De coronabesmettingen in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw verklaring voor het feit dat het aantal coronabesmettingen in detentie nu zo veel hoger is dan eerder in deze coronapandemie? Wat zijn de meest actuele besmettingscijfers?
Zoals in eerdere brieven en in antwoorden op schriftelijke vragen is gemeld, hanteert DJI de richtlijnen van het RIVM. Daarnaast treft DJI treft aanvullende maatregelen. Dit wil echter niet zeggen dat besmettingen volledig kunnen worden voorkomen. De meest aannemelijke verklaring is dat het virus, net als buiten in de maatschappij, meer besmettingen veroorzaakt. Dit was ook aanleiding om extra maatregelen te treffen zoals ik in mijn brief van 22 januari jl. heb gemeld.
Op peildatum 3 februari zijn 12 justitiabelen, verdeeld over zeven inrichtingen, besmet met het coronavirus. In de overige inrichtingen zijn op dit moment geen besmettingen.
Hoe verklaart u het hoge aantal besmettingen in de PI Ter Apel? Hoe is dat volgens u ontstaan? Wat is uw reactie op de beweringen dat corona hier niet serieus is genomen, dat wel 70 mensen in een ruimte zijn geweest, afstand houden nauwelijks gebeurde en ondersteunend kantoorpersoneel niet thuis mocht werken? Bent u bereid dit te laten onderzoeken?1
In de PI Ter Apel zijn er afdelingen met meer dan 70 gedetineerden. Het is ook voorgekomen dat gedetineerden van een afdeling tegelijk werden uitgesloten. Ook verbleven zij bij deelname aan activiteiten binnen het dagprogramma in één ruimte. Hoewel dit met inachtneming van de RIVM-richtlijnen gebeurde, heeft de PI Ter Apel zich niet aan de interne DJI richtlijn gehouden om voor deelname aan groepsactiviteiten een grootte van 30 personen aan te houden.2 De directeur is op dit punt om meer scherpte gevraagd. Uit het bron en contactonderzoek van de GGD is overigens geen directe verklaring gevonden voor het hoge aantal besmettingen in de PI Ter Apel.
Vanaf het begin is het de prioriteit van de PI Ter Apel geweest om het virus buiten de muren te houden. Onder andere door het naleven van de RIVM-richtlijnen van de 1,5 meter afstand en extra hygiëne. Het personeel van de PI Ter Apel dat niet direct betrokken is in het vitale uitvoeringsproces werkt zoveel mogelijk vanuit huis. De inrichting is er met deze inspanningen tot 15 december 2020 in geslaagd om het virus buiten de muren te houden. Door de recente verspreiding van het virus en het hoge aantal besmettingen heeft de directie van de PI Ter Apel besloten de groepsgrootte voor deelname aan activiteiten te verkleinen. In goed overleg met de ondernemingsraad is een nieuw dagprogramma vastgesteld. Hierdoor wordt vermenging tussen groepen gedetineerden zoveel mogelijk voorkomen en zal bij eventuele toekomstige besmettingen de verspreiding van het virus binnen de PI beperkt blijven.
Waarom is er zoveel ruimte voor lokaal beleid en zijn er niet eerder duidelijke landelijke regels vastgesteld, bijvoorbeeld over thuiswerkend personeel (voor zover mogelijk), niet noodzakelijke externen of onderhoudswerkzaamheden tijdelijk buiten houden en het verbieden van het bijeenkomen van grote groepen? Had dit niet eerder verboden kunnen worden?
In eerdere brieven en in antwoorden op schriftelijke vragen heb ik gemeld dat DJI de landelijke RIVM-richtlijnen volgt.3 Dat wil ook zeggen: personeel werkt zo veel als mogelijk thuis. Zo lang de maatregelen in acht worden genomen, kunnen bepaalde (onderhouds-)werkzaamheden doorgang vinden. Wel wordt altijd kritisch naar de noodzakelijkheid van deze werkzaamheden gekeken.
Zoals gezegd heeft DJI, onder andere vanwege de doelgroep en gesloten setting, landelijk aanvullende maatregelen genomen. Ik noem hierbij de plaatsing van gedetineerden op een eenpersoonscel bij binnenkomst, bezoek achter glas, beperken van verlof en opschorten van fysiek bezoek van ketenpartners.
Binnen deze landelijke maatregelen heeft de directeur van een inrichting ruimte voor lokale maatregelen. Hij is immers verantwoordelijk voor het beheer van de inrichting. Dit betekent dat hij maatregelen kan en moet nemen als het gaat om de orde en veiligheid en de gezondheid van medewerkers en gedetineerden. Als de directeur maatregelen treft, bijvoorbeeld bij een uitbraak, gebeurt dit altijd in nauw overleg met de directie van DJI.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om corona zoveel mogelijk buiten de gevangenismuren te houden?
In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over de extra maatregelen die zijn getroffen bij DJI.4
Bent u bereid het verbod op het dragen van mondkapjes door gedetineerden te heroverwegen?
In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over het gewijzigde beleid voor het dragen van mondkapjes binnen de inrichtingen van DJI.
Naar aanleiding van het OMT-advies is besloten het gebruik van niet-medische mondmaskers in alle inrichtingen van DJI voor medewerkers, bezoekers en justitiabelen te verplichten daar waar het houden van 1,5 meter afstand binnen de inrichting niet mogelijk is.5 Wanneer de 1,5 meter afstand wel aan te houden is staat het justitiabelen in beginsel vrij een mondkapje te dragen.
Bent u bereid het gebruik van meerpersoonscellen zo snel mogelijk terug te dringen of af te schaffen?
Ik acht het gebruik van meerpersoonscellen voor gezonde gedetineerden een volwaardige en passende vorm van detentie. Gedetineerden worden bij binnenkomst eerst acht dagen op een eenpersoonscel geplaatst. Mocht een vermoedelijke besmetting op een meerpersoonscel toch voorkomen, dan worden de gedetineerden direct op een eenpersoonscel geplaatst. Beide gedetineerden worden vervolgens gemonitord op coronagerelateerde klachten. De bezetting van meerpersoonscellen is sinds de uitbraak van het coronavirus fors gedaald. Vanaf de start van de coronamaatregelen medio maart 2020 is er binnen de bezetting van meerpersoonscellen ruimte gecreëerd voor het isoleren van gedetineerden met coronagerelateerde klachten.
Hoe vaak wordt er nu preventief getest voordat personeel en bezoekers de inrichting binnen gaan? Kan dat geïntensiveerd worden, om het idee van het werken en verblijven in de beschermde bubbel zoveel mogelijk te benaderen?
Het OMT heeft in haar advies het belang van het vroegtijdig signaleren, traceren en isoleren van het virus, in samenwerking met de GGD, benadrukt. Preventief testen kan hierbij een belangrijke rol spelen.
Personeel en bezoekers worden op dit moment niet preventief getest bij binnenkomst. Wel worden medewerkers en bezoekers gevraagd de inrichting niet te betreden bij klachten. Personeel kan zich bij klachten laten testen door de GGD of in de door DJI ingerichte teststraten.
Aanvullend hierop worden bij meerdere besmettingen binnen een inrichting alle justitiabelen en medewerkers, in overleg met de GGD, preventief getest. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 22 januari jl.
Bent u bereid er voor te zorgen dat overal geregeld wordt dat mensen die niet direct in het primaire proces werken en noodzakelijk binnen moeten zijn voor de orde in de inrichtingen ook echt thuis kunnen werken?
Alle medewerkers van DJI met een niet-vitale functie werken zoveel mogelijk thuis. Voor hen geldt dat ze alleen naar het werk komen als dat met de leidinggevende is afgesproken en noodzakelijk is voor het primaire proces. Rijksbreed worden medewerkers gefaciliteerd in het thuiswerken, door het aanbieden van o.a. ICT- en arbomiddelen. Dit geldt ook voor DJI personeel.
Bent u bereid met spoed de mogelijkheden te bezien om de Skype-verbindingen te verbeteren, gelet op het feit dat daar veel klachten over zijn en dat kan compenseren dat bezoek en externen soms buiten gehouden zullen moeten worden?
Ja, zoals ik uw Kamer in antwoord op vragen van de leden Van Toorenburg (CDA) en Van Nispen (SP) heb laten weten zijn reeds aan het begin van de corona-uitbraak, als alternatief voor bezoek, voorzieningen getroffen waarmee gedetineerden middels iPads met Skype kunnen beeldbellen.6 Deze alternatieven zijn nog altijd in gebruik en worden in de komende periode geoptimaliseerd door de inzet van nieuwe apparaten en applicaties.
Hoe pakt de vaccinatiestrategie precies uit voor het gevangenispersoneel? Klopt het dat sommigen, zoals de mensen die werken op een PPC of in het JCvSZ wel eerder worden gevaccineerd en anderen niet, maar dat de mensen die geen voorrang hebben bij vaccineren dan soms wel in zullen moeten vallen op deze afdelingen? Hoe werkt dit en hoe verklaart u dat?
In de bestrijding van de coronacrisis richt de aanpak van het kabinet zich op twee doelen: het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een kwetsbare gezondheid en zorgen dat de zorg niet overbelast raakt. Dit is ook leidend in de vaccinatiestrategie. Op advies van de Gezondheidsraad is besloten te beginnen bij de groepen mensen die het meest kwetsbaar zijn en bij de zorgmedewerkers die voor hen zorgen. Onderdeel hiervan zijn de zorgmedewerkers binnen de intramurale GGZ (inclusief forensische zorg) en zorgmedewerkers binnen verpleeghuizen. De medewerkers van de PPC’s en het JCvSZ vallen hier ook onder. Deze strategie is leidend en vaccinaties worden door het RIVM op dit moment alleen vrijgegeven voor personen die tot een van deze doelgroepen behoren.
Het klopt dus dat zorgmedewerkers binnen de PPC’s en het JcVSZ van DJI eerder worden gevaccineerd dan andere zorgmedewerkers en niet-zorgmedewerkers, waaronder invallers. DJI spant zich in om zoveel als mogelijk gevaccineerde medewerkers in te zetten in de PPC’s en het JCvSZ. Hierbij merk ik op dat vaccinatie op basis van vrijwilligheid is: DJI kan dit niet als voorwaarde stellen. DJI kan ook niet garanderen dat invallers altijd gevaccineerd zijn maar streeft hier uiteraard wel naar.
Bent u bereid het gevraagde OMT-advies over het gevangeniswezen direct aan de Kamer te sturen zodra het verschijnt en de Kamer te informeren tot welke nieuwe maatregelen dit gaat leiden?
Ja. In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het advies van het OMT en mijn reactie daarop.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Slecht Engels sprekende internationale studenten verdwijnen mogelijk in illegaliteit’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Slecht Engels sprekende internationale studenten verdwijnen mogelijk in illegaliteit»?1
Ja.
Is bij u bekend of internationale studenten in de illegaliteit verdwijnen? Zo ja, kunt u een inschatting maken om hoeveel oud-studenten dit gaat en uit welke landen zij veelal komen?
Instellingen voor hoger onderwijs dienen als erkend referent na (voortijdige) beëindiging van de studie de internationale de student af te melden bij de IND die vervolgens de verblijfsvergunning intrekt. Iemand wiens vergunning wordt ingetrokken moet Nederland uit eigen beweging verlaten. Er zijn geen gegevens voorhanden als een student ervoor kiest om niet terug te keren naar zijn land van herkomst maar de illegaliteit ingaat of verblijf aanvraagt in een ander land, al dan niet binnen de EU. Dit geldt overigens niet alleen voor studenten maar voor alle vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben gekregen, zoals arbeidsmigranten en kennismigranten. Aangezien er nauwelijks signalen zijn dat internationale studenten moedwillig misbruik maken van de toelatingsregeling voor internationale studenten en in de illegaliteit verdwijnen, zien wij geen reden om daar nu meer inzet op te plegen.
Kunt u aangeven hoe het visumsysteem werkt voor internationale studenten en in hoeverre er zicht is of oud-studenten daadwerkelijk vertrekken? Bent u bereid om meer inzet te plegen indien u onvoldoende zicht heeft op internationale studenten die in de illegaliteit verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de indruk dat er moedwillig misbruik gemaakt wordt van de regeling? Blijven deze studenten naar verwachting in Nederland? Zo ja, waar dan? Of vertrekken deze studenten ook weer richting andere landen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit ook een probleem bij andere EU-landen?
Er zijn geen onderzoeken bekend die een beeld kunnen geven van dit probleem op Europees niveau, ook niet vanuit het European Migration Network (EMN is een samenwerkingsverband van IND-organisaties binnen Europa). Binnen het EMN wordt o.a. informatie uitgewisseld over aantallen internationale studenten en over mogelijke preventieve maatregelen, zoals screening, controles op academische kwalificaties, studievoortgang en voorwaarden tijdelijke verblijfsvergunningen.
Wat vindt u van de aanscherping van de taaleisen van de Hogeschool Rotterdam? Bent u van mening dat andere instellingen ook zo’n aanscherping zouden moeten doen?
De afspraken rondom de taaleisen zijn vastgelegd in de Gedragscode Internationale Student in het Hoger Onderwijs (hierna: Gedragscode). De Gedragscode is een gezamenlijk initiatief van de overheid en de hoger onderwijsinstellingen. Het is een instrument van zelfregulering. De overheid stelt ondertekening van de Gedragscode door de onderwijsinstelling als voorwaarde voor het verlenen van verblijfsvergunningen aan buitenlandse studenten van buiten de EER. In artikel 4.3 van de Gedragscode is bepaald dat de onderwijsinstelling een internationale student die zijn vooropleiding heeft genoten in het Engels, kan vrijstellen van de in artikel 4.2 opgenomen verplichting om een taaltest Engels af te leggen. De formulering maakt het mogelijk om op instellingsniveau of op opleidingsniveau maatwerk te bieden. Er bestaat geen verplichting om studenten vrij te stellen. Er is daarom ook geen sprake van een aanscherping van de taaleisen. Mijn beeld is dat hoger onderwijsinstellingen zelf al die afweging maken en doorgaans een taaltest laten afnemen als studenten hun (Engelstalige) vooropleiding hebben genoten in een niet-Engelstalig land.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Internationalisering hoger onderwijs en digitale veiligheid van 20 januari 2021?
Dit AO is niet door gegaan. Voor de beantwoording van deze vragen was nadere informatie nodig van de IND en de koepelorganisaties. Eerdere beantwoording was daardoor niet mogelijk.
Het bericht dat Huawei in technologie investeert voor de etnische profilering van Oeigoeren |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderzoeksbureau: Chinese techbedrijven bezig met etnisch profileren, Oeigoeren zijn doelwit», in de Volkskrant van 14 januari 2020?1
Ja.
Klopt het dat Huawei en andere Chinese tech-bedrijven investeren in technologie om Oeigoeren te kunnen identificeren op foto’s en videobeelden?
In algemene zin is bekend dat China inzet op het verkrijgen van hoogwaardige kennis en technologie. Zoals ook opgenomen in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren kan deze kennis en technologie worden ingezet voor ongewenst eindgebruik, bijvoorbeeld voor militaire of surveillancetoepassingen.
Vindt u het acceptabel dat bedrijven investeren in technologie die specifiek is gericht op het identificeren van bepaalde etnische groepen? Is dit naar uw mening verenigbaar met mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Discriminatie op basis van etniciteit, of welke grond dan ook, is niet verenigbaar met mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er zijn vanuit diverse mensenrechtenorganen zorgen geuit over het gebruik van biometrische data die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling en inzet van gezichtsherkenningssoftware, en de impact daarvan op, bijvoorbeeld, het recht op een persoonlijke levenssfeer en non-discriminatie.
Met betrekking tot het gebruik van gezichtsherkenningssoftware waarbij dit wordt ingezet ter herkenning van gezichten van bepaalde bevolkingsgroepen, dient opgemerkt te worden dat op grond van internationale mensenrechtenverdragen het niet is toegestaan een onderscheid te maken op basis van bijvoorbeeld, ras2, afkomst of etniciteit.
Indien er derhalve bij de inzet van gezichtsherkenning, en bij het gebruik van de gegevens die hierbij verzameld kunnen worden, door bedrijven onderscheid gemaakt wordt op grond van etniciteit of gezichtsherkenningssoftware wordt ingezet die enkel gericht is op de specifieke herkenning van gezichten van bepaalde etnische groeperingen, dan is dat in strijd met internationale mensenrechtenverdragen.
Welke verbanden ziet u tussen het gebruik van surveillance technologie en de onderdrukking van Oeigoeren in China?
Online censuur is een gegeven waar Chinese internetgebruikers dagelijks mee te maken hebben. Maar ook m.b.v. het gebruik van big data, camera’s met gezichtsherkenning en grootschalige, onvrijwillige afname van vingerafdrukken, irisscans en DNA van personen tussen de 12 en 65 jaar, lijken Chinese autoriteiten in toenemende mate controle na te streven onder meer over de Oeigoerse minderheid.
Bent u bereid om opheldering te vragen bij Huawei Nederland en hen te verzoeken om publiekelijk afstand te nemen van technologie gericht op de identificatie van etnische kenmerken, en van het gebruik van surveillancetechnologie bij de onderdrukking van Oeigoeren?
Huawei heeft zijn positie in deze kwestie gecommuniceerd via een verklaring op de website van Huawei Nederland.3 Het bedrijf stelt onder andere dat «de applicatie niet geïmplementeerd [is] in de praktijk» en dat «onze technologieën niet [zijn] ontworpen om etnische groepen te identificeren». Het kabinet kan deze uitleg van Huawei op basis van eigen informatie niet bevestigen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het onderwerp van het mogelijke misbruik van de gezichtsherkenningssoftware aan de orde gesteld tijdens een recent gesprek met het bedrijf. Huawei heeft daarbij aangegeven dat dit ingaat tegen het beleid van het bedrijf. Medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaan over dit onderwerp op korte termijn nog uitgebreider in gesprek met Huawei. Daarbij zullen ook de zorgen van het kabinet worden overgebracht.
In hoeverre worden gezichtsherkenningscamera’s van Chinese tech-bedrijven gebruikt in Nederland? Vindt u het gebruik daarvan wenselijk?
Hoewel er vanuit diverse mensenrechtenorganisaties zorgen zijn geuit over het gebruik van biometrische data, zoals wordt verzameld bij gezichtsherkenningssoftware, en het effect dat een dergelijke technologie kan hebben op, bijvoorbeeld, het recht op privacy, hoeft het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie op zichzelf geen schending van internationale mensenrechten te betekenen.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft recent benadrukt dat gezichtsherkenning in horizontale relaties in beginsel niet is toegestaan. De Algemene Verordening Gegevensbescherming biedt namelijk zeer beperkte ruimte voor de inzet van gezichtsherkenning in relaties tussen burgers onderling, of tussen burgers en bedrijven.4 Uit onderzoek blijkt dat gezichtsherkenningstechnologie in horizontale relaties nog niet breed wordt ingezet.5 Het is niet mogelijk om een algemene uitspraak te doen over het aantal gezichtsherkenningscamera’s van Chinese tech-bedrijven in Nederland. Deze kunnen in principe zowel aan bedrijven als particulieren worden verkocht.
In hoeverre spelen de patenten van Chinese tech-bedrijven een rol bij het vastleggen van standaarden voor surveillancetechnologie binnen de International Telecommunications Union (ITU)? Welke risico’s ziet u daarbij in het licht van de genoemde berichtgeving en hoe kunnen die risico’s worden ondervangen?
Binnen de ITU worden op technisch niveau aanbevelingen gedaan over normen en standaarden op het gebied van telecom en het radiospectrum. Het vastleggen van standaarden wordt in belangrijke mate bepaald door ITU comités, welke zijn opengesteld voor alle leden van de ITU. De ITU kijkt naar de technische aspecten van nieuwe technologieën, en ziet niet toe op hoe deze in de praktijk worden toegepast, noch verleent ITU patenten. Bedrijven die gepatenteerde kennis inbrengen bij het opstellen van een standaard zijn eraan gehouden dit vooraf kenbaar te maken. Bovendien committeren zij zich eraan om toegang te verlenen onder redelijke en non-discriminatoire voorwaarden tot de gepatenteerde kennis die in een standaard is opgenomen, zodat elke andere partij de standaard kan duiden en later zo nodig kan implementeren.
Het is bekend dat China steeds assertiever wordt ten aanzien van de ontwikkeling en vaststelling van technische productstandaarden. Een land of een handelsblok dat erin slaagt de internationale technische standaarden te bepalen, kan de eigen economie een groot concurrentievoordeel geven. Nederland zet dan ook in op een innovatief Europa dat zich richt op de ontwikkeling van (digitale) sleuteltechnologieën. Het bereikte akkoord over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027 waarin digitalisering, onder meer met de fondsen Horizon Europe en het Digital Europe programma, belangrijke onderdelen zijn, draagt daaraan bij. Daarnaast bepleit Nederland in de EU dat zij haar vermogen om standaarden te creëren moet blijven verdedigen, deze slimmer dient te benutten en daarin nauw moet samenwerken met gelijkgezinde landen om de EU’s hoge ethische normen en aandacht voor de omgang met en bescherming van data te behouden. Nederland zet zich, in EU verband en met gelijkgezinde derde landen, ook binnen de ITU in om in gevallen waarin standaardisatievoorstellen deze normen geweld aandoen of dreigen aan te doen, de voorstellen tegen te houden.
Welke acties zouden Nederland en de Europese Unie kunnen ondernemen richting Chinese tech-bedrijven die betrokken zijn bij de onderdrukking van Oeigoeren? Bent u bereid om zich voor dergelijke acties in te spannen?
Nederland spreekt in individuele gevallen bedrijven aan, zie het antwoord op vraag 5.
In december jl. is het EU-mensenrechtensanctieregime aangenomen. Dit thematische sanctieregime kan worden ingezet tegen individuele mensenrechtenschenders en entiteiten, ongeacht waar de schending plaatsvindt. Zoals reeds eerder aan uw Kamer gemeld zijn de voorbereidingen om te komen tot voorstellen voor eerste listings onder het EU-mensenrechtensanctieregime in beslotenheid in gang gezet in verscheidene hoofdsteden. Zorgvuldige besluitvorming acht het kabinet hierbij van groot belang. Het kabinet neemt in dit proces ook de moties Sjoerdsma c.s. (21 501-20, nr. 1596), Ploumen (35 570 V, nr. 43) en Kuzu (35 570 V, nr. 53) mee.
In hoeverre is het huidige exportcontrolebeleid in staat om uit te sluiten dat de export van Nederlandse of Europese technologie bijdraagt aan de ontwikkeling van technologie door Chinese bedrijven die is gericht op het identificeren van etnische groepen?
De juridische basis voor het EU exportcontrolebeleid voor dual-use goederen is de EU Dual Use Verordening. Controle vindt plaats op basis van een lijst van dual-use goederen die in deze EU-verordening is bijgevoegd. Deze controlelijst wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van internationale afspraken in exportcontroleregimes over te controleren goederen en technologie. Nederlandse bedrijven zijn verplicht een exportvergunning aan te vragen als zij goederen of technologie op deze EU-controlelijst willen exporteren buiten de EU. De EU dual-useverordening voorziet niet in controle op technologie die gericht is op het identificeren van etnische groepen. In het geval van vergunningplichtige dual-use goederen, wijst de Nederlandse regering een vergunning af indien het risico bestaat dat de goederen bijdragen aan mensenrechtenschendingen.
Inzet van Nederlandse technologie voor het onderdrukken van bevolkingsgroepen of het schenden van mensenrechten acht het kabinet in alle gevallen onwenselijk. Nederlandse bedrijven die inspelen op de Chinese vraag naar geavanceerde technologie dienen zich te allen tijde rekenschap te geven van mogelijk ongewenste toepassingen van geleverde producten door Chinese afnemers. Bedrijven dienen, als onderdeel van due diligence, na te gaan of Chinese afnemers een aandeel hebben in de totstandkoming van surveillancesystemen die de vrijheid van Chinese burgers beperkt. Ook zet het kabinet in op een verplichting voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de internationale richtlijnen (due diligence), bij voorkeur op Europees niveau.
Overlastgevende asielzoekers in de omgeving van AZC Budel |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Asielzoekers trekken broek omlaag en zorgen voor overlast op oprit in Maarheeze»?1
Ik heb kennisgenomen van het door u aangehaalde, zorgelijke bericht. Asielzoekers dienen zich, net als ieder ander, te gedragen en zich aan de regels te houden. Het overgrote deel van de asielzoekers gedraagt zich goed. Doordat een kleine groep zich misdraagt, ondervinden omwonenden, winkeliers, vervoerders, medewerkers in de migratieketen en medebewoners overlast. Bovendien wordt het draagvlak voor de opvang van diegenen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging aangetast. Dit is volstrekt onacceptabel.
Klopt het dat de politie niet kwam opdagen na een melding van 112 omdat de dienstdoende eenheid het te druk had?2
Nee. Een surveillance-eenheid had de opdracht ontvangen om ter plaatse te gaan voor de desbetreffende melding. De eenheid kreeg kort daarop een zogenaamde prio-1-melding, waarbij directe inzet van de politie noodzakelijk is. Daarmee kreeg de prio-1-melding voorrang op het genoemde incident. De politie heeft kort daarna contact opgenomen met de meldster om te vragen of het incident nog actueel was. De betreffende personen waren inmiddels vertrokken en vervolgens is dezelfde avond geen eenheid meer ter plaatse gestuurd.
Deelt u de mening dat het tekort aan politie-inzet onaanvaardbaar is? Bent u bereid de politiecapaciteit in dit gebied fors uit te breiden dan wel te verdubbelen?
Ik begrijp dat omwonenden overlast willen aanpakken, tegelijkertijd is de inzet van knokploegen onaanvaardbaar. Het toepassen van geweld met gebruik van een geweldsmiddel is een bevoegdheid die in beginsel alleen toekomt aan de gewapende macht van de overheid (de krijgsmacht) en de politie. De regioburgemeester en de regionale politiechef gaan over de lokale politiecapaciteit. Daar ligt de bevoegdheid om de politiecapaciteit in Cranendonck eventueel uit te breiden.
Deelt u de mening dat de inzet van knokploegen onaanvaardbaar is, maar dat u dan wel moet zorgen voor voldoende politiecapaciteit?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat sprake is van een onhoudbare situatie in de dorpen Maarheeze en Budel? Wat onderneemt u tegen het feit dat mensen niet meer de straat op durven te gaan?
Ik hecht eraan te benadrukken dat ieder incident er een teveel is. Dit kan leiden tot een gevoel van onveiligheid en een vermindering van draagvlak voor de opvang van personen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging. Ik zet in op een stevige aanpak van overlast om dit te voorkomen. Het gevoel van onveiligheid in Cranendonck is zorgelijk. Desondanks ben ik ervan overtuigd dat de inspanningen die worden verricht om het gevoel van onveiligheid weg te nemen en de overlast in de gemeente Cranendonck aan te pakken ervoor zorgen dat de situatie niet onhoudbaar is. Een van de maatregelen die ik specifiek heb getroffen om de overlast in de gemeente Cranendonck te bestrijden is de inzet van ketenmariniers. De ketenmariniers sturen aan op de samenwerking tussen verschillende betrokken partijen in de aanpak van overlast. Een van de vier ketenmariniers houdt iedere vrijdag kantoor in het centrum van Maarheeze en Budel. Inwoners en ondernemers kunnen bij de ketenmarinier terecht met hun vragen en zorgen met betrekking tot overlast van bewoners van het azc. Daarnaast heb ik de gemeente gefaciliteerd om lokale maatregelen tegen overlastgevende asielzoekers te nemen, zoals het inzetten van extra toezicht. Met de gemeente is een goede samenwerking met betrekking tot de verschillende mogelijkheden om deze overlastgevers aan te pakken. Het COA organiseert periodiek een overleg voor omwonenden waar allerhande zaken aan de orde komen en is er regelmatig contact met de ondernemers.
Het COA heeft een breed palet aan maatregelen beschikbaar om overlastgevende asielzoekers stevig aan te pakken. Hierbij valt te denken aan overplaatsing door het COA naar de Handhaving- en Toezichtlocatie (htl), waar een streng regime heerst en een gebiedsbeperking wordt opgelegd. Door middel van de zogenaamde landelijke Top-X lijst wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid maandelijks in kaart gebracht wie de meest hardnekkige overlastgevende en criminele asielzoekers zijn. Zij kunnen rekenen op een individuele aanpak en staan onder verscherpt toezicht van betrokken partijen, waardoor asielaanvragen bijvoorbeeld versneld worden afgedaan. Binnen de privacymogelijkheden verken ik hoe gegevens gedeeld mogen worden met het lokaal bestuur, het Openbaar Ministerie en vervoerders, zodat de integrale samenwerking tussen alle betrokken partijen in het kader van de aanpak van deze overlastgevers en criminelen kan worden geoptimaliseerd. Al deze maatregelen zijn gebundeld in een toolbox. Deze heb ik samen met mijn brief van 10 november 2020 met uw Kamer gedeeld3 . Wanneer aangifte wordt gedaan van crimineel gedrag, leggen de politie en het OM ook strafrechtelijke maatregelen op.
De opvanglocatie Budel-Cranendonck heeft, evenals de opvanglocatie Ter Apel, sinds september 2020 een speciale versoberde opvangmodaliteit voor personen met een kansarme asielaanvraag wiens asielaanvraag wordt afgedaan in spoor 2. Dit betreft onder meer personen uit een veilig land van herkomst, die relatief vaak met overlastgevend gedrag in verband worden gebracht. De versoberde opvang moet deze groep ontmoedigen om een kansarme asielaanvraag in te dienen in Nederland.
Welke sancties worden getroffen tegen de overlastgevers?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de uitbreidingsplannen van het asielzoekerscentrum opnieuw tegen het licht moeten worden gehouden? Zo nee, hoe voorkomt u dat de weerstand steeds groter wordt?
De herontwikkeling van de COA-opvanglocatie is geen uitbreiding, maar een renovatie. Het aantal opvangplekken blijft gelijk. Voor de uitvoering van het regeerakkoord uit 2014 is besloten een aantal Gemeenschappelijke Vreemdelingenlocaties (GVL) te ontwikkelen om het asielproces effectief uit te voeren. In de samenwerkingsovereenkomst met de gemeente is aangegeven dat de migratieketen de intentie heeft om zich langdurig te vestigen op het opvangcentrum, ten einde invulling te geven aan het regeerakkoord en op deze GVL gezamenlijk het asielproces effectief en zorgvuldig uit te voeren. Vanwege deze langdurige vestiging is het COA, namens de migratieketen, voornemens de locatie duurzaam te herontwikkelen. De gemeenteraad van Cranendonck volgt het proces zeer kritisch en nauwgezet, waardoor aanvullende vragen zijn gesteld.
Deze opvanglocatie levert – naast investeringen in duurzame ontwikkeling van het terrein – veel directe en indirecte arbeidsplaatsen op, die ook lokaal ingevuld worden. Tevens is er -naast de reguliere vergoedingen aan gemeente en inkoop van het COA bij lokale ondernemers- sprake van bestedingen door asielzoekers bij de lokale middenstand. Ik vertrouw erop dat de gemeente en het COA met elkaar op een constructieve manier het gesprek vervolgen.
Bent u bereid met de inwoners van Cranendonk in gesprek te gaan over oplossingen? Zo nee, waarom laat u deze mensen in de steek?
Tussen het departement, het COA en de gemeente is regelmatig contact over de aanpak van de overlastproblematiek. Hierbij is de ketenmarinier het eerste aanspreekpunt voor omwonenden, maar kan men ook direct terecht bij het COA terecht voor een gesprek, bijvoorbeeld op een van de bijeenkomsten voor omwonenden.
Het bericht ‘BAM sloopt koraalrif en de Curaçaose overheid haalt de schouders op' |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de ernstige schade die bouwbedrijf BAM heeft aangericht in 2017 op Curaçao aan een florerend koraalrif?1 Zo ja, welke actie heeft u tot nu toe genomen om het koraal beter te beschermen en BAM verantwoordelijk te houden voor de aangerichte schade?
Ja, ik ben bekend met de ernstige schade aan het koraalrif die bouwbedrijf BAM heeft aangericht in 2017 voor de kust van Curaçao, evenals de Kamervragen van de leden Diertens en de Groot en de beantwoording van toenmalig Minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Omdat het een landsaangelegenheid betreft, heb ik uw vragen voorgelegd aan het Curaçaose Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN).
De Minister van GMN betreurt het feit dat schade aan de koraalriffen is aangericht tijdens de realisatie van de tweede Megapier te Curaçao. Daar zijn lessen uit getrokken. De Minister van GMN meldt dat naar aanleiding van het incident nieuwe projectinitiatieven nadrukkelijker getoetst worden aan de eisen van het Specially Protected Areas and Wildlife protocol van het Cartagena Verdrag (een regionale overeenkomst voor de bescherming en het duurzaam gebruik van kust- en mariene biodiversiteit in het bredere Caribische gebied) en dat de controle beter uitgevoerd dient te worden.
De door de Curaçaose overheid gesubsidieerde stichting Caraïbisch Marien Biologisch Instituut (CARMABI) heeft een onderzoek naar de toedracht en schade aan de koraalriffen verricht. Op basis daarvan is de Curaçao Ports Authority (CPA), als opdrachtgever en vergunninghouder van de rif-beheervergunning, aangesproken. Het bouwbedrijf BAM is vervolgens aansprakelijk gesteld door de CPA en er wordt toegewerkt naar een compensatieregeling met het bouwbedrijf BAM.
Bent u bekend met de Kamervragen van de leden Diertens en de Groot van 2 mei 2017 aan toenmalig Minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de beantwoording hiervan over deze ramp?2 Zo ja, kunt u aangeven wat tot op heden is gedaan ter voorkoming van beschadigingen van koraal ten gevolge van vergunde werkzaamheden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat rif vernietiging grotendeels heeft plaatsgevonden buiten het vergunningsgebied en dat koraal afbreken zonder vergunning strafbaar is op het eiland? Waarom is hier niet ingegrepen?
Het is betreurenswaardig dat schade aan het rif is aangericht buiten het vergunningsgebied. Op basis van het Verdrag van Cartagena inzake de bescherming en ontwikkeling van het mariene milieu in het Caribisch gebied (en aan de basis het Biodiversiteitsverdrag) is koraal beschermd en geeft artikel 14 aan dat partijen moeten samenwerken om passende regels en procedures aan te nemen op het gebied van aansprakelijkheid en voor vergoeding van schade. Die regels en procedures zijn echter landsaangelegenheden van Curaçao en dat geldt ook voor het handhaven van voorwaarden in vergunningen ter naleving van het hierboven genoemde internationaal natuurbeschermingsverdrag.
Het Ministerie van GMN heeft mij laten weten dat het geprojecteerde plangebied vooralsnog een onderwerp van discussie is tussen partijen. Er bestaat
nog onduidelijkheid over het feit of de schade buiten het projectgebied heeft plaatsgevonden. De Curaçaose overheid en de CPA hebben vooralsnog gekozen voor een totale compensatie van de aangerichte schade binnen het onderwaterpark te Oostpunt.
Ter preventie van schade aan de koraalriffen met betrekking tot de realisatie van de tweede Megapier heeft de Curaçaose overheid recentelijk met CARMABI en de CPA overeenkomsten ondertekend over het beheer en de financiering van het aangewezen onderwaterpark nabij het Oostpunt van Curaçao. Ook vinden onderhandelingen met bouwbedrijf BAM plaats over een geldelijke compensatie door het bouwbedrijf.
Hoe oordeelt u over het feit dat bouwbedrijf BAM tot op heden vrijuit gaat in deze kwestie terwijl de ecologische gevolgen van hun handelen zeer verstrekkend zijn, zowel voor de bevolking als voor de natuur?
Ik ben van oordeel dat als de regering van Curaçao vergunningen verleent om werkzaamheden uit te voeren, en er vervolgens buiten het vergunningsgebied schade wordt aangericht, dit in mijn ogen consequenties met zich meebrengt. Het is echter aan de regering van Curaçao om hier op te acteren.
Van het Ministerie van GMN heb ik vernomen dat de CPA, bouwbedrijf BAM naar aanleiding van het incident aansprakelijk heeft gesteld voor de aangerichte schade aan de koraalriffen in het projectgebied. Daarop heeft bouwbedrijf BAM een voorstel tot compensatie van de aangerichte schade aangeleverd. Dit is nog steeds onderwerp van discussie tussen de Curaçaose overheid, de CPA en het bouwbedrijf.
Ziet u mogelijkheden om met uw ambtsgenoot in Curaçao het gesprek aan te gaan om te bezien hoe dit soort schade in de toekomst voorkomen kan worden en te bespreken hoe bedrijven verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor eventuele schade?
Het is aan de regering van Curaçao om te handelen en te bezien hoe schade in de toekomst kan worden voorkomen en hoe bedrijven verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor schade. Vanuit de regering van Curaçao is er geen initiatief tot mij gekomen voor een gesprek. Ik ben bereid dat gesprek desgevraagd te voeren.
Deelt u de mening dat Nederlandse bouwbedrijven verantwoordelijk gehouden moeten kunnen worden in Nederland voor schade die in het buitenland wordt gecreëerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u hier gevolg aan geven?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Dit betekent dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid moeten toepassen en risico’s voor mens en milieu in hun internationale ketens in kaart moeten brengen, deze risico’s moeten voorkomen, aanpakken of stoppen en hierover moeten communiceren. Als een Nederlands bedrijf in het buitenland schade veroorzaakt of hieraan bijdraagt, dan heeft dit bedrijf de verantwoordelijkheid om deze schade te herstellen of bij te dragen aan het herstel.
Uit het deskundige schaderapport dat CARMABI heeft opgesteld, komt naar voren hoe ernstig de schade is. Het is aan de Curaçaose overheid om het bouwbedrijf verantwoordelijk te stellen voor de schade die zij hebben aangericht.
Het fatale ongeluk bij een niet actief beveiligde overgang in Drenthe |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het vreselijke ongeluk bij een niet actief beveiligde overgang in Drenthe waarbij een vrouw om het leven is gekomen?1
Ja. Van dit zeer tragisch ongeval ben ik diezelfde ochtend nog door ProRail op de hoogte gebracht.
Bent u ervan op de hoogte dat de PVV keer op keer heeft opgeroepen de onbeveiligde spoorwegovergangen sneller op te heffen, desnoods door het plaatsen van betonblokken?
Ik ben bekend met het standpunt van de PVV en ik deel de ambitie om de NABO’s zo snel mogelijk op te heffen c.q. te beveiligen. De overweg waar het ongeluk heeft plaatsgevonden is een particuliere spoorwegovergang. ProRail is, helaas nog zonder resultaat, reeds lange tijd met betrokkenen in gesprek om de overweg definitief af te kunnen sluiten. Volgens ProRail is het per direct opheffen, door het plaatsen van betonblokken, op dit moment juridisch niet mogelijk. Hierdoor wordt namelijk door ProRail zonder enig juridische legitimiteit de toegang tot (landbouw)grond, bedrijven en woningen ontzegd. In het geval van de onbeveiligde spoorwegovergang Wijster hadden ook geen betonblokken kunnen worden geplaatst aangezien de boerderij na het plaatsen daardoor onbereikbaar zou zijn geworden voor de bewoners.
Bent u ervan op de hoogte dat dit ook het standpunt van ProRail is geweest?
Het tragische ongeval bij Wijster zit relatief kort op het ongeluk bij Hooghalen van vorig jaar. Over een langere periode bezien is het aantal ongevallen op een niet actief beveiligde spoorwegovergang afgenomen (2018: 6, 2019: 5 en 2020: 2). Niettemin is elk ongeluk op een onbeveiligde spoorwegovergang er één te veel.
Bent u ervan op de hoogte dat dit het zoveelste ongeluk is dat in korte tijd plaatsvindt bij een onbeveiligde spoorwegovergang?
Samen met ProRail maak ik haast met de aanpak van niet-actief beveiligde overwegen. Sinds 2018 zijn 67 van de 180 onbeveiligde overwegen (NABO’s) uit het NABO-programma aangepakt en zijn met diverse gemeentes (Winterswijk: 11 NABO’s, Hof van Twente: 13 NABO’s) afspraken gemaakt om ook daar NABO’s aan te pakken. Om de aanpak te versnellen is een landelijk bemiddelaar aangesteld, heeft ProRail extra menskracht op het programma gezet en heb ik eind vorig jaar € 112,5 mln. extra beschikbaar gesteld.2 Tegelijkertijd is ProRail ook afhankelijk van de bereidheid van particulieren dan wel medewerking van gemeenten. Gelukkig gaat dat in veel gevallen goed en constateer ik brede steun voor de aanpak. Niettemin zijn er situaties waar een patstelling dreigt te ontstaan. Daarvoor heb ik een aanwijzingsbevoegdheid in voorbereiding als wettelijke stok achter de deur waarmee, na een zorgvuldige belangenafweging, eenzijdig een verplichting aan een wegbeheerder (gemeente of gebruiker/rechthebbende) kan worden opgelegd om de benodigde maatregelen te treffen om de verkeersveiligheid op en rondom een onbeveiligde spoorwegovergang te garanderen. De afgelopen periode heb ik met verschillende belanghebbenden (o.a. Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Interprovinciaal Overleg, NS, ProRail en belangenorganisaties) gesproken over de aanwijzingsbevoegdheid. Op basis hiervan hoop ik spoedig de wetgevingsprocedure voor het wetsvoorstel met de aanwijzingsbevoegdheid te kunnen starten.
Waarom heeft u nog steeds geen haast gemaakt met het opheffen van deze onbeveiligde spoorwegovergangen?
Geen. Elk ongeluk is er één te veel, daarom heb ik de aanpak van onbewaakte overgangen ook steeds prioriteit gegeven, een landelijk bemiddelaar aangesteld en meermaals extra geld vrijgemaakt. Ik betreur het noodlottige ongeval bij een NABO in Wijster (Drenthe) van 12 januari jl. ten zeerste. Mijn inzet en die van ProRail is onverminderd gericht op zo snel mogelijk onbewaakte spoorwegovergangen aan te pakken en te blijven streven naar nul dodelijke slachtoffers. Een goede structurele aanpak van overwegen is daarbij van belang om de veiligheid op het spoor te kunnen garanderen en ook om in de toekomst meer en snellere treinen te kunnen laten rijden.
Hoeveel fatale ongelukken moeten er nog plaatsvinden voordat u deze onveilige spoorwegovergangen wel heeft aangepakt?
Het bericht ‘Wereldleiders willen ambitieuzere aanpak natuurverlies: ‘We hebben geen moment te verliezen’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten wat de uitkomst is geweest van de One Planet Summit, georganiseerd door de Franse president Macron samen met de Verenigde Naties (VN) en de Wereldbank, en wat de Nederlandse bijdrage en inzet is geweest?1
De One Planet Summit heeft bijgedragen aan het genereren van verder momentum in aanloop naar de VN-biodiversiteitstop in Kunming. De top had vier deelsessies; bescherming van ecosystemen op land en zee (1), bevordering van duurzame landbouw (2), financiering van biodiversiteit (3) en de relaties tussen bossen, biodiversiteit en gezondheid (4). In deze sessies werden onder meer de High Ambition Coalition for Nature and People en de Taskforce for Nature-related Financial Disclosure aangekondigd, twee initiatieven die door Nederland worden gesteund. Op uitnodiging van de Franse president nam ik deel aan thema 4 met een bijdrage die zich richtte op het belang van het tegengaan van ontbossing. De Nederlandse inzet vindt u terug in de speech zoals toegevoegd bij de beantwoording van de vragen van het lid Ouwehand over de Nederlandse inzet bij de One Planet Summit van 12 januari 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1407).
Heeft Nederland zich aangesloten bij het voornemen om bij VN-top dit jaar in Kunming afspraken te maken om wereldwijd minstens 30% van land en zee te beschermen en herstellen in 2030? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is lid geworden van de High Ambition Coalition for Nature and People. Hiermee onderschrijft Nederland de doelstelling van de internationale coalitie om op mondiale schaal 30% van land- en zeegebieden te beschermen en herstellen in 2030. Via deze deelname geeft het kabinet opvolging en invulling aan de motie Jetten en De Groot (kamerstuk 2150–20, nr. 1440). Overigens streeft deze coalitie ook andere doelen na waar Nederland in het bijzonder aandacht voor wil vragen, waaronder het bevorderen van zgn. op de natuur gebaseerde oplossingen (nature-based solutions) binnen het Klimaatverdrag en versterkte implementatie van het Biodiversiteitsverdrag.
Kunt u zich vinden in de uitspraken van andere leiders waarbij expliciet een link werd gelegd tussen de verstoorde balans tussen mens en natuur en het uitbreken van corona, waarbij het virus van dier op mens overgesproken zou zijn? Zo nee, waarom niet?
In ecosystemen bevinden zich ziekteverwekkers waar de mens nog niet mee in contact is geweest. Onderzoekers geven aan dat verstoring van ecosystemen een factor is die van invloed is op de problematiek van zoönose. Volgens het workshop report on Biodiversity and Pandemics van het Intergouvernementeel Platform voor Biodiversiteit en Ecosysteemdiensten (2020) bevinden zich in vogels en zoogdieren 1,7 miljoen onontdekte virussen. Daarvan zouden tussen de 631.000 en 827.000 virussen de eigenschappen kunnen hebben om op mensen over te springen. De bron van het SARS-CoV-2 en de manier waarop het van dier op mens is overgegaan is tot op heden nog niet onomstotelijk vastgesteld.
Deelt u de mening dat de motie van de leden Jetten en De Groot (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1440), waarin wordt opgeroepen om ons als Nederland in te zetten voor ambitieuze en bindende doelstellingen in Beijing zodat het voortdurende uitsterven van dier- en plantensoorten een halt kan worden toegeroepen, tijdens deze summit de basis kon leggen voor de VN-top in Kunming? Zo ja, hoe heeft u hier gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1, heeft de One Planet Summit bijgedragen aan het vergroten van het momentum voor een ambitieuze uitkomst in Kunming, en daarmee tevens aan de uitvoering van de motie. De Nederlandse deelname aan deze Summit en de High Ambition Coalition kunnen beide in dit licht worden bezien, alsook van de inspanningen van het kabinet om haar inzet op biodiversiteit te versterken (Kamerstuk 26 407, nr. 134).
Het bericht dat het overgrote deel van de gemeenten grote tekorten heeft |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u het eens dat de tekorten bij veel gemeenten «een financiële veenbrand» en «onhoudbaar» zijn? Zo nee, waarom niet?1
Ik herken dat de financiële situatie van gemeenten op dit moment zorgelijk is. Ik informeerde uw Kamer hierover op 16 december.2 Het kabinet heeft zich ingespannen om gemeenten financieel te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken. Met betrekking tot de financiële impact van de coronacrisis heeft het kabinet compensatiemaatregelen getroffen voor de extra kosten en gederfde inkomsten. Om gemeenten in deze tijd financiële ademruimte te geven, is besloten het accres te bevriezen voor 2020 en 2021 en is de oploop in de opschalingskorting voor gemeenten in de jaren 2020 en 2021 incidenteel geschrapt. Tevens zijn de tijdelijke extra middelen voor jeugdzorg van € 300 mln. verlengd met een jaar naar 2022. Daarnaast zijn er extra middelen beschikbaar gekomen voor Veilig Thuis, Vrouwenopvang, Dak- en Thuislozen en schuldenaanpak. Met de provinciaal toezichthouders is deze zomer gesproken over de mogelijkheden voor maatwerk in het financieel toezicht. Deze maatregelen hebben op de korte termijn lucht gegeven in de begroting. Desondanks herken ik ook de zorgen van gemeenten over de financiën op de lange termijn. In februari wordt een onderzoek afgerond naar de financiële positie van gemeenten en de effecten op het voorzieningenniveau. Tevens is met de provinciaal toezichthouders afgesproken dat zij gegeven de bijzondere situatie een beschouwing maken van de financiële positie van gemeenten en deze in februari opleveren.
Specifiek voor de jeugdzorg ben ik met de VNG uitvoerig in overleg over de uitkomsten van het AEF-onderzoek naar het structureel benodigd budget jeugdzorg. Dit onderzoek maakt inzichtelijk dat de ontwikkeling van de uitgaven voor jeugdzorg niet houdbaar is. Daarom is in onderling overleg besloten om aanvullend op de afspraak over de bestuurlijke weging van het onderzoek een stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet in te richten. Deze stuurgroep zal maatregelen (binnen en buiten de Jeugdwet) gaan uitwerken die moeten bijdragen aan de financiële beheersbaarheid van de Jeugdwet. In de bestuurlijke weging worden de uitkomsten van het AEF-onderzoek gezamenlijk besproken en gewogen. Bij deze weging worden eveneens de maatregelen uit de stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet betrokken. Besluitvorming over een structurele oplossing in termen van benodigd budget en aanpassing in het stelsel zal aan een volgend kabinet zijn. Hierover is uw kamer op 18 december geïnformeerd.3
Ook de voorbereiding op het volgende kabinet gebeurt in overleg met de medeoverheden. Interbestuurlijke en financiële besluitvorming kunnen niet los van elkaar worden gezien, het is dan ook wenselijk dat een volgend kabinet hierover een integraal besluit neemt. Het kabinet deelt het belang van medeoverheden te komen tot structurele oplossingen op het gebied van bestuurlijke en financiële verhoudingen, zodat medeoverheden voldoende middelen en bevoegdheden hebben om hun taken uit te voeren en in staat zijn een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke opgaven.
Bent u bereid de gevolgen van deze financiële tekorten voor de inwoners van de gemeenten in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben continu met gemeenten en provincies in gesprek over hun financiële positie en de gevolgen daarvan voor hun taakuitvoering. Zoals hierboven aangegeven wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de financiële positie van gemeenten en de effecten op het voorzieningenniveau. Het onderzoek wordt in februari afgerond en geeft inzicht in de meerjarige ontwikkeling van de financiële positie en het effect daarvan op het voorzieningenniveau voor burgers. Onderdeel van de onderzoeksopdracht is ook om advies te geven over de monitoring van de financiële positie en het voorzieningenniveau. Met het advies zal dan ook gekeken worden hoe invulling gegeven kan worden aan de motie Özütok4 om een duidelijk beeld te geven of de middelen voor gemeenten voldoende waren voor hun taken.
Bent u het eens dat gemeenten door de coronacrisis ook «verborgen» kosten moeten maken, die niet worden vergoed?
Door de gevolgen van het coronavirus ontvangen medeoverheden minder inkomsten en hebben ze extra uitgaven. Rijk en medeoverheden hebben daarom afspraken gemaakt over reële compensatie van medeoverheden voor de door gemeenten en provincies gederfde inkomsten en door hen gemaakte kosten. Over deze extra kosten en gederfde inkomsten en de compensatie daarvan vindt regelmatig overleg plaats en heeft het kabinet al een aantal compensatiepakketten verstrekt. Het meest recent heb ik u hierover geïnformeerd op 16 december 2020.
Bent u bereid alle kosten aan gemeenten te vergoeden als deze zich melden met verborgen kosten? Zo nee, waarom niet?
Rijk en medeoverheden hebben afspraken gemaakt over reële compensatie van medeoverheden voor door hun gederfde inkomsten en door hen gemaakte kosten. De hoogte en omvang van de reële compensatie vraagt een politiek bestuurlijke afweging, waarbij het uitgangspunt is dat de medeoverheden er als gevolg van de corona-aanpak niet slechter voor komen te staan dan daarvoor. Hierbij nemen alle overheden samen hun verantwoordelijkheid om hun inkomsten en uitgaven zoveel mogelijk beheersbaar te houden in de nieuwe situatie.
Bent u bereid alle gemaakte kosten (ook «verborgen») voor gemeenten te vergoeden, zonder al te ingewikkelde procedures?
Bij de vormgeving van de reële compensatie van medeoverheden wordt steeds gezocht naar een balans tussen het gericht verstrekken van middelen en het beperken van de administratieve lasten. Hierbij wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij de reguliere financierings- en bekostigingssystematiek.
Het bericht dat afstand tussen scholieren wel belangrijk is. |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Nieuwsuur waaruit blijkt dat er nog veel vragen leven over de wetenschappelijke onderbouwing van het advies van het Outbreak Management Team (OMT) om de anderhalvemetermaatregel op scholen los te laten afgelopen zomer?1 Is over deze uitzending contact geweest met het OMT?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving van Nieuwsuur en ik begrijp dat dit vragen oplevert bij leraren, leerlingen en ouders. Het OMT baseert zijn adviezen op de meest recente epidemiologische inzichten en weegt hier tevens het effect van maatregelen op de ontwikkeling en het welzijn van betrokkenen in mee. De in het onderzoek van Nieuwsuur genoemde uitspraken zijn afkomstig van individuele OMT-leden. Het beleid van het kabinet ten aanzien van de bestrijding van het coronavirus, ook in relatie tot het onderwijs, is altijd gebaseerd op de adviezen van het OMT als geheel. Nieuwe of bijgestelde inzichten kunnen derhalve tot bijgestelde maatregelen leiden.
Wist het kabinet afgelopen zomer al dat het juist beter was om de anderhalvemetermaatregel op scholen te handhaven, zoals leden van het OMT nu aangeven? Zo ja, vanaf wanneer was het kabinet hiervan op de hoogte? Waarom is de Kamer hiervan niet op de hoogte gesteld en is hier verder niets mee gedaan?
Nee, dit werd het kabinet ook niet geadviseerd. Het kabinet is met het 94ste OMT-advies op de hoogte gesteld van deze bijstelling. De adviezen van het OMT worden na publicatie altijd gedeeld met de Kamer. Zie voorts het antwoord op vraag 1.
Waarom werd in oktober en november nog door het kabinet gesteld dat aanvullende maatregelen niet nodig waren op scholen en dat kinderen en jongeren een beperkte rol speelden in de besmetting, terwijl zij nu gezien worden als drijvende kracht achter de tweede golf? Waren er toen niet al aanwijzingen dat het aantal besmettingen onder jongeren rap toenam?
Als eerder vermeld baseert het kabinet zich op de adviezen van het OMT. Nieuwe inzichten en adviezen kunnen aanleiding geven tot bijstelling van beleid; hierbij is het verloop van de verspreidingscijfers onder verschillende leeftijdsgroepen nauwgezet in de gaten gehouden. Het was al eerder bekend dat kinderen jonger dan 18 een rol kunnen spelen bij de verspreiding van het virus. De inschatting was dat die rol beperkt is, maar in de gaten gehouden moest worden. Ten aanzien van kinderen geldt dat transmissie binnen de huidige dominante variant nog steeds beperkt is. Deze informatie verscheen ook op de website van het RIVM2. Met deze inschatting en het meewegen van het evidente negatieve effect van schoolsluiting op de ontwikkeling en welzijn van kinderen, zijn scholen destijds voor de zomer volledig open gegaan en gebleven.
Welke consequenties heeft het niet eerder nemen van maatregelen op scholen gehad voor de verspreiding van het virus?
Er zijn gedurende de bestrijding van de pandemie nagenoeg altijd maatregelen van kracht geweest op scholen. Zoals eerder door het OMT is gememoreerd, is het effect van het al dan niet nemen van één of enkele maatregelen altijd moeilijk te bepalen omdat maatregelen over het algemeen als pakket genomen worden.
Hoe verhoudt uw stellingname dat scholen «enkel tot het best haalbare» tot de anderhalve meter worden verplicht zich tot dit inzicht dat de anderhalve meter sowieso gehouden dient te worden? Zou een uitbreiding van de mondkapjesplicht hier soelaas kunnen bieden?2
Wanneer fysiek onderwijs wordt gegeven, zal het niet altijd mogelijk zijn om in onderwijssituaties anderhalve meter afstand te houden; ook het gebruik van mondneusmaskers zal niet altijd praktisch uitvoerbaar zijn. Hierbij kan het gaan om leerlingen met een beperking, leerlingen in het speciaal onderwijs, of praktijkgerichte vakken. Het OMT-advies laat ook ruimte voor deze aanvullende maatregelen of de praktisch haalbare afstand tussen leerlingen. De aanvullende bescherming die mondneusmaskers kunnen bieden op plekken waar dit nu niet verplicht is, is onderdeel van de afweging om onder verantwoorde omstandigheden fysiek onderwijs mogelijk te maken voor zoveel mogelijk leerlingen.
Is een volledig digitaal programma voor examenleerlingen niet beter dan een half programma in de klas, wanneer klassen nu opgesplitst moeten worden en docenten zich niet in tweeën kunnen splitsen of er niet eens voldoende docenten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten? Lukt het naar uw inzicht nu voldoende om anderhalve meter afstand te houden voor examenleerlingen?
Nagenoeg elk onderzoek wijst uit dat fysiek onderwijs voor verreweg de meeste leerlingen het beste is voor hun cognitieve ontwikkeling. Het kabinet heeft afgesproken dat examenleerlingen op school onderwijs krijgen, op dit moment gebeurt dit op anderhalve meter. Mijn beeld, zoals ik vorige week onder andere begreep van onderwijsprofessionals tijdens een digitaal werkbezoek, is dat hier soms organisatorische aanpassingen voor nodig zijn, maar dat dit overwegend lukt.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u de antwoorden op deze schriftelijke vragen naar de Kamer sturen voorafgaand aan het notaoverleg Onderwijs en corona VIII, funderend onderwijs, leraren, examens en curriculum van 25 januari aanstaande?
Ja.
De Nederlandse inzet bij de One Planet Summit van 12 januari 2021 |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u zich herinneren dat u op 13 januari heeft gezegd dat u voor de internationale biodiversiteitstop One Planet Summit een bijdrage van maar liefst vier pagina’s had voorbereid maar dat u door tijdgebrek deze speech helaas niet heeft kunnen uitspreken en dat u zich heeft moeten beperken tot een kort statement, waarin u vooral het gelijke speelveld voor bedrijven heeft benadrukt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de speech van vier pagina’s de Nederlandse inzet voor deze top was?
De speech bevatte de kernboodschappen die Nederland wilde afgeven in relatie tot het thema van de deelsessie waarvoor ik was uitgenodigd; ontbossing.
Kunt u deze niet-uitgesproken speech naar de Kamer sturen en dit binnen een week doen, gezien het feit dat deze bijdrage al helemaal klaar was, zodat de Kamer kennis kan nemen van de Nederlandse inzet?
Ja. De speech is bijgesloten.2
Het bericht 'Lange rijen bij registratie in Ter Apel' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over het bericht «Lange rijen bij registratie in Ter Apel»?1
Ja.
Op welke manier heeft u uitvoering gegeven aan uw opvatting dat het «van groot belang is dat asielzoekers op een humane manier worden opgevangen»? Hoeven asielzoekers die aankomen in Ter Apel inmiddels niet meer op een stoel of op de grond te overnachten als zij na sluitingstijd aankomen?
In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Toorenburg (CDA) over het bericht «Lange rijen bij registratie in Ter Apel»2, heb ik uiteengezet op welke wijze asielzoekers nu tijdens de COVID-19 pandemie worden opgevangen in het aanmeldproces in Ter Apel. Daarbij heb ik aangegeven dat asielzoekers die zich overdag binnen de reguliere openingstijden (dat wil zeggen tussen 08.00 en 17.00 uur) melden in Ter Apel om een asielaanvraag in te dienen, diezelfde dag door de IND worden geregistreerd. Alle inzet is erop gericht dat iedereen vervolgens diezelfde dag nog het Identificatie- en Registratieproces (I&R-proces) bij AVIM doorloopt, waarna men opgevangen wordt in de reguliere opvang van de Centrale Ontvangstlocatie (COL). Hier ontvangen asielzoekers opvang en begeleiding van COA. Dat wil zeggen dat zij naast een bed onder andere maaltijden en verzorgingsproducten ontvangen. Dit lukt doorgaans goed. Echter wanneer het I&R-proces, dat enige tijd in beslag neemt, niet meer op diezelfde dag kan plaatsvinden, zal de asielzoeker de nacht doorbrengen in een van de nieuw in gebruik genomen paviljoens. Er zijn vier paviljoens beschikbaar voor asielzoekers die al wel door GezondsheidsZorg Asielzoekers (GZA) zijn gecontroleerd op verschijnselen van COVID-19 en door de IND zijn geregistreerd. Deze paviljoens zijn verwarmd en er zijn bedden beschikbaar. In principe doorloopt een asielzoeker de volgende dag dan alsnog het I&R-proces.
Asielzoekers die buiten de reguliere openingstijden aankomen – en niet zijn gecontroleerd op verschijnselen van COVID-19 – gaan ongeregistreerd naar een apart, daartoe aangewezen, paviljoen van het COA. Deze vernieuwde «wachtkamer» is verwarmd alwaar men kan plaatsnemen op een stoel, zoals ook voor de COVID-19 pandemie het geval was. Hierbij wordt een uitzondering gemaakt voor gezinnen en kwetsbare asielzoekers (zoals alleenstaande minderjarige vluchtelingen), zij krijgen wel een bed toegewezen in de paviljoens. In de praktijk kan het gebeuren dat ook anderen, bijvoorbeeld vanwege bijzondere omstandigheden, toch een bed krijgen aangeboden in de paviljoens.
Klopt het dat een van de knelpunten in Ter Apel wordt gevormd door de openingstijden van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM)? Zo nee, hoe zit het wel? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
AVIM voert als onderdeel van het aanmeldproces het I&R-proces uit. Het gehele aanmeldproces kent verschillende stappen die door verschillende ketenorganisaties worden uitgevoerd. Langere openingstijden van het identificatie- en registratieproces vraagt daarom naast verlengde inzet van AVIM ook verlengde inzet van andere ketenpartners die bij het aanmeldproces betrokken zijn. Om helemaal te voorkomen dat asielzoekers een nacht in een paviljoen moeten doorbrengen, zou het aanmeldproces 24 uur per dag zeven dagen per week moeten draaien, aangezien asielzoekers dag en nacht aankomen in Ter Apel. Dit vraagt echter een dusdanig grote inzet van AVIM en andere ketenpartners dat ervoor is gekozen om asielzoekers die gedurende de dag niet het (gehele) aanmeldproces hebben kunnen doorlopen op te vangen in bedden in paviljoens, zoals in het antwoord op vraag 2 is beschreven.
Daarnaast lukt het AVIM over het algemeen om het I&R-proces binnen 24 uur na aankomst van een asielzoeker te starten zoals is afgesproken. AVIM kan op dit moment in Ter Apel en Budel gemiddeld zestig asielzoekers per dag identificeren en registreren. De asielinstroom is echter niet elke dag constant. Hierdoor kan bij een hogere instroom dan gemiddeld zestig een achterstand ontstaan in het I&R-proces, die wordt weggewerkt als de instroom lager is. Gemiddeld genomen is de AVIM-inzet genoeg om de asielinstroom bij te houden. Mocht de AVIM-inzet in de toekomst door een hogere asielinstroom structureel onvoldoende zijn, dan kan de inzet worden verhoogd.
Bovendien doorlopen niet alle asielzoekers die in Ter Apel binnenkomen het I&R-proces. Een deel hoeft dit proces niet te doorlopen, omdat deze asielzoekers een herhaalde aanvraag doen en dus al bekend zijn in Nederland.
Zou het een mogelijkheid zijn om afspraken te maken met de AVIM dat de openingstijden in ieder geval verruimd worden tijdens periodes van verhoogde instroom? Indien het helemaal niet mogelijk blijkt de openingstijden te verruimen, bent u dan bereid ervoor te zorgen dat asielzoekers die buiten openingstijden aankomen in de «wachtkamer» de nacht op een matras met een deken kunnen doorbrengen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het bieden van een matras een logisch onderdeel is van «humane opvang bieden»?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is sprake van een onverwachte piek in het aantal aanmeldingen? Deelt u de mening dat het streven naar een meer robuuste asielketen die beter bestand is tegen schommelingen in de instroom begint in Ter Apel? Welke concrete stappen zijn gezet naar aanleiding van het programma Flexibele Asielketen om het proces in Ter Apel rondom de eerste aanmelding beter bestand te laten zijn tegen onverwachte pieken, met name het afgelopen jaar tijdens de COVID-19 crisis?2
De situatie van het afgelopen jaar rondom de COVID-19 pandemie en het tijdelijk opschorten van het asielproces in het voorjaar was ongekend en was onvoorzien. De pandemie heeft ervoor gezorgd dat het reguliere aanmeldproces moest worden aangepast en dat asielzoekers die nog niet zijn geïdentificeerd en geregistreerd in afzonderlijke paviljoens worden opgevangen. Deze onvoorziene situatie maakte geen deel uit van de opdracht van het programma Flexibilisering Asielketen. Wel heeft dit programma een vernieuwd I&R-proces opgesteld dat ertoe leidt dat er sneller een duidelijker beeld van de asielzoeker ontstaat en resulteert in kwalitatief betere dossiers bij de start van het asielproces. Voor meer informatie over de resultaten van het Programma Flexibilisering Asielketen verwijs ik u naar de voortgangsbrief die ik op 17 december jl. aan uw Kamer heb gestuurd.4
Is de ketenregisseur die aangesteld zou worden om het aanmeldproces te optimaliseren al aangesteld? Zo nee, per wanneer begint deze ketenregisseur? Hoe verhoudt deze ketenregisseur zich tot het programma Flexibele Asielketen?
Op 1 november jl. is een ketenregisseur in Ter Apel van start gegaan. Het aandachtsgebied van de ketenregisseur is de structurele verbetering van de samenwerkingsrelatie in Ter Apel door knelpunten vast te stellen, deze met betrokken ketenpartners op te lossen en verbetervoorstellen te doen voor een beter lopend operationeel ketenproces. Het gaat hierbij met name om het verbeteren van de ketensamenwerking binnen het aanmeldproces.
Het programma Flexibilisering Asielketen is afgelopen zomer afgerond. De verschillende onderdelen die nog verder moeten worden uitgewerkt en geïmplementeerd zijn overgedragen aan verschillende betrokken ketenorganisaties. Het gaat hierbij onder meer om de invoering van een regietafel, een voorportaal en een frontoffice als onderdelen van een vernieuwd I&R proces. De organisaties zijn momenteel bezig om de verschillende onderdelen gefaseerd te implementeren en hebben hiervoor projectleiders aangesteld. De ketenregisseur zal hier vanuit zijn rol uiteraard ook bij betrokken zijn.
Deelt u de mening dat juist in tijden van lage of verminderde instroomde (uitvoerings-)organisaties in de asielketen zich moeten voorbereiden op momenten dat de instroom weer toeneemt? Welke voorbereidende stappen worden er op dit moment gezet om te voorkomen dat er bij hoge pieken in de instroom geen asielzoekers meer zijn die op een stoel of op de grond moeten overnachten?
De hoogte van de asielinstroom is afhankelijk van veel externe factoren en is lastig om te voorspellen. Desalniettemin wordt in de migratieketen ten minste twee keer per jaar ten behoeve van de begrotingscyclus een prognose opgesteld, zodat ketenpartners een gemeenschappelijke verwachting hebben van de toekomst. Dit geeft ketenorganisaties de mogelijkheid om zich, in overleg met mijn departement, voor te bereiden op groei of krimp.
Het uiterste groeiscenario zou grote hoeveelheden reservecapaciteit vragen bij alle betrokken organisaties in het asielproces waarvoor nu geen middelen beschikbaar zijn. Dit neemt niet weg dat ik van ketenorganisaties vraag dat zij proactief en flexibel omgaan met een verhoogde instroom.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 hebben aangegeven hoeven nu enkel asielzoekers die buiten de reguliere openingstijden aankomen in Ter Apel, met uitzondering van kwetsbare groepen, de nacht op een stoel door te brengen in een verwarmde wachtkamer. Wat betreft eventuele pieken in de aanmeldprocedure verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Toorenburg (CDA) over het bericht «Lange rijen bij registratie in Ter Apel»5, waarin ik heb aangegeven dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling dat is dat asielzoekers twee nachten doorbrengen op een stoel in de «wachtkamer». Echter bij een onverwacht grote piek in het aantal aanmeldingen, waarbij kwetsbare asielzoekers voorrang krijgen, is dat niet altijd te voorkomen.
Keuzevrijheid in het vaccin voor een specifieke groep gewetensbezwaarden |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat sommige mensen zich gewetensbezwaard voelen om zich te laten vaccineren tegen het coronavirus, omdat er bij de ontwikkeling, productie en/of testfase van verschillende vaccins gebruik is gemaakt van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel?
Ja.
Kunt u aangeven voor welke coronavaccins die door Nederland ingekocht (zullen) worden in de ontwikkelings-, productie- of testfase al dan niet gebruik is gemaakt van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel?
Voor de ontwikkelings-, productie- en testfase van de vaccins van AstraZeneca en Janssen zijn cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel gebruikt. Voor de vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna geldt dit alleen voor de testfase in het laboratorium.
Een aantal foetale cellijnen zijn aangepast, zodat ze een bepaalde werkzame stof in vaccins kunnen produceren (virale vectoren, zoals de vaccins van AstraZeneca en Janssen). Dit is het geval voor zowel Per.C6 als HEK293.
AstraZeneca, BioNTech/Pfizer en Moderna maken gebruik van de HEK293-cellijn. Deze cellijn is in 1973 ontwikkeld uit embryonale niercellen, die afstammen van een foetus die om onbekende redenen niet kon uitgroeien. BioNTech/Pfizer en Moderna gebruiken de weefselkweken niet voor vaccinproductie, AstraZeneca wel.
Het productieproces van het vaccin van Janssen maakt gebruik van de Per.C6-cellijn. Deze cellijn is in 1995 ontwikkeld – in lijn met de huidige wetgeving en met toestemming van de vrouw – en maakt gebruik van het netvliesweefsel van een vier maanden oude foetus.
Context: Cellijnen en weefselkweken
Weefselkweken hebben meerdere toepassingen, waaronder het produceren van vaccins en het testen van de werking van de vaccins in een vroeg stadium van onderzoek. Voor de productie van virale vaccins is het nodig om virussen te vermenigvuldigen. Daarvoor zijn veel cellen nodig, oftewel een weefselkweek.
Weefselkweken kunnen afkomstig zijn van directe donoren zoals (recentelijk overleden) mensen en dieren, of kunnen opgebouwd zijn vanuit cellijnen. Een cellijn is een groep cellen met eenzelfde afgebakende set aan kenmerken, afkomstig van een enkel organisme, die tumorgroei vertonen (in feite abnormale cellen) of van foetale cellijnen (vaak gezond).
Alle soorten weefselkweken hebben eigen voor- en nadelen. Voor een aantal toepassingen zijn weefselkweken gebaseerd op tumorcellijnen of dierlijke cellen voldoende, maar andere toepassingen, waaronder de productie van bepaalde vaccins, kunnen nadelige effecten ondervinden als een weefselkweek gebaseerd is op tumor- of dierlijke cellen. Deze cellen kunnen:
Te zeer afwijken van menselijke cellen: dierlijke cellen zijn net iets anders dan menselijke cellen en produceren proteïnen op een iets andere manier;
Te abnormaal zijn: ook tumorcellen zijn en werken anders dan gezonde menselijke cellen, of;
Besmet zijn met een andere ziekteverwekker: de eerste poliovaccins waren besmet met een virus (SV40) door gebruik van apen-nieren als weefselkweek, hetgeen voor een verhoogde kans op bepaalde soorten kanker zorgt.
Foetale cellijnen zijn daarom een belangrijk alternatief voor minder toepasbare weefselkweken. Naast het feit dat het jonge cellen zijn, hebben ze namelijk ook andere voordelen. Zo kan een enkele cel uitgroeien tot een behoorlijke weefselkweek omdat deze cellen zo veel gezonde delingen voor zich hebben liggen. Ook hebben foetale cellen een lage kans op eerdere besmettingen en genetische afwijkingen. Daarnaast wordt in sommige andere vaccins ook gebruik gemaakt van foetale cellijnen. Zo wordt bijvoorbeeld het rubella component in de BMR geproduceerd met behulp van foetale cellijnen
Klopt het dat het gaat om de zogenaamde HEK293- en PERC6-cellijnen?1
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat in de vaccins zelf géén foetaal weefsel aanwezig is?
In de vaccins tegen het COVID-19 virus is geen foetaal weefsel aanwezig.
Heeft u zich op enig moment bezonnen op de ethische afwegingen rondom het gebruik van menselijke cellijnen bij coronavaccins? Wat is uw reactie op uitspraken van medisch-ethisch professor Jochemsen: „Deze veelgebruikte cellijn is zó lang zelfstandig doorgekweekt dat die ook wat betreft chromosomenpatroon niet meer normaal menselijk is. (...) je zou gevoelsmatig liever andere cellen willen. Dus als die er zijn, gebruik die dan.»?2
Ik ben bekend met de ethische afwegingen die spelen rondom het gebruik van menselijke cellijnen bij het coronavirus. Zo plaatsen gewetensbezwaarden vragen bij de oorsprong van het oorspronkelijk gebruikte foetale materiaal.
De cellijnen zijn ontwikkeld in lijn met de wet- en regelgeving die toentertijd bestond. Vervolgens zijn de gebruikte foetale cellen door de jaren heen in het lab veranderd en geselecteerd. De cellen die gebruikt worden in het vaccin zijn dus anders dan hoe ze waren geweest als ze in de foetus verder zouden zijn gegroeid. Wel wordt tijdens het onderzoek juist geprobeerd de cellen chromosomaal correct te houden.
De recent ontwikkelde coronavaccins voldoen aan de huidige wet- en regelgeving rond het gebruik van foetaal weefsel. De vaccins zijn mijns inziens daarom toelaatbaar. Het gebruik van andere – niet foetale – cellijnen is daarbij niet een vanzelfsprekende optie. Als oudere cellen gebruikt zouden worden voor de ontwikkeling van vaccins, is er een groter risico op nadelige effecten, zoals chromosomale afwijkingen, mutaties die zorgen voor (onder andere) tumorvorming, besmettingen met andere ziekteverwekkers die daadwerkelijk in het vaccin achterblijven en/of een verandering in de cellen hebben aangebracht. Bovendien is er dan sprake van een veel gelimiteerdere hoeveelheid «gezonde» celdelingen dan bij het gebruik van foetale cellen.
Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat de bezwaren van sommige burgers ten opzichte van het gebruik van foetaal materiaal bij de ontwikkeling van vaccins gehoord worden. De Staatssecretaris van VWS is hierover onder andere in gesprek gegaan met de Nederlandse Patiëntenvereniging (NPV), die vanuit christelijk perspectief medische ontwikkelingen duidt. De NPV geeft in een artikel in het Reformatorisch Dagblad aan in te zien dat het gebruik van een dergelijk vaccin voor veel mensen van levensbelang kan zijn en dat men – zodra het vaccin er is – zich niet gewetensbezwaard hoeft te voelen om van het vaccin gebruik te maken.
Deelt u de mening dat keuzevrijheid tussen de verschillende coronavaccins die de komende tijd beschikbaar komen, bij kan dragen aan vergroting van de vaccinatiebereidheid onder Nederlanders die zich gewetensbezwaard voelen?
Op dit moment zijn drie typen vaccins toegelaten tot de Europese markt: het vaccin van BioNTech/Pfizer, Moderna en AstraZeneca. Alle drie de vaccins maken in min of meerdere mate gebruik van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel. Bij de vaccinatiestrategie spelen verschillende factoren een rol bij de volgordelijkheid wie wanneer welk vaccin ontvangt. Op basis van deze vaccinatiestrategie krijgen alle Nederlanders een uitnodiging voor een vaccinatie met het op dat moment voor hen beschikbare vaccin.
Er is op dit moment sprake van een pandemie met een beperkte beschikbaarheid van vaccins. Het is belangrijk dat een grote groep Nederlanders zo snel mogelijk wordt gevaccineerd. Om deze reden wil ik dat volwassenen gebruik maken van het vaccinatieprogramma dat op dit moment wordt aangeboden. Het is niet mogelijk om als individu de keuze te maken voor een specifiek type vaccin.
Bent u daarom bereid om, bijvoorbeeld op indicatie van de huisarts, deze specifieke groep gewetensbezwaarden keuzevrijheid te geven voor de coronavaccinatie?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u daarnaast bereid om communicatiemiddelen in te zetten om Nederlanders te informeren over de totstandkoming en samenstelling van de verschillende vaccins, de mogelijke ethische afwegingen bij de verschillende vaccins en daarover het gesprek aan te gaan met gewetensbezwaarden?
Dat gewetensbezwaarden gehoord en goed geïnformeerd worden vind ik belangrijk. Mijn collega Staatssecretaris van VWS is daarom reeds met hen in gesprek gegaan.
Via de website www.coronavaccinatie.nl wordt daarnaast informatie over de totstandkoming en samenstelling van de verschillende vaccins beschikbaar gesteld en wordt verwezen naar andere bronnen waar meer informatie te vinden is. Ik zal informatie hierover waar nodig toevoegen.
Op de website van de NPV (https://npvzorg.nl/thema/vaccinatie) is bovendien informatie te vinden over de mogelijke geloofs-ethische afwegingen bij de verschillende coronavaccins.
Daarnaast heeft het Ministerie van VWS heeft financieel bijgedragen aan de ontwikkeling van de folder voor gewetensbezwaarden (NPV-brochure-vaccinatie-januari-2021.pdf (npvzorg.nl)).
Grootschalige en onrechtmatige verzameling van data van burgers door de krijgsmacht, de politie, de Belastingdienst, de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten en andere overheidsorganisaties. |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw mening over het feit dat het afgelopen jaar de overheid op grote schaal niet voldoet aan de AVG of het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) – met als voorbeeld de dataverzameling op Nederlands grondgebied door LIMC bij Defensie, de algoritmes in proeftuinen die gebruikt worden door de politie, persoonsgegevens van meer dan vier miljoen personen die in te zien zijn door duizenden ambtenaren van het UWV, het Fraude Signaleringsysteem (FSV) van de belastingdienst, het feit dat vrijwel alle politiesystemem niet voldoen aan de AVG en informatieveiligheid, en onrechtmatige gegevensuitwisseling tussen COA en politie?
Het kabinet meent dat de overheid zelf voorop moet lopen bij de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens. De overheid heeft een voorbeeldfunctie bij de naleving van wettelijke en verdragsrechtelijke normen. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat hun gegevens goed zijn beschermd waar deze worden verwerkt door de overheid. Dat geldt uiteraard ook voor de in de vraag aangehaalde voorbeelden, waarover het kabinet met uw Kamer in veel gevallen al heeft gesproken. Daarbij is tevens gesproken over de lessen die daaruit getrokken kunnen worden. Ook bij deze gelegenheid wil het kabinet tot uitdrukking brengen dat wanneer de overheid het in haar gestelde vertrouwen beschaamt, het kabinet zich dat aan trekt. De Minister voor Rechtsbescherming heeft dit eveneens benadrukt in het debat met uw Kamer over het Privacylek in de systemen van de GGD van 3 februari jl1. Verder is tijdens het debat onderstreept dat elk onderdeel van de overheid zelf is gehouden om processen zo in te richten dat de verwerking van persoonsgegevens voldoet aan de regels uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en diens uitvoeringswet, en dat voldoende middelen worden gealloceerd voor het treffen van passende technische en organisatorische maatregelen. Een functionaris voor gegevensbescherming dient vervolgens interne controle uit te oefenen op de naleving ervan en hierover te adviseren. Indien blijkt dat overheidsorganisaties hier niet of onvoldoende toe in staat zijn, dan gaat het kabinet hierover met het desbetreffende onderdeel in gesprek.
Geen van de 36 «mission critical»-systemen van de politie voldoet aan de privacywetgeving. Ook blijkt geen enkel politiekorps te voldoen aan alle gestelde eisen van de bescherming van gegevens van burgers. Sommige van de gebruikte systemen van de politie verwerken zeer gevoelige informatie, zoals over verdachten of kroongetuigen. Hoe is het mogelijk dat de politie applicaties gebruikt waarvan de ontwikkeling al jaren stilstaat?
Voor een toelichting op de nulmeting 2018/2019 die de politie zelf uitvoerde op de mate waarin de 36 door de politie geselecteerde systemen voldoen aan wet- en regelgeving verwijs ik u naar de verslaglegging van een schriftelijk overleg over de politie over het onderwerp datagebruik. Vernieuwing en verbetering van de systemen is een doorlopend proces.2
Hoe rijmt u de achterstand van de digitale infrastructuur van de politie met de regels rond privacy en informatiebeveiliging?
Het vernieuwen van de digitale infrastructuur is – gezien de aard, omvang en complexiteit van de politieorganisatie en voortdurende technologische en maatschappelijke ontwikkelingen – een doorlopend proces, waarbij de politie eveneens voortdurend werkt aan compliance op het gebied van gegevensbescherming en informatiebeveiliging.
Vindt u het niet zorgwekkend dat de politie niet kan voldoen aan alle eisen rond privacy en informatiebeveiliging, zoals bewaartermijnen of toegang, met de huidige verouderde systemen?
De politie heeft de nulmeting ten aanzien van de kritieke systemen in 2018/19 uitgevoerd om daarmee inzicht te krijgen in hoeverre deze systemen voldoen aan de verplichtingen in de Wet politiegegevens (Wpg) en aan het eigen beleid op dit terrein. Ten tijde van deze nulmeting voldeed het grootste deel van de 36 onderzochte applicaties niet aan alle wettelijke eisen. De mate waarin en de oorzaken hiervan zijn divers en zijn niet enkel gelegen in de betreffende ICT-systemen. Zo is uit evaluaties gebleken dat de Wpg niet goed aansluit op de technologische ontwikkelingen. Er wordt gewerkt aan een nieuw wettelijk kader.
Naar aanleiding van de nulmeting heeft de politie verbeteringen aangebracht. Zoals in het antwoord 2 en 3 is aangegeven betreft dit een doorlopend proces. Voor een verdere toelichting hierop verwijs ik u wederom naar het verslag van een schriftelijk overleg over de politie.3 Bij de ontwikkeling van nieuwe systemen worden de principes van Privacy and Security by Design gevolgd, zoals vereist in de Wpg sinds 2019.
Hoe kan het dat de politie jarenlang zelf de wet overtreedt, zonder dat er enig vooruitzicht is op het herstellen van de huidige problemen?
Zie de antwoorden 1 t/m 5 in het verslag van een schriftelijk overleg over de politie met betrekking tot datagebruik.4
Bent u op deze risico’s aangesproken door de Autoriteit Persoonsgegevens?
De AP heeft de Minister van Justitie en Veiligheid hier niet op aangesproken. Voldoen aan privacywetgeving is de verantwoordelijkheid van de verwerkingsverantwoordelijke en dus van het desbetreffende bestuursorgaan zelf. Hierop houdt de AP toezicht en het contact op dit gebied verloopt tussen de AP en het betreffende bestuursorgaan. De politie is op deze risico’s overigens evenmin aangesproken door de AP. Organisaties horen natuurlijk niet te wachten tot ze aangesproken worden, zij zijn verplicht zelf actief aan de slag te gaan om te laten zien dat ze aan de wet voldoen. Dit vraagt om degelijke positionering en borging van het interne toezicht, hetgeen gestalte krijgt in de vorm van een Functionaris Gegevensbescherming (FG). De FG is de wettelijke, onafhankelijke, interne toezichthouder op het gebied van gegevensbescherming. De FG is niet verantwoordelijk voor het opstellen en naleven van het privacybeleid, maar houdt hier wel toezicht op en signaleert eventuele risico’s. De politie heeft zelf het initiatief genomen tot genoemde nulmeting.
Ook is er sprake van grootschalige dataverzameling door de krijgsmacht, het onderdeel LIMC. Op welke grond mag Defensie op zulke grote schaal data van Nederlandse burgers verzamelen en bewaren?
Op 27 november 2020 is uw Kamer per brief door de Minister van Defensie geïnformeerd over een eigenstandig onderzoek naar de naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) bij de dataverzameling door het Land Informatie Manoeuvre Centre (LIMC) dat de FG Defensie verricht.5
De FG Defensie legt de resultaten van haar onderzoek en de aanbevelingen vast in een rapport. De Minister van Defensie zal dat rapport dan samen met haar appreciatie naar de Tweede Kamer sturen. Zoals ook gemeld in de brief van 15 december jl. wacht de Minister van Defensie voor de beantwoording van Kamervragen over het LIMC de resultaten van dit onderzoek af.6
Wie is verantwoordelijk voor het toezicht voor het verzamelen van de data door LIMC?
Welke waarborgen gelden bij het verzamelen van deze data?
Zijn er bewaartermijnen vastgelegd voor de verzamelde data?
Is de grootschalige verzameling van data door LIMC een manier om toezicht op het gebruik van gegevens (waaronder bulkdatasets), zoals vastgelegd in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, te omzeilen?
Wat wordt verstaan onder «semi-openbare bronnen» waarvan LIMC informatie verzameld? Kunnen hier voorbeelden van worden gegeven?
Is er nog steeds sprake van het verzamelen van data op Nederlands grondgebied door LIMC of door andere onderdelen van Defensie? Is het programma nu definitief stopgezet? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Defensie heeft uw Kamer op 27 november 2020 per brief geïnformeerd dat zij in afwachting van de uitkomsten van het onafhankelijke onderzoek van de FG Defensie, heeft besloten het verzamelen en analyseren van informatie door het LIMC te staken. Het AVG-onderzoek bij LIMC is tevens aanleiding bij alle defensieonderdelen nadrukkelijk aandacht te besteden aan naleving van de AVG bij de verwerking van persoonsgegevens. Uit voorzorg is in afwachting van het onderzoek een aantal activiteiten aangepast of stilgelegd. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd door de Minister van Defensie in de brief met haar appreciatie bij het rapport van de FG over het LIMC.
In september 2020 kwam de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) met een kritisch rapport naar buiten over het verzamelen en bewaren van gegevens. Kunt u toelichten hoe de CTIVD oordeelt over de nieuwe tijdelijke maatregelen, genomen rondom de verzameling en opslag van bulkdata?
De CTIVD heeft in haar reactie op de Tijdelijke regeling verdere verwerking bulkdatasets Wiv 2017 gesteld dat dit beleid in het licht kan worden geplaatst van haar aanbeveling (in de rapporten 70 en 71) om overkoepelend beleid voor bulkdatasets te maken ongeacht de bevoegdheid waarmee deze zijn verkregen.7 Tevens merkt de CTIVD op dat, zoals ook de toelichting op het beleid duidt, het beleid onverlet laat dat de bepalingen van de Wiv 2017 onverkort van toepassing zijn. De CTIVD herhaalt in dit licht hetgeen zij in de rapporten 70 en 71 heeft gesteld omtrent de relevantiebeoordeling van gegevens in bulkdatasets. De CTIVD heeft op 13 januari jl. een technische briefing over dit onderwerp gegeven aan uw Kamer.
Bij de UWV bleken persoonsgegevens van miljoenen burgers in te zien door duizenden medewerkers. Hoe is het mogelijk dat zo veel ambtenaren toegang hebben tot gegevens van burgers die nu of in het verleden gebruik hebben gemaakt van het UWV?
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 5 oktober 2020, kent het systeem SONAR tekortkomingen op het gebied van informatiebeveiliging en privacy (IB&P).8 SONAR is een essentieel systeem voor de UWV dienstverlening aan werkzoekenden. In de kern zijn de informatiebeveiliging en privacy (IB&P) tekortkomingen van SONAR het gevolg van eerdere ontwerpkeuzes gericht op effectieve dienstverlening aan klanten. De wetgeving op het gebied van privacy – en vooral ook de maatschappelijke en politieke aandacht hiervoor – heeft de afgelopen jaren een grote ontwikkeling doorgemaakt. Waar de nadruk eerder juist lag op transparantie in het systeem, kwam er ook bij UWV steeds meer aandacht voor de risico’s voor privacy die hierbij kunnen ontstaan. Om de IB&P-risico’s van SONAR volledig in kaart te brengen heeft UWV het initiatief genomen voor een extern onderzoek. Uit dat onderzoek is onder meer gebleken dat de toegang tot gegevens in SONAR te breed is ingericht. In de Kamerbrief van 5 oktober jl.9 – en in meer detail in de brief Stand van de Uitvoering van december 202010 – is uiteengezet welke maatregelen UWV op korte en langere termijn neemt om de geconstateerde tekortkomingen op te lossen.
Waarom behouden ambtenaren bij het UWV toegang tot persoonsgegevens als zij deze gegevens niet nodig hebben voor hun werk?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is van mening dat gegevens van burgers uitsluitend ingezien mogen worden door medewerkers die daartoe bevoegd zijn voor het uitvoeren van hun wettelijke taken. Het is belangrijk te benadrukken dat de gegevens in SONAR toegankelijk zijn voor geautoriseerde medewerkers en dat deze gegevens relevant zijn voor de belangrijke taak van UWV in de arbeidsbemiddeling. Geautoriseerde medewerkers hebben voor hun werkzaamheden toegang nodig tot een bepaalde set persoonsgegevens. Er is echter geconstateerd dat de toegang tot gegevens te breed is ingericht, waardoor geautoriseerde gebruikers toegang hebben tot gegevens die mogelijk niet direct noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun specifieke taken. Dat moet worden opgelost. UWV heeft een aanpak ontwikkeld om de IB&P-risico’s stap voor stap te mitigeren. SONAR wordt zoveel mogelijk verbeterd en in fases volledig vervangen.
Klopt het dat wettelijke bewaartermijnen van persoonsgegevens niet worden nageleefd? Hoe is dit mogelijk?
Het klopt dat UWV de bewaartermijn met betrekking tot persoonsgegevens in SONAR onvoldoende heeft nageleefd. Op grond van de Archiefwet hanteert UWV voor deze gegevens een bewaartermijn van 5 jaar. Derhalve dient UWV de gegevens van klanten die 5 jaar of langer inactief zijn, uit het systeem te verwijderen. De mogelijkheden om het systeem «te schonen» waren echter beperkt. Dit is één van de geconstateerde tekortkomingen die verholpen moeten worden. UWV heeft dit inmiddels met prioriteit opgepakt, en de gegevens van klanten die 5 jaar of langer inactief zijn, worden door UWV in het eerste kwartaal van 2021 verwijderd. In het vervolg wordt de bewaartermijn van persoonsgegevens in SONAR structureel nageleefd.
Binnen welke termijn stelt u dat het Sonar systeem bij het UWV wel conform de AVG werkt?
Niet alle IB&P kwetsbaarheden en tekortkomingen in relatie tot de AVG kunnen worden verholpen in het huidige systeem (SONAR). Daarom wordt SONAR zoveel mogelijk verbeterd en in fases volledig vervangen. De volledige vervanging van SONAR zal niet voor 2025 afgerond zijn. Met deze gefaseerde aanpak worden de IB&P risico’s stap voor stap verminderd, waardoor er ook in de aanloop naar de (volledige) vervanging van SONAR al in toenemende mate wordt voldaan aan de AVG. Hierbij prioriteert UWV de benodigde verbeteringen op basis van de aard en omvang van de geconstateerde IB&P risico’s. Uiteraard zou het wenselijk zijn dat alle tekortkomingen al eerder volledig opgelost worden. Tegelijkertijd is het essentieel dat de UWV dienstverlening aan klanten te allen tijde doorgang heeft. Dat maakt deze operatie bijzonder complex. UWV kiest daarom bewust voor een zorgvuldige, geleidelijke aanpak.
Gaat het UWV er in de toekomst voor zorgen dat persoonsgegevens van oud-klanten niet langer zo maar toegankelijk zijn?
De gegevens van klanten die 5 jaar of langer inactief zijn, worden door UWV verwijderd. Voor (oud-)klanten die minder dan 5 jaar inactief zijn is het – naast wettelijke verplichtingen die volgen uit de Archiefwet – ook onwenselijk om gegevens (eerder) te verwijderen, omdat een deel van deze klanten regelmatig in- en uitstroomt als gevolg van korte dienstverbanden of tijdelijk werk. Deze klanten zouden dan telkens opnieuw hun gegevens moeten doorgeven. UWV onderzoekt of het technisch mogelijk is om de gegevens van klanten in SONAR – gedurende inactiviteit – onzichtbaar te maken. De Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid blijft met UWV in gesprek over de ontwikkelingen in dit dossier en zal uw Kamer hierover steeds in de Stand van de Uitvoering informeren.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk was dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) structureel bijzondere persoonsgegevens zeven jaar deelde met de politie, terwijl dit hoogstwaarschijnlijk niet was toegestaan?
Op 17 juli 2020 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd over de opschorting van de verstrekking van dagelijkse bezettingsgegevens van alle asielzoekers door het COA aan het Nationaal Vreemdelingen Informatieknooppunt (NVIK) van de politie.11 In de beantwoording op de vragen van lid Van Toorenburg (CDA) en de vragen van leden Verhoeven en Van Beukering-Huijbregts (beiden D66) benadrukken de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat er geen twijfel over de rechtmatigheid van de verstrekking mag zijn.12 Na onderzoek van het extern adviesbureau PMP blijkt dat deze verstrekking een onevenredige impact had op de persoonlijke levenssfeer van asielzoekers.13 In de afgelopen jaren is het belang van data-minimalisatie en databescherming duidelijk geworden. De ketenpartners hebben uit deze casus belangrijke lessen getrokken. Het NVIK is overgestapt naar het gebruik van de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV) waarbij de privacy van asielzoekers is gewaarborgd en waardoor het delen van dagelijkse bezettingsgegevens van alle asielzoekers niet meer noodzakelijk is.
Kunt u onderbouwen waarom de politie structureel recht zou hebben op bijzondere persoonsgegevens als deze «incidenteel relevant» zouden kunnen zijn bij hun handhavingstaak?
Het NVIK is bevoegd om gegevens en inlichtingen op te vragen bij bestuursorganen ten behoeve van de uitvoering van de Vreemdelingenwet.14 Het rapport van het externe adviesbureau PMP stelt dat het NVIK de noodzaak van de verwerking van bijzondere persoonsgegevens heeft kunnen aantonen. Deze gegevens kunnen relevant zijn in de uitvoering van de toezicht- en handhavingstaken van de politie. Zo kunnen deze gegevens van belang zijn voor het voorkomen van geweldsincidenten en bij het opsporen van weggelopen asielzoekers. De juridische grondslag voor het gericht opvragen en verwerken van bijzondere persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van de Vreemdelingenwet staat daarmee ook niet ter discussie.
Acht u de bovenstaande grond voor het delen van gevoelige informatie, over de gezondheid of religieuze achtergrond, niet veel te breed en een onnodige inbreuk is op de persoonsgegevens van mensen die zich niet hebben misdragen?
Het NVIK vervaardigt informatieproducten voor de vreemdelingenketen. Met behulp van deze informatieproducten kan het NVIK trends met betrekking tot vreemdelingen waarnemen en daarop tijdig acteren. Hierbij zijn bijzondere persoonsgegevens relevante informatie om bijvoorbeeld ontwikkelingen van asielstromen in kaart te brengen. Geaggregeerde bijzondere persoonsgegevens zijn dus van belang bij een effectieve uitvoering van het vreemdelingenbeleid. Het NVIK werkt aan een werkwijze waarbij deze informatieproducten kunnen worden vervaardigd zonder dat de persoonlijke leefsfeer van asielzoekers onevenredig wordt geschaad.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat onrechtmatig verzamelde data, zoals in de voorbeelden hierboven naar voren komen, die breed gedeeld wordt via samenwerkingsverbanden, zoals onder Wet Gegevensverwerking door Samenwerkingsverbanden (WGS), niet gebruikt gaat worden in geautomatiseerde analyses of beslissingen? Op welke wijze gaat u de risico’s hierop minimaliseren?
In aanvulling op het algemene regels uit de AVG, voorziet de WGS in diverse aanvullende waarborgen. Zo beoordelen de verplichte rechtmatigheidsadviescommissies de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens en doen zij aanbevelingen op dat vlak. Daarnaast zijn er onafhankelijke privacy audits; elk samenwerkingsverband wordt periodiek doorgelicht op compliance met de AVG en de WGS. De resultaten van de privacy audits moeten worden toegezonden aan de AP. Tevens komt er een coördinerende functionaris voor de gegevensbescherming, voor de coördinatie van het bestaande toezicht door de functionarissen voor de gegevensbescherming.
Kunt u toelichten wat er gebeurt met gedeelde data die onrechtmatig blijkt te zijn verkregen?
De WGS bevat een transparantieplicht over de gehanteerde patronen en indicatoren of andere onderliggende logica (artikel 1.9, derde lid). Het resultaat van geautomatiseerde gegevensanalyse mag uitsluitend worden gedeeld na menselijke tussenkomst, waarbij wordt beoordeeld of het resultaat op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daarbij moet uitleg worden gegeven over gehanteerde patronen, indicatoren en andere onderliggende logica. Zo wordt voorkomen dat een niet op juistheid en objectiviteit geverifieerd signaal wordt verstrekt, en dat ten onrechte een risico wordt gesignaleerd. Onrechtmatige data zullen worden hersteld en niet worden gebruikt als sturingsinformatie of interventie-advies. Tot slot verbiedt de WGS oncontroleerbare of onnavolgbare algoritmes (artikel 1.9, zesde lid, zoals ingevoegd bij amendement van de leden Van Nispen (SP) en Buitenweg (GroenLinks).
In de hier boven geschetste kwesties komt naar voren dat het afgelopen jaar overheidsinstanties, die zelf de wet moeten handhaven, de wet overtreden door onrechtmatig data van burgers te verzamelen en te gebruiken. Hoe kan het dat er niet gehandhaafd wordt op wetshandhavers die de wet overtreden?
Het is van belang om per casus te beoordelen welke wetgeving van toepassing is.
In het geval dat de AVG of WPG van toepassing is op de verwerking van gegevens ziet de AP toe op naleving, ook door de overheid. De AP heeft het thema «digitale overheid» voorts aangewezen als één van haar focusgebieden voor de periode 2020–2023.15 Verder heeft de AP geadviseerd over voorgenomen verwerkingen door de overheid en bijbehorende wettelijke grondslagen, zoals de adviezen over de trajecten om gegevens in te zetten ter bestrijding van de COVID-19 pandemie.
Het is vervolgens aan de toezichthouder in kwestie om per casus te bepalen of er een onrechtmatige gegevensverwerking plaats heeft gevonden. Indien dit het geval is wordt er ook ten aanzien van wetshandhavers door de toezichthouder in kwestie gehandhaafd.
Hoe is de Minister voor Rechtsbescherming van plan om in de toekomst soortgelijke overtredingen die hierboven zijn geschetst Rijksbreed te voorkomen?
Er is wet- en regelgeving over verwerken van gegevens, dit omvat ook de verzameling van gegevens. Dit betreft in hoofdzaak de normen uit het bestuurs- en gegevensbeschermingsrecht. Kern van die wetgeving is dat gegevensverwerkingen binnen de overheid, rechtmatig, behoorlijk en transparant zijn en berusten op een wettelijke grondslag. Dit is neergelegd in de AVG en uitgewerkt in de UAVG. Voor politie en justitie geldt de richtlijn politie en justitie, die is neergelegd in de Wpg en de WjSG. Op grond van de AVG is vereist dat overheidsorganisaties, indien zij gegevens verzamelen ten behoeve van een wettelijke taak, daarvoor een wettelijke grondslag hebben, met de nodige waarborgen. Dit kan uitgewerkt worden in sectorale wetgeving. Conform de systematiek van genoemde wetgeving is het aan de overheidsorganisatie in kwestie om er zorg voor te dragen dat de verwerking past binnen de wettelijke grondslag en geschiedt op een wijze zoals in de wet voorzien. Dit omvat logischerwijs mede dat het beginsel van doelbinding wordt gerespecteerd; en verzamelde gegevens dus niet voor een ander doel worden gebruikt. De overheidsorganisatie in kwestie moet aan de toezichthouder aan kunnen tonen dat haar gegevensverwerking rechtmatig, behoorlijk en transparant is en voldoet aan de in de AVG en nationale wetgeving gestelde eisen. Zoals in antwoord 25 aangegeven is het aan de toezichthouder, en in voorkomend geval de rechter, om te beoordelen of overheidsorganisaties conform deze wetgeving hebben gehandeld bij de verzameling van gegevens.
In aanvulling hierop wordt vanuit het Rijk gewerkt aan een verbetering van haar informatiehuishouding. Het stelt hiervoor meerjarenplannen op. Hier komt bij dat er door het kabinet beleid wordt gevoerd om het analyseren van rechtmatig verzamelde data aan verdere waarborgen te onderwerpen. Dit doet het door in te zetten op verdere waarborgen vóór (algoritmische) data-analyse en de ontwikkeling van een mensenrechten impact assessment, als door in te zetten op extra normen die in acht moeten worden genomen wanneer data-analyse wordt toegepast (de richtlijnen voor data-analyse door de overheid).16 Over de stand van zaken betreffende deze initiatieven wordt uw Kamer dit kwartaal nog nader geïnformeerd.
Toont deze lange lijst van misstanden niet aan dat de Autoriteit Persoonsgegevens beschikking moet krijgen over meer middelen, zodat er adequaat toezicht op naleving van privacywetgeving kan worden gehouden?
De resultaten van het vorig jaar uitgevoerde onderzoek van KPMG naar taken en middelen van de AP laten zien dat zowel het werkveld als de organisatie van de AP nog volop in ontwikkeling is. De AP heeft in de afgelopen jaren steeds extra budget toegekend gekregen om haar taken uit te kunnen voeren. Eind 2020 heeft de AP nog eens 4,7 miljoen euro extra ontvangen voor het oplossen van incidentele problematiek en voor het doen van een investering in haar bedrijfsvoering. Voor 2021 is haar budget éénmalig verhoogd naar in totaal 24,6 miljoen euro. Zoals de Minister voor Rechtsbescherming per brief van 19 november 2020 en tijdens het debat over het privacylek in de systemen van de GGD van 3 februari jl. heeft medegedeeld, is het aan een volgend kabinet om te besluiten over een eventuele structurele verhoging van de middelen van de AP. De Minister voor Rechtsbescherming gaat in zijn brief, in antwoord op de aangenomen motie, hier nader op in.17
Kunnen deze vragen ieder apart worden beantwoord?
De vragen zijn zoveel mogelijk separaat beantwoord.
Herinnert u zich de motie van het lid Omtzigt c.s. over het organiseren van een wereldconferentie van democratieën in Den Haag?1
Ja.
Bent u het met de Amerikaanse president-elect eens dat het van groot belang is dat de leiders van democratieën bij elkaar komen om gezamenlijk een antwoord te formuleren op het oprukkende autoritarisme en de democratische rechtsstaat nieuw leven in te blazen?
Het kabinet steunt het voornemen van President-elect Biden om een Summit for Democracy te organiseren. Uw Kamer is daarover reeds geïnformeerd in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 7 december 2020 (Kamerstuk 21501–02, nr. 2250).
Bent u het ermee eens dat Den Haag, als internationale stad van vrede en recht, een symbolisch zeer geschikte locatie is voor het houden van een conferentie van democratische landen?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de tot nu toe geleverde inspanningen om de wereldconferentie van democratieën naar Nederland te halen?
Uw Kamer is reeds geïnformeerd over het feit dat er niet of nauwelijks mogelijkheden zijn voor beleidsinhoudelijke contacten met de inkomende administratie voor de inauguratie. Er is daarom tot op heden nog geen mogelijkheid geweest om met de inkomende Biden-administratie te spreken over de aangekondigde Summit for Democracy. Na de inauguratie zal er contact gezocht worden met de administratie, o.a. via de Nederlandse ambassade, om meer te weten te komen over dit initiatief, hiervoor Nederlandse steun uit te spreken en ook te spreken over het mogelijk organiseren van deze Top in Den Haag.
Heeft u inmiddels contact gehad met de inkomende Biden-administratie over het Nederlandse aanbod om de wereldconferentie van democratieën in Den Haag te organiseren? Zo ja, wat was de reactie? Zo nee, kunt u dit aanbod zo spoedig mogelijk onder de aandacht brengen van de nieuwe Amerikaanse regering?
Zie antwoord op vraag 4.
Heeft u de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten de opdracht gegeven om het Nederlandse aanbod actief onder de aandacht te brengen van de nieuwe Amerikaanse regering? Zo nee, kunt u dit zo spoedig mogelijk doen?
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Promovendi die mantelzorg verlenen hebben vaker mentale gezondheidsklachten, maar ze trekken niet aan de bel’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Promovendi die mantelzorg verlenen hebben vaker mentale gezondheidsklachten, maar ze trekken niet aan de bel»?1
Ja.
Vindt u het ook zorgelijk dat een meerderheid van de mantelzorgende promovendi zijn of haar begeleider niet informeert over het verlenen van mantelzorg?
Voor een naaste met een chronische ziekte of een beperking zorgen, is een zware fysieke en mentale opgave. Zeker in combinatie met een promotietraject. Ik vind het daarom zorgwekkend dat er promovendi zijn die de begeleider niet op de hoogte stellen van mantelzorgtaken. Het is namelijk van groot belang dat persoonlijke onderwerpen – die invloed hebben op het promotietraject, waaronder mantelzorg – bespreekbaar zijn. Dit is nodig voor werkbare afspraken tussen promovendus en promotor.
Welke rechten hebben promovendi met betrekking tot zorgverlof? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken naar het type promovendi?
Bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Van der Molen heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de verschillende soorten promovendi specifieke rechten hebben ten aanzien van zorgverlof.2 Promovendi hebben diverse aanstellingsvormen, waardoor de rechten per type promovendi verschillen. Er is een onderscheid tussen werknemer-promovendi, promotiestudenten, beurspromovendi en buitenpromovendi.
Werknemer-promovendi hebben, in het geval van bijvoorbeeld mantelzorgtaken, hetzelfde recht als andere universitaire medewerkers om zorgverlof op te nemen. Mantelzorgende promotiestudenten hebben ook het recht om zorgverlof op te nemen. Hier gelden namelijk dezelfde regels als voor studenten met mantelzorgtaken.
Ten aanzien van beurspromovendi kan onderscheid worden gemaakt tussen promovendi met en zonder een arbeidsrechtelijke verhouding met de instelling waar zij werken. Beurspromovendi die een arbeidsrechtelijke verhouding hebben, hebben op grond daarvan recht op zorgverlof. Dit geldt niet voor beurspromovendi die geen arbeidsrechtelijke verhouding hebben met de instelling waar zij werken. Zij hebben geen recht op zorgverlof via de universiteit of onderzoeksinstelling waar ze onderzoek verrichten.
Buitenpromovendi werken in hun eigen tijd aan een proefschrift en hebben geen arbeidsovereenkomst met de universiteit of onderzoeksinstelling waar de promotie wordt afgerond. Dit betekent dat buitenpromovendi niet in aanmerking komen voor zorgverlof. Buitenpromovendi zijn echter niet gebonden aan een specifieke promotieduur, tenzij daar specifieke afspraken over zijn gemaakt.
Wat wilt u doen voor promovendi die van hun begeleider het deksel op de neus krijgen nadat ze hun mantelzorgende taak bespreekbaar hebben gemaakt?
Ik heb vorig jaar de problemen die mantelzorgende promovendi ondervinden, onder de aandacht gebracht bij de VSNU en individuele universiteiten. Zij delen mijn uitgangspunt dat een promovendus passende ondersteuning moet krijgen die hem of haar in staat stelt om het promotietraject op een verantwoorde manier af te ronden. De universiteiten hebben aangegeven dat zij zich daarom inzetten om een omgeving te creëren waarin promovendi de vrijheid ervaren om met hun begeleiding over hun zorgverplichtingen te kunnen spreken.
Mocht het in voorkomende gevallen toch niet lukken om mantelzorg met een begeleider te bespreken, dan kan een promovendus andere wegen binnen de universitaire zorg- en hulpstructuur bewandelen. Een promovendus kan terecht bij personeeladviseurs, (PhD)-psychologen, promovendidecanen en vertrouwenspersonen om mantelzorg – en de problemen die uit de mantelzorgverplichtingen voortvloeien – aan te kaarten. Mocht dit niet voldoende uitkomst bieden, dan kan een promovendus binnen de instelling een beroep doen op de universitaire ombudsfunctie.
Hoe wilt u in de toekomst meer zicht krijgen en houden op deze groep?
Universiteiten zijn primair aan zet, zij zijn immers de werkgevers. Een projectgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van alle universiteiten, de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en het Promovendi Netwerk Nederland (PNN), werkt aan een gezamenlijke set van vragen over promovendi en promovendibeleid die universiteiten binnen hun eigen evaluatie-instrumenten in kunnen zetten. Het doel is om betere en vergelijkbare informatie te verzamelen en best practices uit te wisselen, ter ondersteuning van het promovendibeleid van universiteiten.
Hoe wilt u zorgen voor beter informatievoorziening richting begeleiders en promovendi?
De universiteiten zijn als werkgevers verantwoordelijk voor toereikende informatievoorziening. Universiteiten informeren promovendi gedurende het promotietraject over de voorwaarden, rechten en plichten die ze hebben, waaronder de mogelijkheden om zorgverlof op te nemen.
Om de informatievoorziening verder te verbeteren, worden er in de VSNU werkgroep «gezonde praktijk in het Nederlandse promotiestelsel» best practices uitgewisseld.
Het bericht dat een diploma van leerfabriek NCOI soms bitter weinig waard blijkt |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Welke stappen gaat u ondernemen in afwachting van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de misstanden bij NCOI?1 2
Of er sprake is van misstanden hangt af van de resultaten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs. Daarom wacht ik het onderzoek af.
Wat gaat u doen aan de eventuele misleidende claims over diploma’s, de onvoorziene kosten voor herexamens en scriptiebegeleiding, wisselende leslocaties, de werkomstandigheden van docenten en de winsthonger van particuliere onderwijsaanbieders? Gaat er strenger toezicht op dit soort zaken plaatsvinden bij particuliere opleidingsinstellingen?
Studenten moeten duidelijk geïnformeerd worden over wat voor opleiding ze gaan volgen. Voor het hoger onderwijs gelden daarvoor wettelijke voorschriften. Het onderzoek van de inspectie richt zich in eerste instantie op de vraag of NCOI die voorschriften naleeft. Met de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs (ingevoerd in 2017) zijn hiervoor normen en sancties geïntroduceerd.
Indien er signalen zijn dat de kwaliteit van geaccrediteerde opleidingen niet op orde is, zal de inspectie die delen met de NVAO. Dit kan aanleiding geven tot nader onderzoek. Ik heb geen verantwoordelijkheid voor de werkomstandigheden van docenten in het private onderwijs. Private aanbieders mogen winstoogmerk hebben, maar diploma’s moeten altijd aan de gestelde eisen voldoen.
Erkent u dat deze casus de grote spanning laat zien tussen private (winst)belangen en het publieke belang voor goed en betaalbaar onderwijs? Kunt u dit toelichten? Deelt u de mening dat dit het belang aantoont van een uitgebreid(er) aanbod van volwassenonderwijs en deelonderwijs door publiek bekostigde instellingen? Op welke wijze gaat u een groter publiek aanbod van volwassenonderwijs en deelonderwijs stimuleren?
Private onderwijsinstellingen kunnen van de overheid erkenning krijgen voor hun opleidingen als deze aan alle kwaliteitseisen voldoen. Zij moeten daarbij voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als die gelden voor bekostigde instellingen. Zij mogen daarbij een winstoogmerk hebben. Vanzelfsprekend heeft de overheid de publieke taak een kwalitatief, toegankelijk en effectief onderwijsstelsel in stand te houden. Beide stelsels zijn complementair en hebben bestaansrecht.
In het publieke hoger onderwijs worden al forse stappen gezet in het aanbod van volwassenonderwijs en deeltijdonderwijs. Ik deel het belang van een uitgebreid(er) aanbod. Zoals in de strategische agenda «Houdbaar voor de toekomst» reeds is aangekondigd zijn er initiatieven om instellingen te stimuleren en te helpen hun onderwijs flexibel en op maat van de student in te richten.3
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als particuliere opleidingsinstellingen een verdienmodel bouwen op onverwachte kosten voor studenten? Wat gaat u specifiek doen om dit soort praktijken onmogelijk te maken?
Studenten moeten goed geïnformeerd worden en niet voor onverwachte kosten gesteld worden in het kader van een opleiding. De verantwoordelijkheid die ik heb ten aanzien van beide sectoren is echter niet dezelfde. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek stelt geen eisen aan de private hoger onderwijsinstellingen, behalve eisen die te herleiden zijn tot de borging van de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs, en de waarde van diploma’s. Daar hoort transparantie over kosten bij.
Hoe duidt u het feit dat NCOI een winstmarge heeft van 10% op het «product» onderwijs?
Wat betreft de financiën van particuliere aanbieders die geaccrediteerde opleidingen mogen verzorgen, strekt mijn verantwoordelijkheid als Minister niet verder dan het toezicht op hun financiële continuïteit. De hoogte van de winstmarge en de manier waarop deze particuliere instellingen hun winstmarge opbouwen, vallen niet onder het toezichtkader.
Hoeveel publiek geld gaat er via het UWV naar private opleiders? Bent u bereid dit in kaart te brengen?
Het UWV heeft mij laten weten dat over 2020 een bedrag van 15,7 miljoen euro is overgemaakt aan private opleiders.
Gaat u de exorbitante kosten in het particulier onderwijs zoals in het artikel beschreven, die instellingen studenten in rekening worden gebracht, zoals 200 euro voor een herkansing, 610 euro voor lunch en 1.000 euro voor zes uur scriptiebegeleiding aan banden leggen? Zo nee, waarom niet?
In lijn met mijn antwoord op vraag 4 stel ik als Minister geen eisen aan door particuliere onderwijsinstellingen gevraagde vergoedingen voor geaccrediteerde opleidingen.
De bureaucratie waarmee Ranov-vergunninghouders worden tegengewerkt bij het verkrijgen van het Nederlanderschap |
|
Jasper van Dijk , Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Op1, waarin de 29-jarige Yosef vertelt over hoe hij op zijn tweede naar Nederland kwam, maar nog steeds geen volwaardig Nederlander kan zijn?1
Ja.
Is het de bedoeling van uw beleid dat mensen als Yosef, die verreweg het grootste deel van hun leven in Nederland hebben geleefd en een aanspraak hebben gemaakt op het Generaal Pardon (Ranov), niet kunnen naturaliseren vanwege een onrealistisch strenge documentatie-eis?
Om te kunnen naturaliseren gelden op grond van de daartoe strekkende wet- en regelgeving voorwaarden. Onder meer om zeker te zijn van de juistheid van de gegevens die op het naturalisatiebesluit worden vermeld, wordt verlangd dat de naturalisatieverzoeker, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, zijn persoonsgegevens en nationaliteit in beginsel aantoont met buitenlandse documenten.
In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en hebben gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen, in beginsel bij het indienen van zijn naturalisatieverzoek. Ook van jongvolwassenen, die een regulier verblijfsrecht hebben, mag een inspanning worden verwacht om aan documenten te komen. Ook als daarvoor nodig is dat zij zich voor het eerst bekendmaken aan het herkomstland van hun ouder(s).
Ambassades zijn in de regel bevoegd om een nationaal paspoort af te geven. Het bezit door de paspoorthouder van de nationaliteit van het land dat het paspoort heeft verstrekt, wordt daarmee gewoonlijk aangenomen. Voor gegevens uit het brondocument omtrent de geboorte geldt dat ambassades bij de meeste landen niet de bevoegde instantie zijn waar gegevens kunnen worden verkregen. Van elke vreemdeling met een regulier verblijfsrecht wordt verwacht dat hij of een door hem gemachtigde derde zich ten minste heeft gewend tot een tot verstrekken van het bewuste bewijsstuk van geboorte (bijvoorbeeld een uittreksel van een geboorteakte) bevoegde instantie.
Kunt u aangeven wat iemand als Yosef nog meer zou moeten doen naast een verzoek op documentatie bij de ambassade om aan de documentatie-eis te voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat onder de mensen aan wie een Ranov-vergunning is verstrekt ook mensen zitten die naar Nederland waren gekomen met een asielmotief?
Houders van een Ranov-vergunning hebben in de regel een asielprocedure doorlopen. Bij hen is vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor asielrechtelijke bescherming door de Nederlandse overheid. De door hen destijds aangedragen asielmotieven zijn in de regel als onvoldoende zwaarwegend of niet geloofwaardig beoordeeld. Daarbij hebben deze personen ook steeds de mogelijkheid gehad dit oordeel rechterlijk te laten toetsen.
Wat is de gemiddelde verblijfsduur in Nederland van de circa 11.000 Ranov-vergunninghouders die nog niet zijn genaturaliseerd?
Ranov-vergunninghouders zijn ten minste sinds 2001 in Nederland. De Ranov-regeling betreft een regularisatiemaatregel voor vreemdelingen die voor 1 april 2001 een asielaanvraag hebben ingediend en die in 2007 nog immer in Nederland zijn zonder te zijn toegelaten op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De regeling sloot op 1 juni 2009.
Hoeveel Ranov-vergunninghouders hebben gepoogd om te naturaliseren, maar zijn afgewezen op grond van de documentatie-eis?
De gevraagde cijfers kunnen niet worden gegenereerd uit de geautomatiseerde informatie- en registratiesystemen van de IND.
Heeft het feit dat aan Ranov-vergunninghouders een documentatie-eis voor naturalisatie wordt opgelegd en aan asielvergunninghouders niet, naast bureaucratische redenen ook redenen die zijn gebaseerd op beleidslogica? Zo ja, welke?
De reden dat aan houders van een verblijfsvergunning asiel andere eisen worden gesteld met betrekking tot documentatie bij naturalisatie is erin gelegen dat bij hen is vastgesteld dat zij bescherming nodig hebben tegen de autoriteiten van het land van herkomst. Van hen wordt in een naturalisatieprocedure als uitgangspunt niet verlangd dat zij zich wenden tot de autoriteiten van het land van herkomst om documenten te krijgen. Blijkt evenwel ten tijde van het indienen van het naturalisatieverzoek dat er na het verkrijgen van de asielstatus contact is geweest met de autoriteiten van het land van herkomst of dat men is teruggereisd naar het land van herkomst dan wordt ervan uitgegaan dat het overleggen van identiteitsdocumenten uit het land van herkomst ook mogelijk is.
Zoals uit mijn antwoord op vraag 4 blijkt, is bij houders van een vergunning op grond van de Ranov vastgesteld dat zij geen asielrechtelijke bescherming nodig hebben. Dit betekent dat van Ranov-vergunninghouders mag worden verwacht dat zij zich wenden tot de autoriteiten van het land van herkomst om de benodigde documenten te verkrijgen. De Ranov-regeling is in 2007 met uw Kamer gedeeld.
Welke meerwaarde heeft het in uw ogen dat een grote groep Ranov-vergunninghouders door de strenge documentatie-eis niet kunnen naturaliseren en daardoor niet volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving?
In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en hebben gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen. In de naturalisatieprocedure zijn asielgerechtigden ontheven van de documenteneis.
Naast een juiste en zorgvuldige toepassing van de naturalisatiebepalingen, waaronder bijvoorbeeld het vaststellen van een geslachtsnaam in het geval de vreemdeling door zijn eigen rechtstelsel geen geslachtsnaam heeft gekregen alsmede het kunnen beoordelen of na de naturalisatie afstand moet worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit, is er een verplichting om een zo zorgvuldig mogelijk voorbereid naturalisatiebesluit aan de Koning te kunnen voorleggen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op basis van juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Mocht binnen twaalf jaar na de naturalisatie blijken dat sprake is geweest van valse verklaringen, bedrog of het verzwijgen van enig voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit dan dient te worden onderzocht of de verkrijging van het Nederlanderschap moet worden ingetrokken.
Waarom houdt u in eerdere antwoorden op over dit onderwerp gestelde vragen zo halsstarrig vast aan het bestaande beleid, terwijl overduidelijk is dat mensen als Yosef hier niets mee opschieten? Waarom biedt u mensen als Yosef niet de gelegenheid om volwaardig mee te doen?2
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de Ranov-vergunningen om te zetten in asielvergunningen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 4 betreft het hier personen van wie eerder in de asielprocedure is vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor asielrechtelijke bescherming.
Er is daarom geen grond deze personen een verblijfsvergunning asiel te verstrekken. De geldende EU-regelgeving en jurisprudentie bieden ook geen ruimte verblijfsvergunningen asiel te verstrekken indien niet is vastgesteld dat aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan.
Bent u bereid om de documentatie-eis voor naturalisatie voor Ranov-vergunninghouders te laten vervallen? Zo nee, waarom niet?
Het beleid borgt dat in de naturalisatieprocedure zo goed als mogelijk de persoonsgegevens en het actueel bezit van de vreemde nationaliteit bekend en aangetoond zijn van vreemdelingen met een regulier verblijfrecht. Dat is van belang voor de vraag of wel of niet afstand moet/kan worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit en het naturalisatiebesluit. In 2015 zijn door de IND en door het WODC twee separate onderzoeken gehouden, waarvan de uitkomsten zijn gedeeld met uw Kamer.
Dit uitgangspunt laat onverlet dat nader onderzoek door het WODC naar door Ranov-vergunninghouders ervaren knelpunten wenselijk is. Ik heb dan ook besloten om nogmaals te laten onderzoeken in hoeverre het huidige beleid dan wel de uitvoering daarvan leidt tot situaties waarin van de Ranov-vergunninghouder meer wordt gevraagd dan redelijkerwijs van betrokkene kan worden verwacht. Over de uitkomsten van dit nieuwe WODC onderzoek wordt uw Kamer vanzelfsprekend geïnformeerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het geplande algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid van 21 januari 2021?
Het AO vreemdelingen en asielbeleid heeft niet plaatsgevonden op 21 januari. Om te komen tot een zorgvuldige beantwoording is extra tijd nodig gebleken.
Uitgiftepunten voor gecertificeerde mondneusmaskers |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u toelichten welke soort mondneusmaskers het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) levert aan respectievelijk de voedselbanken, het Armoedefonds en Stichting Burgerinitiatief Woudenberg?1 Kunt u bevestigen dat dit gecertificeerde mondneusmaskers zijn? En kunt u aangeven om welke gecertificeerde mondneusmaskers het gaat?
De mondneusmaskers die het LCH aan de voedselbanken, het Armoedefonds en Stichting Burgerinitiatief Woudenberg levert zijn CE-gecertificeerde Type II R chirurgische mondmaskers.
Zou het LCH Filtering Facepiece Particals (FFP)2-maskers kunnen leveren aan deze organisaties en zou u dit wenselijk vinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik eerder aan u heb bericht, acht ik het niet mijn taak om te bepalen welk type mondneusmasker dient te worden voorgeschreven in welke setting. Dat is aan de experts uit de wetenschap en praktijk. Het OMT heeft in haar advies van 25 januari 2021 geconcludeerd dat er op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten op het gebied van infectiepreventie geen reden is voor stringentere maatregelen met betrekking tot het gebruik van mondneusmaskers in de openbare ruimte.
Worden de mondneusmaskers tegen kostprijs en gratis voor bepaalde groepen aangeboden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De leveringen aan de voedselbanken, het Armoedefonds en Stichting Burgerinitiatief Woudenberg zijn allemaal om niet verricht. Daarbij is de voorwaarde aan de ontvangende partijen gesteld om deze mondneusmaskers ook om niet te verstrekken aan de uiteindelijke gebruiker.
Klopt het dat in Beieren, sinds daar sinds kort een FFP2-maskerplicht geldt, deze maskers ook worden uitgedeeld aan mensen die deze maskers niet kunnen betalen? Kunt u toelichten hoe dit daar is vormgegeven en wat denkt u hiervan te kunnen leren voor de Nederlandse situatie?2
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Ik heb de gang van zaken in Duitsland verder niet onderzocht nu het OMT zoals gezegd (zie vraag3 niet adviseert om FFP2-maskers te gebruiken in de openbare ruimte.
Hoe is het mogelijk dat ondanks het feit dat het LCH over ruim voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg beschikt, er nog altijd medewerkers zijn die zonder FFP2-maskers moeten werken?
Ik vind het belangrijk dat alle zorgmedewerkers veilig hun werk kunnen uitvoeren. Goede en voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) zijn daarbij van belang. De uitgangspunten voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis zijn opgesteld door het RIVM in overleg met de sector. De uitgangspunten van het RIVM worden door beroepsgroepen per sector verder ingevuld en vertaald naar behandeladviezen, leidraden en handreikingen. Hierbij wordt rekening gehouden met de context en doelgroep. Zorgverleners hebben hierbinnen altijd de vrijheid om zelf een professionele afweging te maken en gemotiveerd af te wijken van de norm door bijvoorbeeld te kiezen voor een FFP2-masker. De werkgever heeft vanuit zijn verantwoordelijkheid voor goede arbeidsomstandigheden de verplichting om in overleg met zijn werknemers te bekijken wat gezien de situatie passend is. Wanneer een werkgever hier geen gehoor aan geeft, roep ik de werknemer op om hiervan een melding te doen bij de Inspectie SZW.
Ik wil benadrukken dat als zorgverleners het nodig vinden om FFP2-maskers te gebruiken hiervoor geen belemmeringen mogen zijn. Ik ben daarom over het gebruik van FFP2-maskers in gesprek gegaan met de werkgevers, beroepsverenigingen en de vakbonden. De betrokken partijen treden zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling op de werkvloer.
Beschermingsmiddelen zijn voor de zorg nu goed beschikbaar. De beschikbaarheid van mondneusmaskers, inclusief FFP2-maskers, speelt op dit moment geen rol. De producten zijn leverbaar en beschikbaar via de reguliere leveranciers en er is daarnaast productie van mondneusmaskers in Nederland. Ook zijn er ruim voldoende voorraden PBM bij het LCH dat als noodvoorraad voor de zorg fungeert. Als blijkt dat er – uit voorzorg – extra beschermingsmiddelen ingekocht moet worden dan zal ik het LCH hiertoe opdracht geven.
Tot slot mogen de kosten voor de aanschaf van PBM geen reden zijn voor onvoldoende bescherming. Er zijn namelijk meerkostenregelingen COVID-19 waar werkgevers een beroep op kunnen doen. Graag verwijs ik u ook naar de Kamerbrief stand van zaken COVID-19 van 2 februari jl.
Hoe is het mogelijk dat in sommige zorginstellingen met spatmaskers (face shields) wordt gewerkt terwijl het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stelt dat dit geen vervanging is van een mondneusmasker?
Het signaal dat sommige zorginstellingen met spatmaskers werken in plaats van mondneusmaskers herken ik niet. Ik verneem graag waar dit gebeurt, zodat we met deze zorginstellingen in gesprek kunnen treden.
Is het volgens u wenselijk om de reeds geldende maskerplicht om te zetten in een FFP2-maskerplicht, zodat de mondneusmaskers die mensen dragen in publieke binnenruimtes niet alleen anderen beschermen, maar ook henzelf? Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u eveneens toelichten in hoeverre dit met de huidige voorraad mogelijk zou zijn?
Ik volg de ontwikkelingen op de voet en op dit moment geven de experts – zie vraag 2 – aan dat er geen reden is voor stringentere maatregelen met betrekking tot het gebruik van mondneusmaskers in de openbare ruimte. De inzet is nu vooral op gericht op het goed en veilig gebruik van goede, gewone mondkapjes. Daarop is nog winst te boeken. Om hier stappen in te maken is er extra ingezet op communicatie en is er, in samenwerking met de NEN en verschillende marktpartijen, een keurmerk tot stand gekomen dat vanaf februari zichtbaar wordt in de winkels. Hiermee wordt het voor mensen makkelijker om een goed mondkapje aan te schaffen. Als mensen het noodzakelijk vinden, dan kunnen zij er zelf voor kiezen om een medisch mondmasker aan te schaffen.
Beslaglegging op compensatie door de Belastingdienst |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u reageren op de volgende casus? Ouders zijn aangemerkt als slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire. Medio juni is door de wsnp-rechter1 een schone lei afgegeven na drie jaar schuldsanering. In december geeft de bewindvoerder aan dat de nieuw te ontvangen compensatie dient te worden gebruikt om de openstaande boedelrekening te voldoen.
De ouders die geraakt zijn door de toeslagaffaire verdienen een schone lei, zodat zij zonder schulden en met geld uit de compensatie een nieuwe start kunnen verwezenlijken. Dat is de inzet van het kabinet. Het recht op compensatie volgt uit Wet hardheidsaanpassing Awir die op 7 juli 2020 in werking is getreden. Eén van de doelen van deze spoedwet is om de ouders die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslag problematiek zo snel mogelijk tegemoet te komen.
Er zijn echter ouders op wie de wettelijk schuldsaneringsregeling (Wsnp: wettelijke schuldsanering natuurlijke personen) van toepassing was op het moment dat deze wet in werking trad. Wordt aan die ouders na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling een tegemoetkoming uitgekeerd, dan geldt op basis van de Faillissementswet dat die tegemoetkoming alsnog onder het wsnp-beslag en daarmee de boedel valt. Alhoewel dat vanuit het perspectief van de schuldeiser logisch is,vindt het kabinet dit een onwenselijk effect voor de gedupeerde ouders.
Daarom ben ik in gesprek met schuldeisers en betrokken partijen om te komen tot een oplossing die recht doet aan de verschillende belangen.
De beoordeling van specifieke praktijksituaties is voorbehouden aan de bewindvoerder en aan de rechter. Ik kan slechts in algemene zin het volgende opmerken over de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna ook: wsnp). Op basis van de Faillissementswet (Fw) bestaat de boedel waaruit de boedelkosten moeten worden voldaan en waaruit de betrokken schuldeisers na afloop van de schuldsaneringsregeling voor zover mogelijk een uitkering ontvangen, uit de goederen die de schuldenaar heeft op het moment dat hij tot de schuldsaneringsregeling wordt toegelaten en de goederen die hij gedurende de termijn van die regeling verkrijgt. De termijn van de schuldsaneringsregeling bedraagt in beginsel drie jaar op basis van de Fw. Als de schuldenaar zijn wsnp-verplichtingen naar behoren nakomt, kan de rechter hem na verloop van deze termijn een «schone lei» verlenen op basis van de Fw. De bewindvoerder stelt vervolgens een zogenoemde slotuitdelingslijst op die de basis vormt voor de verdeling van de boedel onder schuldeisers. Verkrijgt de schuldenaar goederen na afloop van de genoemde termijn, dan vallen die in beginsel niet in de boedel. Dit geldt alleen niet voor baten die zijn vrijgekomen na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling, maar die voortvloeien uit een aanspraak die gedurende die termijn is ontstaan. Die baten vallen dan alsnog onder het wsnp-beslag, zodat ten aanzien van deze baten de schuldsaneringsregeling niet is opgehouden te bestaan. De bewindvoerder kan – als behartiger van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers – dan dus nog aanspraak maken op deze baten.
Op 7 juli 2020 is de Wet hardheidsaanpassing Awir in werking getreden. Eén van de doelen van deze spoedwet is om de ouders die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslag problematiek zo snel mogelijk tegemoet te komen. Er zijn ouders op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing was op het moment dat deze wet in werking trad. Wordt aan die ouders na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling een tegemoetkoming uitgekeerd, dan geldt op basis van de eerder genoemde bepalingen uit de Faillissementswet dat die tegemoetkoming alsnog onder het wsnp-beslag en daarmee de boedel valt.
Bent u voornemens een beslagverbod in te voeren voor compensatie die wordt uitgekeerd aan slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire, zodat alle gedupeerde ouders hun compensatie kunnen houden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt alles in het werk gesteld om voor de ouders een oplossing te bewerkstelligen. Zoals ook toegelicht in de Vijfde voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag ben ik mede naar aanleiding van de Motie Omtzigt, in gesprek met publieke en private schuldeisers om te komen tot een oplossing voor de schulden van de gedupeerde ouders, waaronder ouders in een WSNP-traject. Publieke schuldeisers hebben reeds toegezegd dat zij de schulden van alle gedupeerde ouders, met uitzondering van schulden die voortvloeien uit ernstige fraude of strafrechtelijke feiten, zullen kwijtschelden.
In de gesprekken met private schuldeisers is ook aandacht voor de belangen van de private schuldeisers. Ik ben mij daarbij bewust van de door uw Kamer aangenomen motie Wilders, die oproept om indien nodig de schulden van private schuldeisers over te nemen. Voor ouders die na de kwijtscheldingen van de vorderingen van publieke schuldeisers nog openstaande schulden hebben, wordt onderzocht hoe zij hun compensatie alsnog zo veel mogelijk zelf kunnen behouden.
Indien een wsnp-rechter de schuldsanering na drie jaar beëindigt, kan de wsnp-bewindvoerder na die datum alsnog beslag leggen op de voorlopig toegekende compensatie? Zo ja, waaruit volgt dit, en acht u dit wenselijk?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord dat ik u eerder heb gegeven op vraag 1. Het kabinet vindt het onwenselijk als de compensatie niet (voor een groot deel) ten goede komt aan de gedupeerde zelf, maar is zich tegelijkertijd terdege bewust van de belangen en rechten van schuldeisers. Daarom streef ik in de gesprekken met schuldeisers en met organisaties als de Recofa en de Branchevereniging van WSNP Bewindvoerders (BBW) naar een oplossing die zowel recht doet aan de belangen van de gedupeerde ouders, als van deze schuldeisers.
Bent u bekend met signalen van personen van wie de wsnp-bewindvoerder beslag legt op de (voorlopig) toegekende compensatie? Wat doet u met die signalen?
Op dit moment zijn signalen van beslag door een WSNP-bewindvoerder na beëindiging van een WSNP mij niet bekend. Er zijn mij wel signalen bekend van een WSNP-traject waarbij de beëindiging wordt uitgesteld in verband met de mogelijke uitkering van de compensatie. Hierover verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Leijten.2
Klopt het dat de Belastingdienst heeft beloofd dat ouders het ontvangen bedrag niet hoeven terugbetalen? Hoe rijmt u dit met de mogelijkheid dat bewindvoerders beslag leggen op de compensatie om openstaande schulden – mogelijk ook aan de Belastingdienst – te betalen?
Ik heb toegezegd dat het compensatie bedrag niet teruggevorderd zal worden door de Belastingdienst. Daarnaast heb ik toegezegd alles in het werk te stellen zodat een nieuwe start kunnen maken zonder schulden, met behoud van een zo groot mogelijk deel van de compensatie. Hierover verwijs ik terug naar het antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft het predicaat «opzet/grove schuld» in deze casussen voor de schuldsanering en eventuele beslaglegging?
Zoals aan u toegelicht in de feitelijke beantwoording op de POK, zijn uit de interne reconstructie ten behoeve van de Auditdienst Rijk (ADR) signalen naar voren gekomen dat de kwalificatie opzet/grove schuld doorwerking had op een verzoek tot een minnelijke schuldsaneringsregeling. Bij deze kwalificatie in combinatie met een of meer belastingaanslagen of toeslagterugvorderingen boven de 10.000 euro wees de Belastingdienst een minnelijk schuldsaneringstraject, zonder inhoudelijke toets, af blijkt uit een instructie.3 In deze gevallen werd de burger aangerekend verwijtbaar te hebben gehandeld dan wel niet te goeder trouw te zijn geweest. In hoeverre deze werkwijze zich heeft voorgedaan, hoe vaak en wat de gevolgen waren voorschuldenaren, onderzoekt de ADR.
Naast het niet tot stand komen van minnelijke schuldregelingen, kan de kwalificatie er ook toe hebben geleid dat gemeenten ouders geen toegang hebben verleend tot andere vormen van gemeentelijke schuldhulpverlening en dat daardoor ook niet kon worden gewerkt aan een oplossing voor hun schulden.
Op basis van de Fw kan de rechter een schuldenaar alleen toelaten tot de schuldsaneringsregeling als de schuldenaar – kort gezegd – te goeder trouw was bij het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden.
De kwalificatie opzet/grove schuld kon er dus toe leiden dat de schuldenaar ook bij een wettelijk schuldsaneringstraject niet toegelaten werd.
In de genoemde casus is de gedupeerde ouder toegelaten tot de wsnp. Dit betekent dat de rechter de ouder te goeder trouw heeft geacht, ondanks een eventuele opzet/grove schuld-kwalificatie.
De kwalificatie opzet/grove schuld is niet langer een criterium voor het toekennen van een betalingsregeling. Om de effecten van een eerdere kwalificatie weg te nemen zullen ouders aan wie dit in het verleden onterecht is gegeven, binnenkort een getuigschrift ontvangen waarin wordt verklaard dat er geen sprake is geweest van schuld of fraude. Ook zullen de instanties die betrokken zijn bij de hersteloperatie – zoals de branchevereniging voor schuldhulpverlening, sociaal bankieren en bewindvoering (NVVK), rechtspraak, gemeenten en kredietverstrekkers – op de hoogte worden gesteld van de uitgifte van het getuigschrift. Aan deze instanties wordt ook verzocht om de eventueel binnen hun registratie aangebrachte fraude labels te verwijderen.
De dreigende slacht van honderdduizenden haaien voor coronavaccins. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rond de mogelijke slacht van honderdduizenden haaien voor de productie van coronavaccins?1
Ja
Is het juist dat squaleen uit haaienlevers gebruikt wordt in sommige COVID-vaccins?
Ja, dat klopt.
Is het juist dat squaleen ook gewonnen kan worden uit planten en dan ook bewezen effectief is?2
Ja. Het is juist dat squaleen ook gewonnen kan worden uit planten. Hier wordt ook gebruik van gemaakt voor een vaccin tegen COVID-19 dat nu wordt getest bij mensen.
Bevatten de door Nederland aangeschafte vaccins squaleen, afkomstig van haaien? Zo ja, welke vaccins zijn dat?
Ja, het vaccin van Sanofi / GSK bevat deze stof.
Vindt u het gewenst dat haaien, waar het (internationaal) zeer slecht mee gaat en die op grote schaal worden bevist en bovendien worden gevangen en gedood vanwege een bestanddeel uit hun lever (squaleen) dat ook kan worden verkregen uit plantaardige bronnen, massaal hiervoor gevangen en geslacht worden?
Als bij de productie van vaccins (tegen COVID-19 of andere vaccins) een duurzaam alternatief beschikbaar is met vergelijkbare of betere eigenschappen dan squaleen uit haaienlevers, is het gewenst dat deze bronnen worden ingezet als alternatief waardoor het bevissen van haaien voor het bestandsdeel squaleen niet nodig is.
Het doelbewust bevissen van kwetsbare of bedreigde haaiensoorten is ongewenst. Nederland zet zich actief in voor de bescherming van deze soorten.
Bent u bereid om, bij gelijke geschiktheid en gelijke beschikbaarheid van vaccins, te kiezen voor een vaccin waarvoor geen beschermde dieren worden gebruikt?
Nederland heeft reeds via de Europese Unie contracten met een zestal fabrikanten afgesloten.
Ik ben wel bereid om in geval van nieuwe overeenkomsten aan de contractpartij te vragen of ze gebruik maken van beschermde dieren bij het productieproces en indien dit zo is, zo spoedig mogelijk alternatieven aan te wenden.