De ‘veronderstelde toegang’ tot elektronische patiëntendossiers |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat er op 8 april 2020 is besloten om de medische dossiers van ruim acht miljoen mensen open te stellen middels een zogeheten «corona-opt-in»?1
In mijn brieven van 25 maart jl.2, 7 april jl.3 en 15 april jl.4 informeerde ik uw Kamer over de genomen tijdelijke noodmaatregelen om bij te dragen aan de beschikbaarheid van meer gegevens ten behoeve van de juiste zorg op de juiste plek en op het juiste moment om de zorg te ontlasten. Een van deze tijdelijke noodmaatregelen is de corona opt-in. Hiermee is het technisch mogelijk voor SEH-zorgverleners en huisartsen om een beperkte set huisartsgegevens van patiënten met of verdacht van COVID-19 op de HAP en SEH te raadplegen na het vragen en verkrijgen van toestemming hiervoor van de patiënt.
Klopt het dat met het in fysieke zin openstellen van deze medische dossiers in theorie elke zorgverlener in Nederland met een Unieke Zorgverlener Identificatie (UZI)-pas, dus niet alleen zorgverleners met een behandelrelatie, nu in deze acht miljoen dossiers kan kijken? Acht u dat wenselijk?
Nee, niet elke zorgverlener met een UZI-pas kan de huisartsgegevens raadplegen. De patiënt moet ingeschreven staan in het informatiesysteem van de eigen zorgaanbieder. De opvragende zorgverlener moet zich identificeren met een UZI-pas. Op grond daarvan wordt vastgesteld of en welke gegevens mogen worden ingezien. Tot slot worden niet alle medische dossiers opengesteld, maar is een samenvatting van de huisartsgegevens raadpleegbaar voor specifieke zorgverleners, onder strikte voorwaarden.
Hoe is de corona-opt-in volgens u te rijmen met de wet, waarin staat vermeld dat voor elektronische gegevensuitwisseling uitdrukkelijk toestemming moet zijn gegeven?
De corona-opt-in richt zich op de beschikbaarstelling van huisartseninformatie via elektronische uitwisselingssystemen. Daarop is de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg (Wabvpz) van toepassing. Artikel 15a geeft dan aan dat uitdrukkelijke toestemming is vereist.
Met de Corona-opt-in wordt bedoeld dat voor de mensen die geen keuze hebben vastgelegd een deel van bij de huisarts bekende gegevens beschikbaar wordt gesteld voor de HAP en SEH. Op de HAP en SEH wordt door de zorgverlener de mondelinge toestemming gevraagd aan de patiënt, wanneer de noodzakelijke medische informatie bij de huisarts dient te worden geraadpleegd, tenzij de patiënt niet meer in staat is zijn wil te uiten. In dit laatste geval waar er sprake is van een spoedsituatie kan de hulpverlener de gegevens zonder mondelinge toestemming raadplegen. Als de patiënt geen toestemming geeft, dan worden zijn gegevens niet geraadpleegd. Daarmee is geen sprake van een opt-out-systeem, maar blijft de regie bij de patiënt. Tevens is van belang dat burgers ook als ze nog geen zorgvraag hebben, de mogelijkheid hebben tot een opt-out. Burgers die niet willen dat hun gegevens beschikbaar worden gesteld, kunnen zich melden bij de huisarts om dit aan te geven of kunnen de keuze doorgeven op volgjezorg.nl.
Waarom noemt u deze ingreep een «corona-opt-in» aangezien een opt-in systeem er vanuit gaat dat men een actie moet ondernemen om mee te doen en hier het tegenovergestelde (dus opt-out) het geval is? Acht u een opt-out systeem passend voor de omgang met medische gegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Is er sinds de brief van uw ambtsvoorganger van 8 februari 2019, waarin als reactie op vragen van de Partij voor de Dieren wordt aangegeven dat er geen volledige end-to-end encryptie plaatsvindt bij het uitwisselen van medische gegevens, gekeken naar een herziening van de richtlijn, zoals toen gesteld? Zo nee, waarom niet?2
Op dit moment wordt NEN 7512 herzien, de norm over informatieveiligheid bij het uitwisselen van (medische) gegevens. In die herziening wordt End-to-End encryptie als een van de onderwerpen meegenomen. De verwachting is dat de herziening in het eerste kwartaal van 2021 afgerond zal zijn.
Waarom was naar uw mening de huidige praktijk, waarbij men bij de huisarts aangeeft of er toestemming is voor het uitwisselen van gegevens, niet langer werkbaar? Klopt het dat u deze maatregel heeft genomen om de huisartsen te ontlasten?
De maatregel is bedoeld om tijdelijk voor patiënten met symptomen van het coronavirus de triage op de HAP en SEH met betere informatie te ondersteunen. Hiermee ondersteunt het deze zorgverleners in het kunnen leveren van goede zorg. Vanwege de inrichting van specifieke huisartsenposten voor COVID-19 komen veel mensen niet bij hun eigen huisarts maar bij een HAP. De daarbij voor triage benodigde informatie is in de praktijk vaak bij de eigen huisarts voorhanden, maar door het ontbreken van een toestemmingskeuze niet altijd beschikbaar op de HAP. Deze informatie wordt nu tijdelijk op de HAP en SEH beschikbaar gesteld als de patiënt daar (mondeling) toestemming voor geeft op het moment van opvragen. Dit is gedaan op uitdrukkelijk verzoek van Patiëntenfederatie Nederland en de huisartsen vanwege de sterk oplopende belasting op huisartsenposten en de benodigde tijd voor triage.
De uitwisseling van gegevens in een spoedsituatie was al voor de coronacrisis punt van aandacht. Juist omdat een patiënt in een acute situatie niet altijd in de gelegenheid is om toestemming te verlenen en omdat de betrokken zorgprofessionals niet altijd de tijd hebben om gegevens met elkaar uit te wisselen. Snelheid in het beschikbaar hebben van de patiëntsituatie is in dergelijke situaties juist van belang voor goede zorg.
Heeft u een inschatting gemaakt hoeveel van de acht miljoen mensen, wiens medische gegevens nu voor elke zorgverlener van Nederland in te zien zijn, hun huisarts gaan bellen om de veronderstelde, maar nooit gegeven goedkeuring voor deze inzage in te trekken? Wat voor belasting zou dat geven bij de huisartsen?
Gezien de bijzondere situatie en de getroffen mitigerende maatregelen om misbruik tegen te gaan, verwachten we niet dat veel patiënten hun goedkeuring voor inzage gaan intrekken en zal de belasting daarmee dus beperkt blijven. Ik weet niet hoeveel mensen in de huidige situatie een opt-out hebben geregistreerd en kan en mag dat ook niet weten want dit is onderdeel van de registraties van de afzonderlijke huisartsen en privacygevoelige informatie.
Klopt het dat de elektronische uitwisseling van medische gegevens vrijwel altijd via het Landelijk Schakelpunt verloopt?
Nee integendeel. Het merendeel loopt niet via het Landelijk Schakelpunt (LSP) maar via allerlei andere kanalen en systemen. De meeste uitwisseling in de zorg gebeurt door het actief meesturen van gegevens met de patiënt zoals bij een verwijzing, een consultatie, een ontslagbrief of het uitschrijven van een recept.
Klopt het dat het Landelijk Schakelpunt in beheer is bij een Amerikaans bedrijf dat onder de Amerikaanse wet verplicht kan worden medische gegevens in haar beheer (zoals de Nederlandse) over te dragen aan (of door te geleiden naar) de Amerikaanse autoriteiten en dat het bedrijf verplicht is daarover te zwijgen? Acht u dat wenselijk?
De beheerder van het Landelijk Schakelpunt is VZVZ Servicecentrum, de uitvoeringsorganisatie van de Nederlandse vereniging VZVZ. Deze heeft mij bij navraag laten weten dat het technisch onderhoud onder andere is ondergebracht bij een Nederlands bedrijf met een Amerikaanse moedermaatschappij. Met deze organisatie is overeengekomen dat zij handelen volgens Nederlandse wetgeving en dat die prevaleert boven Amerikaanse wetgeving.
Blijft de corona-opt-in of veronderstelde toestemming staan na de coronacrisis? Zo nee, hoe kunt u dat garanderen?
De corona opt-in is alleen bedoeld voor zorgverleners betrokken bij de behandeling van COVID-19-patiënten, of wanneer de gegevens noodzakelijk zijn voor het beoordelen van patiënten met mogelijke COVID-19-verschijnselen. Het gaat om een tijdelijke maatregel gedurende deze coronacrisis. De duur is in ieder geval tot 1 juni 2020 dan wel zolang er maatregelen van kracht zijn om het coronavirus onder controle te krijgen. De terugkeer naar de normaaltoestand blijft het uitgangspunt en technisch is voorzien dat de corona-opt-ins dan direct kunnen worden verwijderd.
Kunt u in ieder geval nog de garantie geven dat alle crisismaatregelen die ingrijpen op het recht op privacy, na de crisis worden teruggedraaid?
Ik kan spreken voor de maatregelen die ik zelf neem of initieer. Bij het nemen van die maatregelen is er altijd oog voor de rechten van burgers en die rechten worden zo goed mogelijk gewogen en geborgd. Zo is de corona-opt-in ook in nauwe afstemming met de Autoriteit Persoonsgegevens tot stand gekomen om
een gedragen afweging te kunnen maken ten aanzien van het recht op privacy. Uitgangspunt van deze maatregelen is dat ze tijdelijk zijn, dat is inherent aan het doel namelijk de bestrijding van de huidige crisis.
Het lot van kalfjes uit de melkveehouderij als gevolg van de coronacrisis |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u, voor de mensen die dat niet weten, om te beginnen bevestigen dat koeien in de melkveehouderij – net als alle andere zoogdieren – niet zomaar melk geven, maar daarvoor eerst een jong moeten baren? Kunt u voorts bevestigen dat koeien in de melkveehouderij om die reden ieder jaar zwanger worden gemaakt en dat de kalfjes die zij baren steeds kort na de geboorte bij hen worden weggehaald, waarna de melk door de mens wordt toegeëigend en de kalfjes als bijproduct van de zuivelindustrie in meerderheid in kalvermesterijen belanden?
Om melk te kunnen geven moet een koe met regelmaat een kalf ter wereld brengen. De melkveehouder houdt (een deel van) de vrouwelijke kalveren aan om op te fokken tot toekomstige melkkoe. De mannelijke kalveren en een deel van de vrouwelijke kalveren worden opgefokt met als doel kalfsvlees te produceren. De kalveren worden na minstens 14 dagen en op een minimaal gewicht van 36 kg door handelaren opgehaald van het melkveebedrijf en naar de vleeskalverhouderij gebracht. Daar worden de kalveren 6–12 maanden opgefokt en vervolgens geslacht.
Kunt u aldus bevestigen (nogmaals: voor de mensen die dit niet weten) dat de aanvoer van kalfjes in de kalverhouderij een direct gevolg is van het fokken met koeien in de melkveehouderij?
Alle kalveren in de kalverhouderij zijn afkomstig uit de melkveehouderij.
Heeft u gelezen dat de markt voor blankvleeskalveren «zo dood als een pier» is en er grote overschotten aan kalfsvlees dreigen te ontstaan nu dit vlees door de coronacrisis niet meer kan worden geëxporteerd naar landen als Italië, Frankrijk en Spanje, waar normaal zo’n 95% van het kalfsvlees naartoe gaat?1 2 3
Er is inderdaad sprake van vraaguitval. Door bijvoorbeeld het sluiten van restaurants, in het kader van de COVID-19 maatregelen, is de afzet van de duurdere delen sterk gedaald. De verkoop van kalfsvlees via supermarkten is verminderd, maar gaat wel door.
Heeft u gelezen dat kalverslachterijen door het wegvallen van de vraag naar kalfsvlees veel minder kalfjes slachten en dat de dieren daardoor langer op de bedrijven blijven? Welke gevolgen heeft dit voor de stalbezetting?4
Er worden op dit moment minder kalveren geslacht. Dat betekent dat kalveren langer op stal blijven. Het aantal kalveren per bedrijf blijft gelijk, dieren worden wel ouder en groter. De sector heeft aangegeven dat, mocht er bij de oudste kalveren minder ruimte ontstaan in de hokken, dan in overleg met de slachterijen, de zwaarste kalveren opgehaald worden zodat de rest voldoende ruimte heeft.
Welke gevolgen heeft het voor de kalfjes die op dit moment worden geboren in de melkveehouderij, nu kalfjes langer bij kalvermesterijen blijven staan en daar dus minder ruimte vrij komt?
Sinds de eerste week van april is de import van kalveren gedaald. De kalversector heeft mij verzekerd kalveren uit de Nederlandse melkveehouderij te blijven opzetten.
Bent u bereid nu wel fokbeperkingen in te stellen in de melkveehouderij om te voorkomen dat de stallen overvol raken en/of vlees (op termijn) moet worden vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in gesprek met de melkvee- en kalversector over te nemen maatregelen op korte en lange termijn. Omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is, heb ik geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, verplichte productiebeperkende maatregelen op te leggen. Mededingingsregels staan niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies geven over beperking van de productie. Zij kunnen wel een advies geven aan hun leden om op vrijwillige basis tijdelijk productiebeperkende maatregelen te nemen, waarbij het aan de individuele ondernemer is of hij dit advies opvolgt. De sector kan hier bij de Autoriteit Consumenten en Markt (ACM) advies over vragen hoe hiermee kan worden omgegaan. Als een veehouder besluit om nu geen koeien te insemineren, heeft dit pas over 9 maanden effect.
Kunt u bevestigen dat Nederland, naast de 1,58 miljoen kalfjes die in de Nederlandse melkveehouderij worden geboren, jaarlijks ook nog eens zo’n 860.000 jonge kalfjes importeert uit landen als Ierland, Letland en Denemarken?5 6
Niet alle in Nederland geboren kalveren worden opgezet in de kalverhouderij, zie ook mijn antwoord op vraag 1. Nederland heeft in 2019 860.000 kalveren geïmporteerd. 80% van deze kalveren kwam uit Duitsland, België of Luxemburg. De overige 20% van deze kalveren kwam uit andere landen als Ierland, Letland en Denemarken. Sinds de eerste week van april 2020 is de import van kalveren gedaald.
Heeft u de beelden gezien die Eyes on Animals en L214 afgelopen maand maakten van een 50 uur durend transport van kalfjes uit Ierland naar Nederland (Friesland, om precies te zijn), waarop te zien is hoe de kalfjes van slechts een paar weken oud op een rustplaats in Cherbourg in Frankrijk onder andere worden geschopt en geslagen met een stok?7
Ik heb die beelden gezien.
Heeft u gezien dat de kalfjes voordat zij bij de rustplaats aankwamen, al 24 uur onderweg waren en dat zij al die tijd niet hadden gedronken?
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u een jaar geleden, toen dezelfde organisaties vergelijkbare beelden naar buiten brachten, zei dat u erop vertrouwde dat Frankrijk adequate maatregelen had getroffen om de getoonde mishandelingen te stoppen?8
Er zijn door de Franse autoriteiten maatregelen getroffen bij de Franse controlepost waar vorig jaar beelden over naar buiten kwamen van mishandelingen. Deze nieuwe beelden zijn van een andere controlepost. Ik zal dit nogmaals onder de aandacht brengen bij de Franse autoriteiten.
Kunt u zich herinneren dat u een jaar geleden, toen dezelfde organisaties vergelijkbare beelden naar buiten brachten, zei dat ongespeende kalfjes na een transporttijd van maximaal negen uur ten minste één uur rust op de wagen dienen te krijgen, waarbij ze gedrenkt en zo nodig gevoederd worden, en dat er Europese regelgeving bestaat ter bescherming van het welzijn van kalveren op transport?9
Dat kan ik mij herinneren. Ik voegde daaraan toe dat na een reis met een veerboot zoals die van Ierland naar Frankrijk, waarbij de dieren in de veewagen blijven, de dieren bij een controlepost in de omgeving van de haven van bestemming een rusttijd moeten krijgen van 12 uur. De transportverordening geeft de mogelijkheid dat de tijd onderweg op zee in dergelijke veerboten langer is dan de maximale transporttijd, zoals die geldt voor wegtransport.
Erkent u dat deze nieuwe beelden aantonen dat de door Frankrijk genomen maatregelen kennelijk dus niet adequaat waren om deze dierenmishandeling te stoppen en dat de regelgeving die kalfjes tijdens transport moet beschermen, niet wordt nageleefd? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe beelden van mishandeling van kalveren waren bij een andere controlepost dan die van vorig jaar. De door de Franse autoriteiten getroffen maatregelen hebben helaas niet het effect gehad om dit soort praktijken bij alle Franse controleposten te voorkomen.
Bent u bereid de import van kalfjes stil te zetten nu er een overschot aan kalfsvlees is en kalfjes langer in de stallen moeten blijven? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan voorkomen dat de stallen overvol raken?
Europa heeft een interne markt. Het is niet mogelijk om de import van gezonde dieren uit Europa te verbieden. De kalversector heeft aangegeven de import van kalveren te beperken indien er sprake is van ruimtegebrek, zodat alle Nederlandse kalveren kunnen worden afgenomen. Sinds de eerste week van april is de import van kalveren afgenomen.
Bent u in dit licht ook bereid er bij Ierland, Denemarken en andere landen waaruit Nederland kalfjes importeert, aan te dringen op fokbeperkingen in de melkveehouderij?
Ik ben in gesprek met mijn Europese collega’s over de problemen in de landbouw als gevolg van de COVID-19 pandemie. Ook de problemen in de melkvee- en kalversector worden besproken. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid er bij uw Europese collega’s en de Europese Commissie op aan te dringen dat er fokbeperkingen worden ingesteld in de melkveehouderij?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 14.
Kunt u bevestigen dat 64% van de kalfjes in de Nederlandse kalverhouderij wordt gehouden voor de productie van blank kalfsvlees, waarvoor zij op een ijzerarm dieet worden gezet met als gevolg dat ze constant op het randje van bloedarmoede leven?
Het klopt dat de meeste vleeskalveren in Nederland een ijzerarm dieet krijgen en vallen onder de categorie blank-kalfsvlees. Er gelden strikte EU-eisen over het hemoglobine (Hb)-gehalte in het bloed van kalveren tijdens de houderijperiode. Om dit te bewaken laten houders van blanke kalveren bloedmonsters nemen ter monitoring en krijgen dieren, indien nodig, ijzerpreparaten toegediend.
Kunt u bevestigen dat meer dan de helft van de kalfjes die na het leven in de kalverhouderij eindigen als blank kalfsvlees, last heeft van longaandoeningen en dat een derde van hen kampt met borstvliesontsteking – een pijnlijke ontsteking in de borstholte die koorts en ademnood veroorzaakt –, zoals bleek uit onderzoek van Wageningen Lifestock Research?10
In dit onderzoek op 8 blankveebedrijven bleek dat meer dan 50% van de kalveren longafwijkingen had, waarvan 5,8%–7,4% ernstig beschadigde longen had. Een derde van de kalveren had tekenen van borstvliesontsteking. Samen met de sector laat ik onderzoek doen naar het verbeteren van de leefomstandigheden van kalveren in de melkvee en kalverhouderij. Ik vind dat de kalversector verder moet verduurzamen. Diergezondheid, dierenwelzijn en antibioticagebruik zijn daarin een belangrijk aandachtspunt.
Kunt u bevestigen dat volgens dit onderzoek twee derde van de kalfjes na het leven in de kalverhouderij eindigen als rosé kalfsvlees, last heeft van longaandoeningen en dat de helft van deze kalfjes borstvliesontsteking krijgt?
Uit dit onderzoek op 6 rosébedrijven bleek meer dan twee derde van de kalveren longveranderingen waarvan 17,0%–18,1% ernstig beschadigde longen. Meer dan de helft van de kalveren had tekenen van borstvliesontsteking. Zie ook mijn antwoorden bij vraag 17.
Kunt u bevestigen dat het risico op luchtwegaandoeningen zo groot is doordat de kalfjes, die in de melkveehouderij dus kort na de geboorte bij hun moeder worden weggehaald, op een leeftijd van hooguit 14 dagen met een kwetsbaar immuunsysteem met honderden soortgenoten van verschillende bedrijven bij elkaar worden gezet, waarbij een hoge bezettingsgraad in de stallen ook nog eens leidt tot een hoge infectiedruk van virussen en bacteriën?11
De sector zet kalveren op als ze minimaal 14 dagen oud zijn. Het samenvoegen van vele dieren met een verschillende afkomst leidt inderdaad tot een verhoogde infectiedruk. Ik laat, samen met de sector, onderzoek doen naar effectieve en haalbare maatregelen om de infectiedruk en het antibioticagebruik te verminderen en het dierenwelzijn te verhogen. Het later opzetten van kalveren maakt hier onderdeel van uit. Ik zal uw Kamer te zijner tijd over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Kunt u bevestigen dat kalfjes in de Nederlandse kalverhouderij hun hele leven doorbrengen op harde en gladde betonnen of houten roostervloeren zonder stro of andere bodembedekking, waardoor ze vaak last hebben van gewrichtsaandoeningen en bovendien sterk worden beperkt in hun natuurlijk gedrag, omdat ze snel uitglijden en zich verwonden?12
De meeste kalveren in Nederland worden gehouden op houten of betonnen vloeren. Op verzoek van uw Kamer heb ik, samen met de sector, onderzoek laten doen naar alternatieve vloeren voor vleeskalveren die stroever en zachter zijn. Op basis van dit onderzoek is de subsidieregeling Welzijnsvriendelijke stalvloeren ingericht. Hiervan is inmiddels het volledige bedrag (€ 12,5 miljoen) beschikt. Door deze subsidie hebben voorlopers de kans gekregen de vloer grondig in de praktijk te testen. Dit werkt drempelverlagend voor de rest van de sector.
Erkent u dat het aannemelijk is dat meer kalfjes zullen lijden als gevolg van deze aandoeningen wanneer zij met nog grotere aantallen dieren en nog langer onder deze omstandigheden in de stallen van de kalvermesterij moeten staan?
Het aantal kalveren per stal neemt door in de huidige omstandigheden niet toe. Dieren blijven mogelijk wel langer op stal staan, waardoor welzijnsproblemen kunnen ontstaan. Ik vind dat de sector er ook in deze situatie alles aan moet doen om problemen op het vlak van dierenwelzijn en diergezondheid te voorkomen.
Hoe groot schat u de kans dat een kalverhouder wordt bezocht door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nu de NVWA door ziekteverzuim vanwege corona haar werkzaamheden aan het afschalen is en zich vooral richt op het toezicht in slachthuizen en bij de export van dieren die in het buitenland worden geslacht?
De beschikbare toezichtcapaciteit wordt door de NVWA risicogericht ingezet en gedurende de coronacrisis worden de adviezen van het RIVM daarbij zorgvuldig meegewogen. Zowel in het belang van het voorkomen van verspreiding van het coronavirus, als ook in het kader van de gezondheidsrisico’s voor de NVWA-inspecteurs en voor de geïnspecteerden.
De NVWA voert wel inspecties uit bij meldingen die daar, vanwege de ernst van de overtreding en/of de mogelijke gevolgen voor het dierenwelzijn of diergezondheid, onmiddellijk om vragen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
U ontvangt bij deze de antwoorden.
Strenge voorwaarden aan staatssteun voor de luchtvaartsector in het perspectief van een sector die stevig moet krimpen. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «KLM-ceo hoopt op extra ondersteuning van de overheid» en «Nederlandse staat wil garant staan voor miljardenlening KLM»?1 2
Ja.
Erkent u dat de toekomst van KLM ligt binnen de grenzen van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat de luchtvaartsector de grenzen van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier reeds ruimschoots heeft overschreden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat staatssteun misplaatst is zolang er geen zicht is op een situatie waarin KLM zich voegt naar de grenzen van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat bij het respecteren van de grenzen van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier, een stevige krimp van het aantal vliegbewegingen onvermijdelijk is? Zo nee, waarom niet?
Wat is de stand van zaken omtrent de uitvoering van de aangenomen motie-Van Raan/Kröger, waarin de regering wordt opgeroepen om «grenswaarden voor de luchtvaart op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid te ontwikkelen»?3
Deze motie is meegenomen bij het opstellen van de ontwerpLuchtvaartnota9. In verband met het advies over luchtvaart van het adviescollege Remkes en de coronacrisis heeft het besluit over de ontwerpLuchtvaartnota vertraging opgelopen. De ontwerpLuchtvaartnota is op 15 mei jl. naar de Kamer gestuurd.
Waarom duurt het nu al bijna een jaar voordat er serieus invulling wordt gegeven aan deze Kameruitspraak?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat eventuele extra financiële steun voor de luchtvaartsector niet kan bestaan zonder strenge voorwaarden voor het inzetten van de onvermijdelijke transitie naar het respecteren van grenzen van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt met KLM gesproken over de voorwaarden die aan steunverlening worden verbonden. Afspraken zullen worden gemaakt op het gebied van onder meer duurzaamheid en hinderbeperking in lijn met de afspraken van de Duurzame Luchtvaarttafel en de ontwerpLuchtvaartnota10.
Erkent u dat we middenin de klimaatcrisis geen nieuwe investeringen zouden moeten doen in fossiele bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar de brief aan uw Kamer van 24 april inzake mogelijke steunmaatregelen voor Air France KLM11 waarin is aangegeven dat steunverlening wordt overwogen vanwege het publieke belang dat met KLM is gemoeid. Het intercontinentale bestemmingennetwerk op Schiphol is van groot belang voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. Veel bedrijven kiezen voor Nederland als vestigingsplaats vanwege de goede bereikbaarheid. Daarnaast dient dit uitgebreide netwerk ook een breder maatschappelijk belang.
Herinnert u zich de waarschuwing van o.a. De Nederlandsche Bank dat investeringen in fossiele sectoren ook vanuit financieel oogpunt niet verstandig zijn omdat dat leidt tot «gestrande bezittingen» (stranded assets)?4 5
Ja, ik ken de verkenning waar u naar verwijst.
Kunt u een update geven van de stand van zaken omtrent de uitvoering van de aangenomen motie-Van Raan waarin de regering wordt verzocht om «de toezichthouders aan te moedigen de financiële stabiliteitsrisico’s van stranded assets te identificeren en aan te pakken, en de Kamer hierover terug te koppelen»?6
Een abrupte overgang naar een groene economie kan leiden tot forse afwaarderingen op uitzettingen in sectoren die blootgesteld zijn aan duurzaamheidsrisico’s. Dit zijn de zogenoemde stranded assets. Deze stranded assets zouden een risico voor de financiële stabiliteit kunnen vormen. Dit risico heeft de aandacht van zowel het kabinet als de toezichthouders. Het kabinet is doorlopend in overleg met de toezichthouders en de sector, o.a. in Platform voor Duurzame Financiering en de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment, om de financiële stabiliteitsrisico’s van stranded assets te identificeren en aan te pakken.
Tot mijn genoegen pakken de toezichthouders dit voortvarend op. Zo heeft DNB klimaat- en energietransitierisico's verankerd in haar toezicht. Deze risico’s worden besproken in de reguliere toezichtsgesprekken met financiële instellingen. DNB vraagt daarnaast instellingen expliciet om de effecten van klimaatrisico’s in kaart te brengen en aan te geven hoe ze deze beheersen. Ook betrekt DNB duurzaamheid in on-site onderzoeken bij banken, verzekeraars en pensioenfondsen. De AFM verricht vergelijkbare inspanningen bij fondsbeheerders, door in gesprek te gaan over hoe zij omgaan met stranded assets. Daarnaast werkt DNB binnen het Network of Central Banks and Supervisors for Greening the Financial System (NGFS) aan de ontwikkeling van instrumenten en methodologieën om klimaatrisico’s voor het financiële systeem te identificeren, kwantificeren en mitigeren. Daarbij kan gedacht worden aan de ontwikkeling van transitiescenario’s en richtlijnen voor scenariogeoriënteerde klimaatrisicoanalyses.
Klimaat en energietransitierisico’s vormen ook een vast onderdeel van het Overzicht Financiële Stabiliteit, dat DNB eens per half jaar publiceert. DNB typeert deze risico’s als «sluimerende risico’s voor de internationaal financiële stabiliteit». De AFM geeft ten slotte in haar strategische agenda voor 2020 aan dat aandacht voor duurzaamheid in de financiële sector in het algemeen en inzicht in stranded assets in het bijzonder, één van haar prioriteiten voor 2020 is.
Voor de inhoudelijke resultaten van de hierboven genoemde inspanningen van de toezichthouders verwijs ik graag naar de relevante publicaties van DNB en de AFM, bijvoorbeeld de jaarverslagen van DNB en AFM over 2019. Ik verwacht hiermee de motie Van Raan voldoende te hebben afgerond. Dit neemt niet weg dat ik de toezichthouders zal blijven stimuleren om voldoende aandacht voor klimaatrisico’s te hebben.
Op welke wijze gaat u de strekking van deze aangenomen motie over gestrande bezittingen meenemen in uw aanpak en transitievoorwaarden inzake de mogelijke staatssteun voor een fossiel bedrijf als KLM?
Verwezen wordt naar de brief aan uw Kamer van 24 april inzake mogelijke steunmaatregelen voor Air France KLM15. Hierin hebben wij opgenomen dat ook op het gebied van hinderbeperking en duurzaamheid het kabinet een bijdrage van KLM zal vragen, bijvoorbeeld door het aantal nachtvluchten terug te brengen en in te zetten op CO2-reductie.
Herinnert u zich de waarschuwing van de Partij voor de Dieren, bij de aankoop van aandelen Air France-KLM, dat het niet de vraag is of de aandelen Air France-KLM afgewaardeerd zullen moeten worden, maar wanneer?7
Ja.
Herinnert u zich dat, ook voordat de coronacrisis het luchtverkeer stillegde, de waarde van de aandelen Air France-KLM inderdaad al flink is afgenomen?
Dat is afhankelijk van welke beurskoersen vergeleken worden. De Nederlandse staat heeft de aandelen Air France KLM voor een gemiddelde prijs van € 12,35 aangeschaft. Begin dit jaar was de aandelenkoers € 10,25. Op 18 februari 2020, vlak voordat de beurskoersen fors daalden, was het aandeel € 9,81 waard. De slotkoers van 14 mei 2020 was € 3,86. Op basis van deze koers zijn de aandelen bijna € 510 mln. minder waard geworden.
Hoeveel waarde hebben deze met belastinggeld aangekochte aandelen inmiddels al verloren?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat deze fout niet nogmaals gemaakt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, het aandelenbelang is verworven voor strategische doeleinden, niet met het oogmerk om financiële winst te behalen.
Waarom heeft u nog steeds niet besloten om de plannen voor Lelystad Airport definitief af te blazen, aangezien dit vliegveld volstrekt ongewenst is bij het oplossen van o.a. de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis?
In 2008 is besloten om de vraag naar vliegtuigbewegingen te accommoderen op Schiphol, Eindhoven en Lelystad Airport waarbij Schiphol een primaire functie heeft in het netwerkverkeer en de luchthavens Eindhoven en Lelystad beschikbaar zijn voor punt tot punt vluchten (vakantieverkeer). Op deze manier kan de omgeving van Schiphol ontlast worden en tegelijkertijd de mainportfunctie van Schiphol worden versterkt. Dit principe maakt onderdeel uit van het coalitieakkoord en is daarmee uitgangspunt van het kabinetsbeleid.
Daarnaast wil het kabinet in het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst, 2017–2021» ten aanzien van reductie van emissies verder gaan dan de toezegging die de EU gedaan heeft. Het kabinet neemt zich voor nationale emissiemaatregelen te nemen die bijdragen aan een reductie van de binnenlandse CO2-uitstoot van 49 procent in 2030. Specifiek voor de luchtvaart is gekozen voor een bredere aanpak, juist ook vanwege het feit dat de CO2-uitstoot van de internationale luchtvaart veel groter is dan de uitstoot die onderdeel uitmaakt van de nationale emissies.
Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het klimaatbeleid voor de luchtvaart in mijn brief van 27 maart 201917 en in het klimaathoofdstuk van de ontwerpLuchtvaartnota18. Op mondiaal niveau worden voor de internationale luchtvaart afspraken gemaakt binnen ICAO. Hierbij wordt gekeken naar het klimaatdoel voor de luchtvaart als ook naar instrumenten zoals het mondiale CO2 compensatie- en reductiesysteem (CORSIA), de inzet van duurzame luchtvaartbrandstoffen en certificeringseisen voor vliegtuigen en vliegtuigmotoren. Daarnaast wordt ook ingezet op een Europese aanpak, onder andere via het EU ETS, via duurzame luchtvaartbrandstoffen en technologische innovatie. Daarnaast hanteert Nederland ook een nationale aanpak voor de CO2-uitstoot van de internationale luchtvaart. Hierover zijn onder andere afspraken vastgelegd in het Ontwerpakkoord Duurzame Luchtvaart.
Natuur is één van de aspecten die is meegewogen in de integrale afweging zoals bij Luchthaven Lelystad aan de orde is. Bij het ontwerp van de vliegroute is rekening gehouden met Natura 2000-gebieden. Conform het Aldersadvies uit 201419 is de vlieghoogte boven Natura 2000-gebieden minimaal 3000 voet. Op deze wijze wordt voorkomen dat er verstoring van beschermde vogels door groot luchtverkeer aan de randen van de Flevopolder en in de aangrenzende Natura 2000-gebieden zal plaatsvinden. Daarnaast zijn de routes zo gekozen dat niet over de Oostvaardersplassen wordt gevlogen.
In de MER20 zijn de mogelijke effecten op de natuur in beeld gebracht, net zoals dat voor de andere milieuaspecten is gebeurd. Er is zowel naar Natura 2000-gebieden als naar de Ecologische Hoofdstructuur en stiltegebieden gekeken. De algemene conclusie is dat er geen vernietiging van natuur- of leefgebied plaatsvindt als gevolg van ruimtebeslag, dat er geen verdroging of vernatting plaatsvindt en dat de uitbreiding geen barrière-werking veroorzaakt (zie hoofdstuk 7 actualisatie MER).
Met het advies van de commissie voor de m.e.r21 kan de actualisatie van de stikstofberekeningen worden afgerond. Wanneer de depositieberekeningen zijn afgerond en bekend is hoe ervoor wordt gezorgd dat de natuurlijke kenmerken van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden hierdoor niet worden aangetast zal ik uw Kamer informeren.
Erkent u dat het vasthouden aan de plannen voor Lelystad Airport alleen maar tot nog hogere gestrande investeringen zal leiden, naast de infrastructuur bijvoorbeeld ook voor het team luchtverkeersleiders dat daar al werd geïnstalleerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Klopt het dat de regering bereid is om garant te staan voor leningen of achtergestelde leningen van KLM? Zo ja, om welke bedragen gaat het dan?
Naar verwachting zal het steunpakket uit een garantie op een lening van externe financiers bestaan. Het verstrekken van een eventuele garantie en de mogelijke omvang daarvan zijn nog onderdeel van gesprekken met externe financiers en de onderneming. Zie ook de Kamerbrief van 24 april 202022.
Erkent u dat, wanneer de Nederlandse overheid garant zou gaan staan voor leningen van KLM, dit dan bijdraagt aan het in stand houden van gestrande bezittingen in een fossiele sector? Zo nee, waarom niet?
Nee, op dit moment is er geen sprake van gestrande bezittingen.
Kent u de berichten «Tegenstanders Schiphol: «Geen krimp luchtvaart, geen coronasteun»» en «Staatssteun voor luchtvaart? Alleen met klimaatvoorwaarden, zeggen Europese burgerorganisaties»?8 9 10
Ja.
Deelt u het uitgangspunt dat eventuele bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties gebruikt moeten worden om mensen en natuur te beschermen, in plaats van de oude ontwrichtende status quo te herstellen waarvan we al wisten dat die ons in de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis heeft gestort?11 12 13 Zo nee, waarom niet?
Deelt u het uitgangspunt dat eventuele staatssteun gepaard moet gaan met voorwaarden en zeggenschap omtrent het stoppen met fossiele investeringen en investeringen die leiden tot nadere aantasting van de biodiversiteit? Zo nee waarom niet?
Deelt u het uitgangspunt dat eventuele staatssteun niet gebruikt moet worden om vervuilende sectoren te beschermen, maar juist om deze vervuilende sectoren versneld te laten verduurzamen en daarmee te helpen om toekomstbestendig te worden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er strenge voorwaarden gesteld dienen te worden aan het verlenen van eventuele staatssteun, met als doel om de luchtvaartsector weer binnen de grenzen van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een van die voorwaarden in ieder geval moet zijn dat de sector akkoord gaat met een krimp van het aantal vliegbewegingen, dusdanig dat de grenzen van het klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier niet langer worden overschreden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat één van die voorwaarden in ieder geval moet zijn dat er een scherp CO2-budget wordt opgesteld voor de luchtvaartsector, in lijn met het doel om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5⁰C? Zo nee, waarom niet?
Over de voorwaarden voor KLM wordt thans gesproken. In de ontwerpLuchtvaartnota29 staat het voornemen om de Nederlandse klimaatdoelen voor de internationale luchtvaart juridisch te borgen. Hiervoor zullen de komende tijd instrumenten worden uitgewerkt, waaronder dat van een CO2-plafond per luchthaven.
Deelt u de mening dat één van die voorwaarden in ieder geval moet zijn dat de sector voortaan haar volledige uitstoot van schadelijke stoffen en gassen rapporteert? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 27 maart 201930 heb ik de Kamer aangegeven het wenselijk te achten dat op termijn ook andere klimaatemissies dan CO2 expliciet kunnen worden meegewogen in het klimaatbeleid voor luchtvaart. Hiertoe zal echter eerst (internationaal) meer kennis moeten worden opgebouwd. De Europese Commissie zal naar verwachting in 2020 met een analyse komen op het gebied van niet-CO2 effecten van de luchtvaart. Het gaat hierbij niet om het in kaart brengen van emissies maar om het klimaateffect van die emissies onder specifieke omstandigheden (o.a. vlieghoogte en atmosferische omstandigheden).
Deelt u de mening dat één van die voorwaarden in ieder geval moet zijn dat de sector akkoord gaat met het verplicht naleven van de WHO-normen op het gebied van geluid en uitstoot? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft geluid deel ik die mening niet. De WHO heeft in oktober 2018 richtlijnen gegeven voor omgevingsgeluid, waaronder advieswaarden voor geluid door luchtvaart. Ter uitvoering van de motie Schonis31 heeft het RIVM een vergelijking gemaakt tussen die richtlijnen en het (inter)nationale beleid en in beeld gebracht hoe het WHO-advies gebruikt kan worden voor versterking van het beleid en wat de mogelijke gevolgen zijn voor de Nederlandse situatie. Op 5 juni bent u per brief32 over dit RIVM-onderzoek en de beleidsreactie daarop geïnformeerd. Door het feit dat er sprake is van een advieswaarde, die nader uitgewerkt moet worden in beleid, is van verplichte naleving van WHO-normen geen sprake.
Ook voor luchtkwaliteit heeft de WHO advieswaarden opgesteld. Deze waarden zijn generiek van aard en niet gerelateerd aan één sector of één bedrijf. De bedoeling is dat een lidstaat ernaar streeft dat de advieswaarden nergens worden overschreden, dat wil zeggen dat de emissies van alle bronnen tezamen niet boven de waarden uit zouden mogen komen. Het is dan niet logisch om aan KLM, als één van de vele bronnen van emissies, op te leggen dat men zich aan de WHO-advieswaarden moet houden. Overigens is in het Schone Lucht Akkoord wel opgenomen dat wordt toegewerkt naar de advieswaarden van de WHO voor fijnstof en stikstofdioxide in 2030.
Deelt u de mening dat één van die voorwaarden in ieder geval moet zijn dat de sector akkoord gaat met een eerlijke belastingafdracht, o.a. op kerosine, CO2-uitstoot en vliegtickets? Zo nee, waarom niet?
Een vergelijking tussen sectoren uitsluitend op het punt van belastingafdracht geeft geen volledig beeld van de werkelijkheid. Op 18 november vorig jaar heb ik uw Kamer het rapport «De prijs van een vliegreis» van CE Delft aangeboden.33 Daarin worden voorbeeldreizen met de auto, het vliegtuig, de trein en de bus vergeleken wat betreft het principe «de vervuiler / gebruiker betaalt». Gekeken is naar alle relevante belastingen en heffingen en naar alle maatschappelijke kosten (externe kosten en infrastructuurkosten). Dit resulteert in percentages die uitdrukken in hoeverre kosten zijn geïnternaliseerd. Bij vergelijkbare Europese bestemmingen levert dat bij de auto percentages op van ca. 150%, bij het vliegtuig ca. 50%, bij de trein ca. 21% en bij de bus ca. 18%. Een beoordeling van wat «eerlijke» belastingen en heffingen zijn, kan niet worden gemaakt zonder ook naar andere vervoersmodaliteiten te kijken.
Deelt u de mening dat één van die voorwaarden in ieder geval moet zijn dat de sector een sociaal personeelsbeleid gaat voeren en bovendien actief personeel zal helpen over te stappen naar een daadwerkelijk toekomstbestendige baan? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar de brief aan uw Kamer van 24 april inzake mogelijke steunmaatregelen voor Air France KLM.34 Over de voorwaarden wordt thans gesproken.
Klopt de stelling van het Financieele Dagblad dat KLM dit kwartaal € 350 miljoen ontvangt uit het steunpakket voor behoud van banen tijdens de coronacrisis?14 Zo nee, hoe zit het dan?
Ik doe op dit moment geen uitspraken over het gebruik van de generieke steunmaatregelen en de eventuele omvang hiervan voor individuele bedrijven.
Kent u het artikel «KLM negeert kritiek kabinet om banen»?15
Ja.
Waarom staat u het toe dat KLM lak heeft aan haar eigen personeel en duizenden mensen ontslaat, rechtstreeks tegen de strekking in van het steunpakket voor behoud van banen tijdens de coronacrisis?
Het kabinet ondersteunt waar het kan. Daarbij is behoud van werkgelegenheid steeds het doel. Tegelijkertijd is het kabinet realistisch: het steunpakket kan er niet voor zorgen dat deze crisis, die naar verwachting ook na het steunpakket en de gezondheidscrisis nog zal voortduren, geheel zonder consequenties voor de economie en werkgelegenheid zal zijn. We moeten bedrijven ook in staat stellen mee te bewegen en zich op een toekomst na het steunpakket voor te bereiden. Dat betekent helaas ook dat er mogelijk contracten niet verlengd kunnen worden of minder van externe inhuur gebruik zal worden gemaakt.
Bent u bereid om uw invloed als aandeelhouder aan te wenden om KLM een socialer personeelsbeleid te laten voeren? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het bestuur van de onderneming om invulling te geven aan het personeelsbeleid. In het kader van de mogelijke steun aan KLM hebben wij in de brief van 24 april 202037 wel aangegeven dat het kabinet offers van het KLM-personeel zal vragen, waarbij de sterkste schouders de zwaarste lasten zullen moeten dragen.
Wat is uw boodschap aan de duizenden werknemers van KLM die nu hun baan kwijtraken, terwijl KLM wel gebruik maakt van allerhande steunpakketten?
Het kabinet stelt binnen haar mogelijkheden alles in het werk om ervoor te zorgen dat werkgelegenheid zoveel mogelijk behouden blijft. Maar steunpakketten hebben per definitie een tijdelijk karakter, terwijl de (economische) gevolgen van de coronacrisis verstrekkend en ook op de lange termijn ingrijpend zullen zijn. Geen enkel pakket kan al die effecten wegnemen. Er zullen helaas ook mensen zijn die hun werk verliezen, bijvoorbeeld omdat het bedrijf waarvoor ze werken met een meer dan incidentele vraaguitval te maken heeft. Die proberen we zo goed mogelijk op te vangen. We kunnen in Nederland dankbaar zijn voor een breed, ruim en solide sociaal vangnet. Het overgrote deel van de werknemers die hun werk verliezen kunnen bijvoorbeeld aanspraak maken op de WW. In mijn brief van 2 juni jl. heb ik uw Kamer bovendien geïnformeerd over een aanvullend vangnet voor flexwerkers die geen aanspraak kunnen maken op WW of bijstand, conform de motie Gijs van Dijk cs.38. Daarnaast hebben het kabinet, sociale partners, gemeenten en UWV met de oprichting van het platform NLWerktDoor de handen ineengeslagen om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt snel bij elkaar te brengen en mensen die hun baan verliezen zo snel mogelijk weer aan het werk te helpen. Want hoewel er in sommige sectoren nu minder werkgelegenheid is, is die er in andere sectoren nu juist des te meer. In datzelfde kader heeft het kabinet € 50 miljoen beschikbaar gesteld voor een flankerend scholingspakket NL leert door. Zo zorgen we er samen voor dat Nederland zoveel mogelijk aan het werk kan blijven.
Erkent u dat KLM zich niet heeft voorbereid op het onvermijdelijke krimpscenario voor de luchtvaartsector en daarmee zichzelf en haar werknemers ernstig in de problemen heeft gebracht? Zo nee, waarom niet?
Een terugval zoals nu door COVID-19 is lastig te voorzien. Ik ben wel voornemens te verkennen in EU-verband of strengere eisen inzake financiële buffers voor luchtvaartluchtvaartmaatschappijen mogelijk zijn. Zo zal Nederland zich in EU-verband hard maken dat luchtvaartmaatschappijen over een minimale kasreserve moeten beschikken. De financiële condities waar Europese luchtvaartmaatschappijen aan moeten voldoen zijn vastgelegd in verordening 1008/2008. Bij de herziening van verordening 1008/2008 (Q4 2020) zal Nederland pleiten voor het verplicht stellen van een minimale kasreserve, waarbij de kasreserve enkel kan worden aangesproken in uitzonderlijke, nader uit te werken (nood)situaties.
Wat gaat u doen om personeel uit de luchtvaartsector, een sector die structureel zal moeten krimpen, te helpen naar een toekomstbestendige baan, bijvoorbeeld in een van de «cruciale beroepen»?
Ook gedurende deze coronacrisis zijn er sectoren met een grote personeelsbehoefte. Bijvoorbeeld bij bedrijven in cruciale sectoren en ketens, zoals de zorg, logistiek, distributie, supermarkten, voedselketen, sommige bouwbedrijven en techniek bestaat nog veel vraag naar nieuwe medewerkers. Voor flexwerkers die vanwege de crisis hun baan verliezen zijn er, zelfs in deze periode, dus ook kansen. De mensen die werk zoeken kunnen zich registreren op www.werk.nl. Werkgevers kunnen met hun vraag naar personeel in (cruciale) functies naar het platform www.NLwerktdoor.nl gaan. Dit platform geleidt de vraag door naar de relevante instanties in de arbeidsmarktregio’s die snel aan de slag gaan om een match te maken in deze cruciale functies. Werkgevers en werkzoekenden kunnen op dit platform ook een overzicht vinden van meerdere regionale en sectorale initiatieven. Daarnaast zet het kabinet ook in op om- en bijscholing om transities naar meer kansrijke sectoren te ondersteunen. In de NOW 2.0 is een inspanningsverplichting opgenomen voor werkgevers om hun werknemers te stimuleren om aan bij- of omscholing te doen. Ter ondersteuning daarvan komt het kabinet met een flankerend crisispakket NL leert door. Doel is mensen te ondersteunen die hun werk als gevolg van de crisis dreigen te verliezen of al verloren hebben en de transitie naar ander kansrijk werk zullen moeten maken. Daarvoor is een bedrag van € 50 miljoen (inclusief uitvoeringskosten) beschikbaar gesteld.
Kent u het bericht «Goed nieuws: KLM en Schiphol creëren veel minder banen dan gedacht»?16
Ja.
Kunt u reageren op de stelling van Follow The Money dat de luchtvaartsector veel minder werkgelegenheid creëert dan gedacht?
Kunt u reageren op de stelling van Follow The Money dat KLM, Schiphol en VNO-NCW een aantal aan luchtvaart gerelateerde banen communiceren dat gebaseerd is op een studie waarvan niet kan worden uitgesloten dat daar mogelijk grove fouten in staan?17
Kunt u reageren op de stelling van Follow The Money dat er in deze studie effecten worden meegeteld die niet meegeteld mogen worden en dat er bovendien sprake is van een enorme dubbeltelling?
Kunt u reageren op de stelling van Follow The Money dat het aantal mensen dat in Nederland in de luchtvaart werkt twee- tot driemaal lager is dan de sector zelf claimt?
Op welke wijze gaat u de bevindingen van Follow The Money meenemen in de gesprekken die u momenteel voert over mogelijke extra financiële injecties in de luchtvaartsector?
Op basis van het onderzoek van Decisio en overige welvaartsanalyses heb ik een goed beeld van de economische bijdrage en het maatschappelijke belang van de luchtvaart. Die inzichten spelen in mijn overwegingen een rol.
Bent u bekend met het rapport «Coronavirus Briefing Note #1: Scenarios for Recovery 26 March 2020»?18
Ik ben bekend met dit rapport dat is uitgevoerd door Intervistas.
Bent u bekend met het feit dat deze studie is uitgevoerd door Intervistas, hetzelfde bedrijf dat de problematische studie naar werkgelegenheid heeft uitgevoerd, waarvan Follow The Money heeft aangetoond dat niet kan worden uitgesloten dat er mogelijk grove fouten in staan?19
Zie antwoord vraag 45.
Klopt het dat Intervistas een bedrijf is van Royal HaskoningDHV, het bedrijf dat passende beoordelingen uitvoert voor natuurvergunningen inzake het stikstofdossier, in opdracht van het ministerie? Zo nee, hoe zit het dan?
Uit openbare informatie op de website van RoyalHaskoningDHV (RHDHV) maak ik op dat Intervistas een onderdeel van RHDHV is.
Klopt het dat Royal HaskoningDHV ook nauw betrokken is bij de PlanMER in de Luchtvaartnota? Zo nee, hoe zit het dan?
De plan-MER voor de ontwerpLuchtvaartnota47 is uitgevoerd door een consortium van drie partijen: RHDHV, NLR en Buck Consultants International (BCI).
Kunt u uitsluiten dat hier een vorm van belangenverstrengeling zou kunnen ontstaan? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling van de economische effecten in de plan-MER is uitgevoerd door Buck Consultants International (BCI) en hierbij is een breed scala aan (economische) rapporten gebruikt, waaronder het rapport van Intervistas.
Bent u bereid om eventueel een second opinion uit te voeren naar de genoemde onderzoeken, indien de zweem van belangenverstrengeling niet kan worden weggenomen en niet kan worden uitgesloten dat er mogelijk grove fouten staan in het rapport van Intervistas uit 2015?20 Zo nee, waarom niet?
Ik neem aan dat u met genoemde onderzoeken de plan-MER voor de ontwerpLuchtvaartnota49 bedoelt. In het kader van de plan-MER en de ontwerpLuchtvaartnota is nu een zienswijzetraject gestart, waarin iedereen een zienswijze in kan dienen op de onderdelen uit de plan-MER (bijv. de beoordeling van de economische effecten). Daarnaast heb ik ook een commissie van enkele economische experts gevraagd om een reflectie uit te brengen op de plan-MER.
Waarom is de technische briefing van de Minister van Financiën over staatsdeelnemingen op donderdag 9 april 2020 besloten en vertrouwelijk?
Erkent u dat dergelijke besloten en vertrouwelijke bijeenkomsten sterk bijdragen aan het gevoel van achterkamertjespolitiek? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat deze besloten en vertrouwelijke bijeenkomst beperkingen oplegt aan waar de aldaar aanwezige Kamerleden wel en niet over mogen spreken? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Zo nee, hoe zit het dan?
Deelt u de mening dat het debat in alle openheid gevoerd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om het stenografisch verslag en alle stukken op de agenda van deze technische briefing op de kortst mogelijke termijn alsnog openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De snel verslechterende situatie voor dieren in de veehouderij als gevolg van de coronacrisis |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de ophoping van dieren in de veehouderij na het wegvallen van de vraag uit de horeca en het wegvallen van een deel van de export van dierlijke producten en levende dieren steeds dringender problemen begint op te leveren?
Het coronavirus raakt alle delen van onze maatschappij, waaronder ook de veehouderij. De vraag vanuit de horeca en export is inderdaad afgenomen. Tegelijkertijd hebben sommige sectoren te maken (gehad) met een verhoogde vraag vanuit de retail. Vooralsnog hebben de grote slachthuizen in Nederland de gebruikelijke aantallen kunnen slachten, waardoor er geen sprake is van toegenomen dierenwelzijnsproblemen in de stallen. Er worden wel minder kalveren geslacht. Dat betekent dat kalveren langer op stal blijven. De sector heeft aangegeven dat, mocht er bij de oudste kalveren minder ruimte ontstaan in de hokken, dan in overleg met de slachterijen, de zwaarste kalveren naar het slachthuis worden afgevoerd zodat de rest voldoende ruimte heeft.
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als dieren straks worden doorgedraaid alsof het tomaten zijn, omdat niet tijdig is ingegrepen om de productie te beperken?
Het is ongewenst dat er op een dergelijke manier met levende dieren wordt omgegaan. Daarom blijf ik in overleg met sectoren om de situatie nauwlettend te kunnen volgen en mogelijke oplossingen te bespreken. Er zijn verschillende maatregelen mogelijk om de gevolgen van marktverstoringen op te vangen als dit nodig mocht zijn. In een aantal sectoren, zoals de pluimvee- en de eendensector, heeft een aantal bedrijven zelf besloten tijdelijk geen nieuwe productieronde op te starten of minder dieren opgezet.
Erkent u dat het invriezen van vlees om te voorkomen dat het moet worden weggegooid geen oneindige oplossing kan bieden, al was het alleen al maar omdat het aantal vriesruimtes beperkt is?
Het tijdelijk invriezen van vlees geeft het bedrijfsleven meer ruimte om in te spelen op de veranderde omstandigheden en te sturen op een balans in vraag en aanbod maar is niet de enige mogelijke maatregel. Het vlees dat wordt ingevroren als gevolg van het wegvallen van de export is geproduceerd onder het gebruikelijke regime van keuring en toezicht door de NVWA met aandacht voor voedselveiligheid en dierenwelzijn. Ik verwijs uw Kamer verder naar het antwoord op vraag 2.
Heeft u gelezen dat ook varkensslachterijen waarschuwen voor overvolle stallen en welzijnsproblemen nu de capaciteit bij varkensslachterijen lager ligt door de coronamaatregelen?1
Dat heb ik gelezen. De NVWA heeft ondanks de coronacrisis tot op heden de bemensing op slachthuizen rond kunnen krijgen. Daar heeft zij ook prioriteit aan gegeven. In dit geval gaat het specifiek om de zorg van varkensslachterijen over de inzetbaarheid van toezichthoudende dierenartsen van de NVWA en de wens om gedurende de coronacrisis incidenteel de slachttijden te verlengen door meer op zaterdag te slachten. Hierover is de NVWA in overleg met COV en de varkensslachterijen.
Heeft u gezien dat er bijvoorbeeld in Nieuw-Zeeland al sprake is van overvolle stallen omdat er veel minder dieren worden geslacht en de dieren langer in de stallen blijven?2
Ik heb gelezen dat in Nieuw-Zeeland de stallen overvol dreigen te raken omdat onafhankelijke slagers de deuren hebben moeten sluiten aangezien zij door de overheid niet als essentiële bedrijven zijn gekwalificeerd. In Nederland heeft de overheid de gehele voedselketen als cruciale sector aangewezen.
Heeft u gelezen dat vrieshuizen momenteel overvol zitten met kippenvlees en dat slachterijen oproepen om minder vleeskuikens in de stallen te plaatsen?3 4
Dat heb ik gelezen.
Heeft u gelezen dat ook veel kalfsvlees de vriezer in gaat nu de horeca-afzet en een belangrijk deel van de export naar Italië, Frankrijk, Spanje en Duitsland is weggevallen?5
Dat heb ik gelezen.
Waarom heeft u nog steeds geen fokbeperkingen ingesteld om te voorkomen dat stallen overvol raken en om te voorkomen dat vlees zal worden vernietigd, waartoe de Partij voor de Dieren u al eerder heeft opgeroepen?6
Ook in de huidige omstandigheden moet dierenwelzijn gewaarborgd zijn. Ik heb echter in deze situatie geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, verplichte productiebeperkende maatregelen op te leggen op basis van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (GWWD) en de Wet dieren omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. Daarom verkennen de sectoren in overleg met mijn ministerie mogelijke productiebeperkende maatregelen op tijdelijke en vrijwillige basis. Verder staan mededingingsregels niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies geven over de beperking van de productie. Zij kunnen hun leden wel adviseren om op vrijwillige basis tijdelijk productiebeperkende maatregelen te nemen, waarbij het aan de individuele ondernemer is dit advies al dan niet op te volgen. De sectoren kunnen hierover advies inwinnen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Heeft u gelezen dat de verkoop van «kooi-eieren» enorm is gedaald doordat horecagelegenheden zijn gesloten en de export van eieren moeizaam loopt en dat dit dus gaat om de eieren die zijn gelegd door de meer dan 6 miljoen kippen die in Nederland nog altijd hun leven moeten slijten in een «verrijkte kooi» met iets meer dan een A4-tje ruimte en in hun korte leven ongeveer 300 eieren moeten leggen?7 8
Ik heb gelezen dat de afzet van kooi-eieren is gedaald.
Deelt u de mening dat de horecabranche hiermee lelijk door de mand valt, omdat zij hun klanten dus massaal (gerechten met) goedkope kooi-eieren blijken te serveren, terwijl Nederlandse supermarkten zulke eieren normaal gesproken niet eens meer als consumptie-ei te koop aanbieden?
Er is de laatste jaren een trend zichtbaar in de vraag naar scharreleieren in plaats van kooi-eieren in de horeca in Noord-West Europa. Het grootste deel van de kooi-eieren is bestemd voor de verwerking tot eiproducten. Het verwerkte product wordt over het algemeen in het buitenland afgezet, een klein deel van het verwerkte product gaat naar de horeca in Nederland. Een klein deel van de kooi-eieren gaat rechtstreeks (als heel ei) naar de horeca.
Heeft u gelezen dat de European Milk Board (EMB) waarschuwt dat op dit moment meer melk wordt geproduceerd dan de markt aan kan en een oproep doet aan de Europese Commissie om direct maatregelen te treffen voor een vrijwillige productiebeperking voor Europese melkveehouders?9
Dat heb ik gelezen.
Klopt het dat fabrieken in Amerika en Canada al melk weggooien, ofwel «laten lopen»?
Vanwege de coronacrisis is er in de Verenigde Staten en Canada sprake van een weggevallen marktvraag bij onder andere restaurants en is er op een aantal locaties sprake van afname van productiecapaciteit van de verwerkende industrie. Als gevolg hiervan hebben sommige boeren in de Verenigde Staten en Canada rauwe melk weg laten lopen.
Heeft u gelezen dat ook de vraag naar kaas flink is gekelderd door het wegvallen van de vraag vanuit de horeca?10
Dat heb ik gelezen.
Gaat u zich inzetten voor een diervriendelijke productiebeperking in de melkveehouderij, zowel in Nederland als in Europa? Zo nee, vindt u dat melk zomaar mag worden weggespoeld om te voorkomen dat de melkprijzen nog verder dalen?
Ik heb de Europese Commissie gevaagd alle noodzakelijke maatregelen te nemen die onder de gemeenschappelijke marktordening (GMO) mogelijk zijn om ernstige marktverstoringen aan te pakken, waaronder de zogenaamde crisismaatregelen onder artikel 222 van de GMO-Verordening 1308/2013. Ik vind het belangrijk te voorkomen dat boerderijmelk niet kan worden verwerkt als gevolg van eventuele uitval van de melkverwerkende industrie door ziekte van personeel, zoals in sommige lidstaten nu het geval is. In Nederland wordt alle boerderijmelk nog opgehaald en verwerkt. De zuivelsector houdt rekening met de mogelijkheid van tijdelijke vermindering van de melkaanvoer als zich ernstige uitval in de verwerkingscapaciteit zou voordoen door ziekte van het personeel en werkt daarvoor aan een noodscenario.
Gaat u nu wél fokbeperkingen instellen in de melkveehouderij of kiest u bewust voor de situatie dat melkoverschotten zullen worden weggespoeld en kalfsvlees zal worden vernietigd?
Zoals ik ook heb laten weten in antwoord op vraag 8 heb ik in deze situatie geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, verplichte productiebeperkende maatregelen op te leggen op basis van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (GWWD) en de Wet dieren omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. In Nederland wordt alle boerderijmelk vooralsnog opgehaald en verwerkt. Met de kalversector is afgesproken dat zij zich ervoor inzet om alle kalveren van Nederlandse melkveebedrijven te blijven afnemen. Kalfsvlees dat niet direct kan worden afgezet wordt ingevroren. Bovendien zijn fokbeperkingen bij melkvee pas op langere termijn effectief vanwege de lange draagtijd van koeien en is dat geen doeltreffende maatregel voor de huidige situatie.
Heeft u gelezen dat de export van Nederlandse eendagskuikens voor de leghennenhouderij naar bepaalde gebieden stil is komen te liggen? Geldt deze situatie ook voor eendagskuikens die worden geëxporteerd voor de vleeskuikenhouderij? Om hoeveel eendagskuikens gaat het hierbij in totaal?11
De exportbeperkingen waar uw Kamer aan refereert zijn praktisch van aard, en komen niet voort uit juridische maatregelen die door de Europese of Nederlandse wetgever zijn genomen. De export van eendagskuikens via luchtverkeer naar landen buiten de EU is grotendeels stilgevallen vanwege geannuleerde vluchten. Het gaat hierbij met name om eendagskuikens voor de leghennenhouderij. De broederijen hebben zich ingespannen om zoveel mogelijk eendagskuikens die niet konden vertrekken elders te plaatsen. Hetzij door om te boeken naar luchtvaartmaatschappijen die nog wel vluchten aanbieden, dan wel via herbestemming naar landen die per auto bereikbaar zijn. De Centrale Organisatie Broedeieren en Kuikens (COBK) heeft mij geïnformeerd dat het gaat om circa 1.250.000 eendagskuikens waarvan de vluchten zijn geannuleerd. Na 20 maart 2020 zijn er geen broedeieren meer ingelegd voor deze bestemmingen.
Kunt u bevestigen dat (een deel van de) eendagskuikens die naar Midden-Afrika zouden worden geëxporteerd, in ieder geval tot 10 april zal worden afgemaakt? Geldt dit ook voor eendagskuikens die naar andere gebieden zouden worden geëxporteerd?
Het betreft hier eendagskuikens waarvan de vluchten door de luchtvaartmaatschappijen vooraf waren bevestigd, maar die uiteindelijk niet doorgingen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 16 hebben de broederijen zich ingespannen om zoveel mogelijk eendagskuikens die niet konden vertrekken te herplaatsen. Helaas heeft deze situatie van overmacht ertoe geleid dat niet alle eendagskuikens konden worden herplaatst en een deel van de dieren moest worden gedood.
Kunt u bevestigen dat ook groepen moederdieren vervroegd zullen worden geslacht?
Er zijn signalen dat er ook moederdieren vervroegd geslacht zullen worden.
Hoeveel eendagskuikens en hoeveel moederdieren worden in totaal vervroegd geslacht door de exportbeperkingen?
COBK heeft mij geïnformeerd dat er circa 700.000 eendagskuikens zijn gedood als gevolgd van de annulering van een aantal vluchten waarmee eendagskuikens vervoerd zouden worden. Over informatie omtrent het aantal moederdieren dat vervroegd geslacht is als gevolg van exportbeperkingen beschik ik niet.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en één voor één beantwoorden?
Ik heb getracht de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Consequenties van de corona-crisis voor examenkandidaten in het voortgezet speciaal onderwijs bij de slaag-zakregeling die via een staatsexamen hun diploma moeten behalen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Welk deel van de 5200 kinderen op de basisscholen en middelbare scholen in Nederland die volgens een peiling van de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) momenteel onvindbaar zijn, staat ingeschreven op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs?1 Erkent u dat het in kaart brengen en houden van kinderen een extra taak neerlegt bij onderwijspersoneel, waaronder leraren? Zo ja, vindt u het aannemelijk dat er een verband kan bestaan tussen uit beeld geraakte kinderen en scholen waar het lerarentekort relatief groot is? In hoeverre heeft u hierbij ook gevolgen voor kansen van betrokken examenkandidaten in beeld?
Uit een monitoring die recent georganiseerd is met verschillende onderwijspartijen2 blijkt dat als het gaat om kinderen die buiten beeld zijn, er ongeveer 1.750 leerlingen in het primair onderwijs (waarvan 40 procent in het speciaal basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs), 2.900 leerlingen in het voortgezet onderwijs en 4.400 studenten in het middelbaar beroepsonderwijs buiten beeld zijn. Het gaat daarbij om ongeveer 175 leerlingen in het speciaal basisonderwijs en 500 leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs die buiten beeld zijn. Het verband tussen uit beeld geraakte kinderen en scholen waar het lerarentekort relatief groot is, is niet meegenomen in de monitor. Daarover kan ik geen uitspraken doen.
Als leerlingen normaal gesproken niet op school komen, is het ook aan de school om contact te leggen met de betreffende leerling. Dat is onveranderd. In deze tijd kan het wellicht wel meer tijd vragen, maar dat is in deze situatie met meer zaken het geval. Naast het digitale contact is het belangrijk dat scholen met ouders en leerling in gesprek blijven over de aanwezigheid bij de (digitale) lessen. Als een leerling buiten beeld raakt, kan de school de leerplichtambtenaar inschakelen. Deze kan behulpzaam zijn bij het herstellen van het contact vanuit de gedeelde maatschappelijke zorg.
Welke rol spelen de aanvragen voor extra laptops die SIVON niet honoreert2 bij het contact dat scholen verliezen met groepen van hun scholieren? Hoe beoordeelt u in dat licht de toereikendheid van het beschikbare budget voor de extra digitale hulpmiddelen?
Ik vind het van groot belang dat in deze bijzondere tijden alle leerlingen digitaal onderwijs op afstand kunnen volgen. Leerlingen moeten daarvoor over een device kunnen beschikken. Omdat niet alle aanvragen voor devices bij SIVON in de eerste fase gehonoreerd konden worden, heb ik aanvullend op de mogelijkheden die scholen en gemeenten al hebben € 3,8 mln beschikbaar gesteld, waarmee SIVON zoveel mogelijk devices in kan kopen en verdelen. Hierover heb ik u op 4 mei per brief geïnformeerd. Daarnaast zijn verschillende initiatieven in de samenleving, van het bedrijfsleven en de overheid gebundeld. In het initiatief Allemaal Digitaal worden gebruikte laptops ingezameld, opgeknapt en verdeeld over de leerlingen die ze het hardst nodig hebben.
Deelt u de mening dat examenkandidaten in het voortgezet speciaal onderwijs een gelijke kans verdienen op het behalen van hun diploma ten opzichte van de examenkandidaten in het reguliere voortgezet onderwijs?
Zoals ook toegelicht in de Kamerbrief4 die ik aan uw Kamer heb gestuurd over examinering in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) staat voor mij voorop dat alle eindexamenkandidaten, waaronder vso-leerlingen, recht hebben op een volwaardig diploma, dat dezelfde toegang biedt tot het vervolgonderwijs. Voor diplomering gelden dezelfde exameneisen ook al kan de route naar het diploma verschillen. Het merendeel van de vso scholen heeft zelf geen examenlicentie en deze leerlingen nemen daarom deel aan het staatsexamen om hun diploma te behalen.
In hoeverre kan de omstandigheid dat examenkandidaten van het voortgezet speciaal onderwijs staatsexamens moeten afleggen in de vorm van (schriftelijke en/of) mondelinge college-examens, nu voor hen juist afbreuk doen aan hun mogelijkheid om te laten zien wat zij in huis hebben, doordat zwaardere exameneisen worden gehandhaafd dan ditmaal gebeurt bij het reguliere voortgezet onderwijs?3
Het klopt niet dat er zwaardere exameneisen worden gehandhaafd voor vso-leerlingen die het staatsexamen afleggen dan voor leerlingen in het regulier vo. Zowel in het reguliere vo als bij het staatsexamen is er dit jaar geen centraal examen. Eindexamenleerlingen behalen het diploma op basis van dezelfde inhoudelijke eisen, namelijk op basis van het schoolexamen of het college-examen. Het college-examen vervangt bij het staatsexamen het schoolexamen zoals dat wordt afgenomen in het regulier vo en voldoet daarmee aan dezelfde inhoudelijke eisen.
Ik realiseer mij dat de unieke situatie van dit jaar voor alle eindexamenleerlingen de examens extra spannend kan maken. Dit geldt ook zeker voor vso-leerlingen, voor wie, vanwege het vervallen van het centraal examen, het (voornamelijk) mondeling afgenomen college-examen een spannend moment is omdat dat dit jaar bepalend is voor het diploma of een certificaat. Voor een deel van de kandidaten, waaronder het vso-leerlingen, kan dit de gevoelde examendruk verhogen. Om die reden zijn verschillende aanpassingen mogelijk om staatsexamenkandidaten tegemoet te komen bij de afname van het examen zodat zij het beste van zichzelf kunnen laten zien. Bij de afname van het college-examen wordt maximaal maatwerk geleverd door de examinatoren. In overleg tussen de vso-school en de organisatie van het staatsexamen wordt ter voorbereiding van het examen per individuele kandidaat besproken welke aanpassingen nodig zijn om de afname zo goed mogelijk te laten verlopen. Zo kan er bijvoorbeeld meer tijd worden genomen voor de kennismaking tussen de leerling en de examinator of kan er pen en papier worden gebruikt als een leerling communicatief niet sterk is. Aanvullend hierop heb ik met het College voor Toetsen en Examens besproken dat de eigen docent of mentor van de leerling een rol kan spelen bij het examen als een individuele leerling hiermee gebaat is. In de gevallen waar de docent aanwezig is bij de afname van het examen kan de docent de vraag herhalen zodat de leerling de vraag gesteld krijgt door een vertrouwd persoon.
Hoe verklaart u in dit licht dat de examenkandidaten in het voortgezet speciaal onderwijs op een paar vakken na gewoon zowel schriftelijk als mondeling college-examen moeten doen, terwijl de examenkandidaten op het reguliere voortgezet kunnen volstaan met een schoolexamen en voor hen het centraal examen is afgeblazen?4
Voor alle eindexamenleerlingen geldt dat het centraal examen dit jaar niet doorgaat en het diploma wordt gebaseerd op de resultaten voor het schoolexamen of het college-examen. De waarde van het diploma blijft geborgd door voor alle examenleerlingen dezelfde inhoudelijke eisen te handhaven. Daarom ronden leerlingen in het reguliere vo de schoolexamens (in sommige gevallen op afstand) af conform het Programma van Toetsing en Afsluiting en gaan voor de staatsexamenkandidaten de college-examens door. Zoals in vraag 4 is toegelicht wordt er maximaal maatwerk geleverd bij de afname van het college-examen zodat het college-examen van elke individuele leerling zo goed mogelijk verloopt en hij of zij het beste van zichzelf kan laten zien.
Komt bij vakken met een centraal examen over wisselende speciale examenonderwerpen, de toetsing van zulke speciale onderwerpen bij de examenkandidaten van het voortgezet speciaal onderwijs tevens te vervallen, zoals dat dit jaar eveneens met het laten vervallen van de centrale examens gebeurt bij de examinering van diezelfde vakken in het reguliere voortgezet onderwijs?
Het centraal examen vervalt dit schooljaar voor alle eindexamenleerlingen. Dit heeft geen invloed op de inhoud van het college-examen. Deze blijft gelijk aan het college-examen zoals dat in de reguliere situatie (met een centraal examen) wordt afgenomen.
Onderkent u dat examenkandidaten in het voortgezet speciaal onderwijs met hetzelfde probleem te kampen hebben, dat wekenlang hun school gesloten was en zij zich daardoor minder hebben kunnen voorbereiden op de examinering, maar dat zij in de loop van het examenjaar niet via hun programma van toetsing en afsluiting (PTA) een buffer van cijfers hebben kunnen opbouwen waarmee zij tegenvallende scores kunnen compenseren? Zou deze omstandigheid niet rechtvaardigen dat examenkandidaten van het speciaal voortgezet onderwijs in aanmerking zouden komen voor drie, in plaats van twee herkansingen? Zo nee, waarom niet?
Voor alle eindexamenleerlingen geldt dat het eindexamen zelf en de voorbereiding hierop anders dan andere jaren verloopt als gevolg van de bijzondere omstandigheden waarin we ons bevinden. Voor zowel het reguliere vo als het vso geldt dat scholen zich hebben ingezet om onderwijs op afstand vorm te geven en daarmee leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op het examen. Ondanks deze grote inspanning van scholen ben ik mij ervan bewust dat de sluiting van de scholen van invloed is op de voorbereiding op het eindexamen.
Om tegemoet te komen aan alle eindexamenleerlingen, maar in het bijzonder vso-leerlingen, heb ik mij ingespannen om aanpassingen aan de afname van het examen door te voeren. Eén van deze aanpassingen betreft de uitbreiding van de herkansingsmogelijkheid voor staatsexamenkandidaten, waaronder een groot deel vso-leerlingen. Eerder heb ik al aangekondigd dat kandidaten die dit schooljaar opgaan voor het diploma van twee vakken alle onderdelen van het college-examen kunnen herkansen.
Naar aanleiding van het debat in de Kamer op 29 april heb ik met het College voor Toetsen en Examens afgesproken dat hier een derde herkansing aan wordt toegevoegd. Als een kandidaat na deelname aan deze herkansingen niet is geslaagd voor het diploma kan een derde herkansing worden afgelegd in de vorm van een mondeling examen voor een derde vak of voor hetzelfde vak als waarvoor de eerdere herkansing is afgelegd.
De werkzaamheden bij het CBR en de medische keuringen tijdens het coronavirus. |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het bij u bekend welke gevolgen het coronavirus heeft op de werkzaamheden bij het CBR en specifiek voor de afdeling rijgeschiktheid?
Ja.
Verwacht u verdere vertraging van het verlengen van een rijbewijs waarvoor een medische keuring noodzakelijk is, bijvoorbeeld bij vitale beroepen, zoals vrachtwagen-, bus-, en ambulancechauffeurs, door het coronavirus? Zo ja, welke vertraging verwacht u en wat gebeurt er om deze vertraging te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken?1
Als gevolg van de maatregelen in relatie tot de aanpak van COVID-19 worden er veel minder medische keuringen in het kader van het rijbewijs uitgevoerd. Bij het ingaan van de maatregelen in relatie tot COVID-19 konden bestuurders niet bij een arts terecht, omdat de keuringen niet vallen binnen het kader van een «medische behandeling». Hierdoor kunnen mensen niet tijdig een keuringsverslag of medische rapportage bij het CBR indienen. Daardoor kan het CBR de rijgeschiktheid niet beoordelen. De rijbewijzen van deze mensen verlopen of gaan binnenkort verlopen. De artsenfederatie KNMG heeft onlangs aangegeven dat keuringen in het kader van het rijbewijs wel doorgang kunnen vinden als deze met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM worden afgenomen. Of artsen nu ook meer gaan keuren is niet te voorspellen. Inmiddels is na overleg met het Ministerie van J&V en het Verbond van Verzekeraars een tijdelijke coulanceregeling van kracht geworden waardoor mensen wier rijbewijs verloopt tussen 16 maart en 1 juni kunnen doorrijden in Nederland tot 1 juni a.s. Mensen van wie het huidige rijbewijs een geldigheidsduur van 1 of 3 jaar heeft zijn hiervan uitgezonderd in verband met de verkeersveiligheid.2 Omdat de verwachting is dat dit probleem op 1 juni nog niet voorbij zal zijn, wordt voor de langere termijn gewerkt aan een alternatieve oplossing. Gedacht wordt onder andere aan een nood-AMvB waarbij rijbewijzen voor een nog nader te bepalen periode administratief worden verlengd. Ook wordt gepolst bij de Europese Commissie of verlenging van het rijbewijs met een Europese verordening geregeld zou kunnen worden. Tot slot zal het CBR in de opstartscenario’s de medische keuringen meenemen.
Is het bij u bekend dat voor sommige medische keuringen een ziekenhuisbezoek moet plaatsvinden, maar dat deze afspraken nu geen doorgang kunnen vinden gezien de volledig terechte en noodzakelijke focus binnen ziekenhuizen op het bestrijden van het coronavirus?
Het is mij bekend dat op dit moment veel minder artsen dan normaal keuringen uitvoeren in het kader van het rijbewijs. Dit geldt ook voor specialisten in het ziekenhuis.
Erkent u dat het verlengen van rijbewijzen waarvoor een medische keuring in het ziekenhuis noodzakelijk is, nu vertraging kunnen oplopen en als gevolg daarvan rijbewijzen niet op tijd verlengd kunnen worden? Zo ja, wat gaat u voor deze groep mensen doen om hen toch mobiel te houden in deze crisistijd of hun vitale beroep te laten uitoefenen?
Ja, daarom is nu een coulanceregeling van kracht zoals beschreven in het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat mensen, die op tijd hun aanvraag voor verlening van hun rijbewijs met alle toebehoren hebben gedaan en nu door het coronavirus hun rijbewijs niet op tijd verlengd krijgen, in aanmerking moeten kunnen komen voor een coulanceregeling waarbij zij door kunnen rijden na het verlopen van hun rijbewijs? Zo ja, welke stappen neemt u om dit zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen en wanneer verwacht u dit gerealiseerd te hebben? Zo nee, waarom niet?
Tot 1 juni kan men in Nederland door blijven rijden met een verlopen rijbewijs. Mensen van wie het huidige rijbewijs een geldigheidsduur van 1 of 3 jaar heeft, zijn hiervan uitgezonderd in verband met de verkeersveiligheid. Zoals beschreven in antwoord op vraag 2 wordt voor de langere termijn gekeken naar alternatieve oplossingen.
Is het mogelijk om de coulanceregeling voor 75-plussers in deze crisistijd uit te breiden zodat de groep mensen die beschreven staat onder vraag 5, ook gebruik kunnen maken van deze regeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u in gesprek met het CBR om tot oplossingen te komen voor deze groep? Zo ja, wat hebben deze gesprekken opgeleverd en welke mogelijkheden zijn er om dit probleem op te lossen? Zo nee, wanneer gaat u dit gesprek voeren met het CBR?
Met het CBR ben ik voortdurend in overleg over de gevolgen van de huidige crisis als gevolg van COVID-19 en hoe de onstane problemen op te lossen. Het CBR onderhoudt intensief contact met de verschillende artsen- en specialistenorganisaties en geeft hen informatie om de keuringen binnen de wettelijke mogelijkheden en richtlijnen in verband met COVID-19 zoveel mogelijk op te pakken.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden gezien de problemen waar deze groep op korte termijn mee te maken gaat krijgen?
Ja.
De gevolgen van de coronacrisis voor de archeologie |
|
Sandra Beckerman , Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van het Groot Reuvens Overleg d.d. 6 april 2020 over de gevolgen van de coronacrisis voor de archeologiesector?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat ondernemers in de archeologie op dit moment geen gebruik kunnen maken van de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS)? Bent u bereid de Standaard Bedrijfsindeling (SBI)-codes waaronder zij werken – 6202, 7112, 7211, 7219, 7220 (onder de code 7220 is een groot deel van de archeologische bedrijven ingeschreven), 7490, 9003 en 70221 – toe te voegen aan de regeling? Zo nee, waarom niet? Bent u voorts bereid te zorgen dat ook wanneer deze ondernemingen geregistreerd staan op een woonadres te zorgen dat de getroffen ondernemers in aanmerking komen voor de genoemde regeling? Zo nee, waarom niet?
Is bij u bekend dat archeologische uitzendbureaus een terugloop zien tot 70% in de aanvragen van inhuur voor tijdelijke medewerkers? Wat gaat u voor deze getroffen medewerkers en bedrijven doen? Kan de oude Werktijdverkortingsregeling toegepast worden ter ondersteuning van thuiswerkende ouders van jonge kinderen?
Werkgevers die als gevolg van het Corona-virus kampen met een substantieel omzetverlies (tenminste 20%) kunnen gebruik maken van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW). Deze regeling is in de plaats gekomen van regeling Werktijdverkorting.
Bent u bekend met het feit dat archeologische bedrijven een terugloop van hun inkomsten van tenminste 30% verwachten? Welke maatregelen treft u om deze bedrijven te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Bedrijven worden nu ook geraakt doordat opdrachtgevers de betaaltermijnen oprekken, kunt u aangeven of en hoe u zorgt dat de wettelijke betaaltermijnen gehandhaafd worden?
Het Ministerie van EZK heeft vanuit de archeologische sector geen signalen ontvangen over opdrachtgevers die de betaaltermijnen oprekken. De staatsecretaris houdt een vinger aan de pols en zal in geval van signalen van dergelijke praktijken bedrijven hier op aanspreken. Daarnaast is de staatsecretaris van EZK voornemens om, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, de wettelijke betaaltermijn van 60 dagen terug te brengen tot 30 dagen. Uw Kamer wordt hier op korte termijn nader over geïnformeerd.
Heeft u oog voor het feit dat het financieel herstel in de archeologische sector langzamer zal gaan en gelijke tred houdt met de ontwikkelingen in de bouw? Kunt u de archeologische sector meenemen in maatregelen die ter ondersteuning van de bouw worden getroffen? Bent u bereid de periode waarin men financieel steun kan krijgen te verlengen, zodat bedrijfstakken waar het herstel langzamer gaat, voldoende tijd krijgen om weer op krachten te komen?
De inzet van het kabinet is uiteraard om de effecten van de crisis integraal te bezien en bij het nemen van maatregelen verbindingen te leggen tussen sectoren daar waar nodig. Het is nu echter nog te vroeg om te speculeren over de noodzakelijke duur van steunmaatregelen per sector.
Bij de vorige economische crisis zijn de bouw en daarmee de archeologie zwaar getroffen, welke maatregelen neemt u om herhaling te voorkomen? Bent u -samen met andere overheden- bereid direct te starten om projecten naar voren te halen? Zo ja, welke stappen zet u? Zo nee, waarom niet?
Het is een gegeven dat het commerciële deel van de archeologische sector (de archeologische bedrijven) meebeweegt met ontwikkelingen in de bouwsector. De maatregelen die het kabinet nu neemt zijn bedoeld om de eerste effecten van de corona-maatregelen te verzachten. De precieze effecten op middellange en lange termijn zijn uiteraard nog onbekend. Ik zal mij ervoor inspannen om de archeologische projecten en opdrachten die vanuit het rijk worden geïnitieerd zoveel mogelijk doorgang te laten vinden en waar mogelijk vervroegd te laten uitvoeren. Ik roep gemeenten en provincies daar ook toe op.
In de archeologie wordt gewerkt met een actor registratiesysteem, op dit moment kunnen mensen geen punten halen en dat brengt hun inschrijving in het register in gevaar, is het mogelijk dat registraties voor een bepaalde periode stilzwijgend worden verlengd? Zo ja, voor welke periode? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in overleg met de Stichting Infrastructuur Kwaliteit Bodem (SIKB), het centraal College van Deskundigen in de Archeologie (CCvDA) en de Inspectie voor Overheidsinformatie en Erfgoed (IOeE) over welke coulancemaatregelen nodig zijn om het kwaliteitssysteem in de archeologie te laten blijven functioneren. Als daarvoor door mij uitstel moet worden verleend, dan ben ik bereid daar naar te kijken.
Deelt u de mening dat het bereiken van een breed publiek een essentieel onderdeel van de archeologie is? Bent u bekend met het feit dat personen en bedrijven werkzaam in deze sector nu een forse terugloop in het aantal opdrachten zien mede doordat scholen en musea gesloten zijn en activiteiten zijn afgelast of uitgesteld? Wat kunt u specifiek voor deze groep doen? Bent u bereid mede-overheden, musea en scholen te stimuleren om uitgaven te (blijven) doen in het kader van de educatie en het publieksbereik van archeologie en erfgoed in de brede zin? Bent u bereid Cultuur en Erfgoed te benoemen als essentiële waarden bij herstel?
Ook de komende periode blijf ik inzetten op cultuureducatie. Zo zet ik in de periode 2021–2024 het Programma Cultuureducatie met Kwaliteit voort met extra aandacht én extra middelen voor cultuureducatie. Scholen en culturele instellingen in het hele land werken binnen dit programma samen om kunst, cultuur en erfgoed vast onderdeel van het lesprogramma te maken. Het programma zorgt er voor dat in de samenwerking tussen scholen, cultuursector, gemeenten en provincies voldoende aandacht blijft voor cultuureducatie en is daarmee van belang voor de continuïteit en werkgelegenheid in de cultuursector. Tevens is er via het Fonds voor Cultuurparticipatie een aparte regeling archeologieparticipatie en via het Mondriaanfonds zijn extra middelen beschikbaar voor de presentatie van archeologie aan een breed publiek.
Cultuur is in al zijn uitingsvormen een essentiële waarde, niet alleen bij het herstel, maar ook gedurende de lastige periode waar we nu in zitten.
Het bericht dat universiteiten met surveillance-software studenten thuis in de gaten houden |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe gaan we toetsen (en mag Big Brother ook meekijken?)»?1
Hogescholen en universiteiten werken met man en macht aan het organiseren van onderwijs op afstand. Het uitgangspunt hierbij is dat studenten zo min mogelijk vertraging oplopen. Er zijn in korte tijd enorme stappen gezet op het gebied van onderwijsinnovatie met ICT. Toetsen op afstand is één van de grootste uitdagingen voor onderwijsinstellingen. In een online werkbezoek aan SURF – de ICT-coöperatie van de hoger onderwijsinstellingen – en het Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT, liet ik mij onder andere informeren over de mogelijkheden en uitdagingen van toetsen op afstand. Onderwijsinstellingen dienen een grondige afweging te maken in de wijze van tentamineren, die zoveel mogelijk past bij de tentamenstof. Ik ben bekend met de mogelijkheden die online proctoring (software om toegang te krijgen tot online tentamens en fraude op te kunnen sporen bij online tentamens) biedt. Die mogelijkheden zijn groot. Het gaat hier om technologie die de potentie biedt om toetsing en examinering op afstand mogelijk te maken. Een middel dat we in de huidige crisis hard nodig kunnen hebben. Echter, deze techniek wordt tot nu toe op relatief kleine schaal in pilots toegepast. De huidige crisis vraagt om grootschalige oplossingen in zeer korte tijd. De keuze voor een vorm van toetsen op afstand moet ondanks die tijdsdruk doordacht gebeuren. De inzet van een technologie als online proctoring vraagt een grondige voorbereiding en uitvoering, juist ook om de privacy van studenten te borgen.
Is bij u bekend hoeveel opleidingen gebruik maken of van plan zijn gebruik te maken van surveillance-software en in hoeverre is hier landelijk overleg over, bijvoorbeeld binnen de VSNU?2
Van de hogeronderwijsinstellingen begrijp ik dat zij ter vervanging van de gebruikelijke tentamens op de campus, zich in eerste instantie wenden tot toetsvormen als openboektentamens of inleveropdrachten. Voor die tentamens waar dat echt niet mogelijk is, wordt gekeken of online proctoring een oplossing kan bieden. Dit gebeurt in overleg met examencommissies en functionarissen voor gegevensbescherming. In veel gevallen gaat het dan om kennistoetsen die gebaseerd zijn op een digitaal systeem.
Veel hogescholen en universiteiten – de meerderheid – zijn middels pilots bezig met online proctoring. Een kleiner aantal instellingen, waaronder NHL Stenden, zet online proctoring – na een zorgvuldige afweging – op grotere schaal in.
Op diverse plekken wordt kennis en ervaring over online proctoring gedeeld. Zo heeft SURF een zogenoemde Special Interest Group over digitaal toetsen. Zij organiseren webinars om hun kennis te delen met onderwijsinstellingen.
Ook de VSNU voert landelijk overleg over digitaal toetsen. Het Landelijk Overleg Kwaliteitszorgmedewerkers (LOK) heeft een Landelijke Werkgroep Tentamineren ingericht die zich bezig houdt met de vragen rondom digitaal toetsen, inclusief online proctoring. Daarnaast overleggen de functionarissen voor gegevensbescherming van hogescholen en universiteiten met elkaar over dit type technologische ontwikkelingen.
Op welke wijze is de privacy van studenten voldoende gewaarborgd mocht dergelijke surveillance-software gebruikt gaan worden op universiteiten? In hoeverre is het gebruik van deze software in strijd met de AVG3 en zijn er richtlijnen voor het gebruik van dergelijke software in het hoger onderwijs?
Bij het gebruik van online proctoring verwerken onderwijsinstellingen (beeld, geluid en andere) gegevens van studenten. Op deze verwerkingen van persoonsgegevens is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing. De AVG verplicht – kort gezegd – om persoonsgegevens op een behoorlijke en rechtmatige wijze te verwerken. Deze verantwoordelijkheid rust in dit geval op de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling moet kunnen aantonen dat de wijze waarop deze online proctoring toepast bij het afnemen van toetsen, in lijn is met de verplichtingen uit de AVG, in het bijzonder met de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking en integriteit en vertrouwelijkheid. De Autoriteit persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van de AVG.
Hogeronderwijsinstellingen verzekeren mij dat de gekozen software en haar leveranciers voldoen aan de AVG. Zo worden de persoonsgegevens die de proctoring software verzamelt enkel gebruikt voor het opsporen van mogelijke fraude tijdens een tentamen. Studenten worden voorgelicht over het gebruik en de werking van de proctoring software, bijvoorbeeld middels een privacyverklaring. De persoonsgegevens zullen niet langer bewaard worden dan strikt noodzakelijk. De instelling verzorgt in bijzondere gevallen alternatieven voor studenten die daar voor in aanmerking komen. Bijvoorbeeld wanneer de student niet kan beschikken over de benodigde ICT-middelen.
SURF heeft begin april het rapport «privacy analyse online proctoring» gepubliceerd. Daarin zijn de drie voornaamste aanbieders op tien belangrijke AVG-aspecten beoordeeld. Deze handreiking biedt onderwijsinstellingen concrete handvatten om deze verwerkers in te zetten, op een manier die in overeenstemming is met de AVG.4
Klopt het dat de surveillance-software toegang heeft tot de webcam, microfoon, locatie, identiteit, klembord, muislocatie, browser, Windowns, hoofd-, oog- en mondbewegingen, je scherm, alle websites die je bezoekt en alle openstaande applicaties en schermen die met je computer verbonden zijn? Zo ja, is dit wettelijk toegestaan en wat wordt er na afronding van een tentamen met de beelden en andere informatie gedaan?
Surveillance-software is bedoeld om fraude tijdens tentamens op te sporen. Frauderen kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door online informatie op te zoeken of het gebruik van een ouderwetse spiekbrief. De software let hier op, net als een surveillant normaal gesproken zou doen. Afhankelijk van de gebruikte software worden verschillende soorten persoonsgegevens verzameld. Hiervoor geldt dat er niet meer gegevens mogen worden verzameld dan nodig zijn om toegang te verstrekken tot het tentamen en fraude tijdens het tentamen op te sporen. Daarnaast geldt dat persoonsgegevens niet langer bewaard mogen worden dan nodig is voor deze doelen.
De AVG staat niet in de weg van het gebruik van surveillance-software, mits de toepassing daarvan in lijn is met alle wettelijke vereisten (zie het antwoord bij vraag 2).
In hoeverre worden zogeheten «bijzondere gegevens» geregistreerd? Deelt u de mening dat het opslaan van gegevens over religie, politieke voorkeur, gezondheid en etniciteit van een persoon bij het maken van een tentamen niet mogelijk moet zijn?
Net als bij de reguliere afname van tentamens zijn bijzondere categorieën van persoonsgegevens, zoals gegevens over religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging of gezondheid af te leiden aan uiterlijke kenmerken. De webcam is gericht op de student in zijn persoonlijke leefomgeving waaruit deze bijzondere persoonsgegevens te herleiden kunnen zijn. Dit vergt een gedegen voorlichting door de onderwijsinstelling aan de student om de bewustwording te vergroten en de kans op het zien en tijdelijk opslaan van deze bijzondere persoonsgegevens te verkleinen. Als studenten niet willen dat dergelijke gegevens uit de beelden afgeleid kunnen worden, kunnen ze, voor zover mogelijk, zorgen dat de uiterlijke kenmerken die daartoe aanleiding geven niet in beeld zijn. Ook staat het hen vrij ervoor te kiezen niet deel te nemen aan deze vorm van tentaminering.
Het verwerken van bijzondere categorieën van persoonsgegevens is in beginsel verboden. Het verwerken van deze persoonsgegevens is slechts toegestaan in de gevallen die AVG noemt. De AP kwalificeert camerabeelden echter niet als bijzondere persoonsgegevens indien (1) het doeleinde van de verwerking niet gericht is op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens dan wel op het onderscheid maken op grond van een bijzonder persoonsgegeven, (2) het voor de verantwoordelijke redelijkerwijs niet voorzienbaar is dat de verwerking zal leiden tot het maken van onderscheid op grond van een bijzonder persoonsgegeven, en (3) de verwerking van die bijzondere persoonsgegevens onvermijdelijk is bij die verwerking.
Kunnen universiteiten en hogescholen de OER4 aanpassen zonder de medezeggenschap te betrekken? Zo nee, gaat u de Universiteit Leiden hierop aanspreken? Kunt u dit toelichten?
De onderwijs- en examenregeling (OER) wordt vastgesteld door de instelling. Bij een wijziging van de OER wordt de medezeggenschap (opleidingscommissie en faculteitsraad) betrokken. De medezeggenschap heeft zowel instemmingsrecht – met betrekking tot de niet-onderwijsinhoudelijke delen – als adviesrecht ten aanzien van de OER. Ook in deze uitzonderlijke tijden moet de medezeggenschap binnen instellingen goed betrokken blijven. Ik ga er hierbij van uit dat de medezeggenschap aanpassingsvermogen toont, zich daar waar nodig flexibel opstelt en in gesprek gaat met de instelling om gezamenlijk tot passende werkafspraken te komen. Vertegenwoordigers van werknemers hebben mij in een bestuurlijk overleg toegezegd zich ten aanzien van de procedures flexibel op te stellen.
Bij navraag heeft de Universiteit Leiden aangegeven dat uit de bestaande OER reeds volgt dat het gebruik van proctoring is toegestaan en dat – nu de OER niet hoeft te worden aangepast – er dus geen sprake is van aanpassing van de OER. Om te garanderen dat het gebruik van de gegevens binnen de AVG past, zal de Universiteit Leiden met de leveranciers van proctoringsoftware een contract afsluiten – een data protection agreement – waarmee wordt gegarandeerd dat het gebruik van de gegevens binnen de AVG past. Ook komt er een duidelijke privacy-verklaring voor studenten en docenten.
Is een OER dat is vastgesteld zonder inspraak van de medezeggenschap juridisch houdbaar?
Het is van cruciaal belang dat instellingen juist in deze bijzondere tijden goed bestuurd kunnen worden en ik verwacht dat flexibiliteit bij iedereen voorop staat. Waar nodig kunnen instellingen naar eigen inzicht de OER aanpassen, uiteraard met inachtneming van de rol van de medezeggenschap. Indien de continuïteit van het onderwijs en de examinering dit vereist, kan de medezeggenschap ook achteraf worden betrokken. Ook in een dergelijk geval spant de instelling zich in om te zorgen dat de medezeggenschap, zij het achteraf, haar rol kan vervullen.
Nederlandse militairen in Afghanistan |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het dat onlangs 70 Nederlandse militairen uit Afghanistan zijn teruggetrokken, waaronder 40 «niet-essentiële» militairen, en inmiddels alweer 40 militairen teruggestuurd zijn naar Afghanistan? Zo ja, waarom is dit het geval? Zijn er opeens meer «essentiële» militairen?1
Zoals uw Kamer gemeld op 24 maart jl. (kenmerk 2020D11584) is door de commandant van de Resolute Support missie opdracht gegeven het personeel dat niet essentieel is voor de voortzetting van de missie, tijdelijk terug te trekken. Nederland heeft ongeveer 35 personen teruggetrokken.
Personeel dat essentieel is voor de voortzetting van de missie, blijft aanwezig in het gebied. Ook rotaties van essentieel personeel vinden, hoewel in aangepaste vorm, doorgang. Personeel dat inroteert in Resolute Support moet, op last van de commandant, vooraf twee weken in quarantaine hebben doorgebracht. Deze maatregel is ingesteld voor de veiligheid van het personeel. De eerste rotatie op deze wijze, ter aflossing van essentieel personeel van wie de uitzending eindigde, heeft inmiddels plaatsgevonden.
Wat bedoelt u met essentiële dan wel niet-essentiële militairen?
Essentieel personeel is personeel dat van cruciaal belang is om militaire apparatuur en goederen te beschermen en een basis draaiende te houden, zoals bijvoorbeeld medische zorg en force protection. Met de tijdelijke terugtrekking van niet essentieel personeel is het onvermijdelijk dat het operationele tempo afneemt of zelfs tijdelijk stopt. Behoud van het essentiële personeel stelt de missies in staat het tempo te verhogen wanneer restricties worden opgeheven. De continuïteit voor de langere termijn is daarmee gewaarborgd.
Waarom zijn er troepen naar Afghanistan gestuurd terwijl er een pandemie rondwaart, ook in Nederland? Wordt er rekening mee gehouden dat in Nederland een groter beroep op de krijgsmacht wordt gedaan ter bestrijding van het coronavirus?
De prioriteit van Defensie ligt onveranderd bij het uitvoeren van alle drie de hoofdtaken van de krijgsmacht (verdediging van eigen en bondgenootschappelijk grondgebied, handhaven en beschermen van de internationale rechtsorde en ondersteunen van de nationale overheid bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp).
Defensie beziet voortdurend hoe de aanpak van de COVID-19 crisis te ondersteunen en of het nodig is bijdragen aan missies verder aan te passen. Op dit moment is het niet noodzakelijk om de bijdrage aan missies aan te passen in het kader van de bestrijding van COVID-19.
Klopt het dat de NAVO-missie in Afghanistan nu (deels) stil ligt? Tot wanneer is dat, naar verwachting, het geval? Is dit (mede) als gevolg van de verspreiding van het virus? Wat is de actuele stand van zaken?
Zoals hierboven gesteld, is het met de terugtrekking van niet-essentieel personeel onvermijdelijk dat het operationele tempo afneemt of zelfs tijdelijk stopt. Zie ook het antwoord op vraag 6.
De opdracht van de commandant van de Resolute Support missie is in eerste instantie van toepassing voor een periode van 60 dagen, tot 23 mei 2020.
Hebben andere landen ook troepen uit Afghanistan (tijdelijk) teruggetrokken vanwege het coronavirus? Wat is hier de stand van zaken?
De opdracht van de commandant van de Resolute Support missie geldt voor alle landen die bijdragen aan deze missie. Het personeel van alle deelnemende landen dat niet essentieel is voor de voortzetting van de missie, is tijdelijk teruggetrokken.
Kunnen Nederlandse militairen en Afghaanse militairen en rekruten werken volgens de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Kunt u toelichten hoe dat er in de praktijk uitziet?
Het Ministerie van Defensie neemt passende maatregelen voor het uitgezonden personeel, op instructie van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG). Het CEAG maakt instructies gebaseerd op de adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
De instructies van het CEAG gelden voor Nederlandse militairen in Afghanistan. In contact met Afghaanse militairen worden de richtlijnen van het RIVM in acht genomen. Zoals hierboven beschreven, is het met de terugtrekking van niet-essentieel personeel onvermijdelijk dat het operationele tempo afneemt of zelfs tijdelijk stopt. Dit geldt in het bijzonder voor de Special Operations Forces, omdat de Train, Advise and Assist-activiteiten van de Afghan Territorial Force (ATF)-888 lastig zijn uit te voeren zonder fysieke ontmoetingen. De conventionele adviseurs en de Special Operations Forces voeren hun taak waar mogelijk uit middels telefonisch contact en video teleconferencing (vtc). Fysieke ontmoetingen tijdens de werkzaamheden worden beperkt tot het absoluut noodzakelijke.
Kunt u ingaan op de verspreiding van het coronavirus in Afghanistan en de mate waarin dit land in staat is daartegen te strijden? Klopt het beeld dat Afghanistan bijzonder slecht is uitgerust om het coronavirus te bestrijden en rekening wordt gehouden met veel besmettingen?2
Afghanistan heeft tot en met 28 april 2020 1.828 besmettingen gemeld en 58 doden. Vanwege beperkte testcapaciteit is echter niet te zeggen hoeveel besmettingen en COVID-19-gerelateerde doden er daadwerkelijk zijn. Aangezien Afghanistan een lange grens deelt met Iran, een land dat veel besmettingen kent, is het niet uitgesloten dat het daadwerkelijke aantal veel hoger ligt. Het beeld dat Afghanistan slecht is uitgerust om COVID-19 te bestrijden, wordt door het kabinet gedeeld. Afghanistan beschikt over beperkte test- en behandelcapaciteit. Nederland ondersteunt Afghanistan bij de bestrijding van COVID-19 via onder andere, de WHO, de Wereldbank, de Europese Unie en het Afghan Humanitarian Fund van de VN.
De NAVO is niet de eerst aangewezen organisatie om het land bij te staan in de bestrijding van COVID-19. Wel kan de NAVO logistieke ondersteuning bieden als de Afghaanse overheid of internationale organisaties daarvoor een verzoek indienen. Ook staat het kantoor van de NAVO Senior Civilian Representative in Kabul in contact met onder andere de VN, de EU en de Wereldbank om te inventariseren waar er ondersteuning nodig is en wat deze organisaties kunnen leveren. Er is specifiek aandacht voor het voorkomen dat interventies elkaar doorkruisen.
Ziet u mogelijkheden voor NAVO-troepen in Afghanistan om het land bij te staan in de strijd tegen het virus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit ingevuld?
Zie antwoord vraag 7.
Kent u de artikelen «How coronavirus became a corporate credit run»1 en «Europe Is Saving the Financial Markets, But Not Coronavirus Victims»?2
Ja.
Erkent u dat nu de Europese Centrale Bank (ECB) vrijwel onbeperkt liquiditeit verschaft aan schaduwbanken en banken zonder ogenschijnlijk oog te hebben voor de risico’s die, getuige bovenstaande artikelen, wel degelijk reëel zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ECB heeft in reactie op de COVID-19 crisis maatregelen genomen waardoor banken gestimuleerd worden om financiering te verstrekken aan de reële economie. Zo heeft de ECB de voorwaarden versoepeld van haar gerichte leningen aan banken. De voorwaarden waartegen banken liquiditeit bij de ECB aan kunnen trekken worden aantrekkelijker naarmate banken meer uitlenen aan niet-financiële bedrijven en huishoudens. Schaduwbanken kunnen geen gebruik maken van het ECB-instrumentarium.
Ruime financiële omstandigheden en extra liquiditeit kunnen eraan bijdragen dat bedrijven over voldoende financiering beschikken tijdens de crisis en dat de reële economische activiteit niet tot stilstand komt. Deze leningen zijn onderdeel van het monetair beleid van de ECB en het is aan de ECB om hier in onafhankelijkheid over te beslissen.
De ECB heeft oog voor de risico’s van zijn ruimere monetair beleid en monitort deze nauwlettend. Zo moeten banken onderpand beschikbaar stellen om voor de ECB-leningen in aanmerking te komen. Mocht er een situatie zijn waarin de bank de lening aan de ECB niet kan terugbetalen, dan beschikt de ECB over het onderpand. De vormgeving van het programma vermindert daarmee het risico voor het Eurosysteem. Daarnaast monitort de ECB voortdurend het financiële systeem om potentiele risico’s en kwetsbaarheden vroegtijdig te detecteren. Zo stelt de ECB twee keer per jaar een rapport op over de financiële stabiliteit in de eurozone. Daarbij gaat de ECB ook in op mogelijke risico’s en neveneffecten van het monetaire beleid. Uiteraard houden ook toezichthouders de situatie op financiële markten en de opbouw van risico’s nauwgezet in de gaten. Het Ministerie van Financiën staat hierover in nauw contact met DNB en de AFM.
Kunt u uitleggen waarom er in tijden van crisis niet direct liquiditeit wordt verschaft aan overheden en burgers, omdat deze directe weg effectiever lijkt en dat hiermee de afhankelijkheid van de financiële markt verkleind wordt?
De ECB is volgens haar mandaat, dat is vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), verantwoordelijk voor het behoud van prijsstabiliteit in de eurozone. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2, worden de voorwaarden waartegen banken liquiditeit aan kunnen trekken bij de ECB aantrekkelijker naarmate banken meer uitlenen aan niet-financiële instellingen en huishoudens. Zo beoogt de ECB eraan bij te dragen dat bedrijven over voldoende financiering beschikken tijdens de crisis en dat de economische activiteit niet tot stilstand komt. Volgens Artikel 123 VWEU is het verboden voor de centrale bank om direct liquiditeit te verschaffen aan overheden. Direct liquiditeit verschaffen aan overheden is een vorm van monetaire financiering en druist in tegen Artikel 123:1 VWEU.3
Het direct geld geven aan burgers door de centrale bank (ook wel helikoptergeld genoemd) is in Europese verdragen niet expliciet verboden dan wel toegestaan.4 Wel stuit dit mogelijk op het verbod op monetaire financiering, als de centrale bank hiermee een taak van de centrale overheid financiert. In algemene zin vind ik het beleid dat is gericht op het voorzien in inkomenssteun voor burgers een primaire taak van de overheid en niet van de centrale bank. Als reactie op de economische gevolgen van COVID-19 hebben overheden dan ook diverse maatregelen genomen om inkomens van werknemers en zzp’ers te ondersteunen.
Erkent u dat geldschepping zonder rente een beter perspectief is – zeker in crisistijd – dan het moeten lenen op de kapitaalmarkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de eurozone geldt het verbod op monetaire financiering (Artikel 123 VWEU). Dit betekent onder meer dat de ECB alleen op de secundaire markt overheidsschuld mag opkopen. Om Artikel 123 VWEU te wijzigen zou een verdragswijziging nodig zijn, met overeenstemming van alle lidstaten. Naast het feit dat dit een lange procedure betreft, is het onwenselijk om het verbod op monetaire financiering op te heffen. Het opheffen van het verbod op monetaire financiering zou aanmerkelijke risico’s met zich mee brengen. Zo kunnen de prikkels om een duurzaam begrotingsbeleid te voeren worden ondermijnd en bestaat het risico op uit de hand gelopen inflatie. Het kabinet is daarom van mening dat het EU-verdrag leidend dient te blijven.
Kunt u verklaren waarom kortetermijn(repo)financiering een steeds grotere rol speelt in de EU?3
Kortetermijnfinanciering speelt een belangrijke rol in het liquiditeitsmanagement van banken en institutionele beleggers zoals beleggingsfondsen, pensioenfondsen en verzekeraars. Voor institutionele beleggers is de repomarkt traditioneel een van de belangrijkste markten voor liquiditeitsmanagement, zowel voor het snel omzetten van onderpand in cash als voor het veilig wegzetten van een liquiditeitsoverschot. De Europese repomarkt bedroeg in juni 2019 ruim € 7.500 mld. aan uitstaande contracten (zie figuur 1).
Figuur 1: Omvang repomarkt in EUR mld. (bron: ICMA: European repo market survey)
Figuur 1 laat een toename zien van de Europese repomarkt als geheel. Het is niet zondermeer vast te stellen welke factoren precies ten grondslag liggen aan de groei van de Europese repomarkt, of in welke mate zij hieraan bijdragen. Wel is het denkbaar dat factoren als de stand van de conjunctuur en de rentestand een deel van de verklaring vormen. Ook de introductie van wetgeving zoals de European Market Infrastructure Regulation (EMIR) kan bijdragen aan een groei van de Europese repomarkt. Door EMIR worden derivaten in toenemende mate door Central Clearing Parties (CCP’s) afgewikkeld. Een CCP berekent dagelijks de marginverplichtingen voor de geclearde derivaten om tegenpartijrisico af te dekken. Partijen dienen deze doorgaans te voldoen in cash onderpand, wat de behoefte aan liquiditeit vergroot.
Volgens een rapport van de Europese Bankenautoriteit (EBA) uit 2019, waarin zij keek naar de financieringsplannen van Europese banken, neemt voor banken in recente jaren het aandeel en volume van kortetermijn schuldinstrumenten en repo’s juist af. 6 Financiering door middel van langetermijn schuldinstrumenten en deposito’s neemt juist toe. Op basis van forecasts van banken verwacht de EBA dat deze trend zich ook voortzet in de komende jaren.
Ziet u dit ook als een gevaar voor de stabiliteit van het financieel-monetair systeem4, zeker in deze coronacrisis en in de nasleep van de gezondheidscrisis? Zo neen, waarom niet?
De coronacrisis brengt onzekerheid in de financiële markten. Deze onzekerheid werkt mogelijk door in de prijzen en beschikbaarheid van marktfinanciering. De ECB heeft tot nu toe geen materiele signalen ontvangen dat geldmarkten opdrogen of dat er liquiditeitstekort is in het banksysteem, maar heeft als achtervang een pakket aan maatregelen afgekondigd.8 Daarmee moet voorkomen worden dat de kredietverlening van financiële instellingen aan bedrijven en consumenten stil komt te liggen. Het pakket bestaat onder meer uit aanvullende gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (TLTRO's), gunstigere voorwaarden voor TLTRO-III en een versoepeling van de onderpandvereisten. Banken dienen namelijk onderpand van een bepaalde kwaliteit aan te leveren om gebruik te kunnen maken van de liquiditeitsinstrumenten van de ECB.
Bent u bereid te (laten) uitzoeken voor welk percentage Europese financiële instellingen (inclusief banken) voor hun financiering afhankelijk zijn van repo’s en andere vormen van kortetermijnfinanciering?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid ook de afhankelijkheid van deze instellingen te (laten) onderzoeken en te bezien hoe financiële instellingen zich financieren met meer eigen vermogen en langetermijn vreemd vermogen zoals aangeraden door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)?5 Waarom lukt het niet dit te verwezenlijken?
Het is aan banken zelf om hun financieringsmix vast te stellen binnen de relevante wet- en regelgeving, waaronder het kapitaal- en resolutieraamwerk, dat de voorbije jaren strenger is geworden. Zo dienen banken voldoende eigen vermogen aan te houden en werken banken komende jaren verplicht aan het verder opbouwen van hun bail-in buffers.10 Volgens een EBA-rapport over de financiering van banken is het volume en aandeel van langetermijn vreemd vermogen in recente jaren toegenomen (zie antwoord op vragen 5 en 7).
In de kabinetsreactie op het WRR-rapport Geld en Schuld heb ik u laten weten dat het kabinet eraan hecht om prikkels te beperken die het financieren met schulden stimuleren.11 Het aanhouden van eigen vermogen vergroot immers de weerbaarheid van consumenten, bedrijven en de financiële sector. In de kabinetsreactie beschreef ik daarom verschillende maatregelen om de prikkels tot schuldopbouw te beperken, waaronder de thin cap.
Is er op Europees niveau overleg over de huidige structuur van financiering via repomarkten (met voornamelijk staatsobligaties als onderpand) en de gevolgen voor de financiering van banken en de liquiditeit van staatsobligaties? Zo neen, bent u bereid dit overleg te starten? Zo neen, Waarom niet?
In Europese gremia als het Financial Services Committee en het Economic and Financial Committee wordt regelmatig gesproken over ontwikkelingen in de financiële sector. Ook de Europese instituties en instellingen brengen daar ontwikkelingen onder de aandacht. Zo is het eerder genoemde EBA-rapport in deze gremia besproken (zie antwoord op vragen 5 en 7). Binnen de bestaande overlegstructuren blijf ik de ontwikkelingen nauwlettend monitoren.
Is in kaart gebracht op welke manier deze structuur invloed heeft op de financieringsmogelijkheden van de verschillende eurolanden om adequate steunmaatregelen te nemen in verband met de gevolgen van de gezondheidscrisis? Bent u bereid dit in kaart te (laten) brengen?
Het verstrekken van leningen tegen gunstige voorwaarden aan banken door de ECB heeft als doel om de kredietverlening van financiële instellingen aan bedrijven en consumenten op peil te houden. De ECB rechtvaardigt dit instrumentarium vanuit zijn mandaat voor prijsstabiliteit. De ECB heeft geen mandaat om steunmaatregelen van lidstaten te financieren, met name door het verbod op monetaire financiering.12 Het financieel ondersteunen van lidstaten in de strijd tegen het Coronavirus vereist daarom een andere route. Hiervoor is ondermeer in de Eurogroep van 9 april een steunpakket ter waarde van € 500 miljard overeengekomen.13 Daarnaast heeft de Commissie inmiddels ca. € 37 miljard uit de EU-begroting beschikbaar gesteld. Deze middelen kunnen worden gebruikt om de gezondheidszorg en burgers te ondersteunen in de strijd tegen COVID-19 en de gevolgen daarvan.
Welke verdiensten door intermediairs zijn naar schatting met deze vorm van financiering gemoeid? Met andere woorden, wie worden er beter van?
Het verstrekken van leningen tegen gunstige voorwaarden is een van de beleidsinstrumenten die de ECB toepast in de uitoefening van haar mandaat van prijsstabiliteit. Dit beleid wordt gevoerd zodat banken hun rol als financier van de reële economie kunnen blijven spelen. Burgers en bedrijven plukken hier uiteindelijk de vruchten van.
Het is niet mogelijk om kwantitatief vast te stellen of en in hoeverre banken baat hebben bij het monetaire beleid van de ECB. Enerzijds kunnen banken tegen soepelere voorwaarden lenen bij de ECB. Anderzijds staan daar voorwaarden tegenover wat betreft de groei in kredietverlening aan bedrijven en consumenten. Daarnaast kan een ruimer monetair de resultaten van banken ook negatief beïnvloeden, door de gerelateerde druk op de rentemarges.
Gesloten ambassades, consulaten en EDV-kantoren |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er door gesloten ambassades, consulaten en kantoren van externe dienstverleners (EDV-kantoren) Nederlanders zijn die met hun niet-Nederlandse partner en/of kinderen naar Nederland willen reizen, deze reis nu niet kunnen maken of uit moeten stellen, terwijl zij onder normale omstandigheden wel een visum of Machtiging voor Voorlopig Verblijf-sticker (MVV-sticker) hadden gekregen?
De Nederlandse inspanningen van de afgelopen weken waren voornamelijk gericht op het terughalen van Nederlandse reizigers en buitenlandse onderdanen die in Nederland wonen. Beide groepen beschikken in principe over de juiste documenten om Nederland binnen te mogen, waarbij in een uitzonderingsgeval laissez-passers verstrekt worden. Voor overige groepen consulaire klanten geldt dat de consulaire dienstverlening grotendeels is stopgezet, zoals recentelijk toegelicht in mijn Kamerbrieven van 16 maart (Kamerstuk 32 734, nr. 41), 26 maart (Kamerstuk 32 734, nr. 45) en 26 april (Kamerstuk 2020Z07523).
In laatstgenoemde Kamerbrief bent u geïnformeerd over het uitzonderingsbeleid dat door het ministerie gehanteerd wordt, waardoor bepaalde groepen wél een aanvraag voor een visum of reisdocument kunnen doen. De door u genoemde groep van niet-Nederlandse familieleden van Nederlanders valt daar onder, en kan dus onder het huidige beleid weer een visumaanvraag indienen of hun MVV-sticker ophalen om zich bij hun Nederlandse gezinslid in Nederland te voegen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het afhangt van de situatie in het land van de aanvrager of dit ook praktisch mogelijk is. Als een ambassade, consulaat of externe dienstverlener bijv. door lokale maatregelen omtrent het COVID-19-virus is gedwongen te sluiten, is het helaas niet mogelijk een visumaanvraag in te dienen of een MVV-sticker op te halen. Ook kan een ambassade of consulaat besluiten dat de lokale gezondheids- of veiligheidssituatie het openen van de consulaire afdeling niet toestaat. Diplomatieke posten informeren het publiek over de (aanvraag)mogelijkheden in hun land.
Ziet u mogelijkheden om voor dergelijke gevallen een (nood)oplossing te bedenken, waardoor deze groep Nederlanders met partner en/of kinderen alsnog naar Nederland kan reizen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke hulp biedt u aan Nederlanders die tijdelijk in het buitenland wonen voor werk of studie, die terug willen naar Nederland, maar geen gebruik kunnen maken van de repatriëringshulp omdat zij op dit moment geen adres in Nederland hebben?
Via de website van Bijzondere Bijstand Buitenland zijn ruim 25.000 registraties binnen gekomen. De registratiemogelijkheid voor Bijzondere Bijstand Buitenland via de website is woensdag 8 april 2020 (om 17:00 uur Nederlandse tijd) stopgezet. Gestrande Nederlandse onderdanen in nood in het buitenland, kunnen nog steeds via de geëigende kanalen 24 uur per dag, 7 dagen in de week contact opnemen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De inzet van de rijksoverheid in het kader van het convenant Bijzondere Bijstand Buitenland is primair gericht op in het buitenland gestrande Nederlanders die daar niet zijn gevestigd – een kwetsbare groep onder de huidige omstandigheden. Studenten in het buitenland zijn niet permanent gevestigd in het buitenland en behoren dus ook tot de doelgroep van de repatriëringsinzet onder het convenant.
Voor Nederlanders die duurzaam in het buitenland verblijven, geldt in beginsel dat zij hun verblijf in het buitenland kunnen voortzetten met inachtneming van de maatregelen in het land waar zij verblijven. In veel landen is het advies – net als in Nederland – om zo veel mogelijk thuis te blijven.
Bent u bereid te bekijken of deze groep Nederlanders toch gebruik kan maken van de hulp via www.bijzonderebijstandbuitenland.nl? Zo ja, bent u dan bereid deze website tot na vandaag (woensdag 8 april 2020) open te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Overwerk in relatie tot toeslagen |
|
Maarten Hijink , Renske Leijten (SP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe het kabinet om wil gaan met personeel in cruciale beroepen die nu enorme overuren draaien en die te veel gaan verdienen voor de zorgtoeslag, de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag?1
Het kabinet is zich ervan bewust dat er in bepaalde sectoren, zoals bijvoorbeeld in de zorg nu veel overuren worden gemaakt en waardeert dat ook zeer. Het kabinet weet echter niet of, en zo ja in welke mate de overuren die nu door personeel in deze sectoren worden gemaakt leiden tot een hoger huishoudinkomen in 2020 en daarmee doorwerken naar de toeslagen. Het huishoudinkomen wordt namelijk beïnvloed door tal van factoren, bijvoorbeeld of er sprake is van een of meer inkomens binnen een huishouden, de hoogte van het arbeidsinkomen en eventuele fiscale aftrekposten die het verzamelinkomen beïnvloeden. Dat betekent derhalve dat overwerkuren niet per definitie tot een hoger huishoudinkomen leiden. In het antwoord op vraag 5 ga ik in op de mogelijkheden die door het kabinet zijn verkend om met een eventuele doorwerking van overwerk op toeslagen om te gaan.
Erkent u dat juist mensen in de zorg, distributie of de supermarkten niet het inkomen verdienen waardoor ze nu kunnen overgaan tot het stopzetten van toeslagen en dat zij ook niet kunnen overzien hoeveel overwerk zij zullen hebben aan het einde van dit jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft geen zicht op de mate waarin mensen die werkzaam zijn in de door de vragenstellers genoemde sectoren afhankelijk zijn van een toeslag of toeslagen en – als dat zo is – of zij in staat zijn een inschatting te maken van het effect van een extra inkomen als gevolg van de hoeveelheid overwerkuren op hun huishoudinkomen en daarmee op de toeslagen die zij in 2020 hebben ontvangen. Evenmin kan het kabinet zien of er partners of huisgenoten zijn die wellicht ten gevolge van de coronacrisis een lager inkomen hebben, waardoor een hoger inkomen als gevolg van overwerken geen of minder invloed heeft op de hoogte van de toeslagen die dit huishouden ontvangt. Tegelijkertijd onderkent het kabinet dat er in deze sectoren zeker ook mensen werkzaam zullen zijn die voor het met hun huishoudinkomen kunnen rondkomen afhankelijk zijn van toeslagen. Juist daarom werkt het huidige stelsel van toeslagen in de actualiteit dat ervoor zorgt dat mensen die hun jaarinkomen te laag inschatten (door bijvoorbeeld geen rekening te houden met overwerk) of – in deze corona-crisis waarschijnlijk meer voorkomend – te hoog hebben ingeschat, door het doorgeven van een wijziging aan de Belastingdienst/Toeslagen een aanpassing van hun maandelijkse toeslag(en) kunnen ontvangen.
Realiseert u zich tevens dat de situatie van overwerken bij cruciale beroepen nog enige tijd kan duren en dat gezien de impact van het werk niet logischerwijs te verwachten is dat mensen per maand hun toeslagen zullen aanpassen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet zet alles op alles om de coronacrisis en de uitdagingen die dat met zich brengt te bestrijden. Het kabinet waagt zich echter niet aan voorspellingen over de tijd die deze crisis duurt en de gevolgen van die crisis voor overwerken in bepaalde sectoren. En hoewel het kabinet begrijpt dat in tijden van veel overwerken het hoofd van mensen niet echt staat naar het doorgeven van inkomenswijzigingen aan de Belastingdienst/Toeslagen, is het huidige toeslagenstelsel erop ingericht dat een individuele toeslagontvanger wel verantwoordelijk blijft voor de aanpassing van het (verwachte) huishoudinkomen en de op grond daarvan aangevraagde toeslag. Zoals uw Kamer bekend wordt er, mede op grond van de door uw Kamer daarover unaniem aangenomen motie gewerkt aan een toekomstig ander stelsel van toeslagen, maar zo’n stelsel kan niet van de ene op de andere dag worden gerealiseerd.
Erkent u tevens dat het beroep dat wordt gedaan op mensen met een cruciaal beroep om extra te komen werken, niet eenvoudig geweigerd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft ontzettend veel waardering voor de toewijding en inzet waarmee op dit moment in allerlei sectoren die zo cruciaal zijn tijdens deze crisis, zoals bijvoorbeeld de zorg, wordt gewerkt en ook regelmatig wordt overgewerkt. En het kabinet realiseert zich ook dat overwerk in deze cruciale beroepen niet eenvoudig geweigerd kan worden. Het kabinet vertrouwt er echter op dat werkgevers en werknemers in deze sectoren zich gezamenlijk verantwoordelijk voelen om – ingeval van de noodzaak tot overwerken – ervoor waken dat er voldoende aandacht is voor de balans tussen werkdruk en de benodigde hersteltijd voor de werknemer om te voorkomen dat de werkdruk mensen te veel wordt.
Bent u bereid om met een duidelijke en coulante regeling zekerheid te bieden aan mensen die zich zorgen maken om het overwerken en het gevolg dat toeslagen moeten worden terugbetaald? Zo neen, waarom niet?
Uitgangspunt van het huidige toeslagenstelsel is dat het gebaseerd is op het actuele inkomen en de gezinssituatie van een huishouden. Dit betekent dat wijzigingen in inkomen gevolgen kunnen hebben voor de toeslagen. Dit werkt beide kanten op: bij een hoger inkomen is minder inkomensondersteuning nodig en bij een lager inkomen meer. Het is daarom van groot belang dat burgers tijdig hun wijzigingen in inkomen doorgeven, zodat de toeslagen goed aansluiten op de actuele situatie binnen het huishouden en verrassingen aan het eind van het jaar zoveel mogelijk worden voorkomen.
De afgelopen weken is verkend of er voor de zorg en/of voor andere vitale sectoren waar nu veel wordt overgewerkt een maatregel of regeling getroffen kan worden die voorkomt dat een mogelijk hoger huishoudinkomen in 2020 als gevolg van het overwerk doorwerkt naar de toeslagen. De uitkomst van deze verkenning is dat het niet mogelijk is om uitzonderingen te maken voor specifieke groepen, of dat op een of andere manier rekening kan worden gehouden met een eventueel resulterende terugvordering van toeslagen als gevolg van overwerk na afloop van dit corona-jaar. De Belastingdienst/Toeslagen kan namelijk niet zien of iemand in de zorg of in een andere vitale sector werkt en kan ook niet uit de basisregistratie inkomen halen of het inkomen afkomstig is uit regulier werk of uit overwerk. Dat betekent dat, als er in deze coronatijd compensatie geboden zou moeten worden voor vermindering van toeslagen als gevolg van overwerk, dit voor iedereen zou moeten gelden die in 2020 meer is gaan verdienen, dus ook als gevolg van een nieuwe baan, een andere partner of een gewijzigd arbeidscontract. Er zijn technisch gezien wel enkele generieke maatregelen mogelijk, bijvoorbeeld een tijdelijke verhoging van de afbouwgrenzen van toeslagen, het voor iedereen en voor alle toeslagen standaard vaststellen van het recht op toeslagen in 2020 op basis van het jaarinkomen 2019, of een verhoging van de drempel voor terugvordering van toeslagen over het jaar 2020, maar deze maatregelen zijn (te) grofmazig, duur, of nadelig voor de groepen die nu te maken hebben met een inkomensdaling als gevolg van de corona-crisis. Om die reden kiest het kabinet daar niet voor. Het kabinet zal nu primair inzetten op communicatie om burgers te wijzen op het belang om verwachte wijzigingen in het huishoudinkomen van 2020 zo snel mogelijk door te geven aan de Belastingdienst/Toeslagen. Daarnaast kunnen in sectoren waar nu veel wordt overgewerkt een werknemer en zijn werkgever individueel ook afspraken maken over hoe om te gaan met overwerkuren waarmee een mogelijk ongewenste doorwerking naar de toeslagen wordt voorkomen. Dat kan bijvoorbeeld door af te spreken om dit jaar gemaakte overwerkuren geheel of gedeeltelijk niet uit te laten betalen maar deze als vrije tijd door te schuiven naar volgend jaar.
Bent u bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden?
Omdat de verkenning van beleidsopties enige tijd in beslag heeft genomen is de beantwoording van deze schriftelijke vragen door het kabinet vertraagd waarvoor onze excuses.
De stikstofaanpak |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reactie van het Landbouw Collectief op het overleg tussen u en vertegenwoordigers van het Landbouw Collectief en de ruis op de lijn omtrent externe saldering tussen agrarische bedrijven en bedrijven in andere sectoren?1 2
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot externe saldering in de landbouw en het overleg hierover?
Het opkopen van veehouderijbedrijven vanwege de stikstofruimte, mag niet leiden tot een ongerichte en ongecontroleerde uitkoop van het platteland. Hierover worden door de provincies gesprekken met de stakeholders gevoerd. Ik ben voornemens om met de provincies af te spreken dat bij extern salderen een initiatiefnemer (zowel publiek als privaat) zich vooraf meldt bij de provincie over een voorgenomen aankoop. Zo kunnen provincies een aankoop afwegen in het licht van de gebiedsgerichte aanpak. Bovendien wordt met de provincies besproken of, en zo ja hoe, de op de realisatie van de natuurdoelen gerichte gebiedsplannen op termijn het afwegingskader gaan vormen op basis waarvan een bevoegd gezag in het kader van de gebiedsgerichte aanpak een vergunningaanvraag met extern salderen kan toekennen of afwijzen.
Ik bespreek met de provincies hoe ongewenste effecten zoals leegstand voorkomen kunnen worden, bijvoorbeeld door sloop of herbestemming als voorwaarde voor extern salderen te stellen. Om speculatief opkopen te voorkomen is in de provinciale beleidsregels opgenomen dat een directe samenhang dient te bestaan tussen het intrekken van de vergunning van de saldogever en de vergunningaanvraag van de saldo-ontvanger. Bovendien is in de provinciale beleidsregels de saldo-ontvanger gebonden aan een realisatietermijn van drie jaar. Deze afspraken zijn voorwaardelijk om extern salderen open te stellen met veehouderijbedrijven.
Tijdens de openstelling willen de bevoegde instanties maandelijks de effecten van extern salderen bespreken en waar nodig bijsturen, waarbij gekeken wordt naar de mate waarin ongewenste effecten zich voordoen en hoe extern salderen past binnen de gebiedsgerichte aanpak. Indien er tijdens deze maandelijkse gesprekken duidelijk wordt dat er sprake is van significante ongewenste effecten dan zal ik ingrijpen. Na een half jaar maken de provincies en ik een tussenbalans op. Bovendien wordt de regeling slechts voor één jaar opengesteld, waarna op basis van een grondige evaluatie van het gebruik en de effecten wordt besloten of de regeling wordt verlengd.
Voor de zomer maak ik, samen met de bevoegde instanties, duidelijk op welke manier en op welk moment extern salderen met veebedrijven wordt opengesteld.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat speculatie met veehouderijbedrijven ofwel de opkoop van landbouwbedrijven door veel kapitaalkrachtige partijen uit andere sectoren voorkomen wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens externe saldering voor veehouderijbedrijven pas open te stellen als er effectieve voorwaarden en instrumenten zijn om de genoemde speculatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens ongecontroleerde opkoop van veehouderijbedrijven door medeoverheden in aanvulling op de nationale opkoopregelingen te voorkomen? Zo ja, hoe en kijkt u hierbij ook naar eventuele aanscherping van de Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur?
Extern salderen zal plaatsvinden in context van de gebiedsgerichte aanpak stikstof waarbij provincies een aankoop kunnen afwegen in het licht van hun eigen gebiedsgerichte aanpak. Het is mijn voornemen om met provincies af te spreken dat zowel publieke als private initiatiefnemers hun voorgenomen aankoop melden aan de betrokken provincie. Van ongecontroleerd opkopen door medeoverheden zal hierdoor geen sprake zijn. De genoemde regeling ziet op de borging van ontwikkelingsruimte voor urgente maatschappelijke opgaven waarvan ik het belangrijk vindt deze via deze regeling te faciliteren.
Hoe kijkt u aan tegen het door het Landbouw Collectief voorgestelde stikstofregistratiesysteem met aparte registratie van de stikstofreductie in de landbouw ten behoeve van de landbouw op basis van artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming, met registratie op hexagoonniveau en met registratie van alle stikstoftransacties om weglekeffecten te voorkomen? Kunt u op deze verschillende aspecten reageren?
Het Landbouw Collectief introduceert hiermee een mechanisme dat ertoe strekt dat de depositieruimte die van individuele, stoppende landbouwbedrijven afkomstig is, enkel voor landbouwbedrijven beschikbaar gesteld kan worden. Dat zou een verregaande vorm van marktafscherming zijn, die ingaat tegen de vrije mededinging waarvoor geen dragende rechtvaardiging bestaat.
Ik heb in mijn brief van 24 april over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek aangegeven dat ik het belangrijk vind om vrijvallende stikstofruimte, die ontstaat omdat bij extern salderen niet alle ruimte benut zal worden door de saldo-ontvanger, zo efficiënt mogelijk in te zetten. Daartoe werk ik de mogelijkheid uit om vrijvallende ruimte bij extern salderen ook in te zetten voor het legaal houden van de meldingen, wat veelal landbouwbedrijven betreft. Ook werk ik aan een structureel systeem om deze vrijvallende stikstofruimte op hexagoon-niveau efficiënt in te zetten, bijvoorbeeld via een depositiebank die voor alle sectoren, waaronder de landbouw, beschikbaar is.
Heeft u een voorkeur voor stikstofreductie boven op de wettelijke eisen met de mogelijkheid om een deel van deze reductie weer in te zetten als ontwikkelruimte, of voor stikstofreductie die zich beperkte tot de wettelijke vereisten zonder aanvullende reductie ten behoeve van ontwikkelruimte en natuur?
Het kabinet heeft besloten tot een structurele aanpak met als doel om de natuurkwaliteit te behouden, te werken aan natuurherstel en toestemmingverlening voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen verder te hervatten. Met het huidige pakket bronmaatregelen wordt in alle Natura 2000-gebieden aan natuurbehoud en -herstel gewerkt. Het kabinet stelt voorts een ontwikkelreserve in van gemiddeld 20 mol/ha/jr voor het legaliseren van meldingen en vergunnen van projecten van nationaal belang. Op deze manier zorgt het kabinet voor een perspectief voor natuurherstel én vergunningverlening.
Bent u voornemens de Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur zo aan te passen dat provincies de mogelijkheid krijgen om de ontwikkelruimte als gevolg van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen ook in te zetten voor bedrijfsontwikkeling in de landbouw? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 13 november 2019 wordt aangekondigd dat het kabinet in de eerste plaats ruimte wil maken voor de vergunningverlening voor de woningbouwambitie en zeven specifieke MIRT-projecten. De daartoe benodigde depositieruimte moet beschikbaar komen uit drie bronmaatregelen, te weten snelheidsverlaging, aangepast veevoer en een specifiek benoemd deel van de warme sanering varkenshouderij. De juridische basis hiervoor vormt de door u genoemde regeling.
In dezelfde Kamerbrief benoemt het kabinet dat over de inzet van eventueel resterende depositieruimte uit die bronmaatregelen afspraken gemaakt kunnen worden door provincies, gemeenten en Rijk binnen de gebiedsgerichte aanpak. Of en hoeveel depositieruimte over is na het faciliteren van de woningbouw en de aangewezen MIRT-projecten is op dit moment niet te zeggen.
In hoeverre deelt u de analyse dat het stellen van stikstofnormen voor alleen het mengvoer geen recht doet aan de mogelijkheden in het ruwvoerspoor en aan de nauwe verbondenheid tussen het ruwvoer- en het mengvoerspoor in het bedrijfsmanagement en de gewenste flexibiliteit daarbij, ook met het oog op de diergezondheid?3
Er is zeker sprake van een nauwe correlatie tussen mengvoer en ruwvoer in het rantsoen van melkvee. Over het algemeen is in Nederland bij melkvee sprake van een situatie waarin het ruw eiwitgehalte in het rantsoen nog aanzienlijk omlaag kan, zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor de diergezondheid of de productie. Dit vergt dat veehouders, samen met onder andere de mengvoerindustrie, continu blijven werken aan verbetering van hun totale voermanagement. Het terugdringen van het ruw eiwitgehalte in het mengvoer is dan goed mogelijk.
Bent u voornemens samen met het Landbouw Collectief te kijken hoe stikstofreductie via het gehele voerspoor, meer beweiding en/of het verdunnen van mest met water en bijbehorend perspectief voor landbouwbedrijven op een goede wijze geregeld en geborgd kan worden?
Ik betreur dat het Landbouw Collectief op 1 april jl. het overleg over stikstof heeft stopgezet. Het kabinet wil de stikstofaanpak, binnen de randvoorwaarden die voortvloeien uit de uitspraken van de Raad van State, graag samen met sectoren vormgeven.
Heeft u kennisgenomen van het «Innovatieprogramma Kringlooplandbouw, op weg naar emissiearme bedrijfsvoering»?4
Ja.
Deelt u de veronderstelling dat het genoemde innovatieprogramma een bijdrage kan leveren aan de gewenste reductie van de stikstofemissie?
In het genoemde voorstel zitten verschillende onderdelen, zoals het onderbouwen van de impact van kringloopbedrijven op de verschillende thema’s, het vertalen van kringloopprestaties naar praktijk en markt en een communicatieprogramma. Dat levert op zichzelf geen directe stikstofreductie op, maar kan wel een bijdrage leveren aan de condities die nodig zijn om stikstofreductie te kunnen bereiken.
Bent u bereid het genoemde innovatieprogramma te steunen, ook financieel?
Ik ga in gesprek met de initiatiefnemers van het programma en bezie op basis daarvan in hoeverre steun nodig en gewenst is.
Bent u voornemens de vanwege de corona-crisis en de in dat kader genomen maatregelen gerealiseerde daling van de stikstofdepositie deels te gebruiken voor een generieke vrijstelling voor tijdelijke stikstofemissies tijdens de bouwfase van een project en/of voor het creëren van speelruimte voor een zorgvuldige aanpak van de emissiereductie in de landbouw?5
Het kabinet heeft, in het licht van de coronacrisis, scherp gekeken naar de omvang, timing en financiering van de maatregelen. Als gevolg van de coronacrisis is er sprake van een afname van stikstofuitstoot bij onder andere de transport- en industriesector. In deze situatie gaat het om een tijdelijke reductie, die op dit moment niet bijdraagt aan meer structurele ruimte voor vergunningverlening of een kleinere opgave voor natuur. Het kabinet kijkt op basis van de meetgegevens wel of de tijdelijke vermindering van de stikstofdepositie door de coronacrisis ingezet kan worden voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Dit moet dan gaan over activiteiten die op korte termijn kunnen worden uitgevoerd en een tijdelijke, beperkte depositie hebben die de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden niet aantast.
Bent u voornemens de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming stallen zo snel mogelijk open te stellen?6
De Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal en managementmaatregelen (Sbv) en meer specifiek de innovatiemodule ervan wordt op korte termijn gepubliceerd in de Staatscourant. Kort daarop zal de Sbv-innovatiemodule voor het eerst worden opengesteld, gedurende acht weken. Voornemen is om ook in 2020 al twee openstellingen te realiseren, de tweede openstelling staat gepland voor het vierde kwartaal in 2020. Nog dit voorjaar volgt ook de publicatie en openstelling van de investeringsmodule van de Sbv.
Tot aan 2025 zullen beide Sbv-modules twee maal per jaar worden opengesteld.
Het Verdrag van Straatsburg |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vermolmd nationaliteitsverdrag staat moderniseringsplannen kabinet in de weg. Verdrag van Straatsburg 1963 opzeggen dus»? 1
Ja.
Klopt het dat het eerste hoofdstuk van het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (hierna: het Verdrag) is opgezegd door vrijwel alle staten die het Verdrag hebben geratificeerd, waaronder de meest recente opzegging van Noorwegen in 2018, en momenteel het eerste hoofdstuk enkel nog werkt tussen Oostenrijk en Nederland?
Het op 6 mei 1963 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, 4; hierna: het Verdrag) is op dit moment voor twaalf staten van kracht. Van deze twaalf staten hebben vier staten reeds ten tijde van hun ratificatie aangegeven dat hoofdstuk I van het Verdrag niet op hen van toepassing zal zijn. Zes staten hebben hoofdstuk I in een later stadium opgezegd. Sinds 19 december 2019 is hoofdstuk I nog voor twee staten van kracht, namelijk voor Oostenrijk en voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: het Koninkrijk).
Ik kan niet speculeren over de beweegredenen van specifieke verdragsstaten om een voorbehoud te maken ten aanzien van hoofdstuk I, dan wel om dit hoofdstuk op te zeggen. In algemene zin is denkbaar dat verdragsstaten een andere benadering kiezen ten aanzien van meervoudige nationaliteit. Het is echter ook mogelijk dat staten in hun nationaliteitswetgeving eigen bepalingen opnemen of behouden waardoor meervoudige nationaliteit in meer of mindere mate wordt tegengegaan, zonder dat hoofdstuk I van het Verdrag op deze staten van toepassing is. Het van toepassing zijn van hoofdstuk I van het Verdrag is voor dergelijke bepalingen immers geen vereiste.
Kunt u toelichten waarom vrijwel alle staten die het Verdrag hebben geratificeerd het eerste hoofdstuk hebben opgezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke consequenties hebben de opzeggingen van het eerste hoofdstuk van het Verdrag op de reikwijdte en meerwaarde van het eerste hoofdstuk van het Verdrag? Kunt u deze consequenties ook voor Nederland specifiek uiteen zetten?
Hoofdstuk I van het Verdrag beoogt meervoudige nationaliteit te beperken. Het hoofdstuk bepaalt onder meer dat de nationaliteit van een onderdaan van een verdragsstaat dwingend verloren gaat als deze vrijwillig de nationaliteit van een andere verdragsstaat verkrijgt. Zoals hiervoor opgemerkt, is hoofdstuk I van het Verdrag nog in werking tussen het Koninkrijk en Oostenrijk, waardoor de verplichtingen uit dat hoofdstuk alleen nog gelden tussen deze twee staten.
De Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) bevat enkele bepalingen die direct verwijzen naar hoofdstuk I van het Verdrag. Zo is voormelde hoofdregel uit hoofdstuk I van het Verdrag opgenomen in de artikelen 15A, eerste lid, en 16A RWN. Door het verminderde aantal staten waarvoor hoofdstuk I van het Verdrag van kracht is, zijn deze artikelen minder relevant geworden. Dat geldt ook voor één van de uitzonderingen op de verplichting om, bij verkrijging van het Nederlanderschap door optie of naturalisatie, afstand te doen van een andere nationaliteit.2
Voor de werking van de RWN heeft de beperkte reikwijdte van het Verdrag echter weinig gevolgen. De RWN kent andere, eigen bepalingen op grond waarvan het Nederlanderschap verloren gaat bij vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit, en bevat daarop ook verschillende eigen uitzonderingen. Deze bepalingen van de RWN zijn niet beperkt tot Nederlanders die tevens onderdaan zijn van staten die partij zijn bij hoofdstuk I van het Verdrag. Het verminderde toepassingsgebied van hoofdstuk I van het Verdrag heeft daarom weinig gevolgen voor de werking van het Nederlandse nationaliteitsrecht.
Deelt u de mening dat het eerste hoofdstuk van het Verdrag is achterhaald na de Nederlandse ratificatie van het Tweede Protocol van het Verdrag en de Nederlandse ratificatie van het Europese Verdrag inzake nationaliteit (hierna: EVN), in het bijzonder gewezen op artikel 26 van het EVN dat zich verenigbaar stelt met «bepalingen van nationale wetten en bindende internationale akten die reeds van kracht zijn of van kracht zullen worden krachtens welke gunstiger rechten op het gebied van nationaliteit aan individuen zijn of zouden worden toegekend.»? Zo nee, waarom niet?
Het op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag (Trb. 1994, 265) formuleert een aantal uitzonderingen op hoofdstuk I van het Verdrag. Deze uitzonderingen gelden slechts voor de doelgroepen waar het Tweede Protocol op ziet en hebben dus geen algemene werking. Het op 6 november 1997 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Verdrag inzake nationaliteit (Trb. 1998, nrs. 10 en 149, hierna: EVN) is evenmin van invloed op de relevantie en toepasselijkheid van hoofdstuk I van het Verdrag. Dat is expliciet bepaald in artikel 26, tweede lid, aanhef en onder a, EVN.
De vraag in hoeverre het noodzakelijk en wenselijk is om (hoofdstuk I van het) Verdrag op te zeggen is mede afhankelijk van de precieze uitwerking van de afspraak in het regeerakkoord tot modernisering van het nationaliteitsrecht. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, wordt bij de uitwerking van die afspraak ook het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189, betrokken.
Deelt u de mening dat het opzeggen van het eerste hoofdstuk van het Verdrag in lijn ligt met de uitvoering van het Regeerakkoord om het nationaliteitsrecht te moderniseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten of de Nederlandse regering bereid is tot het opzeggen van het eerste hoofdstuk van het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, nu dit Verdrag in reikwijdte, meerwaarde en nut zeer beperkt is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bollenvloerdossier |
|
Erik Ronnes (CDA), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de conclusie dat uit de beantwoording blijkt dat er door TNO nader onderzoek gedaan gaat worden met toepassing van de principes die ten grondslag liggen aan NEN 8700 om rekening te houden met het principe van bewezen sterkte en dat dit onderzoek nog voor de zomer zal zijn afgerond?1 Kunt u de Tweede Kamer in kennis stellen van de inhoud van het onderzoeksvoorstel zodra dit bekend is?
Ik deel deze conclusie met de volgende kanttekeningen. In mijn beantwoording heb ik u geïnformeerd dat er een onderzoeksplicht wordt ingevoerd voor gebouwen uit de hoogste gevolgklasse volgens NEN 8700. Dit zijn gebouwen waarbij de gevolgen van een eventuele instorting het grootst zijn, zoals gebouwen hoger dan 70 meter en gebouwen met verminderd zelfredzame personen. De jaren daarop zullen de andere gebouwen volgen. Het TNO-onderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de uitbreiding van de onderzoeksplicht voor de gebouwen uit de andere gevolgklassen volgens NEN 8700. Dit onderzoek kan mogelijk leiden tot een beperking van deze aanvullende onderzoeksplicht. Uit het bij deze beantwoording meegestuurde verslag van de klankbordgroep van 11 maart 2020 volgt dat het streven was om dit TNO-onderzoek vóór de zomer af te ronden. Hierbij was er toen vanuitgegaan dat er door TNO snel een onderzoeksvoorstel zou worden gemaakt in overleg met onder andere VNconstructeurs en Adviesbureau Hageman. Ik heb van TNO vernomen dat de uitwerking van het onderzoeksvoorstel meer tijd kost. Pas als het onderzoeksvoorstel er is, kan worden aangegeven wanneer het onderzoek naar verwachting is afgerond. Ik zal het onderzoeksvoorstel met u delen nadat ik het heb ontvangen en opdracht aan TNO heb verstrekt voor de uitvoering.
Nadat het onderzoek is afgerond, zal het eerst nog moeten worden besproken met alle deskundigen in de klankbordgroep alvorens ik een besluit kan nemen over de aanvullende onderzoeksplicht. Naar verwachting zal dit niet eerder zijn dan najaar 2020. Het is overigens nog ongewis in hoeverre het onderzoek van TNO daadwerkelijk zal leiden tot een verdere beperking van de onderzoeksplicht voor de lagere gevolgklassen.
Deelt u de conclusie dat uit de beantwoording ook blijkt dat de onderzoekverplichting voor gebouwen in de gevolgklasse CC3 niet eindigt op 01.01.2021, maar op 01.04.2021 en dat voor de onderzoeken oorspronkelijk dus negen maanden was gegund aan de eigenaren? Deelt u de conclusie dat als die negen maanden worden aangehouden, de start van de onderzoekverplichting dus ook drie maanden zou kunnen worden opgeschoven, zodat rekening kan worden gehouden met de resultaten van het TNO onderzoek?
Ik deel de eerstgenoemde conclusie. Zoals gemeld in mijn eerdere beantwoording heb ik voor deze beperkte verlenging tot 1 april 2021 gekozen in verband met de coronacrisis zodat gebouweigenaren en gemeenten meer tijd hebben om te voldoen aan de onderzoeksplicht.
De tweede conclusie deel ik niet. Het TNO-onderzoek richt zich op de mogelijke beperking van de verdere onderzoeksplicht voor gebouwen in de lagere gevolgklassen (CC1 en CC2). Het in afwachting van de onderzoeksresultaten opschuiven van de onderzoeksplicht voor gebouwen in de hoogste gevolgklasse (CC3) is daarmee niet aan de orde. Snelle uitvoering van de onderzoeksplicht is nodig gezien de grote gevolgen van een mogelijke instorting van deze gebouwen.
Bent u bereid de onderzoekverplichting ten minste drie maanden later te laten aanvangen, maar niet eerder dan nadat TNO het onderzoek heeft afgerond? Zo neen, kunt u motiveren waarom niet?
Ik ben daartoe niet bereid. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid voorafgaand aan het moment waarop de onderzoekverplichting ingaat de resultaten van het TNO onderzoek met de Tweede Kamer te delen? Zo neen, kunt u motiveren waarom niet?
Zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 1 zal het TNO-onderzoek, na afronding, eerst nog moeten worden besproken met alle deskundigen in de klankbordgroep alvorens ik een besluit kan nemen over de aanvullende onderzoeksplicht voor gebouwen in de lagere gevolgklassen. Naar verwachting zal dit niet eerder zijn dan najaar 2020. Ik zal uw Kamer aansluitend informeren en daarbij ook het TNO-rapport delen.
Bent u bereid wanneer de uitkomsten van het bedoelde TNO onderzoek hiervoor een aanleiding zijn de onderzoeksverplichting te heroverwegen of aan te passen? Zo neen, kunt u motiveren waarom niet?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op de vragen 3 en 4.
Deelt u de conclusie dat het onderzoek van TNO is gebaat bij het kennisnemen van alle proefbelastingen die inmiddels in den lande zijn uitgevoerd, maar waarvan de resultaten niet kenbaar zijn voor de onderzoekers van TNO? Bent u bereid op korte termijn actie te ondernemen om de vastgoedeigenaren ertoe te bewegen deze resultaten geanonimiseerd beschikbaar te stellen aan de TNO-onderzoekers bij het vorenbedoelde onderzoek met daarbij de afspraak dat die rapporten niet openbaar zullen worden, anders dan na uitdrukkelijke toestemming van betrokkenen bij die proefbelastingen? Zo neen, kunt u motiveren waarom niet?
Zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 1 is TNO bezig om een onderzoeksvoorstel te maken. Met verwijzing naar uw vraag, heb ik TNO gevraagd om bij haar onderzoeksvoorstel ook aan te geven of het onderzoek gebaat is bij het kennisnemen van uitgevoerde proefbelastingen. Ik wacht dit onderzoeksvoorstel af.
Het bericht ‘Van 2 uitvaarten per week naar 2 per dag: uitvaartondernemer Marjan Damen draait overuren’ |
|
Nevin Özütok (GL), Ronald van Raak (SP), Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Van 2 uitvaarten per week naar 2 per dag: uitvaartondernemer Marjan Damen draait overuren»?1
Ja.
Hoe duidt u de geschetste problematiek in het artikel? Kunt u aangeven vanaf welk moment de uitvaartsector in Nederland het toenemende aantal overledenen als gevolg van Corona niet meer aan zal kunnen? Op welk moment zou dat betekenen dat u de coördinatie van de uitvaarten overneemt?
Ik waardeer de inzet en het improvisatievermogen van uitvaartondernemers – klein en groot – om de uitvaarten in deze moeilijke tijden zo waardig mogelijk te laten plaatsvinden. De verspreiding van het Corona-virus verschilt sterk per regio en daarmee verschilt ook de druk op de uitvaartondernemingen. Inmiddels neemt het aantal besmettingen, ziekenhuisopnames en sterfgevallen door het Corona-virus af.
Ik heb regelmatig contact met de uitvaartsector om de situatie te volgen en daaruit blijkt dat de uitvaartbranche goed in staat is om een toenemend aantal sterfgevallen te verwerken. Door intensieve samenwerking lukt het uitvaartondernemers in Brabant en Limburg om uitvaarten binnen de wettelijke termijn te regelen. De capaciteit van crematoria en begraafplaatsen is dusdanig dat er landelijke gezien tweemaal zo veel overledenen kunnen worden gecremeerd en begraven als in 2019. Op het moment dat de sector aangeeft de druk niet meer aan te kunnen, ook niet bij onderlinge samenwerking, is er de mogelijkheid om een coördinatiepunt in te richten.
Kunt u aangeven welke rol Defensie kan spelen in het bij vraag 2 genoemde scenario?
De uitvaart wordt primair verzorgd door nabestaanden, vaak met behulp van een uitvaartverzorger, en is daarmee een civiele aangelegenheid. Mocht het Corona-virus leiden tot een acuut tekort aan personeel, middelen en/of coördinatie-capaciteit in de uitvaartzorg, dan zal Defensie, op verzoek van civiele autoriteiten via bestaande structuren, beschouwen op welke wijze zij het beste ondersteuning kan bieden.
Deelt u de mening dat uitvaarten zo lang mogelijk op de gebruikelijke manier moeten kunnen plaatsvinden? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ja, voor zover dat past binnen de maatregelen om de Coronacrisis te bestrijden. Voor de rouwverwerkingsmogelijkheden van nabestaanden en de zorg voor overledenen is het van belang dat uitvaarten zoveel als mogelijk kunnen plaatsvinden conform de wensen van de overledenen en hun nabestaanden. Het kabinet erkent de bijzondere rol van uitvaarten in onze samenleving door deze – onder voorwaarden – toe te staan. Helaas hebben de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van het Corona-virus ook tot gevolg dat uitvaarten momenteel alleen in aangepaste vorm kunnen plaatsvinden.
Kunt u, gelet op het feit dat het CBS heeft gemeld dat de sterfte toeneemt, inzicht geven in de beschikbare capaciteit in mortuaria?2 Hebben alle mortuaria in Nederland op korte en middellange termijn voldoende capaciteit om de toenemende sterfte te verwerken?
In het overleg met de uitvaartsector en de mortuariumbeheerders in de Gezondheidszorg wordt het aantal en de capaciteit van mortuaria gemonitord om zo nodig extra centrale koelcapaciteit in te zetten. De beschikbare postmortale koelcapaciteit in mortuaria fluctueert en is voorlopig ruim voldoende. Er liggen plannen klaar als opschaling van de koelcapaciteit nodig is.
Gelet op het feit dat voldoende (koel)capaciteit in mortuaria nodig is en deze capaciteit, als het dodental oploopt, op een bepaald moment moet worden opgeschaald en dit logistiek gecoördineerd moet worden, wie is verantwoordelijk voor deze coördinatie? Welke communicatie heeft u hierover met de uitvaartsector? Deelt u de mening dat er een plan moet klaarliggen voor opschaling? Zo ja, kunt u dat plan met de uitvaartsector communiceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat, gelet op het feit dat overleden coronapatiënten de eerste 24 uur na overlijden nog corona kunnen doorgeven en medewerkers van de uitvaartsector vaak in deze eerste 24 uur het lichaam moeten behandelen, deze medewerkers van de uitvaartsector mee moeten worden genomen in de verdeling van persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals brillen, mondneusmaskers, handschoenen, pakken en desinfecterende gel? Zo ja, kunt u dit met de uitvaartsector communiceren? Zo nee, waarom niet?
Het virus overleeft maar kort buiten het lichaam, van enkele uren tot een dag. De medewerkers van de postmortale zorg die de overleden direct na overlijden verzorgen krijgen daarom adequate persoonlijke beschermingsmiddelen. De uitvaartbranche heeft inmiddels de toezegging gekregen van enkele leveranciers van persoonlijke beschermingsmiddelen dat zij deze met voorrang leveren aan de uitvaartsector. Indien toch problemen ontstaan, zal ik in interdepartementale samenwerking de uitvaartsector ondersteunen bij het verwerven van urgente persoonlijke beschermingsmiddelen.
Bent u het eens dat er een grijs gebied zit tussen de coronamaatregelen3 en de richtlijnen van het RIVM met betrekking tot contact met de nabestaanden4 en dat dit binnen de uitvaartsector verschillend toegepast kan worden? Zo ja, gaat u de maatregelen nader aanvullen en verduidelijken voor de uitvaartsector?
Ik ontvang inderdaad vragen uit de uitvaartsector over de Corona-crisis, waaronder ook over de maatregelen van het kabinet en de richtlijnen van het RIVM. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aantal aanwezigen bij een uitvaart en de noodopvang voor kinderen. In samenwerking met de uitvaartsector en betrokken departementen werk ik steeds aan het beantwoorden van actuele vragen op rijksoverheid.nl5.
Gelet op het risico van onderproductie van lijkkisten bij een oplopend dodental, wat is volgens u de rol van de regering als dit risico zich voordoet?
Uit gesprekken met de uitvaartsector blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat hier een risico zal ontstaan – ook als het aantal doden sterk zou toenemen. Er zijn nog ruimschoots kisten aanwezig en de productie kan zo nodig worden opgeschroefd. De benodigde grondstoffen voor eenvoudige kisten zijn nog ruimschoots aanwezig.
Kunnen leden van de Islamitische en Joodse gemeenschap een beroep doen op de (lokale) overheid bij begrafenissen waar zij zowel coronamaatregelen als religieuze regels moeten respecteren? Zo ja, waar kunnen zij terecht voor een begrafenis in Nederland en waar kunnen zij terecht voor een begrafenis in het land van herkomst?
In Almere en Zuidlaren zijn er volledig islamitische begraafplaatsen die grafrechten voor onbepaalde tijd uitgeven. Nederland kent daarnaast van oudsher Joodse begraafplaatsen. Het is ook mogelijk dat gemeenten een deel van de gemeentelijke begraafplaats reserveren voor Islamitisch of Joods begraven. Er zijn in Nederland meerdere gemeentelijke begraafplaatsen die graven uitgeven voor onbepaalde tijd: Nuenen, Bergen op Zoom, Utrecht en sinds kort Rotterdam. Er zijn circa 70 gemeentelijke begraafplaatsen die een gedeelte hebben gereserveerd voor Islamitisch begraven. Nabestaanden kunnen een Islamitische of Joodse begrafenis laten verzorgen door uitvaartverzorgers en uitvaartondernemingen die zijn gespecialiseerd in het Islamitisch of Joods begraven. Ik sta in nauw contact met de Minister van JenV om eventuele signalen van plaatsen waar eventueel problemen zouden optreden met elkaar te bespreken en waar mogelijk in overleg met gemeenten te zoeken naar een oplossing.
De brief van Pensioenfonds PFZW aan de voormalige deelnemers van de Accent-regeling. |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van 25 maart 2020, die door Pensioenfonds Zorg & Welzijn (PFZW) is verstuurd aan de voormalige deelnemers van de pensioenregeling Accent?1
Ik ben bekend met de brief inzake de pensioenregeling Accent die aan tenminste één deelnemer van Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) is verzonden. Ik heb van PFZW begrepen dat dit geen algemene brief betrof en deze niet aan alle voormalig deelnemers van de pensioenregeling Accent is verstuurd.
Kunt u bevestigen dat PFZW de pensioenen die in dit verband tot 1 januari 2014 zijn opgebouwd met een rekenleeftijd van 65 jaar, opnieuw heeft berekend met een rekenleeftijd van 67 jaar, hetgeen leidt tot een korting van het pensioen?
1 januari 2014 is de wettelijke, fiscale pensioenrichtleeftijd gewijzigd van 65 naar 67 jaar. Ik heb begrepen dat PFZW de bestaande opbouw van alle deelnemers (zowel in de basisregeling als in de pensioenregeling Accent) opnieuw heeft berekend met de pensioenrichtleeftijd van 67 jaar. Dit heeft PFZW collectief actuarieel neutraal gedaan. Het actuarieel neutraal herrekenen van de opbouw naar een hogere pensioenrichtleeftijd leidt niet tot een verlaging, maar tot een verhoging van de pensioenuitkering vanaf pensioendatum.
Ik heb overigens van PFZW begrepen dat de in de deelnemersbrief genoemde correctie ook niet voortvloeit uit de herrekening van de pensioenrichtleeftijd. Deze brief ziet op het volgende. In 2010 is pensioenfonds FNV geliquideerd en zijn de pensioenen ondergebracht bij PFZW. De pensioenregeling Accent gold voor de periode van 2010–2020 voor de overgekomen (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Vanaf 2020 liep de regeling af en zijn de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden conform afspraak ingestroomd in de basisregeling van PFZW. Hierbij zijn de aanspraken en rechten nogmaals gecontroleerd. Indien bij deze controle is gebleken dat aanspraken/rechten eerder foutief berekend waren, hebben deelnemers hiervan bericht ontvangen.
Ik vind het op orde hebben van pensioenadministratie en het hiertoe uitoefenen van controles belangrijk. Dit borgt dat deelnemers de pensioenuitkering ontvangen waar zij op grond van de pensioenovereenkomst recht op hebben en niet ten onrechte een te lage of te hoge pensioenuitkering ontvangen. Een te lage uitkering benadeelt de deelnemer, een te hoge deelnemer het collectief. Voor het geval bij de controles fouten aan het licht komen, is het van belang dat pensioenuitvoerders een redelijk en billijk correctiebeleid hebben dat redelijk is in verhouding tot de pensioenregeling en recht doet aan de omstandigheden van het geval.
Overigens heb ik inmiddels begrepen dat de in de brief genoemde correctie onjuist was en dat PFZW deze ongedaan maakt en dat de desbetreffende deelnemer hierover is geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat de regeling met terugwerkende kracht wordt berekend, hetgeen leidt tot een lager pensioen voor de deelnemers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt zich dit tot de harde toezegging van voormalig Staatssecretaris Klijnsma dat, bij herberekening van pensioenverplichtingen van 65 jaar naar 67 jaar, bestaande rechten niet mogen worden aangetast?
Bij het collectief actuarieel herrekenen van bestaande aanspraken naar een hogere pensioenrichtleeftijd (67 jaar) wordt de omvang van de pensioenuitkering vanaf die nieuwe pensioenleeftijd hoger. Er is in zoverre derhalve geen sprake van een aantasting van pensioenaanspraken. Dit is ook beschreven in de brief die Staatssecretaris Klijnsma hierover in januari 2013 aan de Eerste Kamer heeft verstuurd2. De correctie die in de brief wordt genoemd, vloeide niet voort uit deze herrekening (zie het antwoord op vraag 2 en 3).
Wat vindt u ervan dat deze herberekening plaatsvindt zonder toestemming van de deelnemers?
Bij het collectief actuarieel herrekenen van bestaande aanspraken naar een hogere pensioenrichtleeftijd wordt de omvang van de pensioenuitkering vanaf die nieuwe pensioenleeftijd hoger. Er is in zoverre derhalve geen sprake van een aantasting van pensioenaanspraken. Als het pensioenreglement er hiernaast in voorziet dat betrokkene de pensioen-ingangsdatum individueel weer naar de oorspronkelijke pensioenleeftijd terug kan zetten, zonder dat dit op voorhand de rechten aantast, leidt dit op voorhand niet tot nadeel voor de deelnemer. Individuele instemming is om deze reden niet nodig. Dit is in 2014 door mijn voorganger aangegeven aan de Eerste Kamer3 en per 2019 met de Wet Waardeoverdracht Klein Pensioen4 geëxpliciteerd in de wet.
Acht u de herberekening en de bijbehorende financiële gevolgen voor de deelnemers juridisch houdbaar in het licht van de Pensioenwet? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het bericht «deelnemers winnen rechtszaak tegen verhoging pensioenleeftijd naar 67» van 10 november 2017?2
Ja.
Deelt u het standpunt, dat deze uitspraak ook van toepassing is op de bovengenoemde actuele kwestie bij Pensioenfonds PFZW?3 Kunt u het antwoord toelichten?
De rechterlijke uitspraak gaat over de herrekening met betrekking tot de wijziging van de pensioenrichtleeftijd. Ik heb van PFZW begrepen dat de in de brief genoemde correctie niet voortvloeit uit een dergelijke herrekening, maar uit een controle van de bestaande aanspraken/rechten (zie het antwoord op vraag 2 en7.
Deelt u de mening dat een gang naar de rechter in deze kwestie voorkomen kan worden? Bent u bereid contact op te nemen met PFZW om te trachten deze kwestie te beslechten? Kunt u het antwoord toelichten?
Ik vind het van belang dat deelnemers, die twijfels hebben over de juistheid van verstrekte informatie, altijd verhaal kunnen halen. Het eerste aanspreekpunt voor deelnemers is hierbij het pensioenfonds, bijvoorbeeld via een verzoek om toelichting of via de interne klachtenprocedure. Mocht er een geschil blijven bestaan kan een deelnemer terecht bij de Ombudsman Pensioenen of de rechter. Het is niet aan mij om hier te interveniëren.
Wat vindt u ervan dat PFZW «heeft gerekend met onjuiste AOW-tabellen» en de deelnemers pas na het beëindiging van de (Accent)regeling hierover informeert en met aanpassingen aan het pensioen confronteert?
Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 2 en 3 aangegeven vind ik het belangrijk dat pensioenadministraties op orde zijn. Hierbij hoort tevens het hanteren van de juiste gegevens en berekeningswijzen. Ook het regelmatig uitoefenen van controles op de pensioenadministraties is in dit kader belangrijk, om fouten die desondanks bestaan zo snel mogelijk op te sporen. Dit borgt dat deelnemers de pensioenuitkering ontvangen, waarop zij op grond van de pensioenovereenkomst recht hebben en niet ten onrechte een te lage of te hoge pensioenuitkering ontvangen. Een te lage uitkering benadeelt de deelnemer, een te hoge deelnemer het collectief. Voor het geval bij de controles fouten aan het licht komen is het van belang dat deelnemers hier zo spoedig mogelijk over worden geïnformeerd. Naar ik van PFZW heb begrepen is de deelnemer hierover geïnformeerd toen de fout aan het licht kwam. Daarnaast vind ik het van belang dat pensioenuitvoerders een redelijk en billijk correctiebeleid hebben dat redelijk is in verhouding tot de pensioenregeling en recht doet aan de omstandigheden van het geval.
Is het volgens de Pensioenwet toegestaan voor pensioenfondsen om bij fouten in de eigen administratie, het pensioen opnieuw te berekenen, ook na het aflopen van de regeling in kwestie? Wanneer zijn de risico’s van administratieve fouten door het pensioenfonds voor rekening van het pensioenfonds zelf en wanneer voor rekening van de deelnemer? Vindt u dat er in dit verband sprake is van een «grijs gebied»? Kunt u het antwoord toelichten?
Maatregelen tegen de eikenprocessierups. |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eikenprocessierupsen komen uit eitjes, tijd voor preventieve maatregelen»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke maatregelen er tot nu toe in gang zijn gezet in het kader van preventieve bestrijding van de eikenprocessierups?
In de zomer van 2019 heb ik samen met andere betrokken ministeries het Kennisplatform Processierups (verder; kennisplatform) laten oprichten. Het doel van dit kennisplatform is het ondersteunen van de preventie en bestrijding van de processierups door het bieden van eenduidige kennis en informatie. De samenstelling, rol en taken van het kennisplatform zijn uitgewerkt en op 28 januari jongstleden is het formeel van start gegaan. Op 9 april jongsleden heb ik de Kamer middels een brief verder geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de eikenprocessierups (Kamerstuk 27 858, nr. 507). Inmiddels is de Leidraad beheersing eikenprocessierups geactualiseerd, de monitoring van de verspreiding van eikenprocessievlinders is uitgebreid en een afvalprotocol voor het verantwoord omgaan met eikenprocessierupsenafval is geactualiseerd. Zo doen we samen met alle betrokken partijen hard ons best om voor het komend seizoen handvatten te bieden zodat we in ieder geval beter voorbereid zijn. Preventie- en bestrijdingsmaatregelen die concreet in het veld worden getroffen vallen onder de verantwoordelijkheid van desbetreffende gemeenten en terreineigenaren.
Kunt u daarnaast inzichtelijk maken welke lessen er vorig jaar en in voorafgaande jaren zijn geleerd ten aanzien van de bestrijding van de eikenprocessierups en hoe deze lessen worden meegenomen in toekomstige bestrijdingsmaatregelen?
In het voorjaar en in de zomer van 2019 is Nederland overvallen door grote overlast van eikenprocessierupsen. De bestrijdingscapaciteit bleek op dat moment onvoldoende en niet iedereen was goed voorbereid waardoor er enorme overlast ontstond voor mens en dier. Burgers en professionals hadden grote behoefte aan eenduidige informatie over de bestrijding en gezondheidsaspecten van de eikenprocessierups. Binnen het kennisplatform is de opgedane ervaring en kennis van voorgaande jaren samengebracht. Een concreet voorbeeld hiervan is het afvalprotocol. Afgelopen zomer bleek dat afvalverwerkingsbedrijven problemen hadden met de verwerking van eikenprocessierupsenafval. Met een bemiddeling door het Ministerie van LNV en het actualiseren van het afvalprotocol door het kennisplatform hebben afvalverwerkingsbedrijven handvatten gekregen voor de omgang en verwerking van dit afval.
Kunt u aangeven hoe de eerder door uzelf genoemde landelijke regie via onder andere kennisverspreiding, onderzoek en het delen van inzichten ten aanzien van de bestrijding van de eikenprocessierups is vormgegeven en hoe deze landelijke regie in de praktijk zijn uitwerking zal vinden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in samenwerking met decentrale overheden te werken aan een nationaal preventieplan? Zo nee, waarom niet?
Met de oprichting van het kennisplatform processierups, het honoreren van het topsector voorstel «Beheer eikenprocessierups» en de actualisering van de Leidraad beheersing eikenprocessierups acht ik een nationaal preventieplan op dit moment niet opportuun. Preventie en bestrijding van de eikenprocessierups zijn in hoge mate maatwerk en gemeenten en terreineigenaren hebben zicht op de lokale uitdagingen die de rups met zich meebrengt.
Het feit dat de (maximale) huurtoeslag daalt wanneer een alleenstaande een kind krijgt |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de (maximale) huurtoeslag voor een alleenstaande daalt wanneer de alleenstaande een kind (of meerdere kinderen) krijgt?1
Het klopt dat er een verschil is in de maximaal mogelijke huurtoeslag voor alleenstaanden en voor meerpersoonshuishoudens, waar ook eenoudergezinnen onder vallen. Voor alleenstaanden wordt boven de aftoppingsgrens nog 40% van de huurprijs boven deze aftoppingsgrens vergoed, voor een meerpersoonshuishouden niet. Bij huren boven de aftoppingsgrens bestaat daarom een verschil in de maximale toeslag.
Hoe groot is dit verschil, wanneer we uitgaan van de maximale huurtoeslag voor een alleenstaande en de maximale huurtoeslag voor een alleenstaande ouder met een jong kind zonder inkomen of vermogen als medebewoner?
Meerpersoonshuishoudens krijgen voor het gedeelte van de huur boven de voor hen geldende aftoppingsgrens geen huurtoeslag meer, alleenstaanden krijgen 40% van dat gedeelte vergoed. Voor alleenstaanden is de maximaal mogelijke huurtoeslag, bij een minimuminkomen en een huur ter hoogte van de huurtoeslaggrens, € 368 per maand en voor meerpersoonshuishoudens is de maximaal mogelijke huurtoeslag € 321 per maand. Dit is dus een verschil van € 47 per maand.
Echter geldt bij deze twee huishoudvormen ook een andere inkomensafhankelijkheid. Zo geldt voor de meerpersoonshuishoudens een hogere minimuminkomensgrens. Bij alleenstaande ouders neemt dus pas bij een hoger inkomen de eigen bijdrage toe dan bij alleenstaanden. Zo leidt bijvoorbeeld voor een bijstandsgerechtigde de stijging van de minimumuitkering bij het krijgen van een kind niet tot verlies aan huurtoeslag. Daarnaast behouden alleenstaande ouders ook tot een hoger inkomen het recht op huurtoeslag. Voor alleenstaande ouders met één kind (tweepersoonshuishoudens) en een huur ter hoogte van de huurtoeslaggrens geldt dat zij tot een belastbaar jaarinkomen van € 37.761 recht hebben op huurtoeslag, vergeleken met € 31.826 voor alleenstaanden met dezelfde huurprijs.
Vindt u dit verschil wenselijk?
In principe is het de bedoeling dat huishoudens met huurtoeslag helemaal niet worden gehuisvest in woningen met een huurprijs boven de aftoppingsgrens, omdat deze woningen ook met (volledige) huurtoeslag voor deze doelgroep erg duur zijn. Vanuit deze achtergrond moeten corporaties ook minimaal 95 procent van de huishoudens met recht op huurtoeslag die ze jaarlijks huisvesten een woning aanbieden met een huur die niet hoger is dan de aftoppingsgrens in de huurtoeslag. Wanneer alleenstaande ouders in een woning met een huur onder de aftoppingsgrens worden gehuisvest, is er geen sprake van het genoemde verschil.
Ik onderken dat alleenstaande ouders extra financiële ondersteuning nodig kunnen hebben. Echter krijgen zij deze extra ondersteuning al via bijvoorbeeld de alleenstaande ouderkop op het kindgebonden budget van € 3.190 per jaar (in 2020) en geldt voor deze groep zoals hiervoor aangegeven in de huurtoeslag ook een gunstiger inkomensafhankelijke afbouw dan voor alleenstaanden.
Deelt u dat het krijgen van een kind juist een reden kan vormen om een alleenstaande ouder met een laag inkomen extra te ondersteunen om de huur te kunnen betalen, bijvoorbeeld omdat een alleenstaande ouder extra ruimte in huis nodig heeft voor het kind of de kinderen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen liggen ten grondslag aan de keuze voor dit verschil?
Het is de bedoeling dat huishoudens in een voor hun situatie passende woning worden gehuisvest, zowel qua huishoudsituatie als met een huurprijs passend bij het inkomen. Zoals bij het antwoord op vraag 3 en 4 aangegeven is het in principe de bedoeling dat huishoudens met huurtoeslag helemaal niet worden gehuisvest in woningen met een huurprijs boven de aftoppingsgrens, omdat deze woningen ook met (volledige) huurtoeslag voor deze doelgroep erg duur zijn. In incidentele gevallen kan het onvermijdbaar zijn dat huurtoeslagontvangers in een voor hun relatief dure woning worden gehuisvest. Bij ouderen is dit soms het geval als zij aangewezen zijn op een woonvorm met extra voorzieningen, waardoor de huurprijs hoger wordt. Daarom krijgen ouderen ook boven de voor hen geldende aftoppingsgrens 40% van de huur vergoed.
Voor alleenstaanden is in 1997 ook huurtoeslag voor het gedeelte van de huur boven de aftoppingsgrens mogelijk gemaakt. Destijds was hiervoor de overweging dat de nettohuurquotes voor deze huishoudens zonder deze extra huurtoeslag aanzienlijk hoger lagen dan die voor meerpersoonshuishoudens [memorie van antwoord Kmrst. 1996–1997, 25 090, nr. 197b].
Hangt dit bijvoorbeeld samen met andere regelingen, zoals de alleenstaande ouderkop binnen het kindgebonden budget?
Op basis van inkomen en vermogen komt een alleenstaande ouder altijd in aanmerking voor kinderbijslag en kindgebonden budget als zij/hij een kind krijgt en ook huurtoeslag ontvangt.
De kinderbijslag is onafhankelijk van het inkomen en vermogen. Net zoals de huurtoeslag is het kindgebonden budget inkomensafhankelijk en kent een vermogenstoets. Het afbouwpercentage van het kindgebonden budget is lager dan het afbouwpercentage in de huurtoeslag. Het kindgebonden budget loopt dus ook verder het inkomensgebouw in dan de huurtoeslag. Alleenstaande ouders die huurtoeslag ontvangen hebben dus ook recht op het kindgebonden budget. De vermogenstoets in het kindgebonden budget is hoger dan de vermogenstoets in de huurtoeslag. Alleenstaande ouders die beschikken over een vermogen onder de vermogensgrens in de huurtoeslag en dus recht hebben op huurtoeslag, ontvangen dus ook kindgebonden budget.
Zijn er situaties denkbaar waarin een alleenstaande ouder alleen huurtoeslag ontvangt en alleen te maken krijgt met de nadelige effecten van de lagere (maximale) huurtoeslag en niet met de positieve effecten van het recht op (hogere) andere toeslagen, zoals het kindgebonden budget en de kinderbijslag?
Welke mogelijkheden zijn er om dit verschil terug te dringen?
In het IBO Toeslagen deel 1, naar u verzonden op 11 november 2019 (Kamerstuk 31 066, nr. 540), is in het kader van vereenvoudiging de mogelijkheid voor het harmoniseren van de aftoppingsgrenzen en de hoogte van de huurtoeslag boven de aftoppingsgrenzen onderzocht. Hiermee zouden de huidige twee aftoppingsgrenzen worden geharmoniseerd en wordt het recht op huurtoeslag boven de aftoppingsgrenzen voor alle huishoudtypen gelijkgetrokken. Hierdoor zou er dus geen verschil in maximale huurtoeslag meer zijn tussen alleenstaanden en alleenstaande ouders. Uit het rapport blijkt dat bij een budgettair neutrale vormgeving dit voor een deel van de huurtoeslagontvangers tot positieve inkomenseffecten zou leiden, en bij een deel van de huurtoeslagontvangers tot negatieve inkomenseffecten. Het voorkomen van negatieve inkomenseffecten in deze variant leidt tot € 53 miljoen hogere kosten huurtoeslag.
Wanneer verwacht u het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Toeslagen deel 2 en de kabinetsreactie naar de Kamer te sturen?
Op 30 april 2020 is het IBO Toeslagen deel 2 en de kabinetsreactie aan uw Kamer gezonden.
Het bericht ‘Coronavirus bedreigt ook bouw van nieuwe woningen’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Coronavirus bedreigt ook bouw van nieuwe woningen»?1
Ja.
Wat is uw visie op het bericht van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat de Coronacrisis tot een verlies van 40.000 voltijdbanen kan leiden bij een economische krimp van 5 procent?
Het is onzeker hoe gevolgen van de coronacrisis voor de economie als geheel en de bouw in het bijzonder zich verder zullen ontwikkelen. Door de grote onzekerheid over de effecten van de economische crisis bestaat het risico dat mensen terughoudender worden bij het kopen van een woning en beleggers en ontwikkelaars terughoudender worden met investeringen. Tijdens de vorige crisis hebben we gezien dat de effecten van een economische neergang op de bouw groot kunnen zijn en lang kunnen doorwerken. De gevolgen van een crisis zijn meestal niet direct duidelijk zichtbaar in de bouwsector, maar kunnen op termijn wel een groot effect hebben.
Een belangrijke les uit de analyse naar de cycliciteit van de woningmarkt is dat het van groot belang is om niet te wachten met maatregelen totdat de bouwproductie stilvalt. Daarom heb ik al een pakket aan maatregelen gepresenteerd2 dat er op gericht is dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd en dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouwingen en verduurzaming niet worden uitgesteld. Naast het doorbouwen is het van belang dat er zo min mogelijk voltijdbanen verloren zullen gaan. Ik blijf de vinger aan de pols houden om te beoordelen of er verdere aanvullende of nieuwe maatregelen nodig zijn.
Deelt u de conclusie dat het voornemen om jaarlijks 75.000 nieuwe woningen te bouwen de komende jaren absoluut niet gehaald zal worden nu er vorig jaar vergunningen voor 57.000 woningen werden verleend en dit jaar vergunningen voor 48.000 woningen worden verwacht?
Ten gevolge van de stikstof- en PFAS-problematiek en de coronacrisis is de prognose van onder meer het EIB dat er dit jaar en volgend jaar minder dan 75.000 woningen gebouwd worden. Bij het uitbreken van de coronacrisis heb ik daarom direct met het Ministerie van IenW en alle maatschappelijke partners het manifest «samen doorbouwen aan Nederland» opgezet. Met dit manifest wil ik, samen met andere betrokken partijen, het signaal afgeven aan de hele bouwsector dat ik er werk van maak om de effecten van de coronacrisis te minimaliseren. Daarnaast draag ik bij aan het op peil houden van de woningbouwproductie, middels de woningbouwimpuls, het expertteam woningbouw, het lostrekken van specifieke projecten en het inzetten van mogelijkheden via de Crisis en Herstelwet. Bovenop deze trajecten ben ik in nauw overleg met alle partijen uit de Woonagenda en Woondeals om aanvullend te kijken wat nodig is om de bouwproductie op gang te houden.
Deelt u de conclusie van het EIB dat voor 2021 herstel wordt verwacht (vergunningen voor 65.000 woningen), maar dat het aantal woningen dat wordt opgeleverd zal zakken naar 50.000? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de conclusie dat het voor woningcorporaties vrijwel ondoenlijk is in het huidige tijdsgewricht een bod aan hun gemeenten te doen om tot (bijstelling van de) prestatieafspraken te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de regeling voor het Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) ten aanzien van bouwbedrijven nu dergelijke ondernemingen zich er niet op kunnen beroepen?
Nee. Er zijn veel onzekerheden over hoe de pandemie zich de komende tijd zal ontwikkelen en welke effecten dat op de economie zal hebben. Dat maakt het juist belangrijk dat corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties in gezamenlijkheid overleggen over de voorgenomen investeringen van corporaties en het effect dat de coronapandemie daarop heeft. Indien aanpassingen wenselijk, noodzakelijk of onvermijdelijk zijn, moet het gesprek over de te maken keuzes in die lokale driehoek plaatsvinden.
Deelt u de visie dat het scenario van het EIB dat er 40.000 arbeidsplaatsen zouden kunnen vervallen voorkomen kan worden als we met een ambitieus plan komen vanuit publieke en private opdrachtgevers? Zo ja, wat zal uw inzet daarbij zijn?
Bouwbedrijven kunnen gebruik maken van de NOW-regeling en doen dit ook. De regeling is positief ontvangen door de bouw. Wel bleek het lastig voor grote consortia om te voldoen aan de eis van 20% omzetverlies als zij slechts uitval van omzet in één van de bedrijfstakken hadden. Dit kon zich voordoen als een werkmaatschappij van een concern met zeer uiteenlopende activiteiten wel wordt geraakt (meer dan 20% omzetdaling), terwijl de activiteiten van de andere werkmaatschappijen van het concern wel doorlopen (of zelfs beter draaien) en op concernniveau daarom geen sprake is van 20% omzetdaling. De werkmaatschappijen van een concern kunnen niet individueel een beroep op de regeling doen. Als er dan geen interne solidariteit tussen de werkmaatschappijen en/of onderdelen binnen het concern is, dan kan dit tot ertoe leiden dat de individuele werkmaatschappij toch overgaat tot ontslag3.
Voor startups en voor seizoenswerk was de peildatum een probleem. Daar de NOW-regeling geen rekening houdt met seizoen patronen, bleek dat ondernemingen met een seizoenspiek niet in dezelfde mate van de loonsubsidie van de NOW gebruik konden maken als ondernemingen waar de loonkosten over het jaar minder fluctueren. De recent (aangekondigde) wijzigingen in de NOW leiden ertoe dat meer bedrijven op de NOW een beroep kunnen doen4.
Bent u bereid de bouw nu reeds te ondersteunen door aan te dringen op voorgang in de vergunningverlening en het naar voren halen van onderhoud? Kunt u concreet aangeven op welke terreinen dat voor de rijksoverheid mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat op ministeries wordt gewerkt aan een groot investeringsplan met gerichte investeringen? Wanneer kunt u de Kamer daarover informeren?
In het doorbouwplan van 20 mei jl. zijn diverse maatregelen aangekondigd om de bouwsector op gang te houden. Een van deze maatregelen is gericht op de vergunningverlening. Ik zie dat gemeenten en provincies prioriteit blijven geven aan het behouden van de voortgang in de planvorming en gebiedsontwikkelingen, maar dat de beschikbaarheid van voldoende capaciteit en expertise regelmatig een probleem is. De inzet van gemeenten versterk ik daarom door zeker 20 regio’s financieel te ondersteunen om flexibele pools van ambtenaren op te zetten met (technische) kennis over planvorming en vergunningverlening, om zo de voortgang in de bredere lokale bouwfase te behouden en versnellen. Zo wordt de fase waar lokaal de eerste vertragingen kunnen ontstaan in gebiedsontwikkelingen aangepakt en vervolgens voorkomen dat woningbouwopdrachten bij marktpartijen afnemen. Met 20 miljoen euro extra in 2020 kunnen bestaande flexpools behouden blijven en verder uitgerold worden over 20 regio’s.
Daarnaast haal ik onderhoud en investeringen van het Rijksvastgoedbedrijf naar voren en worden infrastructurele projecten versneld. Het Rijksvastgoedbedrijf kan een deel van het onderhoud en investeringen naar voren halen en versnellen, waaronder Defensie-vastgoed. Hiermee kan circa 15 miljoen euro aan onderhoud en investeringen in 2020 plaatsvinden.
In een gezamenlijke «Taskforce Infra» van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en brancheorganisaties wordt gekeken naar maatregelen die direct uitvoerbaar zijn, naar maatregelen voor over een half jaar en voor 2021. Dit is reeds gecommuniceerd naar de Kamer5. Rijkswaterstaat en Prorail laten de reeds geplande aanbestedingen voor aanleg en onderhoud aan infrastructuur doorgaan. Samen met de brancheorganisaties onderzoekt Rijkswaterstaat de mogelijkheden om werkzaamheden die voor latere jaren gepland stonden, naar voren te halen. Een dergelijke mogelijke versnelling komt bovenop het impulspakket en versnelling van Beheer en Onderhoud in 2020 en 2021 van respectievelijk circa 100 miljoen euro en circa 165 miljoen euro – waartoe vorig jaar besloten is. Ook aan ProRail is verzocht om te kijken naar de mogelijkheden om werkzaamheden naar voren te halen. Zo heeft ProRail werkzaamheden aan de Willemstunnel en de Schipholtunnel naar voren gehaald.
Zullen aspecten als de verruiming van de NHG, een lager btw-tarief voor onderhoud, renovatie en verduurzaming en ruimere mogelijkheden voor een starterslening, daarvan een onderdeel zijn?
Er worden verschillende investeringen gedaan, zoals het naar voren halen van investeringen van het Rijksvastgoedbedrijf. Ook werk ik samen met mijn collega Minister van Infrastructuur en Waterstaat om investeringen van Rijkswaterstaat naar voren te halen. Daarnaast zorgt een investeringsimpuls voor maatschappelijk vastgoed ervoor dat renovatie en groot onderhoud naar voren gehaald wordt en dat dit wordt gekoppeld aan verduurzaming en energiebesparing. Naast deze investeringen zal ik andere maatregelen verkennen die een bijdrage kunnen leveren om te zorgen dat er doorgebouwd kan blijven worden ondanks de coronacrisis. De verwachting is dat ik daar rond Prinsjesdag op kan terugkomen.
Ziet u mogelijkheden om de corporaties daar een specifieke rol in te geven aangezien zij minder afhankelijk zijn van de vraag naar koopwoningen en gelet op de schaarste aan huurwoningen altijd zullen moeten bouwen (anticyclisch bouwen)?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 11 verken ik andere maatregelen die een bijdrage kunnen leveren om te zorgen dat er doorgebouwd kan blijven worden ondanks de coronacrisis. De maximale kostengrens voor een woning met NHG is € 310.000. Voor woningen waarbij energiebesparende voorzieningen worden getroffen is de kostengrens 6% hoger, namelijk € 328.600. Deze grens sluit aan bij de doelgroep van NHG namelijk: lage- en middeninkomens. Ook in economisch minder goede tijden zal NHG deze huishoudens bescherming blijven bieden tegen betalingsproblemen en restschulden. Verschillende gemeenten bieden momenteel een starterslening aan. Ook kunnen zij bepaalde voorwaarden verbonden aan een starterslening bepalen. Op dit moment geldt er al een lager btw-tarief voor arbeid bij isoleren, stukadoren, behangen en schilderen. Op dit moment is het verhogen van de NHG-kostengrens, een lager btw-tarief voor onderhoud, renovatie en verduurzaming of ruimere mogelijkheden voor een starterslening geen onderdeel van een investeringsplan.