effecten op het BBP en de werkgelegenheid ingeschat. Daarbij worden ook de externe effecten in kwalitatieve zin beschreven, maar dus niet gekwantificeerd. Het betreft de geluidseffecten, emissies en externe veiligheid. Voor wat betreft kwantificering van deze externe effecten verwijst dit rapport naar een Decisio onderzoek (quick scan kosten baten analyse) uit 2008. Dit onderzoek is in 2014 op onderdelen geactualiseerd.4
De bovengenoemde SEO studie uit 2015 is een aanvulling op de Decisio studie «Economisch belang van de mainport Schiphol»5 in opdracht van IenW uit eveneens september 2015 waarin wordt gekeken naar de economische bijdrage die wordt geleverd door bedrijven die actief zijn in luchtvaart- en luchthavenactiviteiten (directe economische bijdrage) en door de toeleveranciers van deze bedrijven (indirecte achterwaartse economische bijdrage).
Deelt u de mening dat de wens om nummer 1 van Europa te zijn op het gebied van directe connectiviteit en nummer 2 van de wereld op het gebied van indirecte connectiviteit (te bereiken via één keer overstappen) een te grote ambitie is voor een klein land als Nederland, met alle negatieve gevolgen voor de volksgezondheid, de natuur en het klimaat? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief over de toekomstige ontwikkeling van Schiphol6 eind 2017, is een goede luchthaven Schiphol met een succesvolle homecarrier belangrijk voor de Nederlandse economie en onze aantrekkingskracht als vestigingsplaats. Tegelijkertijd is het noodzakelijk om goed rekening te houden met de gevolgen van de ontwikkeling van de luchtvaart voor de veiligheid, leefomgeving, luchtkwaliteit en het klimaat. Slim en duurzaam zijn daarom de kernbegrippen als het gaat om de verdere ontwikkeling van de luchtvaart, met daarbij een goede balans tussen het economische belang van de luchthaven en de leefbaarheid. Hoe we nadere invulling geven aan een slimme en duurzame luchtvaart zal centraal staan in de nieuwe Luchtvaartnota die vooruit kijkt tot 2040. De Luchtvaartnota zal de belangrijkste kaders schetsen voor de toekomstige ontwikkeling van de luchtvaart en de luchthavens, waaronder Schiphol.
Wat levert deze indirecte connectiviteit Nederland financieel gezien op jaarbasis op? Hoeveel vliegbewegingen betreft dit op jaarbasis?
Ik heb geen informatie over wat specifiek de indirecte connectiviteit oplevert. Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten waarom het selectiviteitsbeleid in de praktijk weinig effect lijkt te hebben, gekeken naar het aantal vakantievluchten tegenover het aantal zakelijke en intercontinentale vluchten? Als de heer Nijhuis het selectiviteitsbeleid niet als mislukt wil «framen», hoe moet het volgens u dan wel worden geframed?
Het aandeel vakantievluchten op Schiphol is de afgelopen jaren licht gedaald en het aandeel zakelijke en intercontinentale vluchten is licht gestegen. De inzet van het selectiviteitsbeleid is om de schaarse capaciteit optimaal te benutten voor het mainportgebonden verkeer, dat het meest bijdraagt aan onze economie. Daarvoor is het onder meer noodzakelijk om vakantievluchten te verplaatsen van Schiphol naar Lelystad. Hierover zijn afspraken gemaakt in het Aldersakkoord. Onderdeel van dit akkoord is het «Convenant Selectiviteit» tussen het Rijk en Schiphol (2008) bestaande uit (1) het scheppen van voldoende regionale luchthavencapaciteit en een goede landzijdige bereikbaarheid door het Rijk (2) het vormgeven van een stimuleringsbeleid door de exploitant Schiphol Group om niet-mainportgebonden verkeer afkomstig van Schiphol te stimuleren te gaan opereren vanaf Lelystad en (3) het uitwerken van een formele overheidsmaatregel voor de verdeling van verkeer tussen Schiphol en Lelystad Airport.
Er is in 2015 een luchthavenbesluit tot stand gekomen dat ontwikkeling van Lelystad Airport mogelijk maakt en er is geïnvesteerd in een verbetering van de bereikbaarheid. Het daadwerkelijk verplaatsen van vakantieverkeer van Schiphol naar Lelystad Airport kan echter pas plaatsvinden vanaf het moment dat Lelystad opengesteld is. Teneinde een effectief selectiviteitsbeleid te voeren dat voorziet in (1) het reserveren van capaciteit op Lelystad Airport voor vakantieverkeer afkomstig van Schiphol en (2) het benutten van de vrijgevallen capaciteit op Schiphol voor mainportgebonden verkeer, is een pakket aan maatregelen nodig, bestaande uit marktmaatregelen en als sluitstuk overheidsmaatregelen. Uitgangspunt is marktwerking waarbij Schiphol Group luchtvaartmaatschappijen stimuleert vakantievluchten, afkomstig van Schiphol, uit te voeren vanaf Lelystad Airport. Dit stimuleringsbeleid bestaat onder meer uit een aantrekkelijk product- en faciliteitenaanbod. Daarnaast wordt thans een verkeersverdelingsregel uitgewerkt. In een later stadium zal ik uw Kamer hierover meer in detail informeren.
Ziet u mogelijkheden om een selectiviteitsbeleid op basis van CO2-uitstoot, stikstofdepositie, (ultra)fijnstof en lagere geluidsproductiemilieubelasting te voeren en handhaven, mede gezien het feit dat milieubelasting volgens de heer Nijhuis kan worden gekoppeld aan de luchthaventarieven?
Het selectiviteitsbeleid heeft als doel om de schaarse capaciteit op Schiphol optimaal te benutten voor het mainportgebonden verkeer, dat de grootste bijdrage levert aan het (inter)continentale netwerk van verbindingen. Parallel aan het selectiviteitsbeleid wordt gewerkt aan verduurzaming van de luchtvaart, bijvoorbeeld ook in de luchthaventarieven. Zo bevatten de start- en landingsgelden op Schiphol reeds prikkels voor een duurzame operatie. Vliegtuigen die minder geluid produceren, betalen een lager tarief en meer lawaaiige vliegtuigen betalen een hoger tarief.
Deelt u de opvatting van de heer Nijhuis dat er op korte afstanden tot circa 500 kilometer, bij een redelijk alternatief, niet meer moet worden gevlogen? Zo ja, welke beleidsinstrumenten staan u ter beschikking om bijvoorbeeld het gebruik van de trein te stimuleren? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Er is veel aandacht voor de verduurzaming van de internationale korte afstandsreis binnen Europa. Samen met de Staatssecretaris ben ik aan het onderzoeken wat er nodig is om de internationale reiziger te laten kiezen voor het meest duurzame alternatief, want wij vinden beiden dat ook duurzaamheid een factor zou moeten zijn bij de keuze voor een reis. Binnenkort sturen wij uw Kamer een geactualiseerd rapport over substitutiemogelijkheden tussen de trein en het vliegtuig. Uit dat rapport, en ook een eerdere versie uit 2008, blijkt dat niet de afstand, maar de totale reistijd één van de belangrijkste invloedfactoren is op de substitutie. Daarnaast maken passagiers een keuze op basis van (onder meer) prijs, frequentie en betrouwbaarheid. Voor een reis naar Parijs en Londen is de trein al een serieus alternatief voor het vliegtuig. Deze trajecten zijn echter niet zomaar tot stand gekomen. Het vraagt aanzienlijke investeringen door verschillende landen die met elkaar samenwerken om een traject mogelijk te maken.
Kunt u toelichten waarom niemand Ryanair als klant wil op zijn of haar luchthaven?
Nee. Ik ken de achtergrond van deze opmerking van de heer Nijhuis niet.
Als niemand Ryanair als klant op zijn of haar luchthaven wil, hoeveel vliegbewegingen scheelt het op jaarbasis als Ryanair geen slots meer krijgt toegewezen in Nederland? Is de uitbreiding van Lelystad Airport, Eindhoven Airport, Rotterdam The Hague Airport en Maastricht Aachen Airport in dat geval nog wel nodig?
Binnen de EU is er sprake van een vrije luchtvaartmarkt voor Europese luchtvaartmaatschappijen. Met inachtneming van de Europese en nationale regels, kunnen deze luchtvaartmaatschappijen zelf bepalen op welke luchthavens ze willen opereren, voor zover er op deze luchthavens capaciteit beschikbaar is. Ik ga dan ook niet in kaart brengen hoeveel vliegbewegingen gemoeid zouden kunnen zijn met het hypothetische vertrek van specifieke luchtvaartmaatschappijen.
Deelt u de mening van de heer Nijhuis dat als Lelystad Airport conform de aanvankelijke planning nu wel open zou zijn gegaan voor vakantievluchten, te weten 2.000 vliegbewegingen in het eerste jaar (minder dan een half procent van het maximum van 500.000 vliegbewegingen per jaar op Schiphol) de problemen met betrekking tot de capaciteit op Schiphol zouden zijn opgelost? Zo ja, waar baseert u dit op?
De heer Nijhuis geeft aan dat bij eerdere opening van Lelystad Airport daar een aantal vakantievluchten ondergebracht had kunnen worden en verder dat daar in combinatie met Eindhoven Airport op termijn een aanzienlijk aantal vluchten geaccommodeerd kan worden. Ook ik ben van mening dat het verplaatsen van vakantievluchten van Schiphol naar Lelystad Airport van groot belang is om de schaarse capaciteit op Schiphol te benutten voor mainportgebonden verkeer om het (inter)continentale netwerk van verbindingen verder te ontwikkelen. Omdat de indeling van het luchtruim nog moet worden herzien kunnen tot 2023 maximaal 10.000 vliegtuigbewegingen worden geaccommodeerd. De eerste jaren wordt rekening gehouden met een ingroeipad van respectievelijk 4.000, 7.000 en 10.000 vliegbewegingen. Bij het bereiken van 7.000 vliegbewegingen zal een evaluatie plaatsvinden. Na 2023 kan er doorgegroeid worden naar een totaal van 45.000 vliegbewegingen.
Deelt u de mening dat dit een goed moment is om (versneld) een vliegtaks in te voeren en accijns te heffen op kerosine, mede gezien het feit dat de heer Nijhuis als hoofdoorzaak van de groei van het aantal vliegbewegingen de lage olieprijs noemt en er geen ruimte is voor verdere groei? Zo nee, waarom niet?
Het regeerakkoord geeft aan dat het kabinet inzet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart en beziet of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen mogelijk is. Indien beide routes onvoldoende opleveren, zal een nationale vlieg(ticket)belasting worden ingevoerd. De belasting zal vanaf 2021 worden geheven. Dit voornemen wordt thans uitgewerkt, waarbij het Ministerie van Financiën het voortouw heeft. Onderdeel van de uitwerking is het verrichten van een effectenstudie naar verschillende varianten van een belasting op luchtvaart. In de periode tot 2021 dienen onder andere ook het wetgevingsproces en de implementatie bij de Belastingdienst plaats te vinden.
Kunt u een toelichting geven op de uitspraak van de heer Nijhuis dat zijn opvolger als één van zijn hoofdtaken heeft al die nieuwbouw te realiseren? Wat is hierover al vastgelegd met het oog op de Luchtvaartnota 2020–2040?
Zoals aangegeven in mijn eerder genoemde brief over de toekomstige ontwikkeling van Schiphol, is de ambitie dat Schiphol wat betreft veiligheid, kwaliteit en duurzaamheid tot de wereldtop blijft horen en tegelijkertijd internationaal concurrerend blijft. Dit vergt van Schiphol forse investeringen in capaciteit voor taxibanen, opstelplaatsen, pieren/gates en terminals. De nieuwbouw die moet worden gerealiseerd betreft onder meer de realisatie van een nieuwe pier en een nieuwe terminal. De nieuwe pier waarmee additionele gates worden gerealiseerd is eind 2019 gereed. De nieuwe terminal inclusief bagagefaciliteiten is volledig operationeel in 2023. In het masterplan van Schiphol wordt bezien welke verdere investeringen nodig zijn. De Luchtvaartnota zal de kaders voor de toekomstige ontwikkeling van Schiphol schetsen.
Kunt u toelichten wie de verantwoordelijkheid draagt voor het versneld vollopen van het maximum aantal vliegbewegingen en het aantrekken van lowcostcarriers die met hun extreem lage prijsstelling kunstmatige vraag naar vliegen creëren, aangezien de heer Nijhuis stelt dat hij hier niet verantwoordelijk voor is?
Bij de groei van het aantal vliegbewegingen op Schiphol spelen meerdere factoren een rol, zoals de gunstige macro-economische ontwikkeling, toenemend toerisme, de mondiale groei van de luchtvaart en ontwikkeling van de brandstofprijzen. Verder geldt er zoals in het antwoord op vraag 9 genoemd voor EU luchtvaartmaatschappijen in Europa een vrije luchtvaartmarkt en zijn er daarnaast veel bilaterale verdragen en EU verdragen met derde landen die luchtvaartmaatschappijen veel vrijheid bieden. De verkeersontwikkeling op Schiphol wordt – binnen de afgesproken kaders inzake veiligheid en milieu – dus in belangrijke mate bepaald door marktontwikkelingen. Daarbij is verder relevant dat in Nederland, in tegenstelling tot veel andere Europese landen, slechts in relatief beperkte mate capaciteit op alternatieve luchthavens beschikbaar is.
Hebt u al overleg gehad met de scheidend CEO van Schiphol over de reset van Lelystad Airport na 2020? Zo ja, wat is de uitkomst van dat overleg? Zijn er notulen van? Zo nee, wanneer gaat dat overleg plaatsvinden en wat is de insteek van dit overleg?
Ik heb de Omgevingsraad Schiphol, waar Schiphol onderdeel van uitmaakt, op 3 april jongstleden per brief laten weten dat het uitstel van de opening van Lelystad Airport geen consequenties heeft voor de afspraken die ten aanzien van de ontwikkeling van Schiphol zijn gemaakt. Op Schiphol zijn tot en met 2020 maximaal 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar toegestaan. Na 2020 is verdere groei mogelijk via de 50/50 verdelingsregel voor de milieuwinst.
Slachtoffers van arbeidsuitbuiting |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel in de Groene Amsterdammer «Ik had mijn eigen huid in mijn handen» over onderzoek naar slachtoffers van arbeidsuitbuiting?1
Ja.
Wat is uw mening over de constatering dat in Nederland op dit moment duizenden werknemers worden uitgebuit, waaronder veel onderbetaalde arbeidsmigranten, die onder ellendige omstandigheden werken en zich niet aan die situatie kunnen ontworstelen?
Situaties waarin mensen worden gedwongen om werk te doen onder zeer slechte omstandigheden en voorwaarden moeten worden aangepakt. Het gaat dan mogelijk om arbeidsuitbuiting. Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel waarbij sprake is van uitbuiting van een ander door gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Het gaat om ernstige en onmenselijke situaties op de werkvloer, waarbij de vrije keuze sterk is ingeperkt en sprake is van een grove overtreding van de arbeidswetten. Dat is zeer verwerpelijk en niet in overeenstemming met wat we willen in Nederland. Arbeidsuitbuiting is dan ook strafbaar gesteld onder artikel 273 f van het Wetboek van Strafrecht (WvSr).
Deelt u de mening dat wanneer er per vijftig meldingen van arbeidsuitbuiting maar één veroordeling volgt, er nauwelijks sprake kan zijn van gerechtigheid voor deze arbeidsmigranten?
Arbeidsuitbuiting is de uitbuiting van een ander door gedwongen of verplichte arbeid of diensten, waarbij sprake is van ernstige en onmenselijke situaties op de werkvloer, een sterke inperking van de vrije keuze en grove overtreding van de arbeidswetten.
Het kan zijn dat er geen sprake is van arbeidsuitbuiting en dus ook niet van strafrechtelijke vervolging op grond van 273f van het WvSr. Iemand kan dan echter wel het slachtoffer zijn van ernstige benadeling door een werkgever. In dat geval kan de Inspectie SZW mogelijk een bestuurlijke boete opleggen.
De Inspectie SZW zet via een programmatische aanpak in op het voorkomen en tegengaan van ernstige benadeling en arbeidsuitbuiting. Mogelijke slachtoffers van ernstige benadeling of arbeidsuitbuiting kunnen een melding doen bij de Inspectie SZW of bij Meld Misdaad Anoniem. Slachtoffers van mogelijke arbeidsuitbuiting worden aangemeld bij Comensha, van waaruit de eerste opvang, hulpverlening en zorg wordt gecoördineerd
De Inspectie SZW bevordert ook de bewustwording en meldingsbereidheid van arbeidsuitbuiting en werkt samen met de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s). De Inspectie zet een belangrijk deel van de opsporingscapaciteit in voor het stoppen van criminele werkgevers die zich schuldig maken aan arbeidsuitbuiting via strafrechtelijke onderzoeken. Deze opsporingsonderzoeken worden uitgevoerd onder gezag van het Openbaar Ministerie.
Wat is uw reactie op het feit dat iedereen zich voor 50 euro kan inschrijven als uitzendbureau bij de Kamer van Koophandel en dat veel van de circa 3600 uitzendbureaus de grenzen van de wet opzoeken om zoveel mogelijk te verdienen aan hun uitzendkrachten?
Iedereen die in Nederland een uitzendbureau wil opzetten is verplicht zijn bedrijf te registreren bij de Kamer van Koophandel. Hierdoor is meer zicht op het aantal bureaus dat actief is in Nederland. In principe zijn inlener, uitzendbureau en uitzendkracht er alle drie verantwoordelijk voor dat de uitzendkracht veilig kan werken en moeten inlener en uitzendbureau de wetgeving naleven. De sector is echter zowel wat betreft de arbeidswetten als de fiscale wetgeving een risicosector. De Inspectie SZW, de Belastingdienst en het UWV zetten daarom gezamenlijk in op het aanpakken van misstanden bij uitzendbureaus en hun inleners.
De sector heeft een stelsel van zelfregulering opgezet om problemen aan te pakken. Zo is het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid (SNA) ontwikkeld waarbij bedrijven zich vrijwillig laten keuren en ziet de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) toe op naleving van de cao in de uitzendbranche.
Er is veel geïnvesteerd in publiek-private samenwerking en informatie-uitwisseling tussen Inspectie SZW, Belastingdienst, SNA en SNCU. Deze informatie-uitwisseling levert een belangrijke bijdrage aan toezicht en handhaving in de sector.
Deelt u de mening dat er sinds het overheidsrapport over de au-pairregeling geen verbetering is gekomen en dat teveel au-pairs onderbetaald werk doen als huishoudelijk werkster?2 Zo nee, waarom niet?
In reactie op het WODC-rapport hebben de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Kamerbrief van 7 oktober 20143, ingezet op een intensievere handhaving van de bestaande regels en het creëren van meer bewustzijn van het culturele karakter van de au-pairregeling. Dit heeft geleid tot wijzigingen in de regelgeving. In het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav) en het Voorschrift Vreemdelingen is de verplichting vastgelegd dat het gastgezin een bewustverklaring ondertekent waarin het te kennen geeft zich bewust te zijn van de regels en van de bevoegdheid van toezichthoudende instanties om te controleren. Ook is in het BuWav de regel toegevoegd dat au pair en gastgezin geen familie tot in de derde graad van elkaar mogen zijn, om te waarborgen dat de au-pairregeling wordt gebruikt voor culturele uitwisseling en niet voor gezinshereniging/-vorming of familiebezoek. Daarnaast is er een betere informatie-uitwisseling tussen IND, Politie en Inspectie SZW, die onder meer vermoedens van overtreding van de Wet arbeid Vreemdelingen (Wav) delen.
Met betrekking tot het creëren van bewustzijn heeft de IND ingezet op meer voorlichting aan en communicatie met de au-pair bureaus. Daar zijn diverse bijeenkomsten voor georganiseerd met au pairs, gastgezinnen en au pair bureaus. Daarnaast is de informatie op de IND-website aangepast. De controle op au pair bureaus en gastgezinnen is door meer samenwerking tussen Inspectie SZW, IND en Politie verbeterd. De samenwerking krijgt gestalte in een overleg over casuïstiek en gecombineerde inspecties door Inspectie SZW en IND.
Deelt u de mening dat het Convenant Aziatische Horeca leidt tot uitbuiting? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Het Convenant Aziatische Horeca en de daarbij behorende tijdelijke regeling zijn op 1 oktober 2016 afgelopen. In vervolg daarop geldt sinds 1 oktober 2016 onder de Wet arbeid vreemdelingen de Regeling Aziatische horeca met een quotum voor Aziatische koks. Met de Regeling Aziatische horeca kan er voor bepaalde functies een maximum aantal gecombineerde vergunningen voor verblijf en arbeid (GVVA) en tewerkstellingsvergunningen worden verleend voor gekwalificeerde Aziatische koks. Bij deze aanvragen wordt niet getoetst of er Nederlands of Europees arbeidsaanbod aanwezig is. Daar staat tegenover dat de werkgevers zich verplichten om gedurende de looptijd van de vergunning keukenpersoneel uit Nederland of Europa op te leiden of aan te nemen. Daarnaast is de werkgever verplicht een marktconform loon of cao-loon te betalen. De regelgeving in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen is voor deze sector evenzeer van toepassing als voor andere sectoren.
Deelt u de mening dat de voorgenomen uitbreiding van de capaciteit van de Inspectie SZW onvoldoende is om de problemen effectief aan te pakken? Zo ja, bent u bereid deze uitbreiding te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Het regeerakkoord maakt geleidelijk oplopend naar 2021 jaarlijks € 50 miljoen extra vrij voor versterking van de handhavingsketen conform het Inspectie Control Framework. De doorlooptijd van werving, selectie, screening, opleiding en gedoseerde ingroei in respectievelijke programma’s maakt dat nieuwe capaciteit eerst in 2019 effectief ingezet zal kunnen worden.
Het Jaarplan 2018 van de Inspectie SZW4 biedt inzicht in de activiteiten en werkwijze van de Inspectie die worden ingezet om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. De aard en omvang van de uitbreiding moet worden bezien in relatie tot andere ontwikkelingen en de aanpak van andere prioritaire risico’s. Hierbij worden de inzichten uit het proces van de Meerjarenprogrammering van de Inspectie gebruikt. Om de politieke besluitvorming hierover in samenhang te kunnen doen, zal ik uw Kamer in het derde kwartaal van 2018 nader informeren.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Inspectie SZW gebruik maakt van het opleggen van boetes terwijl er een slachtoffer in beeld was en er dus (ook) een strafrechtelijk onderzoek ingesteld zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat tewerkstellingsvergunningen een goed instrument zouden zijn om uitbuiting tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Tewerkstellingsvergunningen zijn verplicht voor werknemers uit derde landen. Arbeidsmigranten uit EU-lidstaten en uit de Europese Economische Ruimte maken gebruik van het recht om zonder werkvergunning in een ander EU-land te werken. Het instellen van tewerkstellingsvergunningen is bij EU-burgers niet mogelijk en daardoor een te beperkt middel om arbeidsuitbuiting tegen te gaan.
Het bericht dat ouderen er de dupe van zijn dat er bij sommige gemeenten alleen gepind kan worden |
|
Renske Leijten , Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het kwalijk is dat ouderen en mensen in de schuldsanering bij sommige gemeenten alleen nog kunnen pinnen, waardoor zij in de problemen kunnen komen?1 2
Ja, ik deel de mening dat het alleen kunnen betalen met pinpas geen belemmering zou moeten zijn voor het kunnen aanvragen van belangrijke documenten bij een gemeente, zeker omdat gemeenten producten en diensten leveren waarvoor burgers niet naar een andere aanbieder terecht kunnen, en omdat niet alle burgers in staat zijn om (zelfstandig) met pin te betalen. Ik onderschrijf ook de visie van het MOB dat het kunnen betalen met contant geld in het bijzonder van belang is voor bepaalde groepen mensen, waaronder mensen in de schuldsanering die zichzelf budgetteren of gebudgetteerd worden.3
Deelt u de mening dat het voor niemand een belemmering zou moeten zijn om onder andere een paspoort, identiteitskaart of rijbewijs aan te vragen als zij niet in staat zijn, of geen gebruik willen maken, van pinbetalingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u de zorgwekkende trend dat er niet alleen bij overheidsinstellingen maar ook bij semipublieke diensten zoals het openbaar vervoer niet meer contant betaald kan worden? Zo nee, waarom niet?3
Het is mij bekend dat de acceptatie van contant geld in de maatschappij afneemt. In verschillende sectoren, zoals bij gemeenten of in het openbaar vervoer, wordt contant geld beperkt of niet meer geaccepteerd. In het openbaar vervoer zijn veiligheid en het voorkomen van geweld belangrijke aspecten die hebben geleid tot het niet meer accepteren van contant geld. De aanpak van die problematiek is aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.5
Deelt u de mening dat samenlevingen kwetsbaarder worden als er alleen nog maar digitale betalingen geaccepteerd worden, onder andere door het optreden van hackers en een grote afhankelijkheid van banken? Zo nee, waarom niet?4
Zoals de Minister van Financiën in 2015 aangaf, gaat de afname van het gebruik van contant geld gepaard met een forse uitbreiding van bank- en betaaldienstverlening via internet- en mobielbankieren.7 Niettemin achten DNB en het MOB het voor de stabiliteit en schokbestendigheid van het toonbankbetalingsverkeer van belang dat contant geld een goed functionerend toonbankbetaalmiddel blijft.8 Net als aan contant betalingen kleven ook -zij het andere- nadelen en veiligheidsrisico’s aan elektronische en digitale betalingen en ook voor die betalingen geldt afhankelijkheid van onder andere banken, vanwege hun essentiële rol in de aanbodzijde van het Nederlandse betalingsverkeer. In dit kader wordt in de recente beantwoording van de Kamervragen over DDoS-aanvallen op Nederlandse banken door de Minister van Financiën benadrukt dat het van belang is om zorgvuldig en waakzaam te blijven om ongemak door verstoring en digitale vormen van criminaliteit zoveel mogelijk te voorkomen en te bestrijden.9 Hiervoor is een gezamenlijke aanpak noodzakelijk, waarin een rol is weggelegd voor banken, gespecialiseerde cybersecuritybedrijven en autoriteiten als DNB, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC).
Bent u bereid met maatregelen te komen om gemeenten en publieke instellingen te dwingen ook betalingen met contant geld te accepteren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid tot nader overleg met de gemeenten en publieke instellingen over de acceptatie van contant geld.
Het bericht ‘By 2019, the first bionic kidney wil discard the need for dialysis’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «By 2019, the first bionic kidney wil discard the need for dialysis»?1
Ja, het artikel betreft een onderzoeksinitiatief van de University of California.
Kunt u uiteenzetten wat er op dit moment in Nederland al gebeurt op het gebied van de ontwikkeling van kunstorganen en meer specifiek op het gebied van de ontwikkeling van kunstnieren?
In Nederland vindt veel onderzoek en innovatie plaats op het gebied van kunstorganen. Ik noem hier enkele relevante voorbeelden:
Welke mogelijkheden ziet u om kunstorganen, en meer specifiek kunstnieren, ook voor Nederlandse patiënten beschikbaar te maken? Bent u voornemens zich in deze kabinetsperiode hiervoor in te spannen? In hoeverre kan de inzet van kunstnieren bijdragen aan het verkorten van de wachtlijsten voor mensen die wachten op een niertransplantatie?
Zoals hierboven aangegeven, bestaan ook ontwikkelingen in Nederland om kunstorganen te ontwikkelen en beschikbaar te maken voor patiënten. De medewerkers van het Ministerie van VWS hebben meerdere keren contact gehad met de Nierstichting en faciliteren waar mogelijk door bijvoorbeeld verbindingen te leggen met andere partijen of informatie te verstrekken over relevante wet- en regelgeving. Ook is de draagbare kunstnier bekend bij de topsector Life Sciences & Health en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Het is nu niet te zeggen of de inzet van kunstnieren de wachtlijsten voor niertransplantaties daadwerkelijk kan verkorten. De draagbare kunstnier van NeoKidney zal naar verwachting voor de meeste patiënten niet een transplantatie kunnen vervangen, aangezien het apparaat vergelijkbare nadelen voor de gezondheid heeft als dialyse in het ziekenhuis. De innovatie waar de University of California aan werkt, betreft een implanteerbare kunstnier die meer lijkt op de functie van gezonde nieren. Deze innovatie staat echter nog ver van de kliniek: de eerste studies met mensen worden pas in 2020 verwacht, daarna kan het nog jaren duren voordat een product op de markt kan komen. Ik vind het van belang dat de werkzaamheid en meerwaarde van innovaties zoals kunstnieren aangetoond wordt, zodat brede acceptatie en implementatie voor de technologie kan ontstaan.
Klopt het dat de inzet van kunstorganen bij kan dragen aan een betere kwaliteit van leven, omdat geen afstotingsmedicijnen, die enorme gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de patiënt, meer hoeven te worden gebruikt?
Het is aannemelijk dat geneesmiddelen om afstoting van donororganen te voorkomen, niet meer gebruikt hoeven te worden bij de inzet van kunstorganen. Het is echter niet uit te sluiten dat kunstorganen wel andere neveneffecten en bijwerkingen kunnen hebben. Nader klinisch onderzoek moet uitwijzen of kunstorganen daadwerkelijk kunnen bijdragen aan een betere kwaliteit van leven.
Hoe kijkt u naar de positieve neveneffecten van de inzet van kunstorganen, bijvoorbeeld het effect dat donoren hun eigen gezondheid minder in gevaar hoeven te brengen, omdat zij hun nier niet hoeven af te staan?
Alle initiatieven die leiden tot minder operaties kunnen natuurlijk alleen maar toegejuicht worden. Hoe klein de kans op complicaties ook is bij bepaalde operaties, zoals het bij leven een nier doneren, het blijft een operatie die ongemak en kans op complicaties met zich meebrengt.
Verwacht u dat hiermee ook dat de illegale handel in organen en de daarmee samenhangende criminaliteit kan worden ingeperkt en aangepakt?
Ik deel niet de mening dat dergelijke innovaties een permanente oplossing kunnen vormen voor het tekort aan donororganen, in ieder geval niet op korte termijn. Ook zullen dergelijke innovaties voorlopig dan ook niet eventuele illegale handel in organen en daarmee samenhangende criminaliteit kunnen inperken en aanpakken. Ik vind dergelijke innovaties interessante ontwikkelingen, die in de toekomst kunnen bijdragen aan kwaliteit van leven van patiënten.
Het stimuleren van onderzoek en innovatie valt onder de verantwoordelijkheid van de Ministers van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). In het Regeerakkoord zijn extra middelen hiervoor beschikbaar gesteld. Een groot deel van deze onderzoeksmiddelen wordt via de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en het topsectorenbeleid verdeeld onder kansrijke onderzoeksprojecten. Hierin liggen ook kansen voor innovaties op het gebied van kunstorganen en regeneratieve geneeskunde.
Vindt u dat dergelijke innovaties verder gestimuleerd moeten worden? Deelt u de mening dat dergelijke innovaties een permanente oplossing kunnen vormen voor het tekort aan donororganen? Welke maatregelen gaat u nemen om innovaties, en daarmee meer succesvolle transplantaties, te stimuleren?
Zie antwoord vraag 6.
De mogelijkheid van een Airbnb-hypotheek |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de zogenaamde «Airbnb-hypotheek», ofwel de mogelijkheid die door een bedrijf (zoals Loftium) wordt geboden om een hypotheek te co-financieren op voorwaarde dat er een kamer beschikbaar wordt gesteld voor Airbnb-verhuur, waarbij een deel van de verhuuropbrengst naar het bedrijf gaat?1 2
Ja.
Worden dergelijke hypotheken in ons land aangeboden? Zo ja, op welke schaal worden dergelijke hypotheken aangeboden en vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het artikel wordt gesproken over het in Seattle opererende bedrijf Loftium dat woningen co-financiert op de voorwaarde dat de eigenaar een kamer ter beschikking stelt via Airbnb. Op de website van het bedrijf is te lezen dat de eigenaar van de woning een aanbetaling van Loftium ontvangt die zonder rente wordt terugbetaald uit de inkomsten die worden gegenereerd door de verhuur via Airbnb. In een dergelijke constructie dient de koper voor het grootste deel van de financiering nog steeds een hypotheek aan te vragen bij een kredietverstrekker en/of eigen middelen in te brengen.
Aanbieders van dergelijke financieringsproducten zijn in Nederland op dit moment niet bekend.
Deelt u de mening dat deze hypotheekvorm waarbij woningeigendom mede afhankelijk wordt gemaakt van toeristische verhuur, moet worden verboden?
Technisch gezien is het product dat wordt aangeboden door Loftium geen hypotheekvorm. Er is bij dit product sprake van cofinanciering.
Bij de hypotheekverstrekking in Nederland wordt de hypotheek gebaseerd op bestendig inkomen. De kredietverstrekker bepaalt het bestendig inkomen aan de hand van de acceptatievoorwaarden die de kredietverstrekker heeft opgesteld.
Uit onderzoek van MoneyView blijkt dat bij ongeveer 80% van de hypotheekproducten verhuur aan toeristen expliciet verboden is. Bij slechts 5% van onderzochte hypotheken is verhuur van de woning aan toeristen toegestaan. Bij de overige 15% dient er vooraf toestemming gevraagd te worden.3 Als verhuur door de kredietverstrekker al wordt toegestaan, dan zijn de inkomsten uit Airbnb verhuur niet te verenigen met het principe van bestendig inkomen omdat de inkomsten uit toeristische platforms voorafgaand aan de aankoop van de woning nog niet bekend zijn.
Daarnaast geldt dat gemeenten voorwaarden kunnen stellen aan toeristische verhuur die bijvoorbeeld het maximaal aantal verhuurdagen kunnen beperken en daarmee de inkomsten uit deze verhuur kunnen inperken.
Gelet op het bovenstaande ben ik geen voorstander van dergelijke constructies. Aangezien mij niet bekend is dat dergelijke producten op dit moment in Nederland aangeboden worden, zie ik echter geen aanleiding voor een verbod.
Bent u bereid in de verdere uitwerking van een overkoepelend instrumentarium om toeristische verhuur te reguleren en te handhaven, naar aanleiding van mijn aangenomen motie, de mogelijkheid van een Airbnb-hypotheek te ontnemen?3
In mijn brief van 3 april 2018 ben ik ingegaan op de verdere uitwerking van een overkoepelend instrumentarium om toeristische verhuur te reguleren en te handhaven. Hierbij heb ik aan uw Kamer aangegeven, dat de wens van gemeenten er met name op gericht is om inzicht te krijgen waar toeristische verhuur plaatsvindt. De focus van de gesprekken ligt hierdoor op de ontwikkeling van een uniforme verplichte registratie voor toeristische verhuur waarmee inzichtelijk wordt waar toeristische verhuur plaatsvindt. Daarnaast is gebleken dat bovengenoemde producten niet worden aangeboden op de Nederlandse markt.
Derhalve ligt het niet in de rede om deze materie bij de lopende gesprekken met de gemeenten en platforms voor toeristische verhuur te betrekken. Voorts heb ik in mijn genoemde brief aangegeven dat een overkoepelende afspraak tussen gemeenten en platforms inzake het innen van toeristenbelasting niet tot de mogelijkheden behoort. Dit is een gezamenlijke conclusie van het Rijk, gemeenten en platforms. De reden hiertoe is tweeledig. Bij een aantal platforms moet de toerist rechtstreeks betalen aan de aanbieder, waardoor het niet voor de hand ligt dat het platform speciaal voor de inning van de toeristenbelasting financiële transacties tussen de toerist en het platform zou moeten inrichten. Daarnaast blijkt dat de gemeenten op verschillende wijze de hoogte van de toeristenbelasting bepalen, hetgeen voor de platforms de uitvoerbaarheid zou bemoeilijken en tot regeldrukkosten zou leiden. Wel zou de uniforme verplichte registratie kunnen bijdragen aan het verbeteren van de mogelijkheden voor de gemeente om toeristenbelasting te innen.
Waarom is het niet mogelijk om te komen tot een overeenkomst tussen de gemeenten en toeristische verhuurplatforms om lokale toeristenbelastingen te innen, zoals u in uw Kamerbrief aangeeft?4
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manieren kunnen platforms voor toeristische verhuur strafbaar gesteld worden voor overtredingen op hun website?
Platforms zijn privaatrechtelijke rechtspersonen die strafbare feiten kunnen begaan. Indien het een strafbaar feit betreft dat door de platforms wordt gepleegd dan kunnen de platforms hiervoor worden vervolgd. Volgens art. 51 lid 2 Sr kunnen de opdrachtgevers/feitelijke leidinggevers worden vervolgd of de rechtspersoon of beiden. Het is aan het Openbaar Ministerie om deze keuze te maken. Het bovenstaande is alleen van toepassing als het een strafbaar feit betreft, dat wil zeggen een gedraging genoemd in het Wetboek van Strafrecht en in de Wet op de economische delicten. Voor overige overtredingen moet bestuursrechtelijk gehandhaafd worden. Bijvoorbeeld bij overtredingen vastgesteld in een plaatselijke verordening. Het sanctie-instrumentarium hierbij bestaat uit bestuurlijke boete en/of last onder dwangsom.