Het bericht ‘Veroordeelde knipt enkelband door en vlucht’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veroordeelde knipt enkelband door en vlucht»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze crimineel, die medeplichtig is aan moord, zijn enkelband zo makkelijk heeft kunnen doorknippen?
De door justitie ingekochte enkelbanden zijn gemaakt van buigzaam rubber en glasvezelkabel. Ter voorkoming of ter behandeling van ernstig letsel veroorzaakt door bijvoorbeeld een auto-ongeluk, is het noodzakelijk dat de band kan worden verwijderd. Het is niet eenvoudig om deze enkelband te verwijderen, maar met gereedschap en kracht is dit niet onmogelijk. Zoals ik in mijn brief beschrijf, is ter verdere verbetering van dit controle-instrument in de afgelopen periode gewerkt aan ingebruikname van een steviger band.2 Deze versterkte enkelband moet het oneigenlijk afdoen ervan lastiger maken, maar er ook voor blijven zorgen dat die in nood kan worden verwijderd.
Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen is aan de nabestaanden van het slachtoffer? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat dit in de toekomst niet meer kan gebeuren?
Ik besef dat zowel een invrijheidstelling als onttrekking van een verdachte of veroordeelde een grote impact kan hebben op het slachtoffer of de nabestaanden.
Daarom is het Nederlandse strafrecht zo ingericht dat recidiverisico en vluchtgevaar contra-indicaties zijn om justitiabelen in vrijheid te stellen. Bij de schorsing van een voorlopige hechtenis, zoals in onderhavig geval aan de orde was, is de rechter bevoegd hierover te oordelen.
Ter voorkoming van onverwachte confrontatie tussen slachtoffer en een verdachte of een veroordeelde informeert het openbaar ministerie, indien gewenst, een slachtoffer over het verloop van de opgelegde straf of maatregel. Zo wordt men geïnformeerd over het moment van invrijheidstelling, eventueel verlof en bij eventuele onttrekkingen.3 Bij een onttrekking, zoals in dit geval, beoordeelt het openbaar ministerie of het slachtoffer geïnformeerd moet worden. In deze zaak zijn de nabestaanden direct na constatering van het overtreden van de voorwaarden en de daarop volgende aanhouding op de hoogte gesteld door de politie.
Verder verwijs ik naar voornoemde brief aan uw Kamer over de enkelband. Deze en de beantwoording van deze vragen heb ik gelijktijdig aan uw Kamer gestuurd.
Deelt u de mening dat deze levensgevaarlijke crimineel nooit uit voorarrest had mogen worden vrijgelaten tot aan zijn veroordeling? Zo nee, waarom niet?
Het al dan niet schorsen van de voorlopige hechtenis is een beslissing van de rechter. In december 2017 besloot de rechtbank, op verzoek van de raadsman van de betrokkene, de voorlopige hechtenis te schorsen, daar voorwaarden aan te verbinden en een enkelband om te leggen. Het past mij niet hier een oordeel over te vellen.
Wanneer gaat u eindelijk eens regelen dat verdachten van gewelddadige misdrijven tot aan hun rechtszaak vast moeten zitten en verplicht ter zitting moeten verschijnen?
De rechter beoordeelt of verdachten van misdrijven in afwachting van hun strafzaak moeten vastzitten. In de situatie dat uitspraak wordt gedaan met betrekking tot een verdachte die zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, biedt de wet de mogelijkheid op grond van het veroordelende vonnis in eerste aanleg alsnog voorlopige hechtenis te bevelen.
Ten aanzien van de verplichting om ter terechtzitting te moeten verschijnen heb ik ter gelegenheid van het Algemeen Overleg over Strafrechtelijke Onderwerpen op 8 februari jl. gemeld dat ik vaart wil maken met een wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel ziet op de plicht voor verdachten van ernstige zeden- en/of geweldsmisdrijven die zich in voorlopige hechtenis bevinden ter zitting te verschijnen. Het gaat daarbij zowel om de aanwezigheid bij de behandeling van de strafzaak op de terechtzitting als om aanwezigheid bij de uitspraak. Ik streef ernaar dit voorstel voor de zomer in consultatie te geven.
Het bericht dat verkiezingen voor opleidingscommissies bij veel onderwijsinstellingen vooralsnog te hoog gegrepen zijn |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Verkiezingen opleidingscommissies: bij veel onderwijsinstellingen vooralsnog te hoog gegrepen»?1
Ja, ik ken het genoemde artikel.
Wat vindt u ervan dat verkozen opleidingscommissies vooralsnog de uitzondering in plaats van de norm blijken te zijn?
Ik vind het van belang dat de wijze van samenstellen van een opleidingscommissie aansluit bij de situatie op de desbetreffende instelling. De wettelijke norm die hiervoor geldt is dat de samenstelling door verkiezingen plaatsvindt, tenzij na overleg met de medezeggenschap een andere wijze van samenstelling dan verkiezing is bepaald. Bovendien maak ik uit het artikel op dat minder dan de helft van de bevraagde universiteiten voor een alternatieve wijze van samenstelling hebben gekozen. Bij de hogescholen was dit naar verhouding nog minder.
Bent u bereid om met instellingen in gesprek te gaan om te zorgen dat verkozen opleidingscommissies de norm worden?
Indien ik signalen ontvang dat de wijze van samenstellen van opleidingscommissies op instellingen niet in goed overleg met de medezeggenschap plaatsvindt, zal ik hierover in overleg treden met de desbetreffende koepels. Deze signalen heb ik tot op heden niet ontvangen.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Als op langere termijn blijkt dat verkiezingen niet de norm worden, welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat verkiezingen wel de norm worden?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden op de vragen 2 en 3.
‘De afbraak van de sociale werkplaats’ |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Zembla: «De afbraak van de sociale werkplaats»?1
Ja
Erkent u dat het besluit om de sociale werkvoorziening (SW) te sluiten funest is geweest, aangezien veel arbeidsgehandicapten nu thuis zitten zonder werk?
De sociale werkvoorziening is niet gesloten. Mensen die op 31 december 2014 een geldende Wsw-indicatie hadden en in een Wsw-dienstbetrekking werkzaam waren, hebben hun wettelijke rechten en plichten behouden. Zij vallen, mits zij een geldende Wsw-indicatie hebben, blijvend onder de Wsw.
Vanaf 1 januari 2015 is het niet meer mogelijk om nieuw in te stromen in de sociale werkvoorziening op grond van de Wet sociale werkvoorziening. Per die datum is de Participatiewet in werking getreden. Met de Participatiewet streven we een inclusieve arbeidsmarkt na, waarbij mensen met een beperking zoveel mogelijk aan de slag gaan bij reguliere werkgevers. De banenafspraak met werkgevers ondersteunt dit doel. Als werken bij een reguliere werkgever niet goed mogelijk is kunnen mensen aan de slag op beschut werkplekken. Op basis van onderzoeken en statistieken zien we dat dat dit streven steeds meer gestalte krijgt.2 Zoals eerder gemeld ligt het overall aantal te realiseren banen bij reguliere werkgevers op basis van de banenafspraak uit het sociaal akkoord op schema, het aantal mensen uit de gemeentelijke doelgroep dat aan de slag gaat op de banenafspraak is de afgelopen periode fors toegenomen, blijkt uit cijfers van het UWV. Ook het plaatsen van mensen op beschut werkplekken begint op gang te komen.3 Hierbij spelen sw-bedrijven in veel gemeenten een belangrijke rol. De infrastructuur van de sw-organisatie wordt door gemeenten op verschillende manieren ingezet voor de uitvoering van de Participatiewet, bijvoorbeeld voor de uitvoering van de dienstverlening aan werkgevers en voor de uitvoering van nieuwe re-integratie instrumenten. Meer dan de helft van de gemeenten richt de werkplekken beschut werk in bij het sw-bedrijf.4
Uit onafhankelijk onderzoek van SEO blijkt dat als gevolg van de Participatiewet eind 2016 meer jonggehandicapten aan het werk zijn, dat zij vaker kiezen voor een (MBO)vervolgopleiding en dat ze minder in contact komen met justitie.5
Welke concrete acties onderneemt u naar aanleiding van het advies «Sociale infrastructuur kwetsbare groepen binnen de Participatiewet» van de Sociaal Economische Raad (SER), waarin onder andere de zorg wordt geuit dat de afbouw van sociale werkbedrijven sneller gaat dan de opbouw van nieuwe alternatieven?
De SER maakte zich in de verkenning zorgen over de toekomst van de sw-bedrijven. De Raad is van mening dat deze bedrijven, in samenwerking met andere partijen, een belangrijke rol zouden moeten blijven spelen bij de uitvoering van de Participatiewet. Ik deel de opvattingen van de SER dat de opgedane kennis en expertise en het netwerk van werkgevers van de sw-bedrijven waardevol is en behouden moeten blijven voor de brede doelgroep van de Participatiewet. In dit kader is ook de motie Kerstens (3400 XV, nr 27) van belang. Naar aanleiding van deze motie is 30 miljoen euro extra beschikbaar gesteld om de omvorming van de sw-bedrijven tot breed inzetbare en toekomstbestendige bedrijven te ondersteunen. Sw-bedrijven zijn zich aan het omvormen tot nieuwe werkbedrijven en kunnen een belangrijke rol blijven spelen bij de uitvoering van de Participatiewet.
Ik ben met de SER van mening dat maatwerk kan worden geboden als er sprake is van een samenhangend geheel van functionaliteiten en er ruimte is voor ontwikkeling van mensen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en besluiten over de inrichting van de uitvoering.
Hoe kan het dat er pas 735 beschutte werkplekken zijn gerealiseerd – terwijl de inzet was om er 30.000 te creëren? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze werkplekken binnen afzienbare tijd alsnog van de grond komen?
De heer Van Dijk zet in zijn vraag het aantal werkende beschutwerkers af tegen de geraamde 30.000 werkplekken. Het aantal van 30.000 werkplekken heeft echter betrekking op de situatie in 2050. Daarnaast is de behoefte leidend; blijkt de behoefte lager dan hoeven er ook minder plekken gerealiseerd te worden.
Voor 2017 is het aantal beschut werkplekken zoals genoemd in de ministeriële regeling6 2.600 plekken en voor 2018 4.600. Per december 2017 zijn er volgens het UWV 1.184 beschutte werkplekken gerealiseerd.
In 2015 en 2016 werd beschut werk nog nauwelijks ingezet door gemeenten: eind 2016 waren er in totaal circa 500 positieve adviezen verstrekt door UWV. Het aantal positieve adviezen beschut werk is daarna in hoog tempo gegroeid naar ruim 2.100 eind december 2017. In het eerste kwartaal van 2018 zijn er 490 adviezen afgegeven. Dat betekent dat er eind maart 2018 in totaal circa 2600 positieve adviezen zijn afgegeven. Wanneer de aantallen uit het eerste kwartaal zich herhalen over de andere drie kwartalen, dan zal het aantal positieve adviezen eind 2018 gecumuleerd op circa 4100 uitkomen.
Als een persoon een positief advies krijgt is de gemeente vervolgens verplicht om een beschut werkplek te realiseren, tot het aantal van de ministeriele regeling. De toename is voor een belangrijk deel het gevolg van een aanvraag door een persoon zelf (meer dan 1.000 positieve adviezen). Dit is een direct gevolg van de wetswijziging met betrekking tot beschut werk, die op 1 januari 2017 is ingegaan. Tot 2017 konden alleen gemeenten om een advies beschut werk verzoeken bij UWV.
Uit gegevens van UWV blijkt dat 63 procent van de mensen met een positief advies beschut werk binnen drie maanden ook daadwerkelijk aan het werk is. Er zijn verschillende redenen waarom niet iedereen met een positief advies beschut werk (direct) een werkplek heeft. Gemeenten moeten een geschikte plek vinden voor iedere burger met een positief advies; dit is maatwerk en dit kost tijd, ook omdat sommige mensen eerst een voortraject nodig hebben. Daarnaast is het zo dat mensen voor of na plaatsing kunnen uitvallen: ze worden bijvoorbeeld ziek en worden opgenomen, of ze verhuizen. De verschillen tussen gemeenten zijn overigens groot; er zijn gemeenten die nog nauwelijks beschut werkplekken hebben gerealiseerd, andere gemeenten hebben de aantallen uit de ministeriele regeling al bereikt.
Het is mijn streven gemeenten te helpen bij het realiseren van voldoende beschut werkplekken, gerelateerd aan de behoefte. Samen met de Programmaraad heb ik het project «Leren van elkaar» gestart, dat er op gericht is dat gemeenten van elkaar kunnen leren, zowel wat betreft het vinden van mensen die zijn aangewezen op beschut werk als wat betreft het realiseren van geschikte plekken. Er zijn verschillende soorten landelijke intervisie-bijeenkomsten voorzien. Daarnaast roep ik, in lijn met de motie van de heer De Jong (PVV), gemeenten via de brief Gemeentenieuws van SZW op om actief mensen te benaderen die tot 21 december 2014 op de wachtlijst van de Wsw stonden, en nu niet in een beschutte werkomgeving aan het werk zijn, om de wens tot het werken in een beschutte werkomgeving in kaart te brengen en voor deze mensen (als zij een positief advies hebben) een beschutte werkomgeving te organiseren.
Bent u bereid de voortgaande bezuiniging van 500 euro per SW-plek per jaar per direct ongedaan te maken? Zo nee, hoe voorkomt u dat er nog meer mensen tussen wal en schip vallen?
Het Rijk stelt middelen beschikbaar voor de financiering van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). In de Participatiewet ligt besloten dat in deze Rijksbijdrage een efficiencykorting van jaarlijks 500 euro per SW arbeidsjaar wordt doorgevoerd tot maximaal een totale korting van 3.000 euro per arbeidsjaar. De vorige Staatssecretaris heeft met de VNG afgesproken om de afbouw van de Rijksbijdrage voor de Wsw tweejaarlijks te monitoren met de «thermometer Wsw». De tweemeting van deze meting ontvangt u dit voorjaar.
De financiële problematiek bij de Wsw was één van de door gemeenten ervaren financiële knelpunten in het sociaal domein zoals besproken in het Interbestuurlijk programma Sociaal Domein (IBP). Met de afspraken gemaakt in dit IBP is de discussie over de door gemeenten ervaren financiële problematiek in het sociaal domein, waaronder de efficiencykorting in de Wsw, afgerond.
Ik wil hierbij nogmaals nadrukkelijk aangeven dat mensen in de Wsw hun bestaande rechten houden. Er is dus voor deze groep geen sprake van tussen wal en schip vallen. De groep die niet meer in de Wsw kan stromen, valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten en voor een deel onder UWV (degenen met recht op een Wajong-uitkering). Voor de begeleiding en ondersteuning van deze groep ontvangen gemeenten en UWV ook een financiële bijdrage die los staat van de bijdrage voor de Wsw. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven zie ik dat de begeleiding van deze groep naar werk nu op stoom komt wat zich vertaalt in stijgende aantallen mensen aan de slag onder de banenafspraak en stijgende aantallen positieve adviezen beschut werk.
Deelt u de kritiek in de uitzending op de wijze waarop de gemeente Venlo beschutte werkplekken invult? Zo ja, wat onderneemt u daartegen?
Het is aan iedere gemeente om te besluiten hoe zij de regelgeving rond beschut werk uitvoeren, en hoe zij beschut werkplekken invullen. De gemeenteraad controleert het college en stuurt het beleid zo nodig bij.
Erkent u dat het zeer onwenselijk is als nog meer SW-bedrijven noodgedwongen hun deuren moeten sluiten? Zo nee, waarom niet?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening en de Participatiewet en nemen daarin zelf hun besluiten over de inrichting van de uitvoering. De sw-bedrijven zijn bezig zich om te vormen tot toekomstbestendige bedrijven met verschillende organisatievormen. Het meest voorkomende model is dat het sociale werkbedrijf samen gaat met een (werk)deel van de gemeentelijke sociale dienst en het werkgeversservicepunt. Dat betekent dat de afgelopen jaren vele bekende namen van sociale werkbedrijven zijn verdwenen, maar ook veel nieuwe namen zijn verschenen. Sallcon (Deventer) werd bijvoorbeeld Konnekted, Breed (Nijmegen) werd Werkbedrijf Rijk van Nijmegen, Atlant-groep (Helmond) werd Senzer, Presikhaaf bedrijven (Arnhem) werd Scalabor, Wedeo (Doetinchem) werd Laborijn, de bedrijven Dukdalf (Maassluis), TBV (Vlaardingen) en BGS (Schiedam) vormden het nieuwe werkbedrijf Stroomopwaarts en recentelijk is in Alphen aan de Rijn het sw-bedrijf SWA omgedoopt tot Rijnvicus.
Een voorbeeld van een bedrijf dat verdwenen is, is het sw-bedrijf Topcraft (Oldenzaal, Losser, Dinkelland). Dat dit bedrijf is opgeheven betekent niet dat de mensen die daar werkten op straat zijn komen te staan. Dat is voor zover bekend nergens in Nederland het geval. Gemeenten hebben immers de verplichting om mensen met een SW-indicatie aan het werk te helpen en te houden. De gemeente Dinkelland heeft destijds een werk- en dienstenbedrijf DinkellandWerkt! in het leven geroepen, waar alles dat te maken heeft met werk en inkomen in werd ondergebracht. Toen bleek dat deze constructie niet goed functioneerde is per 1 januari 2015 de sociale werkvoorziening bij een bestaand sw-bedrijf Soweco (Almelo) ondergebracht. Vanaf dat moment draagt dit bedrijf zorg voor de organisatie van het leerwerkbedrijf en de begeleiding van de sw-medewerkers in de gemeente Dinkelland. De gemeenten Losser en Oldenzaal, die ook gebruik maakten van Topcraft, hadden al eerder besloten om de sw-uitvoering zelf uit te gaan voeren.
Bent u bereid om mensen opnieuw voor een Wet sociale werkvoorziening (Wsw)-indicatie in aanmerking te laten komen?
Nee. Met de inwerkingtreding van de Participatiewet is de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) voor nieuwe instroom afgesloten.
Wilt u overwegen om alle mensen die indertijd op de wachtlijst stonden voor de sociale werkvoorziening – waarvan 80% nog geen werk heeft gevonden – alsnog een baan in een SW-bedrijf aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Eind 2014 stonden 11.185 mensen op de wachtlijst Wsw. De ondersteuning van deze mensen bij het vinden en behouden van werk valt onder UWV indien ze een uitkering van UWV ontvangen en in de andere gevallen onder de gemeenten. Deze mensen behoren vanwege hun voormalige Wsw-indicatie tot de doelgroep van de banenafspraak. Ook zouden ze voor beschut werk in aanmerking kunnen komen. Er wordt door zowel gemeenten als UWV geïnvesteerd in deze mensen. Van de totale groep die op de wachtlijst Wsw stond kreeg 80 procent de afgelopen twee jaar enige vorm van ondersteuning van het UWV of de gemeente. Meer dan de helft heeft 2 tot 5 vormen van ondersteuning gehad. Dat kan dan zijn «gesprekken over mogelijkheden op werk», «werkervaringsplaatsen met behoud van uitkering», «vrijwilligerswerk» en/of «re-integratietrajecten». 60 procent van de groep die ondersteuning ontving beoordeelt deze ondersteuning met een voldoende.
Inderdaad zien we dat een groot deel van deze mensen ondanks de ondersteuning nog niet aan de slag is. Daarbij wil ik aangeven dat ook in het verleden de tijd die mensen op de wachtlijst stonden sterk varieerde, van 6 maanden tot 5 jaar, afhankelijk van onder meer leeftijd en de aard van de beperking. Gemiddeld was de wachttijd 23 maanden. Niet alle mensen van de wachtlijst zoeken overigens actief naar werk. Ruim de helft geeft aan het afgelopen half jaar niet naar werk te hebben gezocht. Ruim de helft verwacht ook geen betaalde baan meer te vinden. Lichamelijke en geestelijke gezondheid worden het vaakst als belemmering genoemd door deze groep. Kortom, het was in het verleden en ook nu nog voor veel mensen in deze groep niet eenvoudig om aan de slag te gaan, ook wanneer er wel banen zijn. Uit ander recent onderzoek uitgevoerd door SEO7 kom we naar voren dat sprake is van een stijgende lijn. Eind 2016 waren meer mensen van de voormalige wachtlijst Wsw aan het werk dan eind 2014. Gemeenten zetten in 2016 meer dienstverlening in voor deze mensen dan in 2015.
Deelt u de mening dat de Participatiewet dramatische gevolgen heeft voor arbeidsgehandicapten? Welke lessen trekt u hieruit voor toekomstig beleid?
Zie het antwoord op vraag 2
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het dertigledendebat over de sociale werkplaats nieuwe stijl op 11 april aanstaande?
ik beantwoord deze vragen tegelijkertijd met mijn brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer van 5 april 2018 om te reageren op de uitzending van het programma Zembla «De afbraak van de sociale werkplaats».
Het bericht dat hbo-medezeggenschap meer tijd en geld eist |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het reactie op het artikel «Hbo medezeggenschap eist meer tijd en geld»?1
Ja, ik ken het genoemde artikel.
Wat vindt u ervan dat medezeggenschappers in het hbo vaak maar zes uur per week of minder vergoed krijgen, terwijl men aan universiteiten soms fulltime aan de slag mag?
Ik vind het van belang, voor zowel het hbo als het wo, dat de medezeggenschap binnen een instelling voldoende in de gelegenheid wordt gesteld om goed beslagen ten ijs te komen. Het is aan het bestuur van de instelling en de medezeggenschap samen om hier de benodigde maatregelen voor te treffen. In dat gesprek hoort ook de (hoogte van de) vergoeding van het aantal uren voor medezeggenschappers en het beschikbaar aantal uren thuis.
Wat vindt u van de suggestie van het Studenten Overleg Medezeggenschap (SOM) om studenten in de raden minstens twaalf uur per week te vergoeden?
In het op 9 april jl. gesloten akkoord over de kwaliteitsafspraken met studentenorganisaties ISO en LSVb, de Vereniging Hogescholen en de VSNU is afgesproken dat hogescholen en universiteiten er zorg voor zullen dragen dat de medezeggenschap goed is gefaciliteerd om de dialoog met de instellingen over de kwaliteitsafspraken goed te kunnen voeren. De Vereniging Hogescholen, VSNU en de studentenorganisaties ISO en LSVb hebben geconstateerd dat een goede participatie van de medezeggenschap in brede zin belangrijk is voor hogescholen en universiteiten. Zij hebben daarom afspraken gemaakt over de facilitering in tijd voor de studentleden van de centrale medezeggenschap. Grote hogescholen en universiteiten stellen aan de studentleden van hun centrale medezeggenschap minimaal 8 uur per week beschikbaar en hogescholen en universiteiten met minder dan 10 duizend studenten minimaal 4 uur per week. Voor deze minimumnormen geldt een pas-toe-of-leg-uitprincipe. Het ISO en LSVb hebben aangegeven dit een grote stap voorwaarts te vinden. Ook ik vind dit een goede afspraak.
Bent u bereid om met hogescholen in gesprek te gaan om er voor te zorgen dat studenten een hogere vergoeding voor hun werkzaamheden, betere trainingen en ambtelijke ondersteuning krijgen?
Gezien het belang dat ik hecht aan een goede facilitering heb ik hier, zoals hierboven beschreven, onlangs afspraken over gemaakt met de Vereniging Hogescholen, VSNU, ISO en LSVb in het kader van de kwaliteitsafspraken. Verder krijgt de medezeggenschap jaarlijks de mogelijkheid om in een bijlage bij het jaarverslag zelfstandig te rapporteren over de besteding van de studievoorschotmiddelen. Bij de toetsing van de voortgang van de kwaliteitsafspraken in 2022 wordt ook gekeken of de medezeggenschap voldoende betrokken is gedurende de uitvoering van het plan van de instelling. Een reflectie van de medezeggenschap op de realisatie van het plan tot dan toe, de betrokkenheid van belanghebbenden en de facilitering van de medezeggenschap vormt naast het jaarverslag van de instelling de basis voor de beoordeling door de NVAO.
Ik heb er vertrouwen in dat het bestuur van de instellingen en de medezeggenschap gezamenlijk afspraken zullen maken over werkzaamheden, trainingen en ambtelijke ondersteuning.
De continuïteit van onderwijs van asielkinderen door de sluiting van het AZC Goes |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging door het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) van de sluiting van het asielzoekerscentrum in Goes per 1 oktober?1
Ja. Het voorgenomen besluit van het COA om het aantal opvangplekken in lijn te brengen met de benodigde capaciteit leidt ertoe dat elf COA-locaties zullen sluiten, waaronder die in Goes.
De locatie in Goes is overigens een gezinslocatie waar onderdak wordt geboden aan minderjarige kinderen en hun familie die in beginsel vertrekplichtig zijn. Hierdoor hebben zij geen recht meer op opvang, maar wordt onderdak in een gezinslocatie verleend om humanitaire noodsituatie te voorkomen.
Hoe beoordeelt u het effect van die sluiting en de daaruit voortkomende verhuizing van verschillende gezinnen met schoolgaande kinderen, vooral vanuit de situatie dat kinderen alweer naar een nieuwe omgeving en school moeten verhuizen?
Ik ben mij ervan bewust dat een sluiting van een COA-locatie impact heeft op de bewoners, specifiek op minderjarige kinderen, en op lokale partijen zoals een school, de middenstand en vrijwilligersorganisatie(s). Ik vind dit echter niet opwegen tegen de (maatschappelijke) kosten die gepaard gaan met het in stand houden van teveel opvangplekken.
Klopt het dat de scholen in de regio die het onderwijs voor deze kinderen verzorgen, evenals de ouders, last minute en onverwacht geïnformeerd zijn over de sluiting van deze locatie? Zo ja, waarom zijn zij niet tijdig meegenomen in dit voor leerlingen, ouders en scholen ingrijpende besluit?
Nee, dat klopt niet. Op 27 maart 2018 heeft het COA haar voorgenomen besluit over de sluiting van locaties, waaronder Goes, genomen en bekend gemaakt. De sluiting van de locatie in Goes is voorzien per 1 oktober 2018. Hier zit dus een periode tussen van een half jaar en hiermee wordt voorkomen dat kinderen in het midden van het schooljaar van de een op de andere dag van school moeten wisselen.
De betrokken ouders en scholen zijn kort na het voorgenomen besluit over de sluiting geïnformeerd. Het COA volgt bij het sluiten van locaties een vaste werkwijze, die ook in Goes is toegepast. Onderdeel hiervan is dat het COA zo snel mogelijk na een besluit om een locatie te sluiten de betreffende gemeente op de hoogte stelt. De gemeente wordt verzocht om onder meer de betreffende schoolbesturen te informeren. COA informeert de bewoners van de COA-locatie. Het COA stelt vervolgens de betrokken stakeholders, zoals een school, nog schriftelijk op de hoogte en organiseert daarbij in de regel op een later moment een bijeenkomst voor zowel bewoners als de stakeholders zodat vragen kunnen worden gesteld en stil kan worden gestaan bij de periode van samenwerking.
Op welke wijze worden scholen en ouders doorgaans betrokken bij besluiten vanuit het COA die gevolgen hebben voor leerlingen en ouders en het onderwijs die kinderen op die scholen volgen en op welke wijze communiceert het COA hierover met de scholen?
Zie het antwoord op vraag 3. Het COA informeert de ouders en kinderen zorgvuldig over een sluiting van een locatie en informeert de ouders van de betreffende kinderen direct wanneer duidelijk is waar de gezinnen vervolgens worden geplaatst. In het geval van Goes streeft het COA ernaar om de bewoners begin juni te informeren over de gezinslocatie waar zij zullen worden geplaatst. Hierna kan ook duidelijkheid worden verschaft over de school waar de kinderen vervolgens naar toe zullen gaan.
Deelt u de mening dat de gevolgen en de impact van dergelijke sluitingen en bijbehorende verhuizingen groot zijn voor schoolgaande asielkinderen en hun ouders, maar ook voor onderwijspersoneel en medeleerlingen? Zo ja, op welke wijze kan er op verantwoorde wijze omgegaan worden met het belang en de continuïteit van onderwijs voor deze kinderen, die vaak al meerdere verhuizingen in Nederland achter de rug hebben en zich beginnen te wortelen in hun nieuwe omgeving?
Zoals eerder aangegeven ben ik mij ervan bewust dat het sluiten van een COA- locatie impact heeft op haar bewoners. Dit geldt ook voor het COA. Indien een verhuizing echter onvermijdelijk is, streeft het COA naar een goede voorbereiding en begeleiding, samen met betrokken partijen, zodat de verhuizing voor de kinderen zo min mogelijk belastend is. Hierbij maakt het COA reeds gebruik van een verhuischecklist, juist om oog te houden voor de positie van kinderen tijdens verhuizingen.2
Daarnaast streeft het COA ernaar dat de verhuizingen van kinderen plaatsvinden in de schoolvakanties, ook in Goes, zodat zij na de vakantie kunnen beginnen op hun nieuwe school. Hiermee is de continuïteit van onderwijs voor deze kinderen adequaat geborgd.
Bent u bereid om de zorgen over de continuïteit van onderwijs voor deze kinderen en de moeizame communicatie met scholen te bespreken met het COA om de impact van dergelijke besluiten op kinderen, ouders en onderwijspersoneel te verkleinen en de onderwijscontinuïteit van kinderen te borgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Schiphol teruggefloten door rechter’ |
|
Jan Paternotte (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schiphol teruggefloten door rechter»?1
Ja.
Welke zijn de beleidsconsequenties van de uitspraak van de rechter?
De uitspraak van de rechter betreft het overhevelen van ongebruikte slots tussen de seizoenen van hetzelfde gebruiksjaar. Voor het huidige winter- en zomerseizoen (2017/2018) heeft de uitspraak van de rechter geen beleidsconsequenties. Of de uitspraak van de rechter voor latere jaren consequenties heeft, moet nog worden bezien. Ik wil daarbij benadrukken dat het nieuwe normen- en handhavingstelsel Schiphol een plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar bevat tot en met 2020. Schiphol heeft meermaals aangegeven deze afspraak te zullen respecteren. Schiphol stelt een capaciteit beschikbaar, waarbinnen niet meer dan 500.000 slots (recht om een vliegtuigbeweging op Schiphol uit te voeren) handelsverkeer passen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat Schiphol het besluit om 2500 slots (start- en landingsrechten) uit de markt te halen klaarblijkelijk onvoldoende heeft onderbouwd?
Ik vind het niet opportuun om commentaar te geven op de onderbouwing van dit besluit door Schiphol omdat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geen partij is in deze zaak. Het betreft een zaak tussen de betreffende luchtvaartmaatschappijen enerzijds en Schiphol anderzijds. Verder kan Schiphol, indien gewenst, nog in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter.
Klopt het dat door deze uitspraak van de rechter er in de komende zomerperiode tienduizenden, zo niet honderdduizenden, extra passagiers op Schiphol verwacht kunnen worden, zoals wordt beweerd op basis van het aantal slots dat nu terug in de markt gezet moet worden?
Volgens Schiphol zijn er op dit moment 3.191 van de 3.612 over te hevelen slots gealloceerd. Op basis van de aanvragen kunnen er volgens Schiphol ongeveer 423.000 extra passagiers op de luchthaven Schiphol komen.
Wat is het effect hiervan op de ingecalculeerde passagiersstromen en daarmee op het comfort van reizigers en de landzijdige veiligheid op de luchthaven tijdens piekmomenten in 2018?
De passagiersstroom neemt over de aangevraagde periode verspreid toe met de cijfers die in het antwoord op vraag 4 zijn aangegeven. Om de passagiersstroom optimaal te laten verlopen, moeten alle partijen in het proces zorgdragen voor voldoende bemensing, zowel bij de incheckbalies, security als grenspassage. Daarbij dient opgemerkt te worden dat niet alle reizigers ook daadwerkelijk het grensproces moeten doorlopen. Zoals bekend worden op vluchten binnen het Schengengebied geen grenscontroles uitgevoerd. De Koninklijke Marechaussee en de luchthaven analyseren voortdurend waar en wanneer mogelijke knelpunten kunnen ontstaan. Zij stellen alles in het werk om pieken in de passagiersstroom zo vlot mogelijk te verwerken, zonder concessies te doen aan de veiligheid.
Kunt u zich herinneren dat in 2016 nog het leger ingezet moest worden om de toegenomen passagiersstromen en de veiligheid in goede banen te leiden2, en dat ook 2017 zich kenmerkte door ellenlange wachtrijen met enorm ongemak voor reizigers en mogelijke veiligheidsrisico’s tot gevolg3? Deelt u de mening dat deze situatie zich in 2018 niet mag herhalen?
De wachtrijen in 2016 en 2017 kan ik me herinneren. De afgelopen jaren is het aantal passagiers op Schiphol en de andere luchthavens sterk gestegen, wat tot een verhoogde werklast van de Koninklijke Marechaussee heeft geleid. Daarnaast is door de migratiecrisis en de toegenomen dreiging de afgelopen jaren een extra beroep gedaan op de Koninklijke Marechaussee. Dit heeft geleid tot krapte in de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee op de luchthaven en andere taakvelden. Er is veel gevraagd van de grenswachters van de Koninklijke Marechaussee de afgelopen jaren. Het kabinet heeft mede hierom in 2017 besloten fors te investeren in de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee. Het afgelopen jaar is een start gemaakt met het werven en opleiden van 417 extra fte. De eerste nieuwe grenswachters zijn inmiddels aan het werk. Het zal nog tot en met 2019 duren voordat alle 417 grenswachters opgeleid en operationeel inzetbaar zijn.
Op verschillende plaatsen in het land is bijstand verleend door andere organisaties, zoals Douane, Landmacht, Dienst Justitiële Inrichtingen en de Nationale Politie, waardoor de overlast voor reizigers zoveel mogelijk beperkt is gebleven. Ook dit jaar wordt gebruik gemaakt van de bijstand van andere organisaties. In samenhang met andere maatregelen zoals de plaatsing van e-gates, zijn voldoende maatregelen getroffen om het grensproces goed en veilig te laten verlopen, met zo min mogelijk overlast voor de reiziger. Er zijn afspraken gemaakt met de KLM en Schiphol om prioriteit te leggen bij de capaciteit op transfer en vertrek zodat vertrekkende en transfererende passagiers hun vlucht kunnen halen. Wachtrijen zijn, zeker op de drukste momenten in de vakanties, niet te vermijden maar wel beheersbaar.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat Schiphol in de komende zomermaanden te allen tijde beschikt over voldoende inzet van de Marechaussee, zodat de paspoortcontrole (het grensproces) geen bottleneck vormt voor de passagiersstromen en de daarmee gepaard gaande uitdagingen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u daarbij in detail aangeven hoeveel Marechaussee en ander ondersteunend overheidspersoneel er beschikbaar zal zijn ten opzichte van het jaar 2016 en 2017, en onderbouwen of en, zo ja, waarom u dit voldoende acht om situaties zoals in 2016 en 2017 te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is deze uitspraak van de rechter voor u aanleiding om vanuit het Rijk bij te dragen aan de benodigde miljoeneninvesteringen voor modernisering en innovatie van het grensproces op Schiphol, aangezien dergelijke aanpassingen er ook voor kunnen zorgen dat de wachtrijen voor de paspoortcontrole niet verder toenemen of mogelijk zelfs ingeperkt kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord is opgenomen dat, gelet op de doorzettende groei van het aantal passagiers, er geïnvesteerd wordt in capaciteit van de Koninklijke Marechaussee en daarnaast in verdere digitalisering van het grensproces. De afgelopen jaren zijn op het punt van digitalisering belangrijke investeringen gedaan, zoals met de plaatsing van 78 e-gates op Schiphol. De komende jaren wordt hier op voortgebouwd. In EU verband is er in december 2017 wetgeving aangenomen op basis waarvan een Europees in en uitreissysteem (EES) zal worden ingericht. Deze wetgeving biedt de wettelijke basis om het grenscontroleproces nog verder te digitaliseren. Deze digitalisering moet een positief effect teweegbrengen voor de mobiliteit van de reizigers.
Is de veiligheid tijdens de vakantieperiodes, en in het bijzonder de piekmomenten, in 2018 wel gewaarborgd als Schiphol het besluit 2500 slots (start- en landingsrechten) uit de markt te halen juist nam omdat de luchthaven niet wilde dat de vliegrechten doorgeschoven worden naar de zomermaanden, aangezien het dan al extreem druk is op de luchthaven en het zou leiden tot operationele problemen en minder comfort?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5. De Koninklijke Marechaussee en de luchthaven analyseren voortdurend waar en wanneer mogelijk knelpunten kunnen ontstaan. Zij stellen alles in het werk om pieken in de passagiers toestroom (verwacht of onverwacht) zo vlot mogelijk te verwerken, zonder concessies te doen aan de veiligheid.
Welke consequenties heeft de rechterlijke uitspraak voor de handhaving van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel (NNHS) en eventuele overschrijding van het afgesproken plafond van 500.000 vliegbewegingen tot 2020?
Het afgesproken plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen voor Schiphol tot en met 2020 staat niet ter discussie. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De gevolgen van arbeidsmigratie |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten weren Polen en Roemenen» over de problemen met huisvesting van arbeidsmigranten?1
Ja.
Is het waar dat er circa 400.000 arbeidsmigranten in Nederland zijn, waarvan er voor 100.000 mensen geen huisvesting beschikbaar is?
De genoemde 400.000 betreft een schatting van het aantal arbeidsmigranten uit Midden -en Oost-Europa in Nederland.
De afgelopen jaren is geprobeerd het aantal Midden- en Oost-Europese migranten dat naar Nederland komt zo goed mogelijk in kaart te brengen. Hiervoor publiceert het CBS de migrantenmonitor. De migrantenmonitor geeft inzicht in het aantal migranten dat in Nederland woont of werkt (geregistreerd in de basisregistratie personen (BRP) of de Polisadministratie) uit onder meer Midden – en Oost-Europa (EU-11). Eind 2016 zijn dit circa 337.000 mensen. Mensen die niet geregistreerd zijn, worden hierin niet zichtbaar.
De 100.000 huisvestingsplekken komen voort uit een onderzoek op eigen initiatief van het expertisecentrum Flexwonen. Voor dit onderzoek hebben zij gesprekken gevoerd met 40 uitzendbureaus en huisvesters. Deze schatting is voor eigen verantwoordelijkheid van het expertisecentrum Flexwonen.
Dit cijfer geeft namelijk geen harde onderbouwing voor het precieze aantal benodigde plekken in Nederland en waar de huisvestingsplekken nodig zijn. Het geeft wel weer dat er een behoefte is aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten en dat die behoefte gekoppeld is aan de groeiende economie. Mijn collega van BZK bekijkt hoe deze groepen beter in beeld gebracht kunnen worden en zo worden meegenomen in rapportages over het woningtekort.
Begrijpt u dat een plotselinge toename van arbeidsmigranten ontwrichtend kan werken in dorpen en steden? Wat onderneemt u hiertegen?
Door de economische groei neemt de werkgelegenheid toe. De toename van arbeidsmigranten hangt hier ook mee samen. Tegelijkertijd is er een spanning op de woningmarkt. Deze groep arbeidsmigranten, die van belang is voor het functioneren van onze economie en maatschappij, hebben een goede plek nodig om te wonen.
Eengezinswoningen zijn over het algemeen niet geschikt voor het huisvesten van grote aantallen mensen. Ook schuren, loodsen, containers en barakken zijn niet per definitie geschikt om mensen te huisvesten. Ik vind het van belang dat deze mensen goed worden gehuisvest met voldoende privacy en kwaliteit.
Het is aan gemeenten, uitzendbureaus, werkgevers en huisvesters om gezamenlijk hun verantwoordelijkheid te pakken en het gesprek aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten. Daarbij moeten zij ook oog hebben voor de leefbaarheid in wijken. Mijn collega van BZK is bezig met de ontwikkeling van een handreiking voor gemeenten en hun partners om dit gesprek te starten en te bespoedigen. Ik verwacht dat dit voor de zomer beschikbaar zal zijn voor gemeenten. Wanneer niet gezamenlijk wordt gekeken naar deze groeiende vraag, kan dit leiden tot ongewenste situaties. Deze kunnen leiden tot overlast in dorpen en steden voor zowel de huidige bewoners als de arbeidsmigranten.
Om de druk op reguliere woonwijken behapbaar te houden, heeft de gemeente instrumentarium tot haar beschikking om ongewenste situaties tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van een splitsingsvergunning of een omzettingsvergunning bij kamergewijze bewoning in de huisvestingsverordening. Hoe zij dat doet is aan de gemeente zelf. Het woonbeleid is immers een lokale aangelegenheid.
Door het kabinet wordt verder breed ingezet op kwalitatief goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
Daarnaast kan er op onwenselijke en ongeoorloofde situaties worden gehandhaafd. De gemeente heeft daarin rol wanneer het gaat om bouw- en woningtoezicht en ruimtelijke ordening. De Inspectie SZW controleert op de rechtmatigheid van de inhoudingen op het minimumloon. Verhuurders die een keurmerk hebben, bijvoorbeeld SNF, worden regelmatig gekeurd in het kader van de normenset voor het keurmerk.
Erkent u dat arbeidsmigratie tot overlast kan leiden, alsmede tot verdringing en uitbuiting? Heeft de Inspectie SZW genoeg middelen om hiertegen op te treden?
Uit een onderzoek dat SEO Economisch Onderzoek in 2014 in opdracht van de toenmalige Minister van SZW heeft gedaan naar verdringing door arbeidsmigratie over de periode 2001–2011, volgt dat in veel sectoren het aantal Nederlandse werknemers is afgenomen terwijl het aantal arbeidsmigranten is toegenomen. Die verschuiving gaat gepaard met ongelijke concurrentie. Tegelijkertijd zijn de meeste werknemers die in 2001 in deze sectoren aan het werk waren, ook in 2011 aan het werk: in dezelfde sector, in een andere sector of als zelfstandige. Wel constateert SEO dat voor enkele risicogroepen, die het meest concurreren met arbeidsmigranten (allochtonen, jongeren en laaggeschoolden), arbeidsmigratie negatieve gevolgen heeft. Om oneerlijke concurrentie aan te pakken wordt onder meer in Europa ingezet op gelijk loon voor gelijk werk en is de Wet Aanpak Schijnconstructies ingevoerd.
Uiteraard zet ik ook in op het aanpakken van onwenselijke situaties wat betreft de arbeidsomstandigheden. De afgelopen jaren is al veel werk verzet om dit soort misstanden aan te pakken. Het Regeerakkoord onderkent ook dat handhaving een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van arbeidsmarkt en sociale zekerheid en dat daarvoor internationale samenwerking en afspraken nodig zijn. Om de handhaving en fraudebestrijding te intensiveren maakt het Regeerakkoord daarom – geleidelijk oplopend naar 2021 – jaarlijks 50 miljoen euro extra vrij voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Door deze extra middelen kan de aanpak van schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting geïntensiveerd worden en dat is hard nodig. Zowel aan de preventieve kant, door brancheaanpak en eventuele wetswijzigingen, als door de Inspectie, door de inzet van haar brede instrumentenmix, van voorlichting tot inspecties en strafrechtelijke aanpak. Zowel qua inzet als middelenmix worden situaties van uitbuiting aangepakt. Inmiddels is begonnen met de voorbereidingen om in 2018 de inspectieketen in de handhaving personeelsmatig te versterken in lijn met het Inspectie Control Framework (ICF) dat mijn voorganger in mei aan uw Kamer heeft aangeboden.
Deelt u de mening dat eengezinswoningen met acht tot twaalf arbeidsmigranten tot erbarmelijke omstandigheden kunnen leiden voor arbeidsmigranten en tot overlast kunnen leiden in straat en buurt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten niet alleen lokaal, maar ook landelijk beleid vereist? Op welke manier gaat u gemeenten helpen om een concentratie van arbeidsmigranten te voorkomen, zoals bij de gemeente Tiel?2
Het woonbeleid is een lokale aangelegenheid en gemeenten hebben een taak om te zorgen voor geschikte huisvesting voor al hun inwoners. Arbeidsmigranten maken daar dus ook onderdeel van uit. Om te voorkomen dat de druk op individuele straten of wijken te groot wordt, kan de gemeente er zoals gezegd bijvoorbeeld voor kiezen om via de huisvestingsverordening een splitstingsvergunning in te stellen. Daarbij blijft dat het van belang is om deze mensen te voorzien van kwalitatieve huisvesting.
De link tussen de komst van nieuwe werkgelegenheid en huisvesting voor de werknemers zou automatisch gelegd moeten worden. Bij bijvoorbeeld de komst van het EMA (Europees Medicijn Agentschap) in Amsterdam is direct ook gekeken en gevraagd om mogelijkheden voor het huisvesten van de hoogopgeleide kenniswerkers. Ook bij de komst van een distributiecentrum of fruitkas, zou het logisch zijn dat deze link automatisch wordt gelegd. Deze werknemers spelen een belangrijke rol in onze huidige economie en maatschappij. Wij willen immers ook dat ons pakketje de volgende dag wordt bezorgd en de schappen in de supermarkt zijn gevuld.
Ik merk dat in veel gevallen de link tussen werkgelegenheid en huisvesting niet wordt gelegd. Mijn collega van BZK en ik zullen gemeenten wijzen op de taak die zij hebben in het huisvesten van deze doelgroep. Gemeenten hebben zelf de mogelijkheden en instrumenten in handen om te sturen op hun woningvoorraad. Zo kunnen zij in hun woonvisie de huisvesting van arbeidsmigranten opnemen en daar indien dat als wenselijk wordt gezien ook prestatieafspraken over maken met woningcorporaties. Daarnaast kunnen zij samen met werkgevers en uitzenders afspraken maken over het realiseren van huisvesting wanneer een nieuw bedrijf zich vestigt. Ook de provincies kunnen een belangrijke rol in dit huisvestingsvraagstuk spelen door de komst van economische activiteit te signaleren en gemeenten te ondersteunen in het realiseren van huisvestingsmogelijkheden voor de werknemers. De handreiking voor gemeenten en hun partners die mijn collega van BZK nu ontwikkelt kan helpen om lokaal dit gesprek te voeren en bij te dragen aan kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten, met oog voor leefbaarheid in buurt.
Ik zie dus ook zeker een rol weggelegd voor de ondernemers en werkgevers die een beroep doen op arbeidsmigranten. Zij hebben zowel een signalerende als faciliterende rol. Het signaleren geldt richting gemeenten en provincies om de komst van werkgelegenheid direct te koppelen aan huisvesting. De faciliterende rol hebben zij richting de werknemers om ten minste te bemiddelen in de eerste huisvesting. In gesprekken over de huisvesting van arbeidsmigranten zullen mijn collega van BZK en ik dan ook mede onze collega van EZK betrekken.
Deelt u de mening dat het aan banden leggen van «verkamering» van huizen, waarmee een maximum van vier arbeidsmigranten per woning en maximaal twee woningen met arbeidsmigranten per straat, bijdraagt aan fatsoenlijke woonomstandigheden voor arbeidsmigranten en aan leefbare buurten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel arbeidsmigranten er in Nederland werkzaam zijn en verblijven en hoe de registratie van de woon- en verblijfplaats van arbeidsmigranten mogelijk wordt gemaakt, zodat gericht beleid en handhaving mogelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Dit wordt al onderzocht. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Gemeenten en het Rijk vinden het belangrijk om goed zicht te krijgen op alle personen die in Nederland verblijven. Daarom dient iedereen die langer dan vier maanden in een half jaar in Nederland verblijft zich in te schrijven in de BRP. Het gaat daarbij om de registratie van het verblijfadres.
Daarnaast kunnen mensen die korter dan vier maanden in het half jaar in Nederland verblijven zich inschrijven in de BRP als niet-ingezetene met een buitenlands adres.
Bent u bereid te bevorderen dat bij de vestiging en/of uitbreiding van bedrijven, zoals distributiecentra en tuinbouwbedrijven, de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten, verplicht onderdeel uitmaken van het vestigingsplan?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat huisvesting van een hoge concentratie van arbeidsmigranten in schuren, loodsen, containers en barakken ongewenst is? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat huisvesting van werknemers op het bedrijventerrein van de werkgever voorkomen moet worden, omdat de machtsverhouding tussen werkgever (tevens huurbaas) en werknemer dan uit balans raakt vanwege de afhankelijkheidsrelatie?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat er een zekere afstand bestaat tussen de huisvesting van de arbeidsmigrant en het werk. Arbeidsmigranten komen vaak zonder netwerk naar Nederland op verzoek van de werkgever. Ik zie daarom wel een rol voor de werkgever om de werknemer te helpen bij het zoeken naar woonruimte of het faciliteren van deze woonruimte. Het faciliteren van deze huisvesting mag echter geen eigenstandig verdienmodel vormen voor de werkgever. Daarom is om onwenselijke situaties met betrekking tot inhoudingen te voorkomen per 1 januari 2017 een verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon ingesteld. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op onder strikte voorwaarden over onder meer de hoogte van de inhouding en de kwaliteitseisen voor de huisvesting.
Deelt u de mening dat invoering van tewerkstellingsvergunningen een goed instrument zijn om het aantal arbeidsmigranten te reguleren en te voorkomen dat in dorpen disproportioneel veel arbeidsmigranten komen wonen, terwijl regio’s in Oost-Europa leeglopen?
Het invoeren van een tewerkstellingsvergunning is in strijd met het geldende vrij verkeer van werknemers in Europa. Met de Nederlandse ambassade in Warschau zet ik wel in op het informeren in de eigen taal over het wonen en werken in Nederland, zodat Polen die als arbeidsmigrant naar Nederland willen komen een geïnformeerde keuze kunnen maken. Ik ondersteun daarnaast ook de NGO FairWork om arbeidsmigranten in de eigen taal informatie te geven over hun rechten en indien nodig te ondersteunen waarbij er bij signalen van mogelijke uitbuiting altijd een melding wordt gedaan bij Inspectie SZW. Afhankelijk van de melding neemt de Inspectie SZW deze mee in de risicoanalyse of onderneemt actie als sprake is van arbeidsuitbuiting.
Hoe voorkomt u dat onbeperkte arbeidsmigratie alsmede ongebreidelde uitbreiding van bedrijven tot ontwrichting van gemeenschappen leidt?
De interne markt brengt de Nederlandse samenleving veel welvaart: meer export, lagere consumentenprijzen en grotere werkgelegenheid. Het is echter wel van belang dat er ook voor iedereen sprake is van een eerlijk, loon, goede arbeidsomstandigheden en voldoende en kwalitatief goede huisvesting.
Daarom wordt ingezet op gelijk loon voor gelijk werk in Europa, de Wet aanpak schijnconstructies en het minimumloon per gewerkt uur voor meerwerk en stukloon dat vanaf 1 januari jongstleden geldt.
Daarnaast zie ik een duidelijke rol voor werkgevers, gemeenten en provincies om de behoefte aan huisvesting voor arbeidsmigranten op lokaal niveau in beeld te brengen en de realisatie hiervan te ondersteunen. Zij kunnen daarvoor ook actief het gesprek aangaan met ondernemers en werkgevers. Ook de werkgevers kunnen hier een bepalende rol in spelen.
Deelt u de mening dat, indien arbeidsmigranten naar Nederland worden gehaald om te wonen en te werken, er ook eisen gesteld moeten worden aan hun inburgering, zodat zij leren over de Nederlandse taal en gebruiken? Zo nee, hoe voorkomt u dat zij niet integreren, maar zich isoleren?
Nee, arbeidsmigranten uit de EU-landen zijn niet inburgeringsplichtig. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de arbeidsmigrant om de Nederlandse taal en gebruiken te leren. Dit kan door vrijwillig deel te nemen aan een inburgeringscursus of een taalcursus te volgen. Dit zal echter vooral relevant zijn voor arbeidsmigranten die hier langer dan vier maanden willen wonen en werken. Op dat moment is inschrijving in de BRP ook aan de orde.
Het gijzelen van een huurster in Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP), Arno Rutte (VVD), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Schroeven in deur: huurster gegijzeld»?1
Ja.
Schrikt u er ook van dat malafide verhuurders deuren dichtschroeven en daarmee mensen opsluiten in hun kamer?
Er is sprake van een lopend onderzoek. Zolang niet alle feiten bekend zijn onthoud ik mij van een reactie over deze specifieke zaak. In zijn algemeenheid kan ik slechts opmerken dat het opsluiten van personen in hun woning volstrekt onacceptabel is. Daarnaast kan ik u melden dat de politie in de stad Groningen beschikt over twee studentencontactfunctionarissen, wijkagenten die zich specifiek bezighouden met studentgerelateerde zaken. De problematiek van malafide verhuurders is een bijzonder aandachtspunt voor hen.
Wat vindt u van de volgende laconieke en onthutsende reactie van de verhuurder: «er zal vast wel meer gebeuren in mijn panden»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt intimidatie, bedreiging of zelfs geweldpleging en vrijheidsberoving door verhuurders voor in Nederland? Welke maatregelen treft u om dergelijke praktijken te voorkomen en bestrijden?
Over exacte cijfers beschik ik niet, maar elk geval van intimidatie, bedreiging of zelfs geweldpleging en vrijheidsberoving is er één teveel. Zoals ik ook in mijn brief2 van 28 maart jl. aan uw Kamer schreef passen deze praktijken niet bij een sector waarin een zo belangrijke functie als wonen ligt besloten en wil ik voorkomen dat dergelijk gedrag een optelsom wordt die het vertrouwen in de huursector als geheel afbreekt. Daarom zet ik me in om dit soort gedragingen aan te pakken.
Ik heb uw Kamer op 28 maart jl. tijdens het dertigledendebat over huisjesmelkers uiteengezet dat ik met de branche afspraken wil maken over (zelf)regulering op het gebied van goed verhuurderschap en daarnaast ook bereid te zijn om wet- en regelgeving aan te passen als dat nodig is om de handhaving op malafide verhuurders te verbeteren. Ik ben in gesprek met verschillende gemeenten, huurders- en verhuurdersorganisaties over het bestaand en het gewenst instrumentarium in de aanpak van huisjesmelkers. Eind mei volgt een breed bestuurlijk overleg met partijen die kunnen bijdragen aan goed verhuurderschap. Ik zal uw Kamer nog voor de zomer informeren over de uitkomsten en de te volgen aanpak.
Hoe vaak is aangifte gedaan van voorgenoemde praktijken en hoe vaak is dit gedrag ook daadwerkelijk veroordeeld? Kunt u een overzicht geven van de laatste vijf jaar en de ontwikkeling ervan in kaart brengen?
Politie en Openbaar Ministerie registreren niet specifiek op wederrechtelijke vrijheidsberoving c.q. gijzeling in relatie tot het opsluiten van personen in een huurwoning.
Wat is de maximale straf die geldt voor het opsluiten van mensen in hun woning of kamer door bijvoorbeeld de deur vast te schroeven?
Indien de rechter oordeelt dat sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving, dan is de maximumstraf 8 jaar of een boete van de vijfde categorie (artikel 282, eerste lid, Wetboek van Strafrecht). Afhankelijk van de ernst van de situatie kan de rechter ook oordelen dat sprake is van gijzeling (artikel 282a, eerste lid, Sr). Dit artikel kent een maximumstraf van 15 jaar of een boete van de vijfde categorie.
Validatie van 80%-norm arbeidsovereenkomst postsector |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ook postbedrijf Sandd heeft nu 80 procent van de bezorgers in dienst»1
Ja.
Kunt u aangeven op welke manier de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft onderzocht of postvervoerders met minimaal 80% van hun postbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben?
De ACM heeft mij laten weten dat alle daarvoor in aanmerking komende postvervoerbedrijven de ACM desgevraagd informatie en gegevens hebben verstrekt met betrekking tot het aantal postbezorgers en het aantal (arbeids)overeenkomsten. De ACM heeft onder meer afschriften gekregen van elk type overeenkomst dat het postvervoerbedrijf met een postbezorger heeft afgesloten.
Kunt u aangeven of postvervoerders bewijzen en/of externe validatie (zoals een accountantsverklaring) hebben moeten aanleveren om te onderbouwen dat zij met minimaal 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben? Zo nee, waarom niet? Gaat de ACM deze bewijzen in dat geval alsnog opvragen?
De ACM heeft mij laten weten dat er op basis van de door de postvervoerbedrijven aan de ACM verstrekte informatie geen aanleiding was voor het aanleveren van een externe validatie. Wel heeft de ACM mij toegezegd dat ze dit jaar nog zal onderzoeken of de postvervoerbedrijven nog steeds voldoen aan de 80% norm.
Gaat de ACM structureel onderzoek doen naar naleving van deze verplichting om te voorkomen dat postvervoerders alleen ten tijde van het afgeronde ACM-onderzoek met tijdelijke contracten voldoende arbeidsovereenkomsten hadden afgesloten, maar daarna weer overstappen op overeenkomsten van opdracht? Zo ja, met welke frequentie worden deze onderzoeken uitgevoerd?
De ACM heeft mij laten weten dat zij nog dit jaar de postvervoerbedrijven opnieuw zal controleren op de naleving van de 80%-norm. Het is de bedoeling dit onderzoek zoveel mogelijk parallel te laten lopen met de inwerkingtreding van de door mij aangekondigde wijziging van het Tijdelijk Besluit postbezorgers 2011, waarmee wordt geregeld dat uitzendovereenkomsten van postbezorgers die zijn opgenomen in het doelgroepregister banenafspraak kunnen worden meegeteld voor de 80%-norm in het Tijdelijk besluit. De internetconsultatie hiervan is op 6 april afgerond. Dit laat onverlet dat de ACM in het geval sprake is van signalen of klachten op ieder moment kan onderzoeken of de 80%-norm wordt nageleefd.
Cambridge Analytica |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cambridge Analytica is modern kolonialisme»?1
Ja.
Kunt de methode van Cambridge Analytica, Aggregate IQ en het moederbedrijf Strategic Communication Laboratories (Cambridge Analyctica c.s.) uiteenzetten?
Volgens berichtgeving uit o.a. de NRC van 20 maart jl. en een undercover-reportage van de Britse TV-zender Channel 4, heeft Cambridge Analytica door microtargeting op basis van nepnieuws en gedragspsychologie op sentimenten van kiezers ingespeeld en daarbij juridische grenzen heeft overschreden.2 Ik ben niet op de hoogte van de exacte methodes van deze bedrijven, over welke gegevens zij de beschikking hadden, dan wel van welke sociale media platforms die persoonsgegevens afkomstig waren, anders dan dat Cambridge Analytica gegevens van personen wist te achterhalen via een docent die toegang had tot bepaalde gegevens op Facebook via de door hem gecreëerde persoonlijkheidstest genaamd «This is your digital life». Cambridge Analytica zou daarnaast verschillende vragenlijsten hebben gebruikt waarbij moest worden ingelogd met een Facebook-account waardoor via die weg gegevens konden worden verzameld3.
Het betreft gegevens die zouden zijn gebruikt bij o.a. microtargeting om op die wijze verkiezingen in onder andere de VS te beïnvloeden. Welke gegevens dat precies waren is afhankelijk van de privacy instellingen van de getroffen personen destijds.
Het toezicht op de naleving van de Europese en nationale privacywetgeving is in Nederland belegd bij de Autoriteit persoonsgegevens, die in de uitoefening van dit toezicht volstrekt onafhankelijk is. De politieke verantwoordelijkheid voor de bescherming van persoonsgegevens is belegd bij de Minister voor Rechtsbescherming.
Over welke persoonsgegevens hadden deze bedrijven daarbij de beschikking?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre waren die persoonsgegevens afkomstig van sociale media platforms, en Facebook in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke schaal had Cambridge Analyctica c.s. de beschikking over deze persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschilt de methode van Cambridge Analyctica c.s. van al gebruikelijke vormen van data-analyse en het plaatsen van gerichte advertenties op sociale media platforms als Facebook?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht van de NOS waarin wordt vermeld dat tot 90.000 Nederlanders mogelijk zijn getroffen door het dataschandaal rond Cambridge Analytica, dat persoonlijke data van Facebookgebruikers verzamelde? Kunt u nauwkeuriger aangeven om hoeveel Nederlanders het gaat?2
Door navraag bij Facebook kan ik u het volgende melden over het maximum aantal mensen dat in Nederland mogelijk getroffen is. Dat zijn 89.373 mensen, bestaande uit 28 mensen die de app hadden geïnstalleerd en 89.345 personen die mogelijk via hen getroffen zijn.
Welke gevallen zijn bij u bekend waarin Cambridge Analyctica c.s. door middel van politieke «microtargeting», al dan niet via uitbesteding, Nederlanders bij verkiezingen heeft beïnvloed?
Mij zijn geen gevallen bekend waarin Cambridge Analytica door middel van politieke microtargeting Nederlanders bij verkiezingen heeft beïnvloed. Het NOS Journaal berichtte op 19 maart jl. weliswaar dat ook Nederlandse politieke partijen de mogelijkheid gebruiken om gericht te adverteren via Facebook, maar dat is, zoals in antwoord op vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2231) van het lid Koopmans (VVD) is aangegeven op geen enkele wijze te vergelijken met de praktijken van Cambridge Analytica, dat volgens berichtgeving uit o.a. de NRC van 20 maart jl. en een undercover-reportage van de Britse TV-zender Channel 4, door microtargeting op basis van nepnieuws en gedragspsychologie op sentimenten van kiezers heeft ingespeeld en daarbij juridische grenzen heeft overschreden. Microtargeting door politieke partijen in Nederland is door de privacyregelgeving die in Nederland geldt aan striktere regels verbonden. Zo wordt politieke voorkeur als bijzonder persoonsgegeven aangemerkt, dat zonder expliciete toestemming van betrokkene niet mag worden verwerkt. In Nederland lijkt microtargeting door politieke partijen zich dan ook te beperken tot vormen van profiling die selecties van potentiële kiezers opleveren aan wie op internet in banners verkiezingsboodschappen kunnen worden verstrekt. Het gaat hier om een praktijk die niet per definitie in strijd is met de privacywetgeving. Verder is van belang dat de AVG per 25 mei 2018 striktere eisen stelt aan toestemming: de toestemming moet expliciet gevraagd én verkregen worden, en mag niet «verstopt» zitten in bijvoorbeeld de algemene voorwaarden.
Cambridge Analytica heeft daarentegen op grote schaal gebruik gemaakt van gegevens van personen die daarvoor op geen enkele wijze toestemming hadden gegeven. Er zijn bij mij geen bedrijven bekend die dit in Nederland op een gelijksoortige wijze hebben gedaan.
Zijn er bij u andere bedrijven bekend die een gelijksoortige werkwijze van «microtargeting» in Nederland hanteren? Zo ja, kunt u de gevallen per bedrijf benoemen waarbij die werkwijze door hen is ingezet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u naar aanleiding van het citaat van het Kamerlid Baudet uit de Volkskrant van vorig jaar: «Cambridge Analytica werkte niet voor ons, maar we hebben wel hun methode gebruikt» aangeven of deze methode inderdaad door hen is gebruikt en zo ja, hoe?3
Nee, ik heb geen inzicht in de methoden die zijn gebruikt door het Forum voor Democratie om microtargeting toe te passen.
Zijn er concrete resultaten bekend van campagnes die door Cambridge Analyctica c.s. zijn beïnvloed?
Nee, dergelijke gevallen of resultaten zijn mij niet bekend. Zoals ik eerder aangaf lijkt microtargeting door politieke partijen in Nederland zich te beperken tot vormen van profiling die selecties van potentiële kiezers opleveren aan wie op internet in banners verkiezingsboodschappen kunnen worden verstrekt. Het gaat hier om een praktijk die niet per definitie in strijd is met de privacywetgeving. Waar die strijd er wel is, is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens om daartegen op te treden.
Voor wat betreft de kwestie Cambridge Analytica staat de Autoriteit in nauw contact met de privacytoezichthouder in het Verenigd Koninkrijk, de Information Commissioner’s Office (ICO), die heeft aangekondigd onderzoek te doen naar de kwestie.
Digitalisering in algemene zin speelt in toenemende mate een rol bij het functioneren van de democratie en dit onderwerp heeft dan ook mijn bijzondere belangstelling. Om die reden heb ik de Raad voor het Openbaar Bestuur gevraagd advies uit te brengen over zowel de kansen als de bedreigingen van digitalisering voor de Nederlandse democratie en het wenselijke handelingsperspectief van het openbaar bestuur dat hieruit volgt. Het advies verschijnt begin 2019 en zal ik uiteraard aan uw Kamer aanbieden.
Indien bij u geen resultaten of gevallen in Nederland bekend zijn, bent u dan bereid te onderzoeken of de methode in Nederland wordt gebruikt en welke risico’s dit vormt voor de democratie en het vertrouwen daarin in Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Als er bij u wel gevallen of resultaten bekend zijn, geven die aanleiding om maatregelen te nemen om de democratie en het vertrouwen daarin in Nederland te versterken? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 11.
Corporatiedirecteuren die boven de norm verdienen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht van de Woonbond waaruit blijkt dat ruim 40% van de corporatiedirecteuren een inkomen heeft boven de wettelijke norm, en het onderliggende rapport van de Autoriteit Woningcorporaties?1
Ja.
Welke zogenaamde «legitieme motiveringen» zijn er voor overschrijdingen van de wettelijke norm en waarom wordt dit legitiem geacht aangezien een overschrijding per definitie een onwenselijke situatie betekent?2
Het doel van de WNT is het tegengaan van bovenmatige bezoldigingen en ontslagvergoedingen bij instellingen in de (semi)publieke sector. Door middel van het overgangsrecht wordt voldaan aan de wens om topsalarissen te matigen, maar wordt eveneens tegemoet gekomen aan de bescherming van het eigendomsrecht, zoals is vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit betekent in de praktijk dat op basis van contractvoorwaarden zoals zijn overeengekomen voor invoering van de WNT de bezoldiging vier jaar mag worden behouden. Deze bezoldiging dient over het algemeen vervolgens in drie jaar te worden afgebouwd naar het bezoldigingsmaximum. Topfunctionarissen die op grond van het overgangsrecht tijdelijk nog boven het bezoldigingsmaximum zitten, overtreden de WNT niet.
Hebben alle zeven topfunctionarissen bij woningcorporaties, die niet onder het overgangsrecht vielen maar wel teveel inkomen hebben gehad, deze overschrijding terugbetaald?
Vijf van de zeven topfunctionarissen hebben op verzoek van de corporaties de onverschuldigde betaling inmiddels terugbetaald. Van de twee andere topfunctionarissen is deze nog niet ontvangen. Betrokken corporaties beraden zich over mogelijke vervolgstappen en de mogelijke consequenties daarvan. De toezichthouder monitort dit proces bij de corporaties. De WNT biedt de mogelijkheid aan de corporatie een last onder dwangsom op te leggen.
Bent u bereid het overgangsrecht voor topfunctionarissen bij woningcorporaties versneld af te bouwen zodat de salarissen van medewerkers aan de top meer in de pas lopen met andere medewerkers van woningcorporaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het overgangsrecht is invulling gegeven aan de bescherming van het (eigendoms)recht, zoals is vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Bij invoering van de WNT is hierover uitgebreid gesproken met de Kamer. Vanuit bescherming van de rechten van betrokken topfunctionarissen ben ik niet voornemens hierop terug te komen.
Deelt u de mening dat, mede gezien de aangenomen motie-Kwint/Beertema om onderwijsbestuurders onder de cao te laten vallen, ook bestuurders van woningcorporaties onder de cao zouden moeten vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manieren gaat u zich hiervoor inspannen?3
Het is aan de cao-partijen in de corporatiesector zelf om te bepalen wie onder welke cao valt en of de in de cao afgesproken arbeidsvoorwaarden ook voor de bestuurders gelden. Hierover heeft het kabinet geen zeggenschap. Wel heeft de toenmalig Minister voor Wonen en Rijksdienst naar aanleiding van de motie-Karabulut (Kamerstuk 33 966, nr.4 aan Aedes de wens van de Kamer overgebracht om de bestuurderssalarissen bij corporaties onder de cao te laten vallen. Hij heeft uw Kamer hierover destijds ook bericht (Kamerstuk 29 453, nr. 391), waarbij hij aangaf dat Aedes deze wens in de cao-besprekingen zou meenemen. Op basis van nader onderzoek achtte Aedes onderbrengen onder de cao niet noodzakelijk, mede gegeven het feit dat het voor de WNT niet relevant is of bestuurders wel of niet onder een cao vallen. In beide gevallen is de bezoldiging van bestuurders van woningcorporaties aan het voor hen toepasselijk WNT-maximum gebonden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over de Wet Normering Topinkomens op 19 april 2018?
Ja.
Privacyschendingen door Facebook |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gegevens 89.000 Nederlandse Facebookgebruikers in handen Cambridge Analytica»?1
Ja.
Is het feit dat van ruim 89.000 Nederlandse Facebookgebruikers gegevens in handen zijn gekomen van onderzoeksbureau Cambridge Analytica voor u een extra reden in contact met Facebook te treden en het bedrijf tekst en uitleg te vragen? Zo nee, waarom niet?
Het staat buiten kijf dat Facebook zich aan de Europese en nationale privacyregelgeving moet houden. De Autoriteit persoonsgegevens ziet hierop toe in samenwerking met de toezichthouders in de andere lidstaten van de Europese Unie, en krijgt met ingang van 25 mei 2018 ruimere toezichts- en sanctiebevoegdheden.
Vanwege de grote invloed die sociale media hebben op de samenleving, rust op de aanbieders van deze diensten een zware verantwoordelijkheid. Dat geldt bij uitstek voor een mondiale aanbieder zoals Facebook. Privacy is geen luxe en de handel in persoonsgegevens mag niet uitsluitend als verdienmodel worden gezien. Ik zal met Facebook en andere aanbieders in gesprek gaan om hen nog eens op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Wat kunnen Nederlandse gedupeerden doen teneinde te achterhalen wat er met hun gestolen data is gebeurd?
Facebook heeft als verwerkingsverantwoordelijke een informatieplicht en betrokkenen hebben recht op inzage (artikelen 13 tot en met 15 AVG). Wie erachter wil komen wat Facebook van hem of haar weet kan die informatie downloaden in een bestand. Dit gaat via «instellingen» en vervolgens op «download een kopie». Wie wil dat een bedrijf geen informatie meer over hem of haar verwerkt, heeft het recht die data te laten wissen (artikel 17 AVG).
Deelt u de mening dat nu blijkt dat het gebruik van Facebook ook Nederlandse gebruikers kan treffen, de Nederlandse overheid een rol dient te spelen qua voorlichting over de risico’s ten aanzien van de privacy en dat dit niet alleen aan het bedrijf kan worden overgelaten? Zo ja, hoe gebeurt dat? Zo nee, waarom niet?
Facebook is verplicht de gebruikers goed te informeren (artikel 13 en 14 AVG en artikel 5, eerste lid, onder a, AVG). Facebook is bijvoorbeeld verplicht aan te tonen welke persoonsgegevens ze verzamelen en hoe die worden gebruikt en beveiligd. Daarnaast dient Facebook om expliciete, geïnformeerde toestemming te vragen om persoonsgegevens te mogen verwerken (artikel 7 en artikel 4 lid 11 AVG). Het staat aan de privacytoezichthouders in de EU ter beoordeling of Facebook deze verplichtingen nakomt en om al dan niet handhavend op te treden. Het Ministerie van JenV en de AP geven in algemene zin voorlichting over de Algemene verordening gegevensbescherming, door middel van handleidingen en informatiecampagnes. Hierin wordt ook ingegaan op de informatieverplichtingen en het vereiste van expliciete, geïnformeerde toestemming.
Het onverwachte onderzoek naar paasvuren |
|
Maurits von Martels (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de gevolgen van paasvuren serieus gaat onderzoeken?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het RIVM zelf aangeeft dat de luchtverontreiniging vanwege het rustige weer enige tijd bleef hangen, maar dat de daggemiddelde waardes van fijnstof (PM10) echter overal onder de waarschuwingsgrens van matige smog lagen?2
Ja.
Wat is de reden dat een traditie die teruggaat tot de 16e eeuw ineens onderzocht wordt?
Nederland heeft de internationale verplichting tot registratie van diverse emissies. Het RIVM voert samen met andere instituten de Emissieregistratie uit. Op basis van deze internationale verplichtingen heeft het RIVM de taak om jaarlijks op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten, nieuw beschikbare data, et cetera, de emissieregistratie te verbeteren en te actualiseren. Dit is een jaarlijkse cyclus waarbij al vroeg in het jaar alle verbeterpunten (dit jaar circa 40) voor dat jaar in het werkplan worden opgenomen. In 2017 ontving het RIVM een signaal van de Stichting Houtrookvrij dat de uitstoot van paasvuren niet werd meegenomen in de Emissieregistratie, maar wel mogelijk een substantiële bron van emissie betreft. Het RIVM heeft een schatting gemaakt van de PM10 uitstoot en daaruit bleek dat uitstoot van paasvuren in de orde van grootte 10% bedroeg van de PM10 uitstoot van kachels en vuurhaarden en groter was dan sommige andere PM10 bronnen die reeds opgenomen zijn in de Emissieregistratie. Daarom is besloten om in 2018 de grootte van de bron nader te gaan bepalen. Na dit onderzoek volgt pas de beslissing of de uitstoot als bron opgenomen gaat worden in de Emissieregistratie.
Wie heeft de opdracht voor dit onderzoek verstrekt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de totale kosten van het onderzoek?
Het onderzoek ter bepaling van de uitstoot van grote open vuren is begroot op 6.800 euro inclusief BTW.
Worden alleen de Nederlandse of ook de Duitse paasvuren meegenomen in het onderzoek?
Aangezien de voorliggende vraag is of de uitstoot van grote open vuren zou moeten worden opgenomen in de Nederlandse Emissieregistratie betreft dit alleen de Nederlandse vuren. De emissieregistratie richt zich dus op uitstoot vanuit Nederlandse bronnen. De Duitse emissieregistratie is verantwoordelijk voor emissies vanuit Duitse bronnen.
Bent u op de hoogte van het feit dat het paasvuur in Espelo op de lijst van immaterieel erfgoed staat en dat er een aanvraag loopt voor opname op de erfgoedlijst van de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO)?3
De traditie van het opbouwen en stoken van paasvuren kan gerekend worden tot immaterieel cultureel erfgoed. Het Koninkrijk der Nederlanden is in 2012 partij geworden bij het UNESCO-verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed. Een van de verplichtingen van het verdrag is het samenstellen van een inventaris van het immaterieel cultureel erfgoed op het grondgebied van de lidstaat. Zo staat, naast andere paasvuren, het paasvuur van Espelo op de inventaris immaterieel erfgoed. Het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) coördineert de inventaris.
Er loopt geen voordracht van het paasvuur in Espelo voor een van de lijsten van het UNESCO-verdrag inzake de bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed.
Deelt u de mening dat paasvuren immaterieel erfgoed zijn en daarom bescherming en waardering verdienen met de betrokkenheid van duizenden vrijwilligers, honderdduizenden bezoekers en bijna geen problemen?
Het Verdrag hanteert als uitgangspunt dat gemeenschappen, groepen en individuen zelf bepalen of zij hun tradities erkennen als deel van hun immaterieel cultureel erfgoed. De erfgoedgemeenschappen melden zelf hun erfgoed aan voor plaatsing op de inventaris immaterieel erfgoed. De inventaris is dus in de eerste plaats van, voor en door de erfgoedgemeenschappen. Met een erfgoedzorgplan leggen de gemeenschappen vast hoe zij hun traditie door willen geven aan volgende generaties, waarbij rekening wordt gehouden met maatschappelijke knelpunten en uitdagingen. Het KIEN ziet erop toe dat het erfgoedzorgplan voldoet aan de wet- en regelgeving.
Het bericht dat zorgverzekeraars voor miljoenen euro’s beleggen in farmaceutische bedrijven |
|
Pia Dijkstra (D66), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verzekeraars beleggen in medicijnen – waar ze vervolgens de hoofdprijs voor moeten betalen» over enkele zorgverzekeraars die beleggen in farmaceutische bedrijven die extreem hoge prijzen vragen voor hun medicijnen?1
Ja.
Bent u van mening dat er een pervers effect kan ontstaan als een zorgverzekeraar enerzijds een aandeelhoudersbelang in een farmaceutisch bedrijf heeft en anderzijds juist de uitgaven aan geneesmiddelen zo laag mogelijk moet houden? Zo nee, waarom niet?
Ik vrees niet voor een pervers effect. Zorgverzekeraars beleggen een klein deel van het belegd vermogen, namelijk maximaal 1%, in farmaceutische bedrijven die bovendien vaak mondiaal opereren. De Nederlandse zorgverzekeraars beleggen minder dan 0,1% van hun belegd vermogen in de genoemde farmaceuten: Biogen, Gilead Sciences en Vertex. Voor de meeste zorgverzekeraars geldt daarbij dat dit gebeurt door middel van beleggingen in fondsen, die een duurzaam karakter hebben en een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij de tabaksindustrie, wapenhandel, schendingen van mensenrechten, inzet van kinderarbeid, fraude of corruptie en milieuvervuiling.
Er vindt, zo laten verzekeraars mij weten, voordurend screening plaats op deze principes, zodat bedrijven die de regels overtreden hierop kunnen worden aangesproken en als dat geen effect heeft, worden verwijderd uit de portefeuilles. Bovendien geven zorgverzekeraars aan het gesprek aan te gaan met bedrijven die zich niet houden aan de principes, of de principes die zorgverzekeraars belangrijk vinden. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats, wat inhoudt dat de verzekeraars niet meer beleggen in de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig. Voorbeelden hiervan zijn het niet langer beleggen in Biogen en Gilead Sciences door VGZ en Valeant Pharmaceuticals en Novartis door Menzis.
Er kan, wanneer er niet meer belegd wordt in de betreffende bedrijven, echter geen invloed meer uitgeoefend worden via de «engagement programma’s» (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Dat verzekeraars hun aandeel in de farmaceutische industrie aanwenden om de discussie over de hoogte van de prijzen aan te jagen, vind ik positief. Ze hebben daar ook zelf belang bij.
Deelt u de mening dat bij het beleggen in farmaceutische bedrijven, die onverantwoordelijk hoge prijzen vragen voor geneesmiddelen en over deze prijzen geen verantwoording willen afleggen, geen sprake is van maatschappelijk verantwoord beleggen?
Zorgverzekeraars binden zich aan de code voor duurzaam beleggen van het verbond van Verzekeraars. Er wordt belegd in maatschappelijk verantwoorde (ESG) fondsen. Dit zijn fondsen waarbij er sprake is van een duurzaam beleggingsbeleid. Voor deze beleggingen geldt een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij de tabaksindustrie, wapenhandel, schendingen van mensenrechten, inzet van kinderarbeid, fraude of corruptie en milieuvervuiling.
De farmaceutische industrie wordt niet uitgesloten, zij vervullen immers een belangrijke functie in de ontwikkeling van nieuwe, innovatieve geneesmiddelen. Veel verzekeraars hebben aangegeven ook op enige wijze, zij het zelf, of via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op het maatschappelijk verantwoorde beleid van de organisaties waarin zij beleggen. Dit worden ook wel «engagement programma’s» genoemd. Eén van die programma’s focust ook op het bevorderen van verantwoorde prijsstelling in de farmaceutische industrie.
De zorgverzekeraars geven aan dat wanneer er sprake is van overtredingen van de onderliggende principes van de ESG fondsen hierover de dialoog aangegaan. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats van de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars invloed kunnen uitoefenen op grote farmaceutische bedrijven door daarin voor enkele miljoenen euro’s te beleggen, zoals Menzis stelt? Zo ja, waarin ziet u die invloed terug?
Verschillende verzekeraars hebben te kennen gegeven via «engagement programma’s», al dan niet via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op de farmaceutische industrie. Het gaat dan bijvoorbeeld om het op tafel krijgen van het kostenmodel van farmaceuten of het aanspreken van organisaties op het maatschappelijk verantwoorde beleid. Dit zijn langlopende trajecten.
Klopt het dat zorgverzekeraars in 2016 een gezamenlijk belegd vermogen van 15 miljard euro hadden en dat daar 243 miljoen euro rendement op is behaald? Kunt u een overzicht per zorgverzekeraar geven van het belegd vermogen?2
DNB heeft aan VWS bevestigd dat het totaal belegde vermogen van zorgverzekeraars ultimo 2016 13,2 miljard euro betrof. Daarnaast werd op dat balansmoment 2 miljard euro in liquide middelen aangehouden. Voor 2016 betrof het rendement op het belegd vermogen EUR 246 miljoen.
Hoe hoog zijn de totale reserves van de zorgverzekeraars? Klopt het dat deze reserves veel lager zijn dan de genoemde 15 miljard euro aan belegd vermogen? Hoe verhouden deze bedragen zich tot elkaar? Wordt het belegd vermogen opgeteld bij de reserves van de zorgverzekeraars?
Het eigen vermogen bestaat uit het verschil tussen de bezittingen en de verplichtingen van een zorgverzekeraar.
Ultimo 2016 hadden zorgverzekeraars gezamenlijk ongeveer 11 miljard euro aan eigen vermogen. Zorgverzekeraars moeten wettelijk gezien een minimale hoeveelheid eigen vermogen aanhouden. In de praktijk hebben zorgverzekeraars meer eigen vermogen dan wettelijk verplicht is. Dit surplus bedroeg 4 miljard en is de afgelopen jaren afgenomen doordat zorgverzekeraars een deel hebben ingezet voor premiedemping.
Omdat de uitkeringen die zorgverzekeraars doen aan zorgaanbieders enkele maanden na de ontvangst van premiegelden volgt, zetten zorgverzekeraars deze gelden (kort) weg. Het (tijdelijk) belegd vermogen is zodoende hoger dan het eigen vermogen. Het belegd vermogen van zorgverzekeraars bedraagt 13,2 miljard euro eind 2016. Daarnaast beschikken zorgverzekeraars op dezelfde balansdatum over 2 miljard aan liquide middelen.
Belegd vermogen wordt dus niet opgeteld bij reserves, maar is een deel van de bezittingen. Uit de verhouding van reserves t.o.v. het belegde vermogen kunnen geen directe conclusies worden getrokken.
Het bericht dat Amsterdam krakende asielzoekers laat zitten |
|
Sietse Fritsma (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam laat krakende asielzoekers zitten»?1
Ja.
Hoe kan het dat illegalen al jarenlang vrij spel hebben in onze samenleving en in Amsterdam zelfs weg komen met het kraken van tientallen panden?
Het is juist dat al langere tijd een (mogelijk wisselende) groep vreemdelingen zonder verblijfsvergunning panden kraakt in de gemeente Amsterdam, verenigd onder de naam «we are here». Zij verblijven vaak al lang in Nederland en hebben dikwijls meerdere vreemdelingrechtelijke procedures doorlopen, waarin zij keer op keer te horen hebben gekregen dat zij niet in Nederland mogen blijven. Vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf hebben een vertrekplicht en dienen Nederland, in beginsel uit eigen beweging, te verlaten. Niettemin hebben de vreemdelingen die zich verenigen in «we are here» – met steun van hen omringende activisten – besloten alles in het werk te stellen om rechterlijke uitspraken naast zich neer te leggen en hun vertrek uit Nederland te frustreren. Voor vreemdelingen die niet meewerken aan zelfstandig vertrek is gedwongen terugkeer aan de orde. Nederland kan vreemdelingen in de praktijk echter niet altijd dwingen om terug te keren. Als iemand bijvoorbeeld geen reisdocument heeft en niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, kan het land van herkomst geen reisdocument verstrekken. Daarnaast is de medewerking van sommige herkomstlanden aan gedwongen vertrek moeilijk te verzekeren.
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten, is de stelling dat de vreemdelingen die verenigd zijn in «we are here» in onze samenleving vrij spel hebben en het kraakverbod jegens hen niet wordt gehandhaafd onjuist.2 Jaarlijks wordt vele malen overgegaan tot ontruiming van gekraakte panden op grond van art. 551a Wetboek van Strafvordering. Deze ontruimingen betreffen ook panden die worden gekraakt door deze groep vreemdelingen. In de gevallen waarin deze groep vreemdelingen een kort geding heeft aangespannen tegen de aangezegde ontruiming, heeft de voorzieningenrechter vrijwel in alle gevallen het ontruimingsbesluit bevestigd. Voor meer informatie over de casus waarop het nieuwsbericht van de Telegraaf betrekking heeft, verwijs ik u naar de brief die de Minister van Justitie en Veiligheid in reactie op een informatieverzoek van het lid Koerhuis (VVD) over ditzelfde onderwerp gelijktijdig met deze Kamervragen aan uw Kamer zal verzenden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Amsterdam nu zelfs voor deze krakende illegalen opkomt in plaats van dat deze gemeente het geldende kraakverbod handhaaft?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom pakt u gemeenten, zoals Amsterdam, niet aan vanwege het steeds ondermijnen van het terugkeerbeleid, bijvoorbeeld door deze gemeenten flink te korten op het gemeentefonds?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom laat u illegalen gewoon vrij in onze samenleving rondlopen in plaats van ze aan te pakken, vast te zetten en uit te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Frauduleuze bemiddelingsbureaus |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wanhopige woningzoekenden opgelicht door frauduleuze bemiddelingsbureaus»?1 Wat vindt u hiervan?
Ja. Elke vorm van fraude is te betreuren en dient bestreden te worden. Dat gebeurt in dit geval ook door de Inspectie SZW, het Openbaar Ministerie en de Autoriteit woningcorporaties.
Op welke schaal komt deze fraude voor? Hoeveel woningzoekenden hebben op deze manier – onterecht – een sociale huurwoning toegewezen gekregen?
Over de schaal waarop deze fraude voorkomt kan ik het volgende melden op basis van informatie ontvangen uit twee strafrechtelijke onderzoeken die door de directie opsporing van de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie worden gedaan. Uit de voorlopige resultaten van de twee strafrechtelijke onderzoeken is naar voren gekomen dat de twee verdachten enkele honderden cliëntendossiers hadden. Deze dossiers worden nog nader onderzocht. Daarnaast zijn bij de opsporingsdienst van de Inspectie SZW meldingen binnen gekomen die zien op het vermoeden dat op basis van valse inkomensverklaringen corporatiewoningen zijn toegewezen in de regio Amsterdam, Utrecht en Rotterdam.
Hoeveel woningzoekenden op basis van een onjuiste opgave van het inkomen een sociale huurwoning daadwerkelijk toegewezen hebben gekregen is uit de onderzoeken niet naar voren gekomen. Toewijzing van een woning door woningcorporaties geschiedt, behalve op inkomen ook op basis van inschrijfduur en urgentie (welke op basis van de Huisvestingswet lokaal door gemeenten in de huisvestingsverordening wordt bepaald). Bij toewijzing van een woning controleert de corporatie of door de woningzoekende een inkomen is opgegeven dat past bij de toewijzingscriteria voor de betreffende woning. Afgaande op de aangetroffen dossiers lijkt het er op dat de verdachten bij de woningzoekenden de suggestie hebben gewekt dat zij snel aan een woning zouden worden geholpen zonder dat er sprake was van de vereiste inschrijfduur of urgentie.
Deelt u de mening dat de wanhoop van veel woningzoekenden is ontstaan doordat zij op de woningmarkt geen kant op kunnen (zij komen niet in aanmerking voor een sociale huurwoning, kunnen een middenhuurwoning niet vinden en krijgen geen hypotheek voor een koopwoning)? Deelt u de mening dat dit de noodzaak van het bouwen van meer middenhuurwoningen onderstreept?
Vooropgesteld: de wens om snel een geschikte woning te bemachtigen rechtvaardigt niet om een onjuiste opgave van het (jaar)inkomen te doen. Inspectie SZW en Openbaar Ministerie wijzen als belangrijkste knelpunt voor de mogelijke fraude vooral op enkele systeemzwakheden en uitvoeringsproblemen bij het vaststellen van het inkomen. Belangrijkste hiervan zijn dat de woningzoekende zelf alle gegevens aanlevert op basis waarvan de aanspraak op een sociale huurwoning wordt beoordeeld en het feit dat dergelijke documenten (belastingformulier, loonstrook, bankafschrift) relatief eenvoudig te vervalsen zijn. Aan de uitvoeringskant speelt onder andere het probleem van de sterk wisselende inkomens in de tijd. De woningmarkt in bredere zin speelt in zoverre een rol dat er meer behoefte is aan doorstroming vanuit de sociale huur naar het middenhuursegment. Middenhuurwoningen vormen een belangrijk onderdeel voor een goed functionerende woningmarkt. Daarom geeft dit kabinet prioriteit aan de woningbouw met daarin ook expliciete aandacht voor de ontwikkeling van het middenhuursegment.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat statushouders nog altijd met voorrang een woning toegewezen krijgen, terwijl wanhopige Nederlandse woningzoekenden geen kant op kunnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van Kamervragen van de heer Kops (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 527) op 20 augustus jongstleden heb geantwoord, deel ik die mening niet. Nadat de verplichte urgentiestatus van statushouders per 1 juli 2017 uit de Huisvestingswet is gehaald kunnen gemeenten zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald. Dat statushouders op dit moment nog steeds door de meeste gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten. Het tijdig huisvesten van statushouders is voor een snelle en goede integratie van belang. Ook worden daarmee de maatschappelijke kosten die met de opvang van asielzoekers gepaard gaan, beperkt gehouden. Verder is het zo dat meer nog dan de wijze waarop de woningen worden verdeeld, het beschikbare woningaanbod van doorslaggevend belang is voor hoe lang mensen moeten wachten op een sociale huurwoning. Het aanjagen van de woningbouwproductie in gespannen regio's en het beter benutten van de bestaande voorraad is dan ook nodig om de kansen van alle woningzoekenden te vergroten. Daar zetten vele partijen zich volop voor in, waaronder gemeenten en ik zelf.
Wat gaat u doen om frauduleuze bemiddelingsbureaus aan te pakken? Deelt u de mening dat deze oplichters nooit meer als bemiddelaar actief mogen zijn? Zo nee, waarom niet?
Er is sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek naar de verdachten en er zal derhalve sprake zijn van de geëigende strafrechtelijke maatregelen.
Ook heeft de Autoriteit woningcorporaties aangeboden om met ondersteuning van de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie bijeenkomsten voor corporatiemedewerkers te organiseren om de bewustwording van de risico’s van mogelijke fraude bij de woningtoewijzing te vergroten. Daarnaast loopt er een verkenning van BZK en Aedes om te bezien welke mogelijkheden er zijn om de inkomenstoetsing te digitaliseren. Over de voortgang in dit traject zal u nader in 2019 geïnformeerd worden.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Kops over oplichting door bemiddelaars?2
In de aan u gerichte brief Goed verhuurderschap van 9 november (TK 2018–2019, 32 847, nr. 439) heb ik toegelicht toe hoe ik uitvoering geef aan deze motie.
De afhandeling van de asbestbrand in Wateringen |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend of de rapporten over de verplichte inventarisatie door de opdracht gevende gemeente Westland openbaar zijn gemaakt voorafgaand aan de asbestsaneringen? Zo nee, bent u bereid bij de gemeente Westland erop aan te dringen deze alsnog zo spoedig mogelijk vrij te geven?
Mij is bekend dat er in het kader van een Wob-verzoek een groot aantal documenten openbaar is gemaakt1. Daarnaast heeft de rekenkamercommissie van de gemeente Westland in 2015 het COT (Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de brand en de afhandeling2. Als in het kader van het Wob-verzoek of het onderzoek van het COT rapporten niet openbaar zijn gemaakt, zijn daar redenen voor die vastliggen in de Wet openbaarheid van bestuur. Ik zal derhalve niet aandringen op openbaarmaking van deze stukken omdat de gemeente in het kader van het Wob-verzoek al een afweging heeft gemaakt.
Is u bekend in hoeverre de kwestie van mogelijk ontbrekende openbare en volledige inventarisatierapporten ook geldt voor de drie gebieden in de gemeente Den Haag, te weten (delen van) de wijken Wateringseveld, Vrederust en Escamp?
Dit is mij zo in detail niet bekend. De gemeente Den Haag is immers bevoegd gezag en ziet toe op de aanwezigheid van inventarisatierapporten.
Is voor genoemde wijken na de saneringen een definitieve vrijgave afgegeven en heeft hierop eindcontrole plaatsgevonden?
In het Wob-verzoek zijn vrijgaven en eindcontroledocumenten gepubliceerd die betrekking hebben op de sanering van de betrokken wijken in de gemeente Den Haag.
Kunt u aangeven of het klopt dat de inventarisatie die de gemeente Westland hanteert (de rapportage van De Swart) slechts het perceel betreft waarop de brand heeft plaatsgevonden?
In de rapportage van het COT staat beschreven dat er een inventarisatie is uitgevoerd op de bronlocatie en in het omliggende gebied dat waarschijnlijk besmet is.
Is er voor ieder perceel in het gehele verontreinigde gebied een inventarisatierapport opgesteld, inclusief minstens één representatief monster per perceel in de periode tussen de brand op 13 januari 2015 en de asbest-veiligverklaring door de gemeente Westland op 14 april 2015?
De onderzoekers van het COT concluderen dat de maatregelen die door de gemeente Westland zijn genomen conform wet- en regelgeving zijn. Ook is geconstateerd dat de opruimwerkzaamheden grotendeels goed zijn verlopen.
Bent u bereid in een tijdlijn te schetsen welke werkzaamheden op welke locaties hebben plaatsgevonden om de omgeving asbestveilig dan wel asbestvrij te krijgen en daarbij tevens te vermelden welke actoren voor die acties zijn ingezet en in hoeverre omwonenden hierover zijn geïnformeerd dan wel bij zijn betrokken?
Op de uitgebreide reconstructie die in de rapportage van het COT staat heb ik geen toevoegingen.
Klopt het dat ook na de saneringen ruime hoeveelheden asbest zijn aangetroffen op de omliggende percelen van de brand, na vrijgave door de gemeente Westland?
In de antwoorden3 op vragen van het lid Smaling (SP) van 19 mei 2015 staat dat na een brand ook na zorgvuldig handmatig opruimen nog steeds asbestresten gevonden kunnen worden. Vandaar dat in 2015 op de website van de gemeente Westland stond beschreven hoe deze resten opgeruimd konden worden.
Weet u of de gemeente Westland aanvullende saneringen uitgevoerd? Zo ja, wat zegt dit over het signaal asbestveilig dat is afgegeven?
Op 14 april 2015 is het getroffen gebied vrijgegeven. Dat houdt in dat in het gebied geen zichtbaar asbest meer aanwezig is. Het COT geeft aan dat het aannemelijk is dat herbesmetting van het gebied heeft plaatsgevonden door stukjes asbest die onder het dak zaten of op andere niet-inspecteerbare plekken. Na de herbesmetting is het gebied opnieuw gesaneerd. Het COT concludeert dat de gemeente erop mocht vertrouwen dat het gebied vrijgegeven kon worden. In de rapportage van het COT staat verder beschreven dat de gemeente in het najaar van 2015 werd gewezen op de blijvende aanwezigheid van asbestrestanten. Hierop kondigde de gemeente een nazorgfase aan waarbij onder meer het getroffen gebied actief gecontroleerd werd. Ook hebben bewoners asbestinventarisaties en zo nodig saneringen laten uitvoeren. In januari 2016 heeft de gemeente deze aanpak geïntensiveerd.
Bent u bereid om bij de gemeente Westland een overzicht op te vragen van alle woningen die asbestvrij zijn verklaard? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het Wob-verzoek zijn vrijgaverapporten openbaar gemaakt.
Deelt u de mening dat zowel de gemeente Westland als de rijksoverheid een maximale inspanning dienen te verrichten om ervoor te zorgen dat er een duidelijk beeld komt van de woon- en omgevingsveiligheid in het getroffen gebied?
Na de brand was de gemeente Westland verantwoordelijk voor het in kaart brengen van de mate van verspreiding van het asbest. Het getroffen gebied is in april 2016 voor de tweede maal vrijgegeven nadat herbesmetting van het gebied had plaatsgevonden. Het COT concludeert dat de maatregelen die de gemeente Westland heeft getroffen juist zijn. Het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in 2016 het Instituut Fysieke Veiligheid opdracht gegeven om het Plan van Aanpak asbestbrand te actualiseren. Dit heeft geleid tot de in december 2016 gepubliceerde Handreiking Asbestincidenten4. De gemeente Westland was actief betrokken bij de actualisatie.
Wat is het huidige percentage van saneringslocaties waar de situatie voor wat betreft de certificering voor saneringsbedrijven op orde is?
Volgens het jaarverslag van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid was de naleving van gecertificeerde bedrijven in 2016 ca. 70%.
Kunt u aangeven in hoeverre er qua inspectie en handhaving voldoende capaciteit beschikbaar is om saneringen afdoende te controleren?
Per jaar worden ca. 80.000 asbestsaneringen gemeld. De inspecties vinden plaats op basis van een risicoanalyse binnen deze sector door de toezichthouders. Zo houdt binnen de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid een speciaal op asbestsanering gericht team toezicht op gezond en veilig werken binnen de sector. Dat team handhaaft waar vastgesteld wordt dat regels worden overtreden. Daarnaast wordt lokaal door omgevingsdiensten en gemeenten toegezien op de asbestverwijderingen. Ik heb nu niet het beeld dat de beschikbare capaciteit niet afdoende zou zijn.
Het bericht dat tientallen medewerkers van het Hagaziekenhuis ongeoorloofd een medisch dossier hebben ingekeken |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tientallen onbevoegden bekeken medisch dossier Barbie»?1
Ja.
Wat zegt dit over de beveiliging van het Elektronisch Patiënten Dossier / Landelijk Schakelpunt (EPD/LSP) in het algemeen en bij het HagaZiekenhuis in het bijzonder?
Dit zegt niets over de beveiliging van het Landelijk Schakelpunt (LSP). Het gaat hier niet over het uitwisselen van informatie in het medisch dossier via het LSP. Het LSP is een landelijk werkende infrastructuur, waarmee zorgaanbieders medische gegevens uitwisselen ten behoeve van de behandeling van hun patiënten. Er bestaat geen enkel verband tussen het LSP en de casus in het HagaZiekenhuis.
Momenteel doet het HagaZiekenhuis onderzoek of in het eigen gevoerde dossier ongeoorloofd inzage heeft plaatsgevonden door medewerkers.
Zijn de medische dossiers in het HagaZiekenhuis inmiddels beter beveiligd, zodat alleen bevoegd personeel de gegevens kan inzien? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij het HagaZiekenhuis is informatie opgevraagd over de beveiliging van de medisch dossiers. Uit de opgevraagde informatie blijkt dat de medisch dossiers in het HagaZiekenhuis zijn beveiligd. In het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) heeft alleen bevoegd personeel toegang. Het HagaZiekenhuis controleert structureel steekproefsgewijs of bevoegde medewerkers binnen de geldende kaders patiëntendossier raadplegen. Bij twijfel volgt een nader onderzoek, zoals in de onderhavige casus. Het huidige onderzoek is nog lopende.
In het instellingsbeleid zijn al veel maatregelen van kracht, die bevoegde medewerkers bewust maken dat zij niet onrechtmatig patiëntendossiers mogen raadplegen. In het EPD zal het HagaZiekenhuis een extra tekst op het «breekglas-scherm» opnemen die de medewerker waarschuwt dat hij alleen het dossier mag openen als hij een behandelrelatie heeft met de betreffende patiënt.
Toont deze grove overtreding niet aan dat het huidige EPD/LSP-systeem onveilig is en moet worden afgeschaft en vervangen door een persoonlijke zorgpas, zoals de PVV al 10 jaar bepleit?
Zie antwoord op vraag 2. Het betreft hier inzage in het lokale dossier van het ziekenhuis. Of sprake is van een overtreding is nog in onderzoek. Bij opname in een ziekenhuis zijn bij de behandeling tientallen zorgprofessionals betrokken die allen verplicht zijn om hun handelen te registeren in het medisch dossier van de patiënt. Toegang tot deze gegevens is noodzakelijk voor het verlenen van goede zorg en het voorkomen van fouten.
Deelt u de mening dat het HagaZiekenhuis in overtreding is door het voorval pas te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens nadat EenVandaag om opheldering verzocht? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Of sprake is van een overtreding en of er maatregelen moeten worden getroffen is ter beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Welke maatregelen kunnen de betrokken medewerkers verwachten?
Het is van groot belang dat zorgprofessionals kunnen beschikken over de juiste informatie om goede zorg te kunnen leveren. Daarop moeten patiënten kunnen vertrouwen. Daarom onderschrijf ik, vanuit het principe «high trust, high penalty», het belang van een strikt protocol.
Het HagaZiekenhuis heeft aangegeven over een dergelijk protocol te beschikken. Mocht sprake zijn van onrechtmatige inzage, dan krijgen de betrokken medewerkers een officiële waarschuwing. Bij een tweede onrechtmatige inzage volgt ontslag.
Hoeveel datalekken betreffende medische dossiers zijn er sinds 1 januari 2016 gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft op haar website rapportages gepubliceerd over de gemelde datalekken in 2016. In de periode 1 januari tot en met 15 december 2016 zijn bijna 5.500 datalekken gemeld aan de AP, waarvan 29% gaan over gezondheid en welzijn.2 In 2017 zijn 10.009 datalekken gemeld, waarvan ruim 3.000 datalekken gezondheid(sgegevens) betreffen.3
Bent u van plan een onderzoek te starten naar de beveiliging van medische dossiers in alle ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De beveiliging van medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de individuele ziekenhuizen zelf en de regels zijn streng en duidelijk. Juist dat mogelijk ongeoorloofde inzage is ontdekt en wordt onderzocht en dat waar nodig maatregelen zullen worden genomen, toont aan dat ziekenhuizen dit ook zeer serieus nemen. De zorgkoepels hebben een actieplan informatiebeveiliging opgesteld en hiermee de verhoging van bewustwording van informatiebeveiliging zelf opgepakt.
Het bericht 'Meer arbeidsslaven in Europa dan sekswerkers’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer arbeidsslaven in Europa dan sekswerkers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het jaarrapport van de Raad van Europa over mensenhandel, waaruit blijkt dat het aantal arbeidsslaven in Europa toeneemt?
De in het jaarrapport van de Raad van Europa vermelde toename van het aantal arbeidsslaven vind ik zorgelijk. Ook in Nederland wordt arbeidsuitbuiting als dreiging gekwalificeerd.2 Tegelijkertijd vertaalt deze dreiging zich nog niet in een toename van het aantal geregistreerde mogelijke slachtoffers in Nederland.
Deelt u de opvatting van de vicevoorzitter van de groep van mensenhandelexperts van de Raad van Europa dat er in Nederland verminderde aandacht is voor mensenhandel en dat het aantal geregistreerde gevallen van mensenhandel de afgelopen drie jaar is gehalveerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Er is geen sprake van een halvering. In 2014 bedroeg het aantal geregistreerde slachtoffers nog 1.256 in 2016 is dat teruggelopen tot 9523. De eerste cijfers over 2017 laten echter een licht herstel zien: het aantal geregistreerde slachtoffers is iets gestegen en ook de opgelegde straffen zijn hoger. De officiële cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen over 2017 worden echter pas dit najaar bekend.
Zoals ik uw Kamer afgelopen najaar heb gemeld, hebben de politie en het OM vanaf 2017 extra middelen ter beschikking gekregen om de aanpak van mensenhandel te intensiveren4. Het gaat om 1 miljoen vanaf 2017 en structureel 2 miljoen vanaf dit jaar. Met deze extra middelen wordt ingezet op een effectievere aanpak van mensenhandel, met als doel méér en kwalitatief betere mensenhandel zaken op te pakken. Zo worden met dit geld alle eerstelijns politiemedewerkers getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel, worden extra rechercheurs opgeleid tot gecertificeerd mensenhandel rechercheurs, zijn er extra analisten aangesteld bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM), wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van een webcrawler en is er een zaaksturingscoördinator aangesteld bij het OM.
Ook in het regeerakkoord is aandacht voor de intensivering van de aanpak van mensenhandel.
Ik wil benadrukken dat mensenhandel alleen effectief kan worden bestreden, met een integrale benadering waarbij wordt ingezet op preventie, repressie, bescherming en samenwerking. Deze integrale benadering is een van de uitgangspunten van de aanpak. Recent is uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van een interdepartementaal plan van aanpak om de brede aanpak van mensenhandel, waaronder ook arbeidsuitbuiting, te intensiveren5.
Heeft u in beeld hoeveel arbeidsslaven zich in Nederland bevinden? Uit welke landen komen deze arbeidsslaven voornamelijk? In welke gebieden werken zij? Is het aantal arbeidsslaven in Nederland de afgelopen jaren toe- of afgenomen?
Wat betreft de geregistreerde slachtoffers gaat het in de periode 2012–2016 in totaal om 1.222 slachtoffers van uitbuiting buiten de seksindustrie.6 Hieronder valt ook criminele uitbuiting. Het gaat vooral om slachtoffers uit Polen, Hongarije, Bulgarije en uit Nederland. Uit de Slachtoffermonitor 2012–2016 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat de meeste geregistreerde slachtoffers werken in de landbouw, bosbouw, visserij en de horeca. Niet alle slachtoffers worden echter gesignaleerd en geregistreerd. Naar verwachting ligt het daadwerkelijk aantal slachtoffers van arbeidsuitbuiting daarom hoger. Het aantal geregistreerde slachtoffers van mensenhandel buiten de seksindustrie schommelt maar laat geen duidelijke stijging zien.
Kunt u een overzicht geven hoe vaak het openbaar ministerie in Nederland in de afgelopen tien jaar een vervolging heeft ingezet wegens mensenhandel? Hoeveel veroordelingen zijn er uitgesproken? Welke straffen zijn opgelegd?
In de periode 2007–2017 zijn in totaal 2.231 mensenhandel zaken door het Openbaar Ministerie afgedaan (dmv dagvaarding, voeging, transactie, sepot, overdracht), waarvan in 1.605 zaken een dagvaarding is uitgebracht.
In 1.124 zaken is door de rechter een veroordeling uitgesproken, waarvan in 5 zaken een schuldigverklaring zonder strafoplegging.
In ruim 93% van de zaken waarin een straf is opgelegd voor mensenhandel, betreft deze straf een vrijheidsstraf. Voor het overige zijn werkstraffen en boetes opgelegd.
Zijn er hogere straffen opgelegd voor mensenhandel sinds de strafmaat in 2016 is verhoogd?
De gemiddelde duur van onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen voor mensenhandel is gestegen tussen 2007 en 2013 en daarna gedaald. De cijfers geven derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat gemiddeld genomen de verhoging van de maximumstraffen heeft geleid tot het opleggen van hogere straffen.
Hoe staat het met de versterking van de strijd tegen mensenhandel, zoals in het regeerakkoord is opgenomen?
De strafbaarstelling van het uit winstbejag faciliteren van illegale prostitutie (pooierverbod) is onderdeel van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen en is onlangs door de Minister van Veiligheid en Justitie in consultatie gebracht.
Conform het regeerakkoord werk ik aan de benodigde aanpassingen van het Wetsvoorstel Regulering Prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp). Hierover zijn de afgelopen tijd gesprekken gevoerd met stakeholders. Deze gesprekken worden de komende periode voortgezet. Het streven was het wetsvoorstel vóór de zomer in consultatie te laten gaan. Gelet op de weerbarstigheid van de materie en het zoeken naar draagvlak bij stakeholders, zal het wetsvoorstel vermoedelijk in de zomer in consultatie kunnen worden gebracht.
Zoals reeds in het antwoord op vraag 3 aangeven is uw Kamer recent geïnformeerd over de ontwikkeling van een breed plan van aanpak van de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in samenwerking met de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Buitenlandse Zaken. Hierin zijn ook de maatregelen uit het regeerakkoord meegenomen.
De veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani?1
Ja.
Bent u bereid zorg te dragen voor denaturalisatie van deze moslimterrorist? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlanderschap kan op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) worden ingetrokken als een persoon zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. De intrekking van het Nederlanderschap mag niet tot staatloosheid leiden. Als aan alle toepasselijke voorwaarden wordt voldaan is het intrekken van het Nederlanderschap een van de opties die ik nadrukkelijk overweeg. Wanneer het Nederlanderschap wordt ingetrokken wordt de betrokken persoon tevens ongewenst vreemdeling verklaard en gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Deze signalering heeft tot doel te voorkomen dat de betrokkene ongezien het Schengengebied kan inreizen. Of de betreffende bepaling uit de RWN van toepassing is op de casus van Marouane Boulahyani daar kan ik in het openbaar geen uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat Boulahyani zijn recht heeft verspeeld om terug te keren? Hoe zorgt u er voor dat Boulahyani nooit meer voet op Nederlandse bodem zal zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het in Nederland verblijvende deel van zijn jihadnetwerk in administratieve detentie te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, past naar mijn oordeel niet in onze rechtsstaat. Artikel 5 van het EVRM biedt daar ook niet de ruimte toe (zie ook Kamerstuk 29 754, nr. 342). Indien een vermoeden bestaat dat er strafbare feiten worden gepleegd, kan door politie en het Openbaar Ministerie hiernaar onderzoek worden gedaan. Dat onderzoek kan leiden tot een strafrechtelijke vervolging en – indien daartoe aanleiding bestaat – toepassing van voorlopige hechtenis. Naast het strafrecht bestaan er bestuursrechtelijke maatregelen die de overheid kan nemen. Deze bestuursrechtelijke maatregelen zijn recent uitgebreid met de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, die reeds enkele malen is toegepast.