Het bericht ‘Onrust over geheime vaccinonderhandelingen’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onrust over geheime vaccinonderhandelingen»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het lobbyen van COVID-19 vaccinontwikkelaars voor een vrijstelling van schadeclaims?
Het staat de farmaceutische industrie vrij om aandacht te vragen voor onderwerpen die voor de industrie van belang zijn, bijvoorbeeld dit onderwerp. De farmaceutische industrie toont haar commitment door veel geld en energie te stoppen in het ontwikkelen van een veilig en effectief vaccin dat mogelijk zal bijdragen aan een einde van de pandemie. Bij sommige van de vaccins tegen Covid-19 die de bedrijven ontwikkelen, bestaan hoge verwachtingen. Tegelijkertijd kent het ontwikkelen van vaccins veel onzekerheden. De farmaceutische bedrijven werken er hard aan om te voldoen aan de strenge eisen die binnen de Europese Unie gelden voor de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins, zoals ook blijkt uit het gezamenlijke persbericht dat negen grote farmaceutische bedrijven op 8 september 2020 hebben uitgebracht.2
Voor de Europese Commissie is het van belang dat er recht wordt gedaan aan de geldende Europese wetgeving. De Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid blijft in de contracten volledig gerespecteerd. De rechten van burgers blijven volledig onaangetast. In zoverre bieden de overeenkomsten de bedrijven dus geen bescherming voor eventuele rechtszaken. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden.
Deelt u de mening dat de onderhandelingen omtrent de afspraken voor het COVID-19 vaccin transparant moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zijn de huidige onderhandelingen dan uiterst intransparant?
Laat ik voorop stellen dat zowel de Europese Commissie, blijkens een hoorzitting in het Europees parlement op 7 september jl., als ikzelf graag zo transparant mogelijk zijn over de inhoud van de gemaakte afspraken. Daarom informeer ik de Kamer over het afsluiten van contracten door de Europese Commissie met producenten en over succesvol afgesloten verkennende gesprekken die naar verwachting tot contracten zullen leiden. Ik verwijs hierbij naar mijn brieven van 17 augustus en 18 september jl. Ook de Europese Commissie verstrekt veel informatie over de EU vaccins strategie en het sluiten van contracten met producenten.3 Zolang de onderhandelingen met een specifiek bedrijf lopen, kan ik daar weinig over kwijt. De Nederlandse vertegenwoordigers zijn, net als de vertegenwoordigers van de andere deelnemende lidstaten, immers gebonden aan een geheimhoudingsplicht. De bedoeling van deze geheimhoudingsplicht is tweeërlei: enerzijds dient deze om beïnvloeding van de onderhandelingen met andere producenten te voorkomen. Anderzijds wordt tijdens de onderhandelingen bedrijfsvertrouwelijke en beursgevoelige informatie van de producent gewisseld die niet openbaar kan worden.
Kunt u aangeven waarom de identiteit van de zeven onderhandelaars die namens de Europese Commissie met de farmaceutische industrie onderhandelen, onbekend is?
De Europese Commissie sluit contracten (Advance Purchase Agreements, APA’s) af met producenten van een kansrijk kandidaat-vaccin en draagt de volledige verantwoordelijkheid voor het aanbestedingstraject. De Commissie wordt daarin bijgestaan door vertegenwoordigers van zeven lidstaten waaronder Nederland. Deze vertegenwoordigers onderhandelen niet namens de Europese Commissie maar ondersteunen de Commissie in de onderhandelingen. De lidstaten zullen immers uiteindelijk de vaccins afnemen. De onderhandelaars van de zeven lidstaten zijn zonder uitzondering in dienst van hun eigen regering en hebben allen verklaringen getekend waarmee hun integriteit gewaarborgd is. De Nederlandse vertegenwoordiger in het Joint Negotiation Team is een directeur die in dienst is van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zijn identiteit is niet bewust geheim gehouden. Andere landen maken daar een andere afweging in.
Kunt u toelichten of Nederland zal bijspringen in het dekken van schadeclaims als een vaccin directe of indirecte negatieve bijeffecten heeft of wanneer er fout wordt geïnstrueerd of gewaarschuwd voor deze effecten door de fabrikant?
In algemene zin geldt dat de contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet ingegaan worden op specifiek gemaakte afspraken in die contracten. In algemene zin wil ik graag opmerken dat voorop staat dat de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid blijkens uitspraken van de Commissie in de contracten volledig gerespecteerd wordt. Dat ziet dus op productiefouten door de producent. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten financiële compensatie bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating.
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat de overeenkomst met AstraZeneca als voorbeeld zal dienen voor eventuele toekomstige vaccinproductie overeenkomsten?
Inmiddels heeft de Europese Commissie twee contracten getekend, met AstraZeneca en met Sanofi/GSK. Ook wordt gewerkt aan contracten met vier andere producenten. Alle contracten bevatten min of meer dezelfde thema’s maar elk contract bevat vanzelfsprekend individuele afspraken met de betreffende producent waarbij het totale pakket aan voorwaarden in balans moet zijn.
Klopt het dat de eventuele vrijstelling van schadeclaims van AstraZeneca als een gevaarlijke precedent kan dienen voor toekomstige farmaceutische productie overeenkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven wordt in de contracten de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid gerespecteerd. Ik zie dan ook niet in op welke wijze er sprake is van een gevaarlijk precedent.
Kunt u toelichting geven over de hoogte van de winstmarges die AstraZeneca onder de door de Europese Commissie onderhandelde overeenkomst zal maken bij levering van de COVID-19 vaccins?
De informatie die betrekking heeft op financiële aspecten van elk contract zoals prijsafspraken, valt onder de geheimhoudingsplicht. Blijkens een persbericht van 13 juni 2020 heeft AstraZeneca het commitment om de toegang tot het vaccins gedurende de pandemische periode mogelijk te maken zonder winstoogmerk.4 In algemene zin kan ik de Kamer verder informeren dat toegankelijkheid en betaalbaarheid van een kandidaat-vaccins blijkens de EU Vaccins Strategie van de Europese Commissie een belangrijk onderdeel is van de onderhandelingen.
Deelt u de opvatting dat AstraZeneca financieel en juridisch verantwoordelijk gehouden dient te worden als de vaccines schadelijke bijwerkingen blijken te hebben? Zo nee, waarom niet?
Met de Europese Commissie ben ik van mening dat de geldende Europese regelgeving inzake productaansprakelijkheid in de contracten gerespecteerd dient te worden.
Neemt het kabinet de verantwoordelijkheid voor reeds onvoorziene bijwerkingen die het COVID-19 vaccin van AstraZeneca kan hebben op de volksgezondheid?
Bijwerkingen van kandidaat-vaccins zoals die blijken uit klinische tests, zullen betrokken worden bij de analyse en beoordelingsprocedure van het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA) om te komen tot al dan niet toelating tot de Europese markt. Dergelijke bijwerkingen zijn niet onvoorzien.
Bijwerkingen die zijn oorsprong vinden in het niet naleven van de regels van de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid, behoren tot de aansprakelijkheid van de producent.
In de overeenkomsten worden daarnaast afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten financiële compensatie bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating.
Ex-partnergeweld |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wordt ex-partnergeweld geregistreerd als een vorm van huiselijk geweld? Zo ja, is er een verschil in registratie van huiselijk geweld waar sprake is van ex-partnergeweld en huiselijk geweld waar de huidige partner de geweldpleger is?
Veilig Thuis maakt bij de registratie van de aard van het geweld onderscheid tussen de doelgroepen van het geweld (hoofdcategorieën) en registreert daarbij ook de verschillende vormen van mishandeling (subcategorieën).
«(Ex-)partnergeweld» is een van de hoofdcategorieën. Veilig Thuis maakt in deze hoofdcategorie geen onderscheid in geweld tussen ex-partners en geweld tussen huidige partners. In de praktijk kunnen deze twee rollen (partner en ex-partner) immers niet altijd helder zijn en/of periodiek wisselen. Politie en OM kunnen in geval van ex-partnergeweld de maatschappelijke classificatie «huiselijk geweld» en de onderclassificatie «partnergeweld» toevoegen. Ex-partnergeweld wordt niet afzonderlijk geregistreerd.
Worden bij partnergeweld en bij ex-partnergeweld zowel de meldingen, de aangiften en de veroordelingen geregistreerd? Zo nee, waarom niet?
Veilig Thuis registreert meldingen van (ex-)partnergeweld. De politie registreert meldingen en aangiften van geweldsincidenten. Het Openbaar Ministerie en de rechtspraak registreren veroordelingen van geweldsdelicten. De politie en het Openbaar Ministerie kunnen aan deze registratie de maatschappelijke (onder)classificatie «partnergeweld» toevoegen.
Vindt er aparte registratie plaats bij (ex-)partnergeweld als er sprake is van meerdere geweldsincidenten tussen hetzelfde slachtoffer en dezelfde dader? Zo ja, op welke wijze wordt dit meegenomen in de registratie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er vindt geen aparte registratie plaats van meerdere geweldsincidenten door dezelfde pleger bij hetzelfde slachtoffer. De verschillende incidenten kunnen wel aan elkaar gekoppeld worden: Veilig Thuis kan in de registratie meerdere meldingen van (ex-)partnergeweld waarbij dezelfde personen zijn betrokken aan eenzelfde casus koppelen. Ook de politie kan in de registratie meerdere geweldsincidenten waarbij dezelfde personen zijn betrokken aan elkaar koppelen. Het Openbaar Ministerie en de rechtspraak registreren op zaaksniveau. Het is afhankelijk van de tenlastelegging in de strafzaak of hiervan meerdere incidenten onderdeel uitmaken.
Hoeveel vrouwen zijn in de periode 2017 tot en met 2019 slachtoffer geworden van stalking door de ex-partner?
In het prevalentieonderzoek naar huiselijk geweld en kindermishandeling (WODC 2019) is stalking niet gemeten. Momenteel voert het WODC een nieuw prevalentieonderzoek naar huiselijk en seksueel geweld uit onder de Nederlandse bevolking, waarbij wel op basis van zelfrapportage gemeten wordt hoeveel personen in Nederland het afgelopen jaar slachtoffer zijn geweest van stalking door de ex-partner. De uitkomsten van dit onderzoek verschijnen naar verwachting in het najaar van 2020 en zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Hoeveel vrouwen zijn in de periode 2017 tot en met 2019 slachtoffer geworden van een geweldsmisdrijf gepleegd door de ex-partner?
Uit cijfers van het CBS (gebaseerd op zelfrapportage door de slachtoffers in de Veiligheidsmonitor) blijkt dat in 2017 per 100 vrouwen in Nederland 2,8 vrouwen slachtoffer waren van een geweldsdelict, waarvan 9,1% door de ex-partner (ter vergelijking: door de partner 3,3%).1 Voor het jaar 2018 zijn deze cijfers niet beschikbaar bij het CBS. In 2019 waren 2,7 vrouwen per 100 vrouwen slachtoffer van een geweldsdelict, waarvan 7,7% door de ex-partner (ter vergelijking: door de partner 3,4%).2
Hoeveel vrouwen zijn in de periode 2017 tot en met 2019 gedood door de ex-partner?
Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2017 in Nederland 18 vrouwen zijn gedood door de (ex-)partner.3 In 2018 zijn 32 vrouwen in Nederland gedood door de (ex-) partner.4 Op basis van de voorlopige cijfers van het CBS over 2019 blijkt dat in dat jaar 23 vrouwen in Nederland zijn gedood door de (ex-) partner.5
Zijn er specifieke protocollen (bij betrokken instanties) voor situaties waarin vrouwen worden bedreigd door de ex-partner en die uniek zijn voor deze situaties? Zo ja, wat zijn deze protocollen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De aanpak van stalking valt samen met de aanpak van huiselijk geweld als het gaat om de afstemming, de werkwijze en de beschikbare interventies van de politie, Veilig Thuis en de strafrechtketen. Omdat inspectieonderzoek heeft laten zien dat verbeteringen nodig zijn in de aanpak van stalking, zijn er door partners specifieke protocollen ontwikkeld.
De maatregelen uit de beleidsreactie op het rapport van de Inspectie van JenV over de aanpak van ex-partner stalking door Bekir E. hebben geleid tot (aanscherping van) enkele specifieke protocollen voor de aanpak van stalking door ex-partners. Zo hebben het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam Rijnmond en Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond hun werkwijze voor een herkenning en inschatting van de risico’s verbeterd en beschikbaar gemaakt voor andere organisaties. Ook heeft de politie een specifieke werkinstructie voor de aanpak van stalking door de ex-partner ingevoerd, waarin onder meer de afstemming met Veilig Thuis, Reclassering en OM is opgenomen. Ten slotte heeft het OM de aanwijzingen herbeoordeeld. De aanwijzingen zullen naar aanleiding hiervan ook specifiek worden aangepast voor ex-partner stalking, als onderdeel van de aanscherping van de strafrechtelijke aanpak van stalking.
Benadrukt moet worden dat bedreiging door de ex-partner in veel gevallen samenloop laat zien met andere vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling6. Daarom is ook bij bedreiging door de ex-partner in de eerste plaats een integrale werkwijze de aangewezen weg. Deze werkwijze is gericht op directe veiligheid (het stoppen van het geweld en beschermen van slachtoffers) en vervolgens op duurzame veiligheid in het gezin of het huishouden (door het wegnemen van de risico’s op herhaling van het geweld).
Wordt het beleid dat beoogt vrouwen te beschermen die gevaar lopen vanwege hun partner of ex-partner geëvalueerd? Zo ja, op welke wijze vindt deze evaluatie plaats? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Impactmonitor huiselijk geweld en kindermishandeling7, die eind 2019 voor het eerst is gepubliceerd, laat op structurele basis zien hoe het er in Nederland voor staat met de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling (inclusief (ex-)partnergeweld). De impactmonitor laat zowel landelijk als regionaal zien wat de impact is van beleid en van de uitvoering. Hiermee wordt een basis gelegd voor verbetering van de aanpak en de evaluatie van beleid.
Worden incidenten van (ex-)partnergeweld benut als leermogelijkheden om hulpverlening en/of beleid te verbeteren? Zo ja, hoe worden dergelijke incidenten hiervoor benut? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naast de gestructureerde monitoring met behulp van de impactmonitor, is er in de uitvoering aandacht voor evaluatie. Politie, Veilig Thuis, justitieorganisaties, vrouwenopvang en hulpverlening evalueren casuïstiek. Dit gebeurt bijvoorbeeld op verzoek van professionals die na een incident op zoek zijn naar een optimale aanpak, maar ook naar aanleiding van onderzoek door de Inspectie vanwege een calamiteit.
Calamiteiten als gevolg van huiselijk geweld worden in toenemende mate door gemeenten aangegrepen voor het inrichten van leersessies of -trajecten met betrokken partijen. Gemeenten richten in toenemende mate met betrokken partijen leersessies of leertrajecten in over de aanpak van huiselijk geweld. Zij kunnen hierbij gebruik maken van de handreiking «Leren van calamiteiten in het sociaal domein»8, opgesteld door de Inspecties.
Worden ervaringsdeskundigen betrokken bij het maken/ontwikkelen, evalueren en/of verbeteren van beleid en/of hulpverlening? Zo ja, op welke wijze worden ervaringsdeskundigen betrokken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het betrekken van ervaringsdeskundigen is belangrijk. Vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis is daarom een handreiking ontwikkeld voor gemeenten om ervaringsdeskundigheid in te zetten bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. De handreiking is gedeeld met alle gemeenten.
Het programma Geweld hoort nergens thuis wordt bijgestaan door een vertegenwoordiging van ervaringsdeskundigen (zowel ex-plegers als ex-slachtoffers). Deze ervaringsdeskundigen stimuleren en ondersteunen het programmateam en de regio’s.
Het verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-19 |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Waarom schrijft u in uw beantwoording op mijn vragen over het verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-191 dat het onderzoek van de World Bank Group2 vanuit epidemiologisch onderzoeksperspectief niet afdoende is, maar zegt u nog niet direct toe dat u het verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-19 nader zal onderzoeken?
Ik vind het van belang dat het eventuele onderzoek naar de relatie tussen luchtverontreiniging en COVID -19 nieuwe kennis oplevert en binnen afzienbare termijn leidt tot beleidsopties (handelingsperspectief). Daarom heb ik samen met mijn collega’s van LNV en VWS het RIVM verzocht een verkenning uit te voeren naar de onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit en (de ernst van) COVID-19, waarbij ook is gevraagd naar de relatieve bijdrage van veehouderij. Het RIVM is gevraagd alle opgedane kennis bij eerdere onderzoeken mee te nemen in deze verkenning en ook de internationale ontwikkelingen in dit onderzoeksveld mee te nemen. We zijn met het RIVM in gesprek over de onderzoeksmogelijkheden. Nadat de onderzoeksmogelijkheden in kaart zijn gebracht zullen mijn collega’s van LNV en VWS en ikzelf besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen uitzetten bij het RIVM. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd in het najaar.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is dat dit verband nader onderzocht wordt zolang er onzekerheid over bestaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom geeft u daar niet gelijk opdracht toe en wordt er eerst een verkenning naar de onderzoeksmogelijkheden afgewacht?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt in verkenning naar de onderzoeksmogelijkheden naar de relatie tussen COVID-19 en luchtkwaliteit alleen gekeken naar de veehouderij en niet naar de twee andere grote bronnen van luchtvervuiling: de industrie en transport/wegen? En waarom wordt er niet gekeken naar de reacties tussen de stoffen die afkomstig zijn uit die grote bronnen, die gezamenlijk smog en secundair fijnstof vormen? Wordt dit nog nader meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Centraal in het verzoek aan RIVM aangaande de verkenning naar onderzoeksmogelijkheden is het antwoord op de vraag of het mogelijk is om de relatie tussen luchtkwaliteit in algemene zin, en de ernst van de gevolgen van infectie COVID-19 te onderzoeken. Daarbij wordt ook gekeken of het mogelijk is om de relatieve bijdrage van de veehouderij hierin te onderzoeken.
Erkent u dat het in het belang van de volksgezondheid noodzakelijk is om rekening te houden met het vermeende verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-19? Deelt u de mening dat het beleid daarop zou moeten worden aangepast zolang er nog geen uitsluitsel bestaat over het verband? Zo nee, waarom niet?
Luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarbij gaat het gemiddeld in Nederland om 11.000 vroegtijdige sterfgevallen en een aanzienlijke ziektelast. Het mogelijke effect van luchtverontreiniging op de gezondheidseffecten van COVID-19 onderstreept het belang van het verder verbeteren van de luchtkwaliteit. Daarom werkt het kabinet samen met decentrale overheden om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit permanent te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt.
De inzet op verbeteren van de luchtkwaliteit gebeurt nu al in het Schone Lucht Akkoord, en zet ik onverminderd voort. Concreet is afgesproken de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging uit Nederlandse bronnen met minimaal 50% te reduceren in 2030 ten opzichte van 2016. De maatregelen in het kader van de stikstofaanpak, de verduurzaming van de veehouderij, de kringlooplandbouw en het Klimaatakkoord zullen eveneens bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit en gezondheid in Nederland. Ik wil benadrukken dat overdracht van mens-op-mens de stuwende kracht is achter de snelle verspreiding van het virus en de huidige uitbraak. Het is daarom in de eerste plaats zaak dat overal, ook in gebieden met hogere luchtverontreiniging, mensen zich goed aan de vigerende COVID-19 maatregelen houden en mogelijke risico’s mijden.
Wat zijn sinds de uitbraak van de corona-epidemie in Nederland de percentages besmettingen, ziekenhuisopnamen en doden per provincie? Is het nog steeds zo dat daarin één of meerdere provincies negatief opvallen? Zo ja, welke verklaring(en) heeft u daarvoor en is dit voor u reden voor aanvullend beleid?
De verspreiding van de COVID-19 infecties over de provincies is zoals u in de media en in de politieke debatten rondom COVID heeft gehoord, continue aan verandering onderhevig. Voor de actuele cijfers per provincie publiceert het RIVM een wekelijks gedetailleerd epidemiologisch rapport met aantallen meldingen, ziekenhuisopnamen en sterfgevallen per provincie. Voor informatie per regio en gemeente verwijs ik u naar deinformatie op het coronadashboard van de rijksoverheid: https://coronadashboard.rijksoverheid.nl/ en de RIVM website:
Investeert het Rijk in mobiele meetstations, sensornetwerken en lokaal aanvullende metingen als mogelijkheden voor het registreren van luchtvervuiling in regio’s en provincies, waarnaar u verwijst in uw beantwoording? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke mate? Hebben provincies toezeggingen gedaan voor investeringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke? Betreft het hier metingen die juridische en beleidsmatige zeggingskracht kunnen hebben, zoals dat geldt voor de metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML-metingen) door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voortkomend uit de Europese Richtlijn? Zo ja, welke LML-meetpalen komen erbij in Nederland, en waar? Zo nee, wat ziet u dan als meerwaarde van dergelijke «tandeloze» metingen?
Ja, het Rijk zal in het kader van het Schone Lucht Akkoord participeren in een pilot voor meerdere mobiele ankerstations met daaromheen een sensornetwerk. De ankerstations worden beheerd door het RIVM en zullen daarmee voldoen aan de kwaliteitsvereisten die aan het LML worden gesteld, en de bijbehorende zeggingskracht hebben. De pilot wordt uitgevoerd met maximaal 5 ankerstations, welke beschikbaar komen binnen het huidige LML. Diverse gemeenten hebben aangegeven interesse te hebben in deelname en daarbij ook financieel bij te willen dragen. Na afronding van de inventariserende fase zal bepaald worden waar de ankerstations exact geplaatst worden. Daarbij zal primair rekening gehouden worden met het creëren van zoveel mogelijk kennis en ervaring met sensormetingen om te bepalen of deze in de toekomst gebruikt zouden kunnen worden voor de formele monitoring van luchtkwaliteit. Daarnaast zal bij de verdeling van de ankerstations ook gekeken worden naar het verder optimaliseren van de landelijke dekking van het LML.
Op welke manier houdt u zicht op de cumulatie van luchtvervuiling vanuit de door u genoemde belangrijke bronnen verkeer, landbouw, houtskool en industrie? Doet u dat via metingen of berekeningen?
Luchtvervuiling wordt veroorzaakt door veel verschillende bronnen, en de cumulatie daarvan wordt zowel door metingen als door modelberekeningen gemonitord. Metingen geven altijd een cumulatief beeld voor een bepaalde stof, omdat de gemeten waarde niet te herleiden is naar een specifieke bron. Met modelberekeningen daarentegen is het wel mogelijk om inzicht te krijgen in de specifieke bronbijdrage op specifieke locaties. Het RIVM draagt daarbij zorg voor het verzamelen van de vereiste brongegevens via de emissieregistratie, buitenlandse bronbijdragen en het beheer van verspreidingsmodellen, welke weer gekalibreerd worden aan de hand van metingen onder andere gericht langs wegen en industrie.
Zijn er in Nederland voldoende meetpunten en worden er voldoende vervuilende componenten (afzonderlijk en in combinatie) gemeten? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, bent u bereid om de metingen en meetpunten uit te breiden? Zo ja, hoe en waar? Zo nee, waarom niet?»
Ja, de luchtkwaliteit in Nederland wordt gemonitord door het RIVM conform de vereisten die daar aan gesteld worden vanuit van de Richtlijn Luchtkwaliteit. Het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (bestaande uit 46 RIVM meetstations en 6 GGD partnerstations) voldoet daarmee aan de vereiste dekkingsgraad voor alle afzonderlijk te meten stoffen. In aanvulling daarop vinden er voor NO2 extra metingen plaats d.m.v. Palmesmetingen (buisjesmetingen) en zijn er nog enkele regionale meetnetwerken actief.
Heeft u contact met andere landen waarin bepaalde regio’s veel sterker zijn geraakt door COVID-19, afgemeten aan ziekenhuisopnamen en doden, over mogelijke oorzaken hiervoor? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In het buitenland is de situatie in bepaalde gebieden gedurende de beginperiode van de pandemie ernstig tot zeer ernstig geweest, zoals bijvoorbeeld in Italië. Hier is in internationaal verband (EU, WHO) uiteraard veel contact over geweest. De oorzaken van de plaatselijke ernstige uitbraken zijn divers, maar hebben vooral te maken met de sterke onverwachte of onopgemerkte stijging van het aantal infecties in een regio, en op dat moment nog onvoldoende maatregelen om verspreiding tegen te gaan. Momenteel zijn er ook veel gebieden waar de infectiegraad sterk toeneemt. Over deze veranderende epidemiologische situaties, de reacties daarop en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen wordt, zowel bilateraal als in verschillende internationale gremia, voortdurend gesproken. Per land bestaan dashboards of landelijke websites met informatie hierover; voor een overzicht van Europa kunt u de rapportage van de ECDC (https://www.ecdc.europa.eu/en/geographical-distribution-2019-ncov-cases) raadplegen en wereldwijd de website van de WHO raadplegen: WHO coronavirus Disease (COVID-19) dashboard
Het bericht 'Bewapening boa stelselmatig afgewezen: Groene boa’s te vaak zonder bewapening het bos ingestuurd' |
|
Maurits von Martels (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bewapening boa stelselmatig afgewezen: Groene boa’s te vaak zonder bewapening het bos ingestuurd» van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Natuurtoezicht van 31 augustus 2020 en de uitzending van EenVandaag van 7 september 2020?1 2
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat er buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) zijn van natuurbeheerorganisaties die al jaren kunnen beschikken over volledige bewapening, inclusief vuurwapen, maar dat een verlenging van deze ontheffing thans niet meer wordt gehonoreerd? Geldt voor deze groep boa’s (nog steeds) dat indien zij in de periode voor verlenging geen feitelijk gebruik hebben gemaakt van hun geweldsmiddelen, dat zij deze moeten inleveren? Zou dat niet grond zijn om ook van de overgrote meerderheid van de Nederlandse politieambtenaren periodiek hun dienstwapen af te nemen? Hoe verhoudt deze uiterst restrictieve houding bij de verlenging van het toekennen van geweldsmiddelen zich tot de intentie zoals verwoord in uw brief van 5 juni 2020 dat toegekende geweldsmiddelen zoveel mogelijk gecontinueerd worden?3
In mijn brief van 5 juni jl.4 heb ik aangegeven dat boa’s niet standaard met geweldsmiddelen worden uitgerust, maar uitzonderingen op deze hoofdregel zijn toegestaan. Daarbij geldt ook dat de ene boa, de andere niet is. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuw besluit bewapening en uitrusting boa’s, waarin veiligheidsrisico’s meer maatgevend zullen zijn, in de besluitvorming over de bewapening van boa’s, dan nu reeds het geval is. Bewapening van boa’s zal zodanig worden uitgewerkt dat er zo min mogelijk lokale verschillen kunnen ontstaan. De nieuwe regeling zal meer dan tot op heden ruimte bieden om meer boa-specifiek te kijken naar geschikte uitrusting en geweldsmiddelen. Dat biedt de gelegenheid om te differentiëren en zo nodig af te wijken van wat voor de politie geschikt is. Per boa-domein zal duidelijk worden gemaakt welke uitrusting en geweldsmiddelen ter beschikking kunnen komen.
Boa’s werkzaam bij natuurbeheerorganisaties (ook wel groene boa’s genoemd) behoren conform de Beleidsregels boa tot domein II milieu, welzijn en infrastructuur. Deze boa’s kunnen optioneel beschikken over de volgende geweldsmiddelen: handboeien, wapenstok, pepperspray, uitschuifbare wapenstok, surveillancehond, vuurwapen.
Indien op een gemotiveerd verzoek van de werkgever positief wordt beslist kan een boa beschikken over één van de of meerdere geweldsmiddelen zoals genoemd. Bij het verlopen van de termijn voor de geweldsbevoegdheid, is het mogelijk een verzoek te doen voor de verlenging hiervan. Bij de afweging voor de verlenging zullen de toezichthouders rekening houden met de taak waarvoor de boa wordt ingezet en de omstandigheden van die taakuitvoering van de boa, zoals bijvoorbeeld de mate waarin snel een beroep kan worden gedaan op de politie en de veiligheid van de boa. Van een meer restrictief beleid dan voorheen is geen sprake. In mijn brief van 5 juni jl.5 staat dat daar waar in bestaande situaties in het verleden aan boa’s in de openbare ruimte (domein I) een wapenstok is toegekend, deze toestemming in beginsel zal worden verlengd wanneer de lokale driehoek hierom verzoekt. Het betreft dus een specifiek geweldsmiddel voor een specifieke categorie boa’s.
Deelt u de opvatting dat groene boa’s uit domein II werkzaamheden uitvoeren in natuurgebieden en daarbij dikwijls geconfronteerd worden met delicten als drugscriminaliteit, dumpingen en stroperij en dat zij daarom moeten kunnen beschikken over adequate bewapening, inclusief vuurwapen?
De veiligheid van boa’s bij de taakuitvoering staat voorop. Het algemeen uitgangspunt ten aanzien van geweldsmiddelen is dat het geweldsmonopolie behoort bij de Staat (krijgsmacht en politie). Daarom beschikken boa’s optioneel over de geweldsbevoegdheid en worden zij niet standaard toegerust met geweldsmiddelen. Echter, er zijn criteria voor het bepalen van uitzonderingssituaties waarin boa’s toch kunnen worden toegerust met een geweldsmiddel. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer boa’s minder snel kunnen terugvallen op assistentie van de politie of de aard van de werkomstandigheden dit vergt. Zie ook het antwoord bij vraag 2.
Kunt u aangeven of het klopt dat groene boa’s uit domein II niet langer kunnen beschikken over voldoende adequate bewapening? Hoe verhoudt zich dat tot uw brief van 5 juni 2020, waarin u aangeeft dat er uitzonderingen op het geweldmonopolie van de politie mogelijk zijn, waaronder bij boa’s in het groene domein (domein II) die minder makkelijk op assistentie van de politie kunnen terugvallen?
Indien daartoe aanleiding is kunnen groene boa’s volgens de geldende wet- en regelgeving nog steeds beschikken over geweldsmiddelen. Met de wijziging van de Beleidsregels boa in juli jl. is de uitschuifbare wapenstok toegevoegd aan de beschikbare geweldsmiddelen waar de groene boa aanspraak op kan maken.
Bent u van mening dat er groene boa’s zijn in domein II die inderdaad minder makkelijk kunnen terugvallen op assistentie van de politie, omdat zij werkzaamheden uitvoeren op tamelijk moeilijk te bereiken plekken in natuurgebieden en dat zij daarom zouden moeten kunnen beschikken over adequate bewapening? Zo ja, waarom wordt de verlenging van hun ontheffing om bewapend te worden dan niet gehonoreerd?
Indien de taakuitvoering en werkomstandigheden van de groene boa daarom vragen kan de werkgever van de groene boa een gemotiveerd verzoek doen. Conform de geldende wet- en regelgeving voor toekenning van een geweldsmiddel, kan na positief advies van de toezichthouders, een of meerdere geweldsmiddelen worden toegekend. Hierbij zullen individuele gevallen individueel worden beoordeeld.
Zo beschikken thans meer dan 700 groene boa’s over de korte wapenstok en bijna honderd groene boa’s over een uitschuifbare wapenstok, pepperspray en een vuurwapen. Sommigen van hen beschikken daarnaast ook over een diensthond. Niet in alle gevallen zal echter worden geoordeeld dat de groene boa bewapend moet worden. Die beslissing moet telkens lokaal worden beoordeeld, waarbij nauw wordt gekeken naar de specifieke taakomschrijving en omstandigheden waarin de betreffende groene boa opereert.
Waarom worden groene boa’s soms in identieke situaties verschillend bejegend qua toekenning van geweldsmiddelen en in het bijzonder het vuurwapen? Komt dit door wisselend advies per bevoegd gezag? Zou daar niet een landelijke toets, die toeziet op landelijke uniformiteit, boven moeten zitten? Bent u bereid landelijke uniformiteit qua bewapening van (groene) boa’s te bewerkstelligen?
In mijn brief van 5 juni 20206 heb ik aangekondigd dat wordt gewerkt aan een afzonderlijke regeling bewapening en uitrusting boa’s. Hierin zal o.a. de bewapening voor boa’s zodanig worden uitgewerkt dat er zo min mogelijk lokale verschillen kunnen ontstaan. Dit draagt bij aan meer uniformiteit. Er zal daarnaast meer ruimte worden geboden voor meer specifieke uitrusting en geweldsmiddelen per boa-domein. Hierdoor kan daar waar nodig worden gedifferentieerd. Zie ook antwoord bij vraag 1.
Het pr-beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u uitleggen waarom u uw Kamerbrief over de corona-evaluatie 1,5 uur onder embargo naar de media heeft gestuurd en bij het verlopen van het embargo, de Kamerbrief openbaar heeft gemaakt? Wat zegt dit over de informatiepositie van de Kamer, de media, maar ook van mensen in het land?1
Door het hanteren van een embargo tot na het versturen van de Kamerbrief werd de informatiepositie van de Kamer gerespecteerd. Daarnaast werd met deze handelwijze ook de informatiepositie van zowel het publiek als die van media eveneens gerespecteerd.
Waarom staat de pr-machine van uw ministerie vol aan, terwijl het juist zo belangrijk is om vertrouwen en draagvlak in de samenleving te creëren in de voortdurende coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom u uw mediastrategie met betrekking tot uw beleid inzake de coronacrisis belangrijker vindt dan het eerst informeren van de Kamer?
Zie antwoord op vraag 1.
Vindt u de informatiepositie van de Kamer ondergeschikt aan uw pr-beleid om een zo goed mogelijk beeld te kunnen schetsen in de media voor de mensen thuis?
Zie antwoord op vraag 1.
Wilt u reageren op de uitspraken van de Kamervoorzitter die eerder aangegeven heeft dat het uit staatsrechtelijk oogpunt zeer ongewenst, zo niet onaanvaardbaar is dat de media vaak eerder op de hoogte zijn van beleidsvoornemens van het kabinet dan de Kamer?2
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u een overzicht sturen van alle brieven en beleidsvoornemens die u in de afgelopen periode eerst naar de media heeft gestuurd, alvorens naar de Kamer? Zo neen, waarom wilt u hier niet transparant over zijn?
Dat overzicht is er niet, omdat het ministerie geen berichtgeving over beleid(voornemens) nastreeft voordat de Kamer daarover geïnformeerd is.
Wilt u beloven dat de Kamer over uw beleidsvoornemens, standpunten en brieven eerst geïnformeerd wordt, voordat dit onder embargo naar de media gaat? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Compensatie van mutatiedagen. |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat de compensatie van mutatiedagen alleen kan worden aangevraagd door zorgaanbieders met zorg in natura en dat deze compensatie dus niet geldt voor zorgaanbieders met een pgb-indicatie (met 24-uurs verblijf)?1
Het klopt dat in de sector Verpleging en Verzorging (VV) de compensatie van mutatiedagen alleen kan worden aangevraagd door zorgaanbieders die verblijfszorg leveren via zorg in natura. Zorgaanbieders die via het pgb zorg leveren aan cliënten met een Wlz indicatie kunnen dat niet.
Kan precies toegelicht worden wie voor een dergelijke compensatie in aanmerking komen en welke uitzonderingssituaties er zijn?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) stelt vast op welke wijze naturazorg bekostigd wordt. De hoofdlijn is daarbij dat zorgaanbieders alleen voor geleverde verblijfszorg kunnen declareren. De NZa stelt vast welke uitzonderingen daarop zijn. Zo bestaan er uitzonderingen voor het geval van tijdelijke afwezigheid van een bewoner van een natura instelling. Zorginstellingen in de VV sector kunnen gebruik maken van een mutatieregeling die dient om de bekostiging te regelen indien een plaats voor verblijf leeg is achtergelaten ten gevolge van overlijden of verhuizen van een bewoner.
Voorwaarden om voor deze regeling in aanmerking te komen zijn:
Zou het niet logisch zijn als ook de zorgaanbieders met een pgb (met 24-uurs verblijf) recht zouden hebben op mutatiedagen? Zo nee, waarom niet?
Het is met een pgb niet mogelijk verblijf in te kopen. Wel zijn er instellingen waar cliënten met een pgb samenwonen. Het verblijf wordt dan uit eigen middelen bekostigd. Uit een pgb kan alleen daadwerkelijk geleverde zorg worden betaald. Dit betekent dat wanneer een persoon overlijdt het pgb niet langer kan worden ingezet. Wanneer iemand verhuist en geen zorg meer ontvangt van de instelling kan het pgb ook niet langer worden ingezet.
Daarbij komt dat de NZa geen regels kan stellen over pgb-zorg. De budgethouder is verantwoordelijk voor het afsluiten van een zorgovereenkomst met de zorgverlener. Op basis van deze overeenkomst kan daadwerkelijk geleverde zorg worden gedeclareerd. De NZa regels omtrent mutatiedagen passen bij instellingsbekostiging waarbij de instelling door het zorgkantoor is gecontracteerd, niet bij pgb-gefinancierde zorg. Bij naturazorg via het modulair pakket thuis (MPT) en volledig pakket thuis (VPT) is ook geen sprake van mutatiedagen.
Wel zijn er dit jaar in verband met de gevolgen van de coronapandemie maatregelen getroffen om budgethouders tegemoet te komen. Zo hebben budgethouders van maart tot en met juli (en in uitzonderingsgevallen tot en met augustus) niet-geleverde zorg kunnen declareren. Tot en met 31 december 2020 bestaat daarnaast de mogelijkheid extra budget aan te vragen bij het zorgkantoor via de regeling «Extra Kosten Corona». Wanneer er in een pgb-wooninitiatief in de periode maart tot en met augustus sprake is geweest van leegstand en een wooninitiatief hierdoor in financiële nood is geraakt is er ook de mogelijkheid gecreëerd om via het zorgkantoor voor extra budget in aanmerking te komen.
Het bericht dat de cijfers over de uitstoot van stikstof door de veestapel niet kloppen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek: Sjoemelende boeren. Ten koste van mens en milieu»?1
Ja.
Is het in het bericht gestelde dat er «in de meeste gevallen uit kippen-, koeien- en varkensstallen meer stikstof en ammoniak [ontsnapt] dan de modellen voorspellen» waar? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zoals ik uw Kamer op 13 oktober jl. heb laten weten wordt in een rapport van het CBS gesteld dat het stikstofverlies van de meeste mestsoorten op basis van het verschil in de stikstof/fosfaat-verhouding bij excretie in de stal en bij mestafvoer groter is dan het verlies dat berekend wordt met NEMA (Kamerstuk 35 334, nr. 122). De indicatieve berekening voor pluimvee van CDM bevestigt eerdere signalen dat de ammoniakemissies van het staltype volièrehuisvesting te laag zijn vastgesteld in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van het Ministerie van I&W. De onderschatting van ammoniakemissies in de varkens- en rundveehouderij is relatief beperkt. In het advies van het CDM bij het CBS-rapport geeft het CDM aan dat emissiearme stallen complexe systemen zijn en dat de emissiebeperking door tal van factoren wordt beïnvloed, waaronder het management door de veehouder.
Deelt u de mening dat het in het artikel geconstateerde grote verschil tussen het aantal dieren dat boeren zeggen te houden en het aantal dieren dat ze mogen houden niet alleen verklaard kan worden door het verschil tussen de vergunningsruimte en het aantal daadwerkelijk gehouden dieren? Zo ja, waarom, en deelt u dan de mening dat dit verschil dan ook ten minste voor een deel door «sjoemelende boeren» moet worden verklaard? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe verklaart u dan wel dit geconstateerde grote verschil?
Het is mogelijk dat de milieuvergunning meer ruimte biedt voor dieren dan een veehouder daadwerkelijk houdt. De milieuvergunning geeft vooral aan hoeveel ontwikkelruimte de veehouder had ten tijde van de aanvraag. Vaak is deze aanvraag gedaan met het oog op plannen om in de toekomst te groeien en is de vergunde stalcapaciteit niet volledig gerealiseerd. Indien een veehouder de gerealiseerde stalruimte wil opvullen is het wel zaak om het benodigde aantal productierechten te verwerven.
Ook zijn er veel geldende vergunningen waarin stallen zijn opgenomen die niet meer in gebruik zijn of reeds gesloopt. Deze vergunningen vervallen niet automatisch, maar moeten actief worden ingetrokken door het bevoegd gezag. Dit gebeurt in de praktijk vaak niet, omdat de veehouder de stal op zijn vergunning wil behouden met het oog op de toekomst en het behouden van eventuele rechten.
Hiermee zie ik teveel mogelijke verklaringen voor verschillen tussen de vergunde ruimte en de opgegeven diertallen om uw mening te onderschrijven.
Hoe verklaart u het feit dat milieu-inspecteurs vrijwel alleen enkele tientallen dieren per stal minder aantreffen dan er vergunningsruimte is? Betekent dit dat grootschalige leegstand niet aan de orde is of controleren de milieu-inspecteurs niet goed?
Milieu-inspecteurs controleren of het aantal dieren in de vergunning wordt overschreden. Dit doen ze op het moment van inspectie en aan de hand van administratieve gegevens die de veehouder moet kunnen overleggen. Bij een overschrijding van de vergunde of gemelde dieraantallen grijpt het bevoegd gezag in. Een onderschrijding van de vergunde stalruimte zal niet leiden tot ingrijpen.
Deelt u de mening dat uit de in het bericht genoemde aanwijzingen over het grote verschil tussen de vergunningsruimte en de satellietgegevens over de uitstoot van stikstof enerzijds en het daadwerkelijk aantal opgegeven dieren anderzijds ten minste de indruk kan ontstaan dat er meer wordt gefraudeerd dan kan worden aangenomen op basis van het aantal van 150 zaken dat het Openbaar Ministerie (OM) jaarlijks kan behandelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de in het artikel aangehaalde mening van het OM en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat de prikkel om te frauderen te groot en de opbrengst voor de fraudeurs te lucratief is? Zo, ja wat gaat u doen om die prikkel kleiner en de opbrengst minder lucratief te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik vind fraude in alle gevallen een zeer kwalijke zaak, zeker ook richting ondernemers die zich wel netjes aan de regels houden. Door de pakkans te vergroten en met stevige (financiële) consequenties te confronteren neemt de fraudeprikkel af. De pakkans wordt vergroot door risico gebaseerd te controleren met gebruikmaking van gecombineerde datastromen. Het is een continu proces om dit te verbeteren en verder te optimaliseren. In de herbezinning van het mestbeleid is een van de doelen om de mestketen transparanter te maken en de uitvoering en handhaving te vereenvoudigen.
Deelt u de mening van de genoemde landelijk coördinerend Officier van Justitie dat het bij de genoemde fraude gaat om «met vals spel geld verdienen ten koste van mens en milieu. Een vorm van zeer ondermijnende criminaliteit»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De genoemde regelgeving is om mens en het milieu te beschermen. Deze doelen worden momenteel niet overal gehaald. Het gaat hier bovendien om regelgeving die veel impact heeft op de sector als geheel en de veehouders die ermee te maken hebben. Veehouders die deze regelgeving denken te kunnen omzeilen brengen hiermee het bereiken van de milieudoelen in gevaar en duperen hiermee ook direct hun collega’s die zich wel aan de regels houden.
Deelt u de mening dat bij fraude met dierenaantallen de pakkans te klein is en de capaciteit om te vervolgen te klein? Zo ja, wat gaat u doen om zowel de opsporings- als vervolgingscapaciteit voor deze fraude te vergroten? Zo nee, waarom niet?
De opsporings- en vervolgcapaciteit heeft zijn grenzen, maar tegelijkertijd zijn er meer manieren om de pakkans te vergroten. Het is belangrijk om de capaciteit die er is zo efficiënt mogelijk in te zetten, door een risicogerichte aanpak, waarbij slim gebruik gemaakt wordt van verschillende datasets die worden gecombineerd en aangevuld met fysieke controles waar dit nodig is. Dit is een continu proces, waarin bijvoorbeeld in de versterkte handhavingsstrategie goede stappen worden gezet.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de omgevingsdiensten niet alleen op het vergunde aantal dieren gaat controleren, maar ook op of voor het werkelijk aantal aanwezige dieren voldoende dierenrechten verworven zijn?
De uitgifte van en controle op productierechten is een verantwoordelijkheid van het Rijk. Als een controleur van de omgevingsdienst een verdachte situatie aantreft buiten zijn werkterrein dan is het belangrijk dat dit signaal gemeld kan worden. Uiteraard moet de verdachte situatie dan voor de controleur wel kenbaar zijn.
Deelt u de mening dat de NVWA naast controle op aanwezige dierenrechten ook moet gaan controleren of het aantal vergunde dieren niet wordt overschreden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De controle op de naleving van de milieuvergunning is aan het bevoegd gezag voor die vergunning, maar zoals ik in het antwoord op de vorige vraag aangaf vind ik het belangrijk dat de verschillende gezagen signalen met elkaar delen. De NVWA en RVO werken in het kader van gebiedsgericht handhaven (GGH) van de mestwetgeving al slim samen met andere instanties om eventuele overtredingen aan te pakken. In 2018 is het project GGH gestart waarin de krachten worden gebundeld tussen de samenwerkingspartners binnen bepaalde aangewezen gebieden. De samenwerkingspartners zijn RVO, de NVWA, het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, de waterschappen, de omgevingsdiensten/ regionale uitvoeringsdiensten en de provincies.
Deelt u de mening dat veel fraudeurs ook ongestraft blijven doordat verschillende diensten langs elkaar heen werken en bestanden met dieraantallen, dierproductierechten en vergunningen niet aan elkaar gekoppeld zijn? Zo ja, hoe gaat u hier verandering in brengen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Binnen de gebiedsgerichte handhaving gegevens worden gedeeld tussen de verschillende toezichthouders binnen de kader van de AVG. Informatie hierover ontvangt uw Kamer jaarlijks, wanneer ik uw Kamer op de hoogte breng van de voortgang van de verstrekte handhavingsstrategie mest.
Dreigementen van de EU aan het adres van Servië en Kosovo vanwege plannen ambassades te openen in Jeruzalem |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «EU warns Serbia, Kosovo against opening embassies in Jerusalem»?1
Ja.
Deelt u mijn mening dat er sprake is van een nauwelijks verholen dreigement gericht aan die landen?
Het kabinet verwelkomt de toenadering tussen Servië en Kosovo, en tussen Kosovo en Israël. Het kabinet heeft tevens kennisgenomen van de aankondigingen dat Servië en Kosovo overwegen ambassades in Jeruzalem te openen. Van (potentiële) kandidaat-lidstaten zoals Kosovo en Servië wordt verwacht dat zij zich proactief aansluiten bij het beleid en de inzet van de Europese Unie t.a.v. derde landen. Dit wordt regelmatig opgebracht in contacten met (potentiële) kandidaat-lidstaten, zowel in EU-verband als bilateraal.
(Potentiële) kandidaat-lidstaten hebben zich gecommitteerd om op termijn het EU acquis over te nemen. Het betreft een vrijwillige keuze van de betreffende landen en er is dan ook geen sprake van dreigementen of chantage. De EU monitort de mate waarin kandidaat-lidstaten zich aansluiten bij het EU-beleid t.a.v. derde landen en rapporteert hierover in de jaarlijkse voortgangsrapportages. De woordvoerder van de Hoge Vertegenwoordiger benadrukte na de aankondiging van Servië en Kosovo dat de EU positie onveranderd is en het van (potentiele) kandidaat-lidstaten verwacht wordt dat zij zich aansluiten bij het EU beleid hieromtrent. Het kabinet acht het positief dat de EU direct zorg heeft uitgesproken over de aankondiging van de beide landen t.a.v. het vestigen van hun ambassades in Jeruzalem.
Het standpunt van het kabinet over een verhuizing van de Nederlandse ambassade is onveranderd. Nederland heeft in 1980 de ambassade in Israël verplaatst van Jeruzalem naar Tel Aviv overeenkomstig VN-Veiligheidsraad resolutie 478, waarin wordt uitgesproken dat de annexatie van Oost-Jeruzalem door Israël in strijd is met internationaal recht en staten worden opgeroepen om hun ambassades uit Jeruzalem te verplaatsen, voor zover ze dat nog niet hebben gedaan.
Voor Nederland en de EU vormen de grenzen van 1967 de basis voor de twee-statenoplossing, ook voor wat betreft de toekomstige status van Jeruzalem. Totdat met instemming van beide partijen een oplossing is bereikt – met inbegrip van de status van Jeruzalem – is verplaatsing van de ambassade niet aan de orde. Zie ook de kamerbrief over de verplaatsing van de Amerikaanse ambassade naar Jeruzalem d.d. 9 januari 2018 (Kamerstuk 23 432, nr. 444).
Bent u van mening dat landen zelf vrijelijk moeten kunnen bepalen waar ze hun ambassades willen vestigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u mijn mening dat de dreigementen van de EU simpelweg een mes op de keel van de (nu nog) soevereine Balkanstaten Servië en Kosovo zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid afstand te nemen van dit soort verstikkende chantagepraktijken en bent u bereid de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, de heer Borrell, hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Nederlandse ambassade in Israël nog dit jaar naar Jeruzalem te verhuizen?
Zie antwoord vraag 2.
De zaak van dhr. Singh |
|
Michiel van Nispen , Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Tweede Kamer wil dat Jaitsen Singh (75) na 36 jaar Amerikaanse cel naar Nederland wordt overgeplaatst»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Van Nispen c.s. waarin de regering wordt verzocht zich maximaal in te spannen om de heer Singh op korte termijn naar Nederland over te laten brengen, verzoeken tot overbrenging te honoreren en hiertoe zo nodig de procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging te starten?2
Ja.
Welke inspanningen heeft u, naar aanleiding van de hierboven genoemde aangenomen motie, tot nu toe verricht om dhr. Singh naar Nederland te halen?
Zoals beschreven in mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer heb gestuurd, heb ik het dossier van de heer Singh (betrokkene) nogmaals uitvoerig en zorgvuldig bestudeerd. Op grond hiervan en op grond van bovengenoemde motie ben ik bereid om betrokkene diplomatiek te ondersteunen in zijn wens tot vrijlating, mits met die vrijlating geen maatschappelijke risico’s zijn gemoeid. Diplomatiek ondersteunen is alleen mogelijk als betrokkene zelf een verzoek tot parole of gratie heeft ingediend bij de autoriteiten van de VS. Om die reden is op 19 augustus 2020 namens mijn ministerie contact opgenomen met het juridisch team van betrokkene om te bezien in hoeverre een dergelijk verzoek in het vooruitzicht ligt. Op verzoek van het juridisch team van betrokkene vond dit overleg op 18 september 2020 plaats. Tijdens dit gesprek is toegelicht waarom de Wots geen reële slagingskans heeft. Wel is afgesproken dat er actief diplomatieke steun wordt geleverd aan een in te dienen gratieverzoek.
Heeft u inmiddels het Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS)-verzoek van dhr. Singh boven tafel weten te krijgen? Zo nee, hoe kan het dat een WOTS-verzoek spoorloos verdwijnt? Heeft u navraag gedaan bij de Amerikaanse autoriteiten?
Er is alleen sprake van een Wots-verzoek indien de ene staat de andere staat officieel en volgens de geldende regels verzoekt om de tenuitvoerlegging van een bepaalde straf over te nemen. Dit is in de onderhavige casus niet gebeurd.
Nederland werd op 25 juli 2019 door tussenkomst van het federale Department of Justice geïnformeerd dat betrokkene bij de staat Californië zijn interesse kenbaar heeft gemaakt om overgebracht te worden naar Nederland om hier de resterende tijd van zijn detentie uit te zitten. In die brief geeft de staat Californië aan: «that his case is now being reviewed to determine if further investigation is warranted.» Sindsdien heeft de ambassade meerdere keren contact gezocht met de autoriteiten in Californië. De review c.q. het onderzoek door de staat Californië is echter nog niet afgerond, zo liet Californië op 20 juli 2020 weten. De VS heeft bovendien aangegeven dat de Covid-19 pandemie tot extra vertraging in de uitvoering van de internationale overdracht van strafvonnissen heeft geleid.
De brief uit 2019 kan niet aangemerkt worden als zijnde een «Wots-verzoek». Het verzoek van betrokkene aan de staat Californië is dan ook nooit «verdwenen» geweest omdat het nog in onderzoek is bij de staat Californië.
Klopt het dat het toepasselijk verdrag maatgevend is en dat bepalingen in de wet niet meer dan aanvullende betekenis hebben? Zo ja, bent u in dat geval bereid om de Nederlandse beleidsregel over bindingsvoorwaarde, in overeenstemming met het toepasselijk verdrag, los te laten?
Ja, het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP) is maatgevend en geeft voorwaarden op grond waarvan strafvonnissen aan een ander land kunnen worden overgedragen. Het VOGP laat ruimte voor nadere invulling in nationale regelgeving, waaronder de wet en het beleidskader. Ten aanzien van uw vraag om de beleidsregel los te laten, zie ik geen aanleiding dit te doen. In mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer heb gestuurd ga ik hier nader op in.
Wanneer bent u van plan om, op basis van het Verdrag Overbrengen Gevonniste Personen die voorziet in de mogelijkheid dat de staat van tenuitvoerlegging het verzoek tot strafoverdracht kan doen, in de zaak van dhr. Singh zelf een verzoek tot strafoverdracht te initiëren?
In mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer heb gestuurd heb ik aangegeven dat ik de VS geen verzoek doe om een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging te starten. Dit heeft procesmatige en inhoudelijke redenen. In die brief ga ik hier nader op in. Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven, ben ik bereid om betrokkene diplomatiek te ondersteunen in zijn wens tot vrijlating, mits met die vrijlating geen maatschappelijke risico’s zijn gemoeid.
Deelt u de mening dat u, naar aanleiding van de aangenomen motie, desnoods uw discretionaire bevoegdheid in moet zetten om een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging te starten om dhr. Singh naar Nederland te halen?
Nee. In mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer heb gestuurd ga ik hier nader op in.
Bent u tevens bereid om, gezien de kwetsbaarheid van gedetineerden in de Verenigde Staten voor het coronavirus, via alle mogelijke diplomatieke kanalen bij de Californische autoriteiten te pleiten voor gratie voor dhr. Singh?
Nederland heeft diverse keren een beroep gedaan op de Californische autoriteiten om betrokkene op grond van humanitaire overwegingen vrij te laten. Een verzoek tot gratie kan echter alleen door betrokkene zelf worden ingediend.
De diplomatieke inspanningen worden wel gecontinueerd, zoals ik ook beschrijf in de brief met kenmerk 2967754. Zo heeft de ambassade 20 juli jl. aan de parole agent gevraagd of betrokkene in aanmerking komt voor vrijlating op basis van de huidige pandemie. De parole agent meldde dat betrokkene niet voorkomt op de lijst van gevangenen die in aanmerking komen voor vrijlating op basis van de huidige gezondheidscrisis. Hetzelfde antwoord is verkregen vanuit het kantoor van de Lieutenant Governor van Californië.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De classificatie van COVID-19 en aanverwante vragen |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Wat is de Case Fatality Rate (CFR) van COVID-19 in maart 2020 en wat is de CFR op 1 september 2020 in Nederland?
De case fatality rate is de ratio tussen het aantal overleden personen en het aantal besmette personen in een bepaalde tijdsperiode. De waarde is sterk afhankelijk van het testprotocol, dat bepaalt welke mensen met een besmetting in beeld komen. Daarnaast is van invloed hoe goed geregistreerd wordt hoeveel mensen er zijn overleden aan COVID-19.
Maart-april:
In de periode maart-april zijn 2.026.416 mensen getest, waarvan 39.758 positief, waarvan 5.618 overleden.
Voor de periode maart-april is de case fatality rate dan 5618 /39.758= 14%
In de periode van maart en april is 14 procent van de personen die positief getest is overleden.
Juli-augustus:
In de periode juli-augustus zijn 1.629.505 mensen getest, waarvan 21.119 positief, waarvan 103 overleden.
Voor de periode juli-augustus is de case fatality rate 103 /21.119= 0,5%
In de periode van juli en augustus is 0,5 procent van de personen die positief getest is overleden.
Het verschil tussen de case fatality rates over deze twee periodes wordt verklaard door een verandering van het testbeleid. In maart en april werden alleen mensen met ernstige klachten en zorgpersoneel getest. Vanaf 1 juni jl. kan iedereen met klachten zich laten testen. Hierdoor werden meer besmettingen onder mensen uit jongere leeftijdsgroepen met veelal lichte klachten ontdekt, die een lager risico op overlijden hebben.
Wat was de CFR van influenza in de jaren 2017, 2018 en 2019 in Nederland?
De CFR van influenza is niet goed bekend in Nederland. Hier is geen specifiek onderzoek naar uitgevoerd.
Wat is de Infection Fatality Rate (IFR) van COVID-19 in maart 2020 en wat is de IFR op 1 september 2020 in Nederland?
De IFR van COVID-19 in Nederland is berekend voor de periode medio-maart t/m 4 mei. Deze is geschat op 1%. De IFR in september is nog niet bekend.
Wat was de IFR van influenza in de jaren 2017, 2018 en 2019 in Nederland?
De IFR van influenza is niet bekend in Nederland. Hiernaar wordt geen specifiek onderzoek uitgevoerd.
Bent u het eens met de classificatie van COVID-19 als een klasse-A ziekte?
Zeker, voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport Bruno Bruins heeft COVID-19 namelijk zelf als een A-ziekte geclassificeerd. Infectieziekten, zoals het coronavirus, kunnen op grond van artikel 1 Wpg worden ingedeeld in vier groepen: A, B1, B2 en C. De indeling bepaalt welke maatregelen de overheid kan nemen ter bestrijding van de infectieziekte. De toenmalige Minister voor MZS heeft, op grond van artikel 20 Wpg, het coronavirus, op 28 januari 2020 aangewezen als behorende tot «groep A», zoals onder meer MERS, SARS, pokken en polio. Dit is gebeurd via een ministeriële regeling in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad. Een voorstel voor wet ligt bij uw Kamer.
Kan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de classificatie van COVID-19 als een klasse-A ziekte tussentijds aanpassen?
Aangezien dit een nationale classificatie is, kan dit niet.
Verschilt de classificatie per land? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de specifieke vormgeving van de wetgeving in andere landen. De maatregelen zijn echter overal vergelijkbaar.
Kunt u een overzicht geven van de classificaties van COVID-19 per 1 april 2020 en 1 september 2020 in de andere EU-landen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u verplicht om de classificatie als A-ziekte over te nemen? Zo nee, waarom is dat dan wel gebeurd?
Er is geen sprake van het overnemen van een classificatie.
Is er aanleiding om de classificatie van COVID-19 als een ziekte in de A-categorie te wijzigen, nu er meer bekend is over het virus? Zo nee, waarom niet?
Er kan aanleiding zijn om de classificatie van een ziekte te wijzigen als er meer over bekend is, of als de epidemiologische situatie gewijzigd is. Dat is nu echter niet aan de orde.
Wat zou het gevolg zijn voor het beleid met betrekking tot de coronamaatregelen bij een afschaling van COVID-19 van een A-status naar bijvoorbeeld een B-status?
Bij ziekten die ingedeeld worden in groep B kunnen minder ingrijpende maatregelen genomen worden, is de bestrijding in handen van de burgemeester in plaats van de voorzitter veiligheidsregio en geeft de Minister van VWS geen leiding aan de bestrijding. De rol van de Tweede Kamer is daarbij ook anders.
Bent u op de hoogte van het artikel «The 1% blunder: How a simple but fatal math mistake by US Covid-19 experts caused the world to panic and order lockdowns»?1
Ik heb dit artikel bekeken.
Bent u het eens met de conclusie dat er een fout gemaakt is op grond waarvan COVID-19 ten onrechte in klasse-A terecht is gekomen?
Ik ben niet van mening dat COVID-19 geen A-ziekte zou moeten zijn.
Vindt u dat er aanleiding bestaat, gelet op de inhoud van het bovengenoemde artikel, om de indeling van COVID-19 in klasse-A in Nederland te wijzigen?
Ik zie geen aanleiding om de classificatie van COVID-19 op dit moment aan te passen.
Kunt u aangeven welke criteria worden gehanteerd om te bepalen wanneer sprake is van een epidemie en tevens welke criteria worden gehanteerd om te bepalen wanneer een epidemie voorbij is? Kunt u dit ook specifiek voor COVID-19 doen?
Voor epidemieën in het algemeen geldt geen vaste definitie. Het gaat om een professionele beoordeling van de omvang en snelheid van de verspreiding van een ziekte in Nederland. Voor de jaarlijks terugkerende griepepidemie hanteert Nederland een vaste grenswaarde om te bepalen wanneer er sprake is van een epidemie (twee weken achter elkaar minimaal 58 mensen per 10.000 inwoners die griep of een griepachtige aandoening hebben). Op die manier kunnen verschillende jaren ook met elkaar worden vergeleken. Voor de aanpak van covid-19 in Nederland is overigens niet alleen de actuele verspreiding in Nederland van belang, maar ook de dreiging van een epidemie. Als het aantal besmettingen in Nederland laag is, maar de verspreiding in andere landen nog aanzienlijk is en de weerstand van de Nederlandse bevolking relatief laag, acht het kabinet maatregelen ter voorkoming van een epidemie in Nederland ook noodzakelijk.
Kunt u aangeven wat voor effect de vals positieven bij polymerase chain reaction (PCR)-testen hebben op het vaststellen van de CFR en de IFR?
Theoretisch, als er foutief positieven zijn, gedefinieerd als PCR positief signaal terwijl er geen erfelijk materiaal van het SARS-CoV-2 virus in het diagnostisch monster van de patiënt aanwezig is en de patiënt op basis daarvan onterecht als case of geïnfecteerd wordt beschouwd, kan de CFR en IFR lager berekend worden omdat de noemer hoger is. Maar evengoed kan de teller hoger zijn, en het netto effect anders. Daarbij is het van belang hoe de teller en noemer van de CFR en IFR gedefinieerd worden en bepaald zijn.
Kunt u bewijs overleggen waaruit blijkt dat de PCR-test gevalideerd is om echte COVID-19 besmettingen (mensen die besmettelijk voor anderen zijn en er in meer of mindere mate symptomen van hebben) aan te tonen?
PCR testen zijn gevalideerd voor het specifiek aantonen van erfelijk materiaal van het SARS-CoV-2 virus. Met de PCR kan een echte SARS-CoV-2 besmetting die tot infectie heeft geleid worden vastgesteld. Met de PCR kan niet worden aangetoond of het aangetoonde erfelijke materiaal afkomstig is van infectieus virus en of dit infectieuze virus kan worden overgedragen naar een andere persoon.
Kunt u alle modellen, data en aannames overleggen die gebruikt zijn bij het schatten van het reproductiegetal R?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u alle modellen, data en aannames overleggen die gebruikt zijn bij het meten en schatten van de effecten van de anderhalve meter maatregel?
Deze modellen, data en aannames zijn te vinden op de site van het RIVM en worden door de heer Van Dissel toegelicht bij de technische briefing.
Kunt u, nu de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bij een van de technische briefings heeft aangegeven dat 1,5 meter arbitrair is, aangeven wat uw onderbouwing is om, ondanks het feit dat de WHO 1,0 meter adviseert, toch te kiezen voor 1,5 meter?
Zie antwoord vraag 19.
Het bericht ‘NWO lijkt haar jonge onderzoekers te zijn vergeten’ |
|
Jan Paternotte (D66), Dennis Wiersma (VVD), Harry van der Molen (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel «NWO lijkt haar jonge onderzoekers te zijn vergeten»?1
Ja
Bent u het met de mening eens dat onderzoekservaring in het buitenland vaak essentieel is voor het opbouwen van een wetenschappelijke carrière in Nederland?
Onderzoekservaring in het buitenland kan essentieel zijn voor een wetenschappelijke carrière. Rubicon is een financieringsinstrument voor recent gepromoveerde wetenschappers om ervaring op te doen aan buitenlandse topinstituten als opstap voor een wetenschappelijke carrière.
Wat vindt u ervan dat door de coronacrisis Nederland een generatie jonge, excellente onderzoekers, die deze buitenlandse onderzoekservaring net op hebben gedaan, dreigt te verliezen? Hoe ziet u de toekomst van de wetenschap in Nederland nu deze generatie mogelijk moet kiezen voor een andere loopbaan?
NWO zal bij vervolgbeurzen waar nodig de criteria aanpassen aan de ontstane situatie. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
In hoeverre voelt u zich verantwoordelijk voor de carrièreperspectieven van Rubicon-laureaten die met een Nederlandse NWO-beurs in het buitenland onderzoek doen?
Ik ben verantwoordelijk voor het wetenschapsbestel. Vanuit die verantwoordelijkheid heb ik in afstemming met de belanghebbende partijen VSNU, NWO, PNN en DJA een aantal maatregelen genomen om te voorkomen dat bepaalde onderzoekers waaronder de Rubicon laureaten noodgedwongen hun carrièreplannen moeten afzeggen. De genomen maatregelen worden beschreven in de brief «Financiële situatie rondom uitgesteld onderzoek» die tezamen met deze antwoordbrief op uw vragen wordt verzonden.
Klopt het dat veel onderzoeksfinanciers in het buitenland (zoals de Zwitserse SNF, de Britse Wellcome Trust, de Duitse DFG) hebben toegezegd dat wetenschappers op door deze financiers gefinancierde projecten vanwege de coronacrisis 3 tot 6 maanden extra financiering kunnen ontvangen, om deze projecten volwaardig af te kunnen ronden?
Ja dat klopt. Voor de drie genoemde onderzoeksfinanciers geldt dat zij verlengingen toekennen voor het equivalent van de NWO-Rubicon.
Klopt het dat u heeft gezegd dat het eenmalig reserveren van 0,45% loonruimte in de CAO van de VSNU om gevolgen van de coronacrisis te ondervangen – bijvoorbeeld de verlenging van tijdelijke contracten van onderzoekers aan Nederlandse instellingen – een mooi symbool van solidariteit is van deze partijen?
Ik waardeer inderdaad de solidariteit binnen de academische gemeenschap. In de cao Universiteiten is een corona solidariteitsbepaling opgenomen waarmee 0,45% van de loonsom wordt gereserveerd dat heeft geresulteerd in een bedrag van € 20 miljoen eenmalig in 2020. De regelingen hiervoor zijn inmiddels bij alle universiteiten uitgewerkt en de eerste contractverlengingen zijn inmiddels een feit. De cao partijen hebben afgesproken deze regeling eind 2020 te evalueren en dan te besluiten of deze in 2021 wordt doorgezet. Ook zal ik NWO een algemene aanwijzing in de vorm van een beleidsregel geven voor een bedrag van € 20 miljoen, zie verder antwoord vraag 9. Daarnaast heb ik in de Raad voor Concurrentievermogen bepleit dat ook de Europese onderzoekstrajecten zowel in tijd als in financiering worden verlengd. Door OCW, SZW en het veld zijn verder oplossingen gevonden binnen de wettelijke kaders voor het verlengen van tijdelijke contracten. Voor bijvoorbeeld postdocs die geen tijdelijke verlenging meer kunnen krijgen vanwege de ketenbepaling, is een andere oplossing binnen de wettelijke kaders gevonden. Kennisinstellingen kunnen deze onderzoekers een vast contract aanbieden met een zogenoemde vaststellingsovereenkomst, waarin geclausuleerde voorwaarden zijn opgenomen.
Bent u het met de mening eens dat jonge onderzoekers in het buitenland op door NWO gefinancierde onderzoeksprojecten (specifiek de NWO Rubiconbeurs) tussen wal en schip vallen omdat ze enerzijds buiten deze maatregelen van Nederlandse kennisinstituten vallen (in de regel zijn zij niet verbonden zijn aan een Nederlandse instelling) en anderzijds kunnen de buitenlandse instellingen niet financieel verantwoordelijk gehouden worden voor deze onderzoekers (omdat zij deze onderzoekers nu ook niet financieren)?
Ongeveer een kwart van de onderzoekers met een Rubiconbeurs heeft een aanstelling aan een Nederlandse universiteit. De mogelijkheid bestaat dat een aantal Rubicon laureaten hun onderzoek zal moeten stopzetten omdat zij buiten de maatregelen van de Nederlandse kennisinstituten vallen en de buitenlandse instelling waar zij werkzaam zijn niet financieel verantwoordelijk voor hen is. Op dit moment is echter niet duidelijk om welk percentage van het totale aantal Rubicon laureaten het gaat.
Klopt het dat er momenteel ongeveer 100 Rubicon-laureaten in het buitenland actief zijn? En dat zij volgens de call for proposals (Rubicon 2020) een basisbedrag van 63.000 euro per jaar ontvangen en dat dit betekent dat de totale kosten om alle laureaten 3 maanden te compenseren vanwege vertragingen door de coronacrisis ongeveer 1.575.000 euro zouden zijn?
Er zijn ongeveer 100 Rubicon-laureaten actief zijn in het buitenland. Elke laureaat ontvangt een basisbedrag van 63.000 euro per jaar, uitgaande van een looptijd van minimaal 12 en maximaal 24 maanden bij een 1fte-aanstelling. Indien alle laureaten de mogelijkheid geboden wordt om een verlengingsverzoek van maximaal drie maanden aan te vragen, dan is sprake van een totaalbedrag van circa 1.575.000 euro. Niet elke laureaat ondervindt in haar/zijn project echter hinder van de covid19-crisis. Een deel van de projecten gaat ook gewoon door.
Bent u met de mening eens dat er een financiële oplossing gevonden dient te worden om te voorkomen dat de laureaten in deze overmachtssituatie de kosten van de verlening zelf moeten dragen? Welke mogelijkheden heeft u hiervoor binnen uw begroting? Welke mogelijkheden zijn hiervoor binnen de begroting van NWO? Bent u het met de mening eens dat desnoods in principe één (nog uit te geven) NWO vici-beurs gebruikt zou kunnen worden om de opgelopen projectvertragingen van Rubicon-laureaten als gevolg van de coronacrisis op te vangen? Bent u, indien NWO vanwege oormerking, subsidievoorwaarden of anderszins niet zelfstandig tot een dergelijke of een andere oplossing kan besluiten, maar uw toestemming nodig zou hebben, bereid deze te verlenen?
De impact van de coronacrisis op de wetenschap is significant. Tegelijkertijd lopen de financiële bijdragen van het Ministerie van OCW aan de wetenschap (eerste en tweede geldstroom) wel door, net zoals de gelden vanuit de EU (een groot deel van de zogenaamde derde geldstroom). Ik zie op dit moment geen mogelijkheid om extra middelen binnen mijn eigen begroting vrij te maken. Over de mogelijkheid om een VICI beurs in te zetten ten behoeve van de opgelopen projectvertraging van Rubicon laureaten doe ik geen uitspraak. Wel zal ik NWO een [algemene] aanwijzing geven in de vorm van een beleidsregel van maximaal € 20 miljoen, in mindering te brengen op de volgende financieringsronde van de Nationale Wetenschapsagenda. Dit geld is bedoeld voor onderzoekers in de laatste fase van hun tijdelijke aanstelling die door corona vertraagd zijn geraakt en hun onderzoeksopzet niet meer kunnen aanpassen. Hiermee kunnen universiteiten (inclusief umc’s), NWO- en KNAW instituten onderzoekers die zij onder hun hoede hebben, onafhankelijk van de geldstroom waaruit ze gefinancierd zijn, de ruimte bieden om hun onderzoek af te ronden. Hierbij zal ook gekeken worden naar Nederlandse onderzoekers die met een Rubiconbeurs tijdelijk in het buitenland onderzoek doen. Daarnaast blijf ik met universiteiten en kennisinstellingen de situatie volgen om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Is het mogelijk om deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg onderwijs en corona van 7 oktober a.s?
De antwoorden op bovenstaande vragen zullen gelijktijdig met de brief «Financiële situatie rondom uitgesteld onderzoek» worden verzonden.
De noodzaak tot investeren in wonen voor senioren |
|
Vera Bergkamp (D66), Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA), Julius Terpstra (CDA), Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Carla Dik-Faber (CU), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Jessica van Eijs (D66), Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de bijeenkomst van 1 september jl. over de inzet op seniorenhuisvesting en woonvormen, georganiseerd door de ledenvereniging voor ouderen ANBO, de branchevereniging voor zorgorganisaties ActiZ en Stichting Knarrenhof?
Ja.
Klopt het dat er nu al een tekort is van 80.000 seniorenwoningen en hoe ontwikkelt dat tekort zich tot en met 2040?
Om de opgave beter in beeld te krijgen hebben wij de opdracht gegeven een monitor ouderenhuisvesting te ontwikkelen waarin op landelijk niveau zowel het aanbod, de vraag en het mogelijke tekort wordt aangegeven. Tevens zal de monitor informatie bevatten voor het lokale niveau omdat op dat niveau de opgave het beste in kaart gebracht kan worden. Wij zenden de monitor ouderenhuisvesting aan het einde van dit jaar aan Uw Kamer.
Daarbij dient al wel te worden aangegeven dat het vaststellen van zowel het aanbod als van de vraag naar seniorenwoningen zeer lastig is, zeker voor de toekomst. Voor de aanbodzijde geldt dat er veel soorten woningen voor senioren bestaan en daardoor geen eenduidige definitie bestaat van een «senioren- of ouderenwoning». Bovendien wonen de meeste ouderen in een reguliere woning. Voor de vraagzijde geldt eveneens dat het lastig is deze vast te stellen omdat de groep zeer divers is en de woonwensen daardoor ook.
Het tekort van 80.000 seniorenwoningen wordt in verschillende publicaties genoemd. Het is ons, ook na navraag, niet duidelijk wat de bron is van dit aantal.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ANBO, ActiZ en Stichting Knarrenhof over dit tekort aan seniorenwoningen en hun 5-puntenplan om dit op te lossen1 en de Kamer te informeren over de resultaten daarvan voor het einde van 2020?
Ja.
Wat zijn de concrete resultaten van de gesprekken die de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met de taskforce Wonen en Zorg heeft gevoerd en komt er een meerjarige agenda voor wonen en zorg?
Met het programma Langer thuis hebben wij een meerjarig programma opgestart de woon- en zorgopgave voor ouderen op te pakken. De Taskforce Wonen en Zorg, die door de VNG, Aedes, Actiz en de ministeries van VWS en BZK is opgericht, heeft zich tot doel gesteld dat in 2021 alle gemeenten hun opgave ouderenhuisvesting in kaart hebben gebracht en daarover prestatieafspraken maken met woningcorporaties en zorgaanbieders.
De Minister van VWS en de voorzitter van de Taskforce hebben in maart 2020 onder meer gesproken over de werkzaamheden van de Taskforce en de verbinding van de opgave met betrekking tot zelfstandig wonen met de opgave van de verpleeghuiszorg. Tijdens het overleg is besloten te streven naar een bestuurlijk overleg met alle partijen die bij de opgave van wonen en zorg voor zelfstandig wonende ouderen en verpleeghuiszorg zijn betrokken.
Hoeveel gemeenten hebben inzicht in de kwantitatieve opgave op het gebied van huisvesting van senioren?
De Taskforce heeft in het voorjaar een nulmeting gedaan om in kaart te brengen waar gemeenten samen met woningcorporaties en zorgorganisaties staan in het maken van een woonzorganalyse, een woonzorgvisie en prestatieafspraken over wonen, welzijn en zorg. Aan de nulmeting hebben 218 gemeenten (respons 61%) en 152 (respons 55%) woningcorporaties deelgenomen. Een woonzorganalyse is volgens de definitie van de Taskforce een document dat kwantitatief en kwalitatief inzicht geeft in de huidige situatie (demografie, zorg, ondersteuning, woningmarkt, voorzieningen), behoeften, trends en ontwikkelingen. Daarbij gaat de Taskforce uit van een bredere opgave dan alleen huisvesting. Bijna de helft van de gemeenten die hebben gereageerd op de nulmeting beschikt over een woonzorganalyse (109 gemeenten). Eén op de zes gemeenten (39 in totaal) werkt aan de totstandkoming van zo’n analyse.
Hoeveel gemeenten hebben op dit moment een kwalitatieve woonvisie en hoeveel daarvan hebben ook een leefvisie die ingaat op de organisatie van welzijn binnen de woonopgave?
In tweederde van de gemeenten die deelnamen aan de nulmeting van de Taskforce (150 in totaal) zijn tussen de gemeenten en de woningcorporaties afspraken gemaakt over wonen, welzijn en zorg. In minder dan de helft van deze gemeenten ligt aan deze prestatieafspraken een woonzorgvisie ten grondslag. Een derde van de gemeenten (76 in totaal) maakt (nog) geen specifieke prestatieafspraken over wonen, welzijn en zorg met de woningcorporaties.
Bent u bereid te stimuleren of op te leggen dat alle gemeenten inzicht verwerven in de hoeveelheid en de soort woningen die voor de groeiende groep senioren moet worden gebouwd?
Er bestaat een zeer grote diversiteit aan soorten woningen die specifiek geschikt zijn voor senioren. Sommige richten zich op fysieke beperkingen, zoals rolstoeltoegankelijk woningen. Andere hebben extra functies die gericht zijn op sociale interactie, zoals bij de Knarrenhof het geval is. Niet alleen een geschikte woning is belangrijk voor ouderen. Ook de woon- en leefomgeving en de (bereikbaarheid van) voorzieningen bepalen of iemand tot op hoge leeftijd zelfstandig kan blijven wonen. De diversiteit en het daarmee samenhangende maatwerk maakt het lastig om vanuit de landelijke overheid verplichtingen op te leggen.
Vanuit het Rijk zetten wij in op:
We ondersteunen en stimuleren het lokale niveau door de inzet van het ondersteuningsteam Wonen en Zorg, het Innovatieprogramma Inclusieve Wijk Langer Thuis en de stimuleringsregeling Wonen en Zorg. Daarnaast nemen onze ministeries samen met de VNG, Ades en Actiz deel aan de Taskforce Wonen en Zorg. De Taskforce streeft ernaar dat alle gemeenten hun opgave medio 2021 kaart hebben gebracht en in 2021 hiertoe prestatieafspraken met woningcorporaties en zorgaanbieders maken. Daarbij hebben we in de brief «Stand van zaken programma langer thuis» van juni 2020 aangegeven te streven naar een bestuurlijke afspraak begin 2021 met VNG, IPO, Aedes, Actiz, ZN en de rijksoverheid. De kern van de beoogde afspraken zal zijn hoe de opgaven lokaal en in de regio in samenhang worden vertaald in lokale prestatieafspraken voor wonen, welzijn en zorg. Deze bestuurlijke afspraken volgen op de werkzaamheden die hiervoor reeds zijn verricht door de Taskforce Wonen en Zorg en de zorgkantoren.
Bent u van mening dat er een taakstellende opdracht voor gemeenten moet komen ten aanzien van het aantal seniorenwoningen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de relatie tussen welzijn, wonen en zorgkosten? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
De relatie tussen welzijn, wonen en zorgkosten is een erg breed onderwerp voor een gedegen onderzoek. Zowel de maatschappelijke kosten als de baten van zowel welzijn als wonen is van zoveel factoren afhankelijk dat het zeer lastig is dit in harde betrouwbare cijfers weer te geven. Het is echter aannemelijk dat woningen of woonvormen voor ouderen, de kwaliteit van leven van de ouderen zal verhogen en dat dit invloed kan hebben op de ondersteunings- en/of zorgvraag. Wij focussen in de onderzoeksactiviteiten die we financieren daarom op praktische kennis die kan worden gebruikt door de verschillende partijen die bezig zijn met woonvormen of met de opgave van wonen en zorg, zoals in het innovatieprogramma Inclusieve wijk en het kennisprogramma Woonvormen voor senioren.
Bent u bereid de noodzaak tot samenhang tussen het ruimtelijk en het sociaal domein onder de aandacht te brengen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
De VNG is zich volgens ons zeer bewust van de samenhang van het ruimtelijk en het sociaal domein. Zij is samen met Actiz, Aedes en de ministeries van BZK en VWS één van de initiatiefnemers van de Taskforce Wonen en zorg. De voorzitter van de Taskforce, de heer Adriani, is lid van de VNG commissie Wonen, ruimte en mobiliteit.
Gaat u in gesprek met gemeenten over de vraag hoe zij geclusterde woonvormen gaan faciliteren, gelet op het feit dat de Monitor Geclusterd Wonen laat zien dat in een derde van de gemeenten nog geen geclusterde woonvormen aanwezig zijn?
De Taskforce gaat de komende periode in alle regio’s bijeenkomsten organiseren over het belang van het maken van de woonzorganalyse en een woonzorgvisie om daarmee te komen tot afspraken om de woonzorgopgave in te vullen. De opgave zal daarbij deels bestaan uit de vraag naar geclusterde woonvormen. Daarbij ondersteunen we op verschillende wijzen de realisatie van meer geclusterde woonvormen, waaronder de stimuleringsregeling Wonen en Zorg, het Innovatieprogramma Inclusieve wijk, het kennisprogramma Woonvarianten senioren en het ondersteuningsteam wonen en zorg.
Welke gevolgen voor uw beleid heeft de verwachte vraagstijging naar Wlz-zorg (Wet langdurige zorg) van 30.000 personen in 2025 en 100.000 personen in 2040 ten aanzien van voldoende seniorenwoningen?2
De verwachte vraagstijging betekent dat het aantal plaatsen voor ouderen met een zorgbehoefte moet worden uitgebreid. Dit kan via een toename van het aantal verpleeghuisplaatsen en deels via toename van het aantal plekken in seniorenwoningen. Zorgkantoren zijn nu bezig met het opstellen van en regionale woonzorgvisie. Zij betrekken daar vaak gemeenten en andere lokale partners bij. Beide activiteiten worden op elkaar afgestemd. Wij willen over dit onderwerp begin 2021 bestuurlijke afspraken over maken met de VNG, IPO, Aedes, ActiZ en ZN.
Heeft de verbreding van de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg per 4 april jl. daadwerkelijk geleid tot een hoger gebruik van de regeling?
Ja. In 2019 zijn 19 aanvragen voor de initiatieffase ingediend, waarvan er 12 zijn toegekend. In 2020 zijn tot 1 september 38 aanvragen ingediend voor de initiatieffase, waarvan 27 zijn toegekend en nog 8 in behandeling zijn. Er is in 2020 totaal voor een bedrag van 478.000 euro aan subsidie verleend. Er zijn daarnaast 3 leningen voor de planontwikkelfase ingediend. Hiervan is één afgewezen en zijn twee leningen voor een bedrag van in totaal 286.000 euro nog in behandeling. Daarnaast is een lening van bijna 600.000 euro geborgd. We gaan ervan uit dat de komende tijd meerdere aanvragen zullen worden ingediend.
Het bericht 'Twee asielzoekers in azc Ter Apel besmet met Corona' |
|
Bente Becker (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Twee asielzoekers in asielzoekerscentrum (azc) Ter Apel besmet met Corona»?1
Ja.
Op welke manier moet volgens het protocol worden omgegaan met een met Covid-19 besmet persoon binnen Ter Apel? Kunt u het protocol voor aanmeldcentrum Ter Apel met de Kamer delen?
Er is geen protocol voor specifiek het aanmeldcentrum ter Apel. Derhalve kan ik u dat niet verstrekken. De betrokken organisaties in de migratieketen hanteren eigen protocollen en stemmen deze af daar waar deze de werkprocessen van andere partijen in de migratieketen raken.
Voor het COA geldt dat gewerkt wordt met een coronaprotocol2 dat op basis van RIVM/LCI richtlijnen en adviezen van de rijksoverheid op maat gemaakt is voor de opvang. Het protocol is in samenwerking met GGD GHOR Nederland, Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) en het COA tot stand gekomen. De opvanglocaties en de lokale zorgpartners GGD en GZA werken conform dit gezamenlijke protocol. Het protocol wordt bijgesteld indien dit nodig is op basis van actuele ontwikkelingen rondom het virus. Het is in die zin een werkdocument dat de richtlijnen voor de uitvoering geeft.
Op basis van dit protocol worden bewoners met klachten getest. Zij gaan in afwachting van de resultaten in quarantaine. Wanneer een bewoner positief getest wordt op Corona besmetting, gaat hij in isolatie. In geval van een positieve besmetting doet de GGD een bron- en contactonderzoek op de betreffende COA-locatie. Huisgenoten van de besmette persoon worden in beginsel op de locatie waar zij verblijven in quarantaine geplaatst. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt in overleg met de GGD en veiligheidsregio gezocht naar een alternatief. Indien de medische toestand dit vereist, wordt de bewoner opgenomen in het ziekenhuis. Voorgaande richtlijnen gelden voor alle COA-locaties, inclusief de locatie Ter Apel.
Welke gevolgen heeft een aangetoond geval van Covid-19 in Ter Apel op de in- en doorstroom van asielzoekers? Is het voorgekomen dat asielzoekers zijn doorgestuurd naar een volgende locatie terwijl nog bron- en contactonderzoek moest plaatsvinden naar aanleiding van een geconstateerde coronabesmetting? Zo ja, wat is hiervoor de reden en deelt u de mening dat dit nooit mag gebeuren omdat zo mogelijk verdere verspreiding van het virus via asielzoekers kan plaatsvinden? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 uiteengezet, worden personen met klachten getest door GGD of GZA en gaan zij in afwachting van de testresultaten in quarantaine. Het COA volgt alle instructies en aanwijzingen van GGD en GZA nauwgezet op. Bewoners van COA-locaties die positief testen op Corona gaan in isolatie. De afdeling infectieziektenbestrijding van de GGD neemt vervolgens de regie op zich in het voorkomen van verdere verspreiding. Onderdeel van dit bron- en contactonderzoek kan zijn dat de GGD testen laat uitvoeren op de locatie zelf.
Dit is in Ter Apel een aantal keer gebeurd.
Bewoners die nog in afwachting zijn van hun bron-en contactonderzoek gaan in quarantaine. Zolang zij in quarantaine zijn, worden zij niet doorgestuurd naar andere locaties.
Het COA heeft op de locatie in Ter Apel een «coronateam» ingezet dat verantwoordelijk is voor de begeleiding van bewoners die in quarantaine danwel isolatie zijn geplaatst. Het team geeft op de opvanglocatie van Ter Apel tevens voorlichting over Corona en de maatregelen ter voorkoming en verspreiding van besmetting. Dit Coronateam heeft dagelijks contact met GGD en GZA en ondersteunt bewoners in quarantaine of isolatie onder andere door het verstrekken van informatie, maaltijden en, indien relevant, speelgoed voor betrokken kinderen. Ze ondersteunen de naleving van de maatregelen door bewoners en geven hierover instructies aan collega’s op de locatie in Ter Apel.
Op welke manier wordt binnen Ter Apel het bron- en contactonderzoek verricht? Hoeveel tijd neemt dit in beslag? Op welke manier worden aangetoonde contacten in quarantaine geplaatst conform de voorschriften?
In geval van een positieve uitslag doet de GGD het bron- en contactonderzoek en geeft advies aan het COA en GZA over de te nemen maatregelen. In het kader van dit bron- en contactonderzoek kan de GGD op de locatie in Ter Apel testen uitvoeren. De duur van een bron- en contactonderzoek verschilt per casus.
Op de opvanglocatie in Ter Apel is een aantal units aangewezen als isolatie/quarantaine units. Zoals opgenomen in de beantwoording van vraag 3, worden bewoners gedurende hun quarantaine of isolatie ondersteund door het Coronateam van het COA.
Op welke manier wordt omgegaan met een asielzoeker die komt uit een oranje/rood gebied? Moet deze alvorens een asielverzoek in te dienen in quarantaine? Zo ja, waar? Zo nee, hoe wordt geborgd dat een asielzoeker uit een oranje/rood gebied bij aanmelding in het aanmeldcentrum niet voor besmetting van personeel en andere asielzoekers kan zorgen?
Het is allereerst goed om te vermelden dat in en rondom het aanmeldcentrum Ter Apel verschillende preventieve maatregelen zijn genomen ter voorkoming van verspreiding van het virus. Zo zijn de processen en ruimten dusdanig ingericht dat er steeds voldoende afstand kan worden bewaard en zijn er bij informatiebalies beschermingsmaatregelen genomen zoals plexiglas schermen. Verder wordt van alle asielzoekers die het complex in Ter Apel betreden de temperatuur opgenomen en worden personen die zich in de wachtkamer bevinden en (hoest)klachten vertonen meteen getest.
Ten slotte wordt tijdens de gebruikelijke medische intake specifiek gekeken naar mogelijk corona gerelateerde klachten. Indien er aanwijzingen zijn van een besmetting, wordt de persoon getest en in afwachting van de uitslag in quarantaine geplaatst. Bewoners die in quarantaine moeten, worden begeleid door het coronateam van het COA op Ter Apel.
Reizigers uit oranje of rode gebieden krijgen het dringende advies in (thuis-)quarantaine te gaan. Dit geldt in beginsel dus ook voor migranten die Nederland binnenkomen. Het COA kan op dit moment middels maatwerk op de locaties in de meeste gevallen voorzien in noodzakelijke quarantaineplekken. De opvanglocaties hebben ruimte gereserveerd om een beperkt aantal personen in isolatie of quarantaine te plaatsen. Gelet op het urgente tekort aan opvangplekken, is het voor het COA echter niet haalbaar om structureel preventieve quarantaineplekken te realiseren. Het COA doet wat mogelijk is met de locaties waarover het de beschikking heeft, maar heeft te maken met een hoge bezettingsgraad. Er is op dit moment een beperkt aantal aparte uitwijklocaties beschikbaar voor grotere groepen bewoners.
De afgelopen periode heeft het COA met gemeenten contact gehad over het realiseren van quarantaine- en isolatielocaties in geval van besmetting van grotere groepen bewoners. Verschillende constructieve gesprekken hebben tot nu toe geleid tot enkele potentiële locaties die (op korte termijn) gebruikt kunnen worden als quarantaine- danwel isolatielocatie. Het COA blijft in overleg met de veiligheidsregio’s en gemeenten over de mogelijke uitbreiding van dit aantal uitwijklocaties.
Hoe wordt op dit moment omgegaan met nareizigers asiel uit een oranje/rood gebied? Is dit mogelijk en zo ja, op welke wijze wordt gezorgd dat de nareizigers in de verplichte quarantaine kunnen?
Er geldt een dringend advies tot (thuis)quarantaine. Binnen de groep nareizigers is een onderscheid te maken naar de personen die op de COA-locaties bij de referent verblijven in afwachting van huisvesting en zij die bij de referent in de gemeente verblijven. Binnen de COA-opvang geldt voor de nareizigers de uitgangspunten zoals in het antwoord op vraag 5 benoemd. Ook voor de nareizigers die bij een referent verblijven, geldt de oproep van de rijksoverheid tot (thuis)quarantaine.
Is het personeel van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)op de aanmeldlocatie, tot vast is komen te staan dat een asielzoeker de eventuele quarantaineverplichting is nagekomen, voldoende beschermd? Heeft het COA, indien gebruik van het beschermingsmateriaal wordt geadviseerd, hiervoor voldoende beschermingsmateriaal om besmetting te kunnen voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Medewerkers volgen de aanwijzingen van het RIVM en GGD, zoals de algemene richtlijn «Houd anderhalve meter afstand». Het COA heeft bij de publieksbalies beschermingsmaatregelen genomen, onder andere door het plaatsen van plexiglas schermen. In gevallen waar de anderhalve meter afstand niet kan worden gegarandeerd, kunnen medewerkers van het COA gebruik maken van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Het COA verplicht medewerkers en bewoners tot het dragen van een mondkapje in vrij-toegankelijke ruimtes zoals de receptie, de wachtkamers, de gangen en andere plekken waar verplaatsingen plaatsvinden. Wanneer iemand een vaste plek heeft, kan het mondkapje worden afgezet mits voldaan wordt aan de 1,5 meter norm. In spreekruimtes zijn voldoende beschermende maatregelen getroffen zoals plexiglasbescherming en is een mondkapje niet nodig.
Hoe is de opvang bij het registratiepunt in Ter Apel nu geregeld? Op welke manier wordt ingezet op het voorkomen van het niet afhandelen van registratie op de dag van aanmelding? Hoe wordt ervoor gezorgd dat op zijn minst de meest kwetsbaren, zoals zwangere vrouwen en kinderen, de nacht niet op een stoel moeten doorbrengen?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de leden Van Toorenburg en Groothuizen3, worden asielzoekers pas toegelaten op het COA-terrein nadat zij zijn gecontroleerd door GZA op signalen van corona. Deze check vindt plaats voorafgaand aan het identificatie- en registratieproces. Asielzoekers die op de dag dat ze aankomen niet meer kunnen worden geregistreerd, worden daarom in een aparte ruimte opgevangen. Hiervoor is een tijdelijk paviljoen ingericht. In dit paviljoen staan bedden. Asielzoekers die ’s avonds en ‘s nachts in Ter Apel aankomen, worden niet in het paviljoen opgevangen. Zij kunnen plaatsnemen in een aparte wachtruimte zonder bedden. Dit was ook voor de coronacrisis het geval.
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen worden met voorrang in het ketenproces opgenomen en zijn uitgezonderd van bovengenoemde werkwijze. Als een alleenstaande minderjarige vreemdelingen zich meldt, dan wordt hij direct toegelaten. Dit is echter op basis van inschatting van de leeftijd. Dit betekent dat het kan voorkomen dat achteraf blijkt dat een alleenstaande minderjarige vreemdelingen ten onrechte in de wachtkamer heeft moeten plaatsnemen.
Voor wat betreft gezinnen en zwangere vrouwen vindt afstemming plaats met de diverse betrokken ketenorganisaties om hen met voorrang op te nemen in de procedure.
Het afschalen van het bron- en contactonderzoek voor covid-19 door de GGD’en in opdracht van het ministerie van VWS |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het juist dat op 28 juni 2020 door uw ministerie een dienstverleningsovereenkomst met de GGD’en in Nederland is gesloten waarin u de opdracht heeft gegeven de basiscapaciteit voor bron- en contactonderzoek van 850 fte te verlagen naar 550 fte?1
Nee, dit is onjuist. Tussen VWS en GGD GHOR zijn financiële afspraken gemaakt over de opschaling van de landelijke capaciteit conform het opschalingsplan van eind mei. In dit plan staat dat er landelijk opgeschaald dient te worden tot 2.000 fte eind september. De kern van deze afspraken is dat het Rijk alle kosten draagt voor de benodigde opschaling. Deze afspraken zijn in een dienstverleningsovereenkomst vastgelegd, ondertekend op 28 juni jl. Onderdeel van de afspraken is een basiscapaciteit van 550 fte, met flexibele opschaling naar 2.000 fte. Door een basiscapaciteit vast te leggen, krijgen de contractpartners van GGD GHOR Nederland financiële zekerheid. De basiscapaciteit van 550 fte was groot genoeg om, indien nodig, snel verder op te schalen. De flexibele capaciteit bovenop de basiscapaciteit wordt op basis van realisatie afgerekend.
In de eerdere financieringsaanvraag van GGD GHOR Nederland werd de vergoeding van een basiscapaciteit van 850 fte voorgesteld en een flexibele capaciteit van 1.150 fte op basis van realisatie. Vanuit het Ministerie van VWS is de vraag aan GGD GHOR Nederland gesteld te verkennen welke basiscapaciteit minimaal vergoed moet worden om snel te kunnen opschalen conform het opschalingsplan. Dit had een aantal redenen. Allereerst om te voorkomen dat mensen langdurig werkloos op de bank zouden zitten. In die periode zagen we namelijk een laag aantal besmettingen, het positieve testpercentage lag ongeveer op 1,4%, en kregen we signalen van GGD GHOR Nederland dat het moeilijk was nieuwe BCO-medewerkers vast te houden zonder perspectief op het werk waar ze voor opgeleid werden. Daarnaast werd deze vraag gesteld om ervoor te zorgen dat de financieringsafspraken zo goed als mogelijk aan zouden sluiten bij de daadwerkelijke inzet van de landelijke capaciteit. Ik wil hierbij benadrukken dat er nooit sprake is geweest van een wijziging in ambitieniveau in de opschaling. Noch in aantallen noch in snelheid van opschaling. Het betreft hier louter afspraken rondom de financiering van de basiscapaciteit.
Naar aanleiding van deze vraag heeft GGD GHOR Nederland in overleg met de contractpartners de financieringsaanvraag aangepast naar een vergoeding van een basiscapaciteit van 550 fte en een flexibele capaciteit van 1.450 fte op basis van realisatie. Dit is vastgelegd in de dienstverleningsovereenkomst. Daarin is bovendien de mogelijkheid opgenomen voor verdere opschaling bóvenop de landelijke capaciteit van 2.000 fte, mocht de situatie daar om vragen.
Is het volgende door de GGD’en gegeven antwoord aan onderzoeker Reinier Tromp van Argos hieromtrent juist: «Als opdrachtnemer spreken we natuurlijk regelmatig met VWS. Zo hebben we gemeld dat er in die periode, door het beperkte aantal besmettingen, veel mensen op de bank zaten (en weg gingen) doordat we hen niet konden laten werken of zelfs opleiden. Naar aanleiding van die update heeft het ministerie ons gevraagd om te verkennen of we het oorspronkelijke aantal (850 basiscapaciteit) konden verlagen. Wij hebben aangegeven dat op basis van de besmettingen op dat moment een basiscapaciteit van 550 mogelijk was (met de mogelijkheid van opschaling zodra nodig). VWS heeft ons vervolgens de formele opdracht gegeven om de basiscapaciteit te verlagen naar 550»?2
Zie ook mijn antwoord op vraag 1. Het klopt dat GGD GHOR Nederland ons het signaal overbracht dat medewerkers die werkloos op de bank zaten, gedemotiveerd raakten. Onder meer naar aanleiding van dit signaal is GGD GHOR Nederland gevraagd te verkennen welke basiscapaciteit structureel vergoed moet worden en welk deel van de opschaling tot 2.000 fte op basis van nacalculatie vergoed kan worden. GGD GHOR Nederland heeft na overleg met de alarmcentrales aangegeven een structurele vergoeding nodig te hebben voor een basiscapaciteit van 550 fte en een vergoeding op basis van realisatie voor de overige 1.450 fte. Ik benadruk graag dat het hier gaat om financiële afspraken en niet om een wijziging in het ambitieniveau van de landelijke opschaling voor BCO.
Is het juist dat een van de redenen om dit te doen het temperen van de kosten was?
Nee, dit is onjuist. In de dienstverleningsovereenkomst zijn financiële afspraken gemaakt voor een opschaling tot 2.000 fte, geheel conform het opschalingsplan. In deze overeenkomst is bovendien de mogelijkheid opgenomen voor verdere opschaling bóven een landelijke capaciteit van 2.000 fte, mocht de situatie daar om vragen. In contacten met de GGD GHOR is steeds aangegeven dat financiële overwegingen geen beperking mogen zijn voor de inzet en de aanpak.
Hoe verklaart u deze opstelling in het licht van de door u gedane uitspraken dat de GGD’en «carte blanche» hebben om op te schalen?
Zoals ik reeds heb aangegeven in de beantwoording op vragen 1 tot 3, draagt het Rijk alle kosten voor de opschaling van BCO capaciteit. Dit is in de dienstverleningsovereenkomst met GGD GHOR Nederland vormgegeven.
Hoe beoordeelt u deze afschaling van de basiscapaciteit in het licht van de grote capaciteitsproblemen bij de GGD’en in Amsterdam en Rotterdam waardoor adequaat bron- en contactonderzoek bemoeilijkt werd?
De problemen die in Rotterdam en Amsterdam optraden rondom het BCO halverwege augustus zijn geen gevolg van de afspraken over de financiering van de opschaling. Op dat moment was ca. 150 fte van de landelijke schil ingezet, er was dus nog ca. 400 fte beschikbaar om snel ingezet te worden. Het knelpunt was echter dat deze mensen niet snel genoeg konden worden ingezet om de steile piek aan besmettingen op te vangen. Dit was deels te wijten aan de doorlooptijd en capaciteit van de opleiding van nieuwe medewerkers. Er waren in de maanden juni en juli dusdanig weinig besmettingen dat er onvoldoende BCO casuïstiek beschikbaar bleek om deze medewerkers per half augustus volledig opgeleid te hebben, inclusief het praktijkdeel. Daarnaast kon de matching van de vraag naar ondersteuning en het aanbod vanuit de landelijke capaciteit niet snel genoeg plaatsvinden. Om dit te verbeteren heeft GGD GHOR verbeteringen aangebracht. Op vrijdag 28 augustus jl. is het plan doorontwikkelen en versnellen BCO capaciteit gepubliceerd en naar de Kamer verstuurd (Kamerstuk 25 295, nr. 510).
Waarom heeft u de Kamer niet op de hoogte gesteld van de afschalingsplannen die kennelijk waren gemaakt?
Er is geen enkele sprake geweest van afschalingsplannen.
Kunt u de dienstverleningsovereenkomst openbaar maken? Zo neen, waarom niet?
De betreffende dienstverleningsovereenkomst is als bijlage3 toegevoegd aan de beantwoording van deze Kamervragen.
Het besluit rond de belastingrente en de invorderingsrente als onderdeel van de coronamaatregelen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat u op 28 augustus 2020 bekend heeft gemaakt dat de maatregel «verlaging belastingrente» niet verder wordt verlengd en dat vanaf 1 oktober 2020 een belastingrente van 4% gaat gelden?1
Het klopt dat de maatregel «verlaging belastingrente» niet verder wordt verlengd en dat vanaf 1 oktober 2020 de belastingrente wordt vastgesteld op 4%. Dit is ook in lijn met mijn eerdere communicatie. Om ondernemers tegemoet te komen, heeft het kabinet in de brief van 17 maart 2020 (noodpakket banen en economie2) aangekondigd dat het percentage belastingrente tijdelijk wordt verlaagd naar 0,01. Op dat moment was het uitgangspunt dat de verlaging gedurende drie maanden van kracht zou blijven. In de brief van 20 mei 2020 over het coronapakket 2.0 is vervolgens aangegeven dat het verlaagde percentage zou worden voortgezet tot 1 oktober 2020.3 In de kamerbrief van 28 augustus 2020 heb ik aangegeven dat het verlaagde percentage invorderingsrente wordt verlengd tot en met 31 december 2021 en dat het percentage belastingrente op 1 oktober 2020 terugveert naar 4.4
Bent u bekend met het effect dat met deze maatregel een ondernemer die eerder dit jaar een voorlopige aanslag heeft ontvangen en uitstel van betaling heeft gevraagd en gekregen (voor de duur van het uitstel) geniet van een (invorderings)rente van 0,01%, terwijl een ondernemer die nog geen (juiste) voorlopige aanslag heeft ontvangen vanaf 1 oktober 2020 een (belasting)rente van 4% verschuldigd is?
Met de beschreven effecten ben ik bekend. Ook deel ik de mening dat de situaties economisch gezien vergelijkbaar kunnen zijn. In beide gevallen is sprake van een belastingschuld waarover rente is verschuldigd, in het ene geval is dat belastingrente en in het andere geval invorderingsrente. Fiscaal-juridisch zijn de situaties echter niet vergelijkbaar; in het ene geval is sprake van een vastgestelde belastingaanslag die te laat wordt betaald terwijl in het andere geval sprake is van een nog niet vastgestelde aanslag. Van rechtsongelijkheid is daarom geen sprake. Ik licht dit graag toe. Zoals gezegd gelden voor de belastingrente en invorderingsrente vanaf 1 oktober 2020 verschillende percentages. Dit komt omdat belasting- en invorderingsrente verschillende doelen dienen. Tot de tijdelijke verlaging van belastingrente is besloten om een tijdelijk voordeel te bewerkstelligen voor alle ondernemers bij wie belastingrente in rekening wordt gebracht over eerdere belastingjaren (bijvoorbeeld 2018 of 2019). Belastingrente vormt echter een belangrijke prikkel voor belastingplichtigen om op tijd en juist aangifte te doen of om (tijdig) om een voorlopige aanslag te verzoeken. Dat dit gebeurt, is van belang voor een goede en tijdige belastingheffing. Het kabinet acht het wenselijk dat deze prikkel herleeft. Daarbij is ook van belang dat de tijdelijke verlaging van de belastingrente een generieke maatregel is geweest waarvan alle ondernemers (en particulieren) bij wie tussen 1 juni of 1 juli 2020 en 1 oktober 2020 belastingrente in rekening wordt gebracht, kunnen profiteren. Het is echter niet gezegd dat al deze ondernemers te lijden hebben onder de COVID-19-crisis. Anderzijds is het mogelijk dat bij ondernemers die wél worden geraakt door COVID-19 geen confrontatie met belastingrente plaatsvindt, waardoor zij ook niet profiteren van de tijdelijke verlaging. Om deze redenen houdt het kabinet vast aan het besluit om de belastingrente vanaf 1 oktober 2020 weer te laten herleven.
Invorderingsrente wordt in rekening gebracht op het moment dat de betaaltermijn van een belastingaanslag (die op dat moment dus per definitie al is vastgesteld) is verstreken. Hiermee dient invorderingsrente als prikkel voor belastingschuldigen om op tijd hun belastingschulden te betalen. Invorderingsrente heeft dus een ander doel dan belastingrente. De COVID-19-crisis heeft tot gevolg dat sommige bedrijven hard in hun economische positie zijn of worden geraakt, bijvoorbeeld door substantieel omzetverlies of zelfs (tijdelijke) sluiting, waardoor een gedeelte van de inkomsten is weggevallen (of zelfs alle inkomsten). Voor veel van die bedrijven is het daardoor tevens lastiger of onmogelijk geworden om belastingaanslagen te voldoen. Om deze bedrijven in acute nood te helpen is het beleid van uitstel van betaling van belastingschulden tijdelijk versoepeld, met daaraan gekoppeld een verlaagde invorderingsrente van 0,01%. Dat verlaagde rentepercentage maakt een beroep op het versoepelde uitstelbeleid laagdrempelig. Het voorgaande maakt dat de percentages van de belasting- en invorderingsrente vanaf 1 oktober 2020 zijn gaan verschillen.
Deelt u de mening dat het nog niet hebben ontvangen van een voorlopige aanslag diverse redenen kan hebben (bijv. historie van de onderneming nog niet bekend in de systemen van de Belastingdienst, afwijkend inkomensniveau ten opzichte van voorgaande jaren, nog niet alle informatie voorhanden, gevolgen van corona) en daarmee niet verwijtbaar is?
Uiteraard kunnen er verschillende redenen zijn waarom een ondernemer niet tijdig aangifte heeft kunnen doen of niet tijdig heeft kunnen verzoeken om een voorlopige aanslag, met als gevolg dat een (voorlopige) aanslag niet op tijd is ontvangen. Wat betreft belastingjaar 2019 kan het zijn dat COVID-19 het (tijdig) doen van aangifte of het tijdig verzoeken om een voorlopige aanslag voor sommige ondernemers heeft bemoeilijkt en dat zij dit mogelijk hebben uitgesteld. Voor hen is het gunstig dat de belastingrente gedurende 1 juni of 1 juli 2020 (afhankelijk van het belastingmiddel) tot 1 oktober 2020 slechts 0,01% bedraagt. Zoals hiervoor is aangegeven, was echter van meet af aan bekend dat de verlaging van de belastingrente slechts tijdelijk was.
Deelt u de mening dat deze situaties, economisch gezien, vergelijkbaar zijn? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kan het effect van deze maatregel leiden tot rechtsongelijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat ondernemers door de aankondiging en de ingangsdatum van deze maatregel onvoldoende tijd hebben om tijdig een voorlopige aanslag aan te vragen, zodat zij nog onder de tijdelijke maatregel van een belastingrente van 0,01% zouden kunnen vallen?
Zoals opgemerkt onder vraag 1 was vanaf 17 maart 2020 reeds bekend dat de verlaging van de belastingrente tijdelijk zou zijn (in eerste instantie drie maanden). In de brief van 20 mei 2020 over het coronapakket 2.0 is vervolgens aangegeven dat het verlaagde percentage zou worden voortgezet tot 1 oktober 2020.5 De einddatum van de verlaging is dus al die tijd voorzienbaar geweest.
Bent u bekend met de situatie dat een aantal ondernemers vanwege de gevolgen van corona en de eerder genomen coronamaatregelen (waaronder bijzonder uitstel van betaling) eenvoudshalve het aanvragen van een voorlopige aanslag en een uitstel van betaling heeft uitgesteld? Zo ja, deelt u de mening dat deze ondernemers nu benadeeld worden met een hogere belastingrente (waarbij een rentevoet van 4% en een hoog bedrag flink in de papieren kan lopen met consequenties voor de liquiditeit van de onderneming)?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u overwogen om ook de belastingrente tot 1 januari 2021 op 0,01% vast te stellen, zodat ondernemers die (nog) geen gebruik hebben hoeven te maken van een formeel uitstel van betaling tegen een zelfde rentepercentage belast worden als ondernemers die wel uitstel van betaling hebben gevraagd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de afweging om toch een andere keuze te maken?
Zoals aangegeven dient de belastingrente als prikkel voor de belastingplichtige om tijdig en juist aangifte te doen of om een voorlopige aanslag te verzoeken. Met de tijdelijke verlaging van de belastingrente is bij ondernemers die niet op tijd aangifte hebben gedaan, dan wel om een voorlopige aanslag hebben verzocht, tijdelijk geen belastingrente in rekening gebracht. Het kabinet ziet echter, ook vanuit het oogpunt van de COVID-19-crisis, geen reden om de prikkel die belastingrente vormt niet na 1 oktober 2020 weer te laten herleven. Zoals opgemerkt bij het antwoord op de vragen 2, 4 en 5 is het belangrijk om tijdig en juist belastingaanslagen te kunnen vaststellen. Ondernemers die gebruikmaken van de verlaagde invorderingsrente van 0,01% beschikken per definitie wél al over een vastgestelde (voorlopige) aanslag.
Het bericht ‘Uitgaan is nu een avondje zitten’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitgaan is nu een avondje zitten»?1
Ja.
Hoe vaak is er door de politie gehandhaafd op illegale feesten in Nederland, sinds het afkondigen van de coronamaatregelen sinds maart 2020?
Er zijn vanaf de start van de handhaving door het Openbaar Ministerie circa 17.400 strafbeschikkingen uitgevaardigd voor overtreding van de regionale Covid-noodverordeningen (peildatum 11 oktober). Bij het registeren van dergelijke overtredingen wordt de feitcode «noodverordening» (art. 443 Sr) gehanteerd. Hieronder vallen verschillende overtredingen. Een uitsplitsing naar illegale feesten en festivals is helaas niet te maken. Daarnaast kunnen feesten ook op grond van een APV beëindigd zijn, bijvoorbeeld in het geval van geluidsoverlast. Ook daarvoor geldt dat een uitsplitsing naar illegale feesten en festivals niet te maken is. Bij de incidentregistratie van de politie is dat evenmin het geval.
Hoeveel boetes zijn er sinds het afkondigen van de coronamaatregelen uitgedeeld voor illegale feesten en festivals?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er bij het nemen van beperkende maatregelen voor culturele activiteiten, festivals en nachtclubs de afweging gemaakt tussen enerzijds het risico op besmetting door gebrek aan toezicht bij eventuele illegale activiteiten en anderzijds de mogelijkheid tot gecontroleerde activiteiten waar toezicht gehouden kan worden op het naleven van coronaregels en zo het voorkomen van een grotere uitbraak? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het mogelijk slimmer is om gecontroleerd feesten, zoals festivals, en in nachtclubs door professionals te laten organiseren zodat gehandhaafd kan worden of coronaregels worden nageleefd, in plaats van dat er buiten het zicht allerlei illegale feesten worden georganiseerd met het risico op een grotere uitbraak? Zo nee, waarom niet?
De problematiek en dit dilemma rondom illegale feesten is ons bekend, en nemen we dan ook mee in de afwegingen rondom de maatregelen. We begrijpen dat er behoefte is aan recreatie en vermaak en we zouden gecontroleerde feesten zoals festivals, en feesten in nachtclubs graag meer ruimte willen bieden dan we op dit moment doen. Het huidige beeld van de aantallen besmettingen biedt helaas geen ruimte voor een versoepeling van maatregelen voor feesten en festivals maar juist tot verscherpte maatregelen zoals aangekondigd op 13 oktober jl. Ook bij gecontroleerde activiteiten kan er sprake zijn van een te hoog besmettingsrisico. De beperkende maatregelen zijn gebaseerd op wetenschappelijke inzichten over de ontwikkeling van het COVID-19 virus en achten we nodig op dit moment. Daarnaast zijn illegale feesten sowieso niet wenselijk en daar moet dan ook tegen opgetreden worden.
Is onderzocht wat de effecten zijn wanneer culturele activiteiten, festivals en nachtclubs gecontroleerd opengaan met goede ventilatie en waar mensen binnen verplicht mondkapjes dragen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of dit op een veilige manier mogelijk is?
De ministeries van VWS, J&V, OCW en EZK ondersteunen een onderzoeksprogramma (Fieldlab Evenementen) van de brede Eventindustrie (culturele podia, festivals, Zakelijke Congressen, Kermissen, Sportevents, etc). Op dit moment wordt er een onderzoek voorbereid waarin onderzocht zal worden hoe een combinatie van verschillende preventieve maatregelen kan leiden tot een veilig en verantwoord organiseren van events tijdens de Covid-19 uitbraak. In het onderzoek wordt goede ventilatie, sneltesten en gebruik van mondkapjes meegenomen.
Hoe gaan ze in het buitenland om met het toestaan van culturele activiteiten, festivals en de opening van nachtclubs? In hoeverre is het beleid in Nederland ten aanzien van culturele activiteiten, festivals en het openen van nachtclubs vergelijkbaar met dat in andere landen? In welke landen zijn culturele activiteiten, festivals en het openen van nachtclubs op grote schaal al wel toegestaan? Wat kan Nederland van deze landen leren?
In het buitenland wordt op verschillende manieren omgegaan met het toestaan van culturele activiteiten, festivals en de opening van nachtclubs. Landen hebben ieder een eigen virusbeeld en daarmee afwegingen ten aanzien van het wel of niet toestaan van culturele activiteiten, festivals en de opening van nachtclubs. We zien dat landen met een vergelijkbare situatie als Nederland ervoor kiezen om culturele activiteiten, festivals en nachtclubs niet (op grote schaal) toe te staan. Veel landen kiezen ervoor om nachtclubs en discotheken gesloten te houden, beperkte openingstijden hanteren en regionale maatregelen inzetten om het virus in te dammen.
In sommige landen waar uitgaansgelegenheden wel weer geopend waren is er een oplopend aantal besmettingen geconstateerd. Het is belangrijk om de ontwikkelingen in het buitenland te blijven volgen en daarvan te leren.
Deelt u de mening dat het op zijn minst discutabel is dat we wel weer in een vol vliegtuig of een volle trein mogen stappen, maar er nog steeds strenge restricties zijn voor theaters, podia, nachtclubs en festivals en dat zij pas echt weer ruimte krijgen als er een vaccin is? Kunt u de redenering voor die keuze wetenschappelijk onderbouwen?2
Deze mening delen we niet. Vanwege het unieke ventilatie- en filtersysteem in vliegtuigen wordt de lucht elke drie minuten ververst. Het systeem zorgt bovendien voor een verticale, naar beneden gerichte luchtstroom langs de passagiers. Voor treinreizen wordt er aangemoedigd om zo veel mogelijk buiten de spits te reizen, om de passagiers beter te spreiden en zo de reizen voor essentiële doeleinden toch te kunnen faciliteren. Voor zowel vliegtuig- en treinpassagiers geldt dat zij een niet medisch mondkapje dienen te dragen tijdens hun reis. Al deze maatregelen reduceren het risico op een eventuele besmetting aanzienlijk.
Een van de belangrijkste maatregelen om het coronavirus te bestrijden, blijft de 1,5 meter afstand. Gelet op het toegenomen aantal besmettingen is het kabinet helaas genoodzaakt geweest nieuwe maatregelen te nemen en opnieuw een maximum te stellen aan het aantal bezoekers van culturele instellingen. Nachtclubs blijven gesloten vanwege het voortdurende risico op besmettingen. Het is helaas op dit moment dan ook niet mogelijk de nachtclubs weer te openen.
Hoe verloopt het gesprek over het protocol tussen de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Economische Zaken en Klimaat, Koninklijke Horeca Nederland en de vertegenwoordigers van Nachtbelang? Wanneer kunt u meer duidelijkheid geven over versoepeling van de maatregelen voor culturele activiteiten, festivals en nachtclubs?
Op 31 augustus hebben afgevaardigden van Directie Samenleving en Covid-19, J&V en EZK en gesproken met vertegenwoordigers van Nachtbelang (onderdeel van Koninklijke Horeca Nederland). Gesproken is over de problematieken in de sector en over het door hen opgestelde protocol voor nachtclubs- en discotheken. Het RIVM heeft kanttekeningen geplaatst bij het eerste voorstel, Nachtbelang gaf aan zich te beraden op een nieuwe versie. Indien deze af is, zal deze vanzelfsprekend serieus bekeken worden.
Het kabinet waardeert dat sectoren met voorstellen komen en meedenken over wat er wel kan. Het kabinet blijft in gesprek met de sectoren; we kunnen hun creativiteit goed gebruiken. Dit betekent uiteraard niet dat we alle plannen over kunnen nemen.
Bent u bereid om ruimte te bieden aan culturele instellingen, ondernemers, festivals en danceclubs om verantwoord te zoeken naar innovatieve mogelijkheden die gezondheid voorop stelt maar evengoed meer ruimte biedt dan de huidige regels?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat doet u om culturele instellingen, cultureel ondernemers, organisatoren van festivals en nachtclubs te steunen en perspectief te bieden? Welk perspectief kunt u bieden aan culturele instellingen, cultureel ondernemers, eigenaren van nachtclubs en festivalorganisatoren?
De culturele instellingen, cultureel ondernemers, organisatoren van festivals en nachtclubs kunnen gebruikmaken van de met 9 maanden verlengde generieke steunmaatregelen, waaronder de TVL, NOW en TOZO. Dit steunpakket is zo opgezet dat bedrijven die zwaarder worden geraakt, meer steun ontvangen. Het pakket ademt als het ware mee met de schade die wordt geleden: hoe meer omzetderving, hoe meer steun.
Ook het nieuwe steunpakket voor de culturele en creatieve sector ondersteunt deze sectoren. Het kabinet ziet in dat deze sectoren in zwaar weer verkeren en zet in op het behoud van deze branches. Daarnaast blijven we in gesprek met de sectoren en worden er zoals eerder genoemd meerdere wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd met als doel veilige en verantwoord activiteiten en evenementen te organiseren wanneer de medische situatie dat weer toelaat.
Bent u bekend met het onderzoek van de Radboud Universiteit en crisislab over wat het coronavirus betekent voor evenementen? Zo ja, kunt u aangeven wat er gedaan wordt met de conclusies uit dit rapport? Bent u bereid deze conclusies te gebruiken om gerichter en beter beleid te maken voor culturele instellingen, podia, festivals en danceclubs? Zo nee, waarom niet?3
Ja, we zijn bekend met het onderzoek van de Radboud Universiteit en crisislab. Conclusies uit het onderzoek worden meegenomen in besluitvorming rondom maatregelen in deze sectoren.
Voortdurend maken we afwegingen over wetenschappelijke inzichten en hoe we deze kunnen gebruiken om gerichter beleid te maken en gericht maatregelen te treffen. Dit rapport is daarin ook onderdeel van afweging.
De financiering van Grieks wanbeleid op Lesbos |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hallucinant, Nederland financiert Grieks wanbeleid op Lesbos»?1
Waarom is ervoor gekozen om een nieuwe Covid-19-kliniek te bouwen terwijl op Lesbos reeds een functionerende noodkliniek bij kamp Moria aanwezig was van Artsen zonder Grenzen (AzG)?
Had de Griekse regering niet beter een veel kortere route kunnen kiezen, door AzG alsnog een vergunning te geven? Waarom heeft u uw Griekse collega’s daar niet toe aangespoord?
Erkent u dat niet alleen sprake is van kapitaalvernietiging, maar ook van een zeer pijnlijke ontwikkeling, helemaal nu sprake is van een coronabesmetting in kamp Moria?2
Wanneer wordt de nieuwe kliniek operationeel? Met welke partijen werkt u samen?
Zijn hierover afspraken gemaakt met Movement on the Ground (MOTG) en het Griekse HomeProject?
Nee. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft in het kader van het samenwerkingsverband met Griekenland om het voogdij- en opvangsysteem van alleenstaande minderjarige vreemdelingen te verbeteren afspraken gemaakt met Movement on the Ground (MotG) over het opzetten van 48 opvangplekken in Athene. Daarvoor werkt MotG samen met het Griekse The HOME Project. Hierover is uw Kamer geïnformeerd.3Overige activiteiten van beide organisaties staan hier geheel los van.
Is het juist dat MOTG zich zal terugtrekken uit kamp Moria en kamp «Kara Tepe» teneinde de aandacht te vestigen op het realiseren van huisvesting van vluchtelingenkinderen op het Griekse vasteland?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u op het Griekse vasteland begonnen met het gereedmaken van een eerste door Nederland gefinancierde opvanglocatie voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen?3
Klopt het dat MOTG de opdracht hiertoe en de 3,5 miljoen euro «inderdaad begin juli» gekregen heeft?
Hoe oordeelt u over de kritiek op MOTG, onder meer over hun gebrek aan expertise?
Hoeveel vluchtelingenkinderen zullen in september van dit jaar door uw inspanningen worden opgevangen? Wat gebeurt er met de kinderen nadat de opvang is afgerond; waar gaan zij dan naartoe?
Worden met dit project uiteindelijk minimaal 500 kinderen opgevangen? Wat is uw Plan B als de geplande opvang in Griekenland niet van de grond komt?
Zoals uit de reeds genoemde brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid blijkt, kunnen de eerste opvangplekken eind september in bedrijf worden genomen. De andere plekken zullen naar verwachting zo snel mogelijk daarna volgen. Er is op dit moment geen aanleiding om ervan uit te gaan dat dit niet zou lukken. Uw Kamer wordt separaat geïnformeerd over de voortgang van het samenwerkingsverband met Griekenland, conform de motie Van Toorenburg-Voordewind.6
Deelt u de mening dat de vluchtelingenproblematiek op Lesbos niet alleen een Grieks probleem is, maar van alle Europese lidstaten? Bent u bereid om alsnog een aantal kinderen naar Nederland te halen, zoals ook wordt gevraagd in de brief van een groot aantal organisaties?4
Het kabinet heeft in reactie op deze uitzonderlijke situatie door de branden in en rond Moria besloten de Griekse overheid aan te bieden om 50 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) en 50 migranten in gezinsverband met minderjarige kinderen over te nemen. Hierover is uw kamer op de hoogte gesteld en dit is uitgebreid besproken tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer dat eveneens op 10 september plaatsvond. Inmiddels hebben meer dan tien EU-lidstaten zich bereid getoond om de groep van circa 400 amv op te vangen als ook andere kwetsbare groepen. Onder coördinatie van de Europese Commissie vindt daar overleg over plaats om dit zo snel mogelijk te bewerkstelligen.
Het bericht 'Natuurorganisaties moeten mogelijk honderden miljoenen aan subsidie terugbetalen' |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-hof: toestemming voor aankoopsubsidie natuurgebied deugde niet» inzake het genoemde arrest van het Europese Hof?1 2
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de op dit moment geldende landelijke en provinciale subsidieregelingen voor de aankoop van (natuur-)gronden en de mate waarin deze op basis van het arrest van het Europees Hof te verenigen zijn met het Europese recht, in het licht van het genoemde arrest?
Op dit moment kan subsidie worden verleend op grond van provinciale subsidieregelingen voor grondaankopen voor natuur. Nederland heeft in 2009 de Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS (zie bijlage bij Kamerstuk 30 825, nr. 181) gemeld bij de Europese Commissie, die deze regeling vervolgens op 13 juli 2011 verenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt.
Zijn er ook na 2012 nog subsidies verstrekt aan deze terreinbeherende organisaties (TBO’s) voor de aankoop van gronden of zijn er nog gronden aan hen geleverd om niet of onder de marktwaarde? Zo ja, kunt u hier een uitgebreid overzicht van geven per ontvangende organisatie?
Na 2012 is door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) geen subsidie verstrekt aan TBO’s voor de aankoop van gronden of zijn gronden om niet of onder de marktwaarde aan TBO’s geleverd. De provincies hebben mogelijk na 2012 gronden overgedragen aan TBO’s, die voortkomen uit projecten die een wettelijk traject hebben doorlopen, zoals landinrichtingsprojecten, reconstructiegebieden en kavelruilen en diverse inspraak- en bezwaarmomenten hebben gekend. Daarnaast hebben provincies na 2012 subsidies verstrekt aan particuliere beheerders (waaronder TBO's) voor aankopen van gronden voor natuur op basis van de nieuwe door de Europese Commissie goedgekeurde Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS en de tevens goedgekeurde Modelsubsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap.
Kunt u, per ontvangende organisatie, inzichtelijk maken op welk subsidiebedrag het arrest van het Hof potentieel betrekking heeft?
Nee. Door de lange periode van ruim 20 jaar is het totaal subsidiebedrag per ontvangende organisatie niet te achterhalen.
Kunt u aangeven op welke manier TBO’s verantwoording afleggen over de wijze waarop zij subsidies besteden? Wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen natuurbeheer en secundaire economische activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Aan TBO’s worden alleen subsidies verleend voor primaire taken op het gebied van natuurontwikkeling en natuurbeheer. De voorwaarden waaronder deze subsidies worden verleend zijn opgenomen in de provinciale subsidieregelingen voor aankopen voor natuur, inrichting en beheer. Deze subsidieregelingen zijn door de Commissie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard en staan open voor alle particuliere beheerders van natuur. Subsidie voor aankopen van natuur betreft uitsluitend de waardedaling van de gronden. Subsidies voor natuurbeheer zijn gebaseerd op een forfaitair bedrag voor de kosten van natuurbeheer gecorrigeerd voor inkomsten uit natuurbeheer. De subsidie bedraagt 75% van het forfaitair bedrag.
In hoeverre ziet het arrest van het Europese Hof toe op een materieel oordeel over de legaliteit van de verleende subsidies? Kunt u in dit verband ingaan op de reactie van Natuurmonumenten? Kunt u aangeven op basis van welke correspondentie of welke toezegging door hen wordt aangegeven dat de natuurorganisaties in hun oordeel worden bijgevallen door de Nederlandse Staat?
Het arrest van het Europese Hof betreft geen materieel oordeel over de legaliteit van de in het verleden verleende subsidies aan TBO’s. Het Hof oordeelt dat het Gerecht op goede gronden tot de conclusie kon komen dat de Europese Commissie eerst de uitgebreidere formele onderzoeksprocedure had moeten openen vóórdat ze tot de conclusie kon komen dat er sprake was van toelaatbare staatssteun. Tegen onder andere dit oordeel van het Gerecht zijn Natuurmonumenten en de 12 provinciale landschappen in hoger beroep gegaan bij het Hof. Nederland heeft hierin geïntervenieerd aan de zijde van Natuurmonumenten en de 12 provinciale landschappen. De reactie van Natuurmonumenten is in lijn met de opvatting van het Ministerie van LNV over het oordeel van het Hof.
Hoe duidt u het feit dat het Hof het oordeel van het Gerecht heeft bevestigd dat er gedurende de periode waarin de betwiste subsidies verleend zijn een concurrentieverhouding bestond tussen de TBO’s en (een aantal van) de in verzet gekomen grondbezitters? Kunt u toelichten of deze vaststelling naar uw oordeel gevolgen moet hebben voor het huidige natuurbeleid in Nederland, op nationaal en provinciaal niveau?3
Het Hof heeft de door de TBO’s en de Commissie aangedragen argumenten over het (ontbreken van het) bestaan van een concurrentieverhouding tussen de TBO’s en een aantal van de in verzet gekomen leden van de VGG procedureel benaderd. Het huidige natuurbeleid is gebaseerd op het beginsel van gelijkberechtiging. Nederland heeft in 2009 de Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS gemeld bij de Commissie, die deze regeling vervolgens op 13 juli 2011 verenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt (zie ook het antwoord op vraag 3).
Klopt het dat in afwachting van de uitspraak in hogere voorziening door de Europese Commissie nog geen formeel onderzoek is geopend naar de Nederlandse staatssteun aan de TBO’s?
Voor zover mij bekend heeft de Europese Commissie tot op heden de formele onderzoeksprocedure niet gestart.
Kunt u aangeven wat de vervolgstappen op Europees en nationaal niveau (dienen te) zijn om vervolg te geven aan dit arrest van het Europese Hof? Leidt dit arrest er wat u betreft toe dat de Europese Commissie een formeel onderzoek moet openen naar de Nederlandse staatssteun aan de TBO’s? Zo nee, waarom niet?
Het ligt voor de hand dat de Europese Commissie zal besluiten tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Mijn vervolgstappen zal ik bepalen als ik het besluit van Europese Commissie, na afronding van de formele onderzoeksprocedure, heb ontvangen.
Mocht het nieuwe besluit dat de Europese Commissie dient te nemen over het al dan niet goedkeuren van de oude subsidieregelingen zodanig zijn dat de in het arrest genoemde TBO’s ontvangen subsidies terug moeten betalen, welke concrete gevolgen heeft dit dan voor deze organisaties? Kunt u aangeven hoe hoog het terug te betalen subsidiebedrag in dat geval zou zijn (inclusief rente)?
Indien de Europese Commissie na de uitgebreidere onderzoeksprocedure tot de conclusie komt dat de subsidies verstrekt op grond van de oude subsidieregelingen (wederom) kunnen worden goedgekeurd, dan heeft dat geen concrete gevolgen voor het terug betalen van de ontvangen subsidies. Mocht de Europese Commissie tot een ander oordeel komen dan haar eerdere standpunt en besluiten dat er sprake is van onverenigbare staatssteun, dan kan zij een terugvorderingsbevel uitvaardigen. De Commissie kan in het terugvorderingsbesluit de methodiek bepalen waarmee de lidstaat de begunstigden moet identificeren en het terug te vorderen steunbedrag moet bepalen. Welke methodiek de Commissie zal kiezen, is nu niet bekend. Het is derhalve nu nog niet aan te geven welke concrete gevolgen dit kan hebben voor deze organisaties. Ik kan daarom geen schatting van de omvang van eventueel terug te vorderen bedragen aangeven.
De staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen en wateroverlast in Sluiskil |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zicht bovengenoemde kwestie en de schriftelijke Kamervragen uit onder meer 2018 hierover?1
Ja, deze zijn mij bekend.
Om welke reden heeft de Stichting Wateroverlast Sluiskil geen reactie ontvangen op de vragen en suggesties die op 18 maart 2020, op 7 mei 2020 en 8 juni 2020 zijn gestuurd?
De e-mail d.d. 18 maart 2020 is d.d. 26 maart 2020 beantwoord met het advies om contact op te nemen met de gemeente Terneuzen, wat in lijn is met mijn eerdere antwoord op schriftelijke vragen van uw kamer van november 2018 (2018D53367).
De brieven van 7 mei 2020 en 8 juni 2020 zijn helaas wegens omstandigheden t.g.v. ziekte en Corona niet tijdig in behandeling genomen, waardoor een reactie tot nu toe is uitgebleven. Er is inmiddels telefonisch contact opgenomen met de stichting en er is ook een schriftelijke reactie onderweg. Hierin nodigt Rijkswaterstaat de stichting en de gemeente Terneuzen uit voor een overleg.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de stichting en andere lokale betrokken partijen, om deze zaak de aandacht te geven die het verdient, gezien het feit dat deze kwestie al heel lang speelt?
Rijkswaterstaat nodigt de stichting uit voor een gesprek. Gelet op de afspraken met de gemeente Terneuzen zal Rijkswaterstaat hen vragen ook deel te nemen aan het gesprek.
Bent u bereid in overleg te treden met Rijkswaterstaat om hun rol en nodige acties in deze kwestie te bezien?2
Rijkswaterstaat maakt als agentschap onderdeel uit van mijn ministerie en is vanuit de rol als beheerder van het Kanaal Gent-Terneuzen in deze situatie primair verantwoordelijk voor waterveiligheid en het handhaven van het peil van het kanaal. Het peil dat moet worden aangehouden is onderdeel van een verdrag met het Koninkrijk België aangaande het Kanaal Gent-Terneuzen. Het verdrag en daarmee het peil zijn sinds medio 1960 niet meer gewijzigd, waardoor ik de oorzaak en daarmee de oplossing van de vochtoverlast niet binnen de beheertaken van Rijkswaterstaat verwacht te vinden.
Op welke wijze gaat er actie worden ondernomen?
In 2018 heb ik u gemeld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 576) welke onderhoudsmaatregelen Rijkswaterstaat heeft uitgevoerd aan het Kanaal Gent-Terneuzen ter hoogte van Sluiskil. Op dit moment zijn er geen aanvullende maatregelen vanuit de beheertaak van Rijkswaterstaat beschikbaar of gepland die mogelijk kunnen bijdragen aan het terugdringen van de vochtoverlast. Rijkswaterstaat zal zoals eerder aangegeven wel in gesprek gaan met de stichting wateroverlast Sluiskil en de gemeente Terneuzen.
De gerenoveerde en afbladderende Waalbrug |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Nijmegen treurt over het gerenoveerde, maar nog steeds afbladderende icoon: de Waalbrug?1
Ja.
Kunt u de teleurstelling bij de inwoners van Nijmegen begrijpen over het feit dat ze anderhalf jaar hinder hebben ondervonden van de renovatiewerkzaamheden, terwijl de brug er daarna nog steeds afgebladderd uitziet?
Ja, ik kan mij voorstellen dat de inwoners van Nijmegen graag hadden gezien dat alle werkzaamheden aan de brug zouden zijn uitgevoerd, waaronder het schilderen van de brug.
Hoe waardeert u het uitstel van tien jaar van de verfwerkzaamheden in het licht van het gewenste en afgesproken omgevingsmanagement?
Oorspronkelijk was het voornemen om de gehele brug in één keer te renoveren. Bij de start van de renovatie is op grote schaal chroom-6 aangetroffen. Dit heeft een grote impact gehad op de continuering van de werkzaamheden. Omdat uit onderzoek is gebleken dat de Waalbrug zonder conservering van de boogconstructie nog 10 jaar constructief veilig is én omdat de kosten van het verwijderen van chroom-6 hoog zijn, heb ik besloten deze werkzaamheden uit te stellen. Gezien de grote landelijk vervanging en renovatie opgave dienen de beperkte mensen en middelen nu ingezet te worden voor andere werkzaamheden. Ik begrijp dat dat vervelend is omdat er al verwachtingen waren gewekt bij gemeente Nijmegen en haar inwoners.
Kunt u een inschatting geven van de verwachte kosten voor het verwijderen van de oude verflagen en het aanbrengen van een nieuwe verflaag?
De kosten voor het voltooien van de renovatie worden momenteel geraamd op 70 mln€ – 80 mln€. De verwachting is dat op termijn deze kosten omlaag kunnen wanneer er meer kennis is over het veilig verwijderen van chroom-6.
In hoeverre is uitstel van de verfbeurt begrotingstechnisch noodzakelijk?
Bij de start van de renovatie is op grote schaal chroom-6 aangetroffen in de huidige conserveringslaag van de staalconstructie. Vanwege de urgentie van de slechte staat en de risico's hiervan voor de constructieve veiligheid is gestart met het vervangen van het betonnen wegdek. Door de hogere kosten hiervoor heb ik het budget voor deze werkzaamheden opgehoogd van 25 mln€ naar 65,2 mln€. Dat is ten koste gegaan van de financiële dekking voor andere onderdelen van de brug. Omdat de conserveringswerkzaamheden nu niet urgent zijn én omdat de kosten hiervan erg hoog zijn, heb ik besloten deze werkzaamheden met tien jaar uit te stellen. Tegen die tijd zal ik de financiële dekking inpassen binnen de VenR-programmering.
Bent u bereid het signaal van de gemeente Nijmegen en haar inwoners serieus te nemen en te bezien of de verfwerkzaamheden naar voren gehaald kunnen worden?
Het signaal van gemeente Nijmegen en haar inwoners is mij duidelijk. De Waalbrug zal – conform het RWS-inspectieregime – de komende jaren structureel worden geïnspecteerd op constructieve veiligheid. Op basis van deze reguliere inspecties zullen de conserveringswerkzaamheden, waaronder de verfwerkzaamheden, over tien jaar, of eerder indien nodig, worden ingepland, voorbereid en uitgevoerd. Uiteraard zal dit in nauw overleg met de gemeente plaatsvinden.