Het ‘anders toewijzen’ van huurwoningen in Utrecht |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat woningcorporatie Portaal in de wijk Overvecht op een andere manier huurhuizen wil toewijzen, namelijk door mensen te selecteren die wat voor de buren willen doen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Zie antwoord op vraag 2.
In hoeverre is het wettelijk toegestaan om op een dergelijke manier extra eisen te stellen aan nieuwe bewoners? Door wie worden deze extra voorwaarden bepaald en waar ligt volgens u de grens van deze extra voorwaarden?
Woningcorporaties moeten bij hun maatschappelijke taak om personen te huisvesten die vanwege omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende huisvesting, voldoen aan de vigerende wet en regelgeving. Indien in de gemeente een huisvestingsverordening van kracht is, op basis van de Huisvestingswet 2014, zijn de woningcorporaties gebonden aan onder meer de regels die in de gemeentelijke huisvestingsverordening zijn opgenomen, waaronder de vergunningverlening en de urgentie van bepaalde doelgroepen. Tevens kunnen er tussen corporaties, gemeente en huurdersorganisatie (aanvullende) prestatieafspraken zijn gemaakt over toewijzing, bijvoorbeeld om in bepaalde wijken en complexen tot een betere mix te komen van sociaal draagkrachtige en minder draagkrachtige huishoudens. Overeenkomstig de Woningwet dienen woningcorporaties passend toe te wijzen voor de huurtoeslagdoelgroep en moeten zij voldoen aan de opgenomen toewijzingsregels voor de DAEB-tak. Binnen de toewijzingsregels van de Woningwet is ruimte voor additionele voorwaarden bij toewijzing van huurwoningen. Woningcorporaties maken hier regelmatig gebruik van om invloed uit te oefenen op het type huurder in bepaalde complexen of wijken. Dit gebeurt doorgaans in afstemming met de gemeenten en huurdersorganisaties, al dan niet vastgelegd in prestatieafspraken. Daarbij geldt dat er geen discriminerende eisen mogen worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van ras of geslacht. Daar ligt de grens zoals dat in onze Grondwet en in internationale verdragen is vastgelegd.
Zijn er andere plekken in het land waar woningcorporaties extra eisen of voorwaarden stellen aan nieuwe huurders?
Ja een voorbeeld hiervan is onder meer het project «Westeinde 88–90» van woningcorporatie Welwonen uit Enkhuizen, waarbij een motivatiebrief en een gesprek noodzakelijk zijn om in aanmerking te komen voor een huurwoning. Alle toekomstige bewoners kunnen samen gebruik maken van de aan te leggen (moes)tuin aan het water.
Ook bij woningcorporatie Woonbedrijf is gewerkt met «anders toewijzen». Het project Space-S voorziet in gezamenlijke voorzieningen zoals een buurthuis, woonkamer, daktuinen en een gedeelde fietsenstalling. Bewoners konden in aanmerking komen voor een woning door zich tijdens de bouw van de woningen betrokken te tonen bij het wonen. Zo kon men bijvoorbeeld op bijeenkomsten meedenken over de inrichting van de daktuinen.
Als laatste voorbeeld hanteert woningcorporatie Habion het «anders toewijzen» voor het project LIFE 39. Voor deze woningen worden huurders gezocht die met elkaar willen wonen en aansluiting vinden op basis van levensstijl. Er worden aanvullende voorwaarden gesteld ten aanzien van leefstijl en motivatie waarover een commissie oordeelt. Ook in dit project is het «klaarstaan voor de ander» en «betrokkenheid tonen» onderdeel van de voorwaarden.
Wat zijn de ervaringen van dit «anders toewijzen» bij de twee nieuwe projecten van Portaal en waarom wordt het nu toegepast in de bestaande woningen? Zo ja, kunt u toelichten welke maatregelen dat zijn?
De corporatie geeft aan dat door de instroom van kwetsbare bewoners, sprake is van een steeds verder toenemende druk op de leefbaarheid in sommige wijken en buurten. Met «Anders toewijzen» tracht de corporatie hier een antwoord op te formuleren. «Anders toewijzen» past Portaal toe in o.a. de projecten Place2BU (Utrecht), Majella Wonen (Utrecht) en Meander (Nieuwegein). Het betreft nieuwe projecten waar statushouders, mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang en gemotiveerde jongeren samenwonen en samenleven. De jongeren wordt gevraagd om een motivatiebrief te schrijven waarbij ze aangeven wat ze kunnen en willen betekenen voor hun buren. Portaal geeft aan dat de ervaringen van deze manier van toewijzen goed zijn. Ervaring leert dat zowel de «reguliere» huurders, de statushouders en de mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang aangeven het wonen in een dergelijk gemengd wonen-project als een meerwaarde te zien.
In gesprekken tussen corporaties en de gemeente Utrecht over de aanpak in Overvecht is het idee geopperd om de succesfactoren van het concept «gemengd wonen» te vertalen naar een bestaand complex in Overvecht. Het project zou kunnen leiden tot meer krachtige huurders die zich als «goede buur» willen opstellen, waardoor in deze complexen de leefbaarheid duurzaam kan worden verbeterd. Portaal heeft het complex aan de Bangkokdreef geselecteerd om hiermee te experimenteren. Hierbij bevraagt de woningcorporatie aspirant-huurders of zij via een motivatiebrief willen aangeven wat zij als «goede buur» kunnen betekenen. Een aantal van de woningen wordt daarnaast specifiek toegewezen aan hogere inkomens binnen de vrije ruimte in de DAEB-tak.
Welke maatregelen kunnen de gemeente en de woningcorporatie(s) nemen om de leefbaarheid in de wijk te verbeteren, nu er geen wijkenbeleid meer is vanuit de landelijke overheid en via de Woningwet de mogelijkheden voor corporaties zijn verkleind? Welke maatregelen nemen de gemeente en corporatie(s) wel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten kunnen in hun woonbeleid aangeven wat zij verwachten van corporaties als het om inzet op leefbaarheid gaat voor zover dat de taak van corporaties is. Corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties kunnen hier dan vervolgens prestatieafspraken over maken. In prestatieafspraken moet ook worden vastgelegd als corporaties meer dan het normbedrag per verhuureenheid willen inzetten (€ 129,13 in 2019). In de herziene Woningwet is opgenomen dat leefbaarheidsactiviteiten van corporaties beter gericht moeten zijn op de eigen bewoners en de wijk waarin zij wonen. Corporaties kunnen nog steeds bijdragen aan woonmaatschappelijk werk, de aanleg en het onderhoud van kleinschalige infrastructuur in de directe woonomgeving van het eigen bezit, een schone woonomgeving, de groenvoorziening en activiteiten verrichten om overlast te voorkomen en veiligheid te vergroten. Corporaties zetten veelal huismeesters in en dragen bij aan wijkteams/sociale teams. In 2017 werd landelijk ongeveer € 230 miljoen door corporaties uitgegeven aan leefbaarheidsactiviteiten.
De samenwerking met Armenië |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u als Minister-President van Nederland voor het eerst in enige decennia de nieuwe Minister-President van Armenië van harte heeft gefeliciteerd bij zijn benoeming na de fluwelen revolutie en vrije en eerlijke verkiezingen?
Ja. Het is goed gebruik felicitatiebrieven te sturen bij het aantreden van staatshoofden en regeringsleiders van landen waarmee Nederland diplomatieke betrekkingen onderhoudt. Het kabinet stuurde ook in 2016 een felicitatiebrief bij het aantreden van Karen Karapetyan als Minister-President van Armenië.
Bent u bereid om deze samenwerking op zowel economisch terrein als ontwikkeling van een democratische rechtsorde en van een democratisch land in onze gezamenlijke kiesgroepen in het IMF en de Wereldbank vorm te geven door een ambassade in Armenië te openen?
Het kabinet is bereid om de samenwerking met Armenië op de genoemde terreinen verder vorm te geven. Het openen van een ambassade in Jerevan is op dit moment niet aan de orde.
In het regeerakkoord zijn middelen opgenomen voor de uitbreiding en versterking van het postennet (EUR 10 miljoen in 2018 en oplopend tot EUR 40 miljoen structureel vanaf 2021). Deze extra middelen volgen op een inkrimping van het postennet als gevolg van eerdere taakstellingen. Het kabinet heeft besloten posten te versterken dan wel te openen die uitvoering geven aan de volgende prioriteiten in het regeerakkoord: economische groeikansen, veiligheid, stabiliteit en armoedebestrijding, migratie en versterkte inzet op Europa. Op basis van deze prioriteiten en gezien de beperkte middelen is destijds voorrang gegeven aan het versterken dan wel openen van posten elders ter wereld. Uw Kamer is hierover op 8 oktober 2018 geïnformeerd middels de brief over de uitbreiding en versterking van het postennet in 2019–2021 (Kamerstuk 32 734, nr. 32).
Dit neemt niet weg dat het kabinet zich zal inzetten om de positieve dynamiek na de politieke transitie in Armenië verder te ondersteunen. Armenië komt in aanmerking voor verschillende bilaterale programma’s. Deze programma’s zijn grotendeels vraag gestuurd. Dat maakt daadwerkelijke steun ook afhankelijk van concrete plannen van Armeense zijde en belangstelling van zowel Nederlandse als Armeense betrokkenen. Nederland bekijkt zowel in EU-verband als bilateraal en in nauwe samenwerking met de Armeense autoriteiten of, en zo ja waar, steun kan worden geïntensiveerd. Om de extra inspanningen in goede banen te leiden heeft het kabinet besloten de capaciteit van de Nederlandse ambassade in Georgië (mede geaccrediteerd voor Armenië) te versterken met een lokale medewerker.
Tot slot is het van belang op te merken dat NL al op verschillende manieren steun biedt aan Armenië. Op economisch terrein is er een omvangrijke FMO portefeuille van EUR 173 miljoen en er lopen verschillende RVO projecten ten behoeve van private sector ontwikkeling. Armenië maakt deel uit van de Nederlandse kiesgroep in de Wereldbank, IMF en EBRD. Mede in het kader van deze kiesgroeprelatie financieren de ministeries van Financiën en van Buitenlandse Zaken aanzienlijke technische steun die wordt verleend door het IMF, de Nederlandsche Bank en deskundigen van het Ministerie van Financiën. Verder zet Nederland zich via Matra en het Mensenrechtenfonds in op de bevordering van mensenrechten en rechtsstatelijkheid. Zo is er in Armenië sinds 2014 een project ter bevordering van vrijheid van godsdienst, dat regionaal belangstelling geniet en wordt nauw samenwerkt met het Armeense Ministerie van Justitie en de Ombudsman bij bevordering van antidiscriminatie. Tot slot draagt Nederland bij aan de steun die Armenië ontvangt vanuit de Europese Unie en de internationale financiële instellingen.
Herinnert u zich dat u schreef dat u de samenwerking waardeert in het kader van het EU-Armenia Comprehensive and Enhanced Partnership Agreement (CEPA), dat in november 2017 getekend is?
Ja.
Wanneer wordt het wetsvoorstel ter goedkeuring van dit verdrag voorgelegd aan de Staten-Generaal? Is het wetsvoorstel al naar de Raad van State gestuurd? Zo nee, wat is de reden van de vertraging?
Het kabinet werkt met voorrang aan het opstellen van een memorie van toelichting (MvT) bij de Brede en versterkte Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en Armenië. Het kabinet hecht zeer aan een zorgvuldig wetgevingstraject. De MvT zal in de eerste helft van dit jaar aan de Raad van State worden voorgelegd.
Klopt het dat Nederland een fysieke diplomatieke vertegenwoordiging heeft in alle lidstaten van de Raad van Europa, behalve Armenië en Montenegro (en een paar microstaatjes)?
Van de 47 landen die lid zijn van de Raad van Europa heeft Nederland in zes landen geen fysieke diplomatieke vertegenwoordiging. Armenië, Montenegro en IJsland horen daarbij. Deze landen vallen evenwel onder het resort van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in nabije landen.
Het bericht 'De yezidi’s zijn hun familie en cultuur kwijt' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Joël Voordewind (CU), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht 'De yezidi’s zijn hun familie en cultuur kwijt»?1
Ja.
Is het u bekend dat veel van de yezidi vrouwen en kinderen nog steeds onvindbaar zijn of gevangen? Zo ja, kunt u een inschatting maken van het aantal dat nog onvindbaar is of gevangen?
De meest recente cijfers uit een VN-rapport van februari 2019 geven aan dat er op 29 november 2018 nog 3,083 jezidi’s in gevangenschap zitten of vermist worden, waarvan 1,427 vrouwen en meisjes en 1,656 mannen en jongens. De VN heeft geen recentere cijfers, maar verwacht dat deze cijfers nu lager zullen zijn na de val van Baghouz. Het VN-onderzoeksteam naar de misdaden van ISIS in Irak (UNITAD) – waaraan Nederland ook bijdraagt – is momenteel bezig met het onderzoeken van massagraven waar vermoedelijk jezidi-slachtoffers zijn begraven. Er zijn nog geen gegevens beschikbaar over deze opgravingen, maar mogelijk zullen de bevindingen ook effect hebben op het aantal vermisten.
Bent u bekend met het werk van Yazidi House? Zo ja, heeft u contact opgenomen met deze organisatie om te bezien of en hoe, de internationale gemeenschap deze organisatie zou kunnen ondersteunen?
Er zijn zowel in Irak als Syrië als in Nederland diverse organisaties die zich inzetten voor de jezidi’s. Naast Yazidi House zijn er verschillende organisaties die zich specifiek met de positie van jezidi’s bezig houden, zoals Yazda, de stichting waarbij Nobelprijswinnares Nadia Murad is betrokken. Ook zijn er verschillende organisaties die zich inzetten voor de rechten van minderheden in Irak, zoals de Ma’asarat Foundation en zijn er verschillende hulporganisaties die onder andere jezidi’s ondersteunen (zie ook het antwoord op vraag 10 en 11).
Zowel de Minister van Buitenlandse Zaken als de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben bij hun bezoeken aan Irak jezidi-vertegenwoordigers gesproken. Medewerkers van de ambassade in Bagdad en het consulaat-generaal in Erbil ontmoeten regelmatig vertegenwoordigers van diverse jezidi-organisaties, waaronder bovengenoemde organisaties. Daarnaast wordt de situatie van jezidi’s regelmatig in bilateraal en multilateraal verband opgebracht. Bij die gesprekken komt uiteraard ook aan de orde hoe de jezidi-gemeenschap en de betrokken organisaties het beste ondersteund kunnen worden.
Kunt u aangeven of er meer vergelijkbare organisaties zijn die zich op deze manier inzetten voor de Yazidi’s? Zo ja, heeft u contact opgenomen met deze organisaties om te bezien of en hoe de internationale gemeenschap deze organisaties zou kunnen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zeggen hoeveel IS-enclaves onder controle van het Syrische regime zijn?
In het regimegebied ten oosten van Palmyra richting Der-Ezzor bevinden zich nog een aantal actieve IS-enclaves. Het is voor het kabinet niet mogelijk om vast te stellen of (voormalige) tot slaaf gemaakte jezidi’s zich daar bevinden. Nederland onderhoudt geen diplomatieke betrekkingen met het Assad-regime en het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over regime-acties om mogelijke tot slaaf gemaakte jezidi’s te bevrijden. Het kabinet is niet bekend met NGOs of andere organisaties die toegang hebben tot ISIS-enclaves.
Weet u of het Syrische regime onderzoekt of er zich onder de IS-families yezidi-slaven bevinden? Zo ja, weet u of het Syrische regime actie onderneemt om deze yezidi-slaven weg te halen uit de IS-enclaves? Zo nee, zijn er mogelijk NGO’s die toegang hebben tot de IS-enclaves en hier informatie over zouden kunnen verschaffen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u geschokt over de voortdurende slavernij van en de handel in yezidi’s? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met uw internationale collega’s? Zo nee, waarom niet?
Ondanks de val van het kalifaat, blijft de situatie van de jezidi-gemeenschap zorgelijk. Het kabinet is zich bewust van de voortdurende problematiek en blijft zich inzetten voor de bescherming van kwetsbare minderheden. De positie van minderheden wordt in verschillende fora besproken, onder anderen laatst in de VN-Veiligheidsraad bij het debat over seksueel geweld in conflict, waarbij de jezidische Nobelprijs-winnares Nadia Murad aanwezig was.
Op welke wijze zou de internationale gemeenschap kunnen bijdragen aan het bevrijden van de tot slaaf gemaakt yezidi’s en het tegengaan van de handel in yezidi’s?
Verschillende landen uit de internationale gemeenschap maken zich hard voor het lot van de jezidi’s, waaronder Nederland. In de gebieden die heroverd zijn op ISIS, zoals het recent bevrijde Baghouz, wordt er aandacht besteed aan de jezidi’s die zich daar bevinden. Bij het verlaten van Baghouz zijn bij screenings de jezidi’s separaat opgevangen zodat ze zo snel mogelijk terug gebracht konden worden naar Irak. In Irak wordt er ondersteuning geboden aan de jezidi-slachtoffers, onder andere door het door Nederland gesteunde programma van Norwegian Peoples Aid (zie ook antwoord op vraag 10).
Is het u bekend hoeveel humanitaire organisaties zich nog bevinden in Duhouk en omgeving en waarom humanitaire organisaties daar wegtrekken? Is er iets dat u kunt doen om te bevorderen dat organisaties zich blijven inzetten in deze regio?
De humanitaire situatie in Irak heeft in 2018 en begin 2019 een lichte verbetering doorgemaakt en zodoende is het geen zgn. «L3 crisis» (hoogste status crisis) meer volgens de VN. Hierdoor zijn er minder fondsen beschikbaar voor humanitaire organisaties in Irak. Er zijn echter nog wel degelijk humanitaire organisaties ter plekke. De precieze hoeveelheid fluctueert van gebied tot gebied. Tegenwoordig wordt het overgrote deel van humanitaire hulp (80%) door de Iraakse regering gegeven. Er wordt daarnaast ingezet op een transitie van humanitaire hulp naar stabilisatie, wederopbouw en ontwikkelingshulp. Ondanks het wegtrekken van een deel van de humanitaire organisaties blijft Nederland zich actief inzetten, onder anderen via opvang in de regio-middelen. Deze richten zich op onderwijs, werkgelegenheid en bescherming in onder anderen Nineva en Dohuk.
Steunt u, met het belang dat u hecht aan psychosociale programma’s in opvangkampen, hulporganisaties als SEED? Zo ja, hoeveel organisaties die psychosociale programma’s verzorgen ondersteunt Nederland? Is er in EU-verband steun voor deze organisaties? Zo nee, bent u bereid in EU-verband steun te vergaren?
Nederland steunt verschillende programma’s op het gebied van geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun, zowel op mondiaal niveau als in specifieke gebieden in Irak. Zo steunt Nederland bijvoorbeeld een programma van Terre des Hommes in Tel Afar dat geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun biedt aan teruggekeerde jongeren. Dit programma zal lopen tot april 2021. Daarnaast steunt Nederland een programma van Norwegian People’s Aid dat tracht de dienstverlening op gebied van ondersteuning bij seksueel en gender gerelateerd geweld (waaronder psychosociale hulp, case management en life skills) aan, en re-integratie van met name jezidi-ontheemden (vrouwen en meisjes in het bijzonder) te verbeteren.
Ook in Europees verband zet Nederland zich in. Via Nederlandse bijdragen aan het Madad-fonds (European Union Regional Trust Fund in response to the Syrian crisis) zet Nederland zich ook in voor psychosociale zorg in Irak. Het Madad-fonds draagt onder andere bij aan een project voor psychosociale hulp van het Iraakse Rode Halve Maan. Daarbij doet Nederland beleidsbeïnvloeding op hoog niveau voor een betere integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun bij humanitaire coördinatie en responsmechanismen en spreekt partners aan tot het oppakken van mental health and psychosocial support(MHPSS). Tevens organiseert Nederland in oktober 2019 een internationale bijeenkomst over geestelijke gezondheid en psychosociale steun.
Wat kunt u aanvullend doen om de opvang van de yezidi’s in veilige regio te ondersteunen, gezinshereniging te bevorderen en medische en psychosociale hulp te verbeteren?
Het kabinet zet zich in voor stabilisatie en (waar het Irak betreft) wederopbouw van de gebieden die heroverd zijn op ISIS zodat uiteindelijk ontheemden weer terug kunnen keren naar hun plek van herkomst. Zo steunt Nederland het Funding Facility for Stabilisation(FFS) van de VN met een totaal van 57 mln Euro sinds 2014. Het FFS zet zich in voor het herstellen van de basisvoorzieningen in onder andere Sinjar. Ook draagt Nederland bij aan het verminderen van slachtoffers door landmijnen en explosieve oorlogsresten in het gebied via steun aan partners United Nations Mine action Service (UNMAS) en ontmijnings-NGO Mines Advisory Group (MAG). Nederland heeft nieuwe bijdrage aan UNMAS Irak in overweging ook met het oog op Sinjar. Via UNICEF steunt Nederland het bieden van onderwijs in bevrijde gebieden, waaronder in Sinjar. Door middel van het bovengenoemde opvang in de regio partnerschap gaat Nederland bijdragen aan juridische hulp, toegang tot documentatie, onderwijs en toegang tot de arbeidsmarkt. De precieze invulling en doelgroepen worden momenteel uitgewerkt. Daarnaast steunt Nederland het VN onderzoek mechanisme voor de misdaden van ISIS in Irak (UNITAD) met 500.000 Euro voor bescherming van getuigen en ondersteuning van slachtoffers.
Het bericht ‘Steenmarters teisteren auto’s bij Tjongerschans’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Steenmarters teisteren auto’s bij Tjongerschans»?1
Ja.
Hoe groot is de overlast van steenmarters landelijk op dit moment en hoe groot is de schade die steenmarters landelijk aanrichten?
De schade die beschermde diersoorten veroorzaken aan de landbouw en aan de natuur wordt landelijk bijgehouden door BIJ12 (Unit Faunafonds). Van de steenmarter zijn echter geen meldingen van dergelijke schade bekend, alleen van incidentele schade aan particuliere bezittingen. Dergelijke schade komt echter niet voor de wettelijke tegemoetkoming in schade door beschermde diersoorten in aanmerking. Daardoor is er geen landelijk overzicht van de schade en de overlast die steenmarters veroorzaken. Wel is mij bekend dat de provincie Friesland weliswaar geen harde cijfers heeft over de aantallen steenmarters en de schade die zij aanrichten, maar dat de provincie zich wel bewust is van een stijgend aantal klachten van particulieren in de afgelopen jaren. Mij is ook bekend dat in een weidevogelgebied een pilot loopt (waarbij een ontheffing is verleend voor het vangen en doden van steenmarters), waarbij gekeken wordt naar de effecten van predatie.
Welke problemen en schade veroorzaken marters naast de schade bij auto’s, zoals wordt genoemd in het artikel, bijvoorbeeld in de agrarische sector (zoals doden van kippen) of de natuur (zoals het leeghalen van nesten van weidevogels)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u op dit moment om de overlast en schade van steenmarters aan te pakken en in te perken?
De schade en overlast die steenmarters veroorzaken hebben met name betrekking op particuliere bezittingen en gebouwen. Deze vorm van schade valt buiten de wettelijke regeling op grond van de Wet natuurbescherming voor tegemoetkoming in de schade, veroorzaakt door beschermde diersoorten. Dergelijke tegemoetkomingen zijn alleen bedoeld voor schade aan de landbouw en aan de natuur. Particulieren zijn zelf verantwoordelijk voor het beschermen van hun bezittingen via het nemen van preventieve maatregelen. Op de website van BIJ12 worden voorbeelden genoemd van preventieve maatregelen voor marterachtigen. Verder wordt ook verwezen naar gemeentelijk marterbeheerplannen en ondersteunend afschot van steenmarters in het kader van faunabeheerplannen, die door de provincie worden vastgesteld.
Hoe wordt de overlast en schade van steenmarters in andere landen aangepakt en bestreden?
De steenmarter is in Duitsland niet beschermd. In België wel, daar worden met name preventieve maatregelen genomen om de overlast en schade in te perken, zoals het afdichten van zolders of het gebruik van afschrikmiddelen.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten, provincies en ondernemers om maatregelen te nemen om overlast en schade door steenmarters te kunnen bestrijden?
Zie mijn antwoord op vraag 4. De provincies kunnen aanvullende maatregelen treffen om overlast en schade van steenmarters te bestrijden. Daartoe kunnen zij bijvoorbeeld soorten op provinciale vrijstellingslijsten zetten als de mate van schade aan de landbouw en de natuur daar aanleiding toe geeft. Gemeenten en ondernemers kunnen in overleg met de provincies preventieve maatregelen nemen.
In hoeverre wordt van de mogelijkheden die er zijn voldoende gebruik gemaakt? Hoe kunt u ervoor zorgen dat gemeenten en provincies meer maatregelen nemen en meer mogelijkheden benutten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat wilt u extra gaan doen om de overlast en schade van steenmarters te beperken? Welke maatregelen wilt u daarvoor nemen?
De provincies hebben voldoende mogelijkheden om in overleg met gemeenten om passende maatregelen te treffen. De ontwikkeling van de populatie steenmarters in Nederland wordt gemonitord in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring.
Bent u bereid om de incidenten en problemen met steenmarters te gaan monitoren (in overleg met de provincies) om zo de ontwikkelingen landelijk in kaart te hebben en daarop te kunnen inspelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om steenmarters op de lijst met te bejagen diersoorten te plaatsen? Zo ja, wanneer kan dit geregeld zijn? Zo nee, waarom niet en welke mogelijkheden wilt u gemeenten en provincies dan bieden voor het oplossen van dit probleem?
De steenmarter is een beschermde soort op grond van de wet Natuurbescherming. De provincies zijn verantwoordelijk en hebben de mogelijkheden om in overleg met gemeenten om passende maatregelen te treffen. Op dit moment zie ik geen aanleiding om de soort op de landelijke vrijstellingslijst te zetten.
De afgelopen Provinciale Statenverkiezingen |
|
Tobias van Gent (VVD), Albert van den Bosch (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht over de kosten van de hertelling van stemmen in de provincie Flevoland?1
Ja.
Wie betaalt de kosten van een hertelling van stemmen bij de verkiezingen die in Nederland worden gehouden?
De organisatie van verkiezingen is een wettelijke taak van gemeenten, die in medebewind wordt uitgevoerd. Inderdaad ontvangen gemeenten daarvoor jaarlijks middelen via de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Het uitvoeren van een eventuele hertelling (en dus ook de bekostiging daarvan) is onderdeel van de organisatie van de verkiezing. Immers, zowel het centraal stembureau – in het kader van de vaststelling van de uitslag – als het vertegenwoordigend orgaan – in het kader van de beoordeling van de geldigheid van de verkiezing – kunnen besluiten dat een hertelling nodig is.
Is het waar dat gemeenten vanuit het gemeentefonds middelen krijgen voor de organisatie van verkiezingen waaruit ook de kosten van de hertellingen gefinancierd worden? Worden gemeenten geacht ook de kosten voor hertellingen voor hun rekening te nemen indien de hertelling door provincie of waterschap wordt aangevraagd? Zo ja, kunt u aangeven waar dit in de wet of beleidsregel is opgenomen? Zo nee, kunt u aangeven wie dan verantwoordelijk is voor de kosten en waar dit in de wet of beleidsregel is terug te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u, indien de kosten voor de hertelling van de stemmen voor rekening van in dit geval de provincie Flevoland komen, aangeven of het provinciebestuur kan sturen om de kosten zo laag mogelijk te houden? Zo ja, op welke manier is dit vastgelegd? Zo nee, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat elektronisch tellen van stemmen het proces van hertelling danig had kunnen versnellen, de kosten zou verlagen en de kans op hertellingen zou hebben verkleind? Zo nee, waarom niet?
Hoe lang een telling duurt, wordt in belangrijke mate bepaald door het stembiljet. De grootte van het huidige stembiljet maakt de (handmatige) telling ervan tijdrovend. Voor elektronisch tellen is een ander stembiljet nodig. In mijn brief van 15 juni 2018 heb ik geschreven stappen te willen zetten om te kunnen experimenten met een nieuw stembiljet.2 Ik heb u hierover recent voorstellen gedaan.3 De stembiljetten waarmee ik wil experimenteren, tellen handmatig veel sneller dan het huidige stembiljet. Testen wijzen dat uit.4 Deze stembiljetten zijn ook geschikt om elektronisch te tellen, op de manier die is geadviseerd door de Commissie onderzoek elektronisch stemmen in het stemlokaal (Commissie-Van Beek).5
Hoe lang het elektronisch tellen van de stembiljetten duurt, hangt af van een aantal factoren, waaronder de duur van de controle die nodig is om vast te stellen dat de elektronische telling integer is verlopen.6 Ook wat de kosten betreft is de vergelijking met handmatig tellen niet makkelijk te maken. Een deel van de kosten zal waarschijnlijk voor elektronisch en handmatig tellen hetzelfde zijn, zoals de kosten voor de tellocatie. Een ander deel van de kosten zal verschillen. Mogelijk zijn er voor elektronisch tellen minder mensen nodig, maar daar staat tegenover dat er ondersteuning nodig zal zijn voor het geval er storingen zijn met de telsystemen.
In de voorliggende casus (hertelling in Flevoland) zou elektronisch tellen de kans op een hertelling naar mijn mening niet hebben verkleind. Aanleiding voor de hertelling was immers niet dat er aanwijsbare telfouten zouden zijn gemaakt, maar het feit dat een van de partijen slechts enkele stemmen tekortkwam voor een restzetel. Ook bij elektronisch tellen is een dergelijke uitslag mogelijk.
Bent u bereid te kijken naar een snelle invoer van elektronisch tellen van stemmen? Zo ja, op welke termijn kunnen we hier meer over vernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Volkscultuur die door de Belastingdienst ongelijk wordt behandeld, als niet cultuur wordt erkend en zodoende geen gebruik kan maken van het gunstige lage btw-tarief voor culturele activiteiten |
|
Helma Lodders (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat uitingen van volkscultuur zoals onder andere bloemencorso’s, carnavalsverenigingen en schutterijen, eenzelfde culturele waarden hebben als andere vormen van cultuur zoals opera, musea en theater? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp van deze Kamervragen in combinatie met de gestelde vragen doet vermoeden dat voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief een waardering van cultuuruiting relevant is. Dat is niet het geval. De Belastingdienst toetst aan de hand van Tabel I behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) welke leveringen van goederen of verrichtingen van diensten in aanmerking komen voor toepassing van het verlaagd btw-tarief aan de hand van de aldaar met name genoemde prestaties. In relatie tot de gestelde vragen is bijvoorbeeld ingevolge post b-14 van genoemde Tabel I het verlaagde btw-tarief van toepassing «voor het verlenen van toegang tot:
In post b-15 van Tabel I is eveneens onder het verlaagde tarief gebracht de «diensten van exploitanten van reizende inrichtingen voor vermaak op kermissen», en in post b-17 het «optreden door uitvoerende kunstenaars».Zoals uit de opsomming van deze posten blijkt, bestaat er bij de toepassing van het verlaagde tarief geen onderscheid in het soort cultuur. Ook blijkt uit de opsomming dat de term «cultuur» geen criterium is voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief.
Gelijk aan de fiscale duiding zoals hiervoor is toegelicht, maakt de rijksoverheid geen onderscheid in verschillende vormen van cultuur en culturele waarden. Uitingen van volkscultuur/immaterieel erfgoed kunnen evenzeer cultuur en erfgoed zijn en zijn evenzeer van waarde net als andere uitingen van cultuur.
Voor de volledigheid merk ik op dat er naast een verlaagd btw-tarief ook een sociaal-culturele vrijstelling bestaat (artikel 11, eerste lid, onderdeel f Wet OB) waarvoor een individuele aanwijzing nodig is, dan wel vermelding in bijlage B behorende bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. In laatstgenoemde bijlage staan bijvoorbeeld vermeld amateurtoneelverenigingen, amateurmuziekverenigingen, carnavalsverenigingen en kleindierverenigingen.
Deelt u de mening dat het ongelijk is dat deze vormen van volkscultuur door de Belastingdienst niet als cultuur worden erkend en dat hierin een onterecht verschil wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor heb toegelicht, speelt bij de toets van de Belastingdienst of het verlaagde btw-tarief van toepassing is de erkenning van cultuur of onderscheid in vormen van cultuur geen rol. De Wet OB kent een limitatieve opsomming van leveringen en diensten waarop het verlaagde btw-tarief mag worden toegepast. Het verschil in btw-tarieven voor de genoemde vormen van volkscultuur is dus niet terug te voeren op het al dan niet erkennen als cultuur door de Belastingdienst.
Deelt u de mening dat volkscultuur ook cultuur is en zodanig ook gelijk met andere vormen van cultuur door de Belastingdienst moet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat de Belastingdienst geen onderscheid maakt in de verschillende vormen van cultuur bij de toetsing van de toepassing van het verlaagde btw-tarief.
Herkent u de signalen dat verenigingen en stichtingen die actief zijn met volkscultuur niet door de Belastingdienst worden aangemerkt als «cultuur», «culturele activiteit», «culturele instelling» en/of «cultureel amusement/vermaak» en dat zij hierdoor geen gebruik kunnen maken van het gunstige lage btw-tarief van 9% voor culturele organisaties?
Nee, dat signaal herken ik niet. Tabel I bij de Wet OB bevat een limitatieve opsomming van leveringen en diensten waarop het verlaagde btw-tarief van toepassing is. Iedere ondernemer die de in Tabel I genoemde leveringen of diensten verricht, kan het verlaagde btw-tarief toepassen. Daarvoor is niet vereist dat een vereniging of stichting wordt aangemerkt als een culturele instelling. Uit de bij het antwoord op vraag 1 gegeven opsomming van de activiteiten waarop het verlaagde btw-tarief van toepassing is, blijkt dat de term «cultuur» geen criterium is voor de toepassing van het verlaagde tarief.
Gelet op bovenstaande vragen, deelt u de mening dat volkscultuur daarom ook fiscaal gelijk behandeld zou moeten worden, net zoals andere culturele instellingen en activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Uit mijn voorgaande beantwoording volgt dat er geen sprake is van een ongelijke fiscale behandeling bij de toepassing van het verlaagde btw-tarief.
Wat is de definitie van een «uitvoerend kunstenaar» onder post b 17 van de Wet op de Omzetbelasting (Wet OB)? Bent u van mening dat ontwerpers, kunstenaars en andere creatievelingen binnen de volkscultuur hier ook onder vallen? Zo ja, wat vindt u dan van de beslissing van de Belastingdienst dat deze ontwerpers, kunstenaars en creatievelingen binnen volkscultuur niet onder «uitvoerende kunstenaars» vallen? Zo nee, waarom niet en kunt u onderbouwen onder welke categorie u hen dan wel ziet?
In het beleidsbesluit Toelichting Tabel I (22 december 2017, nr. 2017–16288) is een uitgebreide toelichting op post b-17 opgenomen met betrekking tot de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor «het optreden door uitvoerende kunstenaars». Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een optreden door een uitvoerende kunstenaar is bepalend of een artistieke prestatie wordt verricht. In de toelichting worden diverse voorbeelden gegeven van wat daaronder wordt verstaan. Dat is ook het kader waarbinnen de inspecteur die competent is in voorkomend individueel geval ongeacht de aard van de cultuuruiting, toetst of het verlaagde btw-tarief van toepassing is.
Deelt u de mening dat volkscultuur door de belastingdienst gelijk moet worden behandeld met andere vormen van cultuur en zodoende dus ook gebruik moet kunnen maken van het gunstige lage btw-tarief voor culturele organisaties en activiteiten?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 1 tot en met 5.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De pilot van Legal Guard en de overeenkomst met de Raad voor Rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over de start van de pilot consumentenzaken met Legal Guard?1
Ja
Bent u bekend met het WOB-verzoek waarmee een kopie van de overeenkomst tussen Achmea en de Raad voor Rechtsbijstand is verkregen waarover «@strafarresten» informatie op Twitter publiceerde?2
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
Wat kost deze pilot in totaal en door wie worden deze kosten betaald?
De kosten worden door de Raad voor Rechtsbijstand betaald. De totale kosten van de pilot zijn nog niet bekend, aangezien deze net is gestart. Wel heeft de Raad voor Rechtsbijstand in de door haar gesloten overeenkomst Pilot Consumentenrecht 2019–2020 (zie https://www.rvr.org/binaries/content/assets/rvrorg/informatie-over-de-raad/besluit-wob-verzoek-d.d.-12-april-2019.pdf) een vergoedingensystematiek met Legal Guard afgesproken, die er als volgt uit ziet:
De kosten per zaak zijn als volgt:
indien de diensten in maximaal 200 zaken worden verleend: € 929,– per zaak;
indien de diensten in minimaal 201 tot ten hoogste 400 zaken worden verleend: € 703,– per zaak;
indien de diensten in minimaal 401 tot ten hoogste 600 zaken worden verleend: € 667,– per zaak;
indien de diensten in meer dan 600 zaken worden verleend: € 626,– per zaak.
Kunt u uw antwoord nuanceren dat de klankbordgroep, die de pilot begeleidt, bestaat uit vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties in de consumentensector en de Nederlandse Orde van Advocaten, gelet op het feit dat de Nederlandse Orde van Advocaten zich haastte publiekelijk te melden geen deelnemer te zijn aan deze pilot (en slechts 1 beleidsmedewerker als waarnemer in de klankbordgroep te hebben), en de Consumentenbond heeft geweigerd zitting te nemen omdat zij de pilot ziet als bezuinigingsmaatregel waarvan onduidelijk is of die leidt tot een betere toegang tot het recht? Wat zegt dit volgens u?
De Raad voor Rechtsbijstand heeft verschillende maatschappelijke organisaties benaderd voor deelname aan de klankbordgroep. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft aan de bestuurder van de Raad voor Rechtsbijstand laten weten als waarnemer aan de klankbordgroep deel te willen nemen. De Raad heeft ingestemd met deze waarnemersrol.
De Raad voor Rechtsbijstand betreurt het dat de Consumentenbond heeft geweigerd zitting te nemen in de klankbordgroep. Deelname aan de klankbordgroep biedt immers de mogelijkheid om in detail mee te kijken naar de pilot en deze te begeleiden. Daarnaast vraagt het lidmaatschap geen commitment van de leden ten aanzien van de uitkomsten van de pilot of mijn beleidsvoornemens. De Consumentenbond ziet dit anders. De Raad voor Rechtsbijstand respecteert de keuze van de Consumentenbond.
Is bewust gekozen voor een maximum van 750 zaken vanwege het feit dat de pilot daarmee onder de aanbestedingsgrenzen zou vallen? Waarom wilde u deze pilot per se niet aanbesteden?
De besluitvorming over het wel of niet aanbesteden van de pilot valt buiten mijn verantwoordelijkheid. De pilot is tot stand gekomen op initiatief van de Raad voor Rechtsbijstand en wordt onder de verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand uitgevoerd. Het is echter juist dat de Raad voor Rechtsbijstand bewust heeft gekozen voor een maximum van 750 zaken. Het doel van de pilot is leerervaring opdoen met een aanbieder van juridische dienstverlening – in casu een rechtsbijstandverzekeraar – die geen deel uitmaakt van het huidige stelsel van rechtsbijstand. Om voldoende, significante data over de werkwijze van deze aanbieder te kunnen genereren, heeft de Raad voor Rechtsbijstand gekozen voor deze omvang van zaken in de pilot.
Weet u zeker dat het initiatief voor deze pilot bij de Raad voor Rechtsbijstand lag en dit geen idee van Achmea was?
Het contact tussen de Raad voor Rechtsbijstand en Achmea loopt al sinds 2016 toen de Raad voor Rechtsbijstand voornemens was om in hun Rechtwijzerapplicatie een platform te bouwen voor huurgeschillen. Dit is toen om diverse redenen niet doorgegaan. De Raad voor Rechtsbijstand heeft het contact met Achmea gehouden om te onderzoeken of er op een andere wijze samengewerkt kan worden rond gestandaardiseerde hulp. Gaandeweg is het idee voor een pilot op het gebied van het consumentenrecht ontstaan.
Waarom vindt u het moeilijk een vergelijking te maken tussen de vergoeding die in deze pilot per zaak is afgesproken en de vergoeding die bij een vergelijkbare zaak aan een sociaal advocaat toekomt? Het klopt toch dat een bedrag van minimaal 626 euro per zaak wordt betaald, ook voor de zaken waarin heel weinig werk verricht hoeft te worden? Ook klopt het toch dat Legal Guard geen aanvullende proceshandelingen hoeft te verrichten en juristen in mag zetten die niet aan dezelfde opleidings- en kwaliteitseisen als sociaal advocaten hoeven te voldoen? Het is toch zo dat Legal Guard de proceskosten wederpartij en buitengerechtelijke incassokosten mag houden terwijl advocaten die procederen op toevoeging die af moeten dragen, en dat Legal Guard het voordeel heeft dat het geld aan het begin van de zaak wordt uitgekeerd terwijl sociaal advocaten daar vaak heel lang op moeten wachten? Erkent u inmiddels dat de vergoedingen aan Legal Guard hoger zijn en dat daarnaast betere voorwaarden gelden dan voor sociaal advocaten in vergelijkbare zaken?
De Raad voor Rechtsbijstand betaalt geen forfaitaire vergoeding, maar een tarief op basis van de eerder genoemde staffel (zie antwoord vraag 3). Hierdoor kan ervaring worden opgedaan met een andere manier van bekostigen. De aanname is dat de meeste zaken via module 1 en 2 van het arrangement kunnen worden afgehandeld waardoor de kosten voor een groter volume (van 750 zaken) in beeld kunnen worden gebracht. Dat is een ander uitgangspunt dan de forfaitaire vergoeding en daardoor niet vergelijkbaar. Voor het nieuwe stelsel wil ik onderzoeken hoe er meer voor oplossingsrichtingen kan worden betaald in plaats van forfaitaire uren, zodat de oplossing meer centraal staat. Deze pilot doet daarmee een eerste ervaring op.
Voor wat betreft de opleidingseisen geldt dat de juristen van Legal Guard geen advocaat zijn; zij voldoen dan ook niet aan dezelfde opleidings-en kwaliteitseisen als sociale advocaten. De juristen van Legal Guard moeten voldoen aan de Kwaliteitscode Rechtsbijstand en de door de werkgever gestelde eisen.
Bij het nieuwe stelsel wil ik kwaliteitscriteria stellen aan pakketten/oplossingsrichtingen die voor de rechtshulp gelden ongeacht of die wordt verleend door een advocaat.
Wat betreft de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten is het inderdaad zo dat Legal Guard deze kosten mag houden. Het is eveneens juist dat het geld aan het begin van de zaak wordt uitgekeerd. Deze afspraken zijn door de Raad voor Rechtsbijstand in het kader van deze specifieke pilot gemaakt.
Wat moet een rechtszoekende doen als het werk voor Legal Guard erop zit na het opstellen van één processtuk en één zitting, maar de zaak nog niet is afgerond? Moet dan alsnog een advocaat worden ingeschakeld en wat betekent dat dan voor de vergoeding voor de rest van het werk?
De Raad voor Rechtsbijstand stelt zich op het standpunt dat burgers die aan de pilot deelnemen geen nadeel mogen ondervinden door deelname aan de pilot. Mocht een zaak niet kunnen worden afgerond binnen de dienstverlening van Legal Guard, dan kan de burger zich tot de Raad voor Rechtsbijstand wenden voor een reguliere toevoeging.
Waarom vindt u het gerechtvaardigd dat rechtszoekenden bij sociaal advocaten hogere eigen bijdragen moeten betalen dan in deze pilot? Begrijpt u de opmerking dat dit een vorm van «concurrentievervalsing» is?
De Raad voor Rechtsbijstand heeft deze lagere bijdrage bepaald om deelname aan de pilot te stimuleren. De werkwijze in de pilot is ook voor rechtzoekenden iets nieuws en daarmee minder vertrouwd. De lagere eigen bijdrage is bedoeld om mensen te prikkelen om mee te doen met de pilot. Een dergelijke bepaling is mogelijk in de Wet op de rechtsbijstand. Ik verwijs u naar artikel 4 van het Besluit toevoeging mediation waarin ook voor mediation een dergelijke prikkel bestaat. De lagere bijdrage geldt in dit geval specifiek voor deze pilot en is daarom geen «concurrentievervalsing». Het staat de rechtszoekende in een consumentengeschil vrij om deel te nemen aan de pilot of voor een reguliere toevoeging te kiezen.
Kunt u uw antwoord op vraag 7 (1) nog eens bekijken, waarin u stelt dat de normen en eisen aan de juristen van Legal Guard gelijk zijn aan die voor advocaten werkzaam in de sociale advocatuur? Erkent u dat advocaten onder tuchtrecht staan en aan veel meer opleidings- en kwaliteitseisen gebonden zijn? Zo ja, waarom schrijft u dat dan niet op? Zo nee, kunt u aantonen dat de normen en eisen voor de juristen van Legal Guard hieraan gelijk zijn?
U heeft gelijk dat advocaten onder tuchtrecht staan en de juristen bij Legal Guard die geen advocaat zijn, niet. Voor advocaten die in dienst zijn van Achmea gelden de Advocatenwet en tuchtrechtelijke gedragsregels.
De juristen van Legal Guard voldoen, voorzover van toepassing, aan de Kwaliteitscode Rechtsbijstand. Daarnaast heeft de Raad voor Rechtsbijstand in haar overeenkomst met Achmea serviceafspraken opgenomen over de dienstverlening van Legal Guard. Wat betreft klachten, klantsignalen en geschillen wordt de interne procedure van Achmea gehanteerd. De klachtenprocedure voldoet tenminste aan de Kifid-richtlijnen interne klachtprocedure. De Tuchtraad Assurantiën toetst bij klachten het handelen en/of nalaten van de rechtsbijstandsverzekeraar onder meer aan de Kwaliteitscode Rechtsbijstand.
Waarom heeft de Raad voor Rechtsbijstand in deze overeenkomst de inspanningsverplichting op zich genomen om deze pilot zichtbaar te ondersteunen, te promoten en waar mogelijk van alle vormen van aandacht te voorzien? Waarom kan Achmea niet voor zichzelf reclame maken?
Om voldoende significante data voor een evaluatie te genereren, is het van belang dat er voldoende zaken in de pilot worden behandeld. De Raad voor Rechtsbijstand heeft daarom de inspanningsverplichting op zich genomen om de pilot zichtbaar te ondersteunen. De Raad voor Rechtsbijstand wil via het Juridisch Loket, Rechtwijzer.nl en door het informeren van ketenpartners bekendheid voor de pilot genereren. Afhankelijk van de instroom van zaken behoudt de Raad voor Rechtsbijstand zich het recht voor om andere middelen in te zetten. Daarbij laat de Raad voor Rechtsbijstand weten dat niet gedacht moet worden aan commerciële reclamecampagnes.
Waarover is precies geheimhouding tussen Legal Guard en de Raad voor Rechtsbijstand afgesproken?
Er is geheimhouding afgesproken over de vaste projectkosten en gegevens die herleidbaar zijn tot personen werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand en Legal Guard, of betrokken bij de pilot.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Problemen met de toekenning van de kwaliteitsgelden verpleeghuiszorg |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat zorgorganisatie Accolade Zorg anticiperend op de bedoeling om met de kwaliteitsgelden de kwaliteit van de zorg te verbeteren, in 2018 al gestart is met het werven van personeel?1
Met ingang van 2017 heb ik extra middelen beschikbaar gesteld om het kwaliteitskader verpleeghuiszorg te implementeren. Landelijk gezien is er een bedrag van € 100 miljoen in 2017 en een bedrag van € 435 miljoen vanaf 2018 structureel in de tarieven verwerkt. Daar bovenop heb ik in 2019 een landelijk kwaliteitsbudget beschikbaar gesteld van € 600 miljoen, dat in 2020 verder oploopt naar € 1.100 miljoen. De zorgorganisatie Accolade Zorg geeft aan dat zij in 2018 al is gestart met het werven van extra personeel, anticiperend op de bedoeling om met de kwaliteitsgelden de kwaliteit van de zorg te verbeteren. De extra middelen die opgenomen zijn in de basistarieven 2017 en 2018 zijn echter ook bedoeld om extra personeel te werven.
Wat vindt u van de handelwijze van het zorgkantoor die geen kwaliteitsgelden beschikbaar wil stellen, omdat de zorginstelling in 2018 al personeel had geworven, dus daarmee niet in aanmerking komen voor het kwaliteitsbudget van 2019? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van de brief van Accolade Zorg is vanuit VWS contact opgenomen met deze zorgorganisatie en met het zorgkantoor. Dit gesprek heeft geleid tot de constatering dat Accolade Zorg met het werven van extra zorgpersoneel in 2018 de extra middelen voor de implementatie van het kwaliteitskader goed heeft besteed. Accolade Zorg heeft in 2018 gemiddeld 22 fte extra zorgverleners ingezet. Uit het gesprek is ook naar voren gekomen dat het zorgkantoor aan Accolade Zorg een kwaliteitsbudget voor 2019 heeft toegekend dat rekening houdt met de kosten voor het extra personeel dat in de loop van 2018 is aangenomen. Ook Accolade Zorg is dus – net zoals alle verpleeghuizen in Nederland – in aanmerking gekomen voor het kwaliteitsbudget 2019. De hoogte van het toegekende budget is daarbij conform het landelijke zorginkoopbeleid door het zorgkantoor bepaald op basis van het kwaliteitsplan en de bijbehorende meerjarenbegroting voor de inzet van extra zorgpersoneel en andere investeringen in het kwaliteitskader. De handelwijze van het zorgkantoor die in de vraag wordt verondersteld, is dus niet aan de orde.
Vindt u het acceptabel dat starre regelgeving van het zorgkantoor deze zorginstelling dwingt om te bezuinigen, terwijl zij vooruitlopend op het streven om meer personeel in de zorg te werven aan de wens van u en de Tweede Kamer voldoet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb aangegeven bij antwoord 2 heeft Accolade Zorg de extra middelen voor het kwaliteitskader in 2018 goed besteed. Met de inzet van 22 extra fte aan zorgmedewerkers heeft zij conform de bedoeling belangrijke stappen gezet op weg naar de volledige implementatie van het kwaliteitskader.
Tegelijkertijd kwam uit het gesprek naar voren dat de afspraken in het landelijke inkoopbeleid voor 2019 in het bijzondere geval van Accolade Zorg mogelijk leiden tot een onbedoelde verlaging van het kwaliteitsbudget. De bijzondere situatie is dat er in het basisjaar 2018 sprake was van een negatief exploitatieresultaat door de combinatie van (1) volledige benutting van de beschikbaar gestelde extra middelen voor het kwaliteitskader voor de inzet van extra zorgpersoneel in 2018 en (2) incidenteel hogere personeelskosten in 2018 vanwege tijdelijke extra inhuur en inzet voor personeel wegens specifieke situaties in de bedrijfsvoering (zoals verbouwingen, verhuizingen en ziekteverzuim). In een dergelijke bijzondere situatie leiden de incidenteel hogere personeelskosten tot een vertekend beeld in het basisjaar 2018. Doordat de omvang van het kwaliteitsbudget 2019 wordt gebaseerd op de extra personeelsinzet ten opzichte van het basisjaar 2018, is het in de beschreven bijzondere situatie dan erg lastig om het exploitatieresultaat in 2019 op orde te brengen.
In de bestuurlijke afspraken over het kwaliteitsbudget 2020 tussen ActiZ en ZN is onderkend dat de regels voor het kwaliteitsbudget op een aantal punten een belemmering vormden om maatwerk te leveren. In 2020 is er meer ruimte om gemotiveerd af te wijken. Dit kan ook met terugwerkende kracht voor 2019. In de aanvullingen op het landelijk inkoopbeleid voor 2020 is dit opgenomen. Het zorgkantoor heeft aangegeven op korte termijn samen met Accolade Zorg te bezien of en op welke wijze er voor deze zorgaanbieder gemotiveerd kan worden afgeweken (met terugwerkende kracht naar 2019). Een en ander altijd met het doel van het kwaliteitskader in ogenschouw houdend.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het zorgkantoor om te kijken hoe deze discussie tussen zorginstelling en zorgkantoor kan worden opgelost? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord 3. De bestuurlijke afspraken over het kwaliteitsbudget 2020 bieden het zorgkantoor meer ruimte voor maatwerk. Op grond daarvan gaat het zorgkantoor in gesprek met de genoemde zorginstelling.
Krijgt u meer meldingen van zorginstellingen die in 2018 extra personeel hebben aangenomen en die van het zorgkantoor te horen krijgen dat deze niet gefinancierd kunnen worden uit het kwaliteitsbudget? Welke gevolgen heeft dit voor het aantrekken van nieuwe medewerkers?
Er zijn meerdere signalen, waarbij zorgaanbieders aangeven dat ze in 2018 extra personeel hebben aangenomen en dit niet gefinancierd krijgen vanuit het kwaliteitsbudget. Vanaf 2018 is er structureel € 435 miljoen in de tarieven verwerkt, waarmee dit personeel gefinancierd kan worden. Daarnaast heeft het zorgkantoor de ruimte om bijvoorbeeld bij voorinvesteringen in bijzondere gevallen afspraken te maken om ten laste van de 85% een compensatie te verstrekken. Dit kan met terugwerkend kracht voor 2019.
De miljoenen waardedaling van huizen door windparken |
|
Sandra Beckerman , Agnes Mulder (CDA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Argos van 13 april 2019 getiteld «De strijd om windpark N33»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja.
Erkent u de waardedaling van woningen rondom het Groningse windpark, zoals besproken in de uitzending? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre worden inwoners hiervoor gecompenseerd?
Op de prijsontwikkeling van een woning zijn meerdere factoren van invloed. De mogelijke waardedaling van woningen rond een windpark moet daarom per individueel geval worden bekeken. De door Argos berekende waardedaling is niet gebaseerd op onderzoek naar daadwerkelijke woningtransacties in Groningen, maar op gemiddelde WOZ-waarden. Vervolgens is op basis van onderzoek van VU Amsterdam een gemiddelde waardedaling binnen een afstand tot 2 km berekend. Dit onderzoek berekende een gemiddelde waardedaling van 1,4% binnen 2 km afstand van een windturbine. Op dit percentage heeft Argos na contact met de onderzoekers, een niet nader onderbouwde vermenigvuldigingsfactor van 2,5 toegepast. Er is daarmee sprake van een inschatting van de mogelijke waardedaling.
De landelijke planschaderegeling omvat een zorgvuldige procedure om tot vaststelling van de mogelijke planschade te komen. De initiatiefnemer van een project is aansprakelijk voor een tegemoetkoming in planschade, indien die optreedt als gevolg van het project. Verzoeken worden ingediend bij de betreffende gemeente en behandeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). RVO.nl schakelt daarbij voor elke aanvraag een onafhankelijke planschadedeskundige in. Indien van toepassing, leidt de planschaderegeling tot de toekenning van een tegemoetkoming voor de eventueel vastgestelde planschade voor omwonende huiseigenaren. Hierbij valt binnen de huidige regeling in ieder geval 2% buiten het gecompenseerde bedrag.
Omdat de huidige planschaderegeling voorziet in deskundig en onafhankelijk onderzoek, zie ik geen aanleiding voor een collectief onderzoek gericht op de eventuele individuele planschade als gevolg van het windpark N33. Dit laat onverlet dat de gegevens waarop het genoemde onderzoek van de VU is gebaseerd verouderd zijn en dat het onderzoek daarmee aan actualisatie toe is. Ook gaat het alleen over windmolens, terwijl waardedaling mogelijk ook speelt bij zonneparken. Ik zal in overleg treden met de VU om invulling te geven aan de actualisatie. De actualisatie acht ik van belang om een breder, objectief en actueel beeld te krijgen van de waardeontwikkeling van huizen als gevolg van wind- en zonne-energie voor Nederland als geheel. Het komt dus niet in de plaats van onafhankelijk onderzoek dat plaatsvindt in het kader van planschadeprocedures.
Bent u bereid een nieuw, onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de waardedaling van woningen rondom windparken? Deelt u de opvatting zoals geuit in de uitzending dat het zowel voor omwonenden van het windpark als voor de overheid effectiever en doelmatiger is om collectief, deskundig en onafhankelijk onderzoek te doen, in plaats van dat iedere eigenaar van een woning separaat een verzoek tot de vaststelling van planschade moet indienen en de gemeente ieder verzoek separaat moet beoordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de afstanden van turbines tot woningen waar projectontwikkelaars zich wettelijk aan moeten houden? Wat is er geregeld voor inwoners die nabij een windmolen wonen?
Om het woon- en leefklimaat te beschermen van inwoners die nabij een windturbine wonen, zijn wettelijke normen vastgelegd voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting en slagschaduw van windturbines op woningen of andere gevoelige objecten. In een Milieu Effect Rapport (MER) worden de milieu effecten onderzocht en wordt er getoetst aan deze normen. De onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage adviseert over de kwaliteit en de volledigheid van de onderzochte milieu informatie.
Wet- en regelgeving schrijven geen minimale afstand voor. De minimale afstand wordt bepaald door de maximaal toelaatbare geluidbelasting of slagschaduw op een woning. Om in de praktijk aan de geluids- of slagschaduwnormen te voldoen, moeten soms extra maatregelen worden getroffen zoals het tijdelijk stilzetten van een windturbine.
Deelt u de mening dat het lastig is voor omwonenden om hun recht te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor omwonenden zijn er verschillende momenten waarop inspraak mogelijk is. Ik wil hierbij onderscheid maken tussen inspraak op de beleidskaders en het concrete project waarop de Rijkscoördinatieregeling (RCR) van toepassing is.
Een RCR project ontstaat niet uit het niets. De beleidskaders voor windprojecten als windpark N33 komen voort uit de afgesproken doelstelling om 6.000 MW wind op land in 2030 te realiseren, die is vastgelegd in het Energieakkoord. Met provincies is toen afgesproken dat zij (zoek)gebieden voordragen voor windparken met een vermogen van meer dan 100 MW. Deze zijn door het Rijk vastgelegd in de Structuurvisie Wind op Land (Kamerstuk 33 612, A/nr. 23). Tussen 2009 en 2012 zijn in de voorbereiding op het opstellen van de Structuurvisie Windenergie op land maatschappelijke partijen, bedrijven en het brede publiek op diverse manieren betrokken (o.a. door burgerpanels, werkateliers met gemeenten en provincies, en bijeenkomsten georganiseerd door het Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu). Daarnaast is het publiek met twee zienswijzenprocedures in de gelegenheid gesteld te reageren op de Structuurvisie Windenergie op land. Veelal hebben provincies ook informatiebijeenkomsten georganiseerd voorafgaand aan het vaststellen van de gebieden voor grootschalige windenergie. Tot slot is de structuurvisie twee keer in de Tweede Kamer besproken. Na de inwerkingtreding van de Structuurvisie Wind op Land lagen keuzes voor gebieden en voor techniek (windenergie) vast.
Ondanks het uitgebreide voortraject realiseer ik mij dat omwonenden niet altijd op de hoogte waren van de gemaakte keuzes op het moment dat men zich geconfronteerd zag met een concreet project. Daarom wil ik het besluitvormingsproces om te komen tot aanwijzing van gebieden anders gaan inrichten (zie ook de antwoorden bij de vragen 11 t/m 14). Dit neemt niet weg dat ik de huidige projecten uit het Energieakkoord wil continueren. Uitvoering hiervan is immers belangrijk om de afspraken uit het Energieakkoord te halen. Bovendien hebben veel van de projecten inmiddels een onherroepelijke vergunning en zijn al in realisatie of al in bedrijf.
Naast betrokkenheid bij het beleid is ook de betrokkenheid van omwonenden bij het project zelf aan de orde. De inspraakmogelijkheden en rechtsbescherming zijn geborgd in wet- en regelgeving en zijn in overeenstemming met de Europese eisen die gelden voor de kwaliteit van deze procedures. De RCR maakt inspraak eenvoudiger, omdat de vele vergunningen die nodig zijn via één loket en één inspraakprocedure verlopen. Onder de RCR worden al bij de start van de Milieueffectrapportage (MER) procedure en ook later in het besluitvormingsproces informatieavonden in het projectgebied georganiseerd voor omwonenden en andere mogelijk belanghebbende organisaties. Van deze informatieavonden wordt een kennisgeving geplaatst in huis-aan-huis bladen, in de Staatscourant en op een website van de rijksoverheid. Tijdens deze informatieavonden worden onder meer het proces en de inspraakmogelijkheden toegelicht. Ontwerpbesluiten en definitieve besluiten worden daarnaast fysiek ter inzage gelegd in de regio. Op het MER en op ontwerp-besluiten kunnen zowel schriftelijk als mondeling als digitaal zienswijzen worden ingediend. De inspraakreacties worden bij de besluitvorming betrokken, ook als dit soms honderden reacties betreft. Dit betekent niet dat altijd aan alle bezwaren van omwonenden tegemoet gekomen kan worden, wel dat van alle in zienswijzen genoemde onderwerpen zorgvuldig gemotiveerd wordt waarom bepaalde keuzes gemaakt worden. Verder vindt er altijd bestuurlijk overleg plaats met de bestuurders van de betrokken provincie en betrokken gemeente(n), waarbij de lokaal en/of regionaal levende aandachtspunten en zorgen worden ingebracht en besproken.
Na definitieve besluitvorming staat beroep tegen de besluiten open. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State toetst of er wordt voldaan aan de in Nederland geldende wettelijke normen en eisen.
Naast bovengenoemde formele mogelijkheden voor de toegang tot rechtsbescherming, zet ik mij in om de toegang tot informatie en tot de inspraakprocedure zo laagdrempelig mogelijk te houden. Ook wordt de omgeving vroegtijdig bij een projectvoornemen betrokken om zo de acceptatie voor een project te vergroten.
Dit alles betekent niet dat maatschappelijke acceptatie een vanzelfsprekende resultante is van het toepassen van participatie. Op lokaal niveau, waarbij omwonenden direct geraakt worden in hun belangen, is zelden van het begin af aan draagvlak voor projecten rond energiewinning. In breder opzicht geldt dat voor tal van ruimtelijke ontwikkelingen, zoals wegen, asielzoekerscentra en soms zelfs scholen. Nederland is een vol land en dit betekent dat we alle benodigde maatschappelijke activiteiten op een klein oppervlak moeten inpassen. Dit alles maakt dat we hiertoe alleen besluiten met toepassing van de wettelijke mogelijkheden van inspraak, aanvullende participatie en na zorgvuldige afweging van al deze belangen en inbreng.
Wat is uw reactie op opmerkingen in de uitzending over de Rijkscoördinatieregeling die het voor omwonenden erg ingewikkeld maakt om inspraak te hebben en bezwaar te maken? Herkent u het beeld dat uit de uitzending komt naar voren dat mensen in de praktijk geen invloed hebben? Zo ja, bent u bereid hier iets aan te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de ambtenaar bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat dat het gebrek aan draagvlak bewijst dat de Rijkscoördinatieregeling nodig is?
Een reactie op deze uitlatingen, en op de functie van de Rijkscoördinatieregeling bij het realiseren van energieprojecten, is eerder al gegeven in de brief aan uw Kamer van 17 augustus 2015 (Kamerstuk 33 612, nr. 51).
Hoe ziet u dit in verband met de energietransitie in het geheel? Maakt u de afweging tussen waar het doel van de transitie voorop staat en waar winst voorop staat? Kunt u dat toelichten?
De energietransitie is een grote uitdaging voor ons allemaal. De RCR-procedure is een instrument dat de afgelopen periode vooral is ingezet bij de realisatie van grote energieprojecten van nationaal belang waarover afspraken waren gemaakt in het kader van het Energieakkoord en waarbij de daarvoor in aanmerking komende gebieden zijn opgenomen in de Structuurvisie Windenergie op land (2014), die ook met uw Kamer is besproken. Zie verder het antwoord op de vragen 11 t/m 14.
Wat is uw oordeel over hetgeen in de uitzending aangekaart wordt dat in overgrote mate voordelen en winsten aan ontwikkelaars en grondeigenaren toevallen, afgezet tegen het gegeven dat omwonenden geen voordeel aan de ontwikkeling van een windpark kunnen ontlenen en louter kampen met nadelen en verlies aan waarde van woningen?
Er zijn diverse voorbeelden dat ook grote energieprojecten – zoals windparken – worden gerealiseerd door een collectief van inwoners en grondeigenaren in plaats van door grote energiebedrijven van buiten de regio. Ik juich dit toe en zie een grote meerwaarde voor de regio in een dergelijke collectief initiatief.
Ook als een windpark wordt ontwikkeld door een energiebedrijf, vloeien opbrengsten voor een deel naar de regio via de mogelijkheid voor omwonenden om in het project te participeren, via de opbrengsten van gemeentelijke ozb en via het gebiedsfonds waaraan elke initiatiefnemer bijdraagt, conform de afspraken die de windsector in de branche-gedragscode heeft gemaakt. Ook kan de bouw van een windpark aanzienlijk bijdragen aan de regionale werkgelegenheid. Sinds de publicatie van het ontwerp-Klimaatakkoord zie ik bovendien dat veel grote energiebedrijven actief samenwerking zoeken met lokale coöperaties. Ook dat juich ik toe.
Hoe gaat u in de toekomst weerstand bij omwonenden tegen windmolens wegnemen?
De RCR is eind 2016 geëvalueerd. Deze evaluatie is toegestuurd aan uw Kamer (Kamerstuk 31 239, nr. 254). Onderdeel van de conclusie uit deze evaluatie was dat toepassing van de RCR leidt tot vergroting van risico’s t.a.v. maatschappelijke acceptatie wanneer er maatschappelijk en/of bestuurlijk discussie is over de nut en noodzaak van een initiatief. Onder andere deze conclusie van het rapport heeft geleid tot herijking van de inzet van de RCR. Nadat een melding voor de RCR is gedaan, treed ik eerst in overleg met de initiatiefnemer en medeoverheden. In gezamenlijkheid wordt vervolgens bepaald welke overheid het meest geschikt is om het bevoegd gezag te voeren voor een specifiek project. Dat kan betekenen dat de ruimtelijke inpassing van een project door de provincie of gemeente gebeurt, in plaats van door het Rijk met toepassing van de RCR-procedure. Voorwaarde is dat de RCR-procedure niet versnellend is ten opzichte van de decentrale route. Voorbeelden van projecten waar provincies of gemeenten de besluitvorming hebben gecoördineerd zijn Windpark A16 en een aantal zonneparken in het noorden van het land.
Richting de toekomst zie ik naast de herijking van de RCR nog enkele belangrijke verbeteringen die moeten leiden tot een grotere maatschappelijke acceptatie voor energieprojecten door sterker in te zetten op participatie. De RCR-procedure gaat op in het nieuwe instrument projectbesluit onder de Omgevingswet. Bij het projectbesluit is veel aandacht voor participatie.
In hoeverre bent u van oordeel dat de werking van de Rijkscoördinatieregeling (RCR) moet worden geëvalueerd en aangepast, gelet op het gegeven dat vooral windparken die worden gerealiseerd onder de werkingssfeer van de RCR op veel weerstand en verzet stuiten? Bent u bereid om de RCR onafhankelijk en op deskundige wijze te laten evalueren en aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het ontwerp-Klimaatakkoord wordt participatie gezien als een cruciaal onderdeel om de energietransitie te laten slagen. Met betrekking tot participatie bij windparken zijn zowel de afspraken over de Regionale Energiestrategieën (RES-en) als de afspraken over participatie bij duurzame energieprojecten van belang. De RES-en, zoals die nu in 30 regio’s in Nederland worden opgesteld, hebben als doel om samen met de omgeving tot zowel landschappelijk als maatschappelijk gedragen locaties te komen voor toekomstige wind- en zonneparken. Hoe deze participatie precies wordt vormgegeven, zal per regio verschillen en zoveel mogelijk aansluiten bij de lokale kenmerken en wensen. Vanuit het Nationaal Programma RES wordt een handreiking opgesteld die onder meer handvatten biedt voor het participatieproces van de RES. De handreiking kan benut worden om de beoogde werkwijze voor participatie een expliciete plaats te geven in ruimtelijke plannen zoals omgevingsvisies, programma’s, omgevingsplannen en projectbesluiten. De Omgevingswet biedt bij de vaststelling van deze ruimtelijke plannen belangrijke waarborgen voor participatie.
In het ontwerp-Klimaatakkoord is verder opgenomen dat de initiatiefnemer van een duurzaam energieproject een proces doorloopt om te komen tot een wenselijke en haalbare vormgeving van participatie. Het bevoegd gezag controleert of de initiatiefnemer dit gesprek met de omgeving aangaat. De afspraken met de omgeving worden vastgelegd in een omgevingsovereenkomst. Deze afspraken betreffen zowel participatie in het proces als participatie in het eigendom van het project.
Het streven naar 50% lokaal eigendom van productie van hernieuwbare energie op land is een algemeen streven naar evenwichtige eigendomsverdeling in een gebied. Het gaat daarbij om kunnen (mee)investeren in projecten door partijen en burgers uit de omgeving, waarbij ook oog zal moeten zijn voor de risico’s die daarmee gepaard gaan. Achterliggende gedachte is dat lokaal eigendom gaat helpen om de realisatie van projecten voor hernieuwbare elektriciteit op land te laten slagen. In het kader van het ontwerp-Klimaatakkoord en de Green Deal Participatie van de Omgeving bij Duurzame Energieprojecten wordt gewerkt aan een handreiking voor participatie bij duurzame energieprojecten met daarin een scala aan mogelijkheden, ook wel aangeduid als: «participatiewaaier». Deze participatiewaaier maakt alle vormen van participatie inzichtelijk die initiatiefnemers aan de omgeving kunnen bieden. Daarbij gaat het zowel om participatie over het besluitvormingsproces als om financiële participatie, zoals financiële obligaties, eigendomsparticipatie, een omgevingsfonds of een combinatie hiervan. In het kader van de handreiking zal ook de wijze van (juridische) instrumentering worden uitgewerkt. Deze handreiking wordt na de zomer opgeleverd.
In hoeverre worden in het ontwerp Klimaatakkoord eisen gesteld aan participatie en compensatie van de omgeving van windparken?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre bent u bereid inwoners van Nederland die bij een windpark in de buurt wonen tegemoet te komen door ze mede-eigenaar te laten zijn van dat windpark en ze zodoende mee te laten delen in de winsten?
Zie antwoord vraag 11.
Op welke wijze en op welke termijn gaat u dat effectueren in het licht van het ontwerp klimaatakkoord waarin is opgenomen dat in projecten voor tenminste 50 % moet kunnen worden geparticipeerd door inwoners en bij voorkeur omwonenden?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u van de geheimhoudingsclausule die grote energiebedrijven opleggen bij degenen die hun land verkopen?
Ik treed niet in privaatrechtelijke kwesties tussen grondeigenaar en ontwikkelaar. PBL gaat op mijn verzoek al sinds 2014 in de berekening van de basisbedragen niet meer uit van de werkelijke gemiddelde grondkosten maar van een jaarlijks met 10% dalend bedrag. Dit omdat ik wil voorkomen dat de SDE+ een prijsopdrijvend effect heeft op de grondkosten.
Vanzelfsprekend is het goed als PBL voor haar advisering over de SDE+ kan beschikken over zoveel mogelijk betrouwbare en openbare informatie. Tegelijkertijd wordt de openbaarheid begrensd vanwege concurrentiegevoelige bedrijfsinformatie. Binnen de kaders van de wet deelt RVO.nl de informatie met het PBL. Ik zie nu geen reden om hier aanvullende maatregelen te nemen.
Overigens zie ik in projecten steeds meer dat er door initiatiefnemers – zeker wanneer het coöperatieve ontwikkeling betreft – open kaart gespeeld wordt over grondvergoedingen en opbrengsten. Ik juich dat toe omdat transparantie hierover het draagvlak ten goede komt. Ik kan deze transparantie echter, gelet op de genoemde bedrijfsgevoelige informatie, niet juridisch afdwingen.
Bent u ook van mening dat transparantie bijdraagt aan het beter berekenen van de subsidie door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en aan draagvlak voor de energietransitie? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht 'Heel zuur dat er door de politie niets aan gedaan wordt' |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Heel zuur dat er door de politie niets aan gedaan wordt»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat GPS-systemen van boeren gestolen worden? Kunt u aangeven op welke schaal deze GPS-systemen gestolen worden? Wordt er vaak aangifte gedaan van gestolen GPS-systemen? Zijn er verschillen op te merken tussen de verschillende regio’s?
Ja, ik ben bekend met dit fenomeen. Ik beschik niet over de gevraagde cijfers. Diefstal van GPS-systemen wordt niet onder een aparte code geregistreerd. Hierdoor zijn diefstallen van GPS-systemen in de registratiesystemen van de politie niet eenvoudig te onderscheiden van diefstallen waarbij andersoortige goederen zijn weggenomen. Het alsnog genereren van cijfers over het aantal diefstallen van GPS-systemen vergt dan ook (buitensporig) veel politiecapaciteit.
Kunt u aangeven wat de politie in Zeeland preventief als repressief doet om GPS-systeem diefstal tegen te gaan, dan wel bij een daadwerkelijke diefstal, de dader op te sporen?
Op de website van de politie zijn preventietips opgenomen om diefstal van GPS-systemen tegen te gaan. Boeren wordt geadviseerd om landbouwvoertuigen met een GPS-systeem in afgesloten stallen of loodsen te parkeren en indien mogelijk het GPS-systeem te demonteren wanneer deze niet wordt gebruikt. Daarnaast worden boeren opgeroepen om direct melding te doen van diefstal bij de politie en bij de leverancier of fabrikant van de apparatuur. Indien er aangifte wordt gedaan start de politie met een opsporingsonderzoek. Aangiftes moeten hiervoor bij voorkeur wel concrete opsporingsindicaties bevatten, zoals bijvoorbeeld camerabeelden.
Klopt het dat de politie in Zeeland gezegd heeft dat er geen prioriteit wordt gegeven aan het opsporen van de daders? Zo ja, wat vindt u daarvan? Hoe verhoudt zich dat tot het door u omschreven «burgercontact» van de politie in het halfjaarbericht van 27 juni 2018?2
De inzet van politie bij de opsporing van strafbare feiten wordt onder gezag van het Openbaar Ministerie (hierna: «OM») op basis van de Aanwijzing voor de opsporing geprioriteerd. Hierbij wordt de ernst van het feit, alsmede de aanwezigheid van opsporingsaanwijzingen die kunnen leiden tot opheldering van de zaak gewogen in de zogeheten stuur- en weegploegen onder het gezag van het OM. Op basis van dit kader en het daaruit voortkomende selectiviteitskader worden zaken geselecteerd en toegewezen voor forensisch onderzoek. Afhankelijk van de uitkomst van deze afweging doet de politie doorgaans zo snel mogelijk sporenonderzoek.
In de zaak die aanleiding was voor deze Kamervragen, is wel degelijk door de politie direct een opsporingsonderzoek begonnen. Er is sprake van een serie diefstallen van GPS-apparatuur. Daar waar sprake was van braakschade of kans op DNA-sporen is onderzoek gedaan door de afdeling forensische opsporing. Dit is niet standaard, maar afhankelijk van de prioritering en de afweging of het zinvol is om forensisch onderzoek te doen. Hierin verschilt dit niet van hoe andere diefstaldelicten worden beoordeeld.
Vindt u dat de politie een diefstal van dergelijke omvang kan bestempelen als lage prioriteit of dient te politie ten alle tijden opvolging te geven aan een diefstal van de omvang zoals omschreven in het artikel?
Zie antwoord vraag 4.
Doet de politie standaard sporenonderzoek bij de diefstal van GPS-systemen bij boeren? Op welke termijn doet de politie doorgaans sporenonderzoek? Wat zou een reden voor de politie kunnen zijn geen sporenonderzoek te doen? Hoe kan de politie beoordelen of een aangifte van diefstal kans van slagen heeft (dat wil zeggen: het opsporen van de dader) als er geen sporenonderzoek is gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunnen boeren de geleden schade op de daders verhalen, als de politie niet bereid is opvolging te geven aan de aangifte? Wat wordt er gedaan om boeren bij dit proces te ondersteunen?
De politie zorgt, onder gezag van het OM, en in lijn met de geldende kaders waar mogelijk voor opsporing van de daders. In het geval aangiftes geen of te weinig concrete opsporingsindicaties bevatten en de politie te weinig informatie heeft om de verdachte op te sporen, doet zij voorlopig geen onderzoek of stopt het onderzoek. Boeren kunnen in die gevallen mogelijk een beroep doen op hun verzekering, afhankelijk van de door hen afgesloten verzekeringspolis.
Het item 'Inspectie tikt Defensie op de vingers voor omgang gevaarlijke stoffen' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur van vrijdag 12 april 2019 over het onderwerp «Inspectie tikt Defensie op de vingers voor omgang gevaarlijke stoffen»?1
Ja.
Wat is de reden dat u in antwoord op eerdere vragen over de inspecties bij Defensie door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) slechts aangaf dat de inspectie «zaken geconstateerd heeft die verbeterd moeten worden. Deels betreft het bewustzijn voor de hygiëne op de werkvloer. Soms moeten een aantal zaken worden uitgevoerd die wij ook in het plan van aanpak hadden opgenomen»?2
De Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: Inspectie SZW) heeft bij Defensie inspecties uitgevoerd op drie locaties: bij het Logistiek Centrum Woensdrecht (LCW), bij de Mechanische Centrale Werkplaats in Leusden en bij de Koninklijke Marine in Den Helder. De Inspectie heeft een aantal overtredingen geconstateerd en ze heeft op 15 april 2019 een vervolgbezoek gebracht aan het LCW naar aanleiding van de constateringen uit het rapport van december 2018. Daarmee is het nog een lopend traject. Voor een nadere toelichting op de constateringen van de Inspectie SZW verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 1 en 7 van het lid Karabulut (SP), ingezonden 18 april 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2826).
Tijdens het Algemeen Overleg Personeel op 12 maart 2019 en het VAO chroom-6 op 9 april 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 71) heb ik de hoofdlijnen gedeeld. Het betreft immers een lopend handhavingstraject. De geconstateerde overtredingen staan niet ter discussie. De Inspectie houdt ons scherp en wijst ons op onze verantwoordelijkheden (zie ook het jaarverslag van de Inspectie SZW over 2018 van 7 mei 2019, 35 000 XV, nr. 91). Uiteraard trekken we ons deze constateringen aan, willen we deze oplossen en in de toekomst voorkomen. Niettemin waren ze ook voor een deel te verwachten (met uitzondering van de zogenoemde hygiëne). Defensie bevindt zich namelijk momenteel in een intensief verbetertraject, zoals ook opgenomen in het plan van aanpak «Beheersing Chroom-6» (35 000 X, nr. 70). Dat lopende traject is niet alleen noodzakelijk, maar ook omvangrijk en ambitieus. Het traject is in ontwikkeling, waarbij stap voor stap verbeteringen worden doorgevoerd, gericht op het toepassen van de arbeidshygiënische strategie (via A. substitutie, B. technische maatregelen, C. organisatorische maatregelen, D. persoonlijke beschermingsmaatregelen).
De planning is vooralsnog om eind 2020 de in het plan van aanpak «Beheersing Chroom-6» genoemde maatregelen en daarmee de gedane constateringen opgelost te hebben. De in dit plan genoemde infrastructurele aanpassingen voor de Afdeling Techniek van de Mechanische Centrale Werkplaats in Leusden (gereed 2021) en het onderzoek naar het toepassen van spuitrobots (gereed 2022) vergen echter meer tijd. Bij de begroting wordt u over de voortgang geïnformeerd.
Ik onderstreep dat juist ten aanzien van het werken met chroom-6 de laatste jaren bij Defensie veel metingen zijn uitgevoerd, ook om de kwaliteit van de (persoonlijke) beschermingsmiddelen te valideren. Maar Defensie is er nog niet en dat is de reden dat de komende jaren met prioriteit een inhaalslag wordt gemaakt. De consequentie daarvan is wel dat ook bij toekomstige inspecties niet kan worden uitgesloten dat de Inspectie SZW dergelijke bevindingen blijft doen. Dat is onbevredigend en Defensie neemt dan ook passende (tijdelijke) mitigerende maatregelen (zoals afzuiging, aparte voorbewerkingsruimtes en persoonlijke bescherming) om blootstelling boven de grenswaarden te voorkomen. Defensie heeft in 2018 onderzoek laten uitvoeren door de interne arbodienst Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG). Uit het CEAG-rapport blijkt dat afdoende maatregelen worden genomen om veilig te kunnen werken. Daarnaast moet het genoemde verbetertraject in het kader van het plan van aanpak «Beheersing Chroom-6» leiden tot meer structurele borging van de gezondheid en veiligheid van het personeel. De kern hierbij is dat er structureel veilig wordt gewerkt waarbij het doel is hoger te komen in de arbeidshygiënische strategie.
Waarom heeft u niet duidelijker aangegeven dat u een groot aantal waarschuwingen van de Inspectie SZW opgelegd heeft gekregen op het gebied van de inspanningsverplichting CM-stoffen, de aard van de blootstelling aan chroom-6, CMR-stoffen en overige gevaarlijke stoffen en de mate en duur van de blootstelling aan chroom-6?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze waarschuwingen na al die jaren waarin Defensie tekortgeschoten is? Wat gaat u ermee doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen aan de constatering van de Inspectie SZW in de openbaargemaakte rapporten dat «niet kon worden aangetoond dat het gebruik van deze stoffen, inclusief de overige CM-stoffen op deze afdeling, strikt noodzakelijk is en vervanging van CM-stoffen door niet of minder gevaarlijke stoffen technisch niet uitvoerbaar is»? Heeft u dit inmiddels opgelost? Zo nee, waarom niet?
Dit is een lopend traject waarover ik geen uitspraak kan doen. Ik verwijs u voor de reactie op de geconstateerde overtredingen, bijvoorbeeld de vervanging van CMR-stoffen en blootstelling, naar het antwoord op de vragen 1 en 7 van het lid Karabulut (SP).
Wat heeft u inmiddels met de constatering van de Inspectie SZW gedaan dat Defensie geen beoordeling van de blootstelling kon tonen, waardoor niet aangetoond kon worden dat de blootstelling voldoende beheerst is?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Idealistische' zorgbaas De Blok sluist miljoenen naar eigen bv’s van RTL-Z |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Idealistische» zorgbaas De Blok sluist miljoenen naar eigen bv’s van RTL-Z?1
Ja.
Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere antwoord op Kamervragen naar aanleiding van de schimmige constructies van Buurtzorg dat «(t)en aanzien van het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op transparante bedrijfsvoering/bestuursstructuur bij Buurtzorg de IGJ bij mij heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van de recente berichtgeving nadere informatie verzamelt»?2
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna inspectie) heeft in 2018 informatie verzameld en is naar aanleiding daarvan met Buurtzorg in gesprek gegaan over de bestuurlijke randvoorwaarden voor goede zorg zoals de organisatiestructuur en transparantie van de bedrijfsvoering. Op basis hiervan heeft de inspectie destijds besloten om geen nader onderzoek te starten bij Buurtzorg. Daarbij was relevant dat – gelet op de bepalingen van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) – de kwaliteit van de geleverde zorg op orde is en dat Buurtzorg als aanbieder van thuiszorg niet onder het verbod op winstoogmerk van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) valt. Zie voorts mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u deze door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) verzamelde informatie delen met de Kamer?
De inspectie heeft deze informatie in het kader van het toezicht verzameld. Het betreft bedrijfsgevoelige informatie die valt onder de uitzonderingsgronden van de Wet openbaarheid van bestuur. Het is aan Buurtzorg zelf om te bepalen of zij deze informatie eventueel openbaar zou willen maken.
Is de verzamelde informatie door het IGJ aanleiding geweest tot het nemen van maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja welke maatregelen zijn dit dan precies?
Nee, het nemen van maatregelen door de inspectie is pas aan de orde als wettelijke bepalingen uit de Wkkgz of Wtzi is overtreden waar de IGJ toezicht op houdt. Dat is op dit moment niet het geval.
In 2018 was de opgevraagde informatie geen aanleiding voor nader onderzoek van de inspectie, zie mijn antwoord op vraag 2. Wel is er een recente uitspraak van de Governancecommissie Gezondheidszorg aanleiding geweest voor een gesprek tussen de inspectie en Buurtzorg. De Governancecommissie Gezondheidszorg oordeelde dat er bij Buurtzorg sprake was van de schijn van belangenverstrengeling omdat de bestuurder Buurtzorg tevens aandeelhouder is van bedrijven waarmee de thuiszorgorganisatie zaken doet. Naast de uitspraak van de Governancecommissie Gezondheidszorg is in het gesprek tussen inspectie en Buurtzorg specifiek de transparantie van de bedrijfsvoering bij Buurtzorg aan de orde gekomen.
Buurtzorg heeft de inspectie laten weten dat de Governance Code 2017 in haar opinie wel degelijk ruimte biedt voor een andere toepassing op de specifieke organisatie. Zo heeft Buurtzorg regels om (de schijn van) belangenstrengeling te voorkomen vastlegt in «de Governance Code BuurtZorg» en het «Statuut toezicht Stichting Buurtzorg Nederland». Daarnaast is Buurtzorg van mening dat hoe meer de kwaliteit van zorg gewaarborgd is door de eigen kwaliteit en kwaliteitssystemen van de verpleegkundigen, hoe minder die waarborgen uit het governancesysteem van Buurtzorg hoeven te komen. Buurtzorg gaat met ActiZ in gesprek over de uitspraak van het de Governancecommissie Gezondheidszorg.
Bent u ook verrast door de omvang van bedragen die Buurtzorg via opdrachten verleent aan automatiseringsbedrijf Ecare (27% bezit van de bestuursvoorzitter van Buurtzorg) en betaalt voor adviesdiensten van een commercieel bedrijf waarin de bestuursvoorzitter financiële belangen heeft?
In de door een registeraccountant gecontroleerde jaarrekening van de Stichting Buurtzorg over 2018 is vermeld dat zich geen transacties met verbonden partijen hebben voorgedaan op niet-zakelijke grondslag. Hetzelfde is ook opgenomen in de jaarrekeningen van 2016 en 2017. Buurtzorg geeft aan dat er geen betalingen hebben plaatsgevonden voor adviesdiensten.
Zijn de constructies die de bestuursvoorzitter gebruikt om Buurtzorg opdrachten te verlenen aan automatiseringsopdrachten en voor adviesdiensten aan ondernemingen waarvan hij zelf eigenaar is niet te vergelijken met constructies die Zorggroep Alliade uit Heerenveen heeft gebruikt? Zo ja waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De casus Alliade en de situatie bij Buurtzorg zijn niet vergelijkbaar in de zin dat Buurtzorg als thuiszorgorganisatie niet onder het verbod op winstoogmerk van de WTZi valt.
Bij Alliade was er tot het vertrek van twee directeuren van de verbonden BV’s in september 2016, sprake van de schijn van belangenverstrengeling. Wat betreft de geconstateerde schijn van belangenverstrengeling bij Buurtzorg verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4. Daarbij wil ik benadrukken dat elke situatie op zich moet worden bekeken.
Klopt het dat de IGJ ingeval van de Zorggroep Alliade heeft geconstateerd dat hier sprake was van de schijn van belangenverstrengeling en dat de IGJ constateerde dat Alliade de eigen interne regels, die belangenverstrengeling dienen te voorkomen, niet heeft nageleefd dan wel onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt of dit is gebeurd?
Ja.
Zou in het geval Buurtzorg zorg verleende als intramurale zorgaanbieder op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) er bij bovenstaande constructies niet sprake zijn van de schijn van belangenverstrengeling en daardoor in strijd met de Governancecode Zorg?
Voor iedere zorgaanbieder is de Governancecode Zorg 2017 van toepassing. Het maakt niet uit of deze intramurale of extramurale zorg levert. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 moet elke situatie op zich worden gekeken, een één-op-één vergelijking is niet mogelijk.
Heeft Buurtzorg eigen interne regels die belangenverstrengeling dienen te voorkomen?
De interne «Governance Code BuurtZorg» en het «Statuut toezicht Stichting Buurtzorg Nederland» bevatten beide regels om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Bent u niet van mening dat iedere door publiek geld gefinancierde zorgaanbieder er verstandig aan zou doen om geen opdrachten te verlenen of advies te vragen aan commerciële organisaties waarvan men zelf (mede) eigenaar is om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen?
De schijn van belangenverstrengeling moet binnen een zorgaanbieder te allen tijde worden voorkomen. Dat volgt ook uit de Goverancecode zorg 2017. Bestuurders doen er dus inderdaad verstandig aan geen opdrachten te verlenen of advies te vragen aan commerciële organisaties waarvan hij of zij zelf (mede) eigenaar is. Op het moment dat hier toch voor wordt gekozen, is het zaak dat het bestuur hier transparant over is en goed kan uitleggen hoe dat in het inkoopproces sprake is concurrentiestelling, de prijsvorming marktconform is en dat dit bijdraagt aan de maatschappelijke doelstelling van een zorgorganisatie: het leveren van goede, doelmatige en toegankelijke zorg. Ook vind ik het in dat geval belangrijk dat er binnen de organisatie goede checks and balances bestaan, zoals kritisch en onafhankelijk intern toezicht en goed functionerende medezeggenschapsorganen.
Moeten er wetten worden en aangepast? Zo ja, welke wetten moeten worden aangepast om constructies, zoals het verlenen van opdrachten of het vragen van advies aan commerciële partijen waarvan bestuursvoorzitters (mede) eigenaar zijn, in de thuiszorg te verbieden?
Ik heb uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen het externe toezicht op de integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders te versterken. Net als de IGJ en de NZa wil ik toe naar een minder vrijblijvende situatie en sterkere informatiepositie voor het externe toezicht. De bedrijfsvoering van een zorgorganisatie moet gericht zijn op het leveren van goede, doelmatige en toegankelijke zorg. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het bestuur zelf. Het is aan de raad van toezicht om hier binnen de organisatie scherp op toe te zien. Ik ben van mening dat als er desondanks twijfels blijven over de gepastheid van bepaalde bedrijfsstructuren of vermeende belangenverstrengeling het externe toezicht in de toekomst sneller en voortvarender moet kunnen optreden, juist om het ontstaan van risico’s voor de zorgverlening of de ondoelmatige besteding van zorggelden te voorkomen.
In overleg met de NZa en IGJ bekijk ik hoe daar nadere invulling aan kan worden gegeven en onderzoek ik of, en zo ja, welke aanvullende wettelijke bepalingen wenselijk zijn. Ik zal uw Kamer hier rond de zomer nader over informeren.
Bent u van plan deze wetten te gaan aanpassen zodat publiek geld dat bestemd is voor de zorg ook echt naar de zorg gaat en niet doorgesluisd gaat worden naar privé bv’s?
Zie antwoord vraag 11.
Onderschrijft u de constatering van zorgeconoom Wim Groot dat de constructies van de bestuursvoorzitter van Buurtzorg «schadelijk zijn voor de hele sector»?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Worden door deze constructies cliënten van Buurtzorg gedupeerd doordat men minder zorg ontvangt dan mogelijk was of worden er hierdoor minder cliënten geholpen dan mogelijk was wanneer publiek geld niet werd weggesluisd?
De inspectie heeft mij laten weten dat zij op dit moment geen signalen heeft dat de door Buurtzorg geleverde zorg niet op orde zou zijn voor wat betreft kwaliteit en veiligheid.
Kan het zo zijn dat hiermee de zorgpremie hoger uitvalt doordat hogere tarieven worden betaald dan voor de verleende zorg nodig was omdat publiek geld via commerciële privé bv’s wordt weggesluisd?
Voorop moet staan dat kwalitatief goede zorg geleverd wordt. Voor de financiële houdbaarheid van het stelsel is het van belang dat er niet te veel wordt betaald voor de verleende zorg. Daarvoor gelden randvoorwaarden. Zo is er tarief- en prestatieregulering en hebben zorginkopers, zoals zorgverzekeraars en gemeenten, de taak om kwalitatief goede zorg tegen redelijke prijzen in de kopen. Het is vervolgens aan zorgaanbieders zelf om binnen die randvoorwaarden hun bedrijfsvoering zo in te richten dat deze ten dienste staat van het leveren van goede zorg.
Ik heb geen reden om te veronderstellen dat er hogere tarieven zijn betaald doordat Buurtzorg heeft gekozen voor deze werkwijze. Zoals eerder aangegeven heeft de inspectie op basis van aanvullende vragen niet kunnen vaststellen dat er geld, dat besteed dient te worden aan zorg, op een andere manier wordt besteed.
Bent u van mening dat wanneer het inderdaad zo is dat Buurtzorg niet voldoet aan de code voor goed bestuur van zorgaanbieders, en daardoor haar lidmaatschap van branchevereniging Actiz verliest, voor een dergelijke zorgaanbieder eigenlijk geen plaats is in het Nederlandse zorglandschap?3
Zie het antwoord op vraag 4 en 10. De Governancecode Commissie heeft de situatie bij Buurtzorg onderzocht en haar uitspraak is dat er sprake was van een schijn van belangenverstrengeling. Buurtzorg heeft een andere lezing van de governancecode en gaat hierover het gesprek aan met Actiz.
Ik hecht aan het belang van de naleving van de principes die in de Governancecode zorg 2017 zijn vastgesteld. De code is een instrument om de governance zo in te richten dat die bijdraagt aan het waarborgen van goede zorg, aan het realiseren van de maatschappelijke doelstelling van zorgorganisaties en het maatschappelijk vertrouwen. Het is aan ActiZ om een besluit te nemen over de opvolging van de uitspraak van de Governance Commissie.
De code staat echter niet op zichzelf. Het inrichten en handelen van de zorgorganisatie op basis van de code, zal altijd in relatie staan tot de wijze waarop de zorgorganisatie transparant is over de besteding van zorggeld en de wijze waarop met dat zorggeld invulling wordt gegeven aan de levering van zorg van goede kwaliteit.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen vier weken te beantwoorden?
Het is niet gelukt om de vragen binnen vier weken te beantwoorden omdat afstemming tussen de IGJ en Buurtzorg meer tijd vergde, op 26 april 2019 heb ik u daarom een uitstelbrief gestuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2490).
Het bericht dat private equity goed is voor recordaantal overnames in Nederlandse zorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opnieuw slaat een Frans beursfonds toe op de Nederlandse zorgmarkt» ?1
Ja.
Kunt u een vergelijking maken van de tarieven die in buitenland, bijvoorbeeld België, Duitsland en Frankrijk, worden gevraagd voor dezelfde type serviceflats als Korian in Nederland levert?
Ik heb geen informatie die mij in staat stelt een vergelijking te maken tussen serviceflats, als daarvan al een definitie is te geven, in de genoemde landen. Overigens is Korian op dit moment nog niet actief in Nederland. Korian heeft het voornemen kenbaar gemaakt om eigenaar te worden van Stepping Stones, een Nederlandse organisatie die circa dertien jaar in Nederland actief is in de zorg voor dementerende ouderen. Hierbij zullen de aandelen van de private equity investeerder overgedragen worden aan Korian.
Klopt het dat veel van deze private ouderenzorginstellingen eigenlijk niets meer zijn dan seniorenwoningen met een servicepakket?
In een aantal van deze private ouderenzorginitiatieven, zoals ook die van Stepping Stones, wordt intensieve 24-uurs zorg geleverd in een beschermde kleinschalige woonomgeving. Navraag bij Stepping Stones wijst uit dat zij deze zorg voornamelijk aan dementerende ouderen leveren. Stepping Stones heeft aangegeven dat dit conform de richtlijnen van de Wlz en in samenspraak met de zorgkantoren en het kwaliteitskader gebeurt.
Klopt het dat als mensen meer zorg nodig hebben dan het aangeboden servicepakket zij zelf zorg moeten aanvragen en er boven op huur plus servicekosten nog de eigen bijdragen en kosten voor de verpleegzorg komen in het kader van bijvoorbeeld de de Wet langdurige zorg(Wlz)?
Mensen die zorg nodig hebben betalen de gebruikelijke eigen bijdrage(s) die horen bij de leveringsvorm van zorg. Stepping Stones heeft aangegeven dat zorg wordt geleverd conform het indicatiebesluit van het CIZ en dat de geleverde zorguren vallen binnen het kader van dit indicatiebesluit.
Klopt het dat de huur en servicekosten die het Franse beursgenoteerde zorgorganisatie Korian vraagt tussen de 1.750 en 3.200 euro per maand liggen?
De genoemde bedragen van 1.750 en 3.200 euro uit het artikel betreffen de tarieven die Stepping Stones, de partij die Korian wenst over te nemen, in rekening brengt. De genoemde tarieven komen overeen met die van de website van Stepping Stones. Stepping Stones vraagt gemiddeld € 2.500,– per maand voor de woon-, en servicekosten, afhankelijk van de grootte en ligging van het appartement. De tarieven die Korian elders in rekening brengt zijn mij niet bekend.
Bent u van mening dat de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) bij dergelijke overnames moet kunnen toetsen op de gevolgen voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg? Waarom vindt u van wel of waarom van niet?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in mijn brief van 22 oktober 2018, onderzoeken de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik momenteel concrete suggesties van de ACM, de NZa en de IGJ om het zorgspecifieke fusietoezicht aan te scherpen.[1] Ik streef ernaar uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Wat is de rol van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IJG) bij dit soort private zorginstellingen?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ziet erop toe dat het kwaliteitsniveau van geleverde zorg bij zorginstellingen voldoet aan de wettelijke standaarden.
Welke wetten en welke artikelen daarin zouden gewijzigd moeten worden om de Nza en IJG deze mogelijkheden te geven?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen gezamenlijk met Kamervragen die gesteld zijn op 14 maart 2019 in verband met het bericht uit het Financieel Dagblad dat «private equity» goed is voor een recordaantal overnames beantwoorden?
De beantwoording van de Kamervragen die gesteld zijn op 14 maart 2019 was reeds aan uw Kamer verzonden toen deze nieuwe Kamervragen mij bereikten. De vragen konden daarom niet gezamenlijk worden beantwoord.
Kunnen deze vragen binnen vier weken worden beantwoord?
Ja.
Het bericht ‘Omstreden kliniek opnieuw in de fout met verlof patiënten’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Omstreden kliniek opnieuw in de fout met verlof patiënten»?1 Klopt hetgeen hierin vermeld wordt?
Ik heb het bericht gelezen. In het betreffende artikel wordt geput uit een intern verslag. Het betreft notulen van een veiligheidsoverleg van begin maart 2019.
De kliniek heeft de afgelopen periode diverse verbeteringen doorgevoerd, mede naar aanleiding van eerder onderzoek door de inspecties. Bij die aanpak is veel meer aandacht voor intern overleg en evaluatie van situaties die zich voordoen in de kliniek, hetgeen onderdeel is geworden van het reguliere werkproces. Zo creëert de kliniek bewust ruimte om elkaar aan te spreken en elkaar scherp te houden hoe om te gaan met bepaalde situaties.
Het incident waarover het AD schreef, ging overigens om twee patiënten die, los van elkaar, met een begeleider op het terrein (150 meter van de kliniek) naar de geitjes gingen.2
Hoeveel «patiënten» met en zonder strafrechtelijke titel worden op dit moment vanuit de kliniek in Den Dolder met verlof gestuurd?
Ik kan dit alleen aangeven voor de patiënten die daar in het kader van een strafrechtelijke titel verblijven. Zij vallen onder mijn verantwoordelijkheid. Op 8 mei 2019 ging het om 61 patiënten bij FPA Utrecht te Den Dolder.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat na de zaak Michael P. blijkbaar nog steeds rapportages van behandelaars verkeerd worden geïnterpreteerd? Hoe vaak zijn sinds de moord op Anne Faber tot op heden in de kliniek in Den Dolder rapportages van een behandelaar verkeerd geïnterpreteerd?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven betreft het genoemde voorval twee GGZ-patiënten. Vrijheden aan GGZ-patiënten die met een rechterlijke machtiging in de kliniek zijn geplaatst, worden toegekend door een BOPZ-arts van de kliniek. Ten aanzien van forensische patiënten in de FPA Utrecht zijn bij DJI geen voorvallen bekend waarbij vrijheden aan deze patiënten toegekend zijn zonder akkoord van de behandelaar.
Kunt u tevens uitleggen hoe het mogelijk is dat na de zaak Michael P. terecht vrijheden zijn ingetrokken maar, zo blijkt nu, zonder akkoord van de behandelaar die vrijheden weer zijn teruggegeven? Hoe vaak zijn sinds de moord op Anne Faber tot op heden in de kliniek in Den Dolder eerst vrijheden ingetrokken en daarna weer zonder akkoord van de behandelaar teruggegeven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de kliniek in Den Dolder blijkbaar helemaal niets heeft geleerd van de zaak Michael P.? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven, vind ik dat de kliniek wel degelijk lering heeft getrokken uit de zaak Michael P. De kliniek organiseert een proces van evalueren en leren. De inspecties houden op mijn verzoek goed vinger aan de pols om erop toe te zien dat de ingezette verbeteringen ook beklijven.
Bent u bereid de maatschappij maximaal te beschermen en de kliniek in Den Dolder per direct te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de EC een inbreukprocedure tegen Nederland is gestart over de IORP 2 richtlijn |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Sociale Zaken: Melding over invoering IORP 2 te laat gedaan»?1
Ja.
Bent u er zeker van dat de richtlijn volledig is geïmplementeerd? Zo ja, welke actie heeft u ondernomen om dit misverstand weg te nemen? Zo nee, hoelang weet u dit al en waarom heeft u dit niet actief aan de Kamer gemeld?
Ja, ik kan bevestigen dat de Nederlandse wet- en regelgeving volledig in overeenstemming is gebracht met de richtlijn.
De richtlijn noodzaakte tot aanpassing van verschillende wetten (de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het financieel toezicht) en besluiten (het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019, het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en het Besluit markttoegang financiële onderneming Wft).
De relevante implementatieregelgeving is opgesteld en op 29 december 2018 in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2018, nrs. 515 t/m 517). De aangepaste regelgeving is op 13 januari 2019 in werking getreden. Nederland heeft hiermee voldaan aan de verplichting om de richtlijn tijdig en volledig om te zetten in nationale wet- en regelgeving.
In het antwoord op vraag 3 wordt ingegaan op het misverstand over de implementatiestatus van de richtlijn in Nederland en de acties die zijn ondernomen om dit misverstand weg te nemen.
Wat is de motivatie die de Europese Commissie (EC) geeft om een inbreukprocedure te starten en wat vindt u van die motivatie?
Waarom geeft u in de toelichting in het overzicht ingebrekestellingen van 31 maart 2019 aan dat de richtlijn niet tijdig is geïmplementeerd, terwijl de EC op haar website aangeeft dat een gedeeltelijke implementatie is gemeld door Nederland?2
In de ingebrekestelling wees de Europese Commissie op het verstrijken van de termijn voor omzetting van de richtlijn en dat er nog geen kennisgeving was ontvangen van de maatregelen die door Nederland zijn genomen ter volledige omzetting van de richtlijn. De toelichting in het overzicht ingebrekestellingen van 31 maart 2019 sluit hierbij aan.
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 3 is het Nederland pas later (eind april) gebleken dat bij de notificatie op 19 maart 2019 onterecht is aangegeven dat sprake was van gedeeltelijke implementatie in plaats van volledige implementatie. Dit verklaart de informatie op de website van de Europese Commissie.
Wat gaat u doen om deze inbreukprocedure zo snel mogelijk te beëindigen?
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 3 is er inmiddels zowel per brief als e-mail contact geweest met de Europese Commissie om het misverstand over de implementatiestatus van de richtlijn in Nederland op te helderen. De notificatie heeft inmiddels op de juiste wijze plaatsgevonden. Ik vertrouw erop dat er met het corrigeren van de melding in het digitale systeem geen aanleiding voor de Europese Commissie bestaat om de infractieprocedure tegen Nederland voort te zetten.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Hierbij ontvangt de antwoorden op de vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken.
Het bericht dat Defensie wederom teleurstelt bij het CAO overleg |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de inzet van Defensie wederom teleurstelt bij het cao-overleg?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Bent u bekend met het feit dat Defensie de vakbonden verplicht om het cao-voorstel van Defensie geheim te houden, terwijl de vakbonden het cao-voorstel willen vrijgeven?
Defensie en de vakbonden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het welslagen van de besprekingen. In lijn met het Besluit Georganiseerd Overleg Defensie (art.26) is bij de start van de onderhandelingen afgesproken niet extern te communiceren over de inzet van de onderhandelingen. Partijen moeten immers de vrijheid en ruimte hebben om in vertrouwelijkheid te praten over een akkoord, zoals dat in onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden altijd gebeurt.
Op verzoek van het personeel om meer inzicht en duidelijkheid te verkrijgen over de gesprekken met de vakbonden, onder andere naar aanleiding van de recente publicaties van de inzetbrieven door de vakbonden, heb ik besloten om onze medewerkers te informeren over de inzet van Defensie. Dit is intern en extern gecommuniceerd op 14 mei jl. Met deze inzet wordt hopelijk de basis gelegd voor de verdere onderhandelingen met de vakbonden.
Kunt u aangeven waarom Defensie het cao-voorstel geheim wil houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Kamer en het Defensiepersoneel gebaat zijn bij een sterke informatievoorziening, vooral nu Defensie kampt met grote problemen, u en de Minister dramatisch scoorden bij de BNR-enquête en de Defensienota 2018 pleit voor een transparante en zichtbare organisatie? Zo ja, kunt u aangeven wat u gaat doen om de Kamer en het Defensiepersoneel openheid van zaken te geven over het cao-voorstel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Schaamt u zich niet dat u het Defensiepersoneel voortdurend in de kou laat staan en in onzekerheid laat verkeren over zijn arbeidsvoorwaarden, terwijl er al ontzettend veel onzekerheid bestaat over ongezonde arbeidsomstandigheden, slecht materieel, vreselijke gewelds-en misbruikincidenten en onhygiënische kazernes?
Zie antwoord vraag 2.
Mogelijke selectiviteit bij de NOS |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van CBS News waarin wordt gemeld dat er definitief geen bewijs is voor de samenzweringstheorie dat er door Amerikanen (die al dan niet betrokken waren bij de campagne van Donald J. Trump) met de Russen werd samengewerkt om de verkiezingen te beïnvloeden?1
Ja.
Bent u bekend met de bepalingen in de mediawet die voorschrijven dat de publieke media evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand dienen te zijn en dat zij op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving dienen te geven en dat ze horen te voldoen aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen?
Ja.
Ziet u het als uw taak om als Minister erop toe te zien dat wetten in Nederland, zoals de Mediawet, worden nageleefd?
Zoals het u bekend is, is het de taak van daartoe aangewezen toezichthouders om toezicht te houden op de naleving van wetten. Wat betreft de media, zowel de omroep als de geschreven pers, is de journalistieke kwaliteit onderwerp van zelfregulering zoals de journalistieke codes van de Raad voor de Journalistiek en het Genootschap van Hoofdredacteuren.
Vindt u dat de Mediawet wordt nageleefd als excuses van de NOS uitblijven voor de foutieve berichtgeving van de afgelopen jaren met betrekking tot Trump en «de Russen», dit tevens in het licht van een eerdere situatie waarbij de NOS wél excuses maakte voor de verslaglegging van een PVV-activiteit?2
De journalistieke inhoud en kwaliteit van berichtgeving en de afweging om tot correctie en/of het aanbieden van excuses over te gaan, is de autonome verantwoordelijkheid van de omroep en onderworpen aan de journalistieke normen die de sector bij wijze van zelfregulering heeft bepaald.
Het bericht ‘Moslimdocenten wilden mij weg hebben’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Moslimdocenten wilden mij weg hebben»?1
Ja.
Zijn er nog meer gevallen bekend van leraren die het werken onmogelijk is gemaakt omdat ze kritiek op de islam hebben geuit, zoals eerder de praktijkleraar die is geschorst, omdat hij de profeet Mohammed beledigd zou hebben?2
Dergelijke gevallen zijn mij niet bekend.
Bent u van mening dat een docent het recht heeft zich, buitenschools, kritisch uit te laten over de islam, de immigratie- en de klimaatpolitiek?
Ja.
Deelt u de mening dat de 13 islamitische collega’s op het Sweelinck College in Amsterdam zich buitengewoon onverdraagzaam hebben opgesteld door een pressiegroep op te richten (zelfs met een woordvoerder) en een hetze te starten onder managers, bestuur en zelfs leerlingen, met als enig doel de betreffende docente het werken onmogelijk te maken en uiteindelijk uit de school weg te krijgen en zelfs geen mediation meer wilden aangaan?
Het past mij niet om daarover op basis van een krantenartikel een oordeel te vellen. De onderlinge verhouding tussen medewerkers op een school is primair de verantwoordelijkheid van de leiding van de desbetreffende school. Als er spanningen zijn tussen personeelsleden, mag in algemene zin van de schoolleiding worden verwacht dat zij bijdragen aan een oplossing, in het belang van de school en het welzijn van het personeel.
Deelt u de mening dat docenten, van welke denominatie of politieke overtuiging dan ook, democratische uitgangspunten naar hun leerlingen moeten uitdragen en stimuleren en het respecteren en tolereren van andere meningen dan de hunne actief moeten uitdragen? Zo ja, deelt u de mening dat er voor docenten die het recht op vrijheid van meningsuiting van een collega zo flagrant hebben geschonden, geen plaats is in het onderwijs dat tenslotte als kerntaak heeft om burgerschap te ontwikkelen?
Ja, er ligt een belangrijke taak bij leraren en scholen om hun leerlingen de waarden van onze democratische rechtsstaat bij te brengen. Daar hoort ook het respectvol omgaan met andersdenkenden bij.
Het past mij niet om daarover op basis van een krantenartikel een oordeel te vellen. De onderlinge verhouding tussen medewerkers op een school is primair de verantwoordelijkheid van de leiding van de desbetreffende school.
Deelt u de mening dat hetzelfde geldt voor onderwijsmanagers en -bestuurders die deze docente als een baksteen hebben laten vallen en daarmee hebben toegegeven aan islamitische haat en intolerantie? Zo ja, welke rechtspositionele actie gaat u nemen? Zo nee, waarom slaat u uw eigen regeringsbeleid in de wind?
Mij past op basis van een krantenartikel geen oordeel over vermeende handelwijzen van onderwijsmanagers en -bestuurders bij een individuele casus.
Het bericht van de Commissariaat voor de Media ‘Commissariaat niet tevreden over beoordeling nevenfuncties KRO-NCRV’ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de onderzoeksresultaten van het Commissariaat voor de Media in het bericht «Commissariaat niet tevreden over beoordeling nevenfuncties KRO-NCRV»?
Ja.
Deelt u de mening dat journalistieke onafhankelijkheid een belangrijke voorwaarde is zodat journalisten geloofwaardig en gedegen hun werk kunnen uitvoeren? Deelt u de opvatting dat de publieke omroep er daarom voor moet waken dat personeelsleden de schijn van belangenverstrengeling opwekken?
Journalistieke onafhankelijkheid is een kernwaarde van de journalistiek en in het bijzonder van het publieke mediabestel. Het is van belang dat (de schijn van) commerciële beïnvloeding van publiek media-aanbod wordt voorkomen. In de Mediawet 2008 staat niet voor niets dat de publieke mediadienst onafhankelijk is van commerciële- en overheidsinvloeden.
Deelt u de mening dat een register nevenfuncties bijdraagt aan transparantie en daarmee de schijn van belangenverstrengeling tegengaat? Zo ja, hoe verklaart u dat verschillende publieke omroepen een dergelijk register nog niet openbaar op hun website hebben staan?
Een register van nevenfuncties kan bijdragen aan transparantie en het voorkomen van (mogelijke) belangenverstrengeling. Op grond van de Governancecode Publieke Omroep 2018 (hierna: de Governancecode) dienen nevenfuncties gemeld te worden en getoetst op mogelijke belangenverstrengeling. De verplichting tot openbaarmaking van nevenfuncties geldt alleen voor topfunctionarissen en belangrijke journalistieke functionarissen.
Uit een inventarisatie van de Commissie Integriteit Publieke Omroep (hierna: CIPO) blijkt dat de media-instellingen en de NPO, overeenkomstig de Governancecode op hun websites nevenfuncties openbaar maken1.
Bent u ervan op de hoogte dat de KRO-NCRV stelt dat zij de aanbevelingen van het Commissariaat voor de Media hebben overgenomen en hebben geïmplementeerd? Deelt u de verwondering dat, ondanks deze toezegging, het register nevenfuncties van de KRO-NCRV nog steeds incompleet is, dat wil zeggen dat tot op de dag van vandaag de activiteiten van journalist Jaspers bij veevoerfabrikant «For Farmers» in het «register nevenfuncties» van de KRO-NCRV ontbreken?1
Zoals het bericht stelt was het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) niet tevreden over de wijze van beoordeling van de nevenfunctie van de betrokken presentatrice. Het Commissariaat is van oordeel dat KRO-NCRV onvoldoende zorgvuldig is geweest bij het beoordelen van de nevenfunctie en niet transparant is geweest op grond van welke overwegingen KRO-NCRV deze nevenfunctie heeft goedgekeurd. KRO-NCRV heeft de procedures op dit punt inmiddels aangepast.
CIPO heeft in januari 2019 een richtlijn opgesteld3 om nader te duiden in welke gevallen nevenfuncties van belangrijke presentatoren van journalistieke programma’s openbaar gemaakt dienen te worden. Volgens deze criteria worden de door de presentatrice gepresenteerde programma’s niet aangemerkt als journalistiek programma en hoeven de nevenfuncties niet openbaar te worden gemaakt.
Deelt u de mening dat transparantie over nevenactiviteiten van alle bestuurders, hoofd- en eindredacteuren en presentatoren de betrouwbaarheid van de publieke omroep ten goede komt? Wilt u zich inspannen om zoveel mogelijk transparantie te bewerkstelligen bij de omroepen over nevenactiviteiten?
Als een publieke media-instelling zorgt voor een zorgvuldige beoordelingsprocedure van nevenfuncties, verkleint de publieke media-instelling het risico op belangenverstrengeling. Het op orde hebben van dit soort beoordelingsprocedures en transparante verantwoording vormen belangrijke waarborgen voor de onafhankelijkheid van publieke media-instellingen.
Is het hanteren en bijhouden van een register nevenfuncties voor de omroepverenigingen en taakomroepen verplicht?
Op grond van de Governancecode is het bijhouden van een register nevenfuncties verplicht voor de publieke media-instellingen en de NPO.
Wie houdt toezicht of de registers van verscheidene publieke omroepen actief worden bijgehouden, wetende het register nevenfuncties, register geschenken en register financiële belangen en beleggingen?
Het toezicht op de naleving van de bepalingen over de openbare registers, en op de overige bepalingen van de Governancecode, ligt bij CIPO.
Wat zijn de consequenties als publieke omroepen de verschillende governancecodes overtreden, zoals de «Governancecode Publieke Omroep 2018» en «Governance en Interne Beheersing»?
CIPO houdt toezicht op de naleving van de Governancecode. De raad van bestuur van de NPO kan, als het toezicht op en de naleving van deze code door het bestuur en de raad van toezicht van media-instellingen tekort schiet, gebruik maken van zijn wettelijke bevoegdheden als bedoeld in artikel 2.154 van de Mediawet 2008 (inhouding op vastgestelde bedragen).
In de Beleidsregels Governance en Interne beheersing geeft het Commissariaat een nadere uitleg over de Mediawettelijke normen ten aanzien van de bestuurlijke organisatie (artikel 2.142a Mediawet 2008), belangenverstrengeling (artikel 2.142 Mediawet 2008) en interne bedrijfsprocessen (artikel 2.178 Mediawet 2008). Het Commissariaat is belast met het toezicht op de naleving van genoemde bepalingen in de Mediawet 2008. Het Commissariaat kan handhavend optreden bij overtreding van deze bepalingen. Op basis van het principe toezicht op maat bepaalt het Commissariaat wat het meest passende instrument is om in te zetten.
Kunt u uitgebreid toelichten wat er wordt bedoeld met de passage «burgeropsporing» in het jaarplan van het openbaar ministerie (OM) in Oost-Nederland?1 Wat houdt deze pilot precies in, dat burgers begeleid worden «om een compleet dossier bij het OM/politie aan te leveren op grond waarvan een vervolgingsbeslissing kan worden genomen?»2
De «ontwikkelagenda Opsporing» die ik bij brief van 14 november 2018 aan uw Kamer heb gestuurd, kondigt aan dat geëxperimenteerd gaat worden met pilots en proeftuinen op betrokkenheid van burgers bij de opsporing.3 Het voornemen van het Openbaar Ministerie (OM) Oost-Nederland en van de politie past binnen de kaders van deze ontwikkelagenda. Burgers worden betrokken bij het verzamelen van informatie, binnen de grenzen van de wet, gericht op het completeren van een dossier ten behoeve van de door het OM te nemen vervolgingsbeslissing. Bij deze pilot staat voorop dat burgers blijven binnen de wettelijke kaders, de privacy respecteren en niet op de stoel van de rechter gaan zitten.
De politie en het OM zien een toename van burgerinitiatieven op het gebied van onderzoek naar mogelijk strafbare feiten. Burgers zijn, bijvoorbeeld door nieuwe technologieën, meer en meer in staat om zelf onderzoekshandelingen te verrichten. Ook zien we dat burgers een sterke behoefte hebben om zelf bij te dragen aan de aanpak van misstanden.
Politie en het OM zien deze beweging en proberen daar op in te spelen. De opkomst van sterkere betrokkenheid van burgers bij de opsporing geeft kansen. Informatie van burgers zou immers kunnen leiden tot een snellere opheldering van misdrijven en zou ook kunnen leiden tot effectievere politie-inzet.
Waar is het voor nodig dat mensen worden opgeroepen voortaan dit opsporingswerk te doen? Spelen de bezuinigingen van de afgelopen jaren en de capaciteitsproblemen bij de politie en het OM hierbij een rol?
Nee, de bezuinigingen van de afgelopen jaren spelen geen rol bij deze pilot. Het kabinet investeert in de politie en in de opsporing. Opsporingscapaciteit is echter altijd eindig en het is van belang om deze zo nuttig mogelijk in te zetten. Informatie van burgers is vrijwel altijd cruciaal voor het oplossen van misdrijven. Het is van belang om een zo compleet mogelijk beeld te verkrijgen van alle beschikbare informatie om een zo effectief mogelijke inzet van opsporingscapaciteit te realiseren.
Wanneer is sprake van een compleet dossier, welke handelingen worden verwacht van mensen? Zijn de risico’s die kleven aan het zelf verrichten van opsporingswerk hierbij overwogen? Zo ja, op welke wijze?
Waaruit bestaat deze «begeleiding van de burger» precies?
Deelt u de mening dat mensen die het slachtoffer zijn van strafbare feiten niet zelf verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het vangen van de boeven?
Deelt u de mening dat opsporingswerk een overheidstaak is en dat dit zo moet blijven? Zo ja, wat betekent dit voor deze pilot?