Het bericht ‘Voor de vierde keer in deze eeuw komt het droogte-crisisteam in actie’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Voor de vierde keer in deze eeuw komt het droogte-crisisteam in actie»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op mijn mondelinge vragen van 3 juli 2018 dat Rijkswaterstaat, de Unie van Waterschappen en het ministerie de situatie onder controle hadden? Kunt u de ontwikkeling toelichten die ertoe hebben geleid dat het vervolgens toch noodzakelijk was enkele weken later een crisisoverleg te houden om extra maatregelen te nemen?
Het crisisoverleg is onderdeel van het Landelijk draaiboek Waterverdeling en Droogte. Rijkswaterstaat, de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Economische Zaken en Klimaat, de waterschappen en de provincies geven hier gezamenlijk uitvoering aan. In dit draaiboek staat beschreven wanneer het niveau «dreigend watertekort» overgaat naar het niveau «feitelijk watertekort». Er is sprake van een feitelijk watertekort op landelijk niveau wanneer de vraag naar zoetwater het aanbod van zoetwater overtreft. Dit is de huidige situatie. Voor de verdeling van het beschikbare water werken deze partijen met de wettelijke verdringingsreeks. Ik ben in mijn brief aan uw Kamer van 2 augustus 2018 nader ingegaan op de verdringingsreeks.
Op 3 juli heb ik aangegeven dat er voor scheepvaart en andere sectoren over het algemeen nog geen sprake was van een feitelijk watertekort doordat de aanvoer van water uit Duitsland en België via de rivieren nog voldoende was.
In de weken tussen 3 juli en 2 augustus zijn de rivierafvoeren van Rijn en Maas gedaald en is het neerslagtekort verder opgelopen. Er is sinds 2 augustus sprake van een landelijk feitelijk watertekort. Conform het Landelijk Draaiboek betekent dit dat het Managementteam Watertekorten (MTW) is geactiveerd. Het MTW is een bijzondere landelijke interbestuurlijke coördinatiegroep voor watertekortbesluiten. De hier genomen besluiten leiden tot nu toe tot een beheersing van de situatie, maar dat betekent niet dat er geen nadeel of schade is. Een (dreigende) crisis door het watertekort is niet in beeld.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van hydroloog Niko Wanders dat Nederland op gebied van droogte achterloopt bij andere landen in Europa en dat het waterbeleid alleen gericht is op het voorkomen van natheid (of wateroverlast?)?2
Ik weerspreek de gedachte dat Nederland op het gebied van droogte achterloopt bij andere landen in Europa en dat ons beleid alleen gericht is op het voorkomen van wateroverlast. In 2007 heeft het kabinet een commissie ingesteld onder voorzitterschap van oud-minister Cees Veerman. Deze Deltacommissie heeft in 2008 aanbevelingen gedaan over de manier waarop ons land de komende eeuw de waterveiligheid moet verbeteren en de zoetwatervoorziening op orde moet houden, rekening houdend met klimatologische en maatschappelijke ontwikkelingen. Het Kabinet heeft de aanbevelingen overgenomen. Daarom zijn er nu een Deltaprogramma, een Deltacommissaris en een Deltafonds. In dit Deltaprogramma is tussen 2010–2014 een strategie uitgewerkt voor de zoetwatervoorziening. Vanaf 2015 nemen overheden en gebruikers maatregelen om zich voor te bereiden op het vaker optreden van droge perioden. Met het Deltaplan Zoetwater investeren rijk en regio tussen 2015 en 2021 voor 400 mln euro aan concrete droogtemaatregelen. Dat betreft bijvoorbeeld verbeteren van de aanvoer naar West Nederland (via uitbreiding van de Kleinschalige Wateraanvoervoorzieningen), vergroten van de IJsselmeerbuffer (via nieuw peilbesluit) en vergroten van de buffercapaciteit op de hoge zandgronden. Daarnaast is er sinds 2017 een Deltaplan Ruimtelijke adaptatie met afspraken over maatregelen voor wateroverlast, hitte en droogte.
Het Deltaprogramma werkt preventief, waardoor de landelijke coördinatie snel van start kon gaan, inclusief scenario’s en maatregelen. Ook in de riviercommissies is Nederland actief op het gebied van het overleg over verminderde wateraanvoer.
In de Internationale Rijn- en Maascommissies wordt reeds enkele jaren, op initiatief van Nederland, samengewerkt in een laagwater commissie.
Met het Deltaprogramma, het Deltaplan Zoetwater en het Landelijk draaiboek Waterverdeling en Droogte zijn de waterbeheerders goed voorbereid op de droogte deze zomer. Ondanks de extreme droogte blijven de gevolgen voor drinkwater, natuur en economie tot nu toe beperkt, ook in vergelijking met andere Europese landen. Het draaiboek zal van kracht blijven zolang als nodig is.
Deelt u de mening dat door klimaatverandering Nederland beter moet kunnen anticiperen op zowel extreem droge als extreem natte periodes, aangezien dit volgens wetenschappers en het KNMI vaker gaat gebeuren?3
Nederland moet op zowel droogte als wateroverlast voorbereid zijn. Daarom bereiden overheden zich met het Deltaprogramma voor op extreme weersituaties met meer droogte, verzilting, hoge rivierafvoeren, zeespiegelstijging en wateroverlast. Schade als gevolg van deze natuurgebeurtenissen zal overigens nooit geheel kunnen worden uit gesloten.
Alle overheden werken aan maatregelen tegen wateroverlast, hitte en droogte. Een overzicht van de voortgang staat in het Deltaprogramma 2019 dat u met Prinsjesdag ontvangt. De inzet afgelopen weken van de Kleinschalige Wateraanvoervoorzieningen in West Nederland en «Slim watermanagement» van sluizen en stuwen in heel Nederland laat zien dat de maatregelen uit het Deltaprogramma goed werken.
Ook werken gemeenten aan stresstesten voor zowel het stedelijk als het landelijk gebied. Daarmee brengen ze hun kwetsbaarheden op het gebied van wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen in beeld. Op basis daarvan bepalen ze vervolgens de te nemen maatregelen.
Wat gaat u doen om beter te anticiperen op droge en natte periodes in Nederland?
Ik anticipeer met het Deltaprogramma op droge en natte periodes in Nederland. Onderdeel van het reguliere proces van het Deltaprogramma is dat jaarlijks wordt bekeken of de plannen aanvulling behoeven. Dat gaat ook dit jaar gebeuren, zodat ik kan bezien of er naast de huidige, al voorziene en in voorbereiding zijnde maatregelen in het Deltaprogramma extra maatregelen nodig zijn om beter te anticiperen. Daarnaast heb ik uw Kamer reeds aangegeven te werken aan een wetswijziging om binnen het Deltafonds financiering mogelijk te maken van klimaatadaptatiebeleid.
Deelt u de mening dat Nederland grotere reserves aan zoetwater moet aanleggen, zodat er meer ruimte voor water komt, waardoor droge periodes gecompenseerd kunnen worden met periodes van hevige neerslag wat in het voordeel is van de natuur, de binnenvaart en het voorkomen van wateroverlast of juist een gebrek aan schoon water voor mensen?
Deze vraag is de belangrijkste grondslag voor het huidige Deltaprogramma en het Deltaplan Zoetwater, waaraan wij – met alle partners – volop uitvoering geven. Nederland heeft relatief grote reserves aan zoetwater, zoals het IJsselmeer en het Volkerak-Zoommeer. Meer opslag van zoetwater is één van de oplossingsrichtingen waar binnen deze programma’s naar wordt gekeken. Met het peilbesluit IJsselmeer van juni 2018 heb ik onze grootste zoetwaterbuffer vergroot. Ook op kleinere schaal, tot op het niveau van de individuele agrariërs, kijken rijk en regio waar extra waterreserves (ook in de bodem) nodig en haalbaar zijn. Samen met de watergebruikers, zoals landbouw, natuur, scheepvaart en drinkwater, wordt dit nader uitgewerkt.
Ook extra aanvoer of zuiniger omgaan met water biedt kansen. In het Deltaprogramma wegen rijk en regio de voor- en nadelen van alle mogelijke maatregelen tegen elkaar af om zo tegen de laagst maatschappelijke kosten het systeem zo robuust mogelijk te maken voor (extreem) droge en natte perioden. Daarbij spelen ook ruimtelijke keuzes, immers de beschikbaarheid van water verschilt per gebied. Uitkomsten hiervan worden meegenomen in het Deltaplan Zoetwater dat ook na 2021 zal doorlopen.
Hoe beoordeelt u het pleidooi van het Wereld Natuur Fonds om de Klimaatbestendige Wateraanvoer (KWA) bij Utrecht een permanent aanvoerpunt te maken zodat het drinkwater schoner wordt en de deltanatuur in Rotterdam verbetert?4
De Klimaatbestendige Wateraanvoer (KWA) is bedoeld om West-Nederland in tijden van verzilting van de Hollandsche IJssel van voldoende water te voorzien ten behoeve van landbouw en natuur, en niet voor drinkwater.
In het Deltaprogramma 2015 is afgesproken onderzoek te doen naar verdere uitbreiding van de KWA en alternatieven, waaronder een Permanente Oostelijke Aanvoer (POA). Dit onderzoek wordt samen met natuurorganisaties uitgevoerd en daarbij wordt gekeken naar mogelijke verbeteringen van de deltanatuur.
Dit onderzoek loopt momenteel en ik kan nog niet vooruitlopen op de uitkomsten.
Heeft de droge periode van deze zomer ervoor gezorgd dat u het beleid rond zoetwaterreserves wijzigt?
Zoals hierboven is het doel van de huidige programma’s om goed voorbereid te zijn op periodes van wateroverlast én watertekorten. Het zoeken naar extra waterreserves is hier onderdeel van. Het vraagt ruimtelijke afstemming en mag niet de enige zoekrichting zijn. De huidige droogte laat zien hoe belangrijk het is dat rijk en regio met volle kracht verder blijven werken aan de nationale zoetwaterstrategie: zuiniger en efficiënter watergebruik, het beter vasthouden van water in natte tijden om het in droge tijden te gebruiken en het slimmer verdelen van het water.
Bent u bereid de Kamer voor de begroting van 2019 een evaluatie te sturen over het gevoerde beleid en de lessen die zijn geleerd van de extreme droogte?
Ik kan nu niet toezeggen om u voor de begroting van 2019 een evaluatie van deze droogteperiode toe te sturen, omdat op dit moment het watertekort nog volop speelt. De evaluatie volgt nadat de periode van watertekort voorbij is. Ik zal u de evaluatie zodra gereed toesturen.
Het artikel ‘New defense bill bans the U.S. government from using Huawei and ZTE tech’ |
|
Arno Rutte (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «New defense bill bans the U.S. government from using Huawei and ZTE tech»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de Amerikaanse regering dat het gebruik van Chinese apparatuur van 2 bepaalde fabrikanten, daar waar het gaat om een «substantieel of essentieel onderdeel van een system, evenals technologie die gebruikt wordt voor het routeren of bekijken van gebruikersdata» een gevaar kan vormen voor de nationale veiligheid en daarom verboden wordt? Zo ja, welke maatregelen gaan er door u genomen worden en op welke termijn? Zo nee, waarom is de Nederlandse veiligheidsafweging anders dan de Amerikaanse veiligheidsafweging?
De Nederlandse overheid beziet de risico's die verbonden zijn aan dergelijke producten en bedrijven op een zorgvuldige 'case by case' basis, waarbij in ieder geval de volgende criteria worden betrokken:
Nederland maakt hierin een eigenstandige afweging. Gezien de nationale veiligheidsbelangen en de belangen van het bedrijfsleven wordt niet vooruitgelopen of gespeculeerd over al dan niet mogelijke toekomstige maatregelen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het in het artikel genoemde verbod ook geldt voor Hytera, het bedrijf dat de technologie voor het netwerk en de portofoons voor C2000 levert?
Ja.
Als in de Verenigde Staten het gebruik van technologie van Hytera voor communicatiediensten van de overheid als een gevaar voor de nationale veiligheid wordt gezien, hoe kan de Nederlandse nationale veiligheid dan na ingebruikname van het nieuwe C2000 wél gewaarborgd zijn?
Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld2 wordt C2000 gebruikt voor de reguliere communicatie tussen de hulpverleningsdiensten: politie, brandweer, ambulance en Koninklijke Marechaussee. Het beveiligingsniveau voor deze gebruikersgroepen is bepaald op het niveau «departementaal vertrouwelijk». Ook het beveiligingsniveau van het vernieuwde netwerk zal als zodanig worden ingericht. De communicatie via het C2000-netwerk is versleuteld en maakt gebruik van afgeschermde verbindingen. Er zijn bij het classificatieniveau passende maatregelen genomen om sabotage te herkennen en te voorkomen. Versleuteling gebeurt door de leveranciers van de randapparatuur en deze versleuteling wordt door de politie in het netwerk gezet. Gebruikers bepalen zelf de leveranciers van de randapparatuur. Gebruikers kunnen extra versleuteling toepassen indien nodig.
Gelet op de vragen die zijn gerezen door de betrokkenheid van een Chinese aandeelhouder bij de ontwikkeling van C2000 heb ik Xebia gevraagd om een security audit uit te voeren op de technische ICT-oplossing die Hytera als onderdeel van de vernieuwing van C2000 realiseert. Daarnaast ben ik in gesprek met het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging (NBV) van de AIVD om mij hierover te adviseren. Ik zal passende maatregelen nemen wanneer daartoe aanleiding is.
Uiteraard houd ik de veiligheid van de systemen die gebruikt worden goed in de gaten en heeft het kabinet aandacht voor ontwikkelingen in technologieën en kwetsbaarheden daarin, en de noodzaak scherp te blijven op de beveiliging hiervan. Ook de internationale ontwikkelingen rond Chinese technologiebedrijven worden door mijn departement gevolgd.
Overweegt u, in navolging op het verbod op Kaspersky software bij overheidsdiensten, ook in Nederland een verbod op het gebruik van essentiële diensten van Chinese makelij? Zo ja, welke consequenties heeft zo’n besluit voor de korte en de middellange termijn, in het bijzonder met het oog op C2000? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het dreigingsbeeld op het terrein van digitale risico’s heeft geleid tot een aangescherpte afweging ten aanzien van het gebruik van specifieke digitale producten en diensten. Nederland maakt hierin een eigenstandige afweging, op basis van factoren zoals deze ook bij het nemen van de voorzorgsmaatregel rondom Kaspersky antivirussoftware zijn gebruikt.
Het bericht ‘Tbs'er verdacht van verkrachting medewerkster’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Tbs'er verdacht van verkrachting medewerkster»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de tbs die hij opgelegd heeft gekregen blijkbaar totaal niet gewerkt heeft en weggegooid belastinggeld is geweest, aangezien deze tbs’er een medewerkster heeft verkracht en mishandeld? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk incident is heel ernstig maar ook hoogst uitzonderlijk binnen de tbs-klinieken. De groep patiënten die in de tbs wordt verpleegd en behandeld is zeer complex. Het personeel van deze klinieken doet dagelijks belangrijk en moeilijk werk. Ik heb daar veel waardering voor. Ondanks de vele maatregelen die door de klinieken worden getroffen om incidenten te voorkomen, zijn risico’s helaas niet volledig uit te sluiten.
Hoe is het mogelijk dat dit ernstige misdrijf kon plaatsvinden bij het dagactiviteitencentrum van nota bene de tbs-kliniek zelf? Was er naast deze ene medewerkster (het slachtoffer) geen enkel toezicht op deze tbs’er? Waren er geen camera’s op het terrein, zo nee, waarom niet?
De medewerkster was alleen met de tbs-gestelde in het dagactiviteitencentrum. De medewerkster heeft met behulp van haar pager (alarmknop) alarm gemaakt, waarop direct ondersteuning is geboden door andere medewerkers. In de dagactiviteitenruimte is geen camera aanwezig, daarbuiten zijn wel camera’s aanwezig in het complex en in de buitenruimtes. Inmiddels heeft de kliniek naar aanleiding van dit incident aanvullende maatregelen genomen. Deze maatregelen houden in dat medewerkers in de weekenden en avonden ondersteuning van de beveiliging kunnen vragen (fysiek of via de camera) wanneer ze met een patiënt over het terrein lopen of zich in afgesloten ruimtes bevinden.
Kunt u een overzicht geven van alle incidenten, waarbij medewerkers in tbs»-klinieken slachtoffer zijn geworden van een geweldsdelict (graag specificeren naar het soort delict) gepleegd door tbs’ers in de afgelopen tien jaren? Zo nee, waarom niet?
DJI registreert geweld tegen personeel in de DJI-incidentenmonitor, op basis van de MBV’s (melding bijzonder voorval) die door de klinieken worden ingestuurd. De melding wordt bijvoorbeeld gedaan bij een ernstige vorm van agressie, waarbij ook medische hulp is ingeschakeld.
Onderstaande tabel toont het aantal MBV’s van de categorie «agressie tegen personeel met ernstig lichamelijk letsel» van alle tbs-klinieken sinds 2012. Tot en met 2015 werden ook MBV’s ingestuurd als er geen medische hulp werd ingeschakeld, daardoor zijn in die jaren meer meldingen geregistreerd.
Het type delict wordt niet geregistreerd, aangezien op dat moment nog niet duidelijk is, onder welke strafbepaling het geweld tegen het personeel valt. Ik verwacht dat een kliniek in een dergelijk geval aangifte doet.
Welke maatregelen gaat u nemen teneinde het personeel in tbs-klinieken te beschermen tegen tbs’ers?
De veiligheid van personeel staat voorop. Medewerkers van de Tbs-klinieken worden regelmatig getraind in mentale en fysieke weerbaarheid. Ook wordt continu geïnvesteerd in de verbetering van de gebouwelijke en elektronische beveiliging van de instellingen, ook omdat de ontwikkelingen op dit gebied snel gaan. In de TBS klinieken staat de Veilige Publieke Taak zeer hoog op de agenda en wordt veel geïnvesteerd in training, bewustwording en een actief aangiftebeleid in samenwerking met de regionale OvJ’s.
Daarbij heb ik voor de zomer een meerjarenovereenkomst met de sector gesloten, waarin aandacht is voor kwaliteit en veiligheid in de forensische zorg. Hiermee wil ik met de sector bereiken dat ingezet wordt op een verdere verbetering van de kwaliteit en veiligheid, zodat personeel in de forensische zorg voldoende geëquipeerd is om met deze complexe doelgroep te werken. Zo is bijvoorbeeld afgesproken om de administratieve lasten in de sector met 25% te verminderen. Administratieve lastenvermindering biedt ruimte om tijd te besteden aan de directe zorg voor patiënten. Daarnaast gaan zorgaanbieders een kader maken waarmee de kwetsbaarheid van teams in instellingen kan worden gemonitord.
Verder is afgesproken een specifiek opleidingsprogramma voor de forensische zorg te starten. In dit opleidingsprogramma worden modules aangeboden voor de specialistische kennis en vaardigheden die nodig zijn voor het forensische veld en het ontwikkelen van forensisch vakmanschap. Meer deskundigheid draagt bij aan de veiligheid op de werkvloer.
Deelt u tevens de mening dat een tbs’er, die zelfs tijdens de behandeling in een tbs-kliniek zo’n ernstig misdrijf pleegt, nooit meer op straat mag rondlopen en levenslang opgesloten moet worden? Zo nee, waarom niet?
De tbs-maatregel is erop gericht herhaling van het misdrijf in de toekomst te voorkomen door de patiënt intensief te behandelen en op een veilige en verantwoorde wijze terug te laten keren in de samenleving.
Indien tijdens de tbs-behandeling een ernstig misdrijf wordt gepleegd moet de dader worden vervolgd en gestraft. De rechter kan dan een gevangenisstraf opleggen, eventueel opnieuw in combinatie met een tbs-maatregel.
Wanneer schaft u, zoals door ons al heel lang gepropageerd, de tbs af zodat dit soort misdadigers gewoon heel lang, het liefst levenslang, opgesloten kunnen worden?
Zie antwoord vraag 6.
De schadeafhandeling en versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat, vandaag exact zes jaar na de aardbeving bij Huizinge, er nog steeds mensen zijn bij wie toen schade is ontstaan die wachten op afhandeling van die schade?
Het is om uiteenlopende redenen mogelijk dat enkele toen ontstane schades nog niet zijn afgehandeld. Voor sommige schadegevallen geldt dat hierover nog rechtszaken lopen. Daarnaast komt het voor dat een bewoner pas jaren na het ontstaan van een schade hiervan melding doet, bijvoorbeeld omdat deze eerder niet is opgevallen. NAM heeft in de afgelopen maanden een uiterste poging gedaan om alle oude schadegevallen – gemeld vóór 31 maart 2017 – op te lossen.
Klopt het dat er 1325 zaken zijn aangemeld bij de Arbiter Bodembeweging?1
Uit de NCG-kwartaalrapportage over de maanden april, mei en juni blijkt dat eind juni 1.325 meldingen, bij de Arbiters Bodembeweging in behandeling waren. Dit aantal is doorlopend aan verandering onderhevig. Zo geldt voor een deel van deze meldingen dat ook sprake is van een aanbod in het kader van de aanpak oude schadegevallen van NAM. Het was tot 1 september jl. mogelijk voor bewoners om hun melding aan de Arbiter voor te leggen nadat zij het aanbod van NAM niet hebben geaccepteerd. Ik zal uw Kamer binnenkort een eindrapportage van NAM aanbieden over de aanpak oude schadegevallen, met exacte cijfers over hoeveel bewoners het aanbod van NAM hebben geaccepteerd en hoeveel van hen zich bij de Arbiter hebben aangemeld.
Vindt u het wenselijk dat, met de 10 tot 12 zaken per week die de Arbiter momenteel per week behandeld, het 2,5 tot 3 jaar gaat duren voordat alle zaken behandeld zijn? Zo nee, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat de afhandeling van oude schades versneld kan worden zodat gedupeerden niet nog langer hoeven te wachten?
Het is in mijn ogen niet aanvaardbaar als de doorlooptijd bij de Arbiters zou oplopen tot een dergelijk lange periode. De Arbiters laten weten dat zij verwachten meer zaken per week te kunnen behandelen door efficiëntieverbeteringen. Indien de Arbiters aangeven dat extra capaciteit nodig is, zal ik dat verzoek welwillend in behandeling nemen.
Bent u bereid deze gedupeerden zelf schadeloos te stellen en de kosten zelf te verhalen op de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben mij er van bewust dat de afhandeling van schademeldingen tijd kost en belastend voor bewoners kan zijn. Ik zet in op behandeling van deze gevallen door de arbiters.
Bent u bekend met de advertentie die de NAM gisteren in regionale kranten plaatste waarin wordt meegedeeld dat iedereen met C-schade van meer dan 25.000 euro automatisch wordt aangemeld bij de Arbiter?2 Vindt u dit correct? Waarom krijgen deze gedupeerden geen keuze?
Ja, ik ben bekend met de door NAM geplaatste advertentie. Melders van «oude schades» van vóór 31 maart 2017 hadden tot en met 1 september 2018 de gelegenheid om hun schademelding voor te leggen aan de Arbiter Bodembeweging. NAM heeft deze advertentie geplaatst om bewoners te attenderen op deze naderende deadline. Op deze manier wordt voorkomen dat de zaken, door een eventueel moment van onoplettendheid van de mensen met schade, tussen wal en schip belanden. Schademeldingen met een bedrag hoger dan € 25.000,- worden daarom automatisch aangemeld bij de Arbiter. NAM heeft in deze gevallen telefonisch contact opgenomen met de schademelder om te verifiëren of deze hiermee instemt. Alle schademelders die het betreft hebben hier mee ingestemd.
Wat vindt u ervan dat de NAM deze schade beoordeelt als C-schade?
In het kader van de afhandeling van oude schademeldingen hebben alle schademelders een aanbod van NAM ontvangen waarin óók alle C-schades worden vergoed, met uitzondering van schades die die volgens de uitspraken van de Arbiters Bodembeweging evident niet voor vergoeding in aanmerking komen. De NCG heeft recentelijk het genoemde rapport van de TU Delft aan mij aangeboden. Ik bestudeer dit en zal het rapport binnenkort met een appreciatie aan uw Kamer zenden.
Wat gaat u doen met het rapport van Technische Universiteit Delft waaruit blijkt dat ook schade in het buitengebied, nu beoordeelt als C-schade, wel degelijk veroorzaakt kan zijn door aardbevingen?3 Wat betekent dit voor de mensen van wie de NAM de schade nu beoordeelt als C-schade?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u dit inmiddels een beslissing genomen, zoals beschreven staat in de kwartaalrapportage, over het lot van 170 gezinnen die meedoen aan Eigen Initiatief? Zo nee, wanneer gaat u dit doen voor de Groningers die nog steeds in onzekerheid zitten of hun huis veilig is of versterkt moet worden? Waar hangt dit van af? Hoe snel worden deze mensen geïnformeerd? Op welke wijze worden zij geïnformeerd?
Voor een deel van de woningen in het programma Eigen Initiatief was op 24 april 2018 een versterkingsadvies opgeleverd. Voor deze huizen geldt dat de versterking op basis van dit versterkingsadvies wordt voortgezet.
De versterking van de overige woningen wordt betrokken bij de implementatie van het Mijnraadadvies (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Over de aanpak van de versterkingsopgave vindt op basis van dit advies nadere besluitvorming plaats door Rijk en regio. Die besluitvorming ligt niet eenzijdig bij het Rijk.
Het programma Eigen Initiatief kenmerkt zich door een grote mate van betrokkenheid van bewoners in het gehele versterkingsproces. Deze bewoners zullen dan ook op passende wijze worden geïnformeerd zodra er duidelijkheid kan worden gegeven over het vervolg.
Erkent u, zoals de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) concludeert, dat mensen niet meer weten waar ze aan toe zijn? Erkent u dat dat funest is voor de mensen?
De versterkingsoperatie heeft de afgelopen jaren veel losgemaakt in Groningen en logischerwijs geleid tot verwachtingen over de toekomst. In de afgelopen jaren is het tempo van de versterkingsoperatie lager geweest dan de mensen was voorgehouden. Hierdoor hebben velen hun verwachtingen meermaals moeten bijstellen. Door de versnelde afbouw van de gaswinning neemt het aardbevingsrisico af en is minder grootschalige en ingrijpende versterking nodig dan tot nu toe voorzien. Dit is in de eerste plaats goed nieuws, maar leidt vervolgens begrijpelijkerwijs weer tot nieuwe vragen over de vooruitzichten voor individuele bewoners en gezinnen. Alle inspanningen zijn erop gericht om ook deze vragen op een zo kort mogelijke termijn kunnen te beantwoorden.
Klopt het dat, zoals valt te lezen in de kwartaalrapportage van de NCG, het inspecteren van woningen om te bepalen of zij veilig zijn is vertraagd door de onzekerheid die rondom de versterking door u is gecreëerd? Klopt de conclusie van de NCG dat hierdoor personele leegloop is ontstaan? Wat gaat u hieraan doen?
De kwartaalrapportage geeft een overzicht van de activiteiten van de NCG in het tweede kwartaal van 2018, in het kader van de uitvoering van diens Meerjarenprogramma (Kamerstuk 33 529, nr. 403). De vertraging in de inspecties waarvan in deze rapportage melding wordt gemaakt heeft dan ook alleen betrekking op de voortgang ten opzichte van de planning van de gebiedsgerichte aanpak van de versterkingsopgave, welke was gebaseerd op een langduriger en structureel hogere gaswinning dan het afbouwpad waartoe het kabinet op 29 maart jl. heeft besloten. In de brief aan uw Kamer waarin dit besluit wordt toegelicht (Kamerstuk 33 529, nr. 457) is bericht dat onomkeerbare stappen in het inspectie- en engineeringprogramma worden opgeschort in afwachting van duidelijkheid over de gevolgen van dit besluit voor de veiligheid. De inspecties zijn toen tijdelijk stopgezet en na enige tijd hervat, waarbij de beoordelingsmethode (NPR) niet wordt «vastgeklikt» zoals tot dan toe gebruikelijk was.De leegloop waar de NCG in de rapportage over spreekt, betreft specifiek de inspectieteams bij het Centrum Veilig Wonen (CVW) die minder werk kregen door deze tijdelijke stopzetting.
De Mijnraad heeft op 2 juli 2018 advies uitgebracht over de gevolgen van het besluit tot afbouw van de gaswinning voor de veiligheid in het gebied en daarmee voor de versterkingsoperatie (Kamerstuk 33 529, nr. 498). Hieruit komt naar voren dat een heroverweging van de huidige versterkingsoperatie noodzakelijk is. Met mijn brief van 3 juli 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 502) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de afspraken op hoofdlijnen die ik en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de regiobestuurders hebben gemaakt op basis van het advies van de Mijnraad. Deze afspraken werken wij momenteel in onderling overleg verder uit. De capaciteit die nodig is voor de uitvoering van het versterkingsproces is onderdeel van dit overleg.
Hoeveel van de 1,9 miljard euro (waarvan de helft naar de schadeloosstelling naar gedupeerden ging) die nu is uitgegeven in het aardbevingsgebied is er exact door de rijksoverheid uitgegeven?
In tabel 28 op blz. 47 van de kwartaalrapportage zijn de uitgaven van NAM weergegeven die zij heeft gedaan onder haar juridische aansprakelijkheid en als onderdeel van de gesloten bestuursakkoorden. Tot en met het tweede kwartaal van 2018 heeft NAM € 1.861,3 miljoen uitgeven. Van dit bedrag is € 766,5 miljoen uitgeven aan veiligheid en preventieve versterking en € 700,4 miljoen aan schadeafhandeling. Het oude versterkingsprogramma kenmerkte zich door zeer uitvoerige inspecties, zeer uitvoerige engineering en een stelsel waarin huizen soms worden versterkt op basis van een inmiddels achterhaald winningsniveau en achterhaalde technische inzichten. Dit leverde een hoog kostenniveau op, zonder dat de bewoners daarvan profijt ondervonden. Dit leidde overigens ook tot een zeer laag tempo en dus een veel te beperkte verbetering van de veiligheid.
Uit deze tabel blijkt verder dat provincie en gemeenten € 57,5 miljoen hebben uitgeven aan leefbaarheid en economisch perspectief. Het in deze tabel genoemde totaalbedrag van € 1,9 miljard (€ 1.918,8 miljoen) heeft geen betrekking op Rijksmiddelen. De uitputting van de Rijksmiddelen is weergeven in tabel 26 op blz. 43 van de kwartaalrapportage: € 170,46 miljoen tot en met het tweede kwartaal van 2018.
Hoe is de schadekostenratio nu (in 2017 was de schadekostenratio 63% proceskosten en slechts 36% kwam terecht bij gedupeerden)?4? Hoeveel rijksmiddelen gingen er naar proceskosten en hoeveel naar de gedupeerden zelf?
De schadeafhandeling door de NAM heeft stilgelegen vanaf 31 maart 2017 waardoor de schadekostenratio in een onwerkelijke verhouding terecht is gekomen: de schade-uitkeringen aan gedupeerden lagen stil terwijl proceskosten volgens opgave van de NAM wel doorliepen. De proceskosten bij de NAM bestaan uit onderzoekskosten van de arbiter, calculatie & kwaliteitscontrole, contra-expertise, CVW-organisatie, eerstelijnsschade-experts en interne kosten NAM. Vanaf 19 maart 2018 heeft de TCMG de schadeafhandeling overgenomen en moet de schadekostenratio herijkt worden.
Hoeveel schat u dat de proceskosten zullen bedragen voor de oude schadegevallen die nu naar de rechter of de Arbiter moeten?
Deze proceskosten zijn voor rekening van de NAM. Op dit moment kan NAM nog niet aangeven hoeveel deze kosten bedragen.
Het bericht dat gevangenispersoneel alarm slaat over een plan om gevangenen veel meer zelf te laten regelen via tablets |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tablets in cel nachtmerrie voor cipiers»?1 Sinds wanneer bent u op de hoogte van de onrust onder het personeel over de voorgenomen proef om gevangenen zelf meer te laten regelen door middel van tablets?
Ja. Het betreft het Zelfbedieningsportaal Justitiabelen (ZBJ). De genoemde tablets zijn uitgerust met functionaliteiten die de justitiabele ondersteunen bij zijn zelfredzaamheid in detentie en de terugkeer naar de maatschappij. Gedurende de planvorming en totstandkoming van het ZBJ zijn de ondernemingsraden op zowel centraal als lokaal niveau nauw betrokken geweest. In het eerste en tweede kwartaal van dit jaar is uitvoerig overleg geweest met de Centrale Ondernemingsraad (COR) van DJI over ZBJ. Door DJI is goede notie genomen van de aangegeven zorgen en adviezen. Dit heeft geleid tot acties en maatregelen. Zo zal de COR deelnemen aan de begeleidingscommissie van de pilot. DJI heeft de voorzitter van de COR DJI hierover schriftelijk geïnformeerd. In een reactie daarop aan de bestuurder heeft de COR DJI beaamd zich te kunnen vinden in de genoemde maatregelen.
In welke fase bevinden zich de plannen om gevangenen met tablets hun eigen zaken te laten regelen?
Het project bevindt zich in de pilotfase. In de penitentiaire inrichtingen Dordrecht, Lelystad en de Jeugdinrichting de Hunnerberg wordt het werken met een tablet door justitiabelen en door medewerkers eerst beproefd.
Deze locaties zijn een goede afspiegeling van de regimes van DJI en daarmee representatief voor de diverse groepen gedetineerden binnen het gevangeniswezen en jeugd.
Klopt het dat de penitentiaire inrichtingen van Dordrecht en Lelystad en de justitiële jeugdinrichting van Nijmegen gaan experimenteren met deze werkwijze? Waarom is juist voor deze locaties gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Is met het DJI-personeel overleg geweest over de in het artikel genoemde pilot? Zo ja, wat waren de reacties vanuit het personeel? Zo nee, waarom niet?
Ja. De ideeën over ZBJ zijn afkomstig van de werkvloer en gebundeld tot het project ZBJ. In de uitwerking en planvorming van het platform ZBJ en de pilots zijn medewerkers continu betrokken. Door deelname in verschillende gremia en werkgroepen voorafgaand en gedurende het pilotproject zijn vertegenwoordigers vanuit diverse lagen in de organisatie stap voor stap betrokken bij de opzet van ZBJ, de invulling van de verschillende te ontsluiten functionaliteiten (de apps) en ontwikkeling van het uiterlijk en de gebruiksvriendelijkheid van de apps. Daarnaast spelen de medewerkers van de betreffende inrichting bij de voorbereiding en uitwerking van de pilot een centrale rol. Dit heeft ertoe geleid dat functies in ZBJ worden betrokken waarvan de vertegenwoordigers uit de organisatie hebben aangegeven dat deze de justitiabele het beste voorbereiden op zijn terugkeer naar de maatschappij. Denk hierbij aan het maken van afspraken bij de dokter, boodschappen bestellen, plannen van bezoek en het vinden van een woning en baan.
De medezeggenschap, zowel centraal als lokaal, is vanaf de aanvang van de voorbereiding van deze pilots steeds betrokken. Onderdeel van de pilot ZBJ is een meetperiode van ongeveer drie maanden onder een representatieve groep van de drie pilotlocaties. Voor deze meetperiode wordt een begeleidingscommissie ingericht bestaande uit vertegenwoordigers vanuit de organisatie. Een lid van de Centrale Ondernemingsraad van DJI maakt deel uit van deze commissie. De commissie evalueert de betreffende pilots.
Ook gedetineerden uit alle doelgroepen in de inrichtingen hebben inbreng gehad in de lay-out en de gebruikersvriendelijkheid van het platform. Dit heeft ertoe geleid dat ZBJ zeer laagdrempelig en intuïtief te gebruiken is door de diverse doelgroepen die DJI kent.
Deelt u de zorg dat, hoewel het in principe een goede gedachte is dat gedetineerden zoveel mogelijk zelfredzaam worden en zelf verantwoordelijkheid nemen voor de zaken die geregeld moeten worden, het te ver doorvoeren van dit concept ertoe leidt dat veel menselijk contact vervangen wordt door tablets en camera’s?
Ik deel de zorg dat menselijk contact vervangen wordt door tablets en camera’s niet. De inzet van camera’s is geen onderdeel van ZBJ en valt daarom buiten dit project. ZBJ staat juist voor het bevorderen van het menselijk contact tussen personeel en justitiabele.
De verwachting is juist dat ZBJ gaat zorgen voor meer dagelijks persoonlijk contact, voor meer begeleiding en coaching van de justitiabele en DJI-medewerker. De komst van ZBJ zorgt ervoor dat de collega’s op de werkvloer meer toekomen aan de basis van hun werk: zorgen dat justitiabelen aan hun gedrag werken, coaching en begeleiding, gericht op een duurzame terugkeer naar de maatschappij. Deze doelstelling wordt getoetst in de pilot ZBJ en meegenomen in de evaluatie.
Is het voor iedere gedetineerde weggelegd om «zelfredzaam» te worden? Is bijvoorbeeld de bedoeling dat ook gedetineerden die analfabeet, laaggeletterd of anderstalig zijn of te maken hebben met psychologische problemen gebruik moeten maken van de tablet? Zo niet, voor welk deel van de gedetineerden is dit het geval?
Of de tablet bijdraagt aan zelfredzaamheid en bruikbaar is voor alle groepen justitiabelen moet worden vastgesteld in de pilot ZBJ. De lay-out van de tablet is mede gebaseerd op de inbreng van gedetineerden. Dit heeft ertoe geleid dat ZBJ zeer laagdrempelig en intuïtief te gebruiken is door de diverse groepen justitiabelen. Zo wordt op de tablet veel gewerkt met iconen en plaatjes waardoor ook laaggeletterden ermee overweg kunnen. Meertaligheid is ingebouwd in de tablet, zodat ook niet-Nederlandstaligen de tablet makkelijk kunnen gebruiken. De functionaliteit is aan te passen aan doelgroepen en het soort regime. Uiteindelijk blijft de beslissing of een gedetineerde gebruik kan maken van de tablet maatwerk. PI’s bepalen zelf of justitiabelen met psychologische problemen gebruik kunnen maken van de tablet. Het is aan DJI alle justitiabelen daarin zo goed mogelijk te begeleiden en te faciliteren.
Is het de bedoeling dat op termijn de tablet de fysieke bibliotheek moet gaan vervangen? Beseft u zich dat de bibliotheek de ontmoetingsplaats is waar personeel en gedetineerden met elkaar in gesprek komen? Bent u bereid het sluiten van de fysieke bibliotheken terug te draaien?
Bij brief aan de Tweede Kamer van 24 november 2015 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aangekondigd dat er een gefaseerde vervanging van fysieke gevangenisbibliotheken komt.2 De vervanging door een digitale bibliotheek is gekoppeld aan de invoering van het project ZBJ. Gedurende de ZBJ-pilotperiode treden geen veranderingen op ten opzichte van de bibliotheek als gevolg van de pilot. Er worden geen onomkeerbare besluiten geïnitieerd en een bibliotheek-app wordt tijdens de pilotperiode niet geactiveerd. Personele gevolgen zijn daarmee nu dus ook niet aan de orde voor medewerkers van de bibliotheek.
Zoals in voornoemde brief is gemeld is pas in het geval van een succesvolle implementatie van ZBJ een fysieke bibliotheek niet meer nodig en kan daarna worden overgegaan tot een digitale bibliotheekvoorziening.
Snapt u de zorgen van het personeel dat door de introductie van tablets op de kamers van gedetineerden onveilige situaties kunnen ontstaan doordat er minder contact zal zijn met gedetineerden? Zo ja, hoe denkt u die zorgen weg te kunnen nemen? Zo nee, bent u het er niet mee eens dat contact tussen personeel en gedetineerden juist extreem belangrijk is voor een veilige situatie in de gevangenis en het resocialisatieproces van de gedetineerde?
Die zorg deel ik niet. Zoals gemeld is een van de doelstellingen van ZBJ juist het verlagen van de handmatige handelingen van de medewerkers op de werkvloer, zoals het verstrekken en ophalen van papieren formulieren, die nu een dagelijks onderdeel van hun werk vormen. ZBJ zorgt ervoor dat juist deze administratieve taken afnemen en medewerkers meer tijd overhouden voor het persoonlijk contact.
Bent u het met het personeel eens dat niet meer camera’s, maar meer menselijk contact de veiligheid van personeel en gedetineerden ten goede komt? Zo ja, bent u bereid geld vrij te maken voor extra gevangenispersoneel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Aantal duikteams brandweer in 15 jaar gehalveerd’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Aantal duikteams brandweer in 15 jaar gehalveerd»?1
Ja.
Kunt u het geschetste beeld bevestigen, namelijk dat het aantal duikteams in Nederland in vijftien jaar tijd is gehalveerd?
Brandweer Nederland geeft aan dat het aantal duikteams in de laatste 15 jaar ongeveer is gehalveerd en de laatste vijf jaar stabiel is gebleven.
Bij de regionalisering van de brandweer is gewerkt aan een doelmatige inrichting van de taken. Hierbij is rekening gehouden met schaalgrootte van de veiligheidsregio’s. Ook de ondersteuning bij waterongevallen is sindsdien op regionaal niveau georganiseerd wat onder meer de vermindering van het aantal duikteams tot gevolg heeft gehad.
De arbeidsveiligheid speelt ook een rol bij de verlaging van het aantal duikteams. In de loop der jaren zijn de regels en de eisen aan opleidingen en trainingen aangescherpt om duikers beter te beschermen. Het duiken bij de brandweer heeft een spoedeisend karakter en stelt daarmee extra hoge eisen aan de vakbekwaamheid van de duikers. De veiligheidsregio’s hebben om die redenen teams samengevoegd of vervangen door oppervlaktereddingsteams.
Wat zijn de onderliggende oorzaken van de afname van het aantal duikteams? Is deze afname gerelateerd aan de regionalisering van de brandweer en/of zijn er andere oorzaken, zoals de afname van vrijwilligers en/of de aanscherping van veiligheidseisen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre hebben de aanpassingen naar aanleiding van het rapport van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid in 2008 de gewenste effecten (gehad)?
Het duiken bij de brandweer heeft een spoedeisend karakter en stelt daarmee extra hoge eisen aan de vakbekwaamheid van duikers. Nadat het rapport is uitgebracht door de Inspectie is opnieuw gekeken naar procedures en werkwijzen van het brandweerduiken. Ook is er gekeken naar de kwaliteit van de opleidingen en examinering van brandweerduikers en duikploegleiders. Al deze ontwikkelingen dragen bij aan het vergroten van het veiligheidsbewustzijn op het gebied van brandweerduiken.
Wat werd destijds beoogd met het verplaatsen van de verantwoordelijkheid van de gemeente naar de veiligheidsregio’s, en in hoeverre is rekening gehouden met dergelijke consequenties, zoals het bijna volledig schrappen van duikteams?
Met de verplichte regionalisering van de brandweer in 2014 werd een verdere kwaliteitsverbetering en een vermindering van versnippering beoogd door schaalvergroting. Vermindering van het aantal duikteams is voor een deel te verklaren uit deze vergroting van de doelmatigheid. Regiobesturen hebben bij de regionalisering opnieuw gekeken naar de wijze waarop aan deze taak invulling gegeven moest worden.
Kunt u een beeld schetsen van de spreiding van de duikteams over de Nederlandse gemeenten en/of veiligheidsregio’s?
Navraag bij Brandweer Nederland heeft het volgende overzicht opgeleverd per maart 2018:
Veiligheidsregio
Duikteams
Groningen
1
Friesland
2
Drenthe
2
Twente
2
IJsselland
2
Noord- en Oost-Gelderland
2
Gelderland-Midden
1
Gelderland-Zuid
0
Limburg-Noord
1
Zuid-Limburg
2
Brabant-Zuidoost
0
Brabant-Noord
1
Midden- en West-Brabant
1
Zeeland
4
Hollands-Midden
5
Rotterdam-Rijnmond
3
Zuid-Holland-Zuid
1
Haaglanden
2
Amsterdam-Amstelland
2
Kennemerland
3
Zaanstreek-Waterland
2
Noord-Holland-Noord
3
Utrecht
7
Flevoland
3
Gooi en Vecht
1
Wat is de norm in alle veiligheidsregio’s? Moet elke veiligheidsregio een of meerdere duikteams hebben? Zo ja, waar staat dit aangegeven en is dit voor alle veiligheidsregio’s gelijk? Zo nee, waarom niet, gegeven het feit dat Nederland een zeer waterrijke geografie kent?
Er is geen norm voor veiligheidsregio’s vastgesteld voor het aantal duikteams. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de ondersteuning bij waterongevallen. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen daarbij een rol. Ik zie geen aanleiding om, gegeven het belang van die regionale afweging, die regelgeving aan te passen.
Wat vindt u van de voorgedragen oplossing om landelijk te definiëren wat een waterongeval inhoudt en een maximale aanrijtijd te bepalen?
Vanuit de veiligheidsregio’s heb ik geen signalen ontvangen dat een dergelijke behoefte bestaat. Ik zie geen aanleiding om in de regelgeving een definitie waterongeval en een maximale aanrijtijd op te nemen.
Bent u bereid – in samenwerking met de brandweer die al een brancherichtlijn voor brandweerduikers en duikploegduikers heeft vastgesteld – de opleiding, werving en selectie van zowel professionele als vrijwillige duikers bij de brandweer te intensiveren?
Indien de voor de brandweer verantwoordelijke besturen van veiligheidsregio’s een tekort aan brandweerduikers constateren, is het aan hen om passende maatregelen te nemen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over de brandweer van 5 september 2018?
Ja.
Het artikel ‘Gemor over steun aan majoor Kroon’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemor over steun aan majoor Kroon»?1
Ja.
Kloppen de in het artikel gedane beweringen omtrent de met de heer Kroon gemaakte afspraken om zijn juridische kosten te betalen, het daarmee gemoeide bedrag en het feit dat dat uiteindelijk meer zou zijn geweest dan afgesproken?
De in het artikel vermelde afspraken met majoor Kroon omtrent het betalen van zijn juridische kosten zijn juist. De bedragen genoemd in het artikel zijn afgeronde bedragen en wijken daarom af van de exacte bedragen, die in het besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar zijn gemaakt.
De initieel gemaakte afspraken bleken daarbij destijds niet afdoende.
Is met de heer Kroon twee maal een afspraak tot het betalen van juridische kosten gemaakt (nu van twee, met een tussenpoos van enkele jaren plaatsgevonden hebbende, juridische procedures omtrent verschillende feiten sprake is geweest) of is met de eerste afspraak een precedent geschapen voor (alle) toekomstige kwesties?
Inderdaad zijn er voor de verschillende procedures aparte afspraken gemaakt.
Wat waren de gronden voor de hier aan de orde zijnde regeling(-en)? Wat was daarbij volgens u leidend: het voorkomen van reputatieschade van de heer Kroon of van Defensie?
Beide afspraken met majoor Kroon vonden hun grondslag in artikel 115 van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR).
Hoe legt u deze afspraak/afspraken bijvoorbeeld aan andere medewerkers van Defensie uit, die tevergeefs een beroep op het betalen van juridische kosten doen? Kunt u zich het «interne gemor» waarvan in het hier aan de orde zijnde artikel gewag wordt gemaakt voorstellen?
Elke aanvraag tot vergoeding van juridische kosten wordt op basis van de specifieke omstandigheden en feiten van het individuele geval beoordeeld.
Was u op de hoogte van bedoelde afspraak/afspraken? Hoe beoordeelt u deze? Zou u deze opnieuw (laten) maken?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Kunt u een overzicht verstrekken van het aantal malen dat Defensie juridische kosten van medewerkers in strafzaken voor haar rekening neemt, de overwegingen daarbij als ook het daarmee gepaard gaande bedrag?
Nee, Defensie hanteert geen eenduidige en centrale vorm van registratie van de kosten van juridische bijstand die verleend wordt. Een overzicht verstrekken van het aantal malen en de daarbij behorende bedragen is daarom niet mogelijk.
Onnodig confronterende vragen op evaluatieformulieren voor ouders van kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen (ZEVMB) |
|
Vera Bergkamp (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving rondom onnodig confronterende vragen op evaluatieformulieren voor ouders van kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen (ZEVMB)?1
Ja.
Hoeveel kinderen zijn er in Nederland die te maken hebben met ZEVMB? Hoeveel ouders zijn curator van kinderen met ZEVMB in Nederland?
Er zijn ongeveer 2.000 mensen met ZEVMB in Nederland. Naar schatting zijn ruim 400 kinderen ouder dan 18 en hebben een curator. In veel gevallen zijn dat de ouders.
Van de Raad voor de rechtspraak heeft de Minister voor Rechtsbescherming vernomen dat kantonrechters voor personen met ZEVMB niet altijd onder curatele instellen. Soms stelt de kantonrechter een combinatie van beschermingsbewind en mentorschap in.
Kunt u aangeven welke formulieren ouders van kinderen met ZEVMB in moeten vullen om curator te worden van hun kinderen? Hoe vaak moeten deze formulieren ingevuld worden?
Om curatele te verzoeken en tot curator te worden benoemd, moeten ouders een aanvraagformulier invullen en dit aan de griffie van de rechtbank sturen. De kantonrechter beslist op het verzoek. Zodra de kantonrechter het verzoek heeft toegewezen, moet de curator eenmalig een boedelbeschrijving indienen. De curator is gehouden jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen (hiervoor is een formulier van de rechtspraak beschikbaar), tenzij de kantonrechter een andere termijn bepaalt. Om de vijf jaar dient de curator de periodieke evaluatie in te vullen (art. 1:385, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Hieronder schets ik de achtergrond van deze evaluatie, die ook van belang is bij de beantwoording van de volgende vragen van de leden Bergkamp en Van Toorenburg.
In het burgerlijk recht staat zelfbeschikking voorop. Omdat curatele, beschermingsbewind en mentorschap een beperking van de zelfbeschikking van het individu vormen, mogen deze beschermingsmaatregelen niet verder ingrijpen en niet langer duren dan noodzakelijk is. In dit licht is de periodieke evaluatie geïntroduceerd bij de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (hierna ook: de wetswijziging; Stb. 2013, 414). Een van de uitgangspunten van de wetswijziging is dat beschermingsmaatregelen passend zijn en – waar mogelijk – de zelfredzaamheid bevorderen (Kamerstuk 33 054, nr. 3, p. 3). Daarbij past dat periodiek wordt bezien of de maatregel nog moet voortduren of door een andere, meer passende maatregel kan worden vervangen. Met het opnemen van deze evaluatieplicht in de wet werd een reeds bestaande kantonrechterlijke praktijk op wetsniveau geformaliseerd (Kamerstuk 33 054, nr. 3, p. 15–16).
Genoemde wetswijziging komt mede voort uit het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap dat bepaalt dat maatregelen zoals curatele, beschermingsbewind en mentorschap de rechten, wil en voorkeuren van de betrokkene respecteren, proportioneel zijn en toegesneden op de omstandigheden van de betrokkene, van toepassing zijn gedurende een zo kort mogelijke periode en onderworpen zijn aan een regelmatige beoordeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of gerechtelijke instantie (art. 12, vierde lid). De Nederlandse wet geeft hiervan rekenschap door als uitgangspunt te nemen dat een beschermingsmaatregel niet verder ingrijpt dan in de gegeven situatie noodzakelijk is en door de periodieke evaluatie.
Met name indien er een mogelijkheid is tot herstel van de situatie die tot de maatregel aanleiding heeft gegeven, is van belang dat de curator, beschermingsbewindvoerder of mentor de kantonrechter hierover periodiek rapporteert. Indien de aanleiding voor de beschermingsmaatregel is verdwenen, kan de curator, beschermingsbewindvoerder of mentor opheffing van de maatregel verzoeken (Kamerstuk 33 054, nr. 3, p. 12).
Zoals toegezegd bij de plenaire behandeling van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap in de Tweede Kamer, is de wetswijziging na drie jaar geëvalueerd. De uitkomsten van de evaluatie zijn recentelijk door de Minister voor Rechtsbescherming aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 33 054, nr. 23). De periodieke evaluatie van de beschermingsmaatregelen maakt deel uit van deze wetsevaluatie. Kantonrechters oordelen positief over de periodieke evaluaties, omdat deze leiden tot opschoning van achterhaalde dossiers en dikwijls tot beëindiging of overheveling naar een lichtere maatregel. Curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren oordelen uiteenlopend over de periodieke evaluaties. Als sterk punt wordt vooral het reflectiemoment op de noodzaak tot voortzetting van de maatregel ervaren. Weerstanden tegen de periodieke evaluatie bestaan onder andere bij onveranderbare situaties, zoals bij mensen met ZEVMB (WODC, «Werking Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap», Bureau Bartels, juli 2018, p. 23–28).
Deelt u de mening van onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen dat gezien «de specifieke problemen» die de kinderen met ZEVMB hebben en de gevolgen, dat 'erkenning van de eigenheid van deze groep en van de gezinnen met deze kinderen noodzakelijk» is?2
Ja, zoals de onderzoekers beschrijven is erkenning van de eigenheid van deze kinderen en gezinnen als aparte subgroep binnen de groep mensen met een verstandelijke beperking belangrijk. De combinatie van de ernstige lichamelijke en verstandelijke beperking en de bijkomende medische problematiek maakt dat mensen met ZEVMB 24 uur per dag 7 dagen in de week intensieve zorg nodig hebben. Dit maakt ook dat deze mensen een uniek ontwikkelingsprofiel hebben en daarbij passende eigen ondersteuningsbehoeften. Om recht te kunnen doen aan de zeer intensieve zorgbehoefte en te kunnen komen tot een passende benadering en passende ondersteuning, is het belangrijk deze groep te onderscheiden van andere (aanverwante) doelgroepen.
In de brief aan uw Kamer van 6 juli 2017 (Kamerstuk 34 104, nr. 162) staat daarom dat de definitie zoals opgesteld door de Rijksuniversiteit Groningen uitgangspunt is voor de Werkgroep Wij zien je Wel (hierna ook: de Werkgroep). De Werkgroep is door mijn voorganger ingesteld om een impuls te geven aan de kwaliteit van leven van mensen met ZEVMB en hun gezinnen en om de organisatie van de zorg te vereenvoudigen (zie ook www.wijzienjewel.nl).
Erkent u dat het ontwikkelperspectief van kinderen met ZEVMB op het gebied van zelfredzaamheid over het algemeen zeer beperkt is, ondanks het feit dat dit niet betekent dat er geen mogelijkheid tot leren of ontplooiing is?
Ja, de aanwezige beperkingen bij deze groep zijn zo ernstig dat deze mensen vanuit zichzelf geen tot minimale mogelijkheden hebben. Dat betekent dat zij, ook voor de uiterst primaire levensbehoeften zoals eten en drinken, volledig afhankelijk zijn van anderen. Het ontwikkelingsperspectief is over het algemeen zeer beperkt en de volledige afhankelijkheid blijft levenslang bestaan.
Deelt u voorts de mening dat vragen op evaluatieformulieren, zoals «wat heeft u de afgelopen 5 jaar gedaan om de zelfredzaamheid van betrokkene te bevorderen» of «wat denkt u de aankomende 5 jaar te doen om de zelfredzaamheid van betrokkene te bevorderen», confronterend en pijnlijk kunnen zijn voor ouders van kinderen met ZEVMB?3
Ja, ik kan mij goed voorstellen dat terugkerende vragen over de zelfredzaamheid van kinderen met ZEVMB confronterend en pijnlijk kunnen zijn voor ouders.
Bent u bereid de uitkomst van het overleg dat, volgens de berichtgeving4, gevoerd gaat worden binnen de rechtbank Midden-Nederland te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor de rechtspraak bericht de Minister voor Rechtsbescherming dat meerdere klachten zijn ontvangen van ouders die curator of bewindvoerder zijn (zgn. familievertegenwoordigers) voor hun gehandicapte kind. Naar aanleiding van deze klachten heeft de landelijke kantonrechtelijke expertgroep Curatele, Bewind en Mentorschap van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel, Kanton en Toezicht (hierna: de expertgroep) gesproken over de vraagstelling in het evaluatieformulier en de wijze waarop het is opgesteld. Dit heeft geleid tot herziening van het formulier: bij de tweede periodieke evaluatie kan de beantwoording van de vragen veel korter zijn via een «afslag», die specifiek is gericht op ZEVMB. Hierdoor kunnen curatoren en bewindvoerders vragen overslaan als zij aantonen dat sprake is van ZEVMB, bijvoorbeeld door bij het evaluatieformulier een medische verklaring te verstrekken. Indien nog voor de eerste periodieke evaluatie een medische verklaring aan de kantonrechter wordt overlegd, zou dit voor hem aanleiding kunnen zijn om reeds bij de eerste periodieke evaluatie te beslissen dat vragen overgeslagen kunnen worden; het is aan de kantonrechter om hierover in individuele gevallen te beslissen. Op deze manier wordt de confrontatie voor familievertegenwoordigers met vragen over de zelfredzaamheid van degenen die zij bijstaan beperkt. De expertgroep is voornemens het gewijzigde evaluatieformulier voor het einde van dit jaar voor familievertegenwoordigers beschikbaar te maken. Van de rechtbank Midden-Nederland begrijp ik dat het via twitter aangekondigde overleg bij de rechtbank een intern overleg betreft.
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vraag 3 maakt de periodieke evaluatie onderdeel uit van de recentelijk afgeronde wetsevaluatie. Naar aanleiding van die evaluatie is de Minister voor Rechtsbescherming voornemens een stakeholderbijeenkomst te organiseren met onder meer de Raad voor de rechtspraak en de (branche)verenigingen van curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren. Deze bijeenkomst dient ertoe inzicht te krijgen welke uitkomsten van de evaluatie aanleiding zouden kunnen geven tot veranderingen in de praktijk of aanpassing van regelgeving. De periodieke evaluatie maakt onderdeel uit van het gesprek met de praktijk, dat uiterlijk dit najaar zal plaatsvinden. Hierin zal ook de vraag worden betrokken op welke manier het beste kan worden omgegaan met de periodieke evaluatie in onveranderbare situaties, zoals bij mensen met ZEVMB. De Werkgroep Wij zien je Wel heeft mij bericht hiervoor input te leveren vanuit het perspectief van ouders die curator zijn. Na het gesprek met de praktijk zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer nader informeren.
Van ouders begrijp ik dat ook andere instanties vragen stellen die confronterend zijn voor ouders van kinderen met ZEVMB. Zoals aangegeven in mijn brief over cliëntondersteuning (Kamerstuk 31 476, nr. 22) start in september 2018 een pilot met gespecialiseerde cliëntondersteuners (co-piloten genoemd) voor gezinnen met een ZEVMB kind. Ik zal aan de Werkgroep Wij zien je Wel vragen om via deze co-piloten te inventariseren of, en zo ja welke, formulieren onnodig confronterende en pijnlijke vragen bevatten. Ik verwacht dat de Werkgroep aandacht besteedt aan dit onderwerp in de voortgangsrapportage, die in september 2018 verschijnt.
Bestaat op dit moment de mogelijkheid om op formulieren die ouders van kinderen met ZEVMB in moeten vullen, bijvoorbeeld vanuit hun rol als curator, vragen over te slaan of «niet van toepassing» aan te geven? Zo niet, zijn de ministers bereid om de mogelijkheid te onderzoeken en de Kamer hier voor het einde van 2018 over te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid te bezien of de formulieren die ingevuld moeten worden door ouders van kinderen met ZEVMB geen onnodig confronterende en pijnlijke vragen bevatten, deze vragen zo veel mogelijk aan te passen en de Kamer hierover voor het einde van 2018 te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Groningse basisschoolleraren die hun leerlingen vaker onderschatten dan hun collega’s in rest van Nederland |
|
Henk Nijboer (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat de basisschooladviezen voor het voortgezet onderwijs ertoe moeten bijdragen dat elk kind zeker kan zijn dat hij of zij het beste uit zichzelf kan halen?
Ja, die mening deel ik.
Klopt het dat basisschoolleraren in de provincie Groningen leerlingen vaker dan in de rest van het land een lager middelbare schooladvies meegeven, terwijl deze leerlingen mogelijk een hoger niveau aankunnen en zij ook minder dubbele schooladviezen geven?1
Ja, dat klopt. In Groningen moeten meer adviezen worden heroverwogen, omdat het gegeven schooladvies lager is dan de score op de eindtoets. Het percentage adviezen dat moest worden heroverwogen in Groningen lag in 2017 op 39,1%, landelijk op 34,7%. Dit aandeel daalde de afgelopen drie jaar wel.
Van het aantal adviezen dat moet worden heroverwogen, zien we dat het percentage adviezen dat ook wordt bijgesteld op het landelijk gemiddelde ligt. Wanneer het toetsadvies hoger uitvalt dan het schooladvies, zijn leerkrachten in Groningen dus even bereid tot het bijstellen van het advies. Bovendien lijkt het percentage bijstellingen in Groningen iets harder toe te nemen dan in de rest van Nederland.
Het klopt tevens dat het percentage Groningse dubbeladviezen met 18,5% in 2017 lager was dan het landelijk gemiddelde (24,9%), maar ook hier is een stijgende trend te zien. Dit wijst erop dat de eindtoets zijn rol als tweede onafhankelijke gegeven ook in Groningen goed vervuld.
Hoe verklaart u dat men in Groningen structureel minder tegenkomt dat het toetsadvies lager is dan het schooladvies?
Er kunnen over de provincie Groningen geen onderbouwde uitspraken worden gedaan, aangezien er in die provincie nog geen onderzoek gedaan is naar de oorzaak van het verschil in schooladvies en toetsadvies.
Wel is er onderzoek in de provincie Drenthe gedaan2, waarin mogelijke verklaringen kunnen worden gevonden. Een eerste mogelijke oorzaak is dat er sprake is van een minder ambitieuze leercultuur, die zich uit in lagere verwachtingen van ouders. Daarnaast is het mogelijk dat het beschikbare aanbod van vo scholen in een regio van invloed is op de schooladvisering. Tenslotte kunnen leerlingenkenmerken, zoals werkhouding en motivatie, een rol spelen bij de in Groningen iets lagere schooladvisering.
Wat betekent dit voor de kansen van betrokken kinderen, die pas later kunnen laten zien dat zij méér in hun mars hebben, in het onderwijs en op de arbeidsmarkt?
De cijfers bij vraag twee laten zien dat de eindtoets goed zijn functie als tweede onafhankelijk gegeven vervult in Groningen. Ik vertrouw erop dat de leerkracht zelf, samen met de IB’er en de directeur, heel goed in staat is om op een gefundeerde manier tot een schooladvies te komen. De Inspectie van het Onderwijs ontwikkelt daarnaast een serious game die de leerkracht kan ondersteunen bij het geven van een onbevooroordeeld schooladvies en eventuele heroverweging. Hierdoor krijgen leerlingen ook in Groningen de mogelijkheid om hun talenten te ontplooien.
Wat klopt er van de overweging van Roel Bosker, hoogleraar Onderwijskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, dat een kleine overschatting juist vaak gunstig zou zijn voor de schoolloopbaan van leerlingen?
Uit onderzoek van Bosker3 blijkt dat een positieve verwachting van de leraar van een kind, een positief effect heeft op de (lange-termijn)resultaten van een kind. Uit meer recent onderzoek van Timmermans4 blijkt ook dat leerlingen van wie het advies naar boven bijgesteld wordt, dit niveau vaak redden. Wel blijven ze vaker zitten.
Klopt de analyse dat in steden hoogopgeleide ouders de leerkrachten vaker onder druk zetten om een hoger schooladvies te geven, maar daarom in minder stedelijke provincies zoals Groningen behoudender wordt geadviseerd?
Uit de tussenevaluatie5 bleek dat adviezen vaker worden bijgesteld in Noord- en Zuid-Holland, waarbij de gegevens per gemeente sterk verschillen. Daarnaast bleek dat leerkrachten in de G4 en G33 een iets hogere druk van ouders ervaren dan in de rest van Nederland. Positief is dat volgens 88% van de leerkrachten de druk die zij ervaarden van ouders in 2016 gelijk was gebleven of zelfs gedaald was, vergeleken met de drie jaar daarvoor. Ik vind de invloed van ouders op de schooladvisering een belangrijk onderwerp. Om die reden zal hieraan in de eindevaluatie van de Wet Eindtoetsing PO aandacht worden besteed.
Welke rol spelen in Groningen afspraken tussen basisscholen om ter wille van een soepele klasse-indeling in het voortgezet onderwijs maar één schoolniveau te adviseren?
In het verleden zijn in enkele regio’s afspraken gemaakt tussen po- en vo-scholen om maar één schoolniveau te adviseren. In de eerste tussentijdse evaluatie van de wetswijziging eindtoets PO6 heeft mijn voorganger in 2015 aangegeven dat dit niet wenselijk is, aangezien dubbele adviezen leerlingen meer kansen geven om zich in het voorgezet onderwijs te bewijzen. Hierop zijn gesprekken gevoerd met scholen en samenwerkingsverbanden om hen te wijzen op het belang van dubbele schooladviezen. Ook is de manier waarop de Inspectie van het Onderwijs onderbouwrendement berekent, gewijzigd. Leerlingen die eindigen op het laagste niveau van hun dubbeladvies hebben nu geen negatieve invloed meer op de beoordeling van de inspectie en kinderen die op het hoogste niveau eindigen leveren juist pluspunten op. Het percentage meervoudige adviezen is de daaropvolgende jaren gemonitord en neemt zowel landelijk, als in Groningen, steeds toe.
Wat gaat u ondernemen met de bevindingen van dit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen?
In Groningen is een positieve dalende trend te zien in het percentage adviezen dat moet worden heroverwogen en een positieve stijgende trend in het percentage adviezen dat daarvan wordt bijgesteld. Evenwel neem ik het thema van regionale verschillen in de advisering serieus. Ik vind het belangrijk dat besturen en samenwerkingsverbanden van po en vo weloverwogen omgaan met hun schooladvisering. Hierbij haal ik graag het goede voorbeeld aan van de provincie Drenthe, die succesvol aan de slag is gegaan met soortgelijke signalen als in Groningen. Drenthe is de relevante variabelen gaan monitoren in de Drentse Onderwijsmonitor en is in gesprek gegaan met betrokkenen, waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in een aanvullend rapport7.
Ik kom op dit onderwerp terug in de jaarlijkse rapportage over de eindtoetsresultaten 2018 en bij de eindevaluatie van de wet eindtoetsing.
Bent u op de hoogte van het bericht waarin staat dat de Europese Unie (EU) een plan heeft opgesteld voor infrastructuur tussen Gaza en Judea-Samaria zonder Israël hierbij te betrekken of hiervan op de hoogte te stellen?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de inhoud van het plan van de EU? Op wiens initiatief is het tot stand gekomen? Wat is de status van het plan op dit moment? Wat is de officiële reactie van Israël en van de Palestijnse Autoriteit op dit plan?
Het project onderzoekt de mogelijkheden en behoeften in de Palestijnse gebieden op het gebied van infrastructuur, op zowel de korte- als (middel)lange termijn. De studie bestrijkt onder meer de bouw van een luchthaven, de aanleg van treinrails en het realiseren van een omvangrijk en modern wegennet. Ook worden de mogelijkheden onderzocht om een fysieke verbinding aan te leggen tussen de Westelijke Jordaanoever en Gaza. Het kabinet ondersteunt het EU-initiatief om al deze opties in kaart te brengen, omdat een dergelijke visie kan bijdragen aan de levensvatbaarheid van een toekomstige Palestijnse staat.
Aangezien het gaat om een verkennend onderzoek dat de PA helpt diens eigen visie vorm te geven, is geen toestemming gevraagd van de Israëlische autoriteiten. Dat is volgens het kabinet ook niet nodig. Coördinatie met Israël is vanzelfsprekend wel aan de orde, ook in verband met veiligheidsvraagstukken, op het moment dat de PA wil overgaan tot de uitvoering van concrete projecten.
Wat is het standpunt van Nederland over dit plan? Op welke wijze wordt de Kamer betrokken bij het vaststellen van het Nederlandse standpunt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u, in het licht van de veiligheidssituatie in en rond Israël, van het feit dat de EU een dergelijk plan opstelt zonder Israël en/of de Palestijnse Autoriteit daarbij te betrekken of daarvan op de hoogte te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het, in het licht van de veiligheidssituatie in en rond Israël en gezien het feit dat een dergelijk plan mede invloed heeft op de soevereiniteit en het grondgebied van de staat Israël, noodzakelijk is dat de EU een dergelijk plan niet opstelt zonder Israël daarbij te betrekken of daarvan op de hoogte te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij de EU te bepleiten dat zowel de Israëlische regering als de Palestijnse Autoriteit onverwijld wordt betrokken bij eventuele vervolgstappen of soortgelijke plannen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier denkt u dat er wel mogelijkheden bestaan om tot verbetering van het lot van de Gazanen te komen c.q. wel tot meer handel en uitwisseling van goederen en mensen gekomen kan worden tussen Gaza en de westelijke Jordaanoever.
Bevorderen van het verkeer van goederen en personen tussen Gaza en de Westelijke Jordaanoever en tussen Gaza en Israël is van wezenlijk belang voor economisch herstel in Gaza. Het is een van de veranderingen die nodig is voor de verbetering van het leven van mensen in Gaza, naast investeringen in infrastructuur en humanitaire hulp. Voor duurzame stabiliteit is het noodzakelijk dat de Palestijnse Autoriteit terugkeert naar Gaza, en Hamas afziet van geweld tegen Israël.
Nederland en de EU zetten zich in dit kader onder meer actief in voor het opheffen van de Israëlische restricties op het verkeer van goederen en personen tussen Gaza en Israël en de Westelijke Jordaanoever, met inachtneming van de Israëlische veiligheidszorgen. Het kabinet heeft daarom concrete oplossingen helpen realiseren bij de grensovergang bij Kerem Shalom. Dit is de enige overgang voor goederen tussen Gaza en Israël en de Westelijke Jordaanoever. Voorbeelden van de Nederlandse inzet zijn de scanners, de inspanningen om export van landbouwproducten mogelijk te maken, de trilaterale werkgroepen en het initiatief om de export van verpakte levensmiddelen uit Gaza naar de Westelijke Jordaanoever te bevorderen, waar Nederland samen met Israël en de PA aan werkt.
Daarnaast zet het kabinet zich ook in voor het openhouden van overgang tussen Gaza en Egypte bij Rafah. Eind augustus heb ik in een telefoongesprek met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken Shoukry wederom aangedrongen op langer openhouden van deze overgang.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering zich moet blijven inzetten voor een veilig Israël met internationaal erkende grenzen?
Ja. Het kabinet zet zich in voor het behoud en de verwezenlijking van de twee-statenoplossing, met een veilig en internationaal erkend Israël naast een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat.
Het bericht dat het afschaffen van de dividendbelasting nog meer gaat kosten dan eerder werd aangenomen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met bericht in het Algemeen Dagblad dat het afschaffen van de dividendbelasting nog duurder gaat uitvallen?1
Ja.
Kloppen de berichten dat het afschaffen van de dividendbelasting niet 1,4 miljard euro maar mogelijk zelfs meer dan 2 miljard euro gaat kosten? Gaat het hier om structureel geld?
De kosten van het afschaffen van de dividendbelasting worden nu hoger geraamd dan tijdens het vaststellen van het regeerakkoord. De € 1,4 miljard was ingeschat op basis van de raming van de (bruto) opbrengst van de dividendbelasting zoals op dat moment in de begrotingsstukken opgenomen in combinatie met een verrekeningspercentage op basis van de toen beschikbare aangiftegegevens. In de Startnota is de € 1,4 miljard aangepast naar prijzen 2020, waardoor voor het lastenkader een bedrag van € 1,5 miljard relevant is. Vooral door fors hogere kasrealisaties in 2017 en 2018 valt de geraamde brutoopbrengst van de dividendbelasting hoger uit. Verder is de raming bijgesteld door verbeteringen in de raming (recentere gegevens over de verrekening in de IB en de Vpb en volumeontwikkeling). De kosten van het afschaffen worden daardoor geraamd op € 1,9 miljard, hetgeen € 0,4 miljard meer is dan in het lastenkader ingeboekt was. De € 1,9 miljard betreft een structureel bedrag, ingaande per 2020.
Hoe legt u uit dat de laagste inkomens er volgend jaar op achteruit dreigen te gaan en dat dit kabinet in tijden van groei en overschotten kiest voor multinationals in plaats van voor mensen?
Voorafgaand aan Prinsjesdag is besloten om in 2019 nog aanvullende koopkrachtmaatregelen te nemen bovenop de in het regeerakkoord afgesproken lastenverlichting voor burgers. Dit juist om de koopkracht van de laagste inkomens een extra impuls te geven. Hierdoor gaat ook de groep laagste inkomens er volgend jaar in grote meerderheid op vooruit (92%) en is de mediane koopkrachtgroei van deze groep 1,1% in 2019.
Hoeveel extra agenten, verpleegkundigen en leraren zouden er bij kunnen komen voor twee miljard euro per jaar?
Binnen de genoemde beroepsgroepen bestaan grote verschillen in loonkosten, bijvoorbeeld als gevolg van functie, opleiding of ervaring, maar ook door het al dan niet betrekken van opleidingsbudget en materieel budget. Als bandbreedte kan worden aangehouden dat de gemiddelde loonsom tussen de 50.000 en 85.000 euro ligt voor een agent, verpleegkundige of leraar (PO of VO). Daarbij is nog geen rekening gehouden met aanvullende kosten die gemaakt worden om extra personeel aan te nemen, zoals bijvoorbeeld kosten voor het aantrekken, opleiden en inzetbaar maken van personeel.
Bent u bereid om alle adviezen over de dividendbelasting nu wel openbaar te maken, aangezien dit onzalige plan steeds duurder wordt?
Het kabinet heeft – in aanloop naar het debat met uw Kamer op 25 april 2018 – bij brief van 24 april 2018 stukken geopenbaard die betrekking hebben op de afschaffing van de dividendbelasting. In die brief is ook aangegeven welke stukken die betrekking hebben op het formatieproces niet kunnen worden geopenbaard. Overigens merk ik op dat het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat op donderdag 7 september 2018 besluiten hebben genomen op meerdere verzoeken om openbaarmaking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur die betrekking hebben op de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting. De daarop betrekking hebbende stukken zijn inmiddels ook gepubliceerd.
Deelt u de mening dat dit geld veel beter zou kunnen worden besteed aan goed onderwijs, veilige buurten, betaalbare woningen en liefdevolle zorg?
De afschaffing van de dividendbelasting is gericht op het behouden én het aantrekken van hoofdkantoren van internationaal opererende bedrijven. Het vertrek van hoofdkantoren heeft gevolgen voor de mensen die bij deze hoofdkantoren werken en voor de mensen die werken in de hieraan gerelateerde dienstverlenende sector, zoals taxichauffeurs en de medewerkers in hotels. Hoofdkantoren zijn van belang voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. Het kabinet kiest voor deze maatregel omdat het van mening is dat hiermee, in combinatie met de andere fiscale maatregelen gericht op het bedrijfsleven, het algemene belang het beste is gediend. Een aantrekkelijk
Nederlands vestigings- en investeringsklimaat zorgt voor investeringen en banen in Nederland, zodat we kunnen blijven investeren in goed onderwijs, veilige buurten, betaalbare woningen en liefdevolle zorg.
Deelt u de mening dat dit onzalige plan om de dividendbelasting af te schaffen zo snel mogelijk van tafel moet en dat dit geld in de Nederlandse samenleving geïnvesteerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om gezamenlijk op zoek te gaan naar alternatieven voor dit peperdure, nutteloze en onbegrijpelijke plan – alternatieven waar niet buitenlandse beleggers en buitenlandse overheden maar alle Nederlanders van kunnen profiteren?
Nee. Zie antwoord op vraag 6.
De storing in het communicatiesysteem van Luchtverkeersleiding Nederland |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Schiphol getroffen door grote storing»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vliegverkeer Schiphol korte tijd plat door storing»?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel vluchten van en naar Schiphol zijn uitgeweken naar andere luchthavens?
Het vliegverkeer dat op het moment van de storing in het door LVNL gecontroleerde luchtruim vloog en een Nederlandse luchthaven als bestemming had, is geland op Nederlandse luchthavens. Tijdens de storing is met de Europese netwerkmanager en omliggende luchtverkeersleidingscentra afgesproken om tijdelijk geen nieuw vliegverkeer in het door LVNL gecontroleerde luchtruim toe te laten. Er zijn 22 vliegtuigen met bestemming Schiphol uitgeweken naar Europese luchthavens en 2 met bestemming Rotterdam naar Antwerpen. In coördinatie met de militaire luchtverkeersleiding is één vliegtuig uitgeweken naar Eindhoven Airport. Nog niet vertrokken vliegtuigen zijn op de luchthaven van vertrek aangehouden. De impact van de storing op de overige luchthavens in Nederland was beperkt.
Hoe kan het dat Rotterdam The Hague Airport, de eerste uitwijkluchthaven voor verkeer dat door omstandigheden niet op Schiphol terecht kan, geen vluchten kon opvangen, waardoor vliegtuigen noodgedwongen naar het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België en Luxemburg moesten uitwijken?
Bij het optreden van de storing heeft LVNL direct de procedures in werking gezet om het vliegverkeer veilig te kunnen afhandelen. De procedure bij een storing in het voice communicatiesysteem schrijft voor dat er veilig wordt afgebouwd naar een situatie zonder vliegverkeer in het door LVNL gecontroleerde deel van het Nederlandse luchtruim. Daarom is er direct gestopt met starten vanaf alle door LVNL gecontroleerde luchthavens (Schiphol, Rotterdam, Groningen en Maastricht), werd er geen nieuw vliegverkeer van buitenaf toegelaten en lag de prioriteit bij het veilig laten landen van vliegtuigen die al in het Nederlandse luchtruim vlogen.
Al het vliegverkeer dat tijdens het ontstaan van de storing in het door LVNL gecontroleerde luchtruim was, en een Nederlandse luchthaven als bestemming had, is geland op Nederlandse luchthavens. Al dit vliegverkeer is veilig via het back-upsysteem afgehandeld. Omdat het voice communicatiesysteem ook wordt gebruikt door de radarverkeersleiding die het vliegverkeer vanaf de grens begeleidt naar luchthavens werd er tijdelijk geen nieuw vliegverkeer geaccepteerd. Luchtvaartmaatschappijen geven zelf voor vertrek in het vliegplan aan wat de uitwijkluchthaven is in geval van een onvoorziene situatie of noodgeval, dit kan tijdens de vlucht ook nog veranderen op verzoek van de bemanning indien daar aanleiding toe is.
Waarom zijn deze vliegtuigen niet uitgeweken naar een Nederlandse luchthaven, zoals Groningen Eelde Airport, dat naar eigen zeggen paraat stond om uitwijkende vluchten op te vangen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u verklaren waarom sommige vliegtuigen wel konden landen via het back-upcommunicatiesysteem, maar andere niet?
Het back-upsysteem van het voice communicatiesysteem is bedoeld om bij een storing van het hoofdsysteem de verkeersafhandeling veilig te kunnen afbouwen. Bij de storing op 15 augustus jl. is het back-upsysteem direct ingeschakeld, waardoor vliegtuigen in het Nederlandse luchtruim veilig konden landen. Na het verhelpen van de storing heeft LVNL zo snel als mogelijk de normale operatie hervat.
Omdat veiligheid altijd gewaarborgd moet zijn kan op dit moment niet de volledige capaciteit worden afgehandeld op het back-upsysteem. Dat kan alleen als er achter het back-upsysteem nog een extra systeem zit als buffer. LVNL heeft daarom in 2015 besloten een dergelijk extra systeem aan te schaffen om de continuïteit van de dienstverlening in het geval van systeemstoringen verder te verhogen. Dit voice communicatiesysteem zal over twee jaar in gebruik worden genomen. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd bij het BIT-advies over de ontwikkeling en implementatie van een nieuw Civiel Militair voice communication system3. Dan zijn voor de communicatie met de piloten en omliggende luchtverkeersleidingen drie onafhankelijke systemen beschikbaar waardoor een storing veel minder impact zal hebben op de afhandelingscapaciteit.
Bent u met de D66-fractie van mening dat een back-upcommunicatiesysteem op zijn minst voor een kort tijdbestek het volledige vliegverkeer ongestoord moet kunnen afhandelen?
Zie antwoord vraag 6.
Is deze storing reden voor u om een onderzoek in te stellen naar het functioneren van het back-upcommunicatiesysteem van Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)?
Indien zich storingen of andere onvoorziene omstandigheden voordoen, dan onderzoekt LVNL deze altijd. LVNL doet op dit moment dan ook onderzoek naar de oorzaak van deze storing in het hoofdcommunicatiesysteem, en laat hier ook door externe partijen naar kijken.
Bent u tevreden over de wijze waarop gecommuniceerd is door LVNL over deze storing? Zo ja, hoe plaatst u de berichtgeving van Eurocontrol dat het luchtverkeer weer opgestart zou worden tegenover de vrijwel gelijktijdige, daarmee tegenstrijdige berichtgeving van LVNL dat er niet meer werd gestart en geen nieuw verkeer werd geaccepteerd?
LVNL heeft direct na het inschakelen van het back-upsysteem contact opgenomen met betrokken partijen om ze te informeren. Een groot deel van deze communicatie is operationeel van aard. De Europese netwerkmanager (Eurocontrol NM) biedt ondersteuning tijdens dit soort verstoringen. LVNL bepaalt de capaciteit van het door haar gecontroleerde luchtruim en Eurocontrol NM stelt de door LVNL verzochte maatregelen over de capaciteit van het luchtruim in. Deze informatie komt direct vanuit de LVNL-operatie zodat de luchtvaartmaatschappijen en luchtverkeersleidingsorganisaties hun operatie hier adequaat op kunnen aanpassen en hun klanten zo min mogelijk hinder ondervinden. Van tegenstrijdige operationele berichtgeving is geen sprake geweest.
LVNL heeft daarnaast ook het publiek en de media via meerdere updates via haar website en twitter over de actuele situatie geïnformeerd. Er kan daardoor korte tijd zitten tussen de operationele communicatie en het tijdstip dat de communicatie naar publiek en media op de website en Twitter is gepubliceerd.
Wanneer verwacht u van LVNL de resultaten van het onderzoek naar de oorzaak van deze storing?
LVNL heeft aangegeven mij binnen drie maanden te zullen informeren over de oorzaak van de storing.
De zakenbankiers van Goldman Sachs die de Volksbank adviseren over haar sociale identiteit |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
|
|
|
|
|
|
Kent u het bericht «Volksbank doet eerste stap richting een exit?»1
Klopt het dat de Volksbank Goldman Sachs heeft ingehuurd?
Is het verstandig van de Volksbank om advies te vragen aan een zakenbank die symbool staat voor alles wat mis is met de financiële sector (een cultuur van exorbitante topbeloningen, perverse prikkels en onethisch gedrag) over het behouden van een sociale identiteit?
Waarom heeft de Volksbank nu juist deze Angelsaksische zakenbank gevraagd, die zo ver af staat van het Rijnlandse sociaaleconomische model en de Nederlandse bedrijfscultuur?
Wat verwacht de Volksbank voor advies van deze zeer omstreden zakenbank, die in de eigen bedrijfscultuur en werkwijze werkelijk niets van een sociale identiteit laat zien?
Welke modellen voor de toekomst van de Volksbank worden bezien en klopt het dat men voornemens is in 2020 aandelen van de hand te doen? Wanneer informeert u de Kamer over deze plannen?
Wat zijn de kosten van het advies van Goldman Sachs?
Wilt u een beroep doen op het bestuur van de Volksbank om de adviseurs van Goldman Sachs zo snel mogelijk en zonder riante vergoeding de deur uit te zetten en een adviseur met een sociale antenne en daarbij passend gedrag aan te stellen?
Het bericht ‘Gemiddelde prijs studentenkamer voor het eerst boven de 400 euro’ |
|
Paul Smeulders (GL), Zihni Özdil (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gemiddelde prijs studentenkamer voor het eerst boven de 400 euro»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de oorzaken van de forse stijging van de prijs voor studentenhuisvesting?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de begeleidende brief.
Welk deel van het inkomen (beurs, lening, bijbaan) besteden studenten gemiddeld aan huisvesting?
In de Landelijke monitor studentenhuisvesting wordt gekeken naar gemiddelde inkomsten en uitgaven per maand van voltijdstudenten naar woonsituatie. Wanneer de totale woonuitgaven gerelateerd worden aan het gemiddeld besteedbaar inkomen per maand (definitie studentenmonitor) dan blijkt 48% van het inkomen aan wonen te worden uitgegeven. De woonquote verschilt per type kamer, zo ligt de gemiddelde woonquote voor een kamer met gedeelde voorzieningen op 42%, voor een eenkamerwoning op gemiddeld 52% en voor een meerkamerwoning op 59%.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat studenten te veel geld kwijt zijn aan huisvesting? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de betaalbaarheid van huisvesting voor studenten een belangrijk onderwerp is. Via de gegevens uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting houd ik zicht op de ontwikkeling van de woonlasten en de woonquote van studenten. De monitor geeft ook inzicht in de situatie voor verschillende studentensteden, zodat er ook op lokaal niveau gegevens hierover beschikbaar zijn.
Welke partijen profiteren van het feit dat studenten te veel voor hun huisvesting betalen? Zijn hierover cijfers bekend?
In de Landelijke monitor studentenhuisvesting is informatie beschikbaar over de (ontwikkeling van de) gemiddelde woonlasten naar type verhuurder en type woonruimte.
Deze informatie geeft een grof beeld van de ontwikkeling van de huurprijs van studentenwoningen. Over de kostenstructuur van de betreffende verhuurder of de relatie van deze huur ten opzichte van het puntenstelsel van het woningwaarderingsstelsel heb ik geen informatie beschikbaar. Tevens blijkt uit de monitor dat 40% van de uitwonende studenten in een woning van een woningcorporatie woont en in 44% bij een particuliere verhuurder. De overige 16% van de studenten woont ofwel informeel (bij familie of vrienden) ofwel in een koopwoning.
Hoe groot is het tekort aan studentenhuisvesting? Kunt u dit per studentenstad (en naburige gemeenten) uitsplitsen?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden de Kamervragen van de leden Van Meenen en Van Eijs (D66) (kenmerk 2017Z12177) en de leden Voortman en Özdil (GroenLinks) (kenmerk 2017Z15653) zijn er geen exacte standen per stad te geven als het gaat om de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting.
Het is moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisveting. Wel wordt ieder jaar in de Landelijke monitor studentenhuisvesting een indicatie van de drukte op de markt voor studenten gegeven. Begin oktober wordt de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2018 gepresenteerd met daarin gegevens over het nieuwe studiejaar, incl. een indicatie van de drukte op de woningmarkt voor studenten.
Met het nieuw te sluiten actieplan zet ik samen met partijen in op een beter (cijfermatig) inzicht in de lokale situatie en het maken van productieafspraken op lokaal niveau.
Hoeveel studentenwoningen zijn er het afgelopen jaar bijgekomen? Kunt u dit uitsplitsen naar soort woning en per studentenstad (en naburige gemeenten)?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de belangrijkste oorzaken van het tekort aan studentenhuisvesting?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de consequenties van een hoge gemiddelde huurprijs voor studenten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een gebrek aan betaalbare studentenwoningen de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en de keuzevrijheid van studenten onder druk zet?
Die mening deel ik niet. Ik begrijp dat de meeste studenten bij voorkeur huisvesting in de gemeente of nabijheid van de onderwijsinstelling willen, maar dat zal niet altijd (meteen) lukken. Gelukkig kunnen studenten gebruik maken van een gratis reisvoorziening vanuit de studiefinanciering op werkdagen of in het weekend.
Herinnert u zich uw antwoorden van 10 oktober 2017 op Kamervragen naar aanleiding van het bericht «Buitenlandse studenten slapen noodgedwongen in azc’s, op campings of in hotels»?2 Zo ja, wat is er sinds die tijd concreet gebeurd om de huisvestingsproblemen voor internationale studenten op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat verwacht u concreet van het nieuwe actieplan en convenant studentenhuisvesting dat mede is voortgekomen uit de motie-Futselaar/Özdil?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken of het woningwaarderingsstelsel verplicht gesteld kan worden voor studentenhuisvesting, zodat studenten ook in een oververhitte woningmarkt volwaardige consumentenbescherming krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het huurrecht maakt onderdeel uit van het overeenkomstenrecht, waarbij in principe contractsvrijheid geldt. Huurders kunnen echter, indien gewenst, een beroep doen op de huurprijsregelgeving, eventueel via de Huurcommissie. Huurders kunnen, wanneer zij vermoeden dat zij een huurprijs betalen die hoger is dan de maximale huurprijs die op grond van het wws voor hun woning of kamer geldt, de huurprijscheck op de website van de Huurcommissie invullen. Indien hun huurprijs de maximale huur daadwerkelijk lijkt te overschrijden kunnen zij hun verhuurder verzoeken om huurverlaging. Indien deze hiermee niet mee instemt kunnen verhuurders de Huurcommissie verzoeken om een uitspraak te doen over de hoogte van de huur. Zodoende ben ik van mening dat studenten, net als alle overige huurders, voldoende consumentenbescherming kennen.
Welke andere maatregelen kan de rijksoverheid nemen om studentenhuisvesting ook betaalbaar te houden voor studenten zonder rijke ouders? Bent u bereid om deze maatregelen op korte termijn te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht van RTL Nieuws dat tientallen criminelen een uitkering ontvangen ondanks een openstaande celstraf |
|
Dennis Wiersma (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het bericht dat tientallen criminelen een uitkering ontvangen ondanks een openstaande celstraf?1 Komt dit inderdaad voor en kloppen die aantallen?
Het is niet te rechtvaardigen dat veroordeelden een uitkering ontvangen. Dat druist in tegen ieders gevoel voor rechtvaardigheid.
In de sociale zekerheidswetten is al langer geregeld dat wanneer iemand een vrijheidsstraf opgelegd krijgt en vervolgens in detentie verblijft, zijn of haar uitkering wordt beëindigd. Sinds 2011 geldt er ook een wettelijke regeling die het mogelijk maakt om de uitkering van een voortvluchtige veroordeelde in te trekken of te weigeren. Uit onder meer onderzoek van het CBS blijkt dat deze maatregel ook feitelijk wordt toegepast.2 Zo zijn in 2016 en 2017 in totaal door uitkerende instanties 837 uitkeringen ingetrokken van personen, die zich onttrekken aan hun vrijheidsstraf. Dit betreft onder meer arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en AOW-uitkeringen.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft echter in een aantal gevallen geoordeeld dat er onvoldoende gronden zijn om een uitkering in te trekken. De CRvB oordeelt dat zowel opname in het opsporingsregister als het niet thuis aantreffen van een veroordeelde door de politie, een onvoldoende kenbare poging is om te laten weten dat betrokkene gezocht wordt vanwege een openstaande vrijheidsstraf. Om die reden houdt de intrekking van de uitkering niet in alle gevallen stand. In 2017 ging het bij UWV om 26 uitkeringen en bij de Sociale Verzekeringsbank om 4.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat iemand die zich onttrekt aan een veroordeling door de Staat van diezelfde Staat een uitkering ontvangt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het niet zo kan zijn dat iemand die zich onttrekt aan een veroordeling door de Staat van diezelfde Staat een uitkering ontvangt.
Daarom vind ik het belangrijk zo optimaal mogelijk uitvoering te geven aan de wettelijke regeling (sinds 2011), die het mogelijk maakt de uitkering te beëindigen van personen die zich onttrekken aan een vrijheidsstraf.
In hoeverre wordt informatie binnen de overheid over openstaande celstraffen gedeeld dan wel is dit inzichtelijk? Wordt deze informatie standaard geverifieerd? Welke overheden spelen hierbij een rol? Hoe wordt dit vraagstuk tussen de diverse overheidsdiensten gecoördineerd? Wat is uw rol daarbij? Welke verbeteringen acht u noodzakelijk mede gelet op de onderhavige berichtgeving? Kortom, welke actie mogen we van u verwachten zodat betrokkenen de opgelegde straf niet langer ontlopen en bovendien niet onterecht een uitkering ontvangen?
Het CJIB levert periodiek een overzicht aan de uitkeringsinstanties ten aanzien van de veroordeelden die een openstaande vrijheidsstraf hebben en zich daaraan onttrekken.
De uitkeringsinstanties matchen dit overzicht met hun bestanden van uitkeringsgerechtigden. Op basis daarvan worden uitkeringen van voortvluchtigen beëindigd. Door de samenwerking tussen overheidsdiensten (CJIB en UWV, maar ook met de SVB en de gemeenten) kunnen uitkeringen in die gevallen daadwerkelijk stop worden gezet of geweigerd. Daarmee wordt het in beginsel onmogelijk gemaakt voor voortvluchtige veroordeelden om hun uitkering te behouden of om een nieuwe uitkering aan te vragen.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft echter in een aantal gevallen geoordeeld dat er onvoldoende gronden zijn om een uitkering in te trekken. De CRvB oordeelt dat zowel opname in het opsporingsregister als het niet thuis aantreffen van een veroordeelde door de politie, een onvoldoende kenbare poging is om te laten weten dat ze gezocht worden vanwege een openstaande vrijheidsstraf. Om die reden houdt de intrekking van de uitkering niet in alle gevallen stand. In 2017 ging het bij UWV om 26 uitkeringen en om 4 uitkeringen bij de Sociale Verzekeringsbank.
Voor deze kleine resterende groep zet ik daarom samen met mijn ambtsgenoot van SZW nog een extra stap om de uitkering stop te zetten. Het CJIB en het UWV hebben een pilot uitgevoerd, waarbij personen met een openstaande vrijheidsstraf een brief kregen waarin gewezen werd op de openstaande vrijheidsstraf en de gevolgen voor hun uitkering. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de eisen van de CRvB. De uitkomsten van de pilot bieden voldoende basis om de werkwijze voort te zetten.
Worden uitgekeerde uitkeringen, toeslagen etc. desnoods met terugwerkende kracht teruggevorderd bij criminelen met een openstaande celstraf? Zo nee, bent u bereid hiertoe over te gaan?
Om de uitkeringen van veroordeelden met een openstaande vrijheidsstraf in te trekken of te weigeren, matchen uitkeringsinstanties CJIB-bestanden van voortvluchtigen uit het opsporingsregister met de bestanden van uitkeringsgerechtigden. De uitkeringsinstantiebeslist over het al dan niet intrekken van een uitkering van iemand met een openstaande straf op basis van informatie van het CJIB. Naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB hebben het CJIB en het UWV een pilot uitgevoerd. In deze pilot hebben personen met een openstaande vrijheidsstraf een brief ontvangen waarin gewezen wordt op de openstaande vrijheidsstraf en de gevolgen voor hun uitkering. Voor Justitie is dit een extra maatregel om te komen tot daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de straf en het UWV kan de brief als kenbare poging gebruiken om de uitkering in te trekken. Gebleken is dat de uitkomsten van de pilot voldoende basis bieden om deze werkwijze voort te zetten.
In het reguliere proces wordt de uitkering van een voortvluchtige beëindigd en wordt deze ook met terugwerkende kracht vanaf de datum van voortvluchtigheid teruggevorderd. Indien niet voldaan kan worden aan de criteria van de CRvB, zullen uitkeringsinstanties in voorkomende gevallen de uitkering niet mogen beëindigen. Dat betekent dat er in die gevallen ook geen sprake is van een onrechtmatige uitkering, die teruggevorderd kan worden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat veroordeelde criminelen die hun openstaande straf moedwillig ontduiken alsnog via de rechter een uitkering afdwingen? Dient de wet op dit punt aangescherpt te worden?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, werken CJIB en UWV aan een structurele werkwijze, die tegemoet moet komen aan het oordeel van de CRvB om veroordeelden te laten weten dat ze gezocht worden vanwege een openstaande vrijheidsstraf.
Naar mijn mening is een wetswijziging daarmee niet aan de orde.
Een onderzoek van de Kinderombudsman naar vervangende jeugddetentie |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht en het rapport van de Kinderombudsman over het opleggen van vervangende jeugddetentie bij het niet voldoen van een schadevergoeding?1
Ja.
In hoeveel gevallen wordt jaarlijks door de rechter vervangende jeugddetentie opgelegd als straf bij het niet voldoen van een schadevergoeding? Hoe vaak wordt daadwerkelijk overgegaan tot vervangende jeugddetentie?
Het aantal schadevergoedingsmaatregelen in jeugdzaken (gebaseerd op cijfers van de Raad voor de Rechtspraak) bedraagt:
2016: 1.591
2017: 1.789
Er zijn geen cijfers bekend over het deel van deze zaken waarbij de rechter in zijn vonnis de vervangende jeugddetentie opneemt, maar gelet op het gangbare beleid is de inschatting dat dit in vrijwel alle zaken het geval is.
De afweging om vervangende jeugddetentie toe te passen komt pas aan de orde op het moment dat de jeugdige ook na aanmaningen en inzet van de deurwaarder de schadevergoedingsmaatregel niet heeft voldaan. Het aantal gevallen waarin vervangende jeugddetentie uiteindelijk is toegepast, bedraagt minder dan 1% van de zaken:
2015: 11
2016: 14
2017: 13
Het betreft veroordeelden die op dat moment minderjarig waren.
De vervangende jeugddetentie wordt niet opgelegd als straf, maar is een dwangmiddel om degene die niet aan zijn betalingsverplichting voldoet een extra prikkel te geven om te betalen. De toepassing van jeugddetentie kan als straffend worden gevoeld, maar heft juridisch de betalingsverplichting niet op.
Op dit moment wordt onderzocht op welke wijze na de toepassing van vervangende detentie de verdere inning van de schadevergoedingsmaatregel nog bewerkstelligd kan worden, zowel bij minder- als meerderjarigen. Dit volgt onder andere uit de motie van de leden Van Oosten en Van Toorenburg.2
Kan een rechter bij het opleggen van een schadevergoeding direct een betalingsregeling overeenkomen met de dader? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en in welke gevallen gebeurt dit? Zo nee, waarom niet?
De rechter kan bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel direct een betalingsregeling opnemen in het vonnis (artikel 36f lid 5 Sr jo art. 24a Sr). De praktijk is doorgaans dat de rechter geen betalingsregeling treft maar dit overlaat aan het CJIB. Er zijn geen specifieke cijfers beschikbaar over het aantal gevallen waarin de rechter een betalingsregeling treft. Per zaak wordt een individuele afweging gemaakt of er direct bij het opleggen van de maatregel een betalingsregeling wordt getroffen.
Voor wat betreft minderjarigen is binnen de rechterlijke macht door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht inmiddels de volgende afspraak gemaakt: »Rechters zouden bij iedere minderjarige de afweging moeten maken wat er nodig is om de jongere de schadevergoeding te laten betalen en of vervangende jeugddetentie in die specifieke situatie geschikt of passend is». Dit betekent dat bij de strafoplegging rekening wordt gehouden met de mogelijkheden van een minderjarige om schadevergoeding te betalen en met de consequenties van die betalingsverplichting.
Kijkt de officier van justitie standaard hoe draagkrachtig iemand is als een straf wordt geëist? Zo ja, is dit de gangbare praktijk? Zo nee, vindt u dit een taak voor de officier van justitie?
Bij het eisen van een geldboete wordt er standaard gekeken naar de draagkracht van een verdachte. De wettelijke grondslag hiervoor is art. 24 Sr. Een schadevergoeding is echter een maatregel en geen straf en beoogt uitsluitend herstel van de geleden schade aan het slachtoffer. De draagkracht van de verdachte speelt daarbij in prinicipe geen rol. Bij de uitvoering van de betalingsverplichting kan wel gekeken worden naar de draagkracht (zie verder antwoord bij vraag 5)
Wordt volgens u op dit moment in het jeugdstrafrecht voldoende gewaarborgd, dat betalingsverplichtingen kunnen worden nagekomen? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe dit gebeurt? Zo nee, welke maatregelen bent u bereid te nemen teneinde dit in de toekomst wél te garanderen?
Een waarborg die bijdraagt aan het nakomen van de betalingsverplichtingen is het nieuwe betalingsregelingenbeleid. Het CJIB heeft in samenspraak met OM en het departement sinds 1 september 2017 een nieuw betalingsregelingenbeleid waarbij een persoonsgerichte aanpak voorop staat. Het uitgangspunt voor een regeling is daarbij gewijzigd van «nee, tenzij» naar «ja, mits». Op het moment dat iemand dus aan een aantal voorwaarden voldoet is het uitgangspunt dat een betalingsregeling mogelijk is. Dit geldt ook voor minderjarige veroordeelden. Minderjarigen kunnen bij bedragen vanaf 112,50 euro een regeling treffen.
Veroordeelden die niet in staat zijn in één keer te betalen krijgen hierdoor meer mogelijkheden om de vordering(en) te voldoen waarmee het schadebedrag zo snel mogelijk en volledig wordt betaald. Het beleid sluit aan bij het maatschappelijk en verantwoord innen waarbij rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Toepassing van een standaardbetalingsregeling is het uitgangspunt maar waar nodig zijn maatwerkregelingen mogelijk.
Wanneer vooraf duidelijk is dat een minderjarige niet in staat is om zijn financiën te beheersen en ook de ouders hierin onvoldoende ondersteuning lijken te bieden, kunnen ook andere maatregelen worden overwogen, bijvoorbeeld financieel toezicht. Hier kom ik op terug in de door mij aangekondigde brede brief over het jeugdstrafrecht.
Het bericht dat consultant Aon in België goedkeuring heeft gekregen voor een eigen regelkader voor pensioenfondsen |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de informatie in de media dat consultant Aon in België goedkeuring heeft gekregen voor een eigen regelkader voor pensioenfondsen?1
Ja
Bent u van mening dat dit regelkader afwijkt van het Financiële Toezichtskader (FTK) dat in Nederland voor pensioenfondsen geldt?
Ja
Erkent u dat, constaterende dat in het Belgisch Toezichtskader de rekenrente hoger ligt, de vereiste buffers lager liggen en de regels rond kortingen verschillen dan in het Nederlandse Toezichtskader, kan worden geconcludeerd dat Nederlandse pensioenfondsen die naar België zouden verhuizen onmiddellijk een aanzienlijk hogere dekkingsgraad zouden noteren en daardoor in veel gevallen onmiddellijk zouden kunnen overgaan tot indexatie van de pensioenuitkeringen en de opgebouwde pensioenrechten? Acht u het wenselijk dat door deze verschillen in regels pensioenfondsen verhuizen naar België?
Als gevolg van het meer principle based karakter van het prudentiële kader in België kan ik geen algemene uitspraken doen over de eventuele gevolgen voor de dekkingsgraad als andere Nederlandse ondernemingspensioenfondsen de in de Nederlandse pensioenregeling opgebouwde pensioenrechten en pensioenaanspraken collectief overdragen aan een pensioenuitvoerder in België.
Er dient een prudente inschatting gemaakt te worden van de verplichtingen. Het pensioenfonds moet daarbij rekening houden met alle karakteristieken van het fonds: zoals de samenstelling van de beleggingen, de toezegging uit de pensioenregeling en de eventuele soliditeit van de werkgever ingeval er sprake is van een bijstortingsverplichting. Er kan om deze redenen op voorhand niet ingeschat worden hoeveel de dekkingsgraad zal stijgen als een pensioenregeling bij een pensioenuitvoerder uit België wordt ondergebracht.
België heeft een prudentieel toezichtkader dat, ten opzichte van het Nederlandse toezichtkader meer «principle based» is. Als gevolg hiervan is er binnen het Belgische prudentiële kader veel ruimte voor eigen invulling door de pensioenuitvoerder, dan wel de werkgever. Hierbij dient te allen tijde een consistent geheel te zijn tussen de toezegging, de financiering en het beleggingsbeleid. De aan te houden voorzieningen en buffers worden zodanig bepaald, dat de toezegging met voldoende mate van zekerheid waargemaakt kan worden.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat er geen sprake is van een verhuizing, oftewel zetelverplaatsing, van een Nederlands pensioenfonds. Het betreft een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat.
De exacte beweegredenen voor het onderbrengen van de uitvoering van de pensioenregeling van de betreffende werkgever bij een Belgische pensioenuitvoerder en de overdracht van opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken door het betreffende Nederlandse pensioenfonds (of door een Nederlandse pensioenuitvoerder in het algemeen) naar een Belgische pensioenuitvoerder zijn mij niet bekend. Uit onderzoek door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit 2016 blijkt dat een belangrijke overweging van (internationale) ondernemingen met een ondernemingspensioenfonds om de uitvoering van hun pensioenregeling bij een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat onder te brengen is het bereiken van schaalvoordelen door de uitvoering van pensioenregelingen uit verschillende landen onder te brengen bij één pensioenuitvoerder.2
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel in verband met de implementatie van de herziene IORP-richtlijn3 is toegelicht, acht de regering het onwenselijk als Nederlandse pensioenregelingen, louter om prudentieel toezicht te ontwijken, buiten Nederland zouden worden uitgevoerd. Vooralsnog heeft de regering geen aanwijzingen dat hiervan sprake is.
Als u het niet wenselijk acht dat op grote schaal verhuizingen van pensioenfondsen gaan plaatsvinden, welke maatregelen overweegt u dan om een dergelijke verhuizing tegen te gaan?
Zoals bij vraag 3 toegelicht heeft het kabinet vooralsnog geen reden om aan te nemen dat pensioenregelingen van Nederlandse werkgevers op grote schaal ondergebracht zullen worden bij een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat. Voor het kabinet blijft voorop staan dat bij de uitvoering van een pensioenregeling het belang van de deelnemer centraal dient te staan. Dit betekent dat de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden goed beschermd moeten zijn ongeacht of een Nederlandse pensioenregeling in Nederland of in het buitenland wordt uitgevoerd.
Het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst ten behoeve van het onderbrengen van de pensioenovereenkomst behoort tot de verantwoordelijkheden van de werkgever, in of na overleg met (de vertegenwoordigers van) de werknemers, en een pensioenuitvoerder. Het is aan de werkgever of de sociale partners af te wegen welke pensioenuitvoerder de pensioenregeling het beste kan uitvoeren, gegeven de belangen van de werkgever(s), de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden en het karakter van de pensioenregeling.
De waarborgen die op dit moment in de wet zijn opgenomen, zoals het feit dat het Nederlandse sociaal en arbeidsrecht dwingende van toepassing blijft op de door de buitenlandse pensioenuitvoerder uitgevoerde Nederlandse pensioenregeling blijven. De herziening van de IORP-richtlijn creëert voorts additionele waarborgen in geval er sprake is van een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht.
Deelt u de mening dat de sector van pensioenfondsen met een belegd vermogen van € 1.400 miljard een voor de economie waardevolle sector is met hoogwaardige werkgelegenheid en van groot belang voor Nederland als financieel belangrijke speler op de wereldmarkt? Acht u het daarom ook van belang dat de werkgelegenheid en het financieel belang voor Nederland wordt behouden?
Gezien de omvang is de pensioensector van grote economische en sociale waarde voor Nederland. Zoals aangeven bij vraag 4 blijft voor het kabinet voorop staan dat het belang van de deelnemer te allen tijde centraal dient te staan en voldoende beschermd dient te zijn bij de uitvoering van een Nederlandse pensioenregeling door een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat.
Uit onderzoek door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit 2016 blijkt dat de omvang van grensoverschrijdende Nederlandse pensioenregelingen relatief beperkt is ten opzichte van de gehele Nederlandse pensioensector. Ten tijde van het onderzoek ging het om 10.400 deelnemers en 0.1% van het totale belegde vermogen.4 Vooralsnog heeft de regering geen aanwijzingen dat sinds dit onderzoek de omvang sterk is toegenomen.
Daarnaast is het goed om te benadrukken dat een pensioenregeling van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds niet snel ondergebracht zal worden bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. De verplichtingstelling komt namelijk te vervallen als de pensioenregeling wordt ondergebracht bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat. Een niet-verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds zou wel kunnen overwegen om de pensioenregeling onder te brengen bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat.
Wil u bevorderen dat er snel duidelijkheid komt over de richting waarin het Nederlandse stelsel zich zal gaan ontwikkelen?
In het regeerakkoord is benadrukt dat het kabinet samen met sociale partners de stap wil zetten naar een vernieuwd pensioenstelsel. Die ambitie heeft het kabinet nog steeds. Binnen de SER wordt op dit moment gewerkt aan de vormgeving van een nieuw pensioencontract. Ik heb er vertrouwen in dat de sociale partners op korte termijn met een advies komen.
Wat uw standpunt over de omvang van buffers en de hoogte van de rekenrente als, zoals in het Belgische model het geval is, voor werkgevers geen bijstortverplichting meer bestaat maar alle risico’s bij de deelnemers en pensioengerechtigden komt te liggen in een CDC-regeling (collective defined contribution)?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, hebben lidstaten vrijheid bij de invulling van hun prudentieel toetsingskader. Zo heeft België gekozen voor een «principle based»-benadering van het financieel toetsingskader, hetgeen lastig vergelijkbaar is met het Nederlandse financieel toetsingskader dat een meer «rule-based» karakter heeft.
Bij de uitvoering van een pensioenregeling van een Nederlandse werkgever op basis van een CDC-financiering maakt het in essentie geen verschil of er sprake is van een Nederlandse pensioenuitvoerder of een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. In alle gevallen staan de jaarlijkse (doorsnee)premies vast die door de betreffende werkgever wordt afgedragen en kunnen er geen, of slechts beperkte, aanvullende stortingen/herstelbetalingen gevraagd worden in geval de pensioenuitvoerder in een tekortsituatie geraakt.
Het bericht dat nog maar 10 tot 15% van de consumentenprijs bij de aardappelproducent terechtkomt |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht waarin staat dat nog maar 10 tot 15% van de consumentenprijs bij de aardappelproducent terechtkomt?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat er zo’n gering gedeelte van de consumentenprijs bij de voedselproducent terechtkomt?
Uit het onderzoek dat in 2014 is uitgevoerd door Wageningen Economic Research (toenmalig LEI) naar de prijsvorming in de keten is o.a. de verdeling van de consumenteneuro van aardappelen onderzocht. Uit het onderzoek bleek dat in 2011–2013 gemiddeld 39% van de consumenteneuro als brutomarge bij de supermarkten terecht kwam, 31% bij de groothandel en 30% bij de akkerbouwer. Deze brutomarges geven geen indicaties van de winstgevendheid aangezien de kosten die gemaakt worden in de verschillende schakels niet worden meegenomen.
De prijs die een akkerbouwer voor zijn product krijgt, is sterk afhankelijk van vraag en aanbod in Nederland maar ook in andere Noordwest-Europese landen zoals Frankrijk, Duitsland, België, het VK en Polen. De prijzen die een akkerbouwer ontvangt kunnen erg volatiel zijn. In sommige perioden kunnen daardoor de marges onder druk komen te staan. Veel producenten kiezen er dan ook voor om op contract te leveren.
Uit het onderzoek van Wageningen Economic Research over de positie van de primaire producent in de keten blijkt dat de meeste van hen hun positie ten opzichte van andere ketenpartijen als relatief zwak ervaren. Ik vind dit zorgelijk. Het kabinet heeft daar dan ook aandacht voor en heeft maatregelen aangekondigd om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 29 625, nr. 257).
Weet u welke percentages van de consumentenprijzen bij andere landbouwproducenten terechtkomen?
In het eerdergenoemde onderzoek van Wageningen Economic Research naar de prijsvorming in de keten zijn de brutomarges van 8 producten onderzocht. Daaruit blijkt dat de verdeling van de consumenteneuro over de diverse schakels in de keten per product sterk kan verschillen. Een relatief klein aandeel (minder dan 25%) kwam terecht bij de akkerbouwer (graan en uien), komkommerteler en vleeskuikenhouder terwijl een groter aandeel (meer dan 25%) terecht kwam bij de aardappelteler, fruitteler, paprikateler en leghennenhouder. Het is van belang om te benadrukken dat deze percentages niets zeggen over winstgevendheid, omdat de kosten die de ketenpartijen maken hier niet in worden betrokken.
Wat vindt u van de hoogte van het inkomen van de Nederlandse voedselproducenten in het algemeen?
Het gemiddelde inkomen uit bedrijf voor de land- en tuinbouwbedrijven in de afgelopen vijf jaar (2013–2017) was € 50.000 per onbetaalde arbeidsjaareenheid (aje). In 2017 bereikte het inkomen een historisch hoog niveau geraamd op ongeveer € 70.000 per onbetaalde aje, een stijging van € 20.000 ten opzichte van 2016. Er zijn echter grote verschillen zowel tussen als binnen de verschillende sectoren. Hoewel het gemiddelde inkomen per huishouden in de agrarische sector in 2016 opliep tot het hoogste niveau in deze eeuw, groeide het aandeel agrarische huishoudens onder de lage-inkomensgrens tegelijkertijd voor het vierde jaar op rij tot 44%. Dat vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling laat dus zien dat er grote inkomensverschillen zijn rond het gemiddelde. Er lijkt echter geen patroon te zitten in de samenstelling van die huishoudens onder de lage-inkomensgrens. Zo steeg het aandeel melkveehouders onder de lage-inkomensgrens in 2016 door de lage melkprijzen, terwijl bij varkensbedrijven, leghennenbedrijven en glastuinbouwbedrijven het aandeel lage-inkomenshuishoudens juist lager lag in 2016 dan in de jaren ervoor.
Welke acties gaat u concreet ondernemen zodat Nederlandse voedselproducenten een redelijk inkomen kunnen verdienen?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de positie van de boer in de keten onder druk staat. Vandaar dat ik, mede namens de Staatssecretaris van EZK, maatregelen heb aangekondigd om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 29 625, nr. 257). Deze maatregelen betreffen het aanpakken van oneerlijke handelspraktijken, het stimuleren van samenwerking, in het bijzonder in relatie tot duurzaamheid, en het oprichten van een agro-nutri monitor bij de ACM om eventuele belemmeringen voor een goede marktwerking te identificeren en transparantie te vergroten.
Het bericht 'Tientallen criminelen krijgen uitkering ondanks openstaande celstraf' |
|
Gidi Markuszower (PVV), Léon de Jong (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen criminelen krijgen uitkering ondanks openstaande celstraf»?1
Ja.
Is het waar dat er tientallen criminelen met een openstaande celstraf ten onrechte een uitkering krijgen? Zo ja, om hoeveel criminelen en om welke uitkeringen gaat het precies? Hoeveel kost deze belachelijke en onacceptabele situatie de Nederlandse belastingbetaler per jaar?
Het is niet te rechtvaardigen dat veroordeelden een uitkering ontvangen. Dat druist in tegen ieders gevoel voor rechtvaardigheid.
In de sociale zekerheidswetten is al langer geregeld dat wanneer iemand een vrijheidsstraf opgelegd krijgt en vervolgens in detentie verblijft, zijn of haar uitkering wordt beëindigd. Sinds 2011 geldt er ook een wettelijke regeling die het mogelijk maakt om de uitkering van een voortvluchtige veroordeelde in te trekken of te weigeren. Uit onder meer onderzoek van het CBS blijkt dat deze maatregel ook feitelijk wordt toegepast.2 Zo zijn in 2016 en 2017 in totaal door uitkerende instanties 837 uitkeringen ingetrokken van personen, die zich onttrekken aan hun vrijheidsstraf. Dit betreft onder meer arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en AOW-uitkeringen.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft echter in een aantal gevallen geoordeeld dat er onvoldoende gronden zijn om een uitkering in te trekken. De CRvB oordeelt dat zowel opname in het opsporingsregister als het niet thuis aantreffen van een veroordeelde door de politie, een onvoldoende kenbare poging is om te laten weten dat betrokkene gezocht wordt vanwege een openstaande vrijheidsstraf. Om die reden houdt de intrekking van de uitkering niet in alle gevallen stand. In 2017 ging het bij UWV om 26 uitkeringen en bij de Sociale Verzekeringsbank om 4.
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat de uitkeringen van voortvluchtige criminelen per direct worden stopgezet, de onterecht uitbetaalde uitkeringen tot de laatste cent worden teruggevorderd en deze criminelen in de cel belanden?
Om de uitkeringen van veroordeelden met een openstaande vrijheidsstraf in te trekken of te weigeren, matchen uitkeringsinstanties CJIB-bestanden van voortvluchtigen uit het opsporingsregister met de bestanden van uitkeringsgerechtigden. De uitkeringsinstantie beslist over het al dan niet intrekken van een uitkering van iemand met een openstaande straf op basis van informatie van het CJIB. Naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB hebben het CJIB en het UWV een pilot uitgevoerd. In deze pilot hebben personen met een openstaande vrijheidsstraf een brief ontvangen waarin gewezen wordt op de openstaande vrijheidsstraf en de gevolgen voor hun uitkering. Voor Justitie is dit een extra maatregel om te komen tot daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de straf en het UWV kan de brief als kenbare poging gebruiken om de uitkering in te trekken. Gebleken is dat de uitkomsten van de pilot voldoende basis bieden om deze werkwijze voort te zetten.
In het reguliere proces wordt de uitkering van een voortvluchtige beëindigd en wordt deze ook met terugwerkende kracht vanaf de datum van voortvluchtigheid teruggevorderd. Indien niet voldaan kan worden aan de criteria van de CRvB, zullen uitkeringsinstanties in voorkomende gevallen de uitkering niet mogen beëindigen. Dat betekent dat er in die gevallen ook geen sprake is van een onrechtmatige uitkering, die teruggevorderd kan worden.
Deelt u de mening dat het absurd is dat de politie niet ieder aanknopingspunt om een veroordeelde crimineel te vinden mag gebruiken, omdat eerst aangetoond moet worden dat de veroordeelde crimineel bewust probeert de straf te ontlopen?
Het is onjuist dat eerst aangetoond moet worden dat de veroordeelde crimineel bewust probeert de straf te ontlopen, alvorens de politie actie kan of mag ondernemen. De politie spoort succesvol veroordeelden met een vrijheidsstraf op. Het komt echter ook voor dat veroordeelden niet op een BRP-adres verblijven, zoals bekend bij justitie of uitkeringsinstantie, waardoor de opsporing wordt bemoeilijkt. Dit kan ook zo zijn bij de veroordeelden met een uitkering.
Wanneer stopt u eens met het strooien van uitkeringen aan profiteurs, criminelen en ander tuig en begint u eens met het beschermen van onze Nederlandse verzorgingsstaat in het belang van goedwillende Nederlanders?
Sinds 2011 worden uitkeringen beëindigd van personen, die zich onttrekken aan een vrijheidsstraf. Uitkeringsinstanties voeren deze taak, naast de reguliere uitkeringsverzorging, zo efficiënt mogelijk uit.
Kent u het bericht «Vervuiler van Botlek betaalt – een beetje», waaruit blijkt dat de veroorzakers van de olieramp in de Rotterdamse haven eind juni, het Saoedi-Arabische NCC (eigenaar van het schip) en het Noorse oliebedrijf Odfjell (exploitant van het schip), weigeren om het grootste deel van de schade te betalen?1
Ja.
Heeft u inzicht in het totale bedrag van de geleden schade die het gevolg is van de olieramp? Zo ja, wat is dit bedrag? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is nog niet bekend wat de totale omvang van de schade is. Het schoonmaken van de oevers is nog gaande, ik heb daarom nog geen inzicht in de totale kosten.
Deelt u de mening dat de vervuiler moet betalen, dus ook in dit geval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe staat u het Havenbedrijf Rotterdam bij in het aansprakelijk stellen van de veroorzakers van alle schade voor de schoonmaakkosten en de reparatiekosten die zij voor haar rekening heeft genomen? Op welke andere wijze gaat u zich inspannen om de vervuilers te laten betalen?
Uitgangspunt is dat bedrijven die ernstige milieuschade veroorzaken aansprakelijk worden gesteld. Dat is hier ook gebeurd. De eigenaar van het schip is op grond van het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie, 2001 (Trb. 2005, 329) (hierna: Bunkersverdrag), aansprakelijk gesteld voor de bunkerolieschade. Het Bunkersverdrag regelt een verplichte verzekering voor de scheepseigenaar en bepaalt dat een vordering tot schadevergoeding rechtstreeks tegen de verzekeraar kan worden ingesteld. De scheepseigenaar kan op grond van het Bunkersverdrag zijn aansprakelijkheid per voorval beperken tot een bepaalde limiet, deze is afhankelijk van de tonnage van het zeeschip. Voor deze beperking is toestemming van de rechter benodigd. De scheepseigenaar heeft een beroep op beperking van aansprakelijkheid gedaan bij de rechtbank in Rotterdam. De rechter heeft hier nog geen uitspraak over gedaan.
Beperking van aansprakelijkheid is niet mogelijk, indien bewezen is dat de schade is ontstaan door eigen roekeloos handelen of opzettelijke nalatigheid. Vandaar dat de uitkomst van het onderzoek van de zeehavenpolitie hier van belang is.
Hoewel het waarschijnlijk is dat het Bunkersverdrag van toepassing is, wordt op dit punt nog nader onderzoek gedaan of er andere mogelijkheden zijn om de schade te verhalen. Op dit punt werken het Havenbedrijf Rotterdam en het ministerie samen om de schade vergoed te krijgen. Ook de Landsadvocaat is om advies gevraagd.
Deelt u de mening dat er niet langer plek is in de Rotterdamse haven voor het oliebedrijf Odfjell, indien zij weigeren de rekening te betalen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het Noorse bedrijf Odfjell bestaat uit verschillende divisies, de terminal van Odfjell in Rotterdam is niet hetzelfde bedrijf als de rederij van Odfjell die de Bow Jubail heeft ingezet. De terminal in Rotterdam is recentelijk verkocht aan branchegenoot Koole.
Verder worden de schepen van rederij Odfjell ook door andere bedrijven ingezet om producten te vervoeren. Het verbieden van schepen van rederij Odfjell om de haven van Rotterdam binnen te varen, is derhalve niet proportioneel.
Deelt u de mening dat bedrijven niet langer ongestraft weg moeten kunnen komen met het veroorzaken van ernstige milieuschade, zoals schade veroorzaakt door olielekkages? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken welke instrumenten (regionaal, nationaal of internationaal) ingezet kunnen worden om bedrijven te verplichten om de aangerichte schade aan de natuur, het milieu, de omgeving en de infrastructuur te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven die ernstige milieuschade veroorzaken, worden hiervoor aansprakelijk gesteld. Het Bunkersverdrag is een voorbeeld van een internationaal instrument dat voorziet in afspraken over de aansprakelijkheid voor bunkerolieschade. Tijdens het Algemeen Overleg van 28 juni aan de Kamer heb ik al aangegeven dat de zeehavenpolitie onderzoek doet naar de oorzaak van het ongeval en dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft aangegeven onderzoek te gaan doen. Aangezien deze onderzoeken nog niet zijn afgerond, is de toedracht op dit moment nog niet volledig duidelijk en ook niet wie precies welk juridisch verwijt valt te maken. Gezien het vorenstaande is het nu te voorbarig om te veronderstellen dat bedrijven wegkomen met het veroorzaken van ernstige milieuschade.