De brandbrief van 150 ngo’s van over de hele wereld om de onderhandelingen over visserijsubsidies bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) tijdelijk te pauzeren |
|
Mahir Alkaya (SP), Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brandbrief van 150 ngo’s van over de hele wereld om de onderhandelingen over visserijsubsidies bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) tijdelijk te pauzeren?1
Ja.
Herkent u de moeilijkheden voor veel landen om te kunnen deelnemen aan de digitale onderhandelingen? Zo ja, hoe verandert dat het krachtenveld van de onderhandelingen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel liggen onderhandelingen in de WTO stil. WTO-leden onderzoeken welke procedures en afspraken een oplossing kunnen bieden voor de huidige beperkingen van besprekingen en onderhandelingen. Er is breed draagvlak voor het benutten van videoconferenties voor informatie-uitwisseling en informele besprekingen in de comités. Een aantal WTO-leden heeft in WTO-verband aangegeven dat het voor hen lastig is om via videoconferenties te onderhandelen en besluiten te nemen. Het kabinet heeft hier kennis van genomen, erkent dat het voeren van besprekingen via videoconferenties geen ideale situatie is, maar acht het van belang om zo spoedig mogelijk de onderhandelingen over visserijsubsidies te hervatten om een resultaat op visserijsubsidies te kunnen bereiken voor eind-2020, conform de tijdlijn van SDG 14.6.
Deelt u de stelling van de brandbrief dat de onderhandelingen niet transparant, niet inclusief en ad hoc gevoerd worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is het niet eens met deze stelling. Onderhandelingen liggen momenteel stil. Net als in alle andere organisaties zoeken de leden van de WTO naar een manier om gezamenlijk de effecten van COVID-19 te bestrijden op een manier die het alle leden mogelijk maakt deel te nemen. Er vinden video-overleggen plaats ter uitwisseling van informatie en er worden consultaties gevoerd over hoe de werkzaamheden weer opgepakt kunnen worden.
Hebben de bezwaren van meerdere ontwikkelingslanden over de manier van voortzetting van de onderhandelingen u bereikt? Zo ja, wat heeft u daarmee gedaan? Zo nee, hoe kan dat?
Een aantal ontwikkelingslanden heeft in WTO-verband aangegeven dat het voor hen lastig is om via videoconferenties te onderhandelen. Nederland blijft in Genève in gesprek met deze en andere landen over mogelijke oplossingen zodat onderhandelingen zo spoedig mogelijk hervat kunnen worden. Daarbij is het van belang tevens de ervaringen te gebruiken die zijn opgedaan binnen de verschillende VN-organisaties en voorbereidingen te treffen voor het moment waarop bijeenkomsten in het WTO-gebouw weer mogelijk zijn.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep om de onderhandelingen op te schorten zolang een transparante en billijke manier niet gegarandeerd is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet steunt de Europese Commissie in haar inspanningen de dialoog gaande te houden en te zoeken naar manieren om de reguliere werkzaamheden en de onderhandelingen in het kader van de WTO voort te zetten. Dit geldt ook voor de onderhandelingen over visserijsubsidies, die als doel hebben schadelijke subsidies aan banden te leggen die leiden tot overbevissing, overcapaciteit en illegale visserij en zijn als zodanig expliciet verankerd in de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN (doel 14.6).
Zijn er nog andere, niet direct aan corona gerelateerde, lopende onderhandelingen binnen de WTO die nu digitaal voortgezet worden? Zo ja, welke?
Zoals in antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven, vinden er op dit moment geen actieve onderhandelingen in WTO-kader plaats.
Deelt u de mening dat, waar het onmogelijk is voor meerdere partijen om deel te nemen aan lopende onderhandelingen, deze moeten worden stopgezet tot iedereen weer de capaciteit heeft om volwaardig deel te nemen? Zo ja, kunt u dat uitdragen in de WTO? Zo nee, waarom niet?
In de huidige situatie is er nog geen oplossing gevonden die voor alle betrokken partijen acceptabel is en zijn de onderhandelingen niet hervat. Het kabinet steunt de inspanningen van de WTO om tot een werkbare oplossing te komen om zo spoedig mogelijk de onderhandelingen te hervatten, inclusief technische faciliteiten die daarbij behulpzaam kunnen zijn.
Bent u ook bekend met de bredere oproep om alle onderhandelingen over handels- en investeringsverdragen op te schorten gedurende de coronacrisis?2
Ja.
Steunt u deze oproep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe maakt u dat kenbaar binnen de Raad Buitenlandse Zaken?
Het Kabinet steunt deze oproep niet. Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie om speciale aandacht te geven aan handelsbeleid dat open, meer flexibele en robuuste waardeketens in de hand werkt, handelsbeperkingen wegneemt en, in het kader van COVID-19, bijdraagt aan een eerlijke allocatie van medische hulpmiddelen en medicijnen. Binnen de Europese Unie bestaat brede steun voor deze inzet van de Europese Commissie.
Het door de Belastingdienst toekennen van verzuimboetes terwijl uitstel van aangifte is aangevraagd |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoe vaak door welk percentage van bedrijven en zelfstandigen uitstel van aangifte voor bijvoorbeeld btw of loonheffing is aangevraagd en verleend vanwege de coronamaatregelen?
In alle gevallen waarin om versoepeld uitstel van betaling is verzocht, is ook uitstel verleend. Het uitstel geldt in eerste instantie voor 3 maanden. Er is geen uitsplitsing beschikbaar naar zelfstandigen en andere bedrijven/rechtsvormen.
Herkent u de signalen dat desondanks toch naheffingsaanslagen worden uitgedeeld als btw of loonheffing niet op tijd wordt betaald terwijl uitstel is verleend? Zo ja, hoe vaak is sprake geweest van een verzuimboete die opgelegd werd aan een bedrijf dat uitstel heeft verkregen?
Het proces voor het aanvragen van versoepeld uitstel van betaling in de coronacrisis is voor de aangiftebelastingen, zoals btw en loonheffingen, als volgt. De ondernemer doet aangifte en draagt geen belasting af. Op dat moment is het nog niet mogelijk uitstel van betaling aan te vragen. Nadat de ondernemer een naheffingsaanslag heeft ontvangen, kan hij uitstel van betaling aanvragen.
De aangifteprocessen kennen zeer grote volumes die alleen geautomatiseerd kunnen worden verwerkt. Ook het opleggen van naheffingsaanslagen (en betalingsverzuimboetes) verloopt geautomatiseerd. Het inbreken op dat geautomatiseerde proces om te voorkomen dat de naheffingsaanslagen worden opgelegd, zou betekenen dat de behandeling van elke individuele aangifte verder handmatig moet verlopen. Dat is gezien de omvang van het aantal verzoeken niet alleen zeer riskant, maar ook niet uitvoerbaar vanwege het capaciteitsbeslag dat daarmee zou zijn gemoeid. Dit betekent dat de Belastingdienst de naheffingsaanslag oplegt en dat de ondernemer vervolgens uitstel van betaling kan vragen voor deze naheffingsaanslag.
Bij het opleggen van naheffingsaanslagen voor de btw wordt ook automatisch een betalingsverzuimboete opgelegd. Voor de btw bleek het systeemtechnisch niet mogelijk het opleggen van betalingsverzuimboetes te voorkomen. Nadat een ondernemer uitstel van betaling heeft gevraagd, zorgt de Belastingdienst ervoor dat deze boete wordt vernietigd. De ondernemer ontvangt bericht dat de boete is vernietigd en hoeft zelf niets te doen.
Via de website en social-mediakanalen is gecommuniceerd dat een ondernemer die uitstel van betaling heeft aangevraagd eventuele opgelegde betalingsverzuimboetes niet hoeft te betalen. Deze informatie wordt ook opgenomen in een zogenoemde bijsluiter die eind juni wordt meegestuurd met de naheffingsaanslagen voor de btw en de loonheffingen.
Bij het opleggen van naheffingsaanslagen voor de loonheffingen legt de Belastingdienst geen betalingsverzuimboetes op. Dat betekent dat ook ondernemers die geen uitstel van betaling aanvragen, geen boete krijgen.
De reden hiervoor is dat het niet mogelijk is gebleken deze boetes voor de loonheffingen in een geautomatiseerd proces te vernietigen. Gegeven de grote aantallen was handmatige vernietiging van opgelegde boetes geen optie.
In de periode nadat uitstel van betaling is aangevraagd, ontvangt de ondernemer periodiek steeds nieuwe naheffingsaanslagen, waarbij alleen voor de btw ook betalingsverzuimboetes worden opgelegd. Ook deze boetes worden ambtshalve vernietigd en de ondernemer hoeft deze dan ook niet te betalen.
De verplichting om periodiek aangifte te doen blijft overigens bestaan, ook als uitstel van betaling is aangevraagd. Dat is niet alleen voor de processen van de Belastingdienst van belang, maar ook voor de ondernemer zelf. Zo is steeds duidelijk hoe hoog het bedrag is waarvoor uitstel is verleend en dat later moet worden terugbetaald. Ook wordt een boete voor het niet of niet tijdig doen van aangifte voorkomen. Voor de loonaangifte geldt bovendien dat UWV de daarmee door de ondernemer verstrekte gegevens gebruikt voor de NOW-regeling.
Hoe bent u omgegaan met de besluiten om massaal uitstel te verlenen voor deze belastingen? Is hierbij sprake geweest van individuele uitstelverlening en was u destijds van mening dat hiervoor voldoende capaciteit bij de Belastingdienst aanwezig was? Waarom is niet gekozen voor categorale uitstelverlening en uitzondering van verzuimboetes?
In de brief van 12 maart jl. van de ministers van Economische Zaken en Klimaat, Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Kamer, is aangekondigd dat de Belastingdienst op verzoek uitstel van betaling verleent aan alle ondernemers die door de coronacrisis in liquiditeitsproblemen zijn gekomen of zullen komen. In de brief van 17 maart jl. is invulling gegeven aan die maatregel. Ondernemers kunnen met een brief of via een digitaal formulier uitstel van betaling aanvragen bij de Belastingdienst. Nadat het verzoek is ontvangen, zet de Belastingdienst de invorderingsmaatregelen stil en krijgen ondernemers per direct 3 maanden uitstel van betaling voor de belastingen waarvoor zij om uitstel van betaling verzoeken. Individuele beoordeling van het verzoek vindt later plaats, als een verzoek wordt gedaan voor uitstel langer dan 3 maanden.
Het is de bedoeling om het proces voor ondernemers zo eenvoudig mogelijk te maken met zo min mogelijk administratieve lasten. Ook voor de Belastingdienst moet er sprake zijn van een uitvoerbaar proces.
Is het opleggen van naheffingsaanslagen en verzuimboetes een volledig geautomatiseerd proces?
Ja, het opleggen van naheffingsaanslagen en verzuimboetes is een volledig geautomatiseerd proces. Ook het vernietigen van de betalingsverzuimboetes nadat uitstel van betaling is gevraagd, wordt geautomatiseerd ondersteund. Er zijn echter situaties waarin handmatig wordt besloten tot het opleggen van naheffingsaanslagen en verzuimboetes. Dat is bijvoorbeeld het geval als de Belastingdienst naar aanleiding van een controle een naheffingsaanslag oplegt.
Hoe kunnen bedrijven op een laagdrempelige manier de naheffingsaanslagen en verzuimboetes ongedaan laten maken? Gaat de Belastingdienst onterecht beboete bedrijven hierover actief informeren?
De naheffingsaanslagen vormen de basis voor het uitstel van betaling. Het verzoek om uitstel kan pas worden ingediend nadat een naheffingsaanslag is opgelegd. Gezien het vorenstaande is er geen aanleiding voor ondernemers om een naheffingsaanslag ongedaan te maken. In de aanslag wordt de betaalverplichting vastgelegd van het bedrag dat de ondernemer zelf heeft aangegeven (maar dat hij door de coronacrisis niet heeft betaald). De werkwijze ten aanzien van betalingsverzuimboetes is beschreven bij het antwoord op vraag 2.
De toepassing van de NOW bij payrollbedrijven |
|
Steven van Weyenberg (D66), Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat voor werknemers die in dienst zijn voor een payroll- of uitzendbedrijf en die normaal werkzaam zijn in bijvoorbeeld de horeca, het payroll- of uitzendbedrijf zelf in aanmerking kan komen voor de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)?
Dat klopt. De uitzend- of payrollwerkgever kan voor hun eigen werknemers zelf een beroep doen op de NOW, zodat zij deze kunnen doorbetalen. Voor uitzend- en payrollwerkgevers gelden dezelfde voorwaarden als voor reguliere werkgevers. Payroll- en uitzendkrachten tellen niet mee in de loonsom van het bedrijf waar ze de werkzaamheden verrichten. De NOW-subsidie is hierbij afhankelijk van het omzetverlies van de werkgever, dus van het payrollbedrijf zelf en niet van de inlener.
Hoeveel payroll- en uitzendbedrijven hebben tot nu toe NOW aangevraagd? Hoeveel van de werknemers die bij hen in dienst zijn kunnen nu hun normale werkzaamheden uitvoeren?
Stand per vrijdag 1 mei is dat 1.450 uitzendbedrijven een goedgekeurde aanvraag hebben ingediend. Door de sectorindeling die in de loonaangifte geldt is het niet mogelijk om na te gaan hoeveel payrollbedrijven een NOW-subsidie hebben aangevraagd. Payrollbedrijven maken sinds 1 januari 2020 geen onderdeel meer uit van de sector waarin de uitzendbedrijven zijn ingedeeld (sector 52), maar zijn ingedeeld in sector 45 (Zakelijke dienstverlening III), waar ook andere bedrijven onder vallen, zoals effectenhandelaren en nieuws- en persbureaus.
Hoeveel payroll- en uitzendbedrijven hebben wel mensen in dienst die door de maatregelen om het coronavirus te bestrijden niet meer kunnen werken, maar hebben in totaal minder dan 20% omzetdaling, waardoor ze niet in aanmerking komen voor de NOW?
Wanneer een bedrijf minder dan 20% omzetverlies heeft, bestaat in beginsel (zie ook antwoord op vraag 4) geen recht op NOW. Deze bedrijven zullen naar verwachting geen aanvraag doen om een tegemoetkoming op grond van deze regeling. Dat betekent dat ik geen zicht heb op de hoeveelheid payroll- en uitzendbedrijven die minder dan 20% omzetdaling hebben, maar wel mensen in dienst hebben die niet meer kunnen werken.
Wat betekent de uitbreiding van de concernregeling in de NOW, waarbij werkmaatschappijen met veel omzetverlies toch de NOW kunnen aanvragen als het concern niet genoeg omzetdaling heeft, voor de payroll- en uitzendbranche?
Mochten payroll- of uitzendbedrijven zo zijn vormgegeven dat er sprake is van een concern en op concernniveau de drempel van 20% omzetverlies niet wordt gehaald maar op werkmaatschappij wel, dan kunnen zij – mits ze aan de aanvullende voorwaarden hiervoor voldoen – een NOW-subsidie aanvragen voor die werkmaatschappij(en) waarvoor geldt dat sprake is van 20% of meer omzetverlies.
Klopt het dat op het moment dat een payrollbedrijf toch geen aanspraak kan maken op de NOW en werknemers niet meer in kan zetten, het bedrijf bedrijfseconomisch ontslag zal moeten aanvragen voor deze werknemers? Is het juist dat deze verantwoordelijkheid niet bij de inlener ligt?
Het payrollbedrijf is juridisch werkgever, voor de werknemers die ter beschikking worden gesteld aan een inlener. Wanneer het payrollbedrijf zijn werknemers niet meer kan inzetten zal er sprake zijn omzetverlies. In dat geval kan het payrollbedrijf een NOW uitkering aanvragen als er sprake is van een omzetverlies van meer dan 20%. De payrollwerkgever is juridisch werkgever, niet de inlener. De payrollwerkgever is dan ook degene die, wanneer de werknemers niet meer kunnen worden ingezet bij de inlener, ontslag moeten aanvragen. De beoordeling van een dergelijke ontslagaanvraag vindt vervolgens plaats om grond van de omstandigheden zoals die zich bij de inlener voordoen.
Wordt dit bedrijfseconomisch ontslag op dit moment verleend als deze werknemers gewoonlijk in een van de sectoren werken die dicht zijn (zoals de horeca)?
Een payrollwerkgever kan ontslag aanvragen als verval van arbeidsplaatsen noodzakelijk is als gevolg van bedrijfseconomische omstandigheden. UWV toetst een ontslagaanvraag van de payrollwerkgever, op grond van de bedrijfseconomische omstandigheden zoals die zich bij de inlener voordoen. De payrollwerkgever dient de ontslagaanvraag te onderbouwen met informatie over de bedrijfseconomische omstandigheden bij de inlener (deze informatie dient hij van de inlener te verkrijgen). UWV neemt in deze beoordeling tevens mee of de payrollwerkgever mogelijkheden heeft de werknemers elders (bij een andere inlener) te plaatsen.
Bent u bekend met de signalen dat een aantal payroll- en uitzendbedrijven facturen blijven sturen naar bijvoorbeeld horecaondernemers, terwijl de betrokken werknemers niet kunnen werken? Wat vindt u daarvan?
Ik heb die signalen gezien. Gelet op de overeenkomsten van payroll- en uitzendbedrijven is een dergelijke handelwijze, afhankelijk van de precieze vormgeving en inhoud ervan, mogelijk en soms ook begrijpelijk vanuit de positie van het payrollbedrijf. Dit is afhankelijk van het contract tussen de payrollbedrijven en de inleners. Inleners zijn in dat geval gebonden aan de afspraken die zij met het payrollbedrijf hebben gemaakt. Tegelijkertijd geldt dat de werking van de NOW, die gericht is op behoud van werkgelegenheid, het best tot zijn recht komt wanneer payroll- en uitzendbedrijven een beroep doen op de NOW voor de loonkosten van werknemers die niet ingezet kunnen worden door de inlener indien zij aan de voorwaarden voldoen. Ik roep inleners en uitzend- en payrollbedrijven dan ook op om hierover in gesprek te gaan.
Deelt u de mening dat dit als ongewenst effect heeft dat de ondernemers bij wie de payroll-werknemers gewoonlijk hun werkzaamheden verrichten, nu eerst failliet moeten gaan én dat de werknemers daarna pas in aanmerking kunnen komen voor een uitkering?
Zoals hierboven uiteengezet is het doel van de NOW zoveel mogelijk behoud van werkgelegenheid realiseren. Daarom acht ik het wenselijk dat – waar nodig voor werkbehoud – een beroep gedaan wordt op de NOW. Wanneer het faillissement van inleners en daarmee werkbehoud voor de payrollwerknemer voorkomen kan worden door een beroep op de NOW door een payrollbedrijf heeft dat uiteraard de voorkeur.
Zijn er afspraken gemaakt tussen u en de brancheorganisaties over contracten en facturen tussen payrollbedrijven en inleners in de sectoren waar niet tot nauwelijks gewerkt wordt, zoals de horeca? Zo ja, wat is de bedoeling van deze afspraken en kunt u deze delen?
Nee. Dit is afhankelijk van de individuele contracten tussen de payrollbedrijven en hun inleners.
Is het mogelijk om contracten te ontbinden aangezien er sprake is van overmacht en de dienst waarvoor moet worden betaald niet meer wordt geleverd, omdat een aantal sectoren verplicht gesloten is?
Overeenkomsten moeten worden nagekomen, dat is de kern van ons rechtssysteem in een normale situatie. Een beroep op overmacht wordt niet snel aangenomen. Of er sprake is van overmacht hangt af van het contract dat is opgesteld. Daarin is vastgelegd in welke omstandigheden sprake is van overmacht, en wat de gevolgen zijn als dit aan de orde is. In andere gevallen moet worden gekeken naar de wettelijke mogelijkheden voor een inlener om zich op overmacht te beroepen (geregeld in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek). Of in dit geval een beroep kan worden gedaan op overmacht is afhankelijk van de individuele situatie van de inlener en de contractuele afspraken.
Klopt het dat als deze payrollbedrijven niet meer zouden factureren, dit als omzetdaling voor de NOW kan worden gezien?
Dat klopt. Het payrollbedrijf zal dan ook afspraken moeten maken over deze facturen en de onderliggende contractuele verplichtingen op basis waarvan de facturen gestuurd worden. Het slechts niet meer innen van de facturen is op zichzelf niet voldoende. Er wordt voor de omzetbepaling in de NOW geen rekening gehouden met een eventuele betalingstermijn van een factuur of met problemen met het innen van deze facturen.
Bent u bereid nader in gesprek te gaan met bedrijven in de payrollbranche om af te stemmen hoe met deze situatie kan worden omgegaan?
Zoals aangegeven is dit afhankelijk van de individuele contracten tussen de payrollbedrijven en hun inleners. Ik roep inleners en uitzend- en payrollbedrijven dan ook op om hier zelf over in gesprek te gaan. Het is zeer lastig, zo niet onmogelijk om hier een «one-size-fits all»-benadering af te spreken. Wanneer het gesprek door marktpartijen zelf (inleners en payrollbedrijven) kan de gekozen oplossing het beste aansluiten bij de individuele situatie van het payrollbedrijf en de inlener.
De gevolgen van de coronamaatregelen voor relatie- en opvoedingsondersteuning |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat vanwege de coronamaatregelen de vraag naar relatie- en opvoedingsondersteuning is toegenomen doordat spanningen tussen partners en in gezinnen oplopen?
Het vraagt veerkracht van gezinnen om met de coronamaatregelen om te gaan. Het kan zijn dat spanningen in gezinnen hoog oplopen als gevolg van de maatregelen, ook tussen de ouders onderling. In de brief «COVID-19 update stand van zaken» van 22 april 2020 heb ik daarom verschillende initiatieven genoemd waar ouders laagdrempelig terecht kunnen met bijvoorbeeld opvoedvragen, zoals de chatfunctie van FIER of andere hulporganisaties, de websites van het Nederlands Jeugdinstituut en Movisie, of de telefoonlijn van MIND Korrelatie.
Ik heb geen inzicht in de precieze omvang van de problematiek en of er sprake is van een stijging in het aantal aanvragen voor dergelijke hulp en ondersteuning. Dit komt doordat deze vormen van ondersteuning in het kader van jeugdhulp of Wmo geboden kunnen worden, alsook in de vorm van relatietherapie op eigen kosten. Of er sprake is van zgn. vraagterugval in de jeugdhulp, waaronder opvoedondersteuning, zal blijken uit de CBS-cijfers van 30 oktober aanstaande.
Heeft u zicht op de omvang van deze problematiek? Klopt het dat het aantal aanvragen voor dergelijke hulp en ondersteuning de laatste weken juist is gedaald?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat initiatieven op het gebied van relatie- en opvoedingsondersteuning door de coronamaatregelen in financiële problemen dreigen te komen, zoals de Eigen Kracht Centrale? Deelt u de mening dat dergelijke initiatieven juist nu van grote betekenis kunnen zijn?
Initiatieven op het gebied van relatie- en opvoedingsondersteuning zijn van grote waarde, ook en met name ten tijde van de coronamaatregelen. Aanbieders in het kader van de Jeugdwet, zoals de Eigen Kracht Centrale, kunnen bij financiële en/of organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van jeugdhulp in eerste instantie het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) benaderen. Als het OZJ geen soelaas biedt, kan sinds 1 januari 2019 geëscaleerd worden naar de Jeugdautoriteit (JA). Van jeugdhulpaanbieders wordt verwacht dat ze tijdig maatregelen nemen om eventuele financiële problemen te voorkomen en, wanneer dit niet lukt, met betrokken stakeholders zoals gemeenten (inkopers) in overleg gaan over een oplossing, ook in deze periode van coronacrisis. Om financiële problemen zoveel mogelijk te beperken hebben het Rijk en de VNG afspraken gemaakt over de continuïteit van financiering in het Sociaal domein (jeugd en Wmo) tijdens de coronacrisis, zoals genoemd in de brief «COVID-19 update stand van zaken» van 31 maart 2020.
Herkent u dat het voor aanbieders van relatie- en opvoedingsondersteuning door de coronamaatregelen lastiger is om hulp te blijven bieden? Welke maatregelen zijn genomen om ervoor te zorgen dat het bestaande aanbod toegankelijk blijft en waar nodig wordt uitgebreid?
De coronamaatregelen vormen een uitdaging voor de continuïteit van hulpverlening over de gehele linie. Het uitgangspunt is en blijft dat de zorg en ondersteuning, waaronder relatie- en opvoedondersteuning, doorgang kan vinden conform de richtlijnen van het RIVM. De verschillende branche- en beroepsverenigingen hebben op basis van de RIVM-adviezen eigen richtlijnen opgesteld om verdere verspreiding van het coronavirus onder patiënten en zorgprofessionals zoveel mogelijk te voorkomen.
Daarnaast zijn er veel initiatieven van hulplijnen en chatfuncties die in deze tijd ook op afstand een luisterend oor en hulp bieden, zoals de landelijke telefoonlijn en chat via MIND Korrelatie. Hier kunnen ouders advies vragen als spanningen tussen partners uit de hand dreigen te lopen of opvoedvragen stellen hoe om te gaan met de nieuwe thuissituatie. In verschillende campagnes wordt aandacht besteed aan wat mensen kunnen doen als de spanningen oplopen en aan de hulplijnen die landelijk zijn ingesteld. Op de websites van het Nederlands Jeugdinstituut en Movisie zijn voor gezinnen ook veel praktische tips te vinden. Op deze manier zorgen we ervoor dat laagdrempelige vormen van opvoedingsondersteuning beschikbaar en bekend zijn ten tijde van de coronamaatregelen.
Overweegt u om onder de huidige omstandigheden (financiële) drempels voor het aanvragen van relatie- en/of gezinsondersteuning te verlagen, zoals het (tijdelijk) opheffen van het eigen risico bij een intake of het (tijdelijk) toestaan van een intake in de ggz zonder verwijzing van een huisarts?
In de Zvw dient sprake te zijn van een «GGZ-stoornis» om aanspraak op vergoeding van een GGZ-behandeling te hebben. Omdat bij relatieproblemen geen sprake is van een psychische stoornis, valt hulp bij relatieproblemen niet onder de te verzekeren geneeskundige GGZ in het kader van de Zvw. Omdat er geen sprake is van Zvw-zorg, is er ook geen sprake van een eigen risico of een noodzakelijke verwijzing van de huisarts. Gemeenten hebben de mogelijkheid om vanuit lokaal beleid burgers te ondersteunen in de vorm van relatietherapie, bijvoorbeeld in het kader van de Jeugdwet of de Wmo. Om deze reden is en blijft het advies om bij spanningen thuis tijdig contact op te nemen met de reguliere instanties voor opvoed- en relatieondersteuning, zoals de lokale gemeentelijke teams. Daarnaast wordt via de eerdergenoemde inzet van onder andere MIND Korrelatie laagdrempelig ondersteuning geboden en geven we via campagnes bekendheid aan deze vormen van ondersteuning.
Kunt u deze vragen beantwoorden in de eerstvolgende stand van zaken-brief voorafgaand aan het plenaire debat over het coronavirus?
In de brief «COVID-19 update stand van zaken» van 6 mei 2020 is kort ingegaan op de toegankelijkheid van relatieondersteuning ten tijde van de coronamaatregelen. De volledige beantwoording van de Kamervragen wordt hierbij separaat toegezonden.
De toelating van het landbouwgif sulfoxaflor |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het landbouwgif sulfoxaflor (ook wel sulfoximine) gebruikt wordt bij de teelt van aardappelen, vele soorten groentes (waaronder broccoli, rode kool, Chinese kool, komkommer, tomaat, courgette, pompoen en aubergine) en van snijbloemen en potplanten?1
Ja. In Nederland zijn twee gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof sulfoxaflor toegelaten voor de in de vraag genoemde gewassen.
Kunt u bevestigen dat sulfoxaflor een systemische insecticide is, net zoals neonicotinoïden dat zijn?2
Ja. Gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof sulfoxaflor hebben een systemische werking.
Kunt u bevestigen dat sulfoxaflor kan binden aan dezelfde receptoren van insecten (nicotinerge acetylcholinereceptoren) als waaraan neonicotinoïde insecticiden zich binden?
Ja. De werkzame stof sulfoxaflor bindt aan de nicotinerge acetylcholeinereceptoren van insecten.
Beaamt u dat sulfoxaflor tot de groep neonicotinoïden behoort? Zo nee, waarop baseert u dat?
Nee. De werkzame stof sulfoxaflor is ingedeeld in de klasse van de sulfoximines.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van neonicotinoïden gelinkt wordt aan de dramatische insectensterfte in en rond landbouwgebieden?3
Er zijn verschillende factoren die leiden tot de achteruitgang van insecten in Nederland. Een van deze factoren is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Kunt u bevestigen dat verschillende neonicotinoïden (clothianidine, imidacloprid en thiametoxam) reeds verboden zijn in de Europese Unie voor open teelten vanwege hun giftigheid voor insecten?
Ja. De goedkeuring van de in de vraag genoemde werkzame stoffen is in 2018 ingeperkt vanwege de risico’s voor bijen, waardoor buitentoepassingen werden verboden.
De werkzame stoffen clothianidine en thiamethoxam hebben overigens inmiddels in de Europese Unie geen goedkeuring meer, omdat er geen dossier is ingediend met daarin een verzoek voor het hernieuwen van de goedkeuring. Ook voor de werkzame stof imidacloprid heeft de aanvrager recent gemeld geen dossier in te dienen voor het hernieuwen van de goedkeuring.
Wanneer is sulfoxaflor beoordeeld voor toelating (en eventuele vernieuwingen van de toelating) door de European Food Safety Authority (EFSA)?
De werkzame stof sulfoxaflor is in augustus 2015 goedgekeurd. Hieraan is wel de voorwaarde gesteld dat de aanvrager aanvullende informatie moest indienen over onder andere de risico’s voor bijen. Deze aanvullende informatie is inmiddels verstrekt en beoordeeld door EFSA in maart 2019. Op verzoek van de Europese Commissie heeft EFSA deze beoordeling bijgewerkt in februari 2020.
De resultaten van deze EFSA-beoordeling zijn besproken in het SCoPAFF van 18 en 19 mei jl. De Europese Commissie is nu aan zet om te komen met een voorstel om al dan niet de goedkeuringsvoorwaarden van sulfoxaflor te wijzigen. Ik wacht het voorstel van de Commissie af en het advies daarop van het Ctgb.
Is hierbij de giftigheid voor zowel honingbijen als wilde bijen en hommels onderzocht?
De beoordeling, die heeft geleid tot de goedkeuring van de werkzame stof sulfoxaflor in 2015, richtte zich op de acute giftigheid voor honingbijen. De aanvullende informatie bevat uitgebreidere informatie over de acute en chronische giftigheid voor honingbijen en over de acute giftigheid voor hommels.
Is hierbij zowel de acute als de chronische schadelijkheid voor verschillende bijensoorten onderzocht?
Zie antwoord vraag 8.
Welke middelen op basis van sulfoxaflor zijn in Nederland toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)?
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) heeft in Nederland twee gewasbeschermingsmiddelen toegelaten op basis van de werkzame stof sulfoxaflor, namelijk Closer en Sequoia.
Wanneer zijn deze middelen voor het laatst beoordeeld door het Ctgb?
Het Ctgb heeft het gewasbeschermingsmiddel Closer in augustus 2018 beoordeeld en toegelaten. Het gewasbeschermingsmiddel Sequoia is sinds april van dit jaar toegelaten. Dit betreft een afgeleide toelating gebaseerd op de risicobeoordeling van het middel Closer (de moedertoelating).
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse toelating van het middel Closer (met werkzame stof sulfoxaflor) in april 2019 is uitgebreid naar de teelt van aardappelen, broccoli, Chinese kool en sluitkoolachtigen?4
Ja.
Kunt u bevestigen dat de EFSA in een aanvullende beoordeling van februari 2020 concludeerde dat de toepassing van sulfoxaflor in open teelten en niet-permanente kassen een hoog risico geeft voor bijen en hommels?5
Uit de beoordeling van EFSA volgt, dat een risico wordt geconstateerd voor honingbijen en hommels in bepaalde situaties als sulfoxaflor in open teelten wordt toegepast, namelijk: bij blootstelling via het behandelde bloeiende gewas, wanneer bijen op die gewassen foerageren en via bloeiende onkruiden in en aan de randen van het perceel. De aanvrager heeft geen data aangeleverd over wilde bijen, waardoor EFSA daarover geen conclusie kan trekken.
EFSA geeft ook aan geen langdurige blootstelling aan sulfoxaflor te verwachten, vanwege de relatief snelle afbraak in het milieu. Verder geeft EFSA aan dat de geconstateerde risico’s mogelijk met risicobeperkende maatregelen kunnen worden afgedekt.
De resultaten van de EFSA-beoordeling zijn besproken in het SCoPAFF van 18 en 19 mei jl. De Europese Commissie is nu aan zet om te komen met een voorstel om al dan niet de goedkeuringsvoorwaarden van sulfoxaflor te wijzigen. Ik wacht het voorstel van de Commissie en het advies daarop van het Ctgb af.
Welke acties zijn door de EFSA, de Europese Commissie, het Ctgb en/of u ondernomen naar aanleiding van deze recente beoordeling door de EFSA?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat de toelating van (middelen met) sulfoxaflor zo snel mogelijk herbeoordeeld moeten worden, met inachtneming van de laatste wetenschappelijke inzichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat de toepassing van middelen met sulfoxaflor op open teelten per direct verboden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het Ctgb heeft bij de toelating van de gewasbeschermingsmiddelen Closer en Sequoia aanvullende risicobeperkende maatregelen voorgeschreven ter bescherming van bijen. Deze zijn erop gericht om blootstelling van bijen aan sulfoxaflor te voorkomen. De middelen mogen niet in de buurt van bloeiende onkruiden worden gebruikt en in bij-aantrekkelijk gewassen (in dit geval aardappel) alleen na de bloei. Hiermee zijn de door EFSA geconstateerde risico’s afgedekt.
Als de beoordeling van EFSA aanleiding geeft tot het aanpassen van de Europese voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof sulfoxaflor dan zal het Ctgb de Nederlandse toelatingen daarmee in lijn brengen, voor zover dat nodig is.
Het optreden van China. |
|
Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat door Chinese druk een EU-document over COVID-19 gerelateerde desinformatie is afgezwakt?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van deze onthullingen? Acht u het denkbaar dat de EU is bezweken voor druk van China om feitelijkheden in een rapport weg te laten? Bent u bereid uw zorgen hierover te uiten bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
De publicaties over de verspreiding van desinformatie van de Europese Dienst voor Extern Optreden zijn onafhankelijk. De Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell heeft reeds naar de Raad van de EU gecommuniceerd en in een hoorzitting met de Commissie Buitenlandse Zaken van het Europees parlement verklaard dat er geen sprake is geweest van het bijstellen van de bevindingen in de «Short Assessment of Narratives and Disinformation around the COVID-19/Coronavirus Pandemic» van 24 april jl. onder druk van een derde land.2 Nederland heeft reeds in Brussel onderstreept dat het van uiterst belang is dat dergelijke analyses onafhankelijk en transparant blijven.
Hoe beoordeelt u de informatie in het artikel van The New York Times dat Centraal- en Oost-Europa in het bijzonder kwetsbaar zijn voor Chinese en Russische desinformatiecampagnes? Acht u aanvullende maatregelen om hieraan tegenwicht te bieden noodzakelijk? Zo nee, waarom niet?
Kwetsbaarheden in relatie tot desinformatie variëren per land en houden o.a. verband met de doelen van statelijke actoren en de maatschappelijke weerbaarheid. Het adresseren van desinformatie is primair de taak van niet-gouvernementele actoren zoals, onafhankelijke media, online platforms en wetenschappers. Echter, omdat desinformatie mogelijk gevolgen kan hebben voor de stabiliteit en veiligheid van EU en haar lidstaten, ondersteunt het kabinet informatie-uitwisseling hierover in Europees verband, zoals via het EU Rapid Alert System. Voor nadere details verwijs ik u naar de Kamerbrieven «Beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie» en «Nieuwe ontwikkelingen beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie» van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van respectievelijk 18 oktober 2019 en 13 mei jl. (Kamerstuk 31 490, nr. 258 en Kamerstuk 30 821, nr. 112).
Klopt het dat China ook heeft geprobeerd ambtenaren in Berlijn en Parijs te beïnvloeden om de lijn van Duitsland en Frankrijk met betrekking tot de Chinese corona-aanpak bij te stellen?2 Zijn dergelijke pogingen ook ondernomen richting Nederlandse ambtenaren? Zo ja, op welke wijze?
Het kabinet kan niet spreken namens Duitsland en Frankrijk. Sinds het uitbreken van de COVID19-pandemie is er regelmatig contact geweest tussen de Chinese ambassade en Nederlandse ambtenaren op verschillende niveaus over de Corona-aanpak en mogelijkheden voor samenwerking in de bestrijding van de uitbraak.
Heeft u kennisgenomen van de detentie van ten minste vijftien demonstranten in Hong Kong en de voornemens om veiligheidswetten in te stellen die de vrijheid van meningsuiting in Hong Kong sterk beperkt, en waar in 2003 via massale demonstraties al grootschalig ongenoegen over is geuit?3 Gaat u er daarnaast op aandringen dat er bij de kandidaatstelling van de parlementsverkiezingen van Hong Kong in september 2020 geen belemmeringen zijn voor prodemocratische kandidaten ten opzichte van andere kandidaten?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving over de arrestaties en het besluit van China’s Nationale Volkscongres om nationale veiligheidswetgeving voor Hongkong in te voeren, en heeft hier een appreciatie van gegeven in de antwoorden op vragen van de leden Ploumen, Karabulut en Van Ojik die uw Kamer op 13 mei en 28 mei jl. is toegegaan (respectievelijk kenmerken Aanhangsel Handeligen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2759 en Aanhangsel Handeligen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2939).
Nederland hecht zeer aan de vrijheid van meningsuiting en de mogelijkheid om via democratische weg invloed uit te oefenen op het bestuur. Ook in relatie tot de verkiezingen voor de Legislative Council van Hongkong is het kabinet van mening dat alle kandidaten dezelfde rechten moeten hebben en dat meer in het algemeen de fundamentele vrijheden die zijn vastgelegd in de Basic Law door alle betrokkenen dienen te worden gerespecteerd.
Deelt u de zorgen over deze ontwikkelingen? Bent u bereid om deze zorgen over te brengen bij uw Chinese ambtsgenoten? Bent u van plan de Nederlandse diplomatieke missie in Hong Kong op te roepen bij alle processen tegen de gearresteerde demonstranten aanwezig te zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is met de EU van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie binnen het One Country, Two Systems-model, onafhankelijke rechtspraak en fundamentele vrijheden gerespecteerd dienen te worden. Deze boodschap is het afgelopen jaar herhaaldelijk overgebracht aan zowel de centrale overheid in Peking als de overheid in Hongkong. Het kabinet acht het van groot belang dat alle partijen zich onthouden van acties die de rechtsstaat en de autonomie van Hongkong binnen de Volksrepubliek China ondermijnen. Het Consulaat-Generaal in Hongkong zal de ontwikkelingen, inclusief de rechtszaken, nauwgezet blijven volgen samen met de vertegenwoordigingen van EU-lidstaten en andere gelijkgezinde landen. Er bestaat lokaal en internationaal vertrouwen in de onafhankelijke rechtspraak in Hongkong. Deze wordt onder meer gekenmerkt door transparantie en openbare rechtszittingen, die toegankelijk zijn voor het publiek en de media.
Het besluit van China’s Nationale Volkscongres van 28 mei jl. om rechtstreeks een nationale veiligheidswet voor Hongkong in te voeren roept vragen op in hoeverre Hongkongs hoge mate van autonomie binnen de Volksrepubliek China stand kan houden. Dat is een zorgelijke ontwikkeling – niet alleen voor de burgers van Hongkong maar ook voor het zakenleven dat in Hongkong is gevestigd, waarvoor de eerlijke rechtspraak en de vrije toegang tot informatie zeer belangrijk zijn. Op 29 mei jl. heeft de EU een verklaring uitgegeven waarin ernstige zorgen worden geuit over de stappen van China die niet in lijn zijn met internationale afspraken, en die het One Country, Two Systems-principe en de autonomie van Hongkong binnen de Volksrepubliek China ondermijnen. Het kabinet sluit zich daar volledig bij aan. Het is van belang de EU op dit punt eensgezind blijft optrekken, en nadenkt over concrete stappen. Het kabinet blijft zich daarvoor inzetten.
Heeft u kennisgenomen van het onder Chinees bestuur stellen van de Spratly- en Paraceleilanden in de Zuid-Chinese Zee, die nu officieel twee Chinese districten vormen?4
Ja.
Hoe beoordeelt u deze daad? Welke mogelijkheden ziet u om de uitspraak van het Permanente Hof van Arbitrage, dat vier jaar geleden oordeelde dat China geen «historisch recht» op de zee heeft, mondeling te bekrachtigen? Bent u bereid om deze kwestie in Europees verband te agenderen met als inzet te komen tot een duidelijke veroordeling van deze daden van China, aangezien dit in 2016 na de uitspraak van het Permanente Hof van Arbitrage over de claims van China in de Zuid Chinese Zee niet is gelukt?5 Zo nee, waarom niet?
Het onder Chinees bestuur stellen van de twee eilandengroepen past in het beeld van een China dat steeds actiever zijn claims in de Zuid-Chinese Zee kracht bijzet. Deze claims kunnen gevolgen hebben voor de internationale scheepvaart, die voor de Nederlandse economie van essentieel belang is. In 2016 heeft Nederland zich met een aantal gelijkgezinde lidstaten ingezet voor een EU-verklaring naar aanleiding van de uitspraak van het arbitraal tribunaal onder auspiciën van het Permanent Hof van Arbitrage. Daarover kon moeizaam – en alleen in algemene termen – overeenstemming worden bereikt. Ook in de huidige situatie acht het kabinet het weinig effectief te streven naar een breed gedragen EU-reactie op het optreden van China. Niettemin zal het kabinet in EU-verband het belang van maritieme veiligheid in de Zuid-Chinese Zee en het belang van eerbiediging van uitspraken van internationale hoven en tribunalen blijven opbrengen. Daarnaast voeren China en ASEAN momenteel onderhandelingen over een gedragscode in de Zuid-Chinese Zee. Het kabinet verwelkomt deze onderhandelingen en dringt er op aan dat alle betrokken partijen een vreedzame oplossing vinden inzake de overlappende territoriale claims in de Zuid-Chinese Zee, in overeenstemming met het internationaal recht.
De lancering van een militaire satelliet door Iran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat Iran een militaire satelliet heeft gelanceerd die zich op 425 kilometer hoogte in een baan rond de aarde zou bevinden?1, 2
Ja.
Kunt u op basis van eigen inlichtingen of die van bondgenoten bevestigen dat Iran een militaire satelliet in een baan rond de aarde heeft gebracht of dat heeft geprobeerd?
Op basis van openbare bronnen kan worden bevestigd dat Iran een militaire satelliet in een baan rond de aarde heeft gebracht.
Wat is bij u bekend over het Iraanse ruimtevaartprogramma waar de lancering van de militaire satelliet «Noor» onderdeel van uitmaakt? In hoeverre is dit programma opgezet als dekmantel om (ballistische) raketten te ontwikkelen en testen?
Het ruimtevaartprogramma van de IRGC wordt door Nederland niet beschouwd als onderdeel van het reguliere ruimtevaartprogramma van Iran, waarbij civiele ruimtevaartorganisaties zijn betrokken. Voor zover het kabinet bekend is dit het eerste grote ruimtevaartproject van de IRGC sinds een aantal jaar. Tot op heden is de IRGC verantwoordelijk geweest voor de ontwikkeling van ballistische raketten.
Bent u van mening dat de raketlancering waarmee de satelliet de ruimte in is gebracht een schending oplevert van de nucleaire deal met Iran, VN-resolutie 2231? Zo ja, welke gevolgen worden aan de schending verbonden? Zo nee, waarom niet?
In het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA) zijn geen restricties opgenomen over ballistische raketten of raketlanceringen. In VN-Veiligheidsraad resolutie 2231, de resolutie waarmee het nucleaire akkoord is bekrachtigd, wordt Iran opgeroepen geen activiteiten te ondernemen met betrekking tot ballistische raketten die ontworpen zijn om kernwapens te kunnen vervoeren. De lancering van een militaire satelliet door Iran is daarmee geen schending naar de letter van het nucleaire akkoord noch van de resolutie waarmee het akkoord is bekrachtigd. De lancering is echter niet in lijn met de geest van resolutie 2231.
Indien u geen schending vaststelt, deelt u dan de mening dat de nucleaire deal grandioos tekortschiet omdat de islamitische schurkenstaat Iran dan kennelijk zonder gevolgen raketten kan ontwikkelen waar kernkoppen op geplaatst kunnen worden?
Het kabinet maakt zich zorgen over het ballistische raketprogramma van Iran en spreekt met grote regelmaat in bilateraal en multilateraal verband deze zorgen uit. De recente Iraanse lancering van een militaire satelliet en de zorgen van het kabinet daarover staan los van de waarde die het kabinet hecht aan behoud van het nucleaire akkoord. Het JCPOA blijft effectief in het voorkomen dat Iran een nucleair wapen ontwikkelt, en blijft daarmee van waarde voor Nederlandse en Europese veiligheid.
De nadere uitwerking van de NOW-regeling waaruit blijkt dat een horecaondernemer niet 10 procent van de loonkosten zelf moet doorbetalen maar ruim 35 procent |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de situatie van de horecaondernemer die in de uitzending van Op1 aangaf dat als hij van tevoren had geweten hoe de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) voor hem had uitgepakt, hij er niet aan was begonnen?1
Ik begrijp dat deze periode een onzekere en lastige tijd is voor veel ondernemers. Juist om zoveel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk te ondersteunen, heb ik de NOW als robuuste en op snelheid gerichte regeling tot stand gebracht. Voor openstelling van het aanvraagloket (op 6 april) voor de NOW zijn vanaf 31 maart de voorwaarden voor de tegemoetkoming in de loonkosten gecommuniceerd.2 In uitingen hierover is telkens duidelijk gemaakt dat het recht op tegemoetkoming samenhangt met percentage omzetverlies, en eveneens was bekend dat de tegemoetkoming van 90% en de forfaitaire opslag van 30% niet voor iedere ondernemer toereikend zou zijn. Overigens heb ik er voor gekozen de forfaitaire opslag bovenop de loonsom voor de verlenging van de NOW (tweede NOW) te verhogen naar 1,4% als compensatie voor doorlopende vaste lasten.
Ik heb er daarnaast voor gekozen om het tijdvak voor aanvragen geruime tijd open te zetten (6 april tot en met 5 juni) zodat ondernemers samen met hun boekhouders, de tijd zouden hebben om te beoordelen wat het beste is voor hun situatie. Tot slot hebben ondernemers de mogelijkheid om de aanvraag in te trekken als UWV daarop nog niet heeft beschikt of – als de beschikking van UWV reeds is ontvangen – een verzoek te doen tot intrekken van die beschikking. Voorafgaand aan de openstelling van het tweede tijdvak zou ik ondernemers dan ook op het hart willen drukken om zich goed te laten informeren over de voorwaarden en uitwerking van de NOW in hun specifieke situatie.
Op basis van welke gegevens heeft u besloten dat 30 procent van de loonsom een reëel percentage is voor werkgeverslasten terwijl dit bij deze horecaondernemer ruim 52 procent is? Hoe verklaart u dit verschil?2
Bij de beantwoording van de eerste vraag is reeds aangegeven dat de extra opslag van 30% bovenop de loonsom niet volledig dekkend zal zijn voor alle additionele werkgeverslasten die een werkgever heeft. Dit is ook niet beoogd, net zomin als de volledige loonsom wordt overgenomen via de NOW (maximaal 90%). Ook voor de opslag geldt dat bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben om te doen wat in breder maatschappelijk belang is en de loonkosten boven de opslag van 30% voor eigen rekening te nemen. Daarnaast is, gelet op de robuuste aard van de regeling, niet gekozen voor maatwerk bijvoorbeeld per sector, maar voor een forfaitaire opslag van 30% voor aanvullende werkgeverslasten bovenop het loon. De mate waarin dit percentage dekkend is voor de omvang van de lasten bovenop de loonsom verschilt dan ook per sector en werkgever. De omvang van de aanvullende werkgeverslasten verschilt immers sterk per sector en per werkgever, bijvoorbeeld vanwege verschillen in het hoge en lage tarief van de WW, pensioenpremies en premies voor arbeidsongeschiktheid en ziekte. De additionele kosten kunnen zelfs op werknemersniveau verschillen. Een meer gedifferentieerde benadering, die meer recht doet aan deze verschillen, is uitvoeringstechnisch niet haalbaar; dat heeft inderdaad tot gevolg dat de 30% opslag voor de ene sector of werkgever een groter deel van de additionele kosten dekt, dan voor de andere sector of werkgever.
Er is – tenzij voor een zeer hoog forfait wordt gekozen – ook geen forfait te kiezen dat voor iedereen goed uitpakt. Zo is de reservering voor het vakantiegeld over het algemeen 8%. De premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw zijn gemiddeld 14%. Deze percentages zijn gebaseerd op wat werkgevers gemiddeld betalen over de gehele loonsom. De werkgeverspremies worden betaald tot het maximumpremieloon, terwijl pensioenpremie niet betaald wordt over het eerste deel van het loon (de franchise), maar vaak ook tot een maximum, dat per sector of regeling kan verschillen.
Hoe verklaart u dat deze horecaondernemer in het geval van 100 procent omzetverlies niet 10 procent van de loonkosten zelf moet betalen zoals steeds door u is gecommuniceerd, maar ruim 23 procent, en in de praktijk door de omzet van de eerste twee weken in maart ruim 35 procent?
Vanaf het begin van de regeling is duidelijk gecommuniceerd dat het recht op tegemoetkoming samenhangt met het omzetverlies. Vanaf het begin kon dan ook duidelijk zijn dat waar zich in maart deels nog geen omzetverlies heeft gemanifesteerd, dit een drukkend effect zou hebben op de tegemoetkoming op grond van de NOW. Dit is ook redelijk: voor zover nog omzet in maart gerealiseerd is, kunnen ook de loonkosten voldaan worden.
Dan voor wat betreft het verschil tussen de 10 en 23 procent loonkosten die moeten worden gedragen door de ondernemer. Bij de communicatie over de vergoeding op grond van de NOW is inderdaad aangegeven dat het gaat om maximaal 90% vergoeding. Daarbij is wel duidelijk gemaakt dat het gaat om 90% van de loonsom, dus de salariskosten in enge zin. Eveneens is duidelijk gemaakt dat daar bovenop voor additionele salariskosten een forfaitaire opslag van 30%, zal worden gehanteerd. Die loonsom plus de forfaitaire opslag vormen samen de vergoeding van de loonkosten. Ook voor die additionele kosten geldt dat het redelijk geacht wordt dat een deel daarvan door de werkgever zelf wordt gedragen.
Kunt u zich voorstellen dat als deze horecaondernemer van tevoren had geweten dat hij niet 10 procent maar ruim 35 procent van de loonkosten zelf had moeten blijven betalen, hij geen gebruik had gemaakt van de NOW? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik hierboven onder het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is er voor openstelling van het aanvraagloket van de NOW gecommuniceerd over de voorwaarden van de NOW en is duidelijk gemaakt dat noch de tegemoetkoming voor de loonsom als de forfaitaire opslag voor aanvullende werkgeverslasten dekkend zouden zijn. De verwachting dat slechts 10% aanvullende loonkosten gemaakt zouden worden, is dus vanaf het begin niet gerechtvaardigd geweest.
Daarbij komt dat het bij de 35% loonkosten waarnaar wordt verwezen, gaat om een periode waarin gedurende twee weken nog omzet is gemaakt. Ook daarvan is nog voor de openstelling van het aanvraagloket duidelijk gemaakt dat een hogere omzet, leidt tot een lager subsidiebedrag.
Ten slotte kan de werkgever als hij uiteindelijk toch liever geen NOW zou ontvangen, besluiten geen aanvraag tot vaststelling indienen. In dat geval wordt de subsidie op nul gesteld, hoeft de aanvrager niet te voldoen aan de aan de NOW verbonden voorwaarden, maar moet de werkgever het voorschot uiteraard wel terugbetalen.
Hoe hadden ondernemers van tevoren kunnen weten hoe de NOW voor hen precies uit zou pakken? Was er op het moment dat dat voor hen duidelijk werd nog de gelegenheid er onderuit te komen zonder het betalen van een boete voor het eventueel alsnog ontslaan van personeel?
Zie antwoord vraag 4.
Indien het sociale verzekeringsloon lager uitpakt buiten de schuld van de werkgever om, bijvoorbeeld door medewerkers die ontslag hebben genomen of onbetaald verlof opnemen, wordt dit dan gecompenseerd met de NOW? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, er wordt alleen subsidie verstrekt over de loonkosten die een werkgever maakt. Waar die kosten er niet of minder zijn, zoals in de gegeven voorbeelden, zal het subsidiebedrag dan ook lager worden.
Kunt u zich voorstellen dat deze horecaondernemer – en met hem waarschijnlijk velen – zich nu de NOW eenmaal verder is uitgewerkt, gevangen genomen voelt in deze regeling? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dat kan ik me niet voorstellen in die zin dat wanneer de NOW toch echt onvoordelig blijkt, een verzoek gedaan kan worden tot intrekking van de beschikking. Daarbij is de aanvraagperiode ruim genoeg om ondernemers in de gelegenheid te stellen om goed de afweging te kunnen maken ten aanzien van een beroep op de NOW.
Wat was de tegemoetkoming geweest bij de betreffende horecaondernemer indien hij van de oude regeling voor werktijdverkorting gebruik had kunnen maken, en onder welke voorwaarden was dat dan geweest?
De regeling werktijdverkorting kende andere criteria dan de NOW. De regelingen zijn dan ook niet goed met elkaar te vergelijken. Daar waar de NOW uitgaat van een percentage omzetverlies, ging de regeling werktijdverkorting uit van een percentage werkvermindering. De werkgever kon, indien hij aan de voorwaarden voldeed, een ontheffing krijgen op het verbod om de arbeidsduur van zijn werknemers eenzijdig naar beneden bij te stellen. Vervolgens kon de werkgever bij UWV voor het urenverlies van zijn werknemers namens hen WW-uitkeringen aanvragen (maximaal 70–75% van het loon).
Kunt u aangeven of de NOW onder aan de streep gunstiger of juist minder gunstig uitpakt voor ondernemers, oftewel had het doorzetten van de oude regeling de overheid minder of juist meer geld gekost?
De NOW kent, zoals genoemd, een andere systematiek dan de regeling werktijdverkorting. De regelingen zijn dan ook niet goed met elkaar te vergelijken. De hoogte van de NOW-subsidie hangt samen met het percentage omzetverlies en bedraagt maximaal 90% van de loonsom. Vanwege het verschil in systematiek is niet aan te geven of de NOW in individuele gevallen gunstiger of minder gunstig uitpakt. Het kabinet wil met de NOW meer werkgevers financieel tegemoetkomen en wil dit sneller doen dan binnen de ingetrokken regeling werktijdverkorting mogelijk was. Het aanvraagproces is door loskoppeling van de werktijdverkorting en WW sterk vereenvoudigd, en er worden geen WW-rechten van werknemers gebruikt. Werkgevers kunnen van UWV een voorschot op de tegemoetkoming ontvangen. Bij de wtv-regeling werd de werkgever achteraf gecompenseerd.
Wat is het gemiddelde percentage van de tegemoetkoming in de loonkosten voor ondernemers die een beroep doen op de NOW? Onderzoekt u ook of dit in verhouding staat met de daadwerkelijke loonkosten op de wijze zoals dat door u was voorzien?
In de NOW is de omzetdaling als uitgangspunt genomen voor de hoogte van de tegemoetkoming aan ondernemers. Een lagere omzet betekent immers dat er minder geld beschikbaar is om salarissen te betalen. Volgens de UWV publicatie «Update NOW-regeling» van vrijdag 15 mei is het gewogen gemiddelde opgegeven omzetverlies ongeveer 57%. Dat betekent dat de gemiddelde NOW-subsidie gelijk is aan 57 procent maal 90 procent (het vergoedingspercentage) maal 1,3 (de forfaitaire opslag voor werkgeverslasten) van de loonsom die meetelt voor de subsidie.
Bij de definitieve vaststelling van de subsidie wordt onderzocht wat de daadwerkelijke loonsom is geweest in de driemaands periode maart 2020 tot en met mei. Indien blijkt dat er sprake is van een daling van de loonsom, dan wordt de subsidie lager vastgesteld. Ook als blijkt dat het daadwerkelijke omzetverlies lager is, zal de subsidie evenredig lager worden vastgesteld. Op deze wijze wordt verzekerd dat de tegemoetkoming in de loonkosten aansluit bij de nadelige effecten die de werkgever ervaart door een vermindering van de bedrijvigheid.
Bent u bereid de NOW ruimhartig toe te passen, zodat bedrijven waarbij werkgeverslasten veel meer dan de aangenomen 30 procent van de loonsom zijn, niet in de problemen komen en mogelijk alsnog failliet dreigen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zoals hierboven al toegelicht is het ondoenlijk om recht te doen aan specifieke gevallen. Maatwerk vereist dat per sector, per werkgever of zelf per werknemer wordt bekeken wat de additionele loonkosten zijn bovenop de loonsom. Dat is helaas uitvoeringstechnisch niet mogelijk in een robuuste regeling die geschikt moet zijn en blijven om werkgevers snel te ondersteunen. Wel is er, zoals hierboven al vermeldt, als extra compensatie voor doorlopende vaste lasten van ondernemers, voor gekozen de forfaitaire opslag bovenop de loonsom voor de verlenging van de NOW (tweede NOW) te verhogen naar 1,4%.
Het bericht ‘Specialisten: nog te vroeg voor bezoek aan verpleeghuizen’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Specialisten: nog te vroeg voor bezoek aan verpleeghuizen»?1
Mag uit dat bericht de conclusie worden getrokken dat u alvorens aan te kondigen dat u vanaf 11 mei (bij wijze van proef) weer bezoek in verpleeghuizen wilt toestaan, daarover geen overleg heeft gevoerd met Verenso, de vereniging van specialisten ouderengeneeskunde, die veelal in verpleeghuizen werkzaam zijn en als geen ander zicht hebben op de situatie aldaar?
Bent u bereid Verenso alsnog te betrekken bij de aanloop naar en de besluitvorming over het eventueel opheffen van het nu in verpleeghuizen geldende (bijna volledige) bezoekverbod?
Klopt het dat het aantal sterfgevallen als gevolg van besmetting met het coronavirus in verpleeghuizen op dit moment nog steeds toeneemt?
Staat voor u de eerder genoemde datum van 11 mei vast? Hoe lang is de voorziene doorlooptijd van bedoelde proef en/of proeven?
Zou u de randvoorwaarden willen benoemen die voor u cruciaal zijn als het gaat om het weer toelaten van bezoek in verpleeghuizen, onder meer als het gaat om de tendens in besmettings- en overlijdenscijfers als ook de beschikbaarheid van beschermingsmiddelen en testen voor zorgverleners en bezoekers?
Bent u, zoals Verenso bepleit, voornemens met landelijke kaders voor het op termijn verruimen van de bezoekregels te komen?
Bent u bereid tot een eveneens door Verenso bepleit gezamenlijk plan, «waarin zorgkoepels, professionals, patiëntenorganisaties en de wetenschap samen tot een goed doordacht voorstel komen»?
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het bericht dat voetbalclubs met succes een beroep deden op de regeling waarbij de overheid maximaal 9.538 euro van een maandsalaris betaalt. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Het profvoetbal verkeert in een ongekende crisis»?1
Ja.
Klopt het dat de overheid maximaal 9.538 euro van een maandsalaris aan compensatie betaalt in het kader van de coronacrisis? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee, de subsidie bedraagt maximaal 90% van tweemaal het maximale dagloon van 4.769,34 euro met daarbij een opslag van 30%. Dit komt uit op een maximale compensatie voor een werkgever van 11.159 euro per werknemer.
Kunt u aangeven hoeveel mensen voor deze maximumbijdrage in aanmerking komen?
In totaal heeft 98,5% van de werknemers een maandloon onder tweemaal het maximumdagloon (9.538 euro). Of een bedrijf voor een werknemer voor de maximale tegemoetkoming in aanmerking komt hangt echter af van meer factoren dan de hoogte van het loon (namelijk het omzetverlies). Specifieke cijfers wat betreft het totale aantal werknemers waarvoor bedrijven de maximum tegemoetkoming in de loonkosten (kunnen) ontvangen zijn niet beschikbaar.
Deelt u de mening dat het compenseren van profvoetballers wegens gederfde inkomsten voor een dergelijk hoog bedrag, in schril contrast staat met de relatief geringe steun die onder anderen zzp'ers krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie SZW heeft eind maart jl. noodmaatregelingen getroffen voor zowel werkgevers (NOW) als zelfstandig ondernemers (Tozo). De NOW-maatregel is geen subsidie ter compensatie van individuele werknemers, maar biedt werkgevers een tegemoetkoming in de totale loonkosten met als doel werkgelegenheid te behouden. Aan deze subsidie is met het oog op een verantwoorde besteding van de beschikbare overheidsmiddelen een bovengrens gesteld gebaseerd op tweemaal het maximumdagloon per individuele werknemer (omgerekend naar de driemaands periode).2 De Tozo, daarentegen, voorziet in een aanvullende uitkering voor levensonderhoud van individuele zelfstandigen wanneer het inkomen door de coronacrisis tot onder het sociaal minimum daalt en in een lening voor bedrijfskapitaal om liquiditeitsproblemen als gevolg van de coronacrisis op te vangen. Naast de Tozo zijn er nog andere voorzieningen waar de doelgroep van de Tozo (zelfstandig ondernemers) een beroep op kan doen, zoals maatregelen in de belastingsfeer, kredietfaciliteiten en de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren (TOGS).
De NOW en de TOZO dienen daarmee dus ieder een ander doel: behoud van werkgelegenheid door een tegemoetkoming aan de werkgever (NOW) enerzijds, tegenover het (rechtstreeks) ondersteunen van individuele zelfstandigen zodat zij hun bedrijf kunnen voortzetten (TOZO) anderzijds. Dat maakt dat de hoogte van de in het kader van deze regelingen uitgekeerde bedragen niet een op een vergelijkbaar zijn.
Bent u voornemens om aan deze maximumbijdrage bepaalde voorwaarden te verbinden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk aan de huidige regeling nog beperkende voorwaarden te verbinden. Het kabinet heeft op 20 mei 2020 het Noodpakket 2.0 aangekondigd. In dat pakket zijn verschillende aanvullende voorwaarden m.b.t. de NOW opgenomen. Die voorwaarden zijn echter niet gekoppeld aan het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten van een werknemer op het niveau van tweemaal het maximumdagloon, maar betreffen o.a. een verplichting om scholing van werknemers te stimuleren en een verbod op het uitbetalen van dividend.
Kunt u een overzicht verschaffen van de bandbreedte aan salarissen in de Eredivisie en in de Eerste Divisie?
De rijksoverheid heeft geen inzicht in de salarissen in het betaald voetbal. Wel is daarvoor navraag gedaan bij de KNVB, Eredivisie en Keuken Kampioen Divisie. Zij geven aan dat één gemiddelde binnen het betaald voetbal een verkeerd beeld geeft, omdat er grote verschillen zijn: van jeugdspelers die het minimumloon verdienen tot enkele specifieke spelers die Europees spelen met topsalarissen. Daarnaast zijn er specifieke regelingen in het betaald voetbal zoals het wettelijke (hoge) minima qua salaris voor niet-EU spelers. Een gemiddelde geeft daardoor een vertekend beeld.
De mediaan van salarissen in de Eredivisie ligt rond de € 100.000 bruto per jaar. De Europees spelende clubs zitten hier gemiddeld boven, sommige spelers zelfs fors, maar de helft van de spelers in de Eredivisie zit hier dus onder. De mediaan van de salarissen in de Keuken Kampioen Divisie ligt iets beneden modaal, onder de € 35.000 per jaar bruto.
De Betaald Voetbal Organisaties (BVO’s) vallen niet onder de WNT. Die heeft alleen betrekking op organisaties die, gedurende 3 jaar, minimaal 500.000 euro per jaar subsidie ontvangen en waarbij de subsidie mimimaal 50% van de inkomsten van de organisatie uitmaakt.
Is het waar dat voetballers in de Eredivisie gemiddeld 24.000 euro per maand verdienen, ruim boven de norm van de Wet normering topinkomens (WNT)? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is het gemiddelde salaris in de Eerste Divisie?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht verschaffen van de bandbreedte van de bedragen waarvoor profvoetballers gecompenseerd worden wegens inkomstenderving, zowel in de Eredivisie als in de Eerste Divisie?
Nee, het UWV, dat deze regeling uitvoert, beschikt niet over informatie op dit detailniveau.
Erkent u dat er in het profvoetbal zeer grote verschillen bestaan in de mate van beloning? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn grote verschillen in de mate van beloning binnen het betaald voetbal.
Deelt u de mening dat de topverdieners in het voetbal beter in staat geacht moeten worden om zelf het risico van inkomensderving te nemen dan bijvoorbeeld zzp'ers of mensen die buiten hun schuld werkloos worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u die overweging omzetten in beleid?
Het kabinet is van mening dat de coronacrisis buiten het normale bedrijfsrisico valt. Om die reden is er een breed noodpakket ingevoerd voor het behoud van banen en de ondersteuning van zelfstandigen bij het voortzetten van hun bedrijf. Voor een toelichting op het verschil tussen deze twee regelingen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Neemt het topvoetbal een uitzonderingspositie in en is de steun aan deze sector gemaximeerd? Zo nee, in welke sectoren worden nog meer dergelijke exorbitante vergoedingen wegens inkomstenderving verstrekt? Zo ja, waarom heeft het topvoetbal die uitzonderingspositie?
Nee, alle werkgevers met minimaal 20% omzetverlies als gevolg van de coronacrisis komen in aanmerking voor een tegemoetkoming in de loonkosten. De hoogte van die tegemoetkoming is afhankelijk van de omzetdaling en de loonsom van het betreffende bedrijf. De maximering van de subsidie per werknemer is voor alle werkgevers gelijk.
De fiscale straf voor woningcorporaties |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Onderschrijft u het standpunt dat ongelijke gevallen ongelijk behandeld zouden moeten worden? Erkent u dat het bedrijfsmatig handelen van woningcorporaties fundamenteel verschilt van reguliere vastgoedbeleggers, bijvoorbeeld ten aanzien van doelstellingen en realisatie van rendement, wettelijke opdracht, duur van de exploitatie en gerealiseerde vermogenswinsten?
Gelijke gevallen dienen gelijk te worden behandeld en ongelijke gevallen moeten worden behandeld naar mate van hun ongelijkheid. Dit gelijkheidsbeginsel is een pilaar onder ons rechtssysteem. Daarbij erken ik dat het bedrijfsmatig handelen van woningcorporaties kan verschillen ten opzichte van het handelen van vastgoedbeleggers, bijvoorbeeld als gevolg van de wettelijk vastgestelde werkzaamheden die woningcorporaties vervullen in het kader van de aan hen toebedeelde Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB). Voor deze werkzaamheden komen woningcorporaties in aanmerking voor compensatie (geoorloofde staatsteun) waarvoor vastgoedbeleggers niet in aanmerking komen, bijvoorbeeld voor een rentevoordeel op door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) met overheidsgarantie geborgde leningen, een korting op de marktprijs van grond door gemeenten en onder voorwaarden voor project- en saneringssteun.
Onder verwijzing naar uw antwoord op vraag 2 van de Kamervragen over de fiscale straf voor woningcorporaties1, op welke wijze vormt de steun die corporaties ontvangen, omdat zij marktfalen oplossen door mensen met een bescheiden inkomen te huisvesten, een argument voor de huidige fiscale behandeling?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is het gelijkheidsbeginsel een pilaar onder ons rechtssysteem. Dat geldt zeker ook voor het belastingrecht. Het gelijkheidsbeginsel maakt onderdeel uit van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een belangrijk gevolg van die algemene beginselen is dat de wet- en regelgeving voor iedereen op dezelfde wijze wordt toegepast en dat bepaalde belastingplichtigen niet begunstigend worden behandeld ten opzichte van andere groepen belastingplichtigen. Voor de lichamen die vastgoed exploiteren betekent dit dat zij onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting, ongeacht of zij een nv, bv of woningcorporatie zijn. Daarnaast zijn woningcorporaties, net als andere verhuurders van huurwoningen tot de huurtoeslaggrens, belastingplichtig voor de verhuurderheffing. De wettelijk vastgestelde werkzaamheden die woningcorporaties vervullen zijn geen reden voor een andere fiscale behandeling. Of een andere fiscale behandeling van woningcorporaties gerechtvaardigd is, zal namelijk steeds moeten worden bezien in het licht van de doelstelling van een specifieke maatregel of een specifiek belastingmiddel.
Erkent u dat de Indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) een te rooskleurig beeld schetst van de investeringscapaciteit van woningcorporaties, omdat het model geen rekening houdt met de belastingdruk op nieuwe investeringen?
De IBW geeft een vereenvoudigde berekening van de bestedingsruimte voor woningcorporaties. De IBW is dan ook alleen bedoeld om een indicatie van de ruimte bovenop de voornemens van woningcorporaties te geven. Het model houdt geen rekening met de effecten van nieuwe investeringen op de vennootschapsbelasting, maar voor wat betreft de berekeningen rond de Loan-to-Value (die voor het overgrote deel van de woningcorporaties de IBW bepalen) ook niet met de positieve kasstromen vanuit nieuwbouwinvesteringen of de fiscale aftrekbaarheid van een deel van de verbeterinvesteringen. Een meer exacte berekening op deze punten zal niet leiden tot een materieel andere kwantificering van de bestedingsruimte.
Klopt het dat woningcorporaties maximaal tot de toegestane normen moeten lenen om de investeringscapaciteit van 29 miljard euro te realiseren? Vindt u dat wenselijk? Hoe verhoudt dat zich tot door u genoemde ambitie te streven naar «stabielere bedrijven en gezondere economische verhoudingen»?
Ja, dit klopt. Zoals ik bijvoorbeeld in mijn brief van 2 oktober 20192 gesteld heb, is het niet mogelijk het volledige bedrag in te zetten. Het is ook niet wenselijk dat de woningcorporatiesector zich maximaal in de schulden steekt doordat elke corporatie tot het eigen maximum leent, omdat daarmee ook de buffers om tegenslagen in de sector op te vangen zouden verdwijnen en er risico’s zouden ontstaan voor de achtervangpositie van gemeenten en de rijksoverheid op de WSW-borging van de leningen. Tegelijkertijd geeft de IBW over de gehele sector gemeten de indicatie dat er voor de korte termijn nog ruimte is voor aanzienlijke investeringen. Of de financiële middelen van de woningcorporaties voldoende zijn om ook op (middel)lange termijn de van hen verlangde maatschappelijke opgave te realiseren zonder dat dit ten koste gaat van hun financiële stabiliteit, zal moeten blijken uit de uitkomsten van het onderzoek naar aanleiding van de motie Ronnes c.s.3, die voor de zomer naar uw Kamer zullen worden gestuurd.
Kunt u bevestigen dat de Hoge Raad voor 2007 nadrukkelijk overwoog dat een waardestijging van de ondergrond de restwaarde niet beïnvloedt omdat deze niet wordt gerealiseerd doordat na sloop weer nieuwbouw wordt gepleegd voor verhuur?
Dit arrest4 van de Hoge Raad is van belang om te bepalen wat de restwaarde van vastgoed is, hetgeen vervolgens van belang is om de hoogte van de jaarlijkse afschrijvingslasten te bepalen. De in de rechtspraak geformuleerde hoofdregel is dat bij de vaststelling van de restwaarde van vastgoed de waarde van de grond bij het einde van de gebruiksduur van de opstal moeten worden betrokken (dus inclusief een waardestijging van de ondergrond). Dit is alleen anders indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat hij bij het einde van het gebruik van het gebouw niet door verkoop de waardestijging van de grond zal realiseren, maar dat de grond dienstbaar zal blijven aan de bedrijfsuitoefening ter plaatse, zoals bij sloop gevolgd door nieuwbouw.5 Het arrest van de Hoge Raad is echter in de praktijk, zoals ook uit de vraagstelling blijkt, met name relevant met betrekking tot situaties van voor 1 januari 2007. Met ingang van die datum is de wet gewijzigd als gevolg waarvan een afschrijvingsbeperking op gebouwen geldt tot de bodemwaarde. De bodemwaarde voor verhuurde gebouwen aan derden bedraagt 100% van de WOZ-waarde.6 Deze waarde ligt veelal hoger dan de restwaarde.
Erkent u dat op het punt van de afschrijving een wezenlijk verschil bestaat tussen woningcorporaties en commerciële beleggers, omdat eerstgenoemde in de praktijk de restwaarde niet realiseert? Erkent u dat de afschrijvingsbeperking daarmee ver verwijderd is geraakt van de realiteit?
Zoals ook in de antwoorden 4 en 5 op de Kamervragen over de fiscale straf voor woningcorporaties7 is aangegeven is de afschrijvingsbeperking op gebouwen – kort gezegd – ingevoerd omdat de afschrijvingen veelal hoger bleken te zijn dan de werkelijke waardevermindering van het vastgoed. Dit betekende in de praktijk dat door middel van een combinatie van hoge afschrijvingslasten en de vorming van een herinvesteringsreserve langdurig uitstel van belastingheffing kon plaatsvinden.8 Zonder deze wetswijzing per 1 januari 2007 zou dit ook vanaf 2008 mogelijk zijn geweest voor woningcorporaties. Naar mijn mening doet de afschrijvingsbeperking dan ook in algemene zin nog steeds recht aan de realiteit. Op grond van deze afschrijvingsbeperking kan vanaf 2007 niet verder worden afgeschreven dan tot de WOZ-waarde. Het maakt hierbij dan ook niet uit of de vastgoedexploitant voornemens is het vastgoed te verkopen, dan wel op enig moment te slopen ten behoeve van nieuwbouw. Dit geldt ook voor woningcorporaties. In vergelijking met commerciële partijen zullen woningcorporaties in de praktijk in een aantal gevallen misschien andere afwegingen maken, waardoor zij mogelijk besluiten om een woning niet te verkopen, zodat zij ook geen restwaarde realiseren. Deze keuze beïnvloedt de fiscale afschrijvingslast niet.
Ziet u dat het afwaarderingsverbod hoofdzakelijk woningcorporaties raakt, omdat zij anders dan commerciële partijen in hoge mate onrendabel investeren?
Met ingang van 2008 is voor de fiscale winstbepaling9 een afwaarderingsverbod ingevoerd, waardoor omstandigheden die bekend waren ten tijde van het investeren in het bedrijfsmiddel geen aanleiding zijn voor afwaardering naar lagere bedrijfswaarde. Het verschil tussen de investering en de bedrijfswaarde wordt ook wel aangeduid als de onrendabele top. Zoals ook blijkt uit de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van het afwaarderingsverbod, is het de vraag of het fiscaal mogelijk was om ook zonder de invoering van deze maatregel bedrijfsmiddelen met een voorzienbaar laag rendement af te waarderen naar lagere bedrijfswaarde. De hoofdregel is namelijk dat bedrijfsmiddelen bij aanschaf of voortbrenging fiscaal worden gewaardeerd op de aanschaffings- of voortbrengingskosten. In beginsel zijn deze kosten gelijk aan de bedrijfswaarde van het bedrijfsmiddel. Vervolgens wordt de waardevermindering door gebruik van het bedrijfsmiddel door middel van jaarlijkse afschrijving tot uitdrukking gebracht in de fiscale winstberekening. Een afwaardering volgens goed koopmansgebruik naar lagere bedrijfswaarde direct na aanschaffing of voortbrenging is niet onmogelijk, maar wordt in de jurisprudentie en de literatuur slechts in uitzonderlijke gevallen aangenomen. Uit de jurisprudentie blijkt als uitgangspunt dat de bedrijfswaarde ten minste gelijk is aan hetgeen de ondernemer voor dat bedrijfsmiddel heeft opgeofferd, behoudens uitzonderlijke omstandigheden. In de gevallen dat afwaardering toch werd toegestaan was sprake van bijzondere omstandigheden zoals miskoop, verborgen gebreken, of niet voorziene structurele veranderingen van de afzetmarkt of technologie.10 Het afwaarderingsverbod is ingevoerd om te voorkomen dat op dit punt discussies en daarmee onzekerheden ontstaan.11 Deze maatregel heeft een generieke werking. Dat wil zeggen dat het afwaarderingsverbod geldt voor alle ondernemingen die inkomstenbelasting- of vennootschapsbelastingplichtig zijn en voor alle bedrijfsmiddelen (dus niet alleen woningen). Dat betekent dat niet alleen woningcorporaties onder de reikwijdte van de maatregel vallen, maar ook commerciële partijen. In de praktijk zullen woningcorporaties waarschijnlijk eerder tegen deze beperking aanlopen dan commerciële partijen ten aanzien van hun woningen, omdat het rendement dat wordt behaald met de sociale verhuur doorgaans lager is dan het rendement dat wordt behaald met de commerciële verhuur. Zoals ook in het antwoord op vraag 1 aangegeven komen woningcorporaties, vanwege hun activiteiten in het kader van de aan hen opgedragen Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB), in aanmerking voor compensatie waarvoor commerciële partijen niet in aanmerking komen. Dit afwaarderingsverbod leidt er daarnaast enkel toe dat het onrendabele deel van de investeringen niet in één keer ten laste van de fiscale winst wordt gebracht, maar wel kan worden afgeschreven tot de WOZ-waarde. Het onrendabele deel van de investeringen komt jaarlijks tot uitdrukking in de afschrijvingslasten en in lagere huuropbrengsten en leidt daarmee tot een lagere belastbare winst of zelfs een verlies.12
Klopt dat het afwaarderingsverbod leidt tot een hogere druk van de vennootschapsbelasting tijdens de exploitatie, omdat het nemen van verlies wordt uitgesteld?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u technisch uiteenzetten welke uitzonderingsmogelijkheden worden geboden op de Europese richtlijn die ten grondslag ligt aan de Anti Tax Avoidance Directive (ATAD) 1?
Voor de implementatie van de earningsstrippingmaatregel is in ATAD113 een minimumstandaard opgenomen. ATAD1 kent een aantal uitzonderingen, maar biedt EU-lidstaten tevens de expliciete mogelijkheid om te kiezen voor (verdergaande) maatregelen die aansluiten bij het betreffende nationale vennootschapsbelastingstelsel en de daarbij geconstateerde wijze van belastingontwijking. Ten aanzien van de earningsstrippingmaatregel biedt ATAD1 verschillende keuzes die ik hierna kort zal toelichten.
Ten eerste staat ATAD1 een zogenoemde groepsuitzondering toe in de earningsstrippingmaatregel, Op grond van de groepsuitzondering blijft het saldo aan renten aftrekbaar indien of voor zover – kort gezegd – de financieringsratio van de belastingplichtige op basis van een eigenvermogenstoets, onderscheidenlijk een EBITDA-uitzondering, niet afwijkt van de financieringsratio van de (internationale) groep (het concern) waartoe de belastingplichtige behoort. Dit betreft dus geen uitzondering voor een bepaalde sector. Ten tweede is in ATAD1 een uitzondering opgenomen voor op zichzelf staande entiteiten. Het gaat om entiteiten die – kort gezegd – geen gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijke personen hebben.14
Ten slotte biedt ATAD1 de mogelijkheid om financiële ondernemingen en langlopende openbare-infrastructuurprojecten uit te zonderen voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel. Bij de laatste uitzondering gaat het om infrastructurele projecten die het algemeen belang dienen.
Zoals ook uit de parlementaire geschiedenis bij de implementatie van de earningsstrippingmaatregel uit ATAD1 blijkt, heeft Nederland met die maatregel een aanvullend doel. Naast het tegengaan van belastingontwijking wil Nederland eveneens dat een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen wordt bereikt.15 Om die reden is de earningsstrippingmaatregel in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aanzienlijk strenger vormgegeven dan hetgeen ATAD1 (als minimumstandaard) vereist doordat deze niet is voorzien van een zogenoemde groepsuitzondering of een uitzondering voor op zichzelf staande entiteiten. Hierdoor is de earningsstrippingmaatregel een generieke maatregel en gericht op alle vennootschapsbelastingplichtigen, waaronder dus ook woningcorporaties.
Dit kabinet heeft er daarnaast niet voor gekozen om een uitzondering op te nemen voor financiële ondernemingen, omdat banken en verzekeraars doorgaans niet geraakt worden door de earningsstrippingmaatregel. Om die reden is per 1 januari 2020 een minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars ingevoerd. Het kabinet heeft er wel voor gekozen om, binnen die strenge implementatie op basis van ATAD1, een uitzondering op te nemen voor al bestaande Publiek-Private Samenwerking (PPS)-projecten die verband houden met openbare-infrastructuurprojecten.
Betekent uw antwoord op vraag 7 van de Kamervragen over de fiscale straf voor woningcorporaties, waarin u schrijft dat DG Concurrentie van de Europese Commissie zegt dat lidstaten zelf een standpunt mogen innemen over uitzonderingen voor woningcorporaties, dat Nederland een uitzondering kan maken voor woningcorporaties, als Nederland zelf bereid zou zijn dat te doen?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 9 van deze Kamervragen aangegeven biedt ATAD1 een mogelijkheid om langlopende openbare-infrastructuurprojecten uit te zonderen voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel. De vraag is wat onder het begrip «langlopende openbare-infrastructuurprojecten» moet worden verstaan. Het Europese recht kent geen heldere, eenduidige definitie van dit begrip. Gelijktijdig stelt ATAD1 dat door gebruikmaking van deze uitzondering geen verboden staatssteun mag worden verleend. Dat betekent dat Nederland een eigen invulling moet geven aan dat begrip, zonder dat met de invulling een staatssteunrisico wordt gecreëerd. Het is dan ook de vraag of een corporatiewoning onder dat begrip «langlopende openbare infrastructuurprojecten» kan worden gebracht. Het kabinet beantwoordt die vraag ontkennend. Naar de mening van het kabinet kunnen de activiteiten van woningcorporaties niet als langlopende openbare-infrastructuurprojecten, zoals bedoeld in ATAD1, beschouwd worden. Bij openbare-infrastructuurprojecten moet in het bijzonder gedacht worden aan projecten waarmee voorzieningen worden gerealiseerd die zijn bestemd voor algemeen en gemeenschappelijk gebruik, zoals wegen, bruggen en tunnels.16 Corporatiewoningen zijn niet bestemd voor algemeen en gemeenschappelijk gebruik. Naar de mening van het kabinet biedt ATAD1 daarom geen ruimte om woningcorporaties onder de uitzondering voor langlopende openbare-infrastructuurprojecten te brengen. In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is hiervoor dus geen uitzondering opgenomen.
Hoe verhoudt de ambitie dat eigen vermogen en vreemd vermogen meer gelijk worden behandeld zich tot de wettelijke opdracht voor woningcorporaties om zo veel mogelijk te investeren en dus veel vreemd vermogen aan te trekken, terwijl de opbrengsten gezien het oogmerk en de doelstelling van corporaties beperkt zijn ten opzichte van de rentelast?
De earningsstrippingmaatregel heeft, zoals hiervoor in het antwoord op vraag 9 ook al aangegeven, naast het tegengaan van belastingontwijking als doel om eveneens een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen te bereiken. De earningsstrippingmaatregel is daarom vormgegeven als een generieke renteaftrekbeperking. Woningcorporaties hebben maar zeer beperkt de mogelijkheid de extra afdrachten door aanpassingen in hun bedrijfsmodel te mitigeren of voorkomen. Het terugbrengen van het vreemd vermogen kan praktisch alleen door minder te investeren of meer te verkopen. Deze kabinetsperiode heeft het kabinet verschillende lastenverlichtende maatregelen getroffen voor verhuurders, waaronder de corporatiesector, onder andere door middel van een verlaging van de verhuurderheffing.17 Het kabinet onderzoekt of woningcorporaties ook op middellange en lange termijn voldoende ruimte hebben voor de benodigde investeringen. De resultaten van dit onderzoek worden naar verwachting voor de zomer aan uw Kamer gestuurd.
Met welk bedrag is de belastingdruk op woningcorporaties in de praktijk toegenomen als gevolg van ATAD? Is dit bedrag volledig en structureel gecompenseerd?
Met ingang van 1 januari 2019 is de earningsstrippingmaatregel in werking getreden. Omdat de aangiften vennootschapsbelasting over 2019 veelal nog niet zijn ingediend, is het niet mogelijk om op korte termijn meer inzicht te geven in het feitelijke effect van de earningsstrippingmaatregel op de vennootschapsbelastingdruk van woningcorporaties. De Tweede Kamer is reeds eerder geïnformeerd over de verwachte effecten, welke ook zijn opgenomen in de tabel van antwoord 13. Het verkrijgen van dieper, feitelijk inzicht vergt nadere analyse, waarvoor aangiften vennootschapsbelasting over meerdere (en op dit moment ook nog toekomstige) jaren nodig zijn.
Er zijn verschillende maatregelen getroffen die een compenserend effect hebben voor verhuurders, waaronder woningcorporaties t.o.v. het nadelige effect van de earningsstrippingmaatregel. Zo is vanaf 2019 het tarief van de verhuurderheffing verlaagd en is een heffingsvermindering voor verduurzaming geïntroduceerd. Vanaf 2020 is daar een heffingsvermindering voor nieuwbouw en een vrijstelling voor tijdelijke woningen bijgekomen. De voornoemde maatregelen in de verhuurderheffing gelden voor alle verhuurders van sociale huurwoningen. De heffingsvermindering is een gedeeltelijke compensatie voor de investering die de verhuurders van sociale huurwoningen als aparte DAEB opgelegd hebben gekregen. Daarnaast profiteren woningcorporaties, net als andere vennootschapsbelastingplichtigen, vanaf 2021 van de verlaging van het vennootschapsbelastingtarief van 25% naar 21,7%.
Kunt u uitgesplitst per maatregel aangeven met welke bedragen de jaarlijkse belasting voor woningcorporaties is gestegen dan wel gedaald als gevolg van de verhuurderheffing, heffingsverminderingen, ATAD en de vennootschapsbelasting?
In de brief Indicatieve bestedingsruimte Woningcorporaties is aangegeven dat in 2018 door de sector € 1.657 miljoen aan verhuurderheffing betaald is. Toentertijd was de verwachting dat deze zou doorstijgen naar € 1.891 miljoen in 2023.18 Vanwege de coronacrisis is het echter onzeker of dit bedrag ook daadwerkelijk gerealiseerd gaat worden. Ook is in die brief aangegeven dat over het belastingjaar 2018 voor in totaal een bedrag aan € 505 miljoen aan vooral voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting is opgelegd. De bedragen in de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting zijn gebaseerd op eigen inschattingen van de woningcorporatie zelf dan wel de inschattingen die door de Belastingdienst zijn gemaakt aan de hand van de gemiddelde belastbare bedragen over de voorgaande jaren. Het totaal te betalen definitieve bedrag aan vennootschapsbelasting over 2018 voor alle woningcorporaties is daarom nog niet bekend.
In de onderstaande tabel zijn de verwachte effecten van de maatregelen die deze kabinetsperiode zijn en nog zullen worden genomen op de fiscale lastendruk van woningcorporaties (in miljoenen euro’s) opgenomen, waarbij een minbedrag betekent dat er sprake is van een lastenverlichting.
2019
2020
2021
Struc
Effect earningsstrippingmaatregel uit ATAD1
102
144
193
353
Tariefverlaging vennootschapsbelasting
0
0
– 66
– 89
Heffingsvermindering verduurzaming in de verhuurderheffing
– 26
– 52
– 78
– 104
Tariefverlaging verhuurderheffing
– 100
– 100
– 100
– 100
Heffingsvermindering nieuwbouw in de verhuurderheffing
– 100
– 100
– 100
Totaal
– 24
– 108
– 151
– 40
Bent u van mening dat toetsing van de fiscale afwaardering door middel van de verkoopfictie aansluit bij de praktijk waarin woningcorporaties de woning slopen en vervolgens nieuwbouw plaatsvindt? Welke financiële consequenties heeft dit voor woningcorporaties?
Woningcorporaties kunnen ten behoeve van hun wettelijk vastgestelde werkzaamheden woningen verkopen, aankopen, renoveren, dan wel slopen en vervangen door nieuwbouw. De financiële consequenties zullen hierbij een onderdeel van het besluitvormingsproces vormen. Voor de fiscale toerekening van baten en lasten uit voornoemde activiteiten is met name goed koopmansgebruik bepalend. Goed koopmansgebruik is een open norm en geldt voor alle belastingplichtigen om de in een jaar genoten winst te bepalen. Bij invulling van deze norm wordt veelal aangesloten bij hetgeen in de bedrijfseconomie gebruikelijk is. Op basis van goed koopmansgebruik is het onder omstandigheden mogelijk om in een situatie van sloop gevolgd door nieuwbouw de boekwaarde van de te slopen opstal af te waarderen tot de lagere bedrijfswaarde van de woning. Deze lagere bedrijfswaarde van de verhuurde woning komt overeen met de highest-and-best-use waarde, zoals die bij taxaties (van vastgoed) wordt gebruikt, verhoogd met overdrachtskosten.19 Bij zo’n samenstel van feiten geldt dit voor iedere belastingplichtige, dus ook voor woningcorporaties.
Wat is uw opvatting over de onderhoudsvoorziening die woningcorporaties kunnen vormen? Wat zijn de gevolgen van het besluit dat u hierover heeft genomen?
Woningcorporaties kunnen, net als elke andere belastingplichtige, binnen de kaders van goed koopmansgebruik een voorziening voor onderhoud vormen. Op grond van de jurisprudentie20 gelden drie cumulatieve eisen voor het vormen van zo’n passiefpost:
de uitgaven moeten hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan (oorsprongeis); en
ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend (toerekeningseis); en
er een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen (zekerheidseis).
In een recent geactualiseerd beleidsbesluit21 heb ik enige handvatten aangereikt voor de vorming van een voorziening binnen goed koopmansgebruik. Daarbij worden voorbeelden gegeven waaronder een voorbeeld «voorziening groot onderhoud». Uit de voorbeelden blijkt dat het vormen van een voorziening afhankelijk is van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Indien de onderhoudswerkzaamheden leiden tot verhoudingsgewijs aanzienlijke toekomstige onderhoudsuitgaven in een jaar – een eenmalige piek in de uitgaven – en ook aan de overige voorwaarden voldaan wordt, dan is het vormen van een voorziening in beginsel mogelijk. Op deze wijze worden deze onderhoudsuitgaven meer gelijkmatig toegerekend aan de jaren voorafgaand aan het jaar waarin de onderhoudswerkzaamheden worden verricht. Indien echter een verhuurder van vastgoed (dus ongeacht of dit een woningcorporatie is) elk jaar qua omvang vergelijkbare onderhoudsuitgaven heeft, zal er bij die belastingplichtige geen sprake zijn van zo’n uitgavenpiek, waardoor het vormen van een onderhoudsvoorziening niet aan de orde is. De onderhoudsuitgaven worden dan immers al gelijkmatig verdeeld over de jaren. Genoemd beleidsbesluit behandelt meer aspecten en voorbeelden, waarmee eenheid in beleid en duidelijkheid voor de uitvoering wordt gegeven over de vorming van passiefposten binnen goed koopmansgebruik.
Bent u bereid de houding van de Belastingdienst ten aanzien van de afwaardering voor sloop en de toepassing van de onderhoudsvoorziening te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
De werkwijze van de Belastingdienst is er op gericht om via eenheid van beleid en uitvoering belastingplichtigen – waaronder woningcorporaties – binnen wet- en regelgeving en jurisprudentie in gelijke situaties gelijk te behandelen. Deze gelijke behandeling geldt ook voor het toezicht op onderhoudsvoorzieningen en afwaarderingen voor sloop gevolgd door nieuwbouw. Ik zie derhalve geen reden waarom de Belastingdienst een andere houding zou moeten aannemen.
Erkent u dat de vennootschapsbelasting door de drie ficties op het gebied van de afschrijfbeperking, het verbod op aftrek van onrendabele investeringen en verbod op afwaardering gesloopte woningen meer het karakter krijgt van een kasstroombelasting dan een belasting op het resultaat? Hoe verhoudt dit zich tot het principe dat de realiteit en voorzichtigheid zouden moeten prevaleren?
Nee. De fiscale jaarwinst wordt bepaald aan de hand van goed koopmansgebruik, waaraan onder andere het realiteitsbeginsel en het voorzichtigheidsbeginsel ten grondslag liggen. De mogelijkheden die er zijn om bedrijfsmiddelen af te waarderen naar lagere bedrijfswaarde, bijvoorbeeld in geval van sloop, zijn gebaseerd op goed koopmansgebruik en zijn dus in overeenstemming met deze beginselen. Het klopt dat in de fiscale wetgeving door middel van de afschrijvingsbeperking op gebouwen en het verbod op afwaardering van de onrendabele top van een investering een uitzondering wordt gemaakt op goed koopmansgebruik en dus ook op het realiteits- en het voorzichtigheidsbeginsel. Naar mijn mening zorgen de twee genoemde wettelijke uitzonderingen er echter niet voor dat de vennootschapsbelasting22 daarmee een ander karakter krijgt dan een belasting op basis van de winst, omdat deze nog steeds als hoofdregel wordt bepaald aan de hand van goed koopmansgebruik.
Klopt het dat de Belastingdienst afspraken maakt met individuele woningcorporaties over de toepassing van eerder genoemde ficties? Zo ja, vindt u het wenselijk dat organisaties met vergelijkbare taken en doelstellingen verschillend worden behandeld?
Ik vind het in beginsel niet wenselijk dat organisaties met vergelijkbare taken en doelstellingen in gelijke gevallen verschillend worden behandeld. Alle belastingplichtigen, dus ook woningcorporaties, kunnen in vooroverleg treden met de Belastingdienst, zoals verwoord is in onderdeel 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht23. De toepassing van het fiscale recht op de voorgelegde relevante feiten en omstandigheden zal vervolgens tot een standpunt kunnen leiden, dat vastgelegd wordt. Vooroverleg kan bijvoorbeeld gaan over de zogenoemde onrendabele top, de afschrijvingsbeperking en over het afwaarderen naar lagere bedrijfswaarde. Daarbij ziet de Belastingdienst er op toe dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden.
Kunt u aangeven hoeveel woningcorporaties in 2006 en 2008 zogenaamde vaststellingsovereenkomsten hebben getekend? Wat waren de voordelen van deze overeenkomsten?
Voor 2006 waren woningcorporaties de facto subjectief vrijgesteld in de vennootschapsbelasting. Met ingang van 2006 zijn woningcorporaties slechts vrijgesteld in de vennootschapsbelasting voor de verhuur van sociale woningen en maatschappelijk vastgoed. Hiermee werden zij belastingplichtig voor met name hun projectontwikkelactiviteiten en de verhuur van woningen boven de huurtoeslaggrens. Met ingang van 2008 is ook deze vrijstelling vervallen en zijn woningcorporaties volledig belastingplichtig. De zogenoemde VSO1 (de vaststellingsovereenkomst die ziet op de aangepaste wetgeving over 2006 en 2007) en VSO2 (die ziet op de volledige belastingplicht vanaf 2008) zijn door 97%, respectievelijk 86%24 van de woningcorporaties getekend. Beide vaststellingsovereenkomsten zijn modelovereenkomsten opgesteld door Aedes25 en de Belastingdienst samen. Door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst werd verdere discussie vermeden en ontstond duidelijkheid en zekerheid over een aantal zaken dat verband houdt met de aanvang van de belastingplicht, zoals de waarde van de woningen op de fiscale openingsbalans. Zodoende werden tijdrovende en kostbare taxaties voorkomen. Tevens zijn de moties Tang c.s.26 en Essers c.s.27 in de vaststellingsovereenkomst uitgewerkt. Door het aangaan van de vaststellingsovereenkomst konden de woningcorporaties zich richten op hun huisvestingstaak in plaats van individueel met de Belastingdienst over hun fiscale positie in dispuut te moeten gaan; die duidelijkheid en zekerheid was zowel in het belang van de woningcorporaties als de Belastingdienst.
Deelt u de analyse dat de huidige fiscale behandeling van woningcorporaties ertoe leidt dat zij terughoudend zijn met investeringen? Deelt u de opvatting dat dit onwenselijk is in het licht van de grote opgave om voldoende betaalbare woningen te realiseren?
Corporaties hebben de komende jaren een belangrijke bijdrage te leveren aan het terugdringen van het tekort aan sociale huurwoningen, bovenop de opgave voor renovatie, sloop/nieuwbouw en verduurzaming. Het is van belang dat de financiële middelen van corporaties in balans zijn met hun maatschappelijke opgaven. Voor de korte termijn hebben corporaties nog leenruimte om extra investeringen te doen, bovenop bestaande plannen. Of dit ook voor de (middel)lange termijn zo blijft, wordt in kaart gebracht naar aanleiding van de motie Ronnes c.s. Naar verwachting worden de resultaten voor de zomer aan uw Kamer gestuurd.
Ziet u dat woningcorporaties extra kwetsbaar zijn geworden voor toekomstige rentestijgingen als gevolg van bovengenoemde ficties en uitvoeringspraktijk? Zo nee, waarom niet?
Een eventuele toekomstige rentestijging heeft in algemene zin tot gevolg dat de rentelasten op leningen zullen stijgen. Dit heeft voor ondernemingen die met relatief veel vreemd vermogen zijn gefinancierd een negatieve invloed op de liquiditeitspositie en op de (fiscale) winst van de onderneming. Daarnaast kunnen zij, als gevolg van de invoering van de earningsstrippingmaatregel per 1 januari 2019, fiscaal minder rente als kosten in aftrek brengen van de fiscale winst. Dit geldt ook voor woningcorporaties. Dit staat naar mijn mening los van de bovengenoemde ficties (het afwaarderingsverbod voor de onrendabele top, de afschrijvingsbeperking voor gebouwen en de afwaardering naar lagere bedrijfswaarde bij sloop gevolgd door nieuwbouw) en de uitvoeringspraktijk.
Deelt u de opvatting dat goed investeringsgedrag van woningcorporaties eenvoudig en doeltreffend beloond kan worden door de herbestedingsreserve opnieuw in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die opvatting niet. De herbestedingsreserve was bedoeld voor lichamen opgericht voor een algemeen maatschappelijk of sociaal belang. Achtergrond van deze bepaling was te voorkomen dat professionele culture instellingen zoals toneelgezelschappen, orkesten, musea en andere stichtingen of verenigingen waarbij een algemeen maatschappelijk of sociaal belang op de voorgrond staat (zoals scouting, dorpshuizen, amateur sportverenigingen en toneelverenigingen) ongewild tegen belastingheffing aan zouden lopen. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer zij overschotten in het ene jaar behalen, terwijl die geoormerkt zijn voor specifieke investeringen in een volgend jaar. Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf van nieuwe instrumenten, een aanbouw, een tentoonstelling of een toernooi. Door middel van het vormen van een herbestedingsreserve konden instellingen gerealiseerde winsten aan de reserve doteren mits aan alle voorwaarden werd voldaan. Dit leidde feitelijk – en zoals beoogd – tot uitstel van belastingheffing. Ingeval de reserve conform de wettelijk gestelde voorwaarden werd aangewend, zou het zelfs mogelijk tot afstel van belastingheffing kunnen leiden. In de praktijk werd door de genoemde doelgroepen niet veel gebruikgemaakt van de herbestedingsreserve, maar wel door andere instellingen waarvoor de bepaling niet bedoeld was. Om die reden is de (her)bestedingsreserve per 1 januari 2012 meer toegespitst op de doelgroepen waarvoor deze is bedoeld. Bij de wijziging per 1 januari 2012 is expliciet opgenomen dat de bestedingsreserve is bedoeld voor projecten en bedrijfsmiddelen die binnen de onderneming worden aangewend. Hieronder vallen niet aan derden ter beschikking gestelde onroerende zaken.28 Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om woningcorporaties uit te zonderen voor de toepassing van de (her)bestedingsreserve. Hierbij is mede van belang dat er naast woningcorporaties ook andere verhuurders van woningen actief zijn, die ook voor 1 januari 2012 geen gebruik konden – en nu ook geen gebruik kunnen – maken van een dergelijke faciliteit. Ten slotte ben ik van mening dat de huidige fiscale winstbepaling op grond van goed koopmansgebruik voldoende rekening houdt met het investeringsgedrag van belastingplichtigen, waaronder woningcorporaties, bijvoorbeeld doordat – onder voorwaarden – gebruik kan worden gemaakt van een herinvesteringsreserve.
Watertekorten op Sint Eustatius |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de inwoners van Sint Eustatius slechts een paar uur per dag kunnen beschikken over drinkwater?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, ik ben bekend met het bericht dat de inwoners van Sint Eustatius in blokken van 3 uur (5–8 uur en 17–20 uur) kunnen beschikken over drinkwater.
Waarom is het drinkwater voor de inwoners van Sint Eustatius op rantsoen gesteld? Was al eerder sprake van rantsoenering van drinkwater en waarom is niet eerder ervoor gezorgd dat voldoende drinkwater voorhanden was?
Iedereen in Caribisch Nederland moet net als iedereen in Europees Nederland toegang hebben tot betrouwbaar drinkwater.
Tot het begin van deze eeuw was men op Sint Eustatius voor drinkwater afhankelijk van regenwater dat men in cisterns opving. Met name in de droge periode ontstond regelmatig een tekort. Om dit probleem structureel op te lossen zijn met IenW-subsidie een drinkwaterwaterfabriek, een drinkwatertransportleiding en een opslagtank aangelegd. Daarnaast is met Europese subsidie een drinkwaternet aangelegd, dat sinds 2014 operationeel is. Doordoor wordt nu kwalitatief betrouwbaar drinkwater geproduceerd dat via een drinkwaternet aan afnemers wordt geleverd. De kosten voor drinkwater op Sint Eustatius zijn hoog, voor een deel van de afnemers te hoog. Voor een betrouwbare en betaalbare drinkwatervoorziening voor iedereen stelt IenW structureel subsidie beschikbaar.
Genoemde maatregelen hebben er echter ook toe geleid dat de vraag naar drinkwater en het aantal aansluitingen op het drinkwaternet gestaag toenemen, het afgelopen jaar met 20%. De drinkwaterproductie bleef daarbij achter, waardoor de vraag naar drinkwater soms groter is dan de drinkwaterproductie. Daarnaast zijn problemen ontstaan met de drinkwatertransportleiding, die plaatselijk lekt. De adhoc lekkages worden gerepareerd, maar resulteren in combinatie met onvoldoende productiecapaciteit tot periodes van rantsoenering. Om alle afnemers dagelijks van drinkwater te kunnen voorzien is de levering van drinkwater nu tijdelijk gerantsoeneerd. Dat is uiteraard een onwenselijke situatie.
Sint Eustatius Utility Company (STUCO) werkt daarom hard aan een structurele oplossing van het probleem en voert hiervoor drie projecten uit:
De materialen voor de vervanging van de drinkwatertransportleiding zijn al op het eiland. De eerste twee projecten zijn eind 2020 gereed, waarna er voldoende drinkwater beschikbaar is en rantsoenering van drinkwater niet meer nodig is. Tijdens de uitvoering van de deze twee projecten moet rekening worden gehouden met periodes van rantsoenering. De uitbreiding van de drinkwater opslagcapaciteit is in 2021 gereed. Op advies van IenW laat STUCO zich hierbij ondersteunen door Vitens Evidens Internationaal2 en Royal HaskoningDHV.
Vorige week heeft de regeringscommissaris een oproep aan het publiek geplaatst om het leidingwater niet te gebruiken om de cisterns mee te vullen, aangezien het water daarna niet meer bruikbaar is als drinkwater. Het water in cisterns is overigens wel bruikbaar voor andere doeleinden zoals hygiëne.
Vindt u dat de inwoners van Sint Eustatius adequaat worden geïnformeerd over het drinkwatertekort en de daarmee samenhangende rantsoenering? Zo ja, waarom en zo nee, welke maatregelen neemt u zich voor te treffen om de informatievoorziening te verbeteren?
De inwoners van Sint Eustatius worden via de website van STUCO en via facebook en de radio geïnformeerd over het drinkwatertekort en de rantsoenering daarvan.
Deelt u de mening dat iedereen onder alle omstandigheden toegang moet hebben tot drinkwater, zeker nu met het oog op het voorkomen en bestrijden van Covid-19-besmettingen extra hygiëne in acht genomen dient te worden? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor te treffen om de toegang tot drinkwater op Sint Eustatius op korte termijn te normaliseren?
Toegang tot betrouwbaar drinkwater is van groot belang, zeker met het oog op het voorkomen en bestrijden van Covid-19-besmettingen. Met de aanwezigheid van cisterns is het mogelijk om naast drinkwater ook water beschikbaar te houden voor hygiëne en andere doeleinden.
Uit inventarisatie van de GGD Sint Eustatius blijkt dat de scholen, kinderdagverblijven, naschoolse opvang, het ziekenhuis en het verpleeghuis over voldoende water beschikken voor extra hygiëne om Covid-19-besmettingen te voorkomen en te bestrijden. Daarnaast is er voldoende water op Sint Eustatius aanwezig om de cisterns aan te vullen. Prostar/GTI is op Sint Eustatius aangewezen als noodproducent van water. Het openbaar lichaam kan daar water inkopen dat met watertrucks over het eiland kan worden gedistribueerd.
Hygiëne is heel belangrijk voor bestrijden en voorkomen van Covid-19-besmettingen. Bovenal is en wordt ingezet op het voorkomen van het introduceren en verspreiden van Covid-19 op Sint Eustatius door lockdown maatregelen.
Het verkeerd informeren van de Kamer omtrent het bombardement in Hawija |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amerikanen waarschuwden voor burgerdoden bij Nederlands bombardement Hawija»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er al een week voor het bombardement op Hawija door de Amerikanen voor is gewaarschuwd dat daarbij burgerdoden zouden vallen? Zo ja, wat is er met deze waarschuwing gebeurd?
Zie het antwoord op vragen 16 t/m 18 in de beantwoording van vragen van de vaste commissie voor Defensie over de brief van 21 april 2020 inzake de openbaarmaking van documenten over de wapeninzet in Hawija in het kader van de VS Freedom of Information Act (referentie Kamerstuk 27 925, nr. 709), ingezonden op 24 april jl. met Kamerstuk 27 925, nr. 709.
Hoe is de procedure die is gevolgd rondom het bombardement precies verlopen?
Zie de beantwoording van vragen van de vaste commissie voor Defensie over de brief van 21 april 2020 inzake de openbaarmaking van documenten over de wapeninzet in Hawija in het kader van de VS Freedom of Information Act (referentie Kamerstuk 27 925, nr. 709), ingezonden op 24 april jl. met Kamerstuk 27 925, nr. 709.
Welke procedurevoorschriften die golden rondom het bombardement zijn naderhand gewijzigd? Kunt u per wijziging aangeven waarom die wijziging precies heeft plaatsgevonden? Waarom heeft u deze relevante informatie voor de Kamer verzwegen?
Zie het antwoord op vragen 10 en 11 in de beantwoording van vragen van de vaste commissie voor Defensie over de brief van 21 april 2020 inzake de openbaarmaking van documenten over de wapeninzet in Hawija in het kader van de VS Freedom of Information Act (referentie Kamerstuk 27 925, nr. 709), ingezonden op 24 april jl. met kenmerk Kamerstuk 27 925, nr. 709.
Wanneer bent u geïnformeerd over het Amerikaanse onderzoek (het closure report) naar de Nederlandse luchtaanval?
Zoals in de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673) en 24 maart jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 707) is gemeld is er geen sprake van een Closure Report over de wapeninzet in Hawija.
Welke actie heeft u ondernomen nadat u kennis nam van het Amerikaanse onderzoek?
Indien hier wordt verwezen naar het aanvullende onderzoek van CENTCOM naar het targeting proces, het zogenaamde AR 15–6-onderzoek, dan is de Kamer over het moment van ontvangst reeds geïnformeerd in de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673). Voor het overige deel van de vraag zie het antwoord op vragen 4 en 5 en het antwoord op vragen 10 en 11 in de beantwoording van vragen van de vaste commissie voor Defensie over de brief van 21 april 2020 inzake de openbaarmaking van documenten over de wapeninzet in Hawija in het kader van de VS Freedom of Information Act (referentie Kamerstuk 27 925, nr. 709), ingezonden op 24 april jl. met kenmerk Kamerstuk 27 925, nr. 709.
Op grond waarvan heeft u eerder geoordeeld dat het Amerikaanse onderzoek niet met de Kamer gedeeld kon worden, omdat het vertrouwelijk zou zijn? Is hierbij een belangenafweging gemaakt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is het mogelijk dat het Amerikaanse onderzoek, dat naar uw oordeel te vertrouwelijk is om met de Kamer te delen, wel door het Amerikaanse Ministerie van Defensie met de NOS en NRC gedeeld kan worden? Wat vindt u ervan dat de Kamer deze informatie via de media heeft moeten vernemen?
Zie het antwoord op vragen 4 en 5 in de beantwoording van vragen van de vaste commissie voor Defensie over de brief van 21 april 2020 inzake de openbaarmaking van documenten over de wapeninzet in Hawija in het kader van de VS Freedom of Information Act (referentie Kamerstuk 27 925, nr. 709), ingezonden op 24 april jl. met Kamerstuk 27 925, nr. 709.
Sinds wanneer zijn de burgerdoden opgenomen in officiële statistieken van de Amerikanen? Sinds wanneer heeft u toegang tot die informatie? Wanneer nam u kennis van die informatie? Kunt u een feitenrelaas geven omtrent alle (des)informatie die u hierover met de Kamer heeft gedeeld?
Zoals gemeld in de brief van 24 maart jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 707) staat in het antwoord op de brief van de Minister van Defensie aan Secretary of Defense Esper van 13 januari jl. (bijlage Kamerstuk 27 925, nr. 707) dat informatie over 70 burgerslachtoffers voor het eerst is opgenomen in het totaal aantal dat in het maandelijkse overzicht per 30 april 2017 is gepubliceerd, en dat als gevolg van een administratieve fout het specifieke incident pas op 5 december jl. werd vermeld in het maandelijkse overzicht.
Erkent u dat u de Kamer gebrekkig heeft geïnformeerd over deze kwestie? Worden er consequenties verbonden aan de gemaakte fouten?
Nee.
De berichten dat studenten boetes ontvangen voor groepsvorming in eigen huis. |
|
Monica den Boer (D66), Jessica van Eijs (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Vijf studenten op hun eigen balkon: toch 400 euro boete»1 en «Coronaregels verwarren grotere woongroepen: Zijn we nu een huishouden of niet?»?2
Ja.
Klopt het dat het verbod op groepsvorming en de verplichting om anderhalve meter afstand te houden, gericht zijn op de publieke ruimte, zoals toegelicht door de voorzitter van het Veiligheidsberaad in de brief «Handhaving maatregelen Covid-19 en studentenhuizen»?3
Ja. De aanwijzing van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 maart 2020 luidde dat de voorzitters van de veiligheidsregio’s een verbod moesten instellen op al dan niet toevallige groepsvorming in (bepaalde delen van) de publieke ruimte. De toelichting op artikel 2.2 van de modelnoodverordening die de voorzitters van de veiligheidsregio’s daarop hebben vastgesteld en die ook in de veiligheidsregio Hollands Midden is doorgevoerd, verwijst daarnaar.
Hoe verhoudt deze duiding van de voorzitter van het Veiligheidsberaad zich tot de beboeting van studenten voor samenkomst buiten de publieke ruimte? Is er in de situaties waarin studenten een boete kregen op basis van de noodverordeningen gebruik gemaakt van advisering of waarschuwing voordat de politie tot beboeting over ging?4 Acht u deze beboeting proportioneel?
Bij de beantwoording van deze vraag reageer ik tevens op de aangenomen motie-Van Haga/Hiddema over studenten die boetes krijgen in hun eigen studentenhuis omdat zij geen «gezamenlijk huishouden» zijn5. In deze motie wordt de regering verzocht ervoor te zorgen dat er op bovengenoemde grond geen coronaboetes meer worden uitgedeeld.
Het verbod op groepsvorming geldt, zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven, alleen in de publieke ruimte. In artikel 2.2, eerste lid, van de nadien op 8 mei 2020 door de voorzitters van de veiligheidsregio’s opgestelde modelnoodverordening staat dat nu expliciet verwoord. Bovendien is hier bij de instructie voor de handhaving nogmaals op gewezen. Hiermee acht ik gevolg gegeven aan de motie.
De bovengenoemde boetes die zijn opgelegd in Leiden zijn ingetrokken, omdat achteraf is gebleken dat de noodverordening niet op juiste wijze is toegepast.
Klopt het dat een boete op basis van de noodverordeningen leidt tot een aantekening op het strafblad? Acht u dit proportioneel in de situaties uit de nieuwsberichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik uw Kamer naar de brief van 29 mei, waarin uw Kamer is geïnformeerd over de opvolging van de motie-Azarkan c.s.6 Zoals aangegeven in het notaoverleg veiligheid van 8 juni jl. wordt ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen COVID-19, dat onlangs voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State is toegezonden, op dit punt ingegaan. In het kader van de behandeling van het wetsvoorstel, wissel ik hierover uiteraard graag met uw Kamer van gedachten.
Hoe zijn de politie en andere handhavers geïnstrueerd om de regels uit de noodverordeningen van de Veiligheidsregio’s te handhaven?
Het OM heeft voor de strafrechtelijke handhaving van de noodverordeningen een landelijk geldend beleidskader opgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten voor de handhaving vastgelegd.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat de voorschriften in verschillende gemeenten verschillend gehandhaafd worden?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven zijn de strafrechtelijke boetes die in bovengenoemde situatie zijn opgelegd ingetrokken. De systematiek van de Wet publieke gezondheid is zo dat de Minister van VWS voor de bestrijding van het coronavirus opdrachten kan geven aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Met de modelnoodverordening van de voorzitters van de veiligheidsregio’s en het landelijk geldend beleidskader van het OM dat is genoemd in de beantwoording van vraag 5, wordt gestreefd naar uniformiteit, ook in de handhaving. Dat neemt niet weg dat binnen deze systematiek ruimte is voor lokaal maatwerk en dat rekening gehouden kan worden met regionale omstandigheden en specifieke situaties, waardoor verschillen in de handhaving kunnen ontstaan.
Hoe kunnen de gemeenteraden democratische controle uitoefenen over de handhaving van de maatregelen in hun gemeenten zolang de noodverordeningen van kracht zijn?
Democratische controle op strafrechtelijke handhaving, die plaatsvindt onder het gezag van de officier van justitie, vindt plaats in uw Kamer. In artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s is bepaald dat de voorzitter van de veiligheidsregio na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters in de regio die deel uitmaken van het regionaal beleidsteam, schriftelijk verslag uitbrengt aan de gemeenteraden over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen. De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen. Indien een gemeenteraad daartoe verzoekt, verstrekt de voorzitter van de veiligheidsregio na de procedure van schriftelijke verantwoording mondeling inlichtingen over zijn besluiten. Dat laatste impliceert dat de voorzitter van de veiligheidsregio in de desbetreffende gemeenteraad persoonlijk verantwoording moet afleggen. Dit ziet ook op eventuele bestuursrechtelijke handhavingsbesluiten die de voorzitter van de veiligheidsregio neemt. Ik verwijs wat dit betreft verder naar de beantwoording van eerdere vragen van de leden Den Boer en Sneller.7
Indien men van mening is dat de boete onjuist is opgelegd, kan men hiertegen in beroep treden? Zo ja, hoe?
Wanneer betrokkene van mening is dat de strafbeschikking inhoudende een geldboete onjuist is opgelegd, kan verzet worden ingesteld bij de rechter.
Bent u bereid om, in overleg met de voorzitters van de veiligheidsregio’s en experts van het RIVM, te kijken hoe de noodverordeningen beter kunnen aansluiten bij de dagelijkse realiteit van samenwonenden, bijvoorbeeld door de definitie van een huishouden in lijn te brengen met die van studenten en samengestelde gezinnen die keuken en sanitair delen?
Zoals aangegeven door de voorzitter van het Veiligheidsberaad in bovengenoemde brief is de uitzondering voor mensen die een «gezamenlijke huishouding» vormen bewust beperkt gehouden om te voorkomen dat inwoners van allerlei woongroepen, tehuizen en studentenhuizen zich in de publieke ruimte niet aan de 1,5 meter hoeven te houden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om in het kader van de nu geldende noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s daarover in gesprek te gaan, maar bij de totstandkoming van de tijdelijke wetgeving, die is aangekondigd in de brief van 1 mei 20208 aan uw Kamer, wordt bezien op welke wijze de wettelijke definities vorm moeten krijgen, waarbij ook de door u genoemde omstandigheden worden betrokken.
Kunt u inzicht geven in het aantal boetes in alle regionale eenheden van de Nationale Politie sinds de inwerkingtreding van de anti-coronamaatregelen, in het bijzonder het aantal boetes op basis van de maatregelen aangaande groepsvorming?
Op peildatum 7 juni 2020 zijn er ongeveer 12.800 strafbeschikkingen uitgevaardigd vanwege overtreding van de noodverordeningen. Daarnaast worden nog 8.700 processen-verbaal beoordeeld door het OM.
Verdere uitsplitsing naar verschillende maatregelen, bijvoorbeeld groepsvorming, vergt een handmatige zoekslag in de processen-verbaal en is derhalve op korte termijn niet mogelijk.
Het bericht dat het kabinet met miljarden komt voor KLM. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kabinet komt met noodsteun voor KLM van maximaal 4 miljard euro»?1
Ja.
Is het waar dat bij het bekend worden van het voornemen tot steunverlening de beurswaarde van Air France-KLM substantieel is gestegen? Zo ja, acht u het leveren van een bijdrage daaraan een overheidstaak met publiek geld?
Na het bekendmaken van de steun is de koers kortstondig gestegen om vervolgens te dalen.
De keuze voor steun is gemaakt op basis van de wens om het publieke belang dat KLM dient te borgen en niet om een bijdrage te leveren aan de beurswaarde van de onderneming. Bij de slotkoers op 28 mei bedroeg de beurswaarde van Air France-KLM circa € 1,8 miljard. Er is in nauwe samenwerking met de onderneming en externe financiële adviseurs een analyse gemaakt van wat de onderneming nodig heeft om deze moeilijke en onzekere tijd door te komen. Daarop is de aangekondigde steun van € 2 tot € 4 miljard gebaseerd. De aangekondigde steun betreft overigens geen kapitaalsteun, maar is gericht op het verschaffen van liquiditeit in de vorm van een garantie voor bankleningen en deels uit een directe lening voor KLM.
Kunt u een overzicht verschaffen van de beurswaarde van Air France-KLM sinds de Nederlandse staat een belang in Air France-KLM heeft genomen?
In onderstaande grafiek kunt u het verloop zien van de beurswaarde van Air France-KLM sinds februari 2019. Voor de volledigheid is in de onderstaande grafiek ook de koerswaarde opgenomen van de meest relevante concurrenten van Air France-KLM; IAG en Lufthansa. De koersen van IAG en Lufthansa zijn geïndexeerd op de koers van Air France-KLM, zodat de trend te vergelijken is.
Kunt u aangeven wat de totale boekwaarde is van de KLM-vliegtuigen en andere bezittingen en schulden op dit moment? Zo nee, waarom niet?
Volgens het jaarrapport over 2019 was op 31 december 2019 de waarde van de vliegtuigen in eigendom 2,6 miljard euro, het totaal aan bezittingen 11,8 miljard euro en het totaal aan schulden 10,2 miljard euro.
Is het waar dat de huidige beurswaarde van Air France-KLM op dit moment circa 2 miljard euro bedraagt? Kunt u aangeven waarom u een steunverlening van 4 miljard euro overweegt voor een onderneming die aanmerkelijk minder waard is dan de eigen beurswaarde?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de KLM in staat geacht om deze steun terug te betalen als het, wanneer de luchtvaart wel binnen de grenzen van klimaat, leefomgeving en milieu blijft, in de toekomst structureel minder vluchten zal gaan uitvoeren en daardoor minder inkomsten zal genereren?
De lening en garantie worden verstrekt met het vooruitzicht dat KLM in staat is deze terug te betalen. Zoals ook in de Kamerbrief van 24 april 2020 is aangegeven, is het wel noodzakelijk dat de onderneming de schuldenpositie zal verbeteren, ook met oog op terugbetaling. Welke verbeteringen precies noodzakelijk zijn, zal onder andere afhankelijk zijn van het herstel van de luchtvaartsector (als geheel).
Waarom verwacht u dat het steunen van KLM niet zal worden aangemerkt als ongeoorloofde staatssteun?
In het kader van de COVID-19 crisis heeft de Europese Commissie een tijdelijk steunkader ingesteld. De beoogde steun is in lijn met de voorschriften die de Europese Commissie binnen dit kader heeft opgesteld.
Welk verschil ziet u tussen de huidige steun voor KLM en de steun voor grote banken die eerder in overheidshanden kwamen, omdat ze als «too big to fail» werden beschouwd?
De omstandigheden tussen de huidige situatie en de crisis waarin grote banken gered moesten worden zijn dusdanig verschillend dat een vergelijking weinig toegevoegde waarde heeft. Bij de bankencrisis die begon in 2007 kwamen voornamelijk financiële instellingen in de problemen. Bij de huidige crisis zijn er grote gevolgen voor ondernemingen over de hele breedte van de Nederlandse economie.
Is het waar dat bij een eventueel faillissement van Air France-KLM, het gehele bedrijf KLM een doorstart zou kunnen maken? Zo nee, hoe zit het dan?
Een faillissement van Air France-KLM is nu niet aan de orde.
Zouden banken bereid zijn om op gelijke voorwaarden krediet te verstrekken aan Air France-KLM als nu voorgenomen is? Zo ja, waarom doet het bedrijf daar geen beroep op?
Nee, zoals in de Kamerbrief staat aangegeven, neemt de Nederlandse staat enkel de risico’s op zich waar de markt dat niet kan. Zonder de steun van de Nederlandse staat zouden de banken niet bereid zijn de financiering te verstrekken.
Op welke manier komen de verschillende voorwaarden voor steun precies tot stand?
De voorwaarden worden momenteel verder uitgewerkt door het kabinet en worden door de financieel en juridisch adviseurs van het Ministerie van Financiën getoetst. De steun wordt pas verstrekt wanneer alles rond is, waaronder de voorwaarden.
Hoe gaat u voorkomen dat, na het verzekeren van steun aan KLM, het opstellen en uitvoeren van die voorwaarden ondermaats zullen zijn?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat de luchtvaartsector inmiddels het nadeel van de twijfel moet krijgen inzake het opstellen en uitvoeren van voorwaarden op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Aan de Duurzame Luchtvaarttafel zijn klimaatdoelen vastgesteld voor de luchtvaart voor 2030 en 2050. Deze doelen zijn overgenomen in de ontwerpluchtvaartnota, waarin ook de kaders voor leefbaarheid en veiligheid zijn opgenomen. De toekomst van de luchtvaart ligt binnen de grenzen zoals deze in de ontwerpluchtvaartnota zijn opgenomen. Door de Duurzame Luchtvaarttafel wordt momenteel gewerkt aan het vormgeven van een actieprogramma Doelen en Monitoring. Op basis daarvan moet een beeld ontstaan van de mate waarin de luchtvaart op schema ligt richting het halen van de overeengekomen doelen en kan het beleid zo nodig worden aangescherpt. Deze aanpak wordt gevolgd ongeacht of er sprake is van overheidssteun voor de luchtvaartsector in verband met COVID-19.
Deelt u de mening dat de steun pas verstrekt zou mogen worden als alle voorwaarden helder en geaccordeerd zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Zie antwoord vraag 11.
Kent u de voorwaarden van de Partij voor de Dieren-fractie?2
Ja.
Bent u bereid om deze Kamervragen, plus de Kamervragen van het lid Van Raan over «strenge voorwaarden aan staatssteun voor de luchtvaartsector in het perspectief van een sector die stevig moet krimpen», plus de vragen uit het «schriftelijk overleg Luchtvaart», te beantwoorden vóór het debat dat de Tweede Kamer zal voeren over het voorgenomen steunpakket aan KLM?3, 4
Helaas is het niet mogelijk gebleken om de antwoorden voor het debat te versturen.
Het bericht ‘Ontslag dreigt voor ruim 50% fysiotherapeuten’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ontslag dreigt voor ruim 50 procent fysiotherapeuten»?1
In hun brief van 5 april jl. hebben zorgverzekeraars, zorgaanbieders geïnformeerd over de continuïteitsbijdrage-regeling. Zorgverzekeraars hebben in deze brief aangegeven dat deze regeling open zal staan voor alle zorgaanbieders (met of zonder zorgcontract) die zorg verlenen die valt onder de basis- of aanvullende zorgverzekering en voldoen aan de nog uit te werken voorwaarden.
Zorgaanbieders in bepaalde branches die écht niet kunnen wachten tot het moment dat de continuïteitsbijdrage aangevraagd kan worden, omdat de financiële nood hoog is, konden vanaf 14 april (gecontracteerde zorgaanbieders) en vanaf 22 april (niet-gecontracteerde zorgaanbieders) gefaseerd een vooruitbetaling aanvragen. Het gaat om zorgaanbieders die actief zijn in de branches: eerstelijns laboratoria, mondzorg, kraamzorg, fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie, wijkverpleging, zittend ziekenvervoer en zelfstandige behandelcentra in de medisch specialistische zorg.
Op 1 mei jl. hebben zorgverzekeraars de zorgaanbieders geïnformeerd over hoe de continuïteitsbijdrage vorm gegeven wordt. De continuïteitsbijdrage is bedoeld voor alle zorgaanbieders die zorg verlenen die op dit moment valt onder de basisverzekering of de aanvullende verzekering. Bedoeling van de regeling is dat zorgaanbieders hun doorlopende kosten kunnen blijven betalen, zoals personeelskosten, huur en bijvoorbeeld het loon van de praktijkhouder. Zorgverzekeraars willen daarmee zeker stellen dat verzekerden ook na de coronacrisis de zorg kunnen krijgen die nodig is. De regeling geldt voor vrijwel alle zorgaanbieders die een jaarlijkse omzet hebben lager dan 10 miljoen euro2. Zorgaanbieders kunnen de continuïteitsbijdrage vanaf 15 mei as. aanvragen. De bijdrage is gebaseerd op de normale omzet die zorgverzekeraars zouden vergoeden uit de basisverzekering en aanvullende verzekeringen.
Hoe kan het dat het zo lang duurt voordat er duidelijkheid is over de compensatieregeling voor de paramedische zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u duidelijkheid geven over de hoogte van het percentage van de maandelijkse omzet dat gecompenseerd gaat worden en hoe dit percentage wordt berekend?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u duidelijkheid geven over de positie van (deels) ongecontracteerde zorgverleners en welke voorwaarden gelden voor het contract dat zij moeten ondertekenen?
Niet-gecontracteerde zorgaanbieders die gebruik willen maken van de continuïteitsbijdrage-regeling zullen een betalingsovereenkomst moeten ondertekenen die bij de regeling hoort. De betaalovereenkomst is nadrukkelijk geen zorgovereenkomst maar noodzakelijk om gebruik te kunnen maken van de maandelijkse continuïteitsbijdrage van zorgverzekeraars. Het aanvragen van de continuïteitsbijdrage zal, omwille van het grote aantal zorgaanbieders, gefaseerd verlopen. Vanaf vrijdag 15 mei kunnen de eerste zorgaanbieders een aanvraag indienen.
Kunt u aangeven hoe wordt omgegaan met kosten die niet onder de Zorgverzekeringswet vallen en op welke regeling voor deze kosten aanspraak kan worden gemaakt?
In de hierboven genoemde brief van 5 april staat ook vermeld: «Een belangrijke voorwaarde om in aanmerking te komen voor deze regeling is dat de zorgaanbieder geen aanspraak maakt op relevante Rijksregelingen in het kader van de coronacrisis, behalve voor het deel omzetdaling dat mogelijk resteert na aftrek van de vergoeding door de regeling van zorgverzekeraars.»
Voor het deel van de omzet dat normaal gesproken ook niet door zorgverzekeraars wordt vergoed, bijvoorbeeld omdat het geen verzekerde zorg is, kunnen zorgaanbieders net als andere ondernemers gebruik maken van de Rijksregelingen, als zij aan de voorwaarden voldoen. Belangrijk hierbij is wel dat de financiële afspraken met zorginkopers voorliggend zijn aan de Rijksregelingen, hetgeen betekent dat zorgaanbieders worden geacht zich in eerste instantie te wenden tot deze zorginkopers en met hen te bezien of zij financiële ondersteuning kunnen krijgen. Dit is ook relevant voor een beroep op (een van) de Rijksregelingen, immers moet een zorgaanbieder daarbij onder meer een adequate inschatting geven van het voorziene omzetverlies. De ondersteuning vanuit een zorginkoper dempt het omzetverlies en moet daarmee worden meegenomen bij een aanvraag voor (een van) de Rijksregelingen. Doet een zorgaanbieder dit niet of niet adequaat dan kan dit op een later moment resulteren in (forse) verrekeningen van de ontvangen bijdrage vanuit een Rijksregeling.
Klopt het dat zorgverzekeraars de deadline van 1 mei waarschijnlijk niet gaan halen, waardoor de situatie waarin fysiotherapeuten zich bevinden nog nijpender wordt? Zo ja, waardoor komt dit en waarom is hier zo weinig openheid over? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven aangegeven hebben zorgverzekeraars op 1 mei jl. bekend gemaakt hoe de continuïteitsbijdrage-regeling eruit gaat zien. Zorgaanbieders, die in acute financiële nood verkeerden, hebben vanaf medio april de mogelijkheid gekregen om een vooruitbetaling aan te vragen. Vanaf 15 mei kan gefaseerd de continuïteitsbijdrage worden aangevraagd. Wanneer welke zorgverlener de continuïteitsbijdrage kan aanvragen, wordt binnenkort bekendgemaakt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er zo snel mogelijk duidelijke en eenduidige regelingen komen voor de paramedische beroepsgroep?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u voorkomen dat de betaling van compensatie tot na 31 mei wordt uitgesteld en ruim de helft van de praktijken ontslag moet aanvragen voor het personeel?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om, als dat nodig blijkt, de financiële zorg niet aan zorgverzekeraars over te laten maar als Minister uw verantwoordelijkheid te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 1 mei 2020?
Vanwege de drukte met werkzaamheden in verband met de coronacrisis is dat helaas niet gelukt.
Het bericht dat de VN waarschuwt voor een hongerpandemie |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VN: er dreigt een hongerpandemie»?1
Ja
Deelt u de analyse van het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de VN dat het aantal mensen met levensbedreigende honger kan verdubbelen zonder additioneel ingrijpen?
Het kabinet deelt de zorgen van het WFP over de mogelijke impact van COVID19- maatregelen op de wereldwijde voedselsituatie. Kwantitatieve schattingen lopen uiteen, maar alles wijst er op dat inkomensverlies en economische krimp zullen leiden tot een toename van wereldwijde honger en ondervoeding. De analyse van het WFP stelt dat er in 2020, bovenop de 135 miljoen mensen die reeds geraakt worden door ernstige voedselonzekerheid, nog eens 130 miljoen mensen extra bij kunnen komen, voornamelijk in urbane gebieden. Deze analyse is gebaseerd op gegevens van de International Labour Organisation over het verlies van banen, in combinatie met gegevens op landenniveau over het geschatte verlies van remittances, en projectie van de gevolgen hiervan op de voedselsituatie van de armste groepen. Daarbij moet wel in acht worden genomen dat het een indirecte inschatting betreft en dat er geen rekening wordt gehouden met eventuele mogelijkheden om aan ernstige honger en voedselonzekerheid te ontsnappen, bijvoorbeeld door trek naar het platteland of informele sociale vangnetten.
Deelt u de mening dat hulp bieden in een vroeg stadium veel menselijk en financieel leed kan voorkomen? Zo ja, bent u bereid aan het verzoek van het WFP tegemoet te komen om toegezegd geld vervroegd over te maken? Om hoeveel geld zou dit gaan in het geval van Nederland?
Ja, ik deel die mening. Daarom is een kernelement van het Nederlandse noodhulpbeleid om het werk van humanitaire partners, waarvan het WFP er éen is, meerjarig en ongeoormerkt te financieren. De ratio hiervoor is dat deze noodhulporganisaties de ruimte moeten hebben om snel en tijdig actie te kunnen ondernemen. Een en ander is conform afspraken zoals die onder meer zijn gemaakt in het kader van de Grand Bargain. Nederland onderscheidt zich met deze benadering en krijgt er van partners veel waardering voor. In lijn hiermee heeft Nederland aan het WFP de noodhulpbijdrage voor 2020 van EUR 36 miljoen direct aan het begin van het jaar overgemaakt.
Hoe groot acht u het risico dat de voedselzekerheid van landen die sterk afhankelijk zijn van geïmporteerd voedsel, maar hun exportinkomsten nu zien instorten als gevolg van de COVID-19 pandemie, in gevaar komt? Op welke manier kunt u eraan bijdragen om dit te voorkomen?
Dit is een reëel risico. Zolang de corona-crisis voortduurt mogen COVID19-gerelateerde maatregelen van landen niet leiden tot beperkingen in (internationale) handel, logistiek en landbouwproductie. Daarom heeft de Europese Unie, met steun van Nederland, samen o.m. met de VS, China en Canada een verklaring in WTO-verband ondertekend om landen op te roepen af te zien van exportbeperkingen naar aanleiding van COVID-19. Deze groep landen is goed voor meer dan 60% van de wereldwijde landbouwexport.
Op dit moment zijn de strategische graanreserves van de meeste landen op peil, dankzij nog beschikbare voorraden. De FAO houdt ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend in de gaten. Voor landen die zelf niet in hun voedselbehoefte kunnen voorzien worden soft loans van internationale financiële organisaties zoals de Wereld Bank of externe voedselhulp een reële dan wel noodzakelijke optie. Als het gaat om het verlenen van voedsel(nood)hulp is het WFP de voornaamste VN-organisatie. Nederland steunt het WFP onder meer met een jaarlijkse bijdrage vanuit het budget voor humanitaire hulp en diplomatie.
Kunt u een update geven van de situatie in Oost-Afrika met betrekking tot de sprinkhanenplaag? Hoeveel families in welke landen zijn hier direct door getroffen? Heeft er een verdere verslechtering plaatsgevonden. Zo ja, bent u bereid om opnieuw af te wegen of een additionele bijdrage opportuun is?
De sprinkhanen bevinden zich momenteel vooral in Somalië, het noorden en midden van Kenia en het zuiden van Ethiopië. Er wordt een verdere verspreiding verwacht richting Soedan en een herinvasie van het midden en noorden van Ethiopië. De komst van de tweede generatie sprinkhanen valt samen met de start van het groeiseizoen van belangrijke gewassen in deze landen. De komst van de derde generatie vormt straks een serieuze bedreiging voor de oogst, waardoor de voedselzekerheid in de regio zal verslechteren. De schattingen van het aantal getroffen huishoudens lopen uiteen. Een eerste analyse van de FAO over de situatie in Ethiopië schat dat ruim 800.000 huishoudens geraakt zullen worden. Voor de andere landen zijn deze schattingen nog niet beschikbaar. Er is USD 117,3 miljoen beschikbaar gemaakt aan FAO voor de bestrijding van de sprinkhanen, voor monitoring van de situatie en voor herstel van livelihoods. Vooralsnog lijkt dit voldoende om de nu urgent benodigde acties te ondernemen. Nederland heeft aan het appeal EUR 1 miljoen bijgedragen.
Bent u bereid om de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) te verzoeken om ten aanzien van de adviesaanvraag over de wijze waarop Nederland via internationale hulp kan bijdragen aan de mondiale coronabestrijding, specifiek aandacht te besteden aan het verbeteren en garanderen van de voedselzekerheid, met name in Afrikaanse landen, voor iedereen, inclusief de meest kwetsbaren?
De spoedaanvraag over de wijze waarop Nederland via internationale hulp kan bijdragen aan de mondiale coronabestrijding is op 20 april jl. bij de Adviesraad Internationale Vraagstukken ingediend (Kamerstuk 34 952, nr. 111). De vraagstelling betreft mitigatie van de impact van de crisis op kwetsbare landen en groepen, vooral in Afrika, en de door de internationale gemeenschap – en daarbinnen Nederland – te nemen maatregelen op korte en middellange termijn, inclusief met het oog op sociaaleconomisch herstel. Voedselzekerheid, met name in Afrika en voor de meest kwetsbaren, zal daarbij uiteraard een van de aandachtspunten zijn. Het kabinet laat het aan de AIV om dat in het advies de plek te geven die het toekomt.
De handelswijze van Facilicom/Axxicom in de thuiszorg |
|
Maarten Hijink (SP), Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat de bestuursvoorzitter (CEO) van Facilicom, het moederbedrijf van Axxicom, zijn thuiszorgmedewerkers via een videoboodschap verzoekt om vakantiedagen op te nemen, zodat zij zich minder bezwaard voelen om salaris te ontvangen als zij door minder werk thuis op de bank zitten?1
Ik heb kennis genomen van de videoboodschap van de bestuursvoorzitter van Facilicom. In de boodschap schetst de bestuursvoorzitter de mogelijkheid om verlof op te nemen, waardoor medewerkers die nu noodgedwongen thuis zitten zich wellicht minder bezwaard voelen om salaris te ontvangen. De bestuurder noemde daarbij dat Facilicom geen beroep kon doen op subsidies. De toon van de boodschap daargelaten, een werkgever kan werknemers verzoeken om verlof op te nemen. Een werknemer is hiertoe echter niet verplicht. Daarvan is in dit geval ook geen sprake. Een dergelijk verzoek is overigens best begrijpelijk met het oog op voldoende beschikbaarheid van personeel als de dienstverlening in een vervolgfase weer aantrekt en er bovendien deels sprake zal zijn van een vorm van inhaal van de dienstverlening die eerder geen doorgang kon vinden.
Waarom worden thuiszorgmedewerkers verzocht om vrije dagen op te nemen, terwijl de werkgever een beroep kan doen op financiële compensatieregelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
De oproep van de bestuurder was gericht aan alle medewerkers van Facilicom. Facilicom levert diensten in uiteenlopende branches. Naast de zorg zijn dit horeca en recreatie, industrie, onderwijs, overheid, retail, transport & logistiek, wonen en zakelijke dienstverlening. Deze branches zijn allemaal in meer of mindere mate geraakt door COVID-19. Het gebruik van compensatieregelingen sluit overigens niet uit dat medewerkers gewezen kunnen worden op de mogelijkheden om verlof op te nemen.
Kan Facilicom zijn personeel verplichten om vrije dagen op te nemen? Zo ja, bent u bereid Facilicom hier op aan te spreken, aangezien er al zoveel gevraagd wordt van onze zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de wet volgt dat vakantiedagen worden vastgesteld bij schriftelijke overeenkomst of cao. Als dit niet gebeurt, dan stelt de werkgever de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer. In de cao voor de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT), waaronder ook de medewerkers van Axxicom vallen, zijn geen afspraken gemaakt over de tijdstippen van het verlof. Dat betekent dat een werkgever een werknemer niet kan verplichten vakantiedagen op te nemen, maar daartoe wel een verzoek mag doen. De werknemer hoeft hiermee niet in te stemmen. Wanneer een werknemer van mening is dat de werkgever ten onrechte verplicht tot het opnemen van vakantie, kan de werknemer zich tot de vakbond of een rechtshulpverlener wenden om zich over zijn rechtspositie te laten adviseren en in het uiterste geval tot de rechter. In de videoboodschap heeft de bestuurder van Facilicom een oproep gedaan aan medewerkers om vakantie op te nemen. Er was geen sprake van een verplichting.
Vindt u het acceptabel dat thuiszorgmedewerkers (van Facilicom) in de huishoudelijke verzorging geen beschermingsmiddelen krijgen en ook niet vallen onder het testbeleid? Bent u bereid dit te wijzigen? Zo nee, waarom niet?4
Ik vind het heel belangrijk dat alle mensen die werken in de zorg – binnen en buiten het ziekenhuis – erop kunnen rekenen dat zij hun werk veilig kunnen doen. Daarom is het van belang dat zorgprofessionals, indien nodig, gebruik kunnen maken van persoonlijke beschermingsmiddelen en zich kunnen laten testen indien zij zelf symptomen van COVID-19 hebben. Sinds 6 april kunnen alle zorgmedewerkers binnen en buiten de ziekenhuizen, inclusief professionals werkzaam in de huishoudelijke verzorging, getest worden.
Op 5 mei jl. is besloten dat professionals die huishoudelijke hulp, begeleiding, dagbesteding of maaltijdondersteuning verzorgen bij mensen thuis, voortaan in specifieke gevallen ook in aanmerking komen voor persoonlijke beschermingsmiddelen. Het gaat dan om situaties waarbij zorg aan iemand met COVID-19 – of verdenking daarop – niet uitgesteld kan worden.
Voor ondersteuning thuis die verleend wordt krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) – zoals huishoudelijke hulp, begeleiding, dagbesteding en maaltijdondersteuning, in een maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en beschermd wonen instelling – kan veelal worden volstaan met begeleiding op 1,5 meter afstand. Hier zijn geen beschermingsmiddelen nodig.
Ook mogen Wmo-medewerkers alleen werken als ze klachtenvrij zijn en er zeker van zijn dat de gezondheid van de patiënt of cliënt het toelaat om zorg te verlenen. Als COVID-19 bij een cliënt is vastgesteld dan wordt ondersteuning uitgesteld. Maar soms kan ondersteuning niet worden uitgesteld of heeft een medewerker gerede twijfel of de situatie veilig is. In die gevallen kan de medewerker beschikken over een «reservepakket» aan persoonlijke beschermingsmiddelen.
Het RIVM heeft samen met partijen uit het veld uitgangspunten opgesteld voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen bij zorg en ondersteuning buiten het ziekenhuis. De richtlijnen zijn gemaakt op basis van besmettingsrisico’s voor medewerkers en cliënten/patiënten in geval van (verdenking op) COVID-19. Als de specifieke situatie daarom vraagt, kunnen zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd afwijken van deze richtlijnen en persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken. Tegelijkertijd geldt dat het algemeen preventief gebruik niet nodig is en de schaarste vergroot.
Medewerkers die ervaren dat ze onvoldoende bescherming hebben in hun werk, kunnen hierover in gesprek gaan met hun werkgever. Werkgevers moeten zich namelijk maximaal inspannen om de besmettingsrisico’s – volgens de richtlijnen – te beperken. Dat betekent dat ze ook voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar moeten stellen, via reguliere kanalen of via een aanvraag bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH). Wanneer medewerkers ervaren dat deze inspanning niet voldoende plaats vindt, kunnen ze dit melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Klopt het dat thuiszorgmedewerkers geen beschermingsmiddelen kunnen declareren om zichzelf te beschermen? Kunt u dit uitzoeken?
Het is belangrijk dat thuiszorgmedewerkers, daar waar de aard van hun taken hier om vraagt, de beschikking hebben over persoonlijke beschermingsmiddelen. Aanbieders zijn er voor verantwoordelijk zorg te dragen voor het borgen van de bescherming van hun medewerkers en daarmee van hun beschikbaarheid. In mijn brief van 5 mei aan de koepelorganisaties Actiz, VGN en Zorgthuisnl heb ik werkgevers ook gewezen op het belang van voldoende beschermingsmiddelen voor zorgmedewerkers en mensen die worden ingehuurd. Als ze daarin niet via reguliere kanalen kunnen voorzien, dan kunnen ze deze aanvragen bij het LCH. Afgesproken is dat organisaties de meerkosten van beschermingsmiddelen kunnen declareren bij zorgverzekeraars, zorgkantoren dan wel gemeenten.
Hoeveel cliënten van Facilicom hebben de zorg tijdelijk stopgezet in verband met besmettingsgevaar? Kunt u dit uitzoeken?
Volgens de informatie die is verstrekt door Axxicom thuishulp (onderdeel van Facilicom) heeft het bedrijf te maken gehad met maximaal 10–11% corona-gerelateerde uitval van cliënten. Inmiddels is dit teruggelopen naar 4–5%. Dit betekent dat ongeveer 95–96% van de reguliere dienstverlening op dit moment doorgaat.
Deelt u de mening dat tijdelijke stopzetting van zorg door cliënten in verband met corona en het gebrek aan beschermingsmiddelen een werkgeversrisico is dat niet mag worden afgewenteld op thuiszorgmedewerkers? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Als er door omstandigheden minder werk is dan volgt uit het Burgerlijk Wetboek dat dit voor risico komt van de werkgever. Deze dient de werknemer voor de vaste urenomvang door te betalen. Zie ook de antwoorden op vragen 4 en 9.
Vindt u het wenselijk dat mensen met behoud van uitkering werken in de thuiszorg bij Facilicom? Kunt u uw antwoord toelichten?5
De afspraken tussen Axxicom en de gemeente zijn bedoeld om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt nieuwe kansen te bieden. Er zijn bovendien veel extra mensen nodig voor de zorg. Vanuit deze beide perspectieven kan ik me heel goed vinden in dit initiatief.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat thuiszorgmedewerkers met voldoende beschermingsmiddelen aan het werk kunnen en ook getest kunnen worden als dat nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat Facilicom haar personeel goed behandelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 kan een werkgever medewerkers niet verplichten verlof op te nemen. Dat van een verplichting sprake is, blijkt niet uit de videoboodschap van de bestuurder van Facilicom. Ik zie daarom geen noodzaak tot aanvullende maatregelen of acties mijnerzijds.
Het beleid voor testen en beschermingsmiddelen bij mensen die werken in de huishoudelijke verzorging |
|
Maarten Hijink (SP), Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de richtlijnen van het RIVM niet voorzien in testbeleid voor mensen die werken in de huishoudelijke verzorging?1
Deelt u de mening dat mensen die werken in de huishoudelijke zorg bij de meest kwetsbare mensen over de vloer komen en dat zij derhalve altijd getest moeten worden als zij klachten hebben?
Bent u van mening dat het in de huishoudelijke zorg altijd mogelijk is om anderhalve meter afstand te houden en dat er geen risico bestaat op besmetting met het coronavirus? Bent u, en de adviseurs van het RIVM, zich er voldoende van bewust dat veel huishoudelijke zorg verleend wordt aan mensen met dementie, bij wie de regel om afstand te houden niet altijd werkbaar is?
Wat gaat u doen om de gezondheid van mensen die werkzaam zijn in de huishoudelijke verzorging en hun cliënten te beschermen door ze bijtijds te testen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat in de richtlijn voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen voor zorgverleners – bij hoestende of niezende patiënten verdacht van COVID-19 – de term «vluchtig contact» is aangepast in «snel iets aangeven aan een patiënt» of «iemand te hulp schieten»?2
Denkt u dat deze aanpassing meer duidelijkheid en zekerheid verschaft aan mensen die werken in de zorg en die zich zorgen maken om hun eigen gezondheid?
Waarom krijgen mensen die werken in de huishoudelijke verzorging niet de persoonlijke beschermingsmiddelen en een test, zodat zij met maximale zekerheid zich kunnen inzetten voor de zorg voor een erg kwetsbare groep in onze samenleving?
Waarom past u de richtlijn niet dusdanig aan dat in ieder geval alle zorgverleners die met patiënten met klachten in aanraking komen (ook al is dat kortstondig) in aanmerking komen voor persoonlijke beschermingsmiddelen?
De juridische basis van de beperkende maatregelen tegen verspreiding van het Coronavirus en de gevolgen van de opgelegde boetes |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat het kabinet aan een spoedwet werkt om de maatregelen tegen verspreiding van het Coronavirus «een steviger juridische basis te geven, en dat deze spoedwet de huidige noodverordeningen gaat vervangen?1
Ja, dit klopt.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de huidige noodverordeningen «onhoudbaar», «ondemocratisch» en «ongrondwettelijk» zouden zijn? Hoe weegt u de kritiek dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer geschonden wordt als te volle huizen (bijvoorbeeld studentenhuizen) worden binnengetreden en bewoners worden beboet?
Zoals ik in mijn brief van 1 mei 2020 over «voorbereiding tijdelijke wetgeving maatregelen COVID-19» heb aangegeven, zijn de bestrijdingsmaatregelen tot stand gebracht in de vorm van noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s, op basis van door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gegeven opdrachten2. In een rechtstaat kunnen noodverordeningen niet te lang duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van eenieder. Het kabinet heeft dan ook het voornemen om een voorstel voor tijdelijke wetgeving in procedure te brengen die de juridische basis zal vormen voor een samenleving waarin de «anderhalvemeternorm» en hygiënenormen van groot belang zijn. Met wetgeving in formele zin wordt de democratische legitimatie versterkt. Wanneer wordt getreden in de persoonlijke levenssfeer dient terughoudendheid voorop te staan en is van belang dat optreden beperkt blijft tot verboden samenkomsten waarmee evident de volksgezondheid in gevaar wordt gebracht. Het is uiteindelijk aan de strafrechter of de bestuursrechter om te oordelen over het verbod en of het optreden in een concrete situatie de persoonlijke levenssfeer raakt.
Nu er alsnog een wet komt, erkent u daarmee niet feitelijk dat de juridische basis tot nu toe wankel was? Wat zijn hiervan de gevolgen voor reeds uitgereikte boetes en de aantekening op de justitiële documentatie?
Nee. Zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid, met inachtneming van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s, de voorzitters van de veiligheidsregio’s aanwijzingen gegeven om hun bevoegdheden op het terrein van de publieke gezondheid en openbare orde in te zetten om de verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. De voorzitters van de veiligheidsregio hebben als vervolg op die aanwijzingen telkens een noodverordening COVID-19 opgesteld, c.q. de noodverordening daarop aangepast (op grond van artikel 176 van de Gemeentewet). De bevoegdheden in de Wet veiligheidsregio’s hebben tot doel zo snel mogelijk effectieve maatregelen te nemen tegen een (dreigende) ramp of crisis en het handelend vermogen voorop te stellen.
Hoeveel boetes zijn er tot nu toe uitgedeeld door handhavers voor het niet (voldoende) bewaren van de anderhalve meter afstand?
Op peildatum 10 mei 2020 waren circa 7.400 strafbeschikkingen uitgevaardigd vanwege overtreding van de noodverordeningen. Er zijn meer processen-verbaal uitgeschreven, maar deze worden nog beoordeeld. Daarbij gaat het om ongeveer 10.800 processen-verbaal (peildatum 10 mei 2020) die nog worden beoordeeld door het Openbaar Ministerie (OM). Een verdere uitsplitsing naar verschillende maatregelen, bijvoorbeeld het bewaren van anderhalve meter afstand, vergt een handmatige zoekslag en is derhalve op korte termijn niet mogelijk.
Erkent u dat dit om zeer uiteenlopende situaties kan gaan, van moedwillige overtreders in grote groepen tot mensen die net even met enkele personen in een gesprek te dicht bij elkaar stonden?
Overtreding van de afstandsregels kan inderdaad diverse verschijningsvormen kennen. Daarom bestaat ook het handhavende optreden – zoals altijd – uit een repertoire van handelingsvormen. Er zal verbaliserend worden opgetreden indien dit nodig is om een overtreding te beëindigen en om herhaling te voorkomen. Soms kan worden volstaan met een waarschuwing.
Worden mensen altijd eerst gewaarschuwd? Zo niet, waarom niet?
In principe wordt in eerste instantie altijd eerst gewaarschuwd, hoewel dit afhankelijk is van de situatie ter plaatse. Bij minderjarigen is in de eerste periode langere tijd gewaarschuwd. Inmiddels is voor iedereen duidelijk wat de afstandsregels zijn, de nadruk ligt nu meer op handhavend optreden wanneer dit nodig is om een overtreding te beëindigen en om herhaling te voorkomen.
Hoe wordt willekeur voorkomen? Hoe zijn handhavers hierop voorbereid, welke instructies zijn meegegeven om willekeur te voorkomen?
Het Openbaar Ministerie heeft voor de strafrechtelijke handhaving van de noodverordeningen een landelijk geldend beleidskader opgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten voor de handhaving vastgelegd. Ook hebben de voorzitters van de veiligheidsregio’s een Handreiking handhavingsstrategie opgesteld ter bevordering van eenduidigheid in de bestuursrechtelijke aanpak en handhaving van de coronamaatregelen.
Vindt u de hoogte van de boete van 390 euro in alle gevallen passend? Waarom is precies voor dit bedrag gekozen?
Er is aangesloten bij het boetetarief dat geldt voor verstoring van de openbare orde door samenscholing, waarvoor ook een dergelijk tarief geldt. Wij vinden dit in zijn algemeenheid een passend boetetarief. Het gaat immers om gedragingen die het risico op besmetting met het uiterst besmettelijke coronavirus verhogen. Uitgangspunt bij de afdoening van deze feiten is het geven van een duidelijk signaal aan de hele Nederlandse samenleving dat dit gedrag niet getolereerd wordt en er daarom wordt opgetreden indien nodig.
Overigens geldt dit boetetarief alleen voor meerderjarige overtreders. Voor minderjarigen is het bedrag van de geldboete 95 euro. Bij de aanpak van minderjarige overtreders geldt een oplopende reeks van afdoening, te beginnen met een waarschuwing. Bij eerste overtreding kan ook een op maat gemaakte Halt-afdoening worden opgelegd.
Vindt u dat het feit dat voor meerderjarigen deze «Corona-boete» leidt tot een aantekening op de justitiële documentatie, dit blijft 5 jaar lang staan op hun «strafblad», voor de tot nu toe voorgekomen situaties een passend gevolg die in die gevallen steeds recht doet aan de zwaarte van de overtreding?
Ja, zie ook de beantwoording van vraag 10.
Heeft u overwogen om er voor te zorgen dat specifiek dit type overtreding geen aantekening in de justitiële documentatie (een strafblad) oplevert?
Hoewel het hier gaat om een bijzondere problematiek, betreft het een reguliere vorm van strafrechtelijke handhaving met de eventuele gevolgen die ook gelden voor andere strafbare gedragingen.
Wat zijn de concrete gevolgen van het strafblad voor personen? Met andere woorden, in welke situaties kunnen mensen hinder ondervinden van het feit dat zij een strafblad hebben?
De strafrechtelijke antecedenten worden opgenomen in de justitiële documentatie van de desbetreffende persoon. Deze gegevens worden onder andere geraadpleegd bij de aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), bij een onderzoek naar de betrouwbaarheid van een persoon die in aanmerking wil komen voor een ambtelijke functie waar bijzondere eisen aan de integriteit van de betrokkene wordt gesteld, of bij een onderzoek inzake de verlening van een koninklijke onderscheiding.
Kan een opgelegde Corona-boete gevolgen hebben voor toekomstige banen en stages, kan het er toe leiden dat mensen geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) krijgen? Zo ja, om welk(e) screeningsprofiel(en) gaat het? Zijn er volgens u banen denkbaar waarbij een opgelegde Corona-boete na een overtreding een dusdanig relevant bezwaar opleveren dat de VOG niet kan worden toegekend?
Voor de aanvraag van een VOG wordt het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) geraadpleegd. Wanneer een strafbaar feit wegens een schending van de maatregelen inzake COVID-19 in het JDS is bijgeschreven, wordt deze informatie bij de beoordeling van een VOG-aanvraag betrokken. Justis kijkt bij de VOG-screening naar het gehele justitiële verleden én naar de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager. Zo wordt gekeken hoeveel delicten geregistreerd staan, wat de leeftijd van de betrokkene was ten tijde van het delict, hoelang geleden het is gepleegd en welke straf is opgelegd.
Eén coronaboete wegens verstoring van de openbare orde door samenscholing, art 443 WvSr, zal in zijn algemeenheid niet leiden tot een VOG-weigering. Boetes tot 100 euro worden overigens niet geregistreerd in het JDS en ook niet betrokken bij de VOG-screening. Dit betekent dat coronaboetes wegens samenscholing van 95 euro die worden opgelegd aan minderjarigen überhaupt niet worden gebruikt in de VOG-screening.
Begrijpt u dat mensen zich hierover zorgen kunnen maken? Zijn deze zorgen volgens u terecht? Bent u bereid er bij Justis op aan te dringen dat hier zoveel mogelijk duidelijkheid over komt, in welke situaties dit type overtreding er toe zou kunnen leiden dat deze relevant is voor het wel of niet verkrijgen van een VOG, en of er banen denkbaar zijn waarvoor het passend is dat deze overtreding in de weg staat aan het verkrijgen van een VOG en dus de betreffende baan? Bent u vervolgens bereid dit te beoordelen of u dat een rechtvaardige en bedoelde uitkomst vindt? Zo niet, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 12, zal een enkele schending van een COVID-19 maatregel in zijn algemeenheid niet leiden tot een VOG-weigering. Wij zijn echter van mening dat dergelijke schendingen op dezelfde wijze bij de beoordeling van een VOG-aanvraag dienen te worden betrokken als andere strafbare gedragingen die in het JDS staan. Wij merken daarbij op dat Justis in deze gevallen eveneens de persoonlijke omstandigheden zal meewegen.