De nog volstrekt onhoudbare en verslechtende situatie op vluchtelingenkampen op Lesbos |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Overal rottend vuil en huilende kinderen in Kamp Moria, terwijl de bootjes blijven komen» en herinnert u zich de nog steeds niet beantwoorde vragen van het lid Kuiken over dit onderwerp (ingezonden 11 september 2019)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het beeld dat ook weer in dit bericht geschetst wordt voor de zoveelste keer aangeeft dat de situatie in het vluchtelingenkamp op Lesbos volkomen onhoudbaar en inhumaan is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt uw zorgen over de opvangomstandigheden op de Griekse eilanden. Deze zijn de afgelopen maanden verder verslechterd. Vanwege de toegenomen instroom en een gebrek aan terugkeer zijn de hotspots voller dan ooit. Deze verslechterende situatie heb ik tijdens mijn werkbezoek aan Griekenland op 30-31 oktober jl. zelf kunnen aanschouwen, inclusief de situatie rond het kamp Moria op Lesbos.
Deelt u de mening dat de veiligheids- en gezondheidssituatie ter plekke inmiddels zodanig verslechterd is dat er van een humanitaire ramp gesproken moet worden? Zo ja, welke hulp dient er op korte termijn geboden te worden en wat gaat Nederland daarin betekenen? Zo nee, waarom niet?
De veiligheids- en gezondheidssituatie in en rond Moria is onmiskenbaar slecht. Het kabinet acht het dan ook van groot belang dat de Griekse autoriteiten snel zorgen voor humane opvang, die ook bestand is tegen het aankomende winterse weer. Nederland biedt daarin ondersteuning, bijvoorbeeld via de inzet van een Nederlandse expert om de hiervoor beschikbare EU fondsen ook daadwerkelijk te benutten. Daarnaast heeft de Nederlandse regering onlangs gehoor gegeven aan het verzoek van de nieuwe Griekse regering om met het oog op de aankomende winter 30.000 dekens ten behoeve van de vluchtelingen en migranten op de Griekse eilanden beschikbaar te stellen.
De enige duurzame oplossing voor de huidige overbevolking op de eilanden is dat Griekenland sneller vaststelt wie mag blijven en wie veilig terug kan naar Turkije of het land van herkomst. Het is van belang dat deze laatste groep vervolgens daadwerkelijk wordt teruggestuurd. Op 1 november jl. heeft de Griekse regering hier een stap in gezet door de nieuwe asielwet goed te keuren, die een versnelling van de asielprocedure en grootschalige terugkeer mogelijk maakt.
Nederland ondersteunt de Griekse autoriteiten in het doorvoeren van structurele verbeteringen, onder andere via kennisdeling en de inzet van experts. Naast de reguliere inzet via EASO en Frontex, zijn Nederlandse experts van de IND, COA, en DT&V regelmatig in Griekenland om steun te bieden bij structurele verbeteringen op het terrein van opvang, asiel en terugkeer. Over de Nederlandse inzet in Griekenland is uw Kamer op 14 november reeds per brief geïnformeerd.2
Het zonder waarschuwing incasseren van een openstaande toeslagschuld |
|
Jasper van Dijk (SP), Renske Leijten |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Is het een «normale» procedure dat iemand met een betalingsregeling in verband met een toeslagschuld bij het missen van een termijn binnen twee weken de hele openstaande schuld moet betalen?1
Het uitgangspunt van het terugvorderen van een toeslagschuld is dat teveel ontvangen toeslag geheel moet worden terugbetaald. Daarbij wordt rekening gehouden met de situatie van burgers, die bijvoorbeeld in financiële problemen kunnen verkeren en het bedrag niet in één keer kunnen terugbetalen. Om die reden wordt bij elke terugvordering van een toeslagschuld een betalingsregeling aangeboden. Als burgers een termijnbetaling in die betalingsregeling missen, wordt eerst een kosteloze betalingsherinnering verzonden. Hierin wordt de burger verzocht om de gemiste termijnbetaling binnen twee weken over te maken. Pas als niet aan dat verzoek wordt voldaan en op de betalingsherinnering evenmin een andere reactie is gevolgd, wordt de betalingsregeling ingetrokken waarna de burger gehouden is het openstaande bedrag in één keer te betalen Ook na het intrekken van een betalingsregeling en eventuele dwanginvorderingsmaatregelen, blijft het mogelijk om contact op te nemen met de Belastingdienst en een nieuwe betalingsregeling af te spreken.
Hoe lang is de procedure al zo?
Deze procedure is van toepassing sinds de invoering van de Awir in 2005.
Hoeveel mensen zijn geconfronteerd met deze procedure omdat ze een betalingstermijn gemist hebben in de afgelopen jaren?
In 2017 zijn circa 206.000 burgers benaderd met een stopzetting van een betalingsregeling, in 2018 ging het om circa 212.000 gevallen. In ongeveer een kwart van de gevallen wordt vervolgens een nieuwe betalingsregeling afgesloten. In nog een kwart volgt dwanginvordering, bijvoorbeeld doordat beslag wordt gelegd op het loon of de uitkering – hierbij wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet. In de helft van de gevallen waarin een betalingsregeling wordt stopgezet, wordt de openstaande schuld voldaan, wordt deze buiten invordering gelaten, of wordt deze door middel van verrekening voldaan – in dat laatste geval kan op verzoek van de burger rekening gehouden worden met het bestaansminimum.
Erkent u dat een betalingsregeling niet voor niets afgesloten wordt en dat het vreemd is om ervan uit te gaan dat door het missen van een betalingstermijn wél de toeslagschuld in één keer kan worden voldaan? Kunt u verklaren wat de logica achter deze procedure is?
In lijn met het antwoord op de eerste vraag benadruk ik dat bij het invorderen zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met mensen die hun toeslagschuld niet in één keer kunnen betalen, door het aanbieden van een betalingsregeling. Het niet nakomen van een betalingsregeling is echter onwenselijk, omdat een openstaande toeslagschuld dient te worden ingelost. Het missen van één betalingstermijn hoeft overigens niet te leiden tot een betaling in één keer, ook hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de eerste vraag. Als belanghebbende na de betalingsherinnering de termijn alsnog betaalt, hoeft het openstaande bedrag niet in een keer terugbetaald te worden en wordt de regeling hervat. Ook kan contact worden opgenomen met de Belastingdienst, bijvoorbeeld om een nieuwe betalingsregeling af te spreken.
Hoe verhoudt deze procedure zich tot het manifest van de Belastingdienst, UWV, SVB, CJIB, CAK en DUO voor een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso en tot de Rijksincassovisie (waarin onder andere staat dat de overheid, indien betaling binnen de reguliere termijn uitblijft, zoveel mogelijk in een vroeg stadium contact met de schuldenaar zoekt om afspraken te maken over de afbetaling om zo dwangincasso zo veel mogelijk te voorkomen en dat de overheid van haar uitvoeringsorganisaties verlangt dat zij, daar waar de beperkte afloscapaciteit daarom vraagt, maatwerk bieden)?2
Burgers kunnen er bij een toeslagschuld voor kiezen om deze schuld in een keer te betalen of te voldoen door middel van een standaardbetalingsregeling, eventueel gecombineerd met verrekening. Als deze standaardbetalingsregeling leidt tot te hoge maandelijkse lasten, kunnen burgers er ook voor kiezen hun schuld te voldoen door middel van een persoonlijke betalingsregeling. Bij die regeling wordt rekening gehouden met de betalingscapaciteit van de burger en wordt dus maatwerk geboden. Als bij deze laatste regeling na 24 maanden nog niet de volledige schuld is afgelost, worden ten aanzien van de nog openstaande schuld geen verdere invorderingsmaatregelen meer genomen. Daartoe geeft de Belastingdienst een beschikking af; hierdoor wordt niet meer actief ingevorderd, maar kan voor een periode van drie jaar wel verrekening plaatsvinden met eenmalige teruggaven. Ik ben van mening dat de praktijk van het aanbieden van een persoonlijke betalingsregeling voor toeslagschulden, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke inkomens- en vermogenspositie, getuigt van een «menselijke maat». Datzelfde geldt voor het in het antwoord op de vragen 1 en 4 besproken feit dat ook bij het missen van een termijn contact kan worden gezocht met de Belastingdienst om, bijvoorbeeld, een nieuwe betalingsregeling af te spreken. Het opnemen van persoonlijk contact vanuit de Belastingdienst is gegeven de massaliteit van het toeslagenproces (zie ook het antwoord op vraag 3) niet standaard mogelijk. Daarentegen is de Belastingdienst dus wel bereikbaar als het initiatief tot persoonlijk contact door de burger wordt genomen.
Tot slot wil ik u wijzen op mijn brief aan uw Kamer van 8 november 2019. In die brief ga ik in op het niet verlenen van een persoonlijke betalingsregeling als een terugvordering te wijten is aan opzet of grove schuld en geef ik aan het gehanteerde beleid ten aanzien van opzet/grove schuld te heroverwegen. In afwachting daarvan heb ik tijdens het wetgevingsoverleg van 4 november 2019 toegezegd pas op de plaats te maken met de dwanginvordering van toeslag-schulden als een persoonlijke betalingsregeling wegens opzet/grove schuld is afgewezen. Ook heb ik toegezegd bij alle nieuwe verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling voor een toeslagschuld voorlopig geen onderzoek te doen naar opzet/grove schuld, tenzij er in het voortraject (de toekenningsfase) een inmiddels onherroepelijk geworden vergrijpboete is opgelegd.
Erkent u dat deze werkwijze op geen enkele manier aan te merken is als beleid met een «menselijke maat»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
De greep in de ABP-kas |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De greep in de ABP-kas»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet valt te verkroppen dat pensioenfonds ABP en daarmee de pensioendeelnemers door opeenvolgende kabinetten-Lubbers voor meer dan 30 miljard gulden aan te weinig afgedragen pensioenpremies zijn benadeeld?
Nee, uw mening deel ik niet. Vóór de privatisering van het ABP in 1996 werd de hoogte van de pensioenpremie voor het pensioenfonds ABP wettelijk vastgelegd. In de periode 1982–1994 is met instemming van het parlement de premie verlaagd van 21% naar (op enig moment) 8,3%. Deze premieverlaging vond plaats tegen de achtergrond van de goede financiële positie van het fonds en was destijds niet uniek: een vergelijkbare premieverlaging heeft plaatsgevonden bij diverse pensioenfondsen in de marktsector.
Het ABP is sinds de privatisering in 1996 een zelfstandig pensioenfonds, dat los staat van de overheid. Ten tijde van de privatisering is met instemming van de sociale partners en het parlement gekozen voor een eenzelfde financiële opzet als gebruikelijk in de marktsectoren. Sinds de invoering van de Pensioenwet in 2007 is wettelijk vastgelegd uit welke elementen de kostendekkende premie dient te bestaan en is voorgeschreven dat deze door het bestuur van een pensioenfonds wordt vastgesteld.
Deelt u de mening dat het ABP voor deze grote politieke misstand, waarbij de regering ongestoord miljarden uit de pensioenkas kon grijpen, niet is gecompenseerd? Wat gaat u doen om deze greep uit de APB-pensioenkas alsnog te compenseren?
Als Minister van Binnenlandse Zaken ben ik verantwoordelijk voor het pensioenoverleg in de publieke sector, vanuit die hoedanigheid heb ik uw vragen beantwoord. Anders dan u stelt is er naar mijn overtuiging geen sprake van een politieke misstand. Er is geen sprake geweest van een «greep uit de kas». Er is destijds volgens de op dat moment geldende regels een premieverlaging doorgevoerd. Ik zie dan ook geen aanleiding voor compensatie.
Kunt u zich als Minister-President inzetten om dit onrecht uit het verleden te herstellen, het APB en de gepensioneerden alsnog recht te doen, en wilt u deze vragen zelf beantwoorden?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een dubieuze afbouwverzekeraar het project in Brielle niet af bouwt |
|
Roald van der Linde (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Daniel Koerhuis (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Dubieuze afbouwverzekeraar bouwt niets af in Brielle: «de aannemer komt uit de hel en de kopers hebben zich misdragen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de mening dat een afbouwverzekering de kopers zou moeten beschermen tegen een mogelijk faillissement van de aannemer?
Ik deel uw mening dat indien in een afbouwverzekering is bepaald dat de verzekeraar aan kopers dekking verleent tegen een mogelijk faillissement van de aannemer, de verzekeraar die dekking moet verlenen. De verzekeraar bepaalt de polisvoorwaarden, en daarmee de reikwijdte van de dekking. In dit geval is de aannemer in zee gegaan met een verzekeraar zonder vergunning, die bovendien ongebruikelijke voorwaarden hanteert. Het lijkt er nu op dat deze kopers daardoor nu geen beroep kunnen doen op de verzekering. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) eerder in een reactie op de vragen van het lid Nijboer2 liet weten, is deze situatie zeer droevig. De betreffende verzekeraar heeft bovendien een directeur die in juli veroordeeld is voor het leiding geven aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van faillissementsfraude, valsheid in geschrifte en bedrog met de balans en winst- en verliesrekening.
Normaal gesproken draaien huizenkopers niet op voor de kosten van een faillissement van de aannemer indien zij een verzekering hebben gesloten die daartegen dekking biedt. Excessief gedrag onder marktpartijen in de Nederlandse woningmarkt dient te worden bestreden. Dat geldt in nog sterkere mate voor frauduleus gedrag. De Minister voor Milieu en Wonen gaat daarom met de toezichthouder in kaart brengen hoe het risico op dergelijke situaties in de toekomst verder kan beperkt.
Hoe vaak komt het voor dat bij de AFM melding gemaakt wordt van afbouwverzekeringen die mogelijk niet aan de wettelijke eisen voldoen? Hoe vaak wordt als gevolg hiervan opgetreden door de toezichthouder?
Het toezicht op Nederlandse verzekeraars is verdeeld over DNB en de AFM. DNB is verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht en is de vergunningverlenende toezichthouder voor verzekeraars. De AFM oefent het gedragstoezicht uit. De beide toezichthouders hebben dus ieder hun eigen toezichtsmandaat en delen waar nodig over en weer informatie bijvoorbeeld naar aanleiding van signalen. De toezichthouders houden risicogestuurd toezicht. Signalen over mogelijke verzekeraars zonder vergunning passen binnen het aandachtsgebied van DNB en signalen over bijvoorbeeld misleidende informatieverstrekking bij de AFM.3 Het aantal signalen met betrekking tot afbouwverzekeringen bij de AFM over de afgelopen jaren is zeer beperkt. Deze hebben niet tot opvolging geleid.
Hoeveel aanbieders van afbouwverzekeringen zijn op de Nederlandse markt actief?
Afbouwverzekeringen worden in de wet- en regelgeving en het register van DNB niet als afzonderlijke verzekeringen onderscheiden. Deze producten kunnen in verschillende (gereguleerde en ongereguleerde) vormen en via verschillende kanalen worden aangeboden: de concrete dekking die de aanbieder aanbiedt is bepalend voor de juridische duiding. Deze producten kunnen een verzekering in de zin van de Wft zijn, en daarmee onder toezicht van DNB en AFM staan. De richtlijn solvabiliteit II bepaalt in beginsel dat een vergunning van een verzekeraar per branche van verzekering wordt verleend. Afhankelijk van de karakteristieken van de verzekering, kan de afbouwverzekering vallen onder de branche «borgtocht». Momenteel zijn er 18 verzekeraars onder toezicht van DNB die deze branche aanbieden, daarvan lijkt volgens DNB één partij zich toe te leggen op producten ter afdekking van risico’s in de bouw.
Op welke momenten moeten aanbieders van afbouwverzekeringen aan de AFM of een andere autoriteit verantwoording afleggen over hun producten?
In het kader van het regulier toezicht moeten aanbieders van (afbouw)verzekeringen op elk moment aan de AFM kunnen verantwoorden dat zij hebben gewaarborgd dat de door hen aangeboden verzekeringen geen afbreuk doen aan de doelstelling van de verzekernemers waarvoor de verzekering bedoeld is en dat productinformatie is afgestemd op die doelgroep. Dit volgt uit artikel 32, tweede lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.
In hoeverre gelden voor het aanbieden van afbouwverzekeringen specifieke regels?
Ik ben niet bekend met specifieke regels voor afbouwverzekeringen. In algemene zin zijn de Wet op het financieel toezicht (en de daarop gebaseerde regels), de regels van de gedelegeerde verordening solvabiliteit II (EU) 2015/35) en het BW wat betreft verzekeringen en in het bijzonder schadeverzekeringen van toepassing.
De beruchte spoorwegovergang in Castricum |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Smart in de penarie op beruchte spoorwegovergang in Castricum»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak het bij de spoorwegovergang op de Beverwijkerstraatweg in Castricum en in zijn algemeen voorkomt dat de spoorweg niet vrij is terwijl de spoorbomen gesloten zijn en een trein langsrijdt?
Sinds 1975 is het op de Beverwijkerstraatweg in Castricum zes keer voorgekomen dat er personen of wegverkeer op de overweg waren terwijl de overwegbomen gesloten waren en een trein naderde.
In hoeverre dit in zijn algemeenheid voorkomt betrekt ProRail in haar analyse van de beschikbare data m.b.t. overwegen. Ik kom hier in mijn brief over spoorveiligheid later dit najaar op terug.
Kunt u aangeven wat de oorzaak hiervan is en in hoeveel van de gevallen het hierbij goed afliep en in hoeveel van de gevallen dit niet het geval was?
In vijf van de zes gevallen was er geen sprake van een aanrijding, omdat de trein op tijd stopte of het voertuig of de persoon niet in aanraking kwam met de trein (dat laatste was o.a. dit keer het geval in Castricum). In 1997 heeft wel een aanrijding tussen een auto en een trein plaatsgevonden. Deze auto werd door achteroprijdend verkeer de overweg op gedrukt.
Kunt u aangeven welke vorderingen er zijn te melden qua het realiseren van beter beveiligde spoorwegovergangen?
Via het Landelijke Verbeterprogramma Overwegen (LVO) wordt gewerkt aan het verbeteren van de veiligheid en doorstroming van beveiligde overwegen. In totaal worden er op dit moment 25 overwegen aangepakt door middel van maatwerkoplossingen. De doorlooptijden hiervan variëren tussen enkele maanden en enkele jaren. In 2019 zijn overwegen aangepakt in Putten, Oisterwijk, Borne, Deurne, Halderberge en Hurdegaryp. In het kader van het NABO (niet actief beveiligde overwegen)-programma heb ik aangegeven dat het mijn ambitie is om circa 180 openbaar en openbaar toegankelijke NABO’s op het reizigersnet voor eind 2023 versneld te hebben aangepakt (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Specifiek voor de overweg aan de Beverwijkerstraatweg in Castricum geldt dat deze in beeld is bij het LVO en dat deze ligt op een corridor uit het Programma Hoogfrequent Spoor (PHS). ProRail is in gesprek met de gemeente Castricum over mogelijkheden om de veiligheid en de doorstroming te verbeteren. Hiervoor wordt momenteel een studie naar mogelijke weg- en spoorse maatregelen uitgevoerd. Daarbij speelt draagvlak bij de omwonenden uiteraard een rol. De resultaten en het eventuele vervolg worden besproken met de gemeente.
Bent u bereid om alle betrokkenen aan te sporen om zo spoedig mogelijk tot een veilige oplossing te komen?
Ja. Overwegveiligheid is voor mij een prioriteit. Zoals aangegeven in mijn reactie op het OvV rapport «Overwegveiligheid, een risicovolle kruising van belangen» is mijn ambitie nul dodelijke slachtoffers op overwegen.2 Het verbeteren van veiligheid en doorstroming is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de infrastructuurbeheerder en de wegbeheerder. Samenwerking is cruciaal om te komen tot integrale oplossingen die bijdragen aan een veilige en vlotte doorstroming van weg- en treinverkeer. Via het LVO- en NABO-programma wordt hier hard aan gewerkt.
Kunt u aangeven hoeveel onbeveiligde spoorwegovergangen er op dit moment nog zijn en wanneer de verwachting is dat deze beveiligd zijn of zijn verdwenen?
Volgens de gegevens van ProRail zijn er op het reizigersnet (310) en het goederennet (450) samen circa 760 NABO’s. In de bovengenoemde reactie op het OvV-rapport heb ik aangegeven dat ik via het NABO-programma uiterlijk in 2023 de circa 180 openbare en openbaar toegankelijke NABO’s op het reizigersnet wil hebben aangepakt. Dit zijn de meest risicovolle overwegen en niet meer van deze tijd. Volgens ProRail zijn hiervan inmiddels 36 NABO’s (dus 20%) aangepakt.
Handhaving van wet- en regelgeving, onder andere met betrekking tot kustvissers |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van het Openbaar Ministerie (OM) «Er bestaat een beeld van terughoudendheid bij de overheid om te handhaven»?1
Ja.
Kent u het NOS-bericht «Nederland ziet fraude van kustvissers door de vingers»?2
Ja.
Deelt u de opvatting: «Adequate handhaving van wet- en regelgeving is van essentiële betekenis voor het realiseren van de met die wet- en regelgeving beoogde doelstellingen van overheidsbeleid», die met een voetnoot in het OM-bericht is aangehaald? Zo nee, waarom niet?3
De aangehaalde quotes zijn in het kader van andere handhavingsvraagstukken zoals handhaving in de vleesketen aan de orde gekomen. Deze quotes zien niet specifiek op toezicht op het maximaal toegestane motorvermogen van visserijschepen. Ik laat om die reden deze quotes in de beantwoording van deze Kamervragen inhoudelijk onbesproken. De algemene strekking van de quotes deel ik wel: handhaving is een belangrijk instrument als het gaat om het bevorderen van de naleving van wet- en regelgeving.
Deelt u de opvatting van de Onderzoeksraad voor Veiligheid: «Voor effectief toezicht is het nodig dat bedrijven die niet uit zichzelf de regels naleven voldoende toezichtdruk voelen om dat toch te doen»? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting van de Europese Commissie: «Sancties zijn een belangrijk onderdeel van elk regelgevingsstelsel. Zij hebben een afschrikkend effect en dienen als katalysator om ervoor te zorgen dat de EU-wetgeving wordt nageleefd», die met een voetnoot in het OM-bericht is aangehaald? Zo nee, waarom niet?5
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u het beeld van Dato Steenhuis: «Al met al wordt het beeld van de handhaving als een goeddeels papieren tijger (...) bevestigd», die met een voetnoot in het OM-artikel is aangehaald? Zo nee, waarom niet?6
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) kan handelen op basis van feitelijk vastgestelde waarnemingen. Er vinden het hele jaar door administratieve én fysieke controles en inspecties plaats. Er is dus geen sprake van alleen administratieve controles en inspecties.
Is de waarneming van de NOS dat tientallen vissersschepen veel meer vermogen gebruiken dan is toegestaan waar? Zo nee, waarom niet?7
Uit de inspecties van de NVWA is dit beeld niet naar voren gekomen. Uit het EU-rapport blijkt echter dat er de laatste tijd steeds meer vissersvaartuigen op de Noordzee overschakelen op elektrisch aangedreven motoren. Volgens het rapport is manipulatie van het motorvermogen van vissersvaartuigen, met deze elektrisch aangedreven motoren, op de Noordzee veel frequenter en beter verborgen. De door het rapport geconstateerde signalen neem ik serieus, en op basis van de aanbevelingen ga ik kijken hoe toezicht ook voor dit type motoren kan worden verbeterd.
Is het waar dat de Nederlandse overheid al minstens tien jaar nauwelijks optreedt tegen kustvissers die meer motorvermogen gebruiken dan is toegestaan? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, kunt u toelichten wat er dan niet waar is?
Nee. Het reguleren van het motorvermogen van de visserijvloot is een vereiste vanuit de Europese regelgeving in het kader van de bescherming van kwetsbare gebieden zoals de kustzone. Het is verboden om te vissen met een vaartuig dat over meer vermogen beschikt dan op de visvergunning is vermeld. Op Europees niveau is bepaald hoe de controle op het motorvermogen vormgegeven dient te worden. In de EU-controleverordening is vastgelegd dat vissersvaartuigen binnen de 12 mijlszone met een maximum vermogen van 300 pk mogen vissen. Buiten de 12 mijlszone heeft Nederland, in nationale regelgeving, een maximum vermogen van 2000 pk vastgelegd.
De controle hierop gebeurt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De NVWA controleert de aanwezigheid en inhoud van het zegelplan en voert fysieke (in samenwerking met gespecialiseerd meetbureau) en administratieve motorvermogen inspecties uit en ILT op het aanwezige motorvermogen aan boord van het schip. Het bepalen van het motorvermogen gebeurt door erkende gespecialiseerde bedrijven in de regel via meting op de achteras. ILT en NVWA zien toe op de erkende meetbedrijven.
Om meer grip te krijgen op het gebruik van een hoger motorvermogen dan toegestaan is de afgelopen jaren uitvoering gegeven aan de aanbevelingen van de Werkgroep Motorvermogen (Kamerstuk 32 201, nr.8. Mijn voorganger heeft uw Kamer bij brief van 4 juli 2016 op de hoogte gebracht van de wijze waarop uitvoering is gegeven aan deze aanbevelingen (Kamerstuk 32 201, nr.9. Dat betreft onder meer de verplichting om bepaalde onderdelen van motoren extra te verzegelen (zoals de stekkeraansluiting en de schakelkast waarin de software zit), gezamenlijke herbeoordeling van de zegelplannen door ILT, RVO en de meetbedrijven, aanwijzing van vier erkende meet- en zegelbedrijven, opname van procedures in de Uitvoeringsregeling zeevisserij en periodieke afstemming tussen ILT, RVO, NVWA en de erkende meetbedrijven over constateringen en ontwikkelingen.
Is het waar dat de rechter de overheid dertien jaar geleden heeft gesommeerd beter te controleren of kustvissers zich aan de regels houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is daar uitvoering aan gegeven?
Ja. Door het verder ontwikkelen van administratieve en fysieke inspecties op zowel het motorvermogen als het zegelplan is hier uitvoering aan gegeven. Hiermee voldoet Nederland aan de toezichteisen die in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid zijn opgenomen. Nederland en Duitsland hebben, met betrekking tot mechanisch aangedreven motoren, een ver ontwikkeld controlesysteem. Het EU rapport signaleert vooral mogelijke manipulatie van elektrisch aangedreven motoren.
Is het waar dat u door de Europese Commissie bent gevraagd c.q. in de gelegenheid gesteld om te reageren op een rapport over de gebruikte motorvermogens, maar dat u heeft afgezien van een reactie? Zo nee, waaruit bestond die reactie en bent u bereid de Kamer daarvan een afschrift te doen toekomen? Zo ja, waarom heeft u niet gereageerd?8
In tegenstelling tot een officiële audit waarbij lidstaten verplicht zijn te reageren is hier sprake van een in opdracht van de Europese Commissie verrichtte studie, welke met alle lidstaten is besproken. Daarom is hier niet schriftelijk op gereageerd.
Waren er binnen uw ministerie en/of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) eerder vermoedens, signalen, aanwijzingen, informatie of wetenschap van welke aard dan ook aanwezig dat kustvissersschepen meer motorvermogen gebruiken c.q. kunnen gebruiken dan is toegestaan? Zo ja, waaruit bestonden die vermoedens, signalen, aanwijzingen, informatie of wetenschap en bent u bereid om deze, voor zover deze in stukken of andere informatiedragers, in de ruimste zin des woords, zijn vastgelegd, aan de Kamer beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze signalen waren bekend bij mijn departement. De signalen zijn echter afkomstig uit ontvangen informatie waarbij geen namen van vaartuigen worden genoemd. De NVWA kan deze signalen niet bevestigen door het waarnemen van feiten tijdens vermogensmetingen.
Signalen die onvoldoende kunnen worden geverifieerd worden niet met uw Kamer gedeeld.
Welke ambtsdragers en/of functionarissen van uw ministerie en/of de NVWA waren op de hoogte van vermoedens, signalen, aanwijzingen of hadden informatie of wetenschap van welke aard dan ook die erop duidden dat kustvissersschepen meer motorvermogen gebruiken c.q. kunnen gebruiken dan is toegestaan?
Bij de inspecteurs van de NVWA komen dergelijke «geluiden» sporadisch binnen, concreet worden echter geen namen van vaartuigen genoemd, ook niet als daar om wordt gevraagd.
Zijn of waren er binnen uw ministerie en/of de NVWA instructies, aanwijzingen, opdrachten, beleid of richtlijnen met betrekking tot het toezicht en handhaving van de motorvermogens van kustvissersschepen? Zo ja, welke en bent u bereid deze beschikbaar te stellen aan de Kamer?
Ja. Binnen de NVWA bestaat voor het toezicht op het motorvermogen en het zegelplan een specifiek protocol en werkinstructie. Vanaf 2017 beschikt de NVWA over een verificatieprogramma. Vanuit controle technisch oogpunt is het niet gewenst deze documenten openbaar te maken. Openbaarmaking van de exacte wijze van controleren kan leiden tot anticiperend gedrag van betrokkenen.
Zijn motorvermogens van kustvissersschepen onderwerp van bespreking, overleg of andere communicatie, zowel fysiek als anderszins, geweest binnen uw ministerie en/of de NVWA? Zo ja, wanneer, welke ambtsdragers of functionarissen hebben daaraan deelgenomen, in welke stukken of andere informatiedragers is dit vastgelegd en bent u bereid deze stukken c.q. informatiedragers beschikbaar te stellen aan de Tweede Kamer?
Er bestaat een periodiek overleg tussen medewerkers van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), NVWA en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over het dossier motorvermogen. Vanuit controle technisch oogpunt is het niet wenselijk om deze informatie openbaar te maken. Openbaarmaking van de exacte wijze van controleren kan leiden tot anticiperend gedrag van betrokkenen.
Wanneer en door welke functionarissen zijn toezichts- en/of handhavingsactiviteiten ondernomen, welke waarnemingen c.q. bevindingen zijn gedaan, welke conclusies zijn getrokken en welke acties, waaronder handhavingsacties, zijn ondernomen op basis van iedere waarneming c.q. bevinding?
Gedurende het gehele jaar vinden er door inspecteurs van zowel NVWA, ILT en RVO fysieke en administratieve controles en inspecties plaats op het motorvermogen en het daarbij behorende zegelplan. Eventueel geconstateerde overtredingen worden bestuursrechtelijk afgedaan. Op basis van uitkomsten van controles en inspecties worden zegelplannen aangescherpt en vinden aanvullende inspecties plaats.
Bent u van oordeel dat ten aanzien van het gebruik van vermogens van kustvissersschepen sprake is c.q. is geweest van voldoende, toereikende en adequate handhaving van wet- en regelgeving voor het realiseren van de met de wet- en regelgeving beoogde doelstellingen van overheidsbeleid? Zo ja, waarop baseert u dat?
Zie mijn antwoord bij vraag 8.
Bent u van oordeel dat de eigenaren c.q. exploitanten van kustvissersschepen voldoende toezichtsdruk hebben ervaren om de regels met betrekking tot het maximum toegestane gebruik van motorvermogens na te leven? Zo ja, waarop baseert u dat?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u van oordeel dat met betrekking tot het toezicht en handhaving van het gebruik van het motorvermogen van kustvissersschepen sancties een belangrijk onderdeel zijn geweest van het regelgevingsstelsel, een afschrikkend effect hebben gehad en hebben gediend als katalysator om ervoor te zorgen dat de EU-wetgeving is nageleefd? Zo ja, waarop baseert u dat?
Op basis van de vastgelegde meetresultaten en beoordeling hiervan kan ik dit bevestigen.
Is met betrekking tot het toezicht en de handhaving van het gebruik van motorvermogens van kustvissersschepen het toezicht feitelijk zo geweest dat het beeld van goeddeels een papieren tijger is gevestigd? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 8.
Het zinloze karakter van de vervangende hechtenis bij betalingsonmacht |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Betalingsonmacht verdient geen vervangende hechtenis»?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Het uitgangspunt bij toepassing van de huidige vervangende hechtenis is dat de draagkracht van de veroordeelde geen rol speelt. Na inwerkingtreding van de Wet tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) wordt de vervangende hechtenis vervangen door het dwangmiddel gijzeling. Uitgangspunt bij toepassing van de gijzeling is dat niet wordt gegijzeld als aantoonbaar sprake is van betalingsonmacht.
Deelt u de mening dat het zinloos en schadelijk is om mensen te detineren die hun schadevergoedingsmaatregel wel zouden willen, maar (vooralsnog) niet kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat slachtoffers van crimineel gedrag hun schade vergoed krijgen. Dit betekent dat mensen die zijn veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel, deze dienen te betalen en dat daarbij zo nodig dwang wordt toegepast om de betaling af te dwingen, ook wanneer dit nadelige gevolgen voor betrokkene heeft. Vrijheidsbeneming leidt echter niet altijd tot het beoogde doel, namelijk de betaling. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) biedt daarom, rekening houdend met de financiële situatie van betrokkene, in de afgelopen jaren meer ruimte voor het treffen van een betalingsregeling met degenen die de schadevergoeding niet in één keer kunnen betalen, zodat in die gevallen de vervangende hechtenis uiteindelijk niet hoeft te worden ingezet.
Op welke wijze zijn slachtoffers geholpen met de detentie van iemand die zijn schadevergoedingsmaatregel wel zou willen, maar niet kan betalen?
Onderdeel van het recht doen aan slachtoffers is voor mij dat de overheid zich maximaal inzet om ervoor te zorgen dat het slachtoffer zijn schade vergoed krijgt, maar ook te bewerkstelligen dat die vergoeding van de dader komt. De gedachte is dat de (dreiging van) toepassing van een dwangmiddel de dader prikkelt om zich maximaal in te spannen om de schadevergoeding snel en volledig te voldoen. Dit geldt zowel voor het toepassen van de vervangende hechtenis als voor het toepassen van gijzeling.
Ziet u mogelijkheden om bij het opleggen dan wel het executeren van vervangende hechtenis beter onderscheid te maken tussen de niet-kunners en de niet-willers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u dit doen?
De strafrechter kan nu al bij het opleggen van het aantal dagen vervangende hechtenis persoonlijke omstandigheden van betrokkene meenemen en de op te leggen dagen vervangende hechtenis matigen. Het oordeel hierover is voorbehouden aan de individuele rechter.
Bij de inning van de schadevergoedingsmaatregel en mogelijk de toepassing van vervangende hechtenis speelt draagkracht als gezegd geen rol en daarmee speelt het onderscheid tussen niet-kunners en niet-willers ook geen rol. Wel heeft de veroordeelde de mogelijkheid om – voorafgaand aan de inzet van dwang – met het CJIB een betalingsregeling te treffen. Na inwerkingtreding van de Wet USB is het wel mogelijk om rekening te houden met de financiële situatie van betrokkene. Het dwangmiddel gijzeling wordt immers niet toegepast als de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij ook met een ruime betalingsregeling nog wel wil, maar niet kan betalen.
Klopt het dat het openbaar ministerie (OM) niet verplicht is om bij het uitblijven van betaling te onderzoeken of sprake is van betalingsonwil of betalingsonmacht? Zo ja, waarom niet? Deelt u de mening dat het goed zou zijn als het OM hiertoe wel verplicht wordt zodat zij eventueel gebruik kan maken van haar bevoegdheid tot het verlenen van gratie en de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis dus kan beëindigen?
In de huidige situatie (vervangende hechtenis) speelt draagkracht bij de beslissing tot toepassing van vervangende hechtenis geen rol. Het aantal dagen hechtenis wordt bij het opleggen van de maatregel door de rechter vastgesteld. Het OM heeft de wettelijke verplichting om daar uitvoering aan te geven. In de nieuwe situatie (gijzeling) oordeelt het OM aan de hand van beschikbare stukken of er sprake is van betalingsonmacht. Wanneer uit de reeds beschikbare informatie over de veroordeelde niet is gebleken van betalingsonmacht, is het uitgangspunt dat gijzeling kan worden toegepast. De bewijslast rond betalingsonmacht ligt primair bij de veroordeelde. Dit acht ik ook de juiste verdeling in het licht van de inspanningsverplichting van een dader om schade aan het slachtoffer te voldoen. Het verlenen van gratie voor de schadevergoedingsmaatregel is wettelijk niet mogelijk. De reden daarvoor is dat dan zou worden ingegrepen in de relatie tussen de veroordeelde en het slachtoffer en daarmee het slachtoffer in zijn belangen wordt geschaad.
Deelt u de mening van de auteur van het artikel dat op basis van de uitleg van artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de nutteloze detentie als onrechtmatig kan worden gezien?
Nee, ik deel de mening van de auteur niet. De jurisprudentie die door de auteur wordt aangehaald, waarin het EHRM uiteindelijk een schending van het recht op vrijheid heeft aangenomen, is niet vergelijkbaar met de Nederlandse regeling van vervangende hechtenis zoals vervat in artikel 36f Wetboek van Strafrecht. In de nationale rechtspraak is meermaals bevestigd dat er geen sprake is van strijd met artikel 5 EVRM.2 Daarbij is van belang om op te merken dat de opmerkingen die in het artikel worden gemaakt over schending van artikel 5 EVRM voorbij gaan aan het gegeven dat de strafrechter niet alleen de schadevergoedingsmaatregel oplegt, maar ook de vervangende hechtenis bij niet betalen of verhaal. De veroordeling vindt dan ook plaats door de daartoe bevoegde strafrechter (conform artikel 5 lid 1 onder a EVRM). Betalingsonmacht maakt detentie binnen het door artikel 5 EVRM gegeven kader niet per definitie onrechtmatig.3
Waarom anticipeert het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) niet op de nieuwe wetgeving inzake gijzeling naar aanleiding van een schadevergoedingsmaatregel, terwijl zij dit bijvoorbeeld wel doet met de sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) die al sinds 2015 in termijnen kunnen worden betaald? Vindt u het ook een goed idee om het CJIB hier wel nu al op te laten anticiperen?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 5 heb aangegeven stelt de strafrechter het aantal dagen hechtenis bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel vast. Het OM heeft de wettelijke verplichting om daar uitvoering aan te geven. Er is op dit moment nog geen grondslag om het dwangmiddel gijzeling toe te passen op het moment dat er sprake is van onvolledige betaling van deze maatregel. Het CJIB kan dus ook niet namens het OM rekening houden met eventuele betalingsonmacht van de veroordeelde bij de uitvoering van de vervangende hechtenis. Na inwerkingtreding van de Wet USB ben ik direct verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen en kan ik in bijzondere gevallen zowel de gijzeling als de vervangende hechtenis beëindigen.
Waarom houdt het CJIB vast aan betalingsregelingen met een looptijd van 36 of, in uitzonderlijke gevallen, 72 maanden? Zou het niet praktischer zijn als het CJIB ook langere looptijden dan 72 maanden kan toepassen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is dat een betalingsregeling 36 maanden duurt of in meer bijzondere gevallen 72 maanden. Gelet op de verplichting van de Staat om het vonnis met bekwame spoed ten uitvoer te leggen acht ik deze looptijd redelijk. Op het moment dat dit echter volstrekt onredelijk lijkt, gezien de omstandigheden van het specifieke geval, heeft het CJIB reeds ruimte om hiervan bij uitzondering af te wijken. Uitgangspunt hierbij is dat de betalingsregeling leidt tot volledige voldoening van de openstaande schadevergoedingsmaatregelen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Meerjarig onderzoek naar functiedifferentiatie verpleegkundigen van start’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meerjarig onderzoek naar functiedifferentiatie verpleegkundigen van start»?1
Ja.
Hoe duidt u dit bericht tegen de achtergrond van het (in uw eigen woorden) «niet gaan vliegen» van het wetsvoorstel BIG-II, dat functie- en/of beroepsdifferentiatie van verpleegkundigen tot doel had alsook de door u aan de heer prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan gevraagde verkenning naar nut en noodzaak van functie- en/of beroepsdifferentiatie, die nog in volle gang is?2
Dit onderzoek staat los van het wetsvoorstel BIG II en de verkenning die door de heer Rinnooy Kan is uitgevoerd. Dat dit onderzoek zou worden uitgevoerd is afgesproken binnen het Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg 2019–2022. Dit Hoofdlijnenakkoord dateert al uit juni 2018. Al vele jaren lopen er bij ziekenhuizen en andere zorginstellingen initiatieven voor functiedifferentiatie. Daar worden vele ervaringen opgedaan, zowel wat betreft successen, als wat niet werkt. In de eigen organisaties wordt dit gemonitord en wordt geleerd van die ervaringen. Enig onderzoek op een overkoepelend niveau naar de resultaten was al gaande. Het huidige wetenschappelijke onderzoek van de NVZ, NFU, Erasmus Universiteit, Hogeschool Utrecht, Spaarne Gasthuis, Radboud UMC en het UMC Utrecht is een vervolg daarop en monitort over een langere termijn wat de resultaten zijn en zorgt ook dat successen en leerpunten verder worden gedeeld.
Het wetsvoorstel omtrent de regieverpleegkundige, aan welk voorstel een «langgekoesterde wens» van betrokken partijen ten grondslag lag, beoogde slechts een onderscheid tussen mbo- en hbo-verpleegkundigen in het BIG-register. Het onderzoek is dus complementair daaraan en behelst een ander doel, namelijk het doen van wetenschappelijk onderzoek naar de kosten en kwaliteitseffecten van functiedifferentiatie, waarbij wordt geleerd van hoe functiedifferentiatie in de zorgpraktijk wordt vormgegeven. Hierbij wordt aangesloten bij reeds door het veld ingezette initiatieven voor functiedifferentiatie en professionaliseringsprogramma’s.
Als u al voorstander bent van een onderzoek zoals genoemd in het bovenstaande artikel, had het dan niet meer voor de hand gelegen éérst een dergelijk onderzoek te doen en mogelijk daarná pas een wetsvoorstel voor te bereiden in plaats van andersom?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen wat het juist nú aankondigen van het onderhavige onderzoek doet met het vertrouwen van de beroepsgroep verpleegkundigen? Snapt u dat veel verpleegkundigen het idee hebben met een kluitje in het riet gestuurd te zijn met de aangekondigde «pas op de plaats» terwijl naar hun gevoel «de trein doordendert»?
Dat een dergelijk onderzoek zou plaats gaan vinden is reeds gemeld in mijn kamerbrief van 4 juni 2018 (Kamerstuk 29 248, nr. 311). Het onderzoek kan werkgevers en werknemers ondersteunen in een ontwikkeltraject en is helpend bij het delen van ervaringen en best practices. Daarbij merk ik graag op dat in het onderzoek zowel naar de mbo-, inservice-, als hbo-opgeleide verpleegkundigen wordt gekeken.
Heeft u het idee dat acties als deze behulpzaam zijn bij het behouden van mensen voor de zorg?
De voorkeuren van verpleegkundigen voor de invulling van hun beroep op de verschillende opleidingsniveaus (mbo/inservice/hbo/master) en het verbeteren van loopbaanmogelijkheden zijn nadrukkelijk onderdeel van het onderzoek. Deze kennis wordt gebruikt om interventies op en initiatieven voor de verdere beroepsontwikkeling vorm te geven (bijv. een vernieuwd en aantrekkelijk functiegebouw voor verpleegkundigen waarmee binden, boeien en behouden bereikt kan worden).
Wat gaat u doen om het vertrouwen van verpleegkundigen terug te winnen? Bent u bijvoorbeeld bereid extra geld uit te trekken voor betere arbeidsvoorwaarden of daadwerkelijk iets te doen aan de regel- en werkdruk van de mensen die in de zorg werken?
Jaarlijks zijn extra middelen beschikbaar voor stijgende loonkosten en prijzen. Dit jaar gaat dit om 1,7 miljard euro voor de hele zorg. Hoe zich dit vertaalt in concrete loonstijging, wordt door sociale partners afgesproken in cao’s. Voor verschillende branches, zoals de GGZ, VVT en Jeugdzorg hebben de partijen inmiddels afspraken gemaakt.
Met het actieprogramma Werken in de Zorg zetten we stevig in om voldoende medewerkers aan te trekken voor de zorg, en belangrijker nog, om ze te behouden. Dit doen we met een regionale aanpak, gesteund met 420 miljoen euro voor scholing van nieuwe medewerkers. We informeren uw Kamer regelmatig over de maatregelen uit het actieprogramma en de voortgang3.
Wat vindt u van de timing van dit bericht, ook tegen de achtergrond van het maar voortdurende conflict over een fatsoenlijke cao voor ziekenhuismedewerkers? Zou u een en ander als handig kwalificeren?
Zoals aangegeven is al een jaar bekend dat dit onderzoek zal worden uitgevoerd.
Bent u bereid bij eventuele onderzoeken, zoals hier aan de orde zijn, verpleegkundigen zèlf een stem te geven, nu het tenslotte om hùn beroep gaat?
Het onderzoek wordt uitgevoerd door een onderzoeksgroep die grotendeels bestaat uit verpleegkundigen. Daarbij geldt dat verpleegkundigen nadrukkelijk in het onderzoek worden betrokken zoals uit voorgaande antwoorden blijkt.
Een mogelijk cookiewall-verbod |
|
Jan Middendorp (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Tobias van Gent (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Middendorp en Van Gent over een mogelijk cookiewall-verbod?1
Ja, ik herinner me die antwoorden.
Wanneer is, als het gaat om websites en «tracking cookies», sprake van «vrijelijk gegeven toestemming»? Is door de verwijzing in de Telecommunicatiewet (Tw) naar de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de inhoud van dit begrip «vrijelijk gegeven toestemming» veranderd of wordt dat nu anders geïnterpreteerd?
Volgens artikel 4, lid 11, van de AVG dient de toestemming «vrijelijk gegeven» te zijn. Als algemene regel van de AVG geldt daarbij dat de bezoeker een werkelijke keuze moet hebben gehad, zich niet gedwongen moet voelen toestemming te geven of geen negatieve gevolgen zal ondervinden als hij niet instemt. Dit geldt evengoed voor websites en zogenaamde tracking cookies: bezoekers dienen daadwerkelijk de keuze te hebben gehad om te weigeren. Nu in artikel 11.7a van de Tw verwezen wordt naar de AVG, is het begrip «toestemming» in de Tw gelijk aan het begrip «toestemming» zoals dat gedefinieerd is in de AVG. De inhoud van het begrip «vrijelijk gegeven toestemming» is derhalve niet gewijzigd, noch wordt het anders geïnterpreteerd dan onder de AVG.
Deelt u de mening dat – gelet op het antwoord op vraag 3 van bovengenoemde vragenset waarin wordt gesteld dat bij de beoordeling of de toestemming vrijelijk is ten «sterkste rekening moet worden gehouden met de vraag of voor de uitvoering van een overeenkomst (…) toestemming is vereist voor een verwerking van persoonsgegevens die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst» – alles waar in de overeenkomst toestemming voor wordt gevraagd onderdeel is van de overeenkomst?
Zoals in voornoemde vragenset is aangegeven moet toestemming vrijelijk zijn gegeven en dient onder meer te voldoen aan de eis van artikel 7, lid 4, van de AVG, die ziet op de specifieke situatie van het opnemen van toestemming in contracten of dienstverlening. Rechtsgeldige toestemming kan alleen worden verkregen voor de verwerking van persoonsgegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de overeenkomst, oftewel om de eindgebruiker de met hem overeengekomen dienst te leveren. Wanneer dat niet het geval is, dit wil zeggen, wanneer de gevraagde gegevensverwerking niet noodzakelijk is om de dienst waar de eindgebruiker om vraagt te leveren, kan dit betekenen dat de toestemming geacht wordt niet vrijelijk te zijn gegeven.
Op basis waarvan heeft dit «rekening houden» geresulteerd in een verbod? Kan het zijn dat door meer rekening te houden met het recht van vrijheid van ondernemerschap (zoals in het Verenigd Koninkrijk gebruikt), de balans zou doorslaan naar het toestaan van cookiewalls?
Artikel 7, lid 4, van de AVG geeft aan dat «ten sterkste rekening moet worden gehouden met de vraag of voor de uitvoering van een overeenkomst (…) toestemming is vereist voor een verwerking van persoonsgegevens die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst». De formulering van deze wettelijke bepaling sluit inderdaad niet uit dat ook met andere aspecten rekening wordt gehouden, maar geeft wel aan dat het aspect of de persoonsgegevens al dan niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst zwaar weegt («ten sterkste rekening houden met»). Het is aan de toezichthouder, in casu de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP), en uiteindelijk aan de rechter, om duiden wat dit in een concreet geval betekent.
Wanneer is er sprake van «functionele cookies» en van «niet-privacygevoelige analytische cookies»? In hoeverre zijn dit afgebakende begrippen?2
Er is sprake van «functionele cookies» wanneer deze «cookies» worden gebruikt voor de goede werking van de website. Deze cookieszorgen er bijvoorbeeld voor dat een websitezoeker kan inloggen, producten in het webwinkelwagentje kan leggen en de juiste taal kan kiezen. Voor een websitebezoeker is dit handig; zij hoeven hierdoor niet telkens de voorkeuren aan te geven. Men spreekt van «niet-privacygevoelige analytische cookies» in verband met cookiesdie gebruikt worden voor de verbetering van de website door middel van statistieken. De «niet-privacygevoelige analytische cookies» zijn vooral ter ondersteuning van de website en laten bijvoorbeeld zien hoeveel bezoekers een website heeft en waar het meest op geklikt wordt.
De begrippen «functionele cookies» en «niet-privacygevoelige analytische cookies» zien respectievelijk op de werking en de verbetering van de website. In de memorie van toelichting op de wijziging van artikel 11.7a Tw zijn deze begrippen duidelijk beschreven en daarmee afgebakende begrippen.
Kunt u naar aanleiding van het antwoord op vraag 4 van bovengenoemde vragenset aangeven waarom gebruikers twijfels zouden hebben over hun privacybescherming als zij zelf net toestemming hebben gegeven?
Wanneer, zoals het geval is bij cookiewalls, gebruikers van elektronische communicatiediensten er achter komen dat hen in strijd met het bepaalde in artikel 7, lid 4, van de AVG, toestemming wordt gevraagd voor een gegevensverwerking die niet nodig is voor de uitvoering van de dienstovereenkomst en hen daarbij geen daadwerkelijke keuze wordt gegeven om te weigeren, kunnen bij gebruikers twijfels ontstaan over de professionaliteit van de desbetreffende bedrijven en uiteindelijk ook over hun privacybescherming.
Wat is het verschil tussen een cookiewall en de toestemming daaronder zoals die nu in Nederland gebruikt wordt en de toestemming die voor het gebruik van een social media netwerk als bijvoorbeeld Facebook wordt gegeven? Kunt u specifiek ingaan op de vraag wat de toestemming in beide gevallen meer of minder vrijelijk maakt en wat de rol is van de algemene voorwaarden in beide systemen?
Bij het geven van toestemming geldt altijd dat deze «vrijelijk» (en volledig geïnformeerd) moet zijn gegeven. Voor nadere uitleg over het toestemmingsvereiste verwijs ik naar vraag 2 van mijn brief «Antwoorden Kamervragen over het bericht «Websites overtreden massaal cookiewallverbod»». Wanneer een website wordt bezocht, geeft de bezoeker aan voor welke cookies hij/zij wel/niet toestemming geeft. De bezoeker mag geen toegang tot de inhoud van de website («content») worden geweigerd wanneer hij/zij niet akkoord gaat met het plaatsen van de cookies(«cookiewall»). Alleen voor functionele cookiesen niet-privacygevoelige cookieshoeft geen toestemming te worden gevraagd.
Bij het gebruik van social media(een dienst, zoals Facebook) moet aan de gebruiker op verschillende momenten toestemming worden gevraagd. Er moet vooraf toestemming worden gevraagd voor het plaatsen van cookies. Ook moet aan de gebruiker toestemming worden gevraagd voor de verschillende soorten verwerkingen die bij het gebruik van de dienst komen kijken.
In het geval van Facebook moet aan de bezoeker bij het bezoeken van de webpagina al toestemming worden gevraagd voor het plaatsen van cookies. De dienst Facebook is vervolgens pas beschikbaar nadat een account is gecreëerd en de gebruiker akkoord is gegaan met de algemene voorwaarden van Facebook. Vervolgens moet toestemming worden gevraagd voor het plaatsen van cookies,voor gerichte advertenties en het gebruik van persoonsgegevens voor onderzoek. Facebook moet de gebruiker hier vooraf goed over informeren (informatieplicht) en moet de gebruiker ook specifiek informeren over de verwerking van gegevens voor advertentiedoeleinden. Zie uitgebreid hierover het onderzoek van de AP naar Facebook van 2017 naar aanleiding waarvan Facebook haar gegevensbeleid heeft aangepast.
Wat is de positie van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) als het gaat om het interpreteren en invullen van de cookieregelgeving, en hoe verhoudt zich die tot andere toezichthouders in Nederland? Hoe verhoudt de positie van de AP zich tot de Autoriteit Consument & Markt (ACM) die het cookiewallvraagstuk volgt vanuit concurrentieoverwegingen? En wat is uw rol daarin?
De AP geeft hierover informatie op haar website, zie: https://autoriteitpersoonsgegevens.nl/nl/onderwerpen/internet-telefoon-tv-en-post/cookies.
Overigens hebben de AP en de ACM een samenwerkingsprotocol waarin afspraken staan voor het geval sprake is van samenlopende bevoegdheden (Strct. 2016, 58078). De AP heeft mij laten weten dat haar standpunt over cookiewalls is afgestemd met de ACM.
Vindt u het wenselijk dat in de toekomst rondom cookiewalls, regelgeving verder wettelijk wordt verankerd vanuit het belang van de consument?
Ja. De regering pleit dan ook in de Europese Raad voor opname van een verbod op cookiewallsin de nieuwe e-privacyverordening.
Hoe worden de informatieplicht en het toestemmingsvereiste die bij cookies gelden voor (mede) op Nederlandse gebruikers gerichte Nederlandse websites en internationale bedrijven, gehandhaafd? Hoe is het verzekerd dat Nederlandse bedrijven die nu afhankelijk zijn van cookiewalls, niet op achterstand komen door het verbod op cookiewalls, ervan uitgaande dat Nederlandse bedrijven meer marktaandeel kunnen verliezen dan elders ondergebrachte bedrijven?
Voor nadere uitleg over de informatieplicht en het toestemmingsvereiste verwijs ik naar het antwoord op vragen 5 en 6 van mijn brief «Antwoorden Kamervragen over het bericht «Websites overtreden massaal cookiewallverbod»». Ik herhaal daarbij dat ik van oordeel ben dat Nederlandse mediabedrijven op dit punt geen achterstand hebben op internationale bedrijven. Daarnaast werkt de AP in internationaal verband samen met haar collega-privacytoezichthouders om ervoor te zorgen dat Nederlandse bedrijven niet op achterstand komen.
Hoe zijn cookiewalls ontstaan? Komt het gebruik hiervan voort uit de Tw? In welke Europese landen worden deze nu ook gebruikt?
Zou het verbod van cookiewalls in de Europese Unie waar Nederland voor pleit betrekking hebben op gratis websites of ook op niet gratis websites?
Het beoogde verbod op cookiewallsmaakt geen onderscheid tussen gratis en niet gratis websites. In de praktijk zal een dergelijk verbod echter vooral van belang zijn bij «gratis» websites. Toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens die niet nodig zijn om de door de eindgebruiker gevraagde dienst te leveren gebeurt immers vrijwel altijd in gevallen waarin die persoonsgegevens als betaalmiddel worden gebruikt in plaats van geld.
Waarom is er geen steun in de Raad voor een verbod op cookiewalls, zoals door Nederland bepleit? Hoe groot is de kans dat dit pleidooi succesvol is?
Veel landen zijn van opvatting dat een verbod op cookiewallshet aanbod op het internet zal beperken. De kans dat de Raad het Nederlandse standpunt overneemt is zeer gering. Het Europese parlement is echter voorstander van een verbod op cookiewalls. Het onderwerp zal dus in een eventuele triloog3 weer aan de orde komen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de totstandkoming van de nieuwe Europese ePrivacyrichtlijn? Komen daar weer nieuwe eisen voor Nederlandse ondernemingen met betrekking tot cookiewalls uit voort?
In de Europese Raad is nog steeds geen overeenstemming over het voorstel. Zie voorts de Geannoteerde Agenda voor de Telecomraad van 3 december aanstaande, waarin de stand van zaken wordt aangegeven.
Het feit dat de Belastingdienst het recht op huurtoeslag heeft afgewezen, terwijl een burger het wel had doordat er sprake was van verworven rechten |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van twee recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin duidelijk geworden is dat een verworven recht op huurtoeslag herleeft, wanneer weer voldaan wordt aan de inkomenstoets en de vermogenstoets?1
Ja.
Kunt u een precieze beschrijving geven van hoe het verworven recht in de huurtoeslag wettelijk vaststaat en wanneer dat herleeft en wanneer niet?
In beginsel bestaat geen recht op huurtoeslag als de rekenhuur hoger is dan de maximum huurgrens (in 2019: 720,42). In principe wordt het onwenselijk geacht dat huurders die op grond van hun inkomen voor huurtoeslag in aanmerking zouden kunnen komen, zijn gehuisvest in een woning met een huur boven de maximale huurgrens. In dat geval leggen de huurlasten namelijk relatief een te groot beslag op het inkomen. Het toestaan van huurgrensoverschrijding is een uitzondering op deze regel.
Deze maatregel is ooit als aangenomen amendement (kamerstuk 25 090, nr. 49) in de wet opgenomen om te voorkomen dat indexering van de huur in de situatie van bevriezing van de maximum huurgrens in 1997 tot een plotseling verlies van huurtoeslag zou leiden. Huurders van wie een rekenhuur door een boven-inflatoire huurverhoging boven de maximale huurgrens is komen te liggen, blijven toch recht houden op huurtoeslag tot de maximale huurgrens. Daarom is aan het toenmalige wetsartikel toegevoegd dat een eenmaal toegekende huursubsidie bij een overschrijding van de maximale huurgrens door kan lopen, als zij direct in de maand juni voor de overschrijding huursubsidie ontvingen. Uiteraard is dat alleen het geval als ook aan de overige voorwaarden voor huurtoeslag is voldaan, zoals voorwaarden ten aanzien van financiële draagkracht (inkomen en vermogen). In de ogen van de wetgever vergde dat bij de wijziging van de Huursubsidiewet in 1999 geen nadere toelichting. De formulering op dit punt is in de Wet op de huurtoeslag (Wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Awir, Stb. 2005, 343) ongewijzigd overgenomen. Uit de recente uitspraak van de Raad van State volgt een nieuwe interpretatie van deze wettekst. Daar is in de uitvoering gevolg aan gegeven.
Kunt u aangeven op welke wijze u naar huurders en via de site van de Belastingdienst de juiste interpretatie van de wet gaat publiceren?
Huurders worden middels de website van de Belastingdienst/Toeslagen geïnformeerd. De informatie op de website is aangepast conform de recente uitspraken van de Raad van State. Zoals in de begeleidende brief is aangegeven, is ook de informatie bij de rekentool van de Belastingdienst/Toeslagen aangepast. Huurders- en verhuurdersorganisaties zullen door middel van een brief en in overleggen worden geattendeerd op deze mogelijkheid. We gaan deze organisaties actief benaderen met de vraag deze boodschap onder hun achterban te verspreiden. Ook zal een nieuwsbericht ter zake worden geplaatst op rijksoverheid.nl en de website www.woningmarktbeleid.nl.
Bij hoeveel mensen, van wie de huur door huurverhogingen door de maximale huurgrens is gegaan en aanspraak konden doen op het verworven recht op huurtoeslag, maar op een nader moment wel weer aan de inkomens-en vermogenstoetsen voldeden, is er geen huurtoeslag toegekend in elk van de jaren tussen 2010 en 2019?
De Belastingdienst heeft dit niet geregistreerd in deze periode. De Belastingdienst houdt bij of bij het vaststellen van de huurtoeslag is voldaan aan de voorwaarden. Daarvoor wordt onder meer de financiële draagkracht beoordeeld. Nadat een beoordeling van het recht bijvoorbeeld door inkomensstijging is vervallen, worden wijzigingen in financiële draagkracht in relatie tot de huurtoeslag niet geregistreerd. De Belastingdienst beschikt daarom niet over deze gegevens.
Wordt de wet op de huurtoeslag inmiddels juist toegepast door de Belastingdienst? Zo nee, vanaf welk moment wel?
De uitvoering is inmiddels aangepast. De besluiten die vanaf 24 juli 2019 worden genomen zijn conform de uitspraak van de Raad van State. Per 11 oktober is de nieuwe werkwijze opgenomen in het Handboek Toeslagen. De herleving van verworven recht op huurtoeslag geldt dus ook voor aanvragers die voor de Raad van State-uitspraak geen aanspraak konden maken op huurtoeslag vanwege inkomens- of vermogensstijging en vanaf 24 juli 2019 wel. Zij kunnen dus vanaf 24 juli 2019 weer aanspraak maken op huurtoeslag, mits zij aan de overige voorwaarden voor huurtoeslag voldoen. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan hierbij tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar conform de Awir systematiek worden ingediend. Ook de toeslagontvangers die hun recht willen laten herleven, hebben hier tot 1 september 2020 de mogelijkheid voor.
Hoeveel jaar lang is de wet onjuist geïnterpreteerd?
De uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019 betekende een omslag in de interpretatie van de wet. Vanaf 1998 tot aan de uitspraak van 24 juli 2019 werd de wet op een andere wijze geïnterpreteerd. Deze interpretatie van de wet werd door de jurisprudentie tot aan 24 juli 2019 ondersteund.5
Kunt u voor de afgelopen 10 jaar per jaar precies uitleggen hoe het herleven van verworven rechten is uitgevoerd? Kunt u de beleidsdocumenten (zoals het handboek) die geldig waren in die periode aan de Kamer doen toekomen?
De uitvoering is de afgelopen 10 jaar uitgevoerd overeenkomstig de wet- en regelgeving en de geldende jurisprudentie tot aan de uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019.
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2. De uitspraak van de Raad van State betekende een omslag. De interpretatie van de wet en de uitvoering is door de Belastingdienst/Toeslagen overeenkomstig deze uitspraak aangepast. Verdere uitwerking van de wet- en regelgeving ten behoeve van de uitvoering is te vinden in de handboeken vanaf 2013. De handboeken van 2013 tot en met heden over de huurgrensoverschrijding bij de huurtoeslag zijn bijgevoegd bij de antwoorden op deze Kamervragen. Dit laat onverlet dat binnen de Belastingdienst een werkwijze bestond in de periode tot 2016 waarbij rechten zijn toegekend die op basis van de toen geldende wet- en regelgeving en jurisprudentie niet hadden moeten worden toegekend.
Herinnert u zich dat u dit jaar 500 miljoen euro uitgetrokken heeft om het kindgebonden budget met terugwerkende kracht juist uit te voeren en dat u bezig bent compensatie te geven aan mensen bij wie de kinderopvangtoeslag op onrechtmatige wijze is stopgezet?
Ja.
Op welke wijze kunnen mensen die dat willen alsnog aanspraak maken op het herleven van hun oude rechten over de laatste jaren, omdat zij hier volgens de wet recht op hadden? Kunt u zeer expliciet ingaan hoe u zult omgaan met gevallen, waarbij de beschikking (geen huurtoeslag) al definitief is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, betekent de uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019 een omslag in de interpretatie van de wet. Vanaf deze datum wordt de uitspraak van de Raad van State conform de regelgeving toegepast op alle soortgelijke besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen. Artikel 5a Uitvoeringsregeling Awir bepaalt dat besluiten die wel onherroepelijk vaststaan, als gevolg van jurisprudentie niet opengebroken worden. Dit is alleen anders indien de Minister van Financiën, zo nodig in overeenstemming met de Ministers die het aangaat (in dit geval de Minister voor Milieu en Wonen), anders heeft bepaald. In het voorliggende geval is hiervoor geen aanleiding, nu de uitvoering heeft plaatsgevonden overeenkomstig de wet- en regelgeving en de geldende jurisprudentie tot aan de uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019. Dus definitief toegekende beslissingen huurtoeslag waar de termijnen zijn verstreken zonder dat bezwaar en/of beroep is ingesteld komen niet in aanmerking voor herbeoordeling.
Dit is de werkwijze bij beleidswijzigingen als gevolg van jurisprudentie omdat deze besluiten zijn genomen conform de toen geldende regelgeving en jurisprudentie. Dat geldt overigens in den brede, niet alleen voor de Belastingdienst/Toeslagen maar meer algemeen in ons rechtsstelsel.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van State vanaf 24 juli 2019 wordt toegepast op alle soortgelijke besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen. Lopende procedures worden herbeoordeeld, aangezien die nog niet definitief zijn vastgesteld. Besluiten die wel onherroepelijk vaststaan, worden niet opengebroken.
Wat vindt u van het feit dat de Belastingdienst zich bij de Raad van State beroepen heeft op een vervallen, niet gepubliceerd circulair ministerieel geschrift uit 1998, dat geen wettelijke basis heeft?
Zoals ook uit de uitspraak van 24 juli 2019 blijkt (ECLI:NL:RVS:2019:2415) (zie rechtsoverweging 5.3) heeft de uitvoering van de Belastingdienst/Toeslagen zich niet alleen gebaseerd op de letterlijke tekst van het wetsartikel, maar ook op de systematiek van de wet en de wetshistorie. Over de specifieke kwesties die geleid hebben tot de door u genoemde Raad van State-uitspraken (namelijk het verlies van verworven recht door enkel stijging van inkomen of vermogen waarna dit inkomen of vermogen weer daalde) hebben de rechtbanken verschillend geoordeeld. Hieruit bleek dat de wettekst anders kon worden gelezen en dat de memorie van toelichting hier niet eenduidig in was. Voor het verweer in een tweetal procedures bij de Raad van State is daarom vanuit de wetgever eind augustus 2018 de genoemde circulaire uit 1998 aangedragen om het verweer ten aanzien van de wetshistorie te ondersteunen. De circulaire uit 1998 was wel relevant omdat er met de wetswijziging uit 1999 geen verandering werd beoogd. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze circulaire aan de Kamer doen toekomen en toelichten wanneer het geldig was?
Bij dezen.6 Deze circulaire is in 1998 aan gemeenten en verhuurders rondgestuurd ter informatie over een aantal hoofdlijnen van de regelgeving en beleidslijnen van de Huursubsidiewet (HSW) zoals deze zullen gelden met ingang van het subsidiejaar van 1 juli 1998 tot 1 juli 1999 (1998/1999).
Kunt u aangeven hoe het komt dat het zo vaak voorkomt dat de Belastingdienst niet in staat is om de wetten over toeslagen goed uit te voeren?
In het voorliggende geval kan niet gesproken worden van een fout. Zoals aangegeven ontstond met de uitspraak van de Raad van State een nieuwe situatie.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Wij bieden u nogmaals onze welgemeende excuses aan dat de beantwoording niet heeft plaatsgevonden binnen de termijn die daarvoor staat. Wij zullen bevorderen dat Kamervragen binnen de termijn beantwoord worden.
De alternatieve luchtvaartnota van Natuur & Milieu, Greenpeace en Natuur en Milieufederatie Noord-Holland, waaruit blijkt dat krimp van de luchtvaart onvermijdelijk is |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de alternatieve luchtvaartnota «Een nieuw toekomstbeeld voor luchtvaart» van Natuur & Milieu, Greenpeace en Natuur en Milieufederatie Noord-Holland?1
Ja.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «De sector zal moeten krimpen en tegelijkertijd hard werken aan innovatie om een schone en efficiënte luchtvaart in de toekomst mogelijk te maken»? Zo nee, waarom niet?
Voor het behalen van de klimaatdoelen voor de luchtvaart is een inzet nodig op een breed palet van instrumenten. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd met mijn brief van 27 maart 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 585). De inzet van het kabinet is er primair op gericht om via deze weg de benodigde emissiereducties te realiseren. Via de PlanMER voor de Luchtvaartnota zorg ik voor meer inzicht in de verkeersvolumes die samenhangen met een combinatie van (klimaat)doelen en maatregelen.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «Technische klimaatmaatregelen voor de luchtvaart zoals alternatieve kerosine, hoe nuttig ook voor de lange termijn, zijn niet genoeg om tot 2030, en ook tot 2050, de CO2-uitstoot voldoende terug te brengen»? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten van de genoemde PlanMER.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «Als er niet wordt ingegrepen in de luchtvaartsector, stoot zij rond 2050 dubbel zoveel uit als alle andere Nederlandse sectoren die het klimaatakkoord wel getekend hebben, bij elkaar»? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin kan ik onderschrijven dat zonder klimaatbeleid voor de luchtvaart de uitstoot van deze sector zou toenemen. Daarom zet Nederland samen met andere Europese landen in op een ambitieuzer mondiaal klimaatbeleid voor de internationale luchtvaart. In de tussenliggende tijd werkt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat samen met de partijen aan de Duurzame Luchtvaarttafel om te komen tot een halvering van de CO2-uitstoot in 2050 ten opzichte van 2005. Over het klimaatbeleid voor de luchtvaart én het Ontwerpakkoord van de Duurzame Luchtvaarttafel heb ik u geïnformeerd met mijn brief van 27 maart 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 585).
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «De luchtvaartsector moet net als de andere sectoren, en net zoveel, bijdragen aan onze klimaatdoelen»? Zo nee, waarom niet?
Het is de bedoeling dat uiteindelijk alle sectoren teruggaan naar nul klimaatemissies. De wijze waarop en het tempo waarmee verschilt echter per sector. Daarbij houdt het kabinet onder andere rekening met de beschikbare technologische mogelijkheden. Bovendien kijkt het kabinet naar de context waarbinnen de doelen dienen te worden gerealiseerd. Zo is ten aanzien van de emissies van de internationale luchtvaart en scheepvaart voor een andere aanpak gekozen binnen het klimaatakkoord van Parijs dan voor binnenlandse emissies, onder andere vanwege het grensoverschrijdende karakter van die modaliteiten.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «Als er niet wordt ingegrepen, verdubbelt het aantal mensen met gezondheidsproblemen door luchtvaart»? Zo nee, waarom niet?
De in de vraag genoemde stelling is in het toekomstbeeld van Natuur & Milieu opgenomen onder het thema «Geluid». De WHO heeft in oktober 2018 richtlijnen uitgebracht voor het omgaan met omgevingsgeluid. In die richtlijnen komt ook de luchtvaart aan de orde. Op dit moment voert het RIVM een onderzoek uit, waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen deze richtlijnen en het huidige beleid. Tevens beziet het RIVM welke opties er zijn om de WHO-aanbevelingen te gebruiken om het Nederlandse beleid te versterken.
Gezondheid is echter niet alleen aan geluid gerelateerd, maar ook aan luchtkwaliteit. Luchtverontreiniging behoort tot een van de belangrijkste risicofactoren voor de gezondheid. Het Kabinet hecht veel belang aan een gezonde leefomgeving en aan de bescherming tegen milieugezondheidsrisico’s. Daarom komt dit aspect aan de orde in de Luchtvaartnota en wordt samen met andere overheden gewerkt aan het Schone Lucht Akkoord. Het doel van dit akkoord is om 50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 2016 te behalen, voor de gezondheidseffecten afkomstig van Nederlandse bronnen van emissies naar de lucht.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «Het grote wantrouwen dat is ontstaan in de maatschappij moet worden weggenomen door ambitieus, transparant en geloofwaardig beleid voor terugdringing van het geluid van de luchtvaart»? Zo nee, waarom niet?
In oktober vorig jaar kondigde ik aan een Programmatische Aanpak Meten Vliegtuiggeluid te starten in samenwerking met RIVM, KNMI en NLR. In deze aanpak wordt gekeken naar het verbeteren van zowel metingen als berekeningen van vliegtuiggeluid en het onderling versterken van beide methodes. Het doel van die aanpak is om tot beter herkenbare gegevens te komen om burgers blijvend goed te informeren en weloverwogen beleidskeuzes te kunnen maken. Daarnaast worden in deze aanpak ook mogelijkheden verkend om in beleid beter aan te sluiten bij hinder. Daarbij vind ik herstel van vertrouwen van groot belang. Conform het Regeerakkoord zet ik de beperking van hinder voorop. Dit is het uitgangspunt voor de Luchtvaartnota en ook voor de korte en middellange termijn ontwikkeling van de luchthavens. Zowel de programmatische aanpak als de Luchtvaartnota komen tot stand via een transparant proces met betrokkenheid van alle relevante omgevingspartijen.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «Zolang het effect van ultrafijnstof en stikstof onderzocht wordt, dienen emissies uit voorzorg te worden beperkt»? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie heeft in 2016 het RIVM opdracht gegeven om een onderzoekprogramma uit te voeren naar gezondheidsrisico’s van ultrafijn stof. Medio 2021 zal het RIVM de eindrapportage opleveren. Verder zal op korte termijn de Gezondheidsraad om advies worden gevraagd over deze problematiek. Op basis van de RIVM-rapportage en het advies van de raad zal worden bezien of maatregelen noodzakelijk zijn. Verder heb ik Schiphol gevraagd om een Actieplan ultrafijn stof op te stellen. Dit plan wordt eind van dit jaar afgerond.
Voor onze grootste luchthaven (Schiphol) wordt vanwege het vastleggen van het nieuw normen- en handhavingsstelsel (NNHS) Schiphol in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol en het wegvallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daaraan ten grondslag liggende passende beoordeling, de komende maanden door Schiphol een nieuwe berekening gemaakt van de stikstofdepositie als gevolg van het vliegverkeer van Schiphol.
Daaruit zal blijken hoeveel depositie in Natura-2000 gebieden afkomstig is van vliegverkeer en tot welke consequenties en vervolgacties dat leidt.
De luchtvaart levert in vergelijking tot andere bronnen een relatief beperkte bijdrage aan stikstofdepositie: slechts 0,1% van de totale depositie in Nederland is volgens het RIVM afkomstig van de luchtvaart. Voor afzonderlijke Natura 2000-gebieden kan de bijdrage van de luchtvaart hoger uitvallen. Zoals de Minister van LNV in haar brief van 4 oktober (Kamerstuk 32 670, nr. 167) aangeeft, zoekt het kabinet naar mogelijkheden om stikstofemissies van alle sectoren, waaronder luchtvaart, terug te dringen.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «De bijdrage van de luchtvaart aan de stikstofdepositie in natuurgebieden is significant; In Natura 2000-gebieden wordt de kritische depositiewaarde overschreden, wat betekent dat de bijdrage van de luchtvaart aan deze depositie sterk omlaag moet»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «Het economisch belang (van de luchtvaart) wordt stelselmatig overschat»? Zo nee, waarom niet?
Nee, die stelling onderschrijf ik niet. Een uitgebreid en frequent bediend netwerk van intercontinentale en Europese luchtverbindingen op Schiphol vertegenwoordigt een belang voor de economie van Nederland. Dit belang is op verschillende wijzen inzichtelijk te maken. Zo kan worden gekeken naar de economische bijdrage in termen van werkgelegenheid en toegevoegde waarde van luchtvaart- en aanverwante activiteiten op een bepaald moment. Ook kan worden gekeken naar welvaartseffecten. Door het uitgebreide routenetwerk wordt welvaart gegenereerd voor reizigers en bedrijven, waarbij rekening wordt gehouden met zowel positieve (vestigingsklimaat) als negatieve (klimaat, omgeving) effecten. Binnenkort zal ik de resultaten van twee nieuwe onderzoeken naar respectievelijk deze economische bijdrage en de welvaartseffecten aan uw Kamer sturen.
Op welke wijze gaat u de aanbevelingen uit de alternatieve luchtvaartnota een plaats geven in uw eigen luchtvaartnota?
Ik heb met interesse kennis genomen van het toekomstbeeld van Natuur & Milieu. In de Kamerbrief van 5 juli jl. (Kamerstuk 31 936, nr. 646) heb ik de hoofdlijnen geschetst van de Luchtvaartnota. Sturen op de kwaliteit van publieke belangen staat daarin centraal. Ik zie in het toekomstbeeld van Natuur & Milieu interessante aanknopingspunten om deze hoofdlijnen verder uit te werken tot te maken beleidskeuzes in de ontwerp Luchtvaartnota die eind dit jaar verschijnt.
Deelt u de mening dat, ondanks de negatieve stellingname van de Tweede Kamer in reactie op de eerdere motie om een krimpscenario op te nemen in de luchtvaartnota2, de alternatieve luchtvaartnota van Natuur & Milieu, Greenpeace en Natuur en Milieufederatie Noord-Holland een nieuwe aanleiding geeft om de onvermijdelijke krimp van de luchtvaart alsnog een plaats te geven in uw luchtvaartnota? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Kent u het bericht «Alle seinen op groen voor krimp van de luchtvaart»?3
Ja.
Erkent u dat alle seinen op groen staan voor krimp van de luchtvaart? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting Infrastructuur & Waterstaat?
Ja.
De situatie in het kamp Al-Hol in Syrisch Koerdistan |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Repatriëring van Nederlandse IS-verdachten uit Syrië op een zijspoor beland»?1
Ja
Wat is ondernomen sinds de rechter in januari oordeelde dat de overheid alle moeite moet doen voor de terugkeer van een aantal IS-vrouwen naar Nederland, zodat ze hier berecht kunnen worden?
Ik verwijs u daarvoor graag naar de brieven van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 september en 24 juni jl. (Kamerstukken 29 754 nrs. 507 en 524).
Kunt u stellen dat het uiterste is gedaan om de Nederlandse vrouwen en hun kinderen terug te halen? Zo ja, betekent dit dat er geen actie meer wordt ondernomen? Zo nee, welke vervolgstappen zullen worden gezet?
Ik verwijs u daarvoor graag naar de brieven van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 september en 24 juni jl. (Kamerstukken 29 754 nrs. 507 en 524). Op 13 september heeft de Minister van Justitie en Veiligheid geschreven dat de uitvoering van de bevelen gevangenneming op dit moment niet op een veilige en verantwoorde wijze gerealiseerd kan worden. Het onderzoek naar de mogelijkheid van de uitvoering van de bevelen gevangenneming van de rechtbank van Rotterdam duurt voort. In de brief van 24 juni jl. is bericht, dat het kabinet de steeds veranderende situatie en het geheel van bekende feiten en omstandigheden nauwlettend in ogenschouw neemt, in relatie tot de beschikkingen van de rechtbank. De unieke omstandigheden in deze casuïstiek nopen het kabinet daarbij tot een behoedzame aanpak. Op dit moment kan er nog geen inzicht worden gegeven in de door het kabinet te nemen stappen, anders dan dat het kabinet met Europese (Schengen) partners op zoek is naar oplossingen, waaronder berechting in de regio.
Kent u het bericht «Irak vraagt om (honderden) miljoenen voor berechting Irak-gangers»?2
Ja
Klopt het dat Irak per overgedragen buitenlandse strijder een bedrag van 10 miljoen euro vraagt, plus een jaarlijkse bijdrage van 2 miljoen dollar per verdachte per jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Irak heeft aangegeven bereid te zijn om te spreken over berechting van buitenlandse strijders in Irak. Daarbij zijn ook bedragen genoemd. Met dit «openingsbod» heeft Irak duidelijk gemaakt dat berechting en detentie ook (hoge) kosten met zich meebrengen.
Wat is de officiële Nederlandse reactie geweest op deze eis? Is Nederland bereid deze bedragen te betalen? Zo nee, welk bedrag is Nederland wel bereid om te betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland heeft begrip voor de lasten die de vervolging, berechting en detentie van ISIS-strijders met zich brengen en dat die zwaar drukken op een land dat zich probeert te stabiliseren na jaren van oorlog en de strijd tegen ISIS. Het is echter nog te vroeg om over compensatie te spreken, omdat daarvoor eerst overeenstemming nodig is over fair trial standaarden en het feit dat Nederland niet meewerkt aan toepassing van de doodstraf. Ook Irak heeft echter rode lijnen, onder meer ten aanzien van nationale wetgeving over de doodstraf.
Het artikel ‘Nederland achter met hernieuwbare energie’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Nederland achter met hernieuwbare energie»?1
Ja.
Deelt u de grote zorg dat Nederland achterloopt ten opzichte van de andere Europese lidstaten op het gebied van hernieuwbare energie? Zo nee, waarom niet?
Nederland loopt met een geraamd aandeel van 11,6% in 2020 inderdaad achter ten opzichte van de Europese doelstelling van 14% en het EU gemiddelde. We zijn echter op weg om deze achterstand in te lopen. Uit de ramingen van de KEV2019 blijkt dat de productie van hernieuwbare energie stijgt van 140 PJ in 2017 naar een verwachte 239 PJ in 2020, een groei van ruim 70%. Ook in de jaren na 2020 zal deze sterke groei zich voortzetten.
Welke stappen onderneemt u om het aandeel duurzame energie te vergroten in Nederland?
De belangrijkste subsidie voor hernieuwbare energie is de Stimuleringsregeling voor hernieuwbare elektriciteitsproductie (SDE+). Daarnaast bestaan er nog tal van andere regelingen voor de stimulering van hernieuwbare energie, zoals de salderingsregeling, de postcoderoosregeling, de Investeringssubsidie voor Duurzame Energie (ISDE), de Demonstratieregeling Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) en de subsidie Hernieuwbare Energie (HER).
De afgelopen jaren heeft het kabinet diverse maatregelen genomen om de ontwikkeling van het aandeel hernieuwbare energie te versnellen. Ook eerder dit jaar heeft het kabinet aanvullende maatregelen getroffen en aangekondigd, zoals de verlenging van de salderingsregeling tot 2023 en de aanpassing van de redundantie-eis voor het elektriciteitsnet. Met een lagere redundantie-eis kan (met name voor duurzame opwek) enige ruimte op het net worden gecreëerd zonder dat daarmee de leveringszekerheid van elektriciteit in gevaar komt.
Daarbovenop zet het kabinet de eindsprint in met een pakket aan aanvullende maatregelen om het doel voor 14% hernieuwbare energie in 2020 te realiseren. Deze maatregelen dragen ook bij aan de 25% CO2-reductie in het kader van het Urgenda-vonnis en de ambities van het Klimaatakkoord.
Om de realisatie van hernieuwbare energie op korte termijn te versnellen wordt in 2020 een extra ronde van de SDE+ opengesteld. Daarnaast heeft het kabinet het budget van de ISDE voor 2019 verhoogd met € 60 mln. zodat nog meer mensen een tegemoetkoming kunnen krijgen voor de aanschaf van een zonneboiler of warmtepomp. Het pakket beoogt tevens de uitrol van zon op daken van onder andere overheidsgebouwen, scholen en particulieren te versnellen.
Hoe verklaart u dat Nederland het enige land in de Europese Unie is waar het werkelijk bereikte percentage zo ver afstaat van de doelstelling?
Op dit moment zijn er volgens de rapportages van de Europese Commissie zes EU-lidstaten die hun hernieuwbare energie doelstelling voor 2020 naar alle waarschijnlijkheid niet zullen halen. De achterstand is voor Nederland relatief gezien het grootst. Dit komt door een combinatie van factoren.
Door een langdurige periode van sterke economische groei is de energievraag dusdanig toegenomen, dat de gestegen hoeveelheid hernieuwbare energie naar verhouding lager is dan de stijging in het totale energieverbruik. Ondanks een forse toename van hernieuwbare energieproductie, valt het aandeel hernieuwbare energie daarom lager uit dan verwacht.
Een ander deel van het tekort is te verklaren door vertraging in een aantal grote hernieuwbare energieprojecten op land (Kamerstuk 33 612, nr. 70). Hierdoor wordt een deel van de stijging in de hernieuwbare productie pas na 2020 gerealiseerd.
Deelt u de constatering dat Nederland te laat is begonnen met verstrekken van grote subsidies voor zonne- en windenergie en daarbij achterloopt op landen als Denemarken, Duitsland en Spanje? Zo nee, waarom niet?
Deze constatering deel ik niet. Nederland heeft zijn ambities met betrekking tot hernieuwbare energie in 2013 vastgelegd in het Energieakkoord. Op basis daarvan zijn de afgelopen jaren voldoende subsidieverplichtingen aangegaan om deze ambities te realiseren. Zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht, is een deel van het tekort te verklaren door de vertraging die een aantal grote hernieuwbare energieprojecten hebben opgelopen de afgelopen jaren. Dit is niet te wijten aan een tekort aan financiële middelen maar heeft te maken met problemen met betrekking tot draagvlak en aansluiting op het net. De komende jaren zullen deze projecten alsnog gerealiseerd worden, waardoor de groei in hernieuwbare energie productie die de afgelopen jaren is ingezet, onverminderd door zal zetten.
Deelt u de mening dat Nederland moet voldoen aan de afgesproken hernieuwbare energiedoelstelling? Zo ja, op welke wijze gaat u zorg dragen dat Nederland zal voldoen aan het afgesproken aandeel hernieuwbare energie in 2020? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik blijf inzetten op het realiseren van alle verstandige projecten in Nederland die bijdragen aan het aandeel hernieuwbare energie in 2020 en de jaren daarna. Hierover is de Kamer onlangs in meer detail geïnformeerd (Kamerstuk 32 813, nr. 400). Om de resterende opgave – voor zover resterend na het aanvullende maatregelenpakket – in te vullen, kan statistische overdracht een noodzakelijk sluitstuk zijn van een breder pakket aan maatregelen om de Europese doelstelling te realiseren en een eventueel boete en dwangsom te voorkomen. Daarom verken ik op dit moment de ruimte en voorwaarden voor statistische overdracht in aanvulling op alle genoemde nationale maatregelen. Hierbij zou het wenselijk zijn dat de middelen die met de overdracht gemoeid zijn, worden besteed aan de energietransitie in de EU.
Erkent u de constatering dat de lange voorbereidingstijd van duurzame energieprojecten heeft bijgedragen aan het achterblijven op de hernieuwbare energiedoelstelling? Op welke wijze kan deze voorbereidingstijd ingekort worden?
Ja. In een aantal gevallen heeft de lange voorbereidingstijd bijgedragen aan het achterblijven van de realisatie van hernieuwbare opwekcapaciteit. Dit betreft met name wind op land projecten. De uitrol van wind op zee ligt op schema.
De lange voorbereidingstijd ontstaat door verschillende factoren, die ik met uw Kamer heb gedeeld op basis van de monitor wind op land d.d. 28 juni jl. (Kamerstuk 33 612, nr. 70). Het betreft conflicterende (Rijks)doelstellingen (hoogtebeperking, ecologie, obstakelverlichting en radarverstoring), het verkrijgen van opstalrechten, netcapaciteit en bestuurlijke en maatschappelijke acceptatie.
In het Klimaatakkoord zijn er belangrijke stappen gezet die moeten leiden tot inkorting van de voorbereidingstijd. Deze heb ik ook met uw Kamer gedeeld als antwoord op Kamervragen over de waardedaling van huizen door windmolens. Participatie is een cruciaal instrument voor verkorting van de voorbereidingstijd. Zo worden er 30 Regionale Energiestrategieën opgesteld (RES-en). De RES-en hebben als doel om samen met de omgeving tot zowel landschappelijk als maatschappelijk gedragen locaties te komen voor toekomstige wind- en zonneparken. De netbeheerders zijn hier actief bij betrokken zodat afstemming over de transportcapaciteit tijdig plaatsvindt en het net tijdig klaar is voor het aansluiten van de wind- en zonneparken. Tot slot wordt conform de afspraken in het Klimaatakkoord ingezet op 50% lokaal eigendom van productie van hernieuwbare energie op land als middel om maatschappelijke acceptatie te vergroten.
Op welke wijze heeft de huidige krapte op het elektriciteitsnet invloed op het halen van de hernieuwbare energiedoelstelling? Welke stappen onderneemt u om de huidige krapte op het net op te lossen?
De krapte op het net in delen van het land heeft tot gevolg dat een deel van de projecten in de congestiegebieden op korte termijn niet gerealiseerd kunnen worden. In deze congestiegebieden voeren de netbeheerders de nodige verzwaringen uit om aan de transportvraag te voldoen. Ook de komende tijd vinden forse investeringen in de toekomstbestendigheid van het elektriciteitsnet plaats. Dergelijke netuitbreidingen kosten echter enkele jaren. Zodra deze aanpassingen gereed zijn, is er weer ruimte in de gebieden waar het net nu vol zit.
Op korte termijn biedt het pakket aan maatregelen genoemd in de brief van 28 juni jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 669) daarbij enig soelaas. Hieronder valt o.a. het vrijstellen van de redundantie-eis van het hoogspanningsnet voor productie. De verwachting is dat deze maatregel tot een extra capaciteit van 1GW zal leiden in het noorden van het land. Dit zal echter niet in alle congestiegebieden direct voor voldoende ruimte zorgen.
Voor de langere termijn stimuleert het kabinet de netbeheerders om de benodigde investeringen te doen om knelpunten op het net op te lossen. Het gaat daarbij niet alleen om investeringen, maar ook het inzetten van slimme oplossingen, zoals bijvoorbeeld opslag en het beter op elkaar aan laten sluiten van vraag en aanbod.
In gebieden waar meer ruimte is op het net kan de realisatie van grootschalige hernieuwbare energieprojecten gewoon doorgaan. Met de extra openstellingsronde SDE+ in het voorjaar van 2020 kunnen projecten die in 2019 niet konden worden ingediend of gerealiseerd, vanwege het feit dat deze projecten zich in congestiegebieden bevinden, opnieuw een aanvraag indienen op een locatie waar wel ruimte is op het net.
Op welke wijze voorkomt u dat de Nederlandse duurzame energievoorziening afhankelijk is van biomassa, aangezien uit het artikel blijkt dat de helft van de in Nederland opgewekte duurzame energie afkomstig is uit biomassa? Hoe vergroot u de inzet van andere hernieuwbare energiebronnen?
Op dit moment is een aanzienlijk deel van de in Nederland opgewekte duurzame energie afkomstig uit biomassa. Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Daarbij gelden voor het kabinet twee uitgangspunten: 1. alleen duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en circulaire economie, en 2. duurzame biomassa moet uiteindelijk zo beperkt en hoogwaardig mogelijk worden ingezet. Omdat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) na 2030 knelpunten voorziet in het aanbod van duurzame biomassa, is in het Klimaatakkoord opgenomen dat richting 2050 prioritering van de inzet van duurzame biomassa gewenst is. Dat betekent dat op termijn biomassa daar moet worden ingezet waar weinig alternatieven voorradig zijn, de zogenaamde prioritaire toepassingen.
Het relatieve aandeel hernieuwbare energie dat opgewekt wordt door biomassa zal richting 2030 dalen, doordat de hoeveelheid duurzame energievoorziening uit andere bronnen (zoals wind en zon) verder zal toenemen (zie figuur 4.14 uit de onlangs door PBL gepubliceerde Klimaat- en Energieverkenning voor 2019).
Het bericht ‘Koraal Curaçao vernield door olieplatform’ |
|
André Bosman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met artikel «Koraal Curaçao vernield door olieplatform»?1
Heeft u de foto’s, gemaakt door de duikers, gezien op de website van nos.nl? Hoe beoordeelt u de nieuwe situatie waarbij schade is ontstaan aan het koraal?
Klopt de beschrijving van het incident dat tijdens een storm de bemanning van het bewuste olieplatform geprobeerd heeft verdere schade te voorkomen? Welke gevolgen heeft de schade voor het koraal en het eiland? Is de economische- en milieuschade in te schatten? Wie zijn er gedupeerd?
Er wordt door het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur van Curaçao nader onderzoek gedaan naar de oorzaak van de schade. Dat onderzoek moet voor het land Curaçao informatie opleveren over de specificaties ten aanzien van deze situatie en daarmee ook de mogelijke vervolgstappen. Dit onderzoek wordt mede uitgevoerd om dergelijke situaties en schade in de toekomst te voorkomen.
Valt de schade bij Boca Sami eventueel te verhalen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet de overheid van Curaçao hieraan? Welke stappen zet de regering van Curaçao om dit soort schade in de toekomst te voorkomen en de geleden schade te herstellen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er processen denkbaar waarbij het koraal versneld aan zou kunnen groeien?
Het is mogelijk om koraal te planten. Dat gebeurt bijvoorbeeld op Bonaire. Wel gaat het om een beperkt aantal soorten waardoor de oorspronkelijke biodiversiteitsgehalte niet teruggewonnen wordt.
Zijn soortgelijke incidenten in de toekomst uit te sluiten? Wie is er dan verantwoordelijk?
Curaçao is zelf verantwoordelijk voor het maken en handhaven van voorschriften met betrekking tot de scheepvaartveiligheid om dergelijke incidenten te voorkomen.
Bent u bekend met het artikel «Maximumsnelheid op de A79 bij Meerssen naar 90 km/u»?1
Ja.
Klopt het dat de snelheid tijdelijk wordt verlaagd door Rijkswaterstaat (RWS) vanwege een slechte staat van onderhoud van de A79? Op de site van RWS staan werkzaamheden vermeld, waarom staan deze er (nog) niet bij?
Nee, dat klopt niet. De snelheid wordt niet tijdelijk verlaagd, maar zal gewoon 100 km/u blijven. Rijkswaterstaat volgt bij constatering van onvoldoende stroefheid de «Richtlijnen handelwijze bij onvoldoende stroefheid of teveel spoorvorming». Deze schrijven onder andere voor wanneer een snelheidsverlaging nodig is om de veiligheid van de weggebruikers te waarborgen. In dit geval is een snelheidsverlaging niet noodzakelijk. Voor de vastgestelde ontbrekende stroefheid van het asfalt is het waarschuwen van de weggebruikers met het driehoek bord «slipgevaar» voldoende. Dit bord is geplaatst op deze locatie. Er is door Rijkswaterstaat een verkeersbesluit genomen tot tijdelijke verlaging van de maximum snelheid. Dit besluit blijkt onjuist en zal worden ingetrokken. De werkzaamheden staan inmiddels op de website.
Hoe lang gaat de snelheidsverlaging duren? Wanneer wordt begonnen met het onderhoud en wanneer is het onderhoud klaar?
Er vindt geen snelheidsverlaging plaats. De werkzaamheden zijn nu gepland in de nacht van 22 oktober (21:00) op 23 oktober (05:00). Onderhoudswerkzaamheden zijn echter weersgevoelig. Bij slecht weer kunnen de werkzaamheden mogelijk geen doorgaan vinden en worden ze opnieuw ingepland.
Is het juist dat na een eerdere snelheidsverlaging van 120 km/u naar 100 km p/u, nu weer een verlaging wordt opgelegd? Heeft er dan geen onderhoud of aanpassing in de tussentijd plaatsgevonden? Hoe kan dit?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe nodig is de snelheidsverlaging van 100 km/u naar 90 km/u? Is de A79 daar in een dusdanige staat dat 90 km/u werkelijk een verschil maakt ten opzichte van 100 km p/u? Wat merkt de automobilist daarvan? Is hier een afwegingskader voor bij RWS?
Bij constatering van onvoldoende stroefheid volgt RWS de «Richtlijnen handelwijze bij onvoldoende stroefheid of teveel spoorvorming».
Waarom is het nodig om automobilisten langzamer te laten rijden als er geen werkzaamheden zijn of deze nog lang op zich laten wachten? Waar blijkt dit uit?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u proberen deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat?
Ja.
Het bezoek van premier Rutte aan Indonesië |
|
Martijn van Helvert (CDA), Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Welke onderwerpen staan er tijdens het gesprek van de Minister-President met de Indonesische president Joko Widodo op de agenda? Kunt u een toelichting geven?
Minister-President Rutte sprak met de Indonesische president Joko Widodo over de brede samenwerking op het gebied van politiek, economie en cultuur. Op politiek vlak werd er onder meer gesproken over samenwerking op het gebied van strijd tegen terrorisme, mensenrechten en veiligheid en rechtsorde. Op economisch vlak spraken Minister-President Rutte en president Widodo onder andere over circulaire economie, waste management en maritieme samenwerking. Tot slot werd de goede samenwerking op het gebied van cultuur en (beroeps-) onderwijs onderstreept.
Zal tijdens het gesprek met president Joko Widodo ook de situatie in Papua aan de orde worden gesteld? Zo ja, wat zal de inzet zijn?
Minister-President Rutte en president Widodo hebben gesproken over de situatie in Papua, met inbegrip van de mensenrechtensituatie. De inzet van dit gesprek was te benadrukken dat dialoog en terughoudendheid belangrijk zijn om tot een duurzame oplossing te komen, en dat de proportionaliteit van (politie-) geweld en de mogelijkheid tot transparant onderzoek achteraf van belang zijn.
Zal de Minister-President ingaan op het harde ingrijpen van het Indonesische leger tegen de Papua’s? Zo ja, wat zal hierover de inzet zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Zal de Minister-President tijdens zijn gesprek met de president aandringen op en spoedig bezoek van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua, zoals door de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, Marsudi, aan de Minister van Buitenlandse Zaken is toegezegd?
Nederland heeft zowel richting de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten als richting Indonesische autoriteiten aangegeven dat het goed zou zijn als de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Papua spoedig bezoekt. Op 25 september jl. sprak ik met mijn Indonesische collega Retno Marsudi over de situatie in Papua, waarbij ik het belang van een bezoek van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua heb benadrukt. Minister Marsudi bevestigde dat de Hoge Commissaris is uitgenodigd.
Beide partijen zijn voornemens een bezoek te realiseren. Het is nu aan de VN Hoge Commissaris en de Indonesische autoriteiten om afspraken te maken over de verdere uitvoering van de uitgesproken intenties.
Kunt u deze vragen voor aanvang van het bezoek aan Indonesië op 7 oktober 2019 beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het artikel ‘De e-truck komt, maar het duurt wel even voor hij zijn dieselneef inhaalt’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «De e-truck komt, maar het duurt wel even voor hij zijn dieselneef inhaalt»?1
Ja.
Deelt u de constatering uit het ING-rapport («Tijdperk van zero-emissie breekt aan voor trucks», oktober 2019) dat pas in 2028 de e-truck concurrerend zal zijn met de dieselvrachtwagen?
Er zijn op dit moment weinig elektrische vrachtwagens in gebruik in Nederland. Het is dan ook op dit moment nog lastig te voorspellen hoe deze markt zich verder zal ontwikkelen. Voor de vrachtwagen op waterstof is op dit moment nog lastiger te voorspellen wanneer die een serieuze rol gaat spelen.
Daarnaast constateren de onderzoekers dat het omslagpunt wanneer een elektrische vrachtwagen concurrerend is met een dieselvrachtwagen sterk afhankelijk is van het aantal gereden kilometers. De energie- en onderhoudskosten zijn voor een elektrische vrachtwagen namelijk een stuk lager. De onderzoekers stellen dat bij 60.000 kilometer per jaar het omslagpunt in 2030 ligt en dat dit omslagpunt kan worden vervroegd naar 2028 door het verstrekken van een aanschafsubsidie, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord. Bij 100.000 kilometer per jaar wordt in combinatie met het verstrekken van een aanschafsubsidie een elektrische vrachtwagen al in 2025 concurrerend met de dieselvrachtwagen. Dat zou betekenen dat een elektrische vrachtwagen gemiddeld 300 tot 400 km per dag ingezet moet worden. Dat is naar verwachting over een aantal jaren vergelijkbaar met de actieradius van één volle accu van een elektrische vrachtwagen.
Deelt u de mening dat 2028 wel erg ver weg is voordat de e-truck concurrerend zal zijn?
Uiteraard zou het wenselijk zijn wanneer de verduurzaming nog sneller verloopt. De technologische ontwikkelingen gaan echter snel en ik heb er vertrouwen in dat dit ook bij de ontwikkeling van een elektrische vrachtwagen het geval is. In het kader van de Transport Decarbonisation Alliance werk ik internationaal samen om de vraag naar elektrische vrachtwagens te vergroten. Dit zal naar verwachting ook een positieve invloed hebben op een toename van de productie van elektrische vrachtwagens en leiden tot een snellere kostendaling. Ook zet ik me in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur ervoor in dat ook de laadinfrastructuur voor de logistieke sector tijdig op orde is.
Bent u bereid om de sector te ondersteunen met het vinden van (technische) oplossingen om e-trucks concurrerend te maken? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik daartoe bereid. Bedrijven die dergelijke oplossingen hebben, kunnen nu al een aanvraag indienen in het kader van de DKTI-transport (Demonstratieregeling Klimaat Technologieën en -Innovaties in transport).
Schat u in dat, gezien de vrachtwagenheffing die in 2023 van kracht zal zijn, deze heffing kan bijdragen aan het sneller rondkrijgen van de businesscase voor e-trucks?
De netto-opbrengsten van de vrachtwagenheffing worden in overleg met de sector teruggesluisd naar de vervoerssector voor verduurzaming en innovatie. Het stimuleren van niet-fossiel rijden is één van de bestedingsrichtingen van deze terugsluis. In overleg met sectorpartijen worden de vastgestelde bestedingsrichtingen momenteel verder uitgewerkt tot een indicatief maatregelenpakket. Daarbij wordt ook gekeken naar een aanschafsubsidie voor elektrische vrachtwagens. De verwachting is dat een dergelijke aanschafsubsidie het voor bedrijven aantrekkelijker maakt om elektrische vrachtwagens aan te schaffen.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen, naast de vrachtwagenheffing, om e-trucks sneller concurrerend te maken?
In het Klimaatakkoord is overeengekomen dat er voor elektrische vrachtwagens tot en met 2025 € 94 miljoen beschikbaar komt voor een stimuleringsprogramma. Hiermee worden bedrijven gedeeltelijk tegemoetgekomen voor de meerkosten van een elektrische vrachtwagen ten opzichte van het fossiele alternatief.
Wat onderneemt u, daar uit het ING-rapport is gebleken dat het gebruik van waterstof een oplossing kan bieden voor internationaal transport, om de inzet van waterstof als brandstof voor vrachtwagens te vergroten?
Bedrijven die waterstof als brandstof willen inzetten voor vrachtwagens kunnen een aanvraag voor een subsidie indienen in het kader van de DKTI-transport. Daarnaast wordt gewerkt aan de uitrol van de tankinfrastructuur voor waterstof. Daarbij zet Nederland in op Europese samenwerking, omdat een goed Europees netwerk van tankinfrastructuur voor waterstof een belangrijke randvoorwaarde is. Verder is in het Klimaatakkoord afgesproken dat voor waterstof in 2020 een ambitieus convenant wordt afgesloten met de sector. In dat convenant zullen ook afspraken worden gemaakt op welke wijze de inzet van waterstof als brandstof voor vrachtwagens kan worden vergroot.
Hoe staat u tegenover het voorstel om e-trucks lager te belasten dan dieselvrachtwagens?
Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen voor een vrachtwagenheffing. De hoogte van de heffing zal afhangen van milieukenmerken van een vrachtwagen: hoe schoner, hoe lager de heffing. En hoe meer kilometers de vrachtwagens rijden hoe meer heffing ze betalen. Op dit moment staat de Eurovignetrichtlijn niet toe om voor zuinigere of elektrische vrachtwagens een lager tarief te hanteren dan de bestaande indeling in euro-emissieklassen. Indien die mogelijkheid ontstaat zal daarnaar gekeken worden.
Deelt u de mening van de onderzoekers van het ING-rapport dat biobrandstoffen beter niet ingezet kunnen worden voor regionaal transport? Zo ja, hoe voorkomt u de inzet van biobrandstoffen op korte afstanden? Zo nee, waarom niet?
Voor fossiele brandstoffen geldt een bijmengverplichting van biobrandstoffen. Deze zullen derhalve ook gelden voor dieselvrachtwagens die voor regionaal transport worden ingezet. Daarover is in het Klimaatakkoord afgesproken dat extra inzet van hernieuwbare brandstoffen ten opzichte van de Nationale EnergieVerkenning 2017 (NEV 2017) niet meer bedraagt dan 2 Mton (dat komt overeen met 27 PJ). Verder is in het Klimaatakkoord afgesproken dat de inzet van Green Truck Fuel wordt verkend. Voorwaarde daarbij is dat naar het oordeel van het PBL de CO2-reductie daadwerkelijk behaald gaat worden, de brandstof voldoet aan de duurzaamheidseisen van het duurzaamheidskader en er geen lock-in ontstaat die de introductie van zero-emissie voertuigen vertraagt.
De burnpits doofpot |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie wist het, de Kamer niet: onderzoek naar burnpits lag jarenlang op de plank»?1
Ja.
Herinnert u zich nog de vraag over het openbaar maken van alle gezondheidsgevaren? Kunt u aangeven waarom u destijds niet op de proppen kwam met dit rapport? Zo nee, waarom niet?
Jaarlijks starten we als Defensie tien tot twintig nieuwe R&D-programma’s op velerlei gebieden. Deze programma’s duren circa vier jaar. Het genoemde rapport maakte onderdeel uit van het TNO kennisopbouwprogramma V936 «Militaire Toxicologie». Dit programma liep van 2009 tot en met 2012. Het doel van dit R&D-programma was om via toegepast wetenschappelijk onderzoek, kennis op te bouwen op het gebied van militaire toxicologie. De kennis uit dergelijke R&D-programma’s gebruikt Defensie onder meer voor de aanschaf van materieel en het opzetten van opleidingen. Om de hiervoor gebruikte technologieën te testen en te valideren zijn er in een laboratoriumopstelling beproevingen uitgevoerd waarbij de meetapparatuur en de meetmethoden zijn getest bij een gesimuleerde burnpit. De opzet van het TNO-onderzoek zorgde er bovendien voor dat er geen conclusies konden worden getrokken over de gezondheidsrisico’s omdat de gemeten waarden niet representatief waren voor de situatie onder operationele omstandigheden. Gezien de opzet en de doelstelling van het TNO-onderzoek was er geen aanleiding om de Kamer te informeren over de resultaten. Achteraf gezien was het waarschijnlijk beter geweest het rapport openbaar te maken.
Bent u bereid om – met een dringend appel op uw inlichtingenplicht ex artikel 68 van de Grondwet – een limitatief overzicht te geven van alle gemelde en bekendstaande gezondheidsproblemen en gezondheidsrisico’s bij militairen? Kunt u daarbij ook aangeven waaruit deze problemen en risico’s bestaan, welke oorzaken hieraan (mogelijk) ten grondslag lagen en welke stappen zijn genomen? Zo nee, waarom niet?
De inzet van militairen brengt bijzondere risico’s met zich mee. Tijdens inzet worden militairen onder meer blootgesteld aan extreme temperaturen en opereren zij in gebieden waar de luchtkwaliteit en de infrastructuur niet vergelijkbaar is met de westerse standaarden. Aan de voorkant van missies wordt daarom in principe een zogeheten «site survey» uitgevoerd. Hierbij worden de specifieke lokale en infrastructurele omstandigheden in kaart gebracht. Waar mogelijk worden risico’s vermeden dan wel beperkt. Het is niet mogelijk om een limitatief overzicht te geven van alle gemelde en bekendstaande gezondheidsproblemen en gezondheidsrisico’s bij militairen omdat veel van deze informatie valt onder het medisch geheim. Door middel van de door mij eerder aangekondigde op te zetten gezondheidsmonitoring wil ik voor de toekomst meer zicht krijgen op de gezondheidsrisico’s die militairen lopen.
Deelt u de mening dat het onder de pet houden van onderzoeksresultaten, in combinatie met de overige defensiepuinhopen (o.a. chroom-6, PX10, burnpits, hitteletsels en vreselijke gewelds- en misbruikincidenten), niet alleen in strijd is met het beginsel van goed werkgeverschap, maar ook een ambtsmisdrijf oplevert? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de Defensienota wil Defensie transparant en betrouwbaar zijn in wat we doen en wat we bereiken. In gevallen waar er een directe relatie bestaat tussen het werken bij Defensie en gezondheidsklachten, zal Defensie haar verantwoordelijkheid als werkgever dragen.
Bent u bereid de verantwoordelijken van de burnpits (waaronder ook de voormalige Minister van Defensie) te bestraffen en de schade op hen te verhalen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot uw snelle actiebereidheid op het gebied van diversiteit, milieu en Europese defensiesamenwerking?
Er is nog onvoldoende duidelijkheid over de mogelijke relatie tussen gezondheidsklachten en de uitstoot van burnpits. Ook is in de literatuur het beeld van de relatie tussen gezondheidsklachten en luchtkwaliteit in uitzendgebieden helaas niet eensluidend.
Bent u bereid de slachtoffers van de burnpits een laagdrempelige en ruimhartige schaderegeling te geven door te bezuinigen op diversiteitsgedram, JSF-toestellen en een peperduur tweede regeringstoestel ter waarde van 100 miljoen euro? Zo nee, waarom niet?
In mijn Kamerbrief d.d. 18 april jl. (Kenmerk 35 000-X-133) heb ik de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een brede literatuurbeschouwing en de analyse van het relatief kleine aantal binnengekomen meldingen (0.3% van het totale bestand uitgezonden Nederlandse militairen). In de Kamerbrief heb ik aangegeven dat er nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de mogelijke relatie tussen gezondheidsklachten en de uitstoot van burnpits. Ook is in de literatuur het beeld van de relatie tussen gezondheidsklachten en luchtkwaliteit in uitzendgebieden helaas niet eensluidend. Mocht er in de toekomst meer duidelijkheid ontstaan over deze relatie, dan zal Defensie haar verantwoordelijkheid als werkgever dragen.
Kunt u deze vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht 'Concrete aanpak stikstof kan maanden duren’ |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kabinet heeft nog maanden nodig voor stikstofaanpak»?1
Ja.
Klopt het dat het nog enkele maanden gaat duren voor het kabinet met concrete oplossingen komt voor de stikstofcrisis?
In de brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) heeft het kabinet aangekondigd de oplossing te zoeken in een gebiedsgerichte aanpak. Aangezien de herkomst van stikstofdepositie verschilt per gebied, verschilt ook de aanpak om deze depositie te verminderen per gebied. Er wordt inzichtelijk gemaakt wat nodig is voor natuurherstel, welke (bron)maatregelen daarvoor in dat gebied beschikbaar zijn, maar ook welke ruimte nodig is om activiteiten in dat gebied te kunnen ontplooien.
Het kabinet heeft aangekondigd welke concrete zaken zij gaat doen: investeren in direct natuurherstel, inzetten op een drempelwaarde voor stikstofdepositie zodat het proces voor het verlenen van toestemming voor (kleine) activiteiten en projecten weer in gang kan worden gezet, toestemmingverlening op gang brengen via intern salderen en extern salderen onder voorwaarden. Ook stelt het kabinet indien nodig financiële en juridische middelen beschikbaar en worden bronmaatregelen genomen waar deze (gebiedsgericht) effect hebben.
Het kabinet gaat per direct aan de slag met de verkenning van een drempelwaarde voor projecten of activiteiten met kleine stikstofdeposities. Daartoe is het nodig om (bron)maatregelen uit te werken. Het kabinet komt voor het einde van het jaar met een uitgewerkt pakket op basis waarvan in het begin van het nieuwe jaar besluitvorming kan plaatsvinden. Per direct worden de gebiedsgerichte processen in gang gezet. Het kabinet informeert u dit jaar over de uitwerking en de eerste resultaten van de gebiedsgerichte aanpak voor natuurherstel.
Het Adviescollege Stikstofproblematiek komt voor het einde van het jaar met een nader advies over beweiden en bemesten. Op basis hiervan zullen de interbestuurlijke partners half januari een besluit nemen over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder beweiden en bemesten mogelijk gemaakt kunnen worden. Begin 2020 is ook het moment voor de interbestuurlijke partners om te besluiten op welke wijze de monitoringssystematiek wordt verbeterd.
In mei 2020 komt het Adviescollege met het laatste deel van het advies en volgt een kabinetsreactie.
Heeft u al een inschatting gemaakt wat de effecten (op stikstof) zijn van het verlagen van de maximumsnelheid? Zo ja, welke trajecten zijn hier in meegenomen? Wat zijn de effecten van een verlaging naar 120, 100 en 80 km/u? Hoe snel kunnen verkeersbesluiten gerealiseerd worden?
Lokaal – dicht bij de weg – kan een verlaging van de maximum snelheid een groter effect hebben. In de brief van 4 oktober jl. heeft het kabinet daarom aangegeven dat wordt gedacht aan gebiedsgerichte verlagingen van de maximum snelheid op rijkswegen en provinciale wegen, daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Naar aanleiding van het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek wordt bezien op welke trajecten een gerichte verlaging van de maximumsnelheid een effectieve maatregel is. Ook wordt in beeld gebracht welke bijdrage aan afname van stikstofdepositie op die trajecten verwacht wordt.
Weet u hoeveel veehouderijen er gevestigd zijn in de buurt van Natura 2000-gebieden? Zo ja, met welke afstandscriteria is gerekend en kunt u deze informatie delen?
In de brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) heeft het kabinet aangekondigd de oplossing te zoeken in een gebiedsgerichte aanpak. Aangezien de herkomst van stikstofdepositie verschilt per gebied, verschilt ook de aanpak om deze depositie te verminderen per gebied. Er wordt inzichtelijk gemaakt wat nodig is voor natuurherstel, welke (bron)maatregelen daarvoor in dat gebied beschikbaar zijn, maar ook welke ruimte nodig is om activiteiten in dat gebied te kunnen ontplooien. In dit proces wordt ook bezien welke veehouderijen in de buurt van Natura 2000-gebieden zijn gevestigd en welke veehouderijen geen opvolger hebben.
Hoeveel veehouderijen in de buurt van Natura 2000-gebieden hebben geen opvolger? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke natuurherstelmaatregelen kunnen er genomen worden en zijn deze maatregelen alleen in de Natura 2000-gebieden of ook daarbuiten?
De natuurherstelmaatregelen die kunnen worden genomen, betreffen de «vrijgegeven» herstelmaatregelen in het rapport Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats. Deze maatregelen zijn in de (voor het PAS opgestelde) gebiedsanalyses gebiedsgericht uitgewerkt en zijn deels al in uitvoering. De herstelmaatregelen zijn ook toepasbaar in natuurgebieden buiten Natura 2000, maar in de gebiedsanalyses alleen uitgewerkt voor Natura 2000-gebieden, inclusief (in geval van waterhuishoudkundige maatregelen) de directe omgeving daarvan.
Kan de vernieuwde rekentool Aerius de effecten van luchtwassers meten? Zo nee, waarom niet?
De AERIUS rekentool is niet bedoeld om specifiek de effecten van luchtwassers te meten. Met AERIUS Calculator is het mogelijk om de stikstof emissie en stikstofdepositie te bepalen van een bron die door de gebruiker wordt ingevoerd.
Voor het bepalen van de emissie van een ingevoerde stal maakt AERIUS gebruik van de emissiefactoren uit de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav-factoren). De Rav-factoren zijn gebaseerd op metingen. Er zijn verschillende Rav-factoren gemaakt voor verschillende type stallen, zowel voor stallen met als stallen zonder luchtwassers. Aangezien stallen met een luchtwasser veel schoner zijn, heeft dit effect in AERIUS.
Wanneer kan Aerius ingezet worden voor alle projecten?
Met de release van AERIUS Calculator 2019 op 16 september jl. is het weer mogelijk om de stikstofdepositie van projecten te bepalen. Een aantal specifieke omstandigheden vallen nog buiten het toepassingsbereik van de versie. De volgende versie van AERIUS Calculator wordt in januari 2020 verwacht. Dan is het mogelijk om AERIUS ook in te zetten voor situaties die nu buiten het toepassingsbereik vallen.
Wanneer krijgt de Kamer duidelijkheid over de ontbrekende vergunning voor stikstofemissies van vliegvelden?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft diverse schriftelijke vragen gekregen over de natuurvergunningen voor luchthavens, waarvan de antwoorden op 15 oktober jl. naar uw Kamer zijn verzonden2. Het streven is om die vragen voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat (16 oktober 2019) te beantwoorden. Wat betreft de ingediende handhavingsverzoeken zal het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit informatie verzamelen, zienswijzen opvragen en oordelen over de vraag of en zo ja welke luchthavens over een natuurvergunning dienen te beschikken. Het handhavingsverzoek zal binnen de daartoe gestelde termijn beantwoord worden en daar kan nu niet op vooruitgelopen worden.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de LNV-begroting beantwoorden?
Ik heb u op 2 oktober jl. laten weten dat ik geen antwoord heb kunnen geven op deze schriftelijke vragen voor het behandeling van de LNV-begroting (Kamerstuk 32 670, nr. 170).
Het ontbreken van data van arbeidsbeperkte werkzoekenden in de kandidatenverkenner van het UWV |
|
René Peters (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de in 2017 ingevoerde kandidatenverkenner (onlinepersoneelsbank) van het UWV niet werkt, omdat de data van arbeidsbeperkte werkzoekenden ontbreken?1
Ja, complete en actuele profielen is door de aard van de doelgroep vanaf de start een uitdaging. Een goed verwachtingsmanagement ten aanzien van de toepassingsmogelijkheden van de kandidatenverkenner vindt de Inspectie SZW van belang2. Een voorbeeld uit het onderzoek van inspectie SZW: «Een jongere die vandaag bemiddelbaar is, hoeft dat morgen niet meer te zijn. Dat kan het selectieproces belemmeren. Ook blijkt soms pas op een werkplek of de jongere echt klaar is om aan het werk te gaan.»
UWV en gemeenten zetten zich dagelijks in om hun klanten beter te kennen. De periodieke UWV publicatie Transparantie van klantprofielen banenafspraak geeft inzicht in de ontwikkeling van het aantal (anonieme) klantprofielen dat gemeenten en UWV hebben opgesteld voor mensen die behoren tot de doelgroep van de banenafspraak. Deze laat over de afgelopen twee jaar een stijgende lijn zien.
Veel werkgevers gebruiken bij voorkeur het werkgeversservicepunt in de arbeidsmarktregio als eerste aanspreekpunt. Indien matching van kandidaten op geschikt werk tekortschiet, is het zaak dat werkgevers samen met de regionale partners naar een oplossing zoeken. Perspectief op Werk geeft hieraan een impuls in 2019 en 2020.
Kunt u bevestigen dat er inmiddels ruim 157.000 mensen met een arbeidsbeperking in de kandidatenverkenner staan, maar dat nog geen 8% van de mensen uit deze databank beschikbaar is voor werk, omdat noodzakelijke data ontbreken?
Niet helemaal. Meer dan 8% van de profielen is bemiddelbaar en daarmee beschikbaar. Ook de mensen die zitten in een traject gericht op het vinden van werk zijn beschikbaar voor werk. Ook staan er profielen in van kandidaten die aan het werk zijn en daardoor niet beschikbaar zijn voor werk. Zie verder het antwoord bij vraag 5 van de vragen van de leden Tielen en Nijkerken-de Haan (beiden VVD).
Kunt u tevens bevestigen dat van ruim 42% van de mensen in de kandidatenverkenner niet bekend is wat hun opleidingsniveau is en dat bij ruim 60.000 mensen niet is ingevuld in welke sectoren ze willen werken?
Ja. Dit gaat over het totaal van de mensen uit de doelgroep banenafspraak van UWV en gemeenten. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat deze informatie niet bekend is bij medewerkers. De vliegende brigade van UWV kan regio’s ondersteunen om de volledigheid van de gegevens te vergroten.
Van de 225.000 mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren, vallen er 113.000 onder verantwoordelijkheid van UWV. Ongeveer 74% van deze mensen heeft een compleet profiel. 22% heeft geen profiel en 4% heeft een onvolledig profiel. De meerderheid van de UWV-klanten zonder (compleet) profiel heeft reeds een baan. In andere gevallen betreft het mensen die bijvoorbeeld in een medisch behandeltraject zitten of nog aan het studeren zijn/naar school gaan. Bij het compleet maken van het klantprofiel zodat deze via de kandidatenverkenner getoond kan worden, wordt prioriteit gegeven aan de mensen voor wie deelname aan de arbeidsmarkt in zicht is.
Is het juist dat bij de makers van het systeem van de kandidatenverkenner al bekend was dat veel noodzakelijke gegevens ontbreken en dat zij dit in 2016 ook hebben gemeld bij de UWV-top, maar dat met deze mededeling niets is gedaan? Zo ja, wat is uw oordeel over deze handelwijze van de UWV-top?
Vanaf de start van de kandidatenverkenner is bekend dat de kwaliteit en volledigheid van profielen blijvende inzet vraagt van UWV en gemeenten.
UWV heeft verschillende acties gedaan. UWV heeft het voor gemeenten bijvoorbeeld eenvoudiger gemaakt om gemeentelijke profielen in te lezen en ondersteunt gemeenten met een Vliegende Brigade. De Vliegende Brigade helpt bij het transparant maken van het kandidatenbestand banenafspraak. Bijvoorbeeld door middel van het geven van workshops en het uitvoeren van controles op gegevens. Daarnaast zijn zij op afstand in te zetten als hulplijn.
Ook heeft UWV werk gemaakt van het toegankelijk maken van de UWV doelgroep.
Van de 225.000 mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren, vallen er 113.000 onder verantwoordelijkheid van UWV. Ongeveer 74% van deze mensen heeft een compleet profiel. 22% heeft geen profiel en 4% heeft een onvolledig profiel. De meerderheid van de UWV-klanten zonder (compleet) profiel heeft reeds een baan. In andere gevallen betreft het mensen die bijvoorbeeld in een medisch behandeltraject zitten of nog aan het studeren zijn/naar school gaan. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan de mensen voor wie deelname aan de arbeidsmarkt in zicht is.
De periodieke UWV publicatie Transparantie van klantprofielen banenafspraak geeft inzicht in de ontwikkeling van het aantal (anonieme) klantprofielen dat gemeenten en UWV hebben opgesteld voor mensen die behoren tot de doelgroep van de banenafspraak. Deze laat over de afgelopen twee jaar een stijgende lijn zien.
Vindt u ook dat er alles op alles gezet moet worden om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen en dat het daarvoor nodig is dat er een goed beeld bestaat van de mensen met een arbeidsbeperking die op zoek zijn naar werk?
Ja, werk is belangrijk voor mensen. Het geeft mensen bestaanszekerheid, een inkomen, het zorgt voor contacten en uitdagingen. Dit geldt zeker ook voor mensen met een arbeidsbeperking. Hoewel er steeds meer mensen met een beperking een baan vinden, staan er ook nog veel te veel mensen aan de kant.
Het breed offensief is een brede agenda om de arbeidsmarktkansen voor mensen met een arbeidsbeperking te vergroten. Een agenda die het simpeler moet maken voor werkgevers om mensen met een beperking in dienst te nemen; met voorstellen om werk meer te laten lonen; waarbij werkgevers en werkzoekenden elkaar makkelijker weten te vinden en waarbij mensen niet alleen aan het werk komen maar ook aan het werk blijven.
Zo ja, wat vindt u er in dat licht gezien van dat er in 2017 en 2018 door gebrek aan noodzakelijke data slechts zo’n honderdtal mensen met een beperking aan het werk zijn geholpen, terwijl er alleen al aan IT-kosten 1,3 miljoen euro in de kandidatenverkenner is geïnvesteerd?
De doelstelling van de banenafspraak voor 2018 was 43.500 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Met bijna 52.000 extra banen is die doelstelling ruimschoots gehaald3. Het is niet mogelijk om te bepalen welk aandeel de Kandidatenverkenner hierin heeft gehad. De Kandidatenverkenner fungeert immers niet als een zelfstandig matchingssysteem4. Er is altijd meer nodig voor een match. Bijvoorbeeld inschakeling van de medewerkers van het betreffende werkgeversservicepunt en een persoonlijk gesprek met kandidaten.
Veel werkgevers zijn enthousiast om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Maar er zijn ook nog te veel werkgevers die twijfelen. Het regionale werkgeversservicepunt van UWV en gemeenten helpt bij het maken van de match. De medewerkers koppelen de wensen en mogelijkheden van de mensen uit de doelgroep banenafspraak aan de wensen en mogelijkheden van de werkgevers. Dat deze match tot stand komt, dat is het doel, niet het gebruik van de kandidatenverkenner zelf.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat mensen die geregistreerd staan in de kandidatenverkenner alsnog in beeld komen en aan het werk worden geholpen?
Voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt biedt Perspectief op Werk een extra impuls aan de arbeidstoeleiding van mensen die willen en kunnen werken, maar niet zelfstandig de weg naar werk vinden. Het kabinet heeft hiervoor in totaal 70 miljoen euro beschikbaar gesteld voor 2019 en 2020. Een intensievere samenwerking tussen publieke en private partijen in alle 35 arbeidsmarktregio’s moet zorgen voor goede matches tussen werkzoekenden en beschikbaar werk. Perspectief op Werk is naast een extra impuls ook een leertraject om vanuit de praktijk te bezien hoe de bemiddeling van deze groep verbeterd kan worden.
Als uitwerking van het breed offensief komen er afspraken met VNG en UWV over het structureel verbeteren van de werkgeversdienstverlening en het matchen in de arbeidsmarktregio’s. Deze afspraken betreffen de invulling van drie randvoorwaarden die gelden voor alle arbeidsmarktregio’s en worden opgenomen in de SUWI regelgeving:
Vanaf 2021 wordt structureel 17 miljoen euro jaarlijks ingezet voor het versterken van de 35 arbeidsmarktregio’s5.
Hierover heb ik uw Kamer recent geïnformeerd6.