Het bericht dat studenten van de Erasmus Universiteit een tweede camera moeten gebruiken bij tentamens. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Studenten moeten telefoon als tweede camera gebruiken bij proctoringtentamens»?1
Ja.
Klopt het dat de Erasmus Universiteit, naast de webcam van de laptop, nu ook nog een tweede camera verplicht stelt bij het maken van tentamens? Zo nee, hoe zit het dan?
Het College van Bestuur van Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) heeft besloten om bij bepaalde online gesurveilleerde tentamens een tweede camera in te zetten. Dit op basis van signalen dat de bestaande maatregelen in sommige gevallen niet toereikend zouden zijn. Er is een nieuwe vorm van mogelijkheid tot fraude opgekomen. Het gaat hier om het omzeilen van een beveiligingssysteem dat erop is gericht te voorkomen dat studenten tijdens het afleggen van een tentamen toegang hebben tot lesstof. De EUR heeft aan de leverancier van de proctoring software gevraagd om mee te denken over een manier om deze vorm van fraude verder tegen te gaan. Hierna heeft de EUR besloten een tweede camera in te zetten bij het maken van bepaalde tentamens. Overigens wordt bij het merendeel van tentamens geen proctoring gebruikt.
Via toevoeging van de tweede camera krijgt de surveillant een completer beeld van de tentamenomgeving en het beeldscherm van de student. De tweede camera registreert wat er op het scherm van de laptop gebeurt. Dit kan vanuit de frontcamera niet. Op deze manier wil de EUR de kwaliteit van het tentamineren waarborgen en daarmee de kwaliteit van het diploma.
Deelt u de mening dat de Erasmus Universiteit met deze buitenproportionele stap volkomen de verkeerde kant op beweegt? Zo nee, waarom niet?
Instellingen dienen zelf op basis van specifieke omstandigheden te bepalen welke maatregelen zij nodig achten om fraude bij tentamens te minimaliseren om zo de kwaliteit van tentamens en diploma’s te kunnen waarborgen. Daarbij dienen ze ook rekening te houden met de privacy van de student en de studievoortgang.
De EUR heeft voor de inzet van een tweede camera een risicoanalyse uitgevoerd en de belangen van verschillende stakeholders hierin meegenomen. De Functionaris Gegevensbescherming (FG) is betrokken geweest bij de risicoanalyse. Naar aanleiding van het advies stelt de FG vast dat er een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden, conform de maatstaven van de AVG, naar aanleiding van de gebleken risico op fraude. De EUR heeft aangegeven dat de inzet van een tweede camera wordt gestaakt wanneer er een alternatieve toetsingsvorm beschikbaar is voor de betreffende tentamens.
Ten slotte heeft EUR aangegeven dat indien een student bezwaar heeft tegen het gebruik van proctoring, de EUR bereid is om aan de student een alternatief tentamen op locatie te bieden.
In hoeverre past deze werkwijze van de Erasmus Universiteit binnen de huidige privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Erasmus Universiteit terug te fluiten? Zo nee, waarom niet?
Ik roep onderwijsinstellingen op om terughoudend te zijn met de inzet van een tweede camera bij online tentaminering en alleen over te gaan op deze maatregel als het strikt noodzakelijk wordt geacht. Ik zal dit punt ook aankaarten in mijn gesprekken met de koepelorganisaties.
De EUR heeft naar aanleiding van gesprekken met de universiteitsraad toegezegd het afleggen van onlinetentamens met meekijksoftware tot een minimum te beperken. Ook heeft de EUR aangegeven dat zij blijven zoeken naar andere maatregelen die de kwaliteit van tentaminering kunnen waarborgen.
Deelt u de mening dat de inzet van meekijksoftware bij tentamens zo snel mogelijk moet stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang dat studenten zo min mogelijk studievertraging oplopen in deze crisis. Het afnemen van tentamens in deze crisis blijft één van de grote uitdagingen voor de instellingen en docenten. Instellingen zetten daarom meer in op privacy-vriendelijke alternatieven zoals openboektentamens, mondelinge tentamens, inleveropdrachten en tentamens op locatie. In sommige gevallen zijn al deze alternatieven niet geschikt en wordt overgegaan op de inzet van proctoring software. Instellingen dienen op basis van de specifieke omstandigheden zelf te bepalen welke toetsingsvorm en eventuele maatregelen zij nodig achten.
Ik wil wel benadrukken dat indien een onderwijsinstelling een toets of tentamen op een veilige manier kan organiseren die minder inbreuk maakt op de privacy van de student, de instelling voor deze alternatieve toetsingsvorm moet kiezen. Dit komt overeen met de richtlijnen van de AP, SURF en de motie van Futselaar2.
Kunt u inzichtelijk maken hoe ver de verschillende onderwijsinstellingen op dit moment zijn met het zo snel mogelijk stoppen met de inzet van meekijksoftware?
Zoals ik al aangaf bij vraag 6, is het afnemen van tentamens een van de grote uitdagingen voor hoger onderwijsinstellingen. Om studievertraging te voorkomen, kan de inzet van proctoring en online surveillance noodzakelijk zijn. Instellingen die dergelijke software gebruiken, dienen zich daarbij wel aan de AVG te houden.
Indien een student bezwaar heeft tegen de verwerking van persoonsgegevens met proctoring en online surveillance kan de student de instelling verzoeken om een alternatief aan te bieden. Instellingen zijn welwillend om in deze gevallen een alternatieve vorm van toetsing aan te bieden, bijvoorbeeld een tentamen op locatie. Tegelijkertijd ontvang ik ook signalen van studenten die uit gezondheidsoverwegingen liever een online tentamen maken dan het tentamen op locatie afleggen. Denk hierbij aan studenten die in quarantaine moeten of tot de risicogroepen voor het coronavirus behoren. Voor deze studenten geldt dat proctoring en online surveillance juist een oplossing biedt. Ook internationale studenten, topsporters en studenten die mantelzorg verrichten, ervaren de meerwaarde van deze software. Het lijkt me daarom waardevol dat instellingen tijdens maar ook na de crisis, flexibele tentaminering (blijven) bieden aan de student.
Hoe gaat u de Erasmus Universiteit en andere onderwijsinstellingen helpen om zo snel mogelijk te stoppen met het inzetten van meekijksoftware?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat het in de praktijk – met de nodige aanpassingen – in principe nog steeds mogelijk is om veilige fysieke tentamens te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Het is sinds de zomer van 2020 voor onderwijsinstellingen weer mogelijk om tentamens op locatie te organiseren, zolang zij de richtlijnen van het RIVM in acht nemen. Ook in de huidige lockdown mogen onderwijsinstellingen tentamens op locatie organiseren. Veel instellingen organiseren ook een deel van de tentamens op locatie.
Erkent u dat het in veel gevallen prima mogelijk is om tentamens op te stellen, waarbij afkijken geen zin heeft en er dus ook geen meekijksoftware geïnstalleerd hoeft te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dat in veel gevallen (andere)manieren van tentaminering mogelijk zijn waarbij de inzet van online surveillance of proctoring software niet noodzakelijk is. Denk hierbij aan openboektentamens, mondelinge toetsen, tentamens op locatie en inleveropdrachten. Veel instellingen gebruiken ook deze alternatieve vormen van tentaminering. Het is echter aan de instelling om zelf aan de hand van de specifieke omstandigheden te bepalen of deze alternatieve toetsingsvormen mogelijk zijn voor hetgeen ze willen toetsen.
Sommige toetsingsvormen, zoals kennisgerichte toetsen, zijn echter fraudegevoeliger. Bij deze toetsingsvormen geldt dat online surveillance en proctoring er voor zorgen dat de fraudemogelijkheden worden geminimaliseerd en de kwaliteit van de toetsing wordt geborgd. Het is aan de opleidingen, docenten en examencommissies om tentamens op te stellen en om te besluiten of én welke vorm van online surveillance daarbij nodig is. De onderwijsinstelling dient wel aan te tonen waarom het gebruik van proctoring software gerechtvaardigd is.
Indien de onderwijsinstelling niet kan aantonen dat de dwingende gerechtvaardigde belangen van de onderwijsinstelling zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de student, moet er een passende alternatieve vorm van toetsing worden aangeboden die de privacy-bezwaren van de student in voldoende mate wegneemt.
Het herleven van een studieschuld na afronding van een WSNP |
|
Renske Leijten , Frank Futselaar , Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom mensen met een door een wettelijke schuldsanering (WSNP) traject stopgezette studieschuld per brief te horen krijgen dat ze weer moeten gaan aflossen?1
De terugbetaling van de reguliere studieschuld wordt gedurende een Wsnp-traject bevroren. De inning van de reguliere termijnen wordt stopgezet en debiteuren hoeven geen afbetalingen te doen. Eventuele achterstallige schuld wordt wel in het Wsnp-traject gesaneerd.
Op het moment dat mensen uit een Wsnp-traject komen wordt de terugbetaling van de reguliere studieschuld weer opgestart. Zij worden hier op dat moment per brief van op de hoogte gesteld. Ik begrijp echter dat een dergelijke brief onverwachts kan komen en als zeer vervelend kan worden ervaren door de mensen die net een heel Wsnp-traject hebben doorlopen.
Dit geldt des te meer wanneer nog geen rekening is gehouden met het inkomen van de debiteur en de termijnbetalingen nog erg hoog kunnen zijn. Doordat de inning van de reguliere studieschuld een periode is bevroren, is de periode waarin nog betaald dient te worden verkort. De schuld is echter op hetzelfde niveau blijven staan, waardoor het bedrag per maand om die schuld af te betalen hoger uitvalt. Of iemand dat bedrag daadwerkelijk kan betalen, hangt af van zijn inkomen.
Bij een deel van de debiteuren wordt automatisch de draagkracht berekend en in dit bedrag meegenomen. Bij debiteuren die vóór 2009 voor het eerst studiefinanciering ontvingen wordt dit echter niet automatisch berekend, maar moet de draagkrachtmeting worden aangevraagd. Daardoor kan het zijn dat er in eerste instantie een veel hoger bedrag wordt gecommuniceerd dan uiteindelijk betaald dient te worden als de draagkracht is vastgesteld. In de brief wordt naar de draagkrachtmeting verwezen, maar dit zal in het vervolg nog duidelijker worden aangegeven.
Na overleg met DUO is dan ook besloten om niet langer uitsluitend per brief aan te kondigen dat de inning wordt herstart. Als de draagkracht nog niet kan worden vastgesteld, omdat er geen inkomensgegevens beschikbaar zijn of kunnen worden opgevraagd door DUO, zal DUO voor het versturen van de brief persoonlijk contact opnemen met de debiteur. Ook zal DUO de brief aanpassen zodat het voor debiteuren duidelijker wordt wat de gevolgen zijn van de herstart van de terugbetalingsverplichting. In de brief wordt het daardoor duidelijker dat als er na het Wsnp-traject nog een (hoge) schuld bij DUO openstaat, de debiteur nooit méér terug hoeft te betalen dan hij op basis van zijn inkomen kan dragen.
Erkent u dat mensen die in een schuldsanering traject hebben gezeten meerdere jaren op een totaal minimum hebben moeten leven? Zo ja, kunt u zich voorstellen dat een brief met hervatting van afbetaling als een bom inslaat?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) afspraken te maken hoe om te gaan met het herleven van oude schulden als mensen uit een WSNP-traject komen om de menselijke maat te hanteren en mensen bijvoorbeeld te bellen voordat ze een brief krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren hoe DUO een maandbedrag aankondigt dat voor een normaal inkomen totaal onhaalbaar is om te betalen? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen hoe het werkt met een studieschuld en een WSNP-traject? Waarom zitten studieschulden niet in het traject voor een «schone lei»?
De Wsnp kan een oplossing bieden voor achterstallige, direct opeisbare schulden. Nog niet opeisbare studieschulden worden niet meegenomen in de sanering (Faillisementswet artikel 299a).
De reden hiervoor is dat de aard van de studieschulden anders is. Het gaat bij studieschulden om een lening die over een looptijd van 15 tot 35 jaar mag worden afbetaald en alleen als het inkomen daarvoor toereikend is. Ook wordt de resterende studieschuld na afloop van deze termijn kwijtgescholden. De Wsnp ziet alleen toe op de sanering van achterstallige termijnen.
Het is goed om op te merken dat de brief die via Twitter werd gedeeld nog los stond van de hersteloperatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire, waarin – na verzending van die brief – ook is besloten om over te gaan tot kwijtschelding van publieke schulden van gedupeerden. Voor de laatste stand van zaken over de hersteloperatie verwijs ik u naar de Kamerbrief2 en verdere correspondentie van uw Kamer met de Staatssecretaris van Financiën.
Ziet u mogelijkheden om de gevolgen van het niet kunnen aflossen tijdens een WNSP-traject te verzachten voor mensen die na het traject weer moeten aflossen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om het doorlopen van rente stop te zetten gedurende een WSNP-traject? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rente-opbouw gedurende de looptijd van het Wsnp-traject wordt al opgeschort. Daarnaast zijn er nog andere stappen ingebouwd om de gevolgen van het niet kunnen aflossen van de studieschuld te verzachten. Zo wordt de tijd die mensen in een Wsnp-traject zitten niet opgeteld bij de totale loopduur van de lening. Wanneer mensen het Wsnp-traject afronden is er dus een korte looptijd voor dezelfde schuld. Door de draagkrachtregeling hoeft de oud-student nooit meer te betalen dan op basis van zijn inkomen mogelijk is. De kans is daardoor groot dat een deel van de schuld aan het einde van de looptijd wordt kwijtgescholden.
De disfunctionerende nieuwe radar te Wier. |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Nieuwe radar in Wier maakt ’s-nachts te veel geluid»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat Defensie een radar heeft geïnstalleerd die de omgeving veel meer belast dan werd verwacht en daardoor ook niet (volledig) kan worden ingezet?
De SMART-L radar vervangt de oude Medium Power Radar (MPR). Gedurende de ontwikkeling van de SMART-L radar zijn bij de fabrikant Thales te Hengelo geluidsmetingen uitgevoerd om te toetsen of de radar voldoet aan de geluidsnormen voor de omgevingsvergunning. De geluidsnormen zijn gebaseerd op de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998). Op basis van deze metingen was de conclusie dat de SMART-L radar in Wier zou voldoen aan de grenswaarden in de vergunning en is de vergunning ook verleend door het bevoegd gezag (ILT).
In het notaoverleg van 11 juni 2020, het wetgevingsoverleg d.d. 30 november 2020 en de antwoorden op diverse vragen (Kamerstuk 31 936, nr. 739 van 20 april 2020; Kamerstuk 31 936, nr. 806 van 17 november 2020) is toegelicht dat gedurende de testfase ook op de definitieve locatie metingen zouden worden gedaan. Dit is gebruikelijk voor de operationele ingebruikname van nieuwe apparatuur.
Het is niet ongebruikelijk dat bij de realisatie van nieuw materieel nog technische tekortkomingen aan het licht komen. In de testperiode, als onderdeel van de realisatiefase, worden deze technische tekortkomingen waar mogelijk en nodig in overleg met de fabrikant opgelost, of er worden passende aanvullende maatregelen getroffen.
De testperiode kent verschillende fasen waarbij verschillende aspecten worden getoetst. Sommige testen worden bij de fabrikant uitgevoerd, andere testen moeten op locatie worden gedaan. Dit is juist om te zien of de radar – ook op locatie – aan alle normen en eisen voldoet voordat de radar daadwerkelijk in gebruik wordt genomen.
Tegen de verwachting in is uit de testen op locatie gebleken dat het geluid van de radar niet binnen de geldende geluidsnormering voor de nachtelijke uren valt. Overdag en ‘s avonds overschrijdt de radar de geldende geluidsnormen niet. Momenteel wordt onderzocht welke maatregelen kunnen worden genomen om de geluidsbelasting van de radar te verlagen.
Wat is hier misgegaan en hoe kan het dat dergelijke gebreken in materieel pas in een zeer laat stadium aan het licht komen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe en binnen welke termijn worden de problemen opgelost, zodat omwonenden geen overlast meer ervaren (die nu varieert van geluidsoverlast tot elektrische storingen)?
De oorzaak van de geluidsoverlast is nog onbekend. De afgelopen weken zijn diverse metingen en analyses uitgevoerd om de oorzaak van de geluidsoverlast te onderzoeken. Op grond van de nadere analyse daarvan bepalen we mogelijke oplossingen. Dit proces loopt nog enkele weken.
Defensie gaat samen met Thales vanaf 25 februari een maand lang testen uitvoeren om onder andere de geluidsoverlast en verstoring op elektrische apparatuur te onderzoeken. Defensie en Thales zijn dan ook in Wier aanwezig om zoveel mogelijk met de bewoners te inventariseren welke mogelijke effecten de radar heeft op elektrische apparaten in de buurt en om die op te lossen. De omwonenden ontvangen hierover een bewonersbrief met nadere informatie.
Dit proces wordt met de hoogste prioriteit uitgevoerd. Over de voortgang en worden de bewoners op de hoogte gehouden. Samen met Thales werkt Defensie aan het oplossen van het probleem, echter het is nu nog niet duidelijk wanneer welke oplossingen gerealiseerd zijn.
Klopt het dat er door de problemen met de radar sprake is van «verminderde bewaking van het luchtruim»?
Het uitzetten van de radar ’s nachts heeft geen ongeplande consequenties. De nieuwe radar in Wier bevindt zich op dit moment nog in de testfase. De radar gaat pas een bijdrage leveren aan het bewaken van het luchtruim zodra de testfase is voltooid. Deze testfase neemt conform planning nog enkele weken in beslag.
Vanaf de sloop van de radar in Wier is er sprake van verminderde (radar)dekking. Een periode van verminderde dekking is daarmee voor de locatie Wier onvermijdelijk, maar voorzien. Dit komt, omdat de nieuwe radar op vrijwel dezelfde locatie als de oude radar is gebouwd en de aanwezigheid van de oude radar(toren) verstorend werkt op de nieuwe radar(toren), en vice versa. De sloop van de oude radar is daarom noodzakelijk om de nieuwe radar te kunnen testen en daarna in gebruik te nemen.
Om deze transitieperiode zo kort als mogelijk te houden is de sloop van de oude radar pas gestart nadat de nieuwe radar was geplaatst. Gedurende deze transitie maakt Defensie gebruik van de oude radar in Nieuw Milligen in combinatie met radarbeelden van NAVO-bondgenoten, waardoor het verlies aan radardekking gedeeltelijk wordt gecompenseerd. Tezamen is dit echter onvoldoende om aan de NAVO-eisen omtrent luchtruimbewaking te voldoen. Dit is daarmee geen oplossing voor de lange termijn.
Realiseert u zich dat het doordrukken van een nieuwe radar in Herwijnen met als argument dat het belangrijk is om een goede luchtbewaking te hebben zeer ongepast is, nu blijkt dat die luchtbewaking juist door eigen falen van Defensie onder druk staat?
De radar bevindt zich in de geplande testfase die erop is gericht om tekortkomingen te constateren en op te lossen voordat de radar operationeel in gebruik wordt genomen. De recente inzichten uit de testfase van de radar in Wier omtrent geluid zijn onderdeel van de balans tussen het opleveren van een operationele capaciteit en een juiste inpassing in de leefomgeving. Dit doet niets af aan het feit dat de radar zo spoedig als mogelijk vervangen en ingepast moet worden en vervolgens in gebruik moet worden genomen. Met de radar vervult Defensie haar NAVO-verantwoordelijkheid in het bewaken van het Nederlandse luchtruim en het luchtruim boven de Noordzee.
Erkent u dat deze nieuwe blunder voor Defensie zeer beschamend is, temeer daar we bijvoorbeeld ook al geconfronteerd worden met JSF- vliegtuigen die niet kunnen vliegen tijdens onweer? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij de ontwikkeling van modern materieel, zoals een radar, is het gebruikelijk dat dit materieel wordt getest voordat het in gebruik wordt genomen. Dit gebeurt in de fabriek bij de fabrikant en later ook bij de inbedrijfstelling op locatie. In de testperiode wordt het materiaal verder verfijnd, zodat deze optimaal aansluit bij de operationele eisen en ook op de beste wijze wordt ingepast in de leefomgeving. In een testperiode kunnen (technische) aandachtspunten naar voren komen die verdere uitwerking behoeven en indien nodig tot aanpassingen leiden.
Bent u bereid deze vragen voor het notaoverleg Materieel Defensie van 3 februari 2021 te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De periode tussen het aanleveren van de schriftelijke vragen op 22 januari 2021 en het notaoverleg van 3 februari 2021 was te kort om de vragen zorgvuldig te beantwoorden.
De natuurvergunning van Groningen Airport Eelde |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Groningen Airport Eelde een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming heeft uit 2009? Is dit de momenteel geldende natuurvergunning?
Ja.
Kunt u bevestigen dat u het bevoegde gezag bent voor deze natuurvergunning?
Ja.
Kunt u bevestigen dat monitoringsplannen voor de omliggende natuurgebieden als voorwaarden zijn opgenomen in die vergunning?
Ja.
Kunt u bevestigen dat op basis van dat plan monitoringsrapporten opgesteld moeten worden? Bent u daar ook verantwoordelijk voor?
Ja, de monitoring diende overeenkomstig het goedgekeurde monitoringsplan opvolgend gedurende vijf jaren te worden uitgevoerd. Ik ben sinds 2010 het hierin bevoegde gezag en heb het monitoringsplan goedgekeurd. Ook de opvolgende monitoringsrapporten moesten aan mij worden toegezonden. Ik ga hier in mijn antwoord op de vragen 5 en 6 verder op in.
Kunt u bevestigen dat wanneer op grond van de genoemde monitoringsrapporten blijkt dat de betreffende vliegbewegingen de instandhoudingsdoelen van de omliggende Natura 2000-gebieden in gevaar brengen, er nadere voorschriften aan de natuurvergunning kunnen worden gesteld? Is hier reden toe geweest?
In de vergunning is als voorschrift opgenomen dat nadere voorschriften kunnen worden gesteld wanneer uit de monitoring blijkt dat de betreffende extra vliegbewegingen de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar brengen. Er is evenwel geen reden geweest om nadere voorschriften te stellen. Ik licht dat hierna verder toe.
De vergunde bestaande situatie bij het verlenen van de vergunning is in 2011 met een T0-meting in kaart gebracht. In 2011 was de vergunde uitbreiding nog niet gerealiseerd. Het rapport heb ik bijgevoegd1.
De opvolgende monitoring, die zag op de uitbreiding, heeft echter uiteindelijk niet plaatsgevonden omdat de hoeveelheid vliegbewegingen na afgifte van de vergunning juist is afgenomen ten opzichte van de bestaande (vergunde) situatie. Die bestaande situatie is vastgelegd in bovengenoemde T0-meting. Hierdoor bleek het dan ook niet noodzakelijk om eventuele negatieve effecten van een toename te monitoren na afgifte van de vergunning uit 2009.
Kunt u de monitoringsrapporten die opgesteld zijn naar aanleiding van deze natuurvergunning met de Kamer delen, ook indien deze opgesteld zijn door de gedeputeerde staten van Drenthe of Groningen?
Zie antwoord vraag 5.
De aangifte tegen de voorzitter van SchuldenLabNL wegens witwaspraktijken. |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk (SP), Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Was u op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie onderzoek doet naar de rol van oud-minister van Financiën Zalm toen u besloot deze tot voorzitter van SchuldenLabNL te benoemen?1
Het SchuldenlabNL is een onafhankelijk stichting die is opgericht door de heer Zalm. Diverse private en publieke organisaties, waaronder gemeenten, uitvoeringsorganisaties, banken, verzekeraars en departementen werken samen om bewezen effectieve schuldenaanpakken landelijk op te schalen. Het kabinet heeft geen enkele bemoeienis met het benoemen van de heer Zalm als voorzitter alsmede met de benoeming van andere leden van het bestuur van SchuldenlabNL. Zij ontvangen geen vergoedingen van het Rijk. Ik heb begrepen dat het bestuur van SchuldenlabNL onbezoldigd is. Wel werkt Toeslagen samen met publieke en private partijen met expertise op het gebied van schuldhulpverlening, zoals SchuldenlabNL. Dit soort samenwerking is voor Toeslagen zeer waardevol.2
Zal een daadwerkelijke vervolging door het OM gevolgen hebben voor diens aanstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kwam u bij het idee om een oud-bankdirecteur tot «boegbeeld» van de schuldhulpverlening te maken? Is het voor u bezwaarlijk geweest dat banken enkel en alleen bestaan om te verdienen aan schulden, gemaakt door burgers en bedrijven, en dat hun directeuren er dus baat bij hebben dat burgers schulden aangaan? Zo ja, waarom heeft u dan toch de keuze op hem laten vallen? Zo nee, welke criteria hanteert u dan voor het aanstellen van «boegbeelden» van maatschappelijk zeer grote problemen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke vergoedingen ontvangen de voorzitter en andere leden van SchuldenLabNL?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft om de oud-minister van Financiën die de privatisering van talrijke overheidsorganisaties finaliseerde boegbeeld te maken van de schuldenindustrie, terwijl deze voormalige publieke organisaties de grootste schuldeisers van het land zijn?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven, is SchuldenlabNL een onafhankelijke stichting.
Deelt u de mening dat u geen «oproep» aan deze schuldeisers hoefde te doen om soepel om te gaan met de schulden van gedupeerden in de toeslagenaffaire als deze privatisering nooit had plaatsgevonden? Zo ja, denkt u dat het aanstellen van Zalm als voorman van de schuldhulpverlening in het licht hiervan de meest voor de hand liggende is geweest?
Nee die mening deel ik niet. Op dit moment wordt alles in het werk gesteld om voor de ouders een oplossing te bewerkstelligen. Ik ben in gesprek met de publieke en private schuldeisers om te komen tot een oplossing.
Had de oproep aan private schuldeisers voorkomen kunnen worden als het neoliberale privatiseringsbeleid niet was gevoerd doordat de Nederlandse staat, net als bij de Belastingdienst, had kunnen besluiten schulden af te schrijven?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen op het moment dat private schuldeisers niet meewerken, of het nu om de toeslagen of om andere schulden gaat? Hoe gaat u in het bijzonder om met de rol van financiële instellingen als deze niet voldoen aan uw oproep, terwijl deze met miljarden staatssteun zijn geholpen en waardoor oud-minister Zalm een van zijn eerdere baantjes kreeg? Deelt u de mening dat er een grote kans is dat er sprake zal zijn van publieke lasten en private baten?
De ouders die geraakt zijn door de toeslagaffaire verdienen een schone lei, zodat zij zonder schulden en met geld uit de compensatie een nieuwe start kunnen verwezenlijken. Om ervoor te zorgen dat ouders na de herstelbetaling écht een nieuwe start kunnen maken en hierbij snelheid kan worden gemaakt, ben ik in overleg met publieke en private schuldeisers om tot een oplossing voor deze ouders te komen. Zie hiervoor ook de vijfde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag van 1 februari jl.3
Bent u bereid een meer geloofwaardig voorzitter voor SchuldenLabNL te zoeken?
Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen 1 tot en met 4, het kabinet heeft geen rol in de benoeming van het bestuur van SchuldenLabNL.
De berichten ‘Drontergezin al jaren bedreigd vanwege geografische coördinaten’ en ‘Hoe boze demonstranten door Google en CIA bij deze onschuldige familie in Dronten terechtkomen’. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Dronter gezin al jaren bedreigd vanwege geografische coördinaten» en «Hoe boze demonstranten door Google en CIA bij deze onschuldige familie in Dronten terechtkomen»?1 2
Ja, binnen mijn departement is kennis genomen van deze berichten.
Wat vindt u van deze berichten en wat heeft u naar aanleiding van deze berichten ondernomen om deze bedreigingen zo snel mogelijk te stoppen?
De berichten tonen aan dat de overheid niet langer afzijdig kan blijven bij het reguleren van het internet en dat zelfregulering niet volstaat om alle strafbare, onrechtmatige en ongewenste content en gedragingen tegen te gaan. Ik lees in de artikelen dat de politie in Dronten inmiddels op de hoogte is en optreedt tegen strafbare gedragingen -zoals bedreigingen. Ik zie daarbij niet de noodzaak voor aanvullende interventies vanuit mijn ministerie.
Wel heb ik mijn medewerking toegezegd bij het leggen van contacten met de instellingen die verantwoordelijk zijn voor het aanwijzen van de woning van de getroffen familie als «gemiddeld» fysiek adres achter een Nederlands IP-adres. Dat kan de betroffen familie ook helpen om de uit deze kwestie voortvloeiende schade via een civielrechtelijke procedure te verhalen.
Tegelijkertijd wordt binnen mijn ministerie en binnen de rijksoverheid als geheel wel gewerkt aan het tegengaan van strafbare, onrechtmatige en ongewenste content/gedragingen op het internet en laagdrempelige mogelijkheden om dit te melden. Zo zijn er diverse meldpunten en heb ik recentelijk de oprichting van een bestuursrechtelijke autoriteit aangekondigd om illegale content tegen te gaan, en heeft de Minister voor Rechtsbescherming de Kamer recentelijk een vijfstappenplan doen toekomen om te komen tot een laagdrempelige voorziening om onrechtmatige content verwijderd te krijgen.3
Bent u bekend met het feit dat dit gezin uit Dronten al jarenlang, jaarlijks wel 30 tot 50 keer via social media, post of fysiek bedreigd is omdat mogelijk een zoekmachine coördinaten aan een IP-adres koppelt en de woning van dit gezin gesitueerd is op de locatie van deze coördinaten (en toevallig ook het middelpunt van Nederland)?
Ja, vanuit de gemeente Dronten zijn mijn medewerkers hierover op hoofdlijnen geïnformeerd. Het is aan de politie en het OM om vast te stellen of sprake is van strafbare feiten en of strafrechtelijke vervolging aangewezen is.
Bent u bekend met het feit dat onder deze 30 tot 50 keer ook ernstige bedreigingen (fysiek en digitaal) en beschuldigen (aantijgingen van kidnapping en internetfraude) zitten? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat een onschuldig gezin al jarenlang bedreigd of geïntimideerd wordt, beticht van oplichting en meerdere keren per jaar onbekenden aan de deur krijgt die verhaal komen halen? Deelt u de mening dat deze situatie zo snel mogelijk opgelost moet worden omwille van de veiligheid van dit gezin?
Ja, die meningen deel ik.
Kunt u toelichten waarom het patroon van de afgelopen jaren waarbij de politie meerdere keren heeft moeten ingrijpen (met als een van de dieptepunten de vermeende ontvoering van een jong meisje waarbij drie forse mannen verhaal kwamen halen), dan wel op bezoek is geweest, er niet toe heeft geleid dat de politie actief naar een oplossing is gaan zoeken?
De politie is er om de openbare orde te handhaven en om strafbare feiten op te sporen. Het herleiden van een IP-adres naar bepaalde coördinaten is geen strafbaar feit; er ligt dus ook geen taak bij de politie om dit ongedaan te maken. Daar waar wel sprake is van strafbare gedragingen, zoals bedreiging, begrijp ik dat de politie reeds optreedt.
Bent u bereid om naar aanleiding van de recente situatie, waarbij de demonstranten die afgelopen zondag slaags zijn geraakt met de politie het nu op dit gezin gemunt hebben en het gezin bedreigen, de regie te nemen en deze hachelijke situatie voor dit gezin zo snel mogelijk op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de gemeente Dronten heb ik inmiddels per brief het verzoek gekregen om ondersteuning te bieden om de ontstane situatie weer te normaliseren. Aan dat verzoek zal ik gehoor geven, door de benodigde (internationale) contacten te faciliteren en dit onderwerp te agenderen binnen de Amerikaanse overheid.
Bent u bereid om contact op te nemen met het National Geospatial Intelligence Agency (NGA), CIA World Factbook, Google ofwel enige andere organisatie om de automatische koppeling van het middelpunt van Nederland aan een zoekopdracht of zoekmachine te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er meer van dit soort situaties bekend?
In de recente brief over Horizontale Privacy van de Minister voor rechtsbescherming is een groot aantal voorbeelden opgenomen van online fenomenen die leiden tot schade bij individuen.4 Het is het streven van het kabinet om door middel van een 5-stappen-plan te komen tot een mogelijkheid om deze fenomenen te melden en ongedaan te (doen) maken.
Ook op Europees niveau zet ik mij in voor het meer inzichtelijk maken van deze fenomenen en worden partijen in toenemende mate aangesproken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zo is het voorstel van een nieuwe Digital Services Act opgenomen dat tussenpersonen verplicht worden om jaarlijks een risicoanalyse te verrichten, waarbij wordt onderzocht voor welke systemische risico’s de diensten die zij aanbieden vatbaar zijn. Hierbij moet worden gedacht aan risico’s zoals beperking van de vrije uitoefening van fundamentele rechten door gebruikers, en opzettelijk misbruik door derden, door bijvoorbeeld de volksgezondheid of het democratisch (verkiezings)proces te schaden.
Bent u bereid om snel contact op te nemen met de burgemeester van de gemeente Dronten om deze bizarre situatie te bespreken?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Nieuwe radar in Wier maakt 's nachts te veel geluid' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nieuwe radar in Wier maakt’s nachts te veel geluid»?1
Ja.
Waarom was het niet eerder bekend dat de nieuwe radar de omgeving meer zou belasten dan de oude radar? Is er vooraf geen onderzoek gedaan of niet laten doen naar de geluidsbelasting van de nieuwe radar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de resultaten van dat onderzoek?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3 van het Kamerlid Fritsma (PVV) d.d. 22 januari 2021.
Klopt het dat er eerder geen voorlichtingsavonden voor omwonenden hebben plaatsgevonden? Zo ja, waarom niet?
In Wier is de oude MPR vervangen door de nieuwe SMART-L radar. Het betreft een bouwproject dat past binnen het vigerende bestemmingsplan. Mede om deze reden was er voor de realisatie van de SMART-L radar destijds geen aanleiding om voorlichtingsavonden voor inwoners te organiseren. Wel is er met de gemeente Waadhoeke, waar Wier onder valt, gesproken over de vervanging van de bestaande radar.
Voor dit bouwproject is een omgevingsvergunning aangevraagd bij het bevoegd gezag, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). ILT heeft de aanvraag ter advies gestuurd aan gemeente Waadhoeke. De gemeente heeft vervolgens ingestemd met het verlenen van de aangevraagde vergunning. De aanvraag en de ontwerpbeschikking zijn ter inzage gelegd en gepubliceerd in de Staatscourant en in het lokale blad de «Bildtse post» om bewoners van de gemeente Waadhoeke te attenderen op deze aanvraag. Op de omgevingsvergunning zijn geen zienswijzen ingediend, waarna deze is verleend.
Destijds waren bij Defensie geen vragen van mensen uit de gemeente Waadhoeke bekend. Er was dan ook geen aanleiding om een voorlichtingsbijeenkomst te organiseren. Eind november 2020 bleek dat mensen in de omgeving van de radar in Wier vragen hadden over de nieuwe SMART-L radar. Defensie heeft in samenspraak met gemeente Waadhoeke daarom een digitale bijeenkomst georganiseerd op 20 januari 2021.
Op welke andere manieren wordt – door het nu ’s nachts uitzetten van de radar – het luchtruim in de gaten gehouden?
Het uitzetten van de radar ’s nachts heeft geen ongeplande consequenties. De nieuwe radar in Wier bevindt zich op dit moment nog in de testfase. De radar gaat pas een bijdrage leveren aan het bewaken van het luchtruim zodra de testfase is voltooid. Deze testfase neemt conform planning nog enkele weken in beslag.
Vanaf de sloop van de radar in Wier is er sprake van verminderde (radar)dekking. Een periode van verminderde dekking is daarmee voor de locatie Wier onvermijdelijk, maar voorzien. Dit komt, omdat de nieuwe radar op vrijwel dezelfde locatie als de oude radar is gebouwd en de aanwezigheid van de oude radar(toren) verstorend werkt op de nieuwe radar(toren), en vice versa. De sloop van de oude radar is daarom noodzakelijk om de nieuwe radar te kunnen testen en daarna in gebruik te nemen.
Om deze transitieperiode zo kort als mogelijk te houden is de sloop van de oude radar pas gestart nadat de nieuwe radar was geplaatst. Gedurende deze transitie maakt Defensie gebruik van de oude radar in Nieuw Milligen in combinatie met radarbeelden van NAVO-bondgenoten, waardoor het verlies aan radardekking gedeeltelijk wordt gecompenseerd. Tezamen is dit echter onvoldoende om aan de NAVO-eisen omtrent luchtruimbewaking te voldoen. Dit is daarmee geen oplossing voor de lange termijn.
De nieuwe radar is na de eerste fase van testen, als onderdeel van de site acceptance test (SAT), op 8 december 2020 aan Defensie overgedragen. Sinds de overdracht worden operationele testen uitgevoerd om de radar gereed te maken voor operationeel gebruik. Deze testfase neemt ongeveer vier maanden in beslag. De planning is dat de radar begin april operationeel in gebruik wordt genomen.
Op welke termijn verwacht u dat de problemen met de radar verholpen zullen zijn?
Zie het antwoord op vraag 4 van het Kamerlid Fritsma (PVV) d.d. 22 januari 2021.
Waarover wordt overleg gevoerd met Thales? Welke afspraken worden er gemaakt met Thales?
Met de fabrikant Thales wordt intensief samengewerkt om de oorzaak van de geluidsproblematiek en de verstoringen van de WiFi/TV-signalen en (buiten)lampen te onderzoeken. Aan de hand van de uitkomsten worden gezamenlijk oplossingen uitgewerkt en de noodzakelijke maatregelen genomen.
Waarom is ervoor gekozen de oude radar te verwijderen, terwijl de nieuwe radar nog in de testfase zit en niet operationeel is? Hoe verhoudt dit zich met het uitgangspunt dat voor bescherming van ons land de radar 7 dagen per week en 24 uur per dag moet draaien? Hoe lang was de geplande testfase?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van de ervaringen van de radar in Wier voor de (te verwachten) geluidsoverlast van de radar te Herwijnen alsook voor de besluitvorming daaromtrent?
Elke (omgevings)situatie is verschillend. Dat betekent dat er per locatie bekeken moet worden hoe de radar het beste kan worden ingepast in de omgeving. Wel zullen de ervaringen in Wier bijdragen aan de inpassing van de tweede radar, ongeacht de locatie. Omdat de oorzaak van het geluidsprobleem nog niet is vastgesteld, is nog onbekend wat de eventuele gevolgen zijn voor de beide radars. Eventuele geluidsbeperkende maatregelen zullen op beide radars worden doorgevoerd.
Het bericht 'Pensioenfondsen vrezen verlaging van pensioenen in de komende jaren' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pensioenfondsen vrezen verlaging van pensioenen in de komende jaren»?1
Ja.
Deelt u de vrees van de grote pensioenfondsen, voor verlaging van pensioenen na 2021? Zo nee, waarom niet?
Mijn belangrijkste uitgangspunt bij het transitie-ftk is de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel. Dit betekent dat geen maatregelen genomen hoeven te worden als dat vanuit de overstap naar het nieuwe stelsel niet nodig is. Daartoe is mijn voornemen bijvoorbeeld om de huidige eisen aan het (minimaal) vereist eigen vermogen voor pensioenfondsen buiten werking te stellen. Heel concreet betekent dit bijvoorbeeld dat niet gekort hoeft te worden om een dekkingsgraad van 104% te realiseren.
Ik wil ook voorkomen dat het nieuwe stelsel belast wordt met een erfenis uit het huidige stelsel, waardoor het bijvoorbeeld lastiger kan worden het gewenste indexatieperspectief te realiseren. Als het voor de overstap naar het nieuwe stelsel nodig is maatregelen te nemen, moeten die daarom ook genomen worden. De financiële positie van veel pensioenfondsen is dusdanig dat niet uit te sluiten valt dat in de transitieperiode pensioenverlagingen nodig zijn om fit aan de start van het nieuwe stelsel te verschijnen.
Zoals ik in mijn brief van 16 december jl. aangaf, heb ik met de Pensioenakkoordpartijen afgesproken de gevolgen van het transitie-ftk op premie, opbouw en uitkeringen nader te bekijken in het licht van dit uitgangspunt en daarbij de inbreng uit de wetsconsultatie te betrekken.2
Is een scenario waarbij de pensioenen tot en met de invoering van het beoogde nieuwe pensioenstelsel elk jaar worden bevroren of verlaagd, een reëel scenario? Is het mogelijk dat dit gebeurt terwijl het totale pensioenkapitaal blijft toenemen, zoals in de periode 2010 – 2020? Is een dergelijk scenario voor het kabinet acceptabel?
Een dergelijke uitspraak kan in zijn algemeenheid niet worden gedaan. Net zoals de afgelopen jaren blijft de financieel-economische ontwikkeling en de financiële positie van pensioenfondsen leidend voor de vraag of pensioenen verlaagd moeten of verhoogd kunnen worden. Daarbij bestaan forse verschillen tussen pensioenfondsen. Ik kan wel bevestigen dat het verlichtende regime van het transitie-ftk ten opzichte van het reguliere ftk forse kortingen kan voorkomen en het indexatieperspectief de komende jaren al vergroot. Gelet op de verschillende uitgangsposities, fondsspecifieke keuzes en kenmerken zal dit per fonds verschillen. Voor de pensioenfondsen díe moeten korten, zullen de kortingen naar verwachting kleiner zijn. Het transitie-ftk biedt daarnaast een ruimere mogelijkheid om de pensioenen te verhogen. Door het transitie-ftk kan het pensioenfonds een evenwichtiger, uitlegbaarder en verantwoorder overstap uitvoeren.
Welke voorbeelden kunt u noemen van geïndustrialiseerde landen die een lagere rekenrente hanteren dan in Nederland het geval is?
De laatst beschikbare vergelijking is te vinden in het EIOPA Stress Test rapport uit 2019.3 Uit de vergelijking in figuur 2.3 op pagina 18 blijkt dat Denemarken een lagere rekenrente hanteert dan Nederland.
Welke voorbeelden kunt u noemen van geïndustrialiseerde landen met een groter collectief gespaard pensioenvermogen dan Nederland, uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (BBP)?
Er zijn mij geen landen bekend met een groter collectief gespaard pensioenvermogen dan Nederland.
Klopt het dat monetaire autoriteiten streven naar een hogere prijsinflatie dan thans het geval is? Erkent u dat de Nederlandse rekenregels voor pensioenfondsen dit streven rechtstreeks ondermijnen?
De ECB stelt haar monetaire beleid in onafhankelijkheid vast. Het klopt dat de Europese Centrale Bank (ECB) naar een hogere prijsinflatie streeft dan thans het geval is. Het Nederlandse toezichtkader voor pensioenfondsen is er niet op gericht het streven van de ECB naar een bepaalde prijsinflatie te ondersteunen.
Erkent u dat het gevoerde monetaire beleid de marktrente omlaag drukt terwijl de rendementen op het pensioenvermogen daar juist fors van profiteren?
Ik erken dat.
Waarom wordt het zuur van de gemanipuleerde rentestand wel volledig met gepensioneerden gedeeld maar het zoet van het extra rendement op het kapitaal totaal niet?
De financiële positie van veel pensioenfondsen is niet zodanig dat zij behaalde rendementen direct kunnen vertalen in pensioenverhogingen. Als die financiële positie wel zodanig was, zouden deelnemers en gepensioneerden ook directer profiteren van behaalde rendementen. Met het transitie-ftk heb ik met het zicht op en indachtig het nieuwe stelsel naar ruimte binnen het huidige ftk gezocht om de indexatiemogelijkheden te vergroten. Het transitie-ftk biedt daarom een ruimere mogelijkheid om de pensioenen te verhogen.
Waarom beschouwt u het structureel hanteren van een veel hogere rekenrente voor het vaststellen van de premies als noodzaak terwijl u tegelijkertijd een hogere rekenrente voor het vaststellen van de verplichtingen blijft afwijzen?
Het is aan decentrale sociale partners om te bepalen of zij de premie bij een fonds willen dempen met een wettelijk gemaximeerd rendement. Het is dus niet zo dat de wetgever dit als een noodzakelijke methode voor de premievaststelling voorschrijft. Er zijn ook fondsen waarbij de premie niet wordt gedempt en wordt vastgesteld op basis van de risicovrije rente. Een gedempte premie leidt op het moment van inkoop van nieuwe pensioenaanspraken tot een vergroting van een dekkingstekort. Een belangrijk verschil met een hogere rekenrente voor de vaststelling van de verplichtingen is echter dat die premie nog jarenlang belegd blijft worden binnen het fonds en daar in verwachting nog een rendement op gemaakt kan worden. Een hogere rekenrente voor de vaststelling van de verplichtingen, leidt er echter direct toe dat er meer geld het fonds uitstroomt. Over dat extra uitgekeerde geld kan geen beleggingsrendement meer worden gemaakt, waardoor een eventueel tekort voor de actieve deelnemers en slapers in het fonds met zekerheid verder wordt vergroot.
Erkent u dat zelfs de gedempte premiesystematiek eigenlijk al niet meer voldoet om de premies beperkt te houden? Zo ja, waarom beschouwt u dit dan niet als het failliet van de rekenrente systematiek volgens het geldende Financieel Toetsingskader (FTK)?
De lage rente betekent dat sparen voor later duur is. Zo blijkt ook uit het onderzoek van het CPB waarover ik u op 22 september jl. heb geïnformeerd.4 Dat zie je terug op diverse plekken in het pensioenstelsel, waaronder bij het vaststellen van de premie. Om de impact op de loonkosten te beperken, mag de premie gedempt worden. Sociale partners en pensioenfondsbesturen kozen hier de afgelopen jaren in toenemende mate voor. Een andere premiedempingssystematiek verandert niet dat bij de huidige premies een pensioenuitkering onder de «kostprijs» wordt toegezegd. In het nieuwe stelsel zijn premies per definitie kostendekkend, omdat geen aanspraken worden toegezegd.
Deelt u de mening dat gepensioneerden in Nederland een waardevolle economische motor kunnen zijn in moeilijke tijden, juist dankzij ons wereldwijd ongeëvenaarde pensioenkapitaal? Waarom gebruikt het kabinet de unieke kracht van ons pensioenstelsel niet om het consumentenvertrouwen en de economie te helpen stabiliseren? Beseft u dat u in feite het tegenovergestelde doet?
Gepensioneerden, maar ook andere huishoudens, zijn in Nederland een belangrijke motor voor de ontwikkeling van de economie. Te doen zoals de vraagsteller suggereert, betekent dat vermogen dat is gereserveerd voor een langetermijntoezegging op korte termijn wordt uitgekeerd. Het toezichtkader is er juist voor om te zorgen voor een adequaat pensioen voor alle generaties. Bij de huidige precaire financiële posities van de pensioenfondsen vind ik een dergelijke aanpassing extra kwetsbaar en juist ondermijnend voor het vertrouwen in het pensioenstelsel.
Klopt het dat het algehele rendement van pensioenfondsen in 2020 volgens de rekenregels van het beoogde nieuwe pensioenstelsel juist zou leiden tot een (gespreide) verhoging van de pensioenen?
Per saldo valt niet vast te stellen of de pensioenen in het nieuwe contract hoger of lager zouden zijn geweest dan in het huidige contract. Dat zal per fonds en per gekozen invulling van de toedelingsregels en rente-afdekkingsbeleid verschillend zijn. In algemene zin geldt dat in het nieuwe contract positieve overrendementen sneller aan de deelnemers en gepensioneerden ten goede komen, omdat geen buffers meer opgebouwd hoeven te worden. Hierdoor zullen pensioenen ook sneller naar beneden bijgesteld moeten worden bij tegenvallers. Datzelfde geldt voor fondsen waarbij sprake is van een tekortsituatie. Naar verwachting zal er vaker een positief overrendement worden behaald waarmee de pensioenen kunnen worden verhoogd.
Het bericht 'STAF: Provincie creëert zelf piekbelasters in stikstof' |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «STAF: Provincie creëert zelf piekbelasters in stikstof»?1
Ja.
Is het correct dat er nu tot het boerenerf stikstofgevoelige natuur wordt ingetekend in situaties waarbij de rand van het natuurgebied loopt tot aan het boerenerf en dat er vroeger sprake was van een bufferzone (natuur die niet stikstofgevoelig is) aan de buitenrand van een natuurgebied? Wordt het «stikstofprobleem» zo niet enorm vergroot op veel plaatsen, bijvoorbeeld bij de Rijntakken, waar het natuurgebied en het agrarische gebied gescheiden worden door een smalle doorgaande weg?
De rand van een natuurgebied is niet bepalend voor het in kaart brengen van stikstofgevoelig gebied. De bedoeling is dat alleen de feitelijke stikstofgevoeligheid daarvoor bepalend is. In de huidige versie van AERIUS zitten echter ook locaties waar stikstofgevoeligheid is aangenomen in afwachting van nader onderzoek.
\Er kan bij gebrek aan dat nadere onderzoek niet worden geconcludeerd dat van stikstofgevoeligheid geen sprake is. Tegelijk is het belangrijk dat dat nadere onderzoek wel spoedig plaatsvindt, om niet onnodig lang gebruik te hoeven maken van aannames, gezien de consequenties voor de vergunningverlening.
Dit is onderdeel van de uitvoering van de motie-Geurts/Harbers (Kamerstuk 35 600, nr. 31).
Van een bufferzone (natuur die niet stikstofgevoelig is) aan de buitenrand van een natuurgebied is overigens nooit sprake geweest. En daarmee ook niet van het vergroten van een probleem.
Waarom is er geen bufferzone meer aan de rand van het natuurgebied, zodat er in geval van het voorbeeld in vraag 2 enige afstand zit tussen een boerenerf en stikstofgevoelige natuur?
Als er feitelijk sprake is van stikstofgevoelige natuur vlakbij een boerenerf, dan is dat een gegeven waar bij vergunningverlening rekening mee moet worden gehouden. Het is niet mogelijk om binnen de begrenzing van een Natura 2000-gebied een zone aan te houden waar op voorhand niet wordt getoetst op stikstof.
Wat is de status van «zoekgebieden» binnen het stikstofbeleid? Zijn de nieuwe nog te realiseren stikstofgevoelige habitats op de randen van natuurgebieden in te zien in de zogeheten AERIUS-Monitor?
Nieuwe, nog te realiseren stikstofgevoelige habitats op de randen van natuurgebieden staan niet in AERIUS, omdat alleen de reeds aanwezige natuurwaarden in AERIUS zijn opgenomen. Pas als zich een habitat daadwerkelijk heeft ontwikkeld, wordt dat habitat gekarteerd en in AERIUS opgenomen. De zoekgebieden hebben hier geen betrekking op.
Onder zoekgebied wordt bij de habitatkaarten en in AERIUS verstaan: een locatie waarvan onduidelijk is of een bepaald habitattype of leefgebied daadwerkelijk aanwezig is of niet. De reden voor het onderscheiden van deze categorie is dat een habitat in principe in het hele gebied waar het voor is aangewezen beschermd is. Inperking van die bescherming kan alleen als zeker is dat het habitat in bepaalde delen van een gebied afwezig is. In de praktijk betekent dit dat in beeld wordt gebracht waar een habitat met zekerheid aanwezig is en met zekerheid afwezig is, met als restcategorie een zoekgebied. Bij habitattypen is het aandeel zoekgebied vrij klein, omdat de karteringen van vegetaties in het algemeen voldoende duidelijkheid bieden. Bij leefgebieden van soorten is dat aandeel groter, omdat daar gelet moet worden op zowel fysieke kenmerken (met name vegetatie) als op de aanwezigheid van een soort. Want leefgebied is pas relevant als een soort er ook daadwerkelijk gebruik van maakt. Bij het maken van de kaarten voor leefgebieden is geconcludeerd dat het lastig is om met zekerheid te stellen dat een geschikt leefgebied níet «bezet» is. Dat een soort recent niet is gezien op een locatie kán veroorzaakt zijn door een te geringe waarnemingsinspanning. Vandaar dat er een relatief groot areaal te boek staat als «mogelijk bezet leefgebied», wat in AERIUS wordt aangeduid als zoekgebied.
Is er een gedetailleerde kaart van de nieuw te realiseren natuur, zijnde stikstofgevoelige zoekgebieden, zichtbaar en eenvoudig toegankelijk voor het publiek?
Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, hebben zoekgebieden hier geen betrekking op en is er geen landelijk (via AERIUS ontsloten) kaartbestand beschikbaar waar beoogde habitats op staan ingetekend.
Waarom worden de kaarten waarop nieuwe natuur (stikstofgevoelige habitats) zichtbaar is, niet openbaar gemaakt in PDF met hoge resolutie?
Zie het antwoord op vraag 5 voor zover het gaat om nieuwe natuur. De locaties van de habitattypen en leefgebieden zijn in AERIUS gedetailleerd zichtbaar in een webapplicatie. Er is niet gekozen voor pdf's, onder andere omdat er soms meerdere habitats in één kaartvlak kunnen voorkomen (zogenoemde complexen). Dat is met een pdf niet goed zichtbaar te maken, maar wel met een webapplicatie waarin op habitat kan worden geselecteerd en ingezoomd.
Is de onderbouwing van de vegetatiekarteringen openbaar? Zo ja, waar kan de onderbouwing gevonden worden? Zo nee, waarom niet?
Vegetatiekarteringen zijn een bouwsteen voor de habitatkaarten op basis waarvan in AERIUS wordt geconcludeerd of er sprake is van (mogelijke) stikstofgevoeligheid. De onderbouwing kan worden opgevraagd bij de zogenoemde voortouwnemer per Natura 2000-gebied. Op de website https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/natura-2000-beheerplannen/ kan per gebied worden nagegaan welke organisatie voortouwnemer is (een provincie, het Ministerie van I&W of het Ministerie van Defensie) en welke contactpersoon kan worden geraadpleegd.
Kan de Minister aangeven wat de belangrijkste route is voor de aanvoer van stikstof in uiterwaarden (de rivier of depositie via de lucht), gelet op het feit dat er in de uiterwaarden van de rivieren (Rijntakken) op veel plekken nieuwe stikstofgevoelige zoekgebieden en leefgebieden zijn ingetekend, terwijl rivieren erom bekendstaan dat zij buiten hun oevers treden en veel nutriënten, waaronder stikstofverbindingen, aanvoeren, en uiterwaarden erom bekendstaan dat zij daarom voedselrijk zijn?
Op de vraag wat de belangrijkste route is, kan geen algemeen geldend antwoord worden gegeven, omdat het per locatie verschilt.
Het water dat door incidentele overstroming in de uiterwaarden komt, is als zodanig geen belangrijke bron van stikstof. Niet het stikstofgehalte van het water is belangrijk, maar de stikstofvracht die via slib op de bodem komt. De belangrijkste route hangt dus af van de locatie in de uiterwaarden. Op locaties waar voedselrijk slib kan bezinken na een overstroming, kan dat slib (aangevoerd door de rivier) een belangrijker bron zijn dan stikstofdepositie uit de lucht. Van nature relatief voedselarme locaties zijn betrekkelijk zeldzaam in de uiterwaarden, maar ze kunnen zelfs voorkomen op locaties die overstroomd worden, als er ter plekke maar geen slib achterblijft. In zulke situatie is stikstofdepositie uit de lucht (die het hele jaar door plaatsvindt) wél de belangrijkste bron van stikstof.
Is er een procedure voor het intekenen van nieuwe natuur (zijnde stikstofgevoelige habitats, leefgebieden en zoekgebieden)? Zo ja, waar is deze te vinden? Zo nee, lijkt het er dan niet op dat boeren zijn overgeleverd aan een vorm van willekeur?
Zie het antwoord op vraag 5 voor zover het gaat om nieuwe natuur. Over de algemene procedure voor het samenstellen van de kaarten in AERIUS, zie de op 23 november 2020 gegeven antwoorden op soortelijke vragen (met name: kenmerk 2020D47807). Kort gezegd komt het erop neer dat de voortouwnemers de relevante gegevens inwinnen, daar habitatkaarten van (laten) maken en die vaststellen en publiceren. Vervolgens worden die doorgeleverd aan BIJ12 voor verwerking in AERIUS, waar op basis van de habitatkaarten conclusies worden getrokken over stikstofgevoeligheid.
Klopt het dat bedrijven worden aangemerkt als «piekbelaster» op natuur die nog niet aantoonbaar aanwezig is en derhalve nog niet is gekarteerd?
Nee. Uit het antwoord op vraag 5 blijkt dat nog niet aanwezige natuur niet in AERIUS is opgenomen. Dus kan evenmin worden geconcludeerd dat een bedrijf een piekbelaster is voor locaties met nog niet aanwezige natuur.
Is de berekeningsmethode van de AERIUS-aankoopcalculator openbaar? Zo ja, waar is deze te vinden?
Een toelichting op de rekenmethodiek is te vinden op https://aankoopcalculator.aerius.nl.
Bent u zich ervan bewust dat het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof in juni 2020 uitgesproken heeft dat berekeningen op hexagoonniveau met AERIUS niet doelgeschikt zijn vanwege veel te grote onzekerheid? Waarom wordt stikstofbeleid gekoppeld aan een systeem dat niet doelgeschikt is?2
De adviezen van het college worden ter harte genomen, zie daarvoor de kabinetsreactie op het advies van het Adviescollege (Kamerstuk 35 334, nr. 132).
De commodificatie van water en waterroof door Nederlandse financiële instellingen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich onze Kamervragen van 17 en 22 december 2020 naar aanleiding van de continue stroom van signalen dat keer op keer blijkt dat de financiële sector zichzelf niet kan reguleren en dat financiële instellingen toch blijven investeren in bedrijven die zich schuldig maken aan ontbossing, biodiversiteitsverlies, milieudelicten, corruptie, mensenrechtenschendingen en ecocide?1
Ja.
Kent u de artikelen «Water vindt zijn weg naar Wall Street»2 en «Waterroof: mede mogelijk gemaakt met ons pensioengeld»3 van Follow the Money van 13 en 19 januari 2021 respectievelijk, over dat water, naarmate de schaarste toeneemt, steeds interessanter wordt als financieel product, en daardoor ook steeds ontoegankelijker, de rol van de Nederlandse financiële sector in wereldwijde waterroof en het feit dat financiële instellingen in de praktijk nauwelijks aandacht hebben voor duurzaam waterbeleid?
Ja.
Erkent u dat water een primaire levensbehoefte is en het recht op water een mensenrecht is? Waarom wel of niet?
Nederland heeft op de zevende zitting van de Mensenrechtenraad (3 tot 28 maart 2008) het recht op water en sanitatie als mensenrecht erkend4. Erkenning van dat recht verschaft Nederland in de beleidsdialoog met partnerlanden de legitimiteit om te wijzen op de plichten van de overheid en de rechten van de bevolking, vooral de rechten van de meest kwetsbare groepen. Zo kan worden bijgedragen aan het terugdringen van de achterstanden in de realisering van de SDG’s.
Hoe beoordeelt u de toenemende commodificatie van water, die van water in toenemende mate een verhandelaar product maakt, dat verkocht en gekocht dient te worden?
Het kabinet baseert zijn oordeel op de maatschappelijke, economische en milieu en natuurfuncties die water vervult: mensenrecht, «common pool resource», basisvoorziening en verhandelbaar product. Grote gebruikers van water zijn de landbouw- en energiesectoren en de industrie. Huishoudens zijn kleinere gebruikers. Ook voor gezonde natuur dient water beschikbaar te zijn.
Commodificatie van water kan economisch efficiënt gebruik en verdeling van water bevorderen en risico’s mitigeren van watergebrek in situaties van schaarste. Toenemende schaarste kan commodificatie in de hand werken. Een watermarkt vergt een specifieke combinatie van infrastructuur, administratief systeem, regulering, marktspelers en -dynamiek. Er zijn tot nu toe maar weinig markten waar water wordt verhandeld. Ervaring is dat deze markten soms wel, soms niet tot economisch efficiënter gebruik en verdeling van water leiden. Het perspectief dat commodificatie bijdraagt aan een maatschappelijk gewenste verdeling en toegankelijkheid van water is beperkt.
Op welke manier kan de commodificatie van water volgens u de toegang tot water beperken?
Commodificatie kan leiden tot speculatie en prijsopdrijving. Ook kan commodificatie via het verwerven van landeigendomsrechten leiden tot beperking van de toegang tot waterbronnen. Dit effect van commodificatie is ongewenst, gezien de maatschappelijke en milieufuncties die water vervult. Als dit niet goed wordt gereguleerd, dan kan gebrek aan koopkracht de toegang tot water beperken voor maatschappelijke of milieufuncties.
Erkent u dat er partijen zijn die belang hebben bij de toenemende waterschaarste, doordat waterschaarste de prijs van water zal opdrijven en aanzet tot het opkopen van water voor de langetermijnvoorziening, en om met winst door te verkopen, en dat de prikkel om duurzaam om te gaan met water zo wegvalt? Waarom wel of niet?
In een markt leidt schaarste vaak tot prijsstijging. Partijen met verhandelbare waterrechten kunnen dan ook belang hebben bij schaarste. Hun handelen wordt niet per se gedreven door de prikkel om duurzaam om te gaan met water.
Op welke manier vindt u de gevolgen van water als handelswaar, die water minder of niet toegankelijk maakt voor sommige mensen, te rechtvaardigen in het licht van het recht op water als mensenrecht?
Het is niet te rechtvaardigen dat handel in water de realisering van het sociaaleconomisch mensenrecht op water verhindert. Veel landen hebben dit recht verankerd in wetgeving en beleid door daarin vast te leggen dat huishoudelijk gebruik prioriteit heeft boven andere gebruiksfuncties. De Verenigde Naties (VN) hebben dit mensenrecht vertaald in het duurzame ontwikkelingsdoel nummer 6, dat per 2030 universele toegang tot veilig drinkwater nastreeft (SDG 6.1). Het VN-syntheserapport uit 2018 over de voortgang op SDG 6 laat zien dat de meeste landen niet op koers liggen om dit doel te realiseren.
Een gebrekkige toegang tot veilig drinkwater lijkt overigens in weinig gevallen het gevolg van handel in water. Vaak is gebrekkige toegang tot veilig drinkwater het gevolg van slecht bestuur dat een collectieve basisvoorziening als drinkwater in de weg staat, een gebrek aan investeringen, slecht onderhoud van bestaande voorzieningen, enz.
Op welke manieren zet u zich in om de commodificatie van water tegen te gaan en bent u bereid tot een steviger inzet, nu blijkt dat deze ontwikkeling doorzet? Bent u bereid om, t.b.v. de besluitvorming door een volgend kabinet, plannen voor te bereiden voor een steviger inzet tegen de commodificatie van water? Waarom wel of niet?
In 2018 heeft het High Level Panel on Water (HLPW), waar MP Rutte samen met 11 regeringsleiders en staatshoofden deel van uitmaakte, een advies uitgebracht aan de Secretaris Generaal van de VN en de President van de Wereldbank5. Nederland leidde destijds de advisering op het gebied van het «waarderen» van water. Het HLPW stelt dat de financiële waarde slechts een van de vele waarden is die water vertegenwoordigt; sociale, ecologische, religieuze en spirituele waarden zijn andere. Het HLPW stelt dat bij besluiten die impact hebben op water, al deze waarden moeten worden (h)erkend en meegewogen – en identificeert hiervoor vijf principes. Deze principes perken de ruimte voor commodifcatie in.
In 2019 heeft het kabinet het Valuing Water Initiative (VWI) gestart. Dit initiatief ondersteunt overheden, ondernemers en gemeenschappen om bovengenoemde principes te operationaliseren in beleid, plannen, beslissingen en gedrag. VWI werkt met onder meer overheden in ontwikkelingslanden, multinationale bedrijven, waternutsbedrijven, multilaterale organisaties zoals Wereldbank en OESO, maatschappelijke organisaties, jeugdvertegenwoordigers en wetenschappers. VWI werkt met 14 grote mondiale investeerders (waaronder pensioenfondsen), die samen 2.1 biljoen dollar beheren, om hen bewuster te maken van het risico dat zij lopen en van schade die zij aanrichten door in bedrijven te blijven investeren die waterproblemen (schaarste, vervuiling) veroorzaken. Het is de intentie dat deze samenwerking eraan bijdraagt dat deze investeerders betere prestaties op watergebied zullen eisen van de duizenden bedrijven waar zij in investeren.
Op welke manieren zorgt u ervoor dat Nederlandse financiële instellingen duurzaam waterbeleid integreren in hun bedrijfsvoering, vermogensbeheer en kredietverschaffing, en adequaat optreden bij misstanden zoals waterroof? Bent u bereid om, t.b.v. besluitvorming door een volgend kabinet, plannen voor te bereiden om Nederlandse financiële instellingen hier proactiever toe aan te zetten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder Nederlandse financiële instellingen, dat zij gepaste zorgvuldigheid (due diligence) in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) toepassen. Dit houdt in dat zij (potentiële) risico’s voor mens en milieu, waaronder verminderde of geen toegang tot schoon water, in kaart brengen, voorkomen en aanpakken en hierover transparant zijn.
Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337), gedeeld met de Tweede Kamer. Op basis van de resultaten van evaluatie, consultatie en onderzoek heeft het kabinet geconcludeerd dat het huidige IMVO-beleid onvoldoende effectief is. In de nota geeft het kabinet aan in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO-richtlijnen verder te bevorderen.
Van wetgeving die verplicht tot het in acht nemen van gepaste zorgvuldigheid wordt verwacht dat het een effectief instrument kan zijn om een ondergrens op het gebied van IMVO te bepalen.
Op welke manier zou bindende wet- en regelgeving hierbij kunnen ondersteunen volgens u?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manier vindt u dat Nederland moet optreden tegen waterroof? Vindt u dat er genoeg wordt gedaan?
Het kabinet zet zich in voor realisering van de watergerelateerde duurzame ontwikkelingsdoelen, incl. ontwikkelingsdoel nummer 6 (SDG6), gericht op water en sanitatie. Nederland heeft internationaal een grote reputatie op watergebied, en de geloofwaardigheid en het vermogen partijen om de tafel te krijgen en hen te bewegen betere besluiten te nemen die waterroof tegengaan. Het eerdergenoemde Valuing Water Initiatief speelt daar op in.
Nederland doet veel op watergebied. We hebben veel deskundigheid, een grote portefeuille van internationale waterprogramma’s en via talloze partnerschappen met publieke, private en multilaterale organisaties oefent Nederland invloed uit. We hebben een watergezant die internationaal een belangrijk pleitbezorger is van verbeterd waterbeheer. We zijn in 2023 co-voorzitter van de eerste mondiale watertop van de VN sinds 1977; dit vormt een unieke kans om internationale actie ten behoeve van de implementatie van SDG6 te versnellen.
Bent u het ermee eens dat het strafbaar stellen van waterroof kan helpen om financiering van schadelijke en vervuilende activiteiten te stoppen? Waarom wel of niet? Welke mogelijkheden ziet u voor het strafbaar stellen van waterroof?
Het kabinet zet in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting in lijn met de OESO-richtlijnen. Dit heeft de voorkeur boven een verplichting gericht op één thema, zoals waterroof en de thema’s uit de Kamervragen over de financiële sector van 17 en 22 december. De OESO-richtlijnen zijn gericht op het aanpakken en voorkomen van risico’s in brede zin, zowel mensen- en arbeidsrechtenschendingen als milieuschade. Bedrijven behoren binnen het proces van gepaste zorgvuldigheid de risico’s te prioriteren op ernst en waarschijnlijkheid.
Uit onderzoeken en consultaties blijkt dat een gepaste zorgvuldigheidsverplichting het meest effectief is als deze wordt ingericht op Europees niveau; een Europese aanpak zorgt voor een grotere impact in de keten, en borgt een gelijk speelveld voor bedrijven. Er wordt momenteel door de Europese Commissie gewerkt aan een wetgevend initiatief op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, waar gepaste zorgvuldigheid onderdeel van is. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat een gepaste zorgvuldigheidsverplichting op Europees niveau kansrijk is. Het kabinet werkt aan bouwstenen voor de uitwerking van een gepaste zorgvuldigheidsverplichting die primair worden ingezet voor de beïnvloeding van de vormgeving van een dergelijke verplichting op EU-niveau. Het gaat om de bouwstenen over de reikwijdte van regelgeving, de eisen die aan ondernemingen worden gesteld en het toezicht en sancties. Mocht een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet van de grond komen, liggen de bouwstenen klaar voor het invoeren van nationale dwingende maatregelen. De Commissie geeft aan dat een voorstel in het tweede kwartaal van 2021 wordt verwacht. In de beleidsnota van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet in overweging gegeven om in de zomer van 2021 de balans in Europa op te maken.
Bent u bereid om, t.b.v. besluitvorming door een volgend kabinet, een verbod voor te bereiden op financieringen die direct of indirect bijdragen aan waterroof? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u onze andere Kamervragen over de financiële sector van 17 en 22 december ook beantwoorden in termen van het uitwerken van plannen t.b.v. besluitvorming door een volgend kabinet?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn de Kamervragen van de PvdD van 17 en 22 december en deze Kamervragen – die gebaseerd zijn op een diversiteit aan objectieve, betrouwbare, algemeen geaccepteerde bronnen – aanleiding om te erkennen dat er geen sprake is van zomaar een aantal los van elkaar staande misstanden waar financiële instellingen incidenteel bij betrokken zijn, maar dat er sprake is van een patroon waarbij de Nederlandse financiële sector – één van de grootste ter wereld – stelselmatig de aantasting van de brede welvaart overal ter wereld faciliteert, door bedrijven te financieren die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen en corruptie, roofbouw op deze planeet en daarmee kolonisatie van de toekomst? Waarom wel of niet?
De afgelopen jaren zijn er drie IMVO-convenanten voor de financiële sector afgesloten; het bankenconvenant, het verzekeringsconvenant en het pensioenconvenant. Het inzicht tot nu toe ten aanzien van deze convenanten is dat de financiële sector welwillend staat tegenover duurzaam financieren en zich wil inzetten voor het voorkomen van potentiële misstanden voor mens en milieu. Tegelijkertijd is het duidelijk dat er nog een kennishiaat is met betrekking tot internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat de beschikbare capaciteit om deze kennis te vergaren en het handelingsperspectief in kaart te brengen niet altijd aanwezig is bij de financiële partijen. Bij het maken van een risico-inschatting is het daarom verstandig om ook de informatie uit externe onderzoeken mee te laten wegen en gebruik te maken van de expertise binnen de convenanten.
Erkent u dat de Organisatie voor Eonomische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)-richtlijnen, Environmental, social, and governance (ESG)-criteria, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)-criteria, sustainable development goals, UN guiding principles, klimaatcommitments, verklaringen, afspraken, doelen, sectorconvenanten, biodiversiteitsstrategieën, etc., tot nu toe dit patroon niet hebben kunnen doorbreken en misstanden zoals de voorbeelden in onze Kamervragen niet hebben kunnen voorkomen? Waarom wel of niet?
In de beleidsnota van 16 oktober 2020 geeft het kabinet aan dat uit evaluaties blijkt dat het bestaande IMVO-beleid onvoldoende effectief is; er zijn nog te weinig Nederlandse bedrijven die ondernemen in lijn met de internationale MVO-normen. Aanvulling en aanscherping van de IMVO-maatregelen is daarom nodig. Het kabinet stelt een IMVO-beleid voor dat bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen die tezamen leiden tot effectieve gedragsverandering bij koplopers, achterblijvers en bedrijven in het peloton. De beleidsmix voorziet erin dat maatregelen verplichten, voorwaarden stellen, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten (conform het zogenaamde 5V-model). Kernelement van de nieuwe doordachte mix is een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting.
Vormen de Kamervragen van de PvdD van 17 en 22 december 2020 en de voorliggende Kamervragen aanleiding voor u om te erkennen dat dit te maken kan hebben met het gebrek aan bindende wet- en regelgeving? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht ‘Snelle trein Eurostar van Rotterdam naar Londen staat op omvallen’ (Herdruk) |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de «zeer kritieke toestand» waar de Eurostar zich in bevindt door het teruggelopen aantal passagiers vanwege de COVID-19-crisis?1
Ja.
Klopt het dat het bedrijf per april niet langer aan betalingsverplichtingen kan voldoen? Zo ja, kan het bedrijf ook niet meer voldoen aan de betalingsverplichtingen in België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk?
Eurostar bevindt zich als gevolg van de coronacrisis in een precaire financiële situatie. De dienstregeling is sterk afgeschaald als gevolg van de sterke daling van het aantal reizigers en binnen het bedrijf zijn bezuinigingsmaatregelen doorgevoerd. Momenteel voert Eurostar gesprekken met zowel de Britse, de Franse en de Belgische overheid over mogelijke steunmaatregelen.
Ziet u mogelijkheden om met uw ambtsgenoten uit België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk te bezien wat gedaan kan worden om de trein van Nederland naar Londen na de crisis niet kwijt te zijn?
Eurostar heeft ervoor gekozen om in overleg te treden met België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk over mogelijke steunmaatregelen. Het ligt ook voor de hand dat Eurostar met deze partijen in gesprek is. De Franse nationale spoorwegmaatschappij SNCF heeft een meerderheidsbelang (55%) in Eurostar. De Belgische nationale spoorwegmaatschappij NMBS is voor 5% eigendom en de overige 40% is in handen van private investeringsmaatschappijen. Het hoofdkantoor van Eurostar is in Londen gevestigd. Eurostar heeft recent bevestigd dat de gesprekken met deze landen nog gaande zijn. Ik zal deze gesprekken uiteraard volgen, en uw Kamer informeren mocht dit gevolgen hebben voor het treinvervoer van en naar Nederland, in het bijzonder waar het ontwikkelingen betreft die zouden kunnen raken aan de continuïteit.
Heeft het betreffende bedrijf aanspraak gemaakt op het huidige steunpakket? Zo ja, zijn hier middelen voor vrijgemaakt en in welke hoedanigheid? Zo nee, waarom niet?
Eurostar heeft een beroep gedaan op de NOW-regeling. Uit de openbare registratie2 blijkt dat zij € 20.152,- toegekend hebben gekregen. Eurostar heeft aangegeven op dit moment geen verdere aanspraak te hebben gemaakt op generieke regelingen. NS en Eurostar zijn in het kader van de tussen hen gesloten samenwerkingsovereenkomst en naar aanleiding van de financiële situatie van Eurostar in gesprek over de financiële voorwaarden van hun samenwerking.
Op welke manier kan de Eurostar gebruikmaken van het nieuwe financiële steun- en herstelpakket?
Dit pakket staat open voor alle bedrijven, mits zij aan de voorwaarden van de regelingen voldoen. In het algemeen geldt dat door de recente aanpassingen aan de TVL (voorwaarden, drempel en percentage) deze toegankelijker is geworden voor grotere bedrijven. De NOW is ook nog steeds beschikbaar.
Bent u het eens met de stelling dat in het kader van de wens van de Kamer om vluchten van Amsterdam naar Londen te verminderen het cruciaal is dat ook in deze tijd van de coronacrisis een trein blijft rijden tussen deze twee steden?
Zoals ik uw Kamer in verschillende brieven heb gemeld, streeft Nederland naar stimulering van het internationaal personenvervoer per spoor. De trein is een duurzaam en comfortabel alternatief voor het vervoer over de middellange afstand in Europa. Als gevolg van het coronavirus is de dienstregeling echter afgeschaald. Momenteel rijdt er één Eurostar-dienst vanuit Londen naar Amsterdam en vice versa. Deze verbinding is uitsluitend bedoeld voor noodzakelijke reizen en hierbij geldt verder de eis dat reizigers naar Nederland in het bezit moeten zijn van een negatieve PCR-testuitslag niet ouder dan 72 uur.
Onveilige distributiecentra |
|
Jasper van Dijk (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Zeven op de tien distributiecentra overtreden veiligheidsregels»?1
Werkgevers zijn er verantwoordelijk voor dat werknemers in gezonde, veilige en eerlijke omstandigheden hun werk kunnen uitvoeren. Dat houdt in dat werkgevers o.a. moeten zorgen voor het juiste loon en fatsoenlijke arbeidstijden, maar ook maatregelen moeten nemen om het risico op besmetting met SARS-CoV-2 te voorkomen of te beperken. Dat de Inspectie SZW heeft geconstateerd dat bij zeven op de tien distributiecentra die zij hebben gecontroleerd de wet- en regelgeving die hierop van toepassing is wordt overtreden, vind ik zorgelijk.
Wat vindt u van de conclusie dat zeven op de tien distributiecentra corona- en veiligheidsregels overtreden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het verbijsterend is dat bij zoveel centra overtredingen worden geconstateerd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke corona – en veiligheidsregels worden precies overtreden? Kunt u een lijst leveren van het exacte aantal overtredingen?
Over individuele bedrijven of lopende onderzoeken kan ik geen uitspraken doen of lijsten aanleveren. Wel kan ik in algemene zin melden, dat de aanpak van de Inspectie SZW gericht is op gedragsverandering bij bedrijven en werknemers om de risico’s door corona te verkleinen. Handhaving is daarvan een onderdeel.
Onderdeel van deze aanpak is ook om indien nodig ter plaatse te inspecteren. In 2020 zijn er ruim tweehonderd bedrijven in de distributie gecontroleerd, waarbij er ook overtredingen op grond van de Arbeidsomstandighedenwetgeving zijn geconstateerd. Er zijn waarschuwingen of eisen tot verbetering gegeven. Hoe snel deze zijn opgelost, hangt af van de soort overtreding en de termijn die is gesteld om deze op te heffen. De komende tijd zullen de herinspecties plaatsvinden. Naast controle op risico’s, zoals aanrijdgevaar (vb. onveilige verbindingswegen, ontbreken verkeersregels) en arbozorg (vb. toetsen en adviseren RI&E door arbokerndeskundigen, basiscontract) is ook op de naleving van de coronamaatregelen gecontroleerd. Bij circa veertig bedrijven was er sprake van een coronagerelateerde overtreding. De overtredingen die de Inspectie SZW heeft aangetroffen in verband met corona hebben voornamelijk betrekking op de situatie waarin het risico op blootstelling aan SARS-CoV-2 niet is opgenomen in de RI&E en er onvoldoende maatregelen worden genomen om besmetting te voorkomen conform de abeidshygiënische strategie. Dat betekent dat organisatorische beheersmaatregelen, zoals het houden van 1,5 meter afstand, voorrang moeten hebben op het toepassen van individuele beheersmaatregelen, zoals persoonlijke beschermingsmiddelen. Daarnaast wordt regelmatig geconstateerd dat er onvoldoende uitvoering gegeven wordt aan voorlichting en toezicht. Dat is wel wenselijk zodat medewerkers de maatregelen naleven, zoals afstand houden, handen wassen en persoonlijke beschermingsmiddelen dragen en adequaat gebruiken. In het Jaarverslag 2020 zal de Inspectie SZW haar aanpak in verband met corona nader verantwoorden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat vanaf nu alle maatregelen nageleefd worden, waaronder de 1,5-meter-maatregel? Welke sanctie hanteert u bij een overtreding?
De norm is dat iedereen in beginsel thuiswerkt, waar dat kan. Waar thuiswerken niet mogelijk is, zoals in distributiecentra, is het van groot belang dat op de werkvloer de COVID-maatregelen door iedereen worden toegepast. Op basis van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verantwoordelijk voor gezonde en veilige werkomstandigheden. Voor werkgevers die de regels op de werkvloer overtreden, heeft de Inspectie SZW verschillende mogelijkheden om handhavend op te treden. Naast het geven van een waarschuwing of een eis tot naleving, kan de Inspectie SZW via de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 ook de werkzaamheden stilleggen of een bestuurlijke boete opleggen.
Melden blijft van groot belang om op te kunnen treden tegen werkgevers die niet de vereiste maatregelen nemen. De Inspectie SZW heeft een meldpunt voor meldingen over corona in relatie tot werk, arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden.
De Inspectie SZW werkt risicogericht en programmatisch. Op basis van de programmering van 2020 voerde de Inspectie SZW de controles uit bij distributiecentra. Dit doet zij ook in 2021.
Is tijdelijke sluiting een optie als de maatregelen niet nagekomen worden?
De Inspectie SZW heeft krachtens de tijdelijke Wet maatregelen Covid-19 sinds december 2020 de bevoegdheid om de werkzaamheden bij werkgevers die geen maatregelen nemen om het risico op besmetting met SARS-CoV-2 te voorkomen en te beperken, tijdelijk stil te leggen. De werkzaamheden mogen dan pas weer worden hervat, zodra er sprake is van een gezonde en veilige werkomgeving.
Welke impact hebben de geconstateerde overtredingen op het aantal besmettingen? Zijn er meer besmettingen in distributiecentra dan elders in vergelijkbare situaties?
Onvoldoende maatregelen om het risico met besmetting met SARS-CoV-2 op de werkvloer te voorkomen of te beperken, draagt bij aan het aantal besmettingen in Nederland. De werksetting blijkt echter uit cijfers van het RIVM, vergeleken met de thuissituatie en bezoek thuis, een beduidend kleinere bron van besmetting dan de thuissfeer. Het is niet mogelijk deze cijfers verder uit te splitsen naar type werklocatie zoals distributiecentra, aangezien dit niet bijgehouden wordt in de besmettingscijfers.
Worden alle medewerkers en dus ook arbeidsmigranten getest op corona bij klachten?
Medewerkers en dus ook arbeidsmigranten die klachten hebben, passend bij SARS-CoV-2, moeten zich laten testen en thuisblijven tot de testuitslag bekend is en zij niet langer besmettelijk zijn. Iedere burger, en dus ook iedere medewerker, hoort zich aan deze richtlijn te houden.
Indien er het vermoeden bestaat dat medewerkers niet thuisblijven bij klachten is het verstandig om dit te melden bij het eerder genoemde meldpunt van de Inspectie SZW.
Blijven alle medewerkers bij klachten thuis?
Zie antwoord vraag 8.
Weet u dat er distributiecentra zijn waar medewerkers (bij lichtere klachten) aangespoord worden toch te komen werken? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Welke sancties onderneemt u hiertegen?
Deze signalen zijn mij niet bekend, maar ik deel de mening dat hier tegen moet worden opgetreden. Dat kan echter alleen als deze signalen ook bij de Inspectie SZW gemeld worden. Ik benadruk daarom nogmaals dat indien er in onveilige omstandigheden moet worden gewerkt, de werknemer, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding kan doen bij de Inspectie SZW. Indien daartoe aanleiding is, controleert de Inspectie SZW ter plaatse.
Daarnaast is per 1 september 2020 het «Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en Covid-19» operationeel. Deelnemers zijn de NVWA, de GGD’s, veiligheidsregio’s, het RIVM, de Inspectie SZW en LOT-C. Dit initiatief is naar aanleiding van de aanbeveling van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten opgericht. Het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en Covid-19 heeft als doel het voorkomen en beperken van de verspreiding van het Covid-19 virus binnen of door de doelgroep arbeidsmigranten die in Nederland wonen of werken. Het platform kijkt naar de woon-, werk- en vervoersomstandigheden van arbeidsmigranten, geeft een operationeel landelijk beeld, gaat preventieve bedrijfsbezoeken afleggen, zal repressief optreden bij brandhaarden en faciliteert bij grensoverschrijdende samenwerking op dit thema, zoals met de Duitse autoriteiten. Naast de preventieve en repressieve interventies levert de Inspectie SZW ook een bijdrage aan het platform door relevante meldingen te delen of informatie uit te wisselen teneinde gezamenlijk op te treden bij een uitbraak van Covid-19 in een bedrijf of sector.
Hoeveel arbeidsmigranten zijn besmet met corona sinds het uitbreken van de coronacrisis? Hoeveel daarvan hebben een besmetting op het werk opgelopen?
Ik beschik niet over cijfers specifiek over arbeidsmigranten die besmet zouden zijn en hoeveel daarvan een besmetting op het werk hebben opgelopen. De cijfers over besmettingen van het RIVM kennen geen nadere uitsplitsing hiernaar.
Klopt het dat sommige medewerkers minder dan het minimumloon betaald krijgen? Zo ja, wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat iedereen alsnog het minimumloon krijgt?
In sommige gevallen is gebleken dat minder dan het minimumloon is betaald. Afhankelijk van de uitslag van het onderzoek kan de Inspectie SZW bij geconstateerde onderbetaling van het minimumloon een nabetalingsverplichting opleggen. De werkgever moet dan het achterstallig loon en/of de achterstallige vakantiebijslag alsnog aan de werknemer(s) betalen. Als de werkgever niet of onvoldoende aan deze nabetalingsverplichting voldoet, kan de Inspectie SZW hem een dwangsom opleggen.
Hoe voorkomt u dat volgend jaar niet opnieuw bij zeven op de tien distributiecentra overtredingen worden geconstateerd? Hoe wordt de handhaving aangescherpt?
De inzet van Inspectie SZW leidt tot het nemen van maatregelen door de werkgevers, zo ook maatregelen om besmetting met SARS-CoV-2 te voorkomen. In het geval van SARS-CoV-2 heeft het grootste deel van de werkgevers (90%) de problemen opgelost, soms na een waarschuwing of een eis van de Inspectie. Een klein deel van de coronameldingen leidt tot handhaving zoals een tijdelijke stillegging van werkzaamheden of een boeterapport.
Werkgevers moeten de ernst van de situatie inzien en blijvend zorgen voor gezonde, veilige en eerlijke arbeidsomstandigheden. De Inspectie SZW voert ook in 2021 controles uit in deze sector.
Daarnaast heb ik, via de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, tijdelijk de Arbeidsomstandighedenwet uitgebreid, zodat de Inspectie SZW meer bevoegdheden heeft om op te treden tegen werkgevers die niets doen om het risico op besmetting met SARS-CoV-2 te voorkomen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minister Pompeo: Chinese behandeling Oeigoeren is genocide»?1
Ja.
Klopt het dat de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Mike Pompeo heeft verklaard dat China onder leiding van de Communistische Partij genocide heeft gepleegd op Oeigoeren in Xinjiang?
Ja. Op 19 januari 2021 heeft toenmalig Secretary of State Pompeo in een verklaring gesteld dat op basis van de beschikbare informatie door hem is vastgesteld dat de Chinese staat genocide heeft gepleegd op de moslim Oeigoeren en andere etnische en religieuze minderheden in Xinjiang, alsook dat deze genocide nog steeds voortduurt.
In hoeverre is dit nu het officiële standpunt van de Amerikaanse regering? Is het de verwachting dat de nieuwe regering onder leiding van Joe Biden dit standpunt overneemt?
Het is nog niet duidelijk of de nieuwe Amerikaanse administratie deze vaststelling over zal nemen. Secretary of State Blinken heeft wel tijdens zijn hoorzitting met de Senate Foreign Relations Committee aangegeven de kwalificatie te onderschrijven. Nadere besluitvorming door de Amerikaanse overheid moet worden afgewacht voordat eventuele gevolgen in kaart kunnen worden gebracht.
Wat zijn de gevolgen van deze Amerikaanse stellingname?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om nauwe samenwerking te zoeken met de nieuwe Amerikaanse regering om gezamenlijk op te trekken richting China met betrekking tot de situatie van de Oeigoeren? Zo ja, op welke wijze?
T.a.v. Xinjiang delen de VS, de EU en NL de ernstige zorgen over de plaatselijke mensenrechtensituatie in het algemeen en de behandeling van de Oeigoeren in het bijzonder. Op dit terrein is de afgelopen jaren al nauw samen opgetrokken met de VS, vooral in VN-verband. Deze samenwerking zal met de nieuwe Amerikaanse regering voortgezet en waar mogelijk en relevant uitgebreid worden.
Wat is uw appreciatie van het onderliggende rapport van deCongressional Executive Commission on China? Deelt u de conclusies van dit rapport?
Het rapport van de Congressional Executive Commission on China geeft een overzicht van mensenrechtenschendingen door de Chinese overheid. Het rapporteert over repressie van minderheden in Xinjiang en Tibet, het ondermijnen van de rechtstaat in Hongkong, beperkingen op vrijheid van religie en levensovertuiging, gebruik van het strafrecht om kritiek te smoren, inperking van de vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid, genderongelijkheid, mensensmokkel, een krimpend maatschappelijk middenveld, en het repatriëren van Noord-Koreaanse vluchtelingen. In grote lijnen zijn dit bevindingen waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, onder andere in de brief over Mensenrechten in China van 11 november 2019 (Kamerstuk 35 207, nr. 32).
Klopt het dat de gerichte inzet van geboortebeperkingsmaatregelen tegen een specifieke groep neerkomt op genocide en dat er sterk bewijs is dat China zich hier middels gedwongen sterilisaties van Oeigoerse vrouwen schuldig aan maakt?
Genocide is een zeer ernstig internationaal misdrijf, waarbij het gaat om een aantal ernstige daden die worden gepleegd met de opzet om een specifieke groep geheel of gedeeltelijk uit te roeien (genocidale opzet). Het opleggen van geboortebeperkingen aan een bepaalde groep zou als een dergelijke daad kunnen worden aangemerkt, maar om als genocide te kunnen worden gekwalificeerd is het noodzakelijk dat vaststaat dat deze beperkingen zijn opgelegd met een genocidale opzet.
Deelt u de kwalificatie van Pompeo dat China zich schuldig heeft gemaakt aan genocide op de Oeigoeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet stelt zich op het standpunt dat er sprake is van grootschalige mensenrechtenschendingen tegen Oeigoeren. Leidend voor de Nederlandse regering bij de erkenning van genocides zijn uitspraken van internationale gerechts- of strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek en vaststellingen door de VN leidend, zoals is vastgesteld in het regeerakkoord. Hiervan is op dit moment geen sprake.
Bent u bereid om een officieel onderzoek te starten, op nationaal of Europees niveau, om te bepalen of China zich inderdaad schuldig maakt aan genocide en op welke wijze?
Zoals ik aangaf tijdens het Algemeen Overleg Raad Buitenlandse Zaken van 21 januari 2021 zal ik dit in EU-kader bespreken.
Bent u bereid om de Chinese autoriteiten te verzoeken om toegang te verlenen voor onafhankelijke onderzoekers tot Xinjiang en de strafkampen en dat u, mocht die toegang niet worden verleend, op basis van de huidige kennis over zult gaan tot de officiële vaststelling dat er genocide plaatsvindt?
Nederland vraagt China consequent om transparantie en betekenisvolle toegang voor waarnemers, waaronder de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, tot Xinjiang en zal dat blijven doen. Wat betreft het vaststellen van genocide met de huidige informatie, zie het antwoord op vraag 8.
Wat zijn de gevolgen van een Nederlandse of Europese vaststelling van genocide, op het gebied van diplomatieke relaties, sancties en handelsrelaties?
Mogelijke gevolgen zijn afhankelijk van de precieze omstandigheden en bevindingen. Daar kan ik niet op vooruit lopen.
Het verbod op verrijkte kooien voor leghennen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het, veertien jaar na de aangenomen motie Thieme, sinds 1 januari 2021 eindelijk verboden is om leghennen te houden in zogenaamde «verrijkte kooien», waarin de dieren nauwelijks meer dan 1 A4-tje ruimte en een zitstok van 15 centimeter per kip hebben?1
Vanaf 1 januari 2021 is het in Nederland verboden leghennen te houden in verrijkte kooien. Hiermee zijn de eisen aan huisvesting voor leghennen in Nederland strenger dan de eisen die Europees gesteld worden.
Kunt u bevestigen dat in 2018 meer dan zes miljoen dieren (6.234.000 leghennen, exclusief opfokleghennen) nog in verrijkte kooien moesten leven?2
Eerder heb ik uw Kamer (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 8) abusievelijk gemeld dat er maximaal 6.234.000 leghennen in verrijkte kooien leefden. Het genoemde aantal betrof echter het aantal leghennen in zogenaamde aangepaste kooien. In Nederland betreft dit verrijkte kooien en koloniekooien tezamen. Uit de gegevens van het Controle Orgaan Kwaliteits Zaken (COKZ) blijkt dat het aantal leghennen in verrijkte kooien lager lag.
Kunt u bevestigen dat er in 2019 nog 14 bedrijven waren die leghennen hielden in verrijkte kooien?3
In 2019 stonden er 14 bedrijven geregistreerd met verrijkte kooien.
Kunt u garanderen dat in de Nederlandse pluimveehouderij op 1 januari 2021 geen enkele kip meer haar leven hoeft te slijten in een verrijkte kooi? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze laat u dit controleren?
Nee, controle hierop wordt zo spoedig mogelijk uitgevoerd door het COKZ. Voor één legbedrijf heb ik op grond van artikel 10.1, eerste lid, van de Wet Dieren een tijdelijke ontheffing van maximaal zeven maanden verleend voor één stal. De geplande ombouw heeft door de COVID-19-pandemie (bouwbedrijf dat afspraken niet na kon komen) niet tijdig plaats kunnen vinden.
Klopt het dat u niet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) laat handhaven op het verbod op verrijkte kooien, maar dat u dit overlaat aan de private organisatie COKZ (Stichting Controle Orgaan Kwaliteitszaken)? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zit het dan?4
Zowel inspecteurs van de NVWA als van het COKZ zijn op grond van het Besluit aanwijzing toezichthouders Wet dieren bevoegd om toezicht te houden op het Besluit Houders van Dieren waarin het verbod op het houden van leghennen in verrijkte kooien is vastgelegd.
Inspecteurs van het COKZ bezoeken, in het kader van het toezicht op de handelsnormen (Vo. (EG) 589/2008), frequenter pluimveehouders die leghennen houden dan inspecteurs van de NVWA. Bij een dergelijke inspectie door de inspecteurs van het COKZ controleren zij ook standaard of de pluimveehouder zich houdt aan de huisvestingseisen, inclusief het verbod op verrijkte kooien, van het Besluit houders van Dieren. Door deze werkwijze is het toezicht efficiënt ingericht.
Zijn alle bedrijven met verrijkte kooien inmiddels al gecontroleerd en hoe houdt u hier als Minister zicht op?
Ik verwijs uw Kamer hiervoor naar de antwoorden op vraag 4 en 5.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden en derhalve heeft uw Kamer een uitstelbrief ontvangen.
Het bericht 'Premie verzekering omhoog door drempeltjes' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat ik in het algemeen overleg Mestbeleid van 4 november 2020 uitsprak: «Dan de ruggenteelt. Met de akkerbouwers ben ik ongelukkig met die maatregel. De drempels zijn in de praktijk echt onwerkbaar en kostbaar.»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de drempelplicht in de ruggenteelt ertoe leidt dat er sneller schade op zal treden in de aardappel-, witlof- en wortelteelt en op bloembollenvelden, aangezien de dammetjes ervoor zorgen dat afspoeling van regenwater voorkomen wordt en dus op het land blijft staan?
Op 3 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik gehoor geef aan het verzoek van een meerderheid van uw Kamer om deze maatregel te schrappen, door deze niet in werking te laten treden.
In de nota van toelichting bij het Besluit van 29 december 2020 tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen dat op 6 januari 2021 is gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2021, 2) is aangegeven dat bij extreme weersomstandigheden sprake van zorg kan zijn dat door de aanleg van drempeltjes het regenwater te lang blijft staan waardoor ongewenste gevolgen zoals bijvoorbeeld waterrot in aardappelen kan optreden. Dat is niet wenselijk, en daarom was voorzien dat de landbouwer deze maatregel zou mogen opheffen wanneer gewasschade dreigt.
Bent u zich ervan bewust dat de brede weersverzekering een Publiek-Private Samenwerking (PPS) is en de laatste strohalm voor agrarische ondernemers bij extreme weerschade?
Ik zie de Brede weersverzekering inderdaad als belangrijk sluitstuk voor het risicomanagement tegen weerschade in de open teelten. Voor agrarische ondernemers die deze verzekering hebben afgesloten kan dit een belangrijk instrument zijn bij extreme weerschade. Bij deze maatregel was echter voorzien dat in geval van extreme weersomstandigheden de landbouwer drempels in de ruggenteelt zou mogen opheffen. Ik verwijs u hiervoor ook naar de beantwoording van vraag 2.
Bent u er ook van op de hoogte dat de premie voor de brede weersverzekering omhoog zal gaan als gevolg van de toenemende schade aan gewassen? Wat vindt u hiervan?2
De conclusie in het artikel dat als gevolg van drempels in de ruggen de weerschade in deze teelten zou toenemen deel ik niet. Bij extreme weersomstandigheden zouden de drempels verwijderd kunnen worden; in droge perioden zou mogelijk meer van de eerder gevallen neerslag op de akker vastgehouden zijn en droogteschade hebben beperkt.
Overweegt u financiële compensatie nu de hoogte van de premie zal toenemen door toedoen van een overheidsmaatregel? Zo nee, waarom niet?
Onder verwijzing naar de antwoorden op de vragen 2 en 4 is financiële compensatie niet aan de orde.
Heeft u zich bij de besprekingen met de Europese Commissie over het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn gerealiseerd dat de afspraken die u daar heeft gemaakt over de ruggenteelt tot verhoging van verzekeringspremies zou leiden? Zo ja, waarom heeft u dan toch deze maatregel doorgezet? Zo nee, waarom is dit over het hoofd gezien?
Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar de antwoorden op de vragen 2 en 4.
Bent u zich ervan bewust dat de drempels tussen ruggen zorgen voor onwerkbare situaties, bijvoorbeeld in de pootaardappelteelt, witlofteelt en wortelteelt en wat zijn volgens u oplossingen voor de praktische problemen die de drempelplicht met zich meebrengt?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 2 waarin is aangegeven dat deze maatregel niet in werking is getreden.
Kunt u toelichten waarom drempels in de ruggenteelt op kleigronden worden verplicht, terwijl nog niet bewezen is dat dit het gewenste effect zal hebben en erkent u dat een goede onderbouwing voor deze maatregel ontbreekt? Zo nee, welke precieze onderbouwing heeft u daar dan voor? . Kunt u aangeven of de drempelplicht de enige manier is om afspoeling te voorkomen? Zo niet, waarom is dan toch voor deze maatregel gekozen?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 2 waarin is aangegeven dat deze maatregel niet in werking is getreden.
Bent u bereid om de drempelplicht in de ruggenteelt op kleigronden op korte termijn te heroverwegen en om te kijken naar alternatieven?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 en 7.
Bent u bereid de drempelmaatregelen op te schorten, in gesprek te gaan met de diverse stakeholders en in overleg te treden met de Europese Commissie over de ontstane situatie?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 2.
De wijze waarop verzekeringsartsen omgaan met de aanbevelingen van de Gezondheidsraad en de beleidsdocumenten van het UWV omtrent ME/CVS |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op onderhands meegestuurde casuïstiek?1
Dank voor het toesturen van de casuïstiek. Ik besef dat beoordelingen van verzekeringsartsen en beslissingen van UWV een grote impact kunnen hebben op het leven van mensen. Ik vind het dan ook goed en belangrijk dat Nederland zorgvuldige procedures kent voor onder andere bezwaar, beroep en tuchtrecht. Het past mij niet om nader in te gaan op deze individuele casus.
Bent u van mening dat verzekeringsartsen in hun medische rapportages met betrekking tot mensen met myalgische encefalomyelitis / chronisch vermoeidheidssyndroom (ME/CVS) de aanbevelingen van de Gezondheidsraad mee moeten wegen in hun oordeel?
De aanbevelingen van de Gezondheidsraad komen grotendeels overeen met de multidisciplinaire CBO-richtlijn «Diagnose, behandeling, begeleiding en beoordeling van patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS)» uit 2013. Deze richtlijn is de leidraad voor de verzekeringsarts die een beoordeling uitvoert bij deze aandoening. Wel geeft de Gezondheidsraad, anders dan de hiervoor vermelde richtlijn CVS, aan dat voortschrijdend medisch inzicht heeft geleerd dat CGT en GET niet langer een voor alle patiënten geschikt te achten vorm van behandeling vormt. Dit inzicht is ook door UWV in haar beleid overgenomen: het volgen van CGT of GET is voor uitkeringsgerechtigden met ME/CVS niet langer zonder meer verplicht voor het tonen van voldoende herstelgedrag. Het is vervolgens aan de verzekeringsarts van UWV om in iedere situatie een individuele sociaal-medische beoordeling te verrichten, om daarmee recht te doen aan ieders individuele beperkingen en mogelijkheden.
Bent u van mening dat verzekeringsartsen in hun medische rapportages met betrekking tot mensen met ME/CVS de beleidsdocumenten van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) mee moeten wegen in hun oordeel?
Ja. De beleidsdocumenten van UWV vormen de grondslag van het beleid dat bij een sociaal-medische beoordeling gehanteerd dient te worden. Dit beleid is er op gericht om beoordelingen rechtmatig uit te voeren, volgens de geldende wetenschappelijke standaarden. Het gaat bij de beleidsdocumenten onder andere om documenten die in algemene zin aangeven binnen welke kaders een sociaal-medische beoordeling uitgevoerd moet worden, en aan welke kwaliteitsstandaarden moet worden voldaan. Daarnaast gaat het om medisch inhoudelijke stukken, zoals de in reactie op vraag 2 beschreven richtlijn CVS.
Kunnen verzekeringsartsen de aanbevelingen van de Gezondheidsraad en/of de beleidsdocumenten van het UWV naast zich neerleggen en de standpunten van hun eigen vereniging laten prevaleren? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
In beginsel dienen de beleidsdocumenten, zoals hierboven beschreven, als richtsnoer voor sociaal-medische beoordelingen. Voor zover het daarbinnen gaat om richtlijnen heeft een verzekeringsarts altijd de mogelijkheid om hier, indien medisch noodzakelijk, beargumenteerd van af te wijken. Het is in dat geval dus van belang dat de verzekeringsarts goede redenen heeft om van de handelwijze uit de richtlijn af te wijken en dat de verzekeringsarts deze goed beschrijft en onderbouwt.
Ik vind deze werkwijze wenselijk, omdat een richtlijn nooit kan voorzien in alle mogelijk voorkomende gevallen. Verzekeringsartsen moeten, omdat iedere persoon en iedere situatie verschillend is, de mogelijkheid hebben om onderbouwd af te wijken van de algemeen gestelde kaders.
Bent u bekend met het antwoord van uw voorganger op onze eerdere schriftelijke vragen over ME/CVS? Hoe oordeelt u, met inachtneming van dit antwoord, over de werkwijze van de verzekeringsarts in onderhands meegestuurde casus?2
Daar ben ik mee bekend. Zoals beschreven in reactie op vraag 1 past het mij niet om nader op deze individuele casus in te gaan.
Wat is uw oordeel over het punt dat de Nederlandse Vereniging van Geneeskundige Adviseurs in particuliere Verzekeringsartsen (GAV) en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) de aanbevelingen van de Gezondheidsraad en de beleidsdocumenten van het UWV niet heeft overgenomen? Bent u van mening dat zij dit wel zouden moeten doen? Zo ja, bent u bereid te komen tot een nadere afstemming en een gelijk standpunt aangaande ME/CVS tussen de Gezondheidsraad, het UWV, de GAV en de NVVG?
Het standpunt van de beroepsverenigingen is aan deze verenigingen zelf. Het is niet aan mij om hierover te oordelen. UWV zoekt waar mogelijk de verbinding en afstemming met haar stakeholders, waaronder de relevante beroepsverenigingen.
Voor ME/CVS heb ik, net als drie patiëntenorganisaties, Zorginstituut Nederland verzocht om de ontwikkeling van de Kwaliteitsstandaard ME/CVS op de Meerjarenagenda te plaatsen. Het Zorginstituut heeft besloten deze verzoeken te honoreren. Dat betekent dat de betrokken organisaties – wetenschappelijke verenigingen, patiëntenorganisaties, zorgverzekeraars en UWV – tot 1 oktober 2021 de tijd hebben om te bepalen of zij de nieuwe conceptrichtlijn van NICE voor ME/CVS geschikt vinden voor overname in Nederland. Is dat niet het geval, dan kunnen deze organisaties besluiten een nieuwe richtlijn (of modules daarvan) te gaan ontwikkelen. De nieuwe richtlijn kan vervolgens in de plaats komen van de nu geldende richtlijn CVS uit 2013, zoals beschreven in reactie op vraag 2. Ook de GAV en de NVVG zijn dus bij dit traject betrokken.
Het artikel ‘Soms blijkt een diploma van leerfabriek NCOI bitter weinig waard’. |
|
Judith Tielen (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bovengenoemde artikel in Trouw van 13 januari jl?1
Ja.
Deelt u de constatering dat er maar weinig keuze is in om- en bijscholen in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren?
We zien dat formele opleidingen voor volwassenen nog niet altijd flexibel genoeg zijn, doordat ze onvoldoende rekening houden met reeds verworven vaardigheden en kennis. En dat deze opleidingen vaak minder goed te combineren zijn met zorg en werk, doordat ze niet tijd- en plaats-onafhankelijk kunnen worden gevolgd. Tegelijkertijd bestaan er ruimschoots (korte) scholingsmogelijkheden en scholingsmogelijkheden die leren combineren met werken in de praktijk, zoals bbl of de mkb-route in het hbo. Zodoende is er veel mogelijk als het gaat om scholing naar tekortberoepen en worden diverse scholingstrajecten door meerdere opleiders aangeboden.
Zowel in het hoger onderwijs (experimenten leeruitkomsten) als in het middelbaar beroepsonderwijs (flexibel beroepsonderwijs in de derde leerweg) zijn stimuleringsprogramma’s uitgevoerd waarin publieke bekostigde en niet-bekostigde instellingen worden gestimuleerd (al dan niet gezamenlijk in samenwerkingsverbanden) flexibele scholingstrajecten voor formele opleidingen te ontwikkelen. In het hoger onderwijs zal de extra ruimte voor flexibilisering die in het experiment leeruitkomsten wordt geboden, verankerd worden in de wet. Na aanpassing in de wet kunnen alle instellingen ook een flexibele invulling van hun leertrajecten aanbieden waarbij leeruitkomsten centraal staan. De student in samenspraak met de opleiding bepaalt hoe hij of zij werkt aan de leeruitkomsten en die vervolgens aantoont. Daarnaast wordt gewerkt aan het mogelijk maken van flexibele deelname aan opleidingen in het hoger onderwijs met het experiment flexstuderen. Dit is ook voor werkenden van belang, om studie, werk en privéleven goed op elkaar af te kunnen stemmen.
In het middelbaar beroepsonderwijs zijn mbo-certificaten geïntroduceerd. Deze kunnen door OCW worden verbonden aan keuzedelen en beroepsgerichte onderdelen van opleidingen met een zelfstandige betekenis op de arbeidsmarkt.
Herkent u de grote behoefte aan modulair en flexibel opleidingsaanbod die er bij werkenden en werkzoekenden is? Is bij u bekend hoeveel groter deze behoefte is geworden sinds het ontstaan van de coronacrisis en de dalende werkgelegenheid? Binnen welke sectoren is deze behoefte momenteel het grootst?
Vanaf november kunnen werkzoekenden en werkenden kosteloze scholingstrajecten volgen via de tijdelijke crisisregeling NL leert door met inzet van scholing. Dit aanbod bevat kortdurende cursussen en trainingen. Opleiders hebben laten weten dat er veel interesse is voor het gratis scholingsaanbod. Om inzichtelijk te krijgen hoe groot deze behoefte precies is en wat de financiële realisatie is, wordt momenteel een monitor uitgevoerd. De eerste resultaten daarvan worden verwacht in maart. Ook wordt onder de deelnemers van de scholingstrajecten een enquête uitgevoerd om te onderzoeken wat de aanleiding is voor het volgen van een kosteloos scholingstraject. Hier wordt ook gevraagd naar de kenmerken en eigenschappen van de deelnemer, waaronder de sector waar de hij of zij werkzaam is of was. De resultaten van de monitor en de uitkomst van de enquête worden met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat het niveau en de kwaliteit van opleidingen inzichtelijk moeten zijn voor zowel de deelnemers als werkgevers? En deelt u de mening dat dat voor zowel hele opleidingen als voor modules geldt? Zo ja, op welke manier wordt dit nu vormgegeven? Zo nee, hoe gaat u dit verbeteren?
Het niveau en de kwaliteit van onderwijs moeten inzichtelijk zijn voor zowel deelnemers als werkgevers. Het hoger onderwijs kent associate degree, bachelor- en masteropleidingen, deze zijn geaccrediteerd door de NVAO. Alle geaccrediteerde opleidingen zijn opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO). Dit register is openbaar, net als alle accreditatiebesluiten en -rapporten.
Opleidingen leidend tot een diploma worden van overheidswege op kwaliteit beoordeeld. Dat geldt niet voor afzonderlijke modules. Ik heb in het afgelopen jaar gesprekken gevoerd met partijen in het hoger onderwijs over de toekomst van het accreditatiestelsel. In dat kader is ook gesproken over instellingsaccreditatie en de kwaliteitsborging van kleinere onderwijseenheden van opleidingen. Ik ben voornemens uw Kamer op korte termijn te informeren over de opbrengsten van die gesprekken.
Hoe beoordeelt u de informatievoorziening over modulair onderwijs met betrekking tot afronding met een volwaardig diploma of een module op hbo-niveau, die slechts onderdeel is van een later te behalen diploma? In hoeverre is er toezicht op de wijze waarop opleidingen worden aangeprezen? Bent u bereid met instellingen, deelnemers en werkgevers af te stemmen hoe onduidelijkheden worden voorkomen?
Studenten moeten duidelijk geïnformeerd worden over wat voor opleiding ze gaan volgen. Voor het hoger onderwijs gelden daarvoor wettelijke voorschriften. Met de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs (ingevoerd in 2017) zijn hiervoor normen en sancties geïntroduceerd. De inspectie voert dit toezicht uit op basis van signalen. Daarbij neemt de inspectie ook mee hoe een onderwijsinstelling communiceert, bijvoorbeeld op haar website, over het aangeboden onderwijs. Ik ben reeds met de inspectie in gesprek over de duidelijkheid van de betreffende regelgeving.
Herinnert u zich het pleidooi tijdens de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2021 dat vroeg naar een inventarisatie van de manier waarop modulair onderwijs, zowel bij bekostigde als niet-bekostigde onderwijsinstellingen, moet worden vormgegeven? Wanneer kan de Kamer de gevraagde brief verwachten over de modulaire aanpak binnen het bekostigd onderwijs?
De bedoeling was om dit in de brief over de bekostiging van begin 2021 mee te nemen over of en hoe de modulaire aanpak een plek kan krijgen in de bekostiging. Het gaat echter om een complexe vraag met ingrijpende gevolgen voor het stelsel. Dit kabinet zal daar geen beslissingen meer over nemen en het wordt daarom aan een volgend kabinet gelaten.
Herkent u zich in de constatering uit het artikel dat reguliere hbo- en mbo-instellingen grote moeite hebben met het geven van volwassenonderwijs, vanwege wettelijke beperkingen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Klopt het dat niet-bekostigde onderwijsinstellingen een groter modulair opleidingenaanbod hebben dan de bekostigde instellingen? En klopt het ook dat dat verschil voor opleidingen in tekortsectoren en -beroepen groter is?
Nee, dat herken ik niet. In het artikel wordt als voorbeeld van wettelijke beperkingen genoemd dat publieke instellingen alleen overheidsbekostiging krijgen voor volledige opleidingen. Het ontbreken van overheidsbekostiging is echter geen wettelijke belemmering voor het aanbieden van modulair opleidingenaanbod. Bekostigde instellingen kunnen het onderwijsprogramma modulair inrichten. Ze kunnen ook losse modules als contractonderwijs aanbieden. Beide vormen van modulair aanbod van bekostigde instellingen worden niet geregistreerd, dus de precieze omvang is ons niet bekend.
Wat is de groei van het aantal deelnemers aan deeltijd- of modulaire opleidingen in tekortberoepen en -sectoren, zoals de gezondheidszorg, onderwijs, techniek en ict? Kunt u daarbij een overzicht geven van het totaal aantal deelnemers in deeltijd- of modulaire opleidingen, binnen zowel het bekostigde als het niet-bekostigde onderwijs?
Hieronder vindt u een overzicht met het aantal deeltijdstudenten in het bekostigd onderwijs. Bekostigde onderwijsinstellingen bieden in principe geen bekostigd modulair onderwijs. Daarom is modulair onderwijs buiten beschouwing gelaten. Ook geldt dat in het wo in de sector techniek doorgaans alleen voltijdopleidingen worden aangeboden.
Ik beschik niet over historische gegevens van niet-bekostigd deeltijd- en modulair onderwijs.
Hbo deeltijd
gezondheidszorg
3.561
4.130
4.903
5.627
6.515
Hbo deeltijd
onderwijs
19.083
18.540
18.310
18.742
19.934
Hbo deeltijd
techniek
5.071
5.389
5.691
6.387
6.793
Wo deeltijd
gezondheidszorg
405
452
461
510
552
Wo deeltijd
onderwijs
271
243
235
242
217
Hbo deeltijd
gezondheidszorg
1.032
941
1.172
1.245
1.385
Hbo deeltijd
onderwijs
973
1.182
1.376
1.631
2.049
Hbo deeltijd
techniek
845
959
1.027
1.381
1.267
Wo deeltijd
gezondheidszorg
11
35
29
39
38
Wo deeltijd
onderwijs
9
5
11
5
8
Wat doet u eraan om alle onderwijsinstellingen (zowel niet-bekostigd als bekostigd) te stimuleren om het modulair en flexibel opleidingenaanbod te vergroten? In hoeverre zorgt u er daarbij voor dat vooral voor tekortsectoren en -beroepen meer opleidingsmodules worden aangeboden?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven hoe ik het vergroten van flexibel opleidingenaanbod vergroot. Meer flexibel aanbod kan ook leiden tot meer modulair opleidingenaanbod. Daarbij zijn er geen specifieke maatregelen gericht op tekortsectoren en -beroepen. Wel wordt er in de tekortsectoren met onderwijsvormen gewerkt om onderwijs en arbeidsmarkt dichter bij elkaar te brengen zoals Make IT work, fast switch en hybride leeromgevingen.
Klopt het dat de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) de diplomaclaims van de NCOI «misleidend» noemt? Zo ja, waarom? En was u hiervan op de hoogte? Welke stappen heeft u na dit signaal genomen om dit te verbeteren?
Indien de NVAO in communicatie-uitingen van instellingen of opleidingen voor hoger onderwijs informatie ziet, die zij onjuist acht, wordt de inspectie daarover geïnformeerd. Dat is ook in dit geval gebeurd. Op vraag van de betreffende journalisten heeft de NVAO-woordvoerder bevestigd dat het misleidend is om bij niet-geaccrediteerd onderwijs te vermelden dat deelnemers aan het eind een «Diploma hbo van Hogeschool NCOI» ontvangen. Het is nu aan de inspectie om zich hierover een oordeel te vormen. Het toezicht op naleving van wet- en regelgeving is immers belegd bij de inspectie.
Is de NVAO inmiddels gestart met een onderzoek naar «misleidende» claims over diploma’s van NCOI? Zo nee, waarom niet en waar baseert de NVAO deze kwalificatie dan op? En deelt u de constatering van de NVAO dat de wet verduidelijkt dient te worden als het gaat om de diplomaclaims?
Zoals gezegd doet de inspectie onderzoek naar de naleving door NCOI van de Wet ter bescherming van namen en graden. Daarbij wordt onder andere onderzocht of sprake is van misleiding. Ik ben reeds met de inspectie in gesprek over de duidelijkheid van de betreffende regelgeving.
Zijn de teksten op de website van NCOI afgestemd met de Onderwijsinspectie? Heeft de Onderwijsinspectie vaker meegekeken met teksten van NCOI en die goedgekeurd? Waarom spreekt de NVAO dan alsnog van «misleidende» claims?
De teksten op de website van NCOI worden niet afgestemd met de inspectie en door de inspectie goedgekeurd. Wat de inspectie een aantal jaren geleden wel heeft gedaan is onderzoek naar de juistheid van de informatie van NCOI. Toen is gekeken naar formuleringen op de website. Informatie van instellingen (op websites) kan regelmatig wijzigen en de inspectie kijkt (bij NCOI) niet mee met elke nieuwe formulering. Signalen kunnen aanleiding zijn om onderzoek te doen naar formuleringen. In het onderzoek dat de inspectie nu uitvoert bij NCOI, toetst de inspectie de actuele formuleringen aan wet- en regelgeving. Hierbij betrekt de inspectie alle relevante signalen.
In hoeverre heeft de Onderwijsinspectie het in het artikel genoemde onderzoek en de daarbij behorende onderzoeksvragen met u afgestemd? Wat zijn de onderzoeksvragen en wanneer kan de Kamer hierover de resultaten verwachten? In hoeverre is de NVAO betrokken bij de toetsing van de kwaliteit van het onderwijs van NCOI? Hoe is de rolverdeling tussen onderwijsinspectie en NVAO in deze specifieke situatie?
De inspectie heeft de Minister van OCW medio januari 2021 geïnformeerd over het onderzoek naar aanleiding van signalen die de inspectie in het afgelopen jaar over het hoger onderwijs van NCOI heeft ontvangen over mogelijk misleidende voorlichting met betrekking tot de graadverlening. Doel van dit onderzoek is te beoordelen of de graadverlening en de voorlichting daarover van NCOI voldoen aan de wettelijke vereisten die hiervoor gelden. Verwachting is dat het onderzoek voor de zomer van 2021 is afgerond.
De NVAO accrediteert het onderwijs op basis van een periodieke beoordeling van de kwaliteit, en de onderwijsinspectie kijkt naar de naleving van wet- en regelgeving op basis van signalen. De inspectie en de NVAO informeren elkaar over relevante signalen – zowel over instellingen als over het stelsel als geheel – ten aanzien van onderwijskwaliteit en de toepassing van wet- en regelgeving.
Wat zijn de coronarichtlijnen met betrekking tot afstandsonderwijs voor deeltijd- en modulair onderwijs bij niet-bekostigde instellingen? Hoe wordt geborgd dat de kwaliteit van afstandsonderwijs op hoog niveau blijft? Hoe worden de verschillen tussen theoretische en praktische beroepsonderwijsmodules toegepast?
Voor niet-bekostigde onderwijsinstellingen die geaccrediteerd onderwijs bieden in de vorm van deeltijd- en modulair onderwijs, gelden dezelfde coronarichtlijnen als voor het bekostigd hoger onderwijs. Deze coronarichtlijnen zijn te vinden in het Servicedocument hoger onderwijs2. Ook wat betreft de kwaliteitsbewaking gelden dezelfde regels. De NVAO en de inspectie zijn hier vanuit hun eigen rol betrokken.
Wat zijn de corona-afspraken met de instellingen over afstandsonderwijs en hoe worden die gehandhaafd? Is bekend in hoeverre de afspraken worden nageleefd door instellingen, docenten en deelnemers?
In het Servicedocument hoger onderwijs zijn alle afspraken die OCW met (bekostigde en niet-bekostigde) instellingen heeft gemaakt terug te vinden. De inspectie houdt toezicht op de naleving van de afspraken. Daarnaast heeft de Minister van OCW wekelijks contact met de onderwijskoepels en studentenorganisaties over (afstands-)onderwijs in de coronacrisis. Knelpunten die ontstaan worden op deze manier laagdrempelig benoemd en besproken. Het beeld is dat tot zover de afspraken goed worden nageleefd.
Het delen van een Europees advies over de Tozo. |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat de Europese Commissie aan twee leden van het MoveS-netwerk, bestaande uit deskundigen op het gebied van intra-EU-mobiliteit, om een advies over de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) heeft gevraagd? Indien u dit niet weet, bent u bereid dit na te gaan?
De Europese Commissie heeft in de zomer van 2020 een advies gevraagd van het MoveS-netwerk. De Europese Commissie heeft het advies op verzoek van SZW beschikbaar gesteld en heeft ingestemd met openbaarmaking.
Het advies bestaat uit twee opinies die dateren uit respectievelijk juni en juli 2020 en die de Europese Commissie mij geanonimiseerd heeft verstrekt. Volgens de Europese Commissie kunnen de opinies nadrukkelijk niet worden gezien als haar stellingname in de discussie met Nederland over de Tozo. Dit blijkt ook uit het feit dat de Commissie de opinies niet heeft gevolgd.
Immers, de Europese Commissie heeft in de brief van 10 november 2020, die eerder is gedeeld met uw Kamer, laten weten dat zij het Nederlandse standpunt deelt dat de tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud op grond van de Tozo geen socialezekerheidsuitkering is in de zin van Verordening 883/2004, maar een sociale bijstandsuitkering die is uitgesloten van het bereik van voornoemde Verordening.
Wel heeft de Commissie aanvullende vragen gesteld over de vraag of het niet-exporteren van de Tozo een belemmering is voor de vrijheid van vestiging.
Bent u bereid dit advies op te vragen en met de Kamer te delen? Zo nee, welk belang verzet zich daartegen?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u uw zienswijze op het advies geven?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer ontvangt de Kamer de antwoorden op de schriftelijke vragen over de Tozo voor grensondernemers, ingezonden op 18 december 2020?1
De antwoorden op deze Kamervragen zijn 28 januari 2021 verstuurd en door uw Kamer ontvangen.
Het bericht ‘Kosten nieuwbouw stijgen met 16 procent door BENG-eisen’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kosten nieuwbouw stijgen met 16 procent door BENG-eisen»?1
Ja.
Hoe verklaart u de, ook als gevolg van het aardgasvrij bouwen, kostenstijging van 16 procent?
Er is bij nieuwbouw geen sprake van 16 procent kostenstijging door BENG-eisen. Cobouw heeft dit dan ook al snel gerectificeerd2. Volgens het door Cobouw geciteerde BDB (het kenniscentrum dat Arcadis adviseert) -rapport is de verwachte aan BENG-eisen gerelateerde kostenstijging geen 16%, maar 4–8%. Dit is door BDB op basis van referentieprojecten als prognose berekend. Volgens de geïnterviewden in hetzelfde Cobouw-artikel van 9 februari 2021, is in de praktijk – dus niet op basis van referentieprojecten – vooralsnog maximaal 3% van de kostenstijging BENG-eisen gerelateerd.
De overige kosten zouden volgens BDB aan de Wet VET (Wet Voortgang Energietransitie) gerelateerd zijn. Deze wijziging is per 1 juli 2018 ingegaan en regelt dat de aansluitplicht voor aardgas vervalt. Deze wet valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat.
Is het waar dat de bouwkosten door Arcadis binnen een jaar fors omhoog zijn bijgesteld? Wat was de verwachte kostenstijging voor verschillende gebouwtypes op basis van de kostenoptimalisatiestudie?
Nee, dat is niet waar. De bijstelling van BDB wordt veroorzaakt doordat door BDB nu de kosten voor aardgasvrij bouwen integraal zijn meegenomen. Deze waren in het eerste rapport niet meegenomen. Zonder het aardgasvrij bouwen wordt, om aan de BENG-eisen te voldoen, nog steeds door BDB eenzelfde kostenstijging van 4–8% verwacht. De verwachte bouwkosten zijn dus niet omhoog bijgesteld. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Wat de verwachte kostenstijging voor verschillende gebouwtypes op basis van de kostenoptimalisatiestudie betreft het volgende: in de brief die ik uw Kamer op 11 juni 2019 stuurde3 heb ik o.a. toegelicht dat er voorafgaand aan de introductie van de BENG-eisen een Kostenoptimaliteitsstudie (KOS) is gedaan De KOS is uitgevoerd om richting te geven aan de hoogte van de BENG-eisen voor alle gebouwen in Nederland. Doelstelling daarbij is om zoveel mogelijk energie te besparen tegen zo weinig mogelijk kosten.
Deze KOS systematiek is door Europese Unie voorgeschreven, op basis van de gedachte van de Trias Energetica en Total Cost of Ownership (over de gehele economische levensduur, dus inclusief gebruiksfase). Op basis van de KOS zijn de eisen op een kosten optimaal niveau vastgesteld.
Voor de verwachte initiële bouwkostenstijging voor verschillende gebouwtypes verwijs ik naar het onderzoek «Effectmeting wijzigingen Bouwbesluit en Regeling Bouwbesluit» dat SIRA Consulting in opdracht van BZK heeft gemaakt4.
In tabel 1 van dit rapport worden per referentiewoning de meerkosten genoemd. Deze lopen uiteen, afhankelijk van de gekozen oplossingen. Circa 1/3 van deze meerkosten is volgens dit SIRA-rapport BENG-Eisen gerelateerd, de overige meerkosten zijn Wet Vet gerelateerd.
Net als voor de kosten die aan de Wet VET gerelateerd zijn, geldt ook voor de kosten die BENG-gerelateerd zijn dat het weliswaar om hogere initiële kosten gaat, maar dat exploitatiekosten (in de vorm van maandlasten) lager zullen zijn. Een energiezuinige woning en een woning die deels zelf energie opwekt, levert een lagere energierekening op.
Hoe ziet u de kostenstijging van 16 procent in samenhang met de benchmark van AEDES die stelt dat de kosten onder de BENG-eisen voor woningen die op een warmtenet worden aangesloten juist lager zijn dan woningen die op aardgas worden aangesloten? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen welk percentage nieuwbouwwoningen welke aansluiting heeft (aardgas, warmtenet, warmtepomp etc) en dit uitsplitsen per type woning?
Zoals ik in mijn antwoorden bij de vraag 2 aangaf, is er geen sprake van 16% kostenstijging door de invoering van de BENG-eisen.
In onderstaande tabel treft u de door u gevraagde verdeling aan. Deze cijfers zijn gebaseerd op 67.850 energieprestatieberekeningen, welke zijn ingevoerd in Bouwtrend 2020 «Op vergunningsaanvraag indienmoment». Bouwtrend houdt niet bij of woningen daadwerkelijk worden gerealiseerd.
In 18,4% van de gevallen is er sprake van «externe warmtelevering». Omdat deze woningen zelf geen warmte hoeven op te wekken is het gevolg dat dit minder bouwkosten met zich meebrengt.
Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van de verwachte kostenstijging als gevolg van het overstappen van de EPC-eis van 0,4 naar de BENG-eisen en dit uitsplitsen per type woning? Hoe was uw inschatting vorig jaar en hoe is uw inschatting dit jaar?
Voor de verwachte bouwkostenstijging voor verschillende gebouwtypes verwijs ik u naar het eerdergenoemde SIRA-Rapport (zie mijn antwoord op vraag 3) waar in tabel 1 per referentiewoning aan BENG-eisen gerelateerde meerkosten worden genoemd. Het is te verwachten dat de kosten op de langere termijn zullen dalen, waardoor de meerkosten op termijn afnemen. De meerkosten die in dit rapport zijn berekend, kunnen dan ook beschouwd worden als een «worst-case»-scenario. Sommige eerste praktijkervaringen komen inmiddels lager uit.
Kunt u een overzicht sturen van andere (verscherpte) eisen die er aan komen die kostenstijging zijn, ook in samenhang met de BENG-eisen, zoals de MPG-eis en laadpalen-eis? Kunt u per eis de verwachte kostenstijging aangeven en dit uitsplitsen per type woning?
Hieronder treft u wat nieuwbouwwoningen betreft de gevraagde informatie aan.
Wat de MPG-eis (MPG staat voor Milieuprestatie Gebouwen) betreft is in het kader van de wettelijke procedure onderzoek uitgevoerd naar de lasteneffecten van deze maatregel5. De conclusie van dit onderzoek is dat de extra kosten van deze aanscherping van de milieuprestatie eis tot 0,8 beperkt zijn tot niet-materiële kosten in het bouwproces en incidentele kosten om kennis te nemen van de maatregel. De niet-materiële kosten zijn geschat op maximaal 0,1 miljoen euro per jaar voor de gehele jaarlijkse bouwproductie; de incidentele kosten voor bedrijven zijn geschat op eenmalig 1,2 miljoen euro op het moment van invoering van de maatregel. Deze kosten zijn dermate laag dat zij niet zullen leiden tot een merkbare kostenverhoging in de bouw. De aanscherping leidt niet tot duurdere bouwmaterialen en -producten. De niet-materiële en incidentele kosten zijn niet verschillend per woningtype. Bij de berekeningen die zijn uitgevoerd om inzicht te krijgen in de mogelijkheden voor een scherpere eis, is uitgegaan van aardgasvrije woningen, gebouwd conform BENG-eisen6. Uit de berekeningen is gebleken dat het mogelijk is om met nu al beschikbare technieken woningen met een scherpere milieuprestatie dan de huidige milieuprestatie-eis te bouwen die tevens voldoen aan de BENG-eisen.
Wat de laadpalen-eis betreft, geldt dat voor eigenaren van gebouwen vanaf 10 maart 2020 in het Bouwbesluit 2012, voor nieuwbouw of een ingrijpende renovatie, de volgende verplichtingen gelden als het gaat om laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer op privaat terrein7:
Deze laatste verplichting geldt overigens pas vanaf 2025.
De kosten hiervan bedragen tussen de € 64,– tot € 118,– per lege buis en € 2.000,– tot € 3.000,–- per oplaadpunt8.
Voor de volledigheid wijs ik erop dat er dit jaar nog een eis volgt voor een minimale hoeveelheid hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie. De noodzaak om deze eis in te voeren, vloeit voort uit de herziene Europese richtlijn voor hernieuwbare energie9, hierna REDII. De REDII bevat een verplichting voor lidstaten om een hoeveelheid hernieuwbare energie voor te schrijven bij nieuwbouw en ingrijpende renovatie. Voor een deel is deze verplichting al geïmplementeerd. Voor nieuwbouw geldt namelijk vanaf 1 januari 2021 een eis voor de minimum hoeveelheid hernieuwbare energie via het Besluit BENG. Voor ingrijpende renovatie is er op dit moment nog geen eis in de regelgeving opgenomen. Hiervoor volgt nog een wijzigingsvoorstel dat nog aan de Tweede Kamer zal worden voorgelegd. Op dat moment zal worden ingegaan op de financiële effecten van deze nieuwe eis.
Hoe hebben de bouwkosten zich sinds 2017 ontwikkeld? Klopt het dat er ten tijde van een oplopend woningtekort sprake is van eveneens oplopende bouwkosten?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) houdt dit overzicht bij10. Hieruit blijkt dat er inderdaad sprake is van oplopende bouwkosten, vanaf 2017 tot eind 2020 totaal ca. 7,5%. Een groot gedeelte van deze kostenstijging wordt door marktomstandigheden bepaald. In het CBS-overzicht is onder andere aangegeven dat de looncomponent ca. 8,5% is gestegen en de materiaal component ca. 5,3%.
Wat zijn de oorzaken van de kostenstijgingen in de bouw sinds 2017?
De kostenstijgingen kunnen op hoofdlijnen worden verklaard door stijgende kosten voor bouwmaterialen, arbeid en nieuwe wettelijke eisen.
De werkelijke kostenstijging als gevolg van de «Wet VET» en de invoering van de BENG-eisen, is op dit moment nog niet bekend, anders dan de prognose kostenstijging die BDB en SIRI Consulting laten zien. Als we echter kijken naar trend van kostenstijgingen die CBS in de jaren voorafgaand aan 2017 laat zien, zien we na 2017 geen afwijkende trend.
Hoe ziet u al deze kostenstijgingen in het licht van de fors stijgende woningprijzen de afgelopen jaren? Deelt u de mening dat deze kostenstijgingen zoveel mogelijk beperkt moeten worden?
In zijn algemeenheid deel ik de mening dat de kostenstijging zoveel mogelijk beperkt moeten worden. Een groot gedeelte van de kostenstijgingen wordt echter door de marktomstandigheden bepaald. Zo zien we o.a. de afgelopen jaren dat bouwmaterialen in prijs stijgen, lonen stijgen en dat aannemers nu met hogere marges rekenen, daar waar dit gedurende de bouwcrisis niet het geval was.
Kosten die uit wettelijke eisen voortvloeien volgen uit politieke en maatschappelijke doelstellingen, zowel op Europees als Nationaal niveau, waarbij binnen deze kaders de regelgeving zo kosten optimaal mogelijk wordt geïmplementeerd. Initiële kosten zijn daarbij in sommige gevallen onontkoombaar hoger, waar vervolgens lagere exploitatiekosten, in de vorm van lagere maandlasten, tegenover staan.
Hoe bent u van plan te voorkomen dat de huizenprijzen nog meer stijgen door oplopende bouwkosten? Bent u bereid aanscherpingen van bestaande eisen te heroverwegen om te voorkomen dat de bouwkosten nog verder stijgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, worden oplopende bouwkosten voor een groot deel door marktomstandigheden bepaald. Ik heb daar geen invloed op. Voor zover bouwkosten uit wettelijke eisen voortvloeien, worden deze eisen binnen de gegeven politieke kaders zo kosten optimaal mogelijk vormgegeven. Het kosten optimale niveau wordt daarbij gedefinieerd als het prestatieniveau dat gedurende de geraamde economische levensduur de laagste kosten met zich meebrengt. Initiële kosten zijn daarbij in sommige gevallen onontkoombaar hoger, waar vervolgens lagere exploitatiekosten, in de vorm van lagere maandlasten, tegenover staan.
Verder werk ik samen met de ontwerp-, bouw- en technieksector aan kostenreductie en innovatie.11 Dit doe ik bijvoorbeeld door onderzoek en ontwikkeling op het gebied van industrialisering (o.a. prefab), standaardisering en digitalisering te stimuleren. Deze samenwerking met de sector vindt plaats via bijvoorbeeld de Bouwagenda, het missie gedreven innovatiebeleid en bijbehorende innovatie- en subsidieregelingen.
Deelt u de mening dat gezien het grote woningtekort en de hoge huizenprijzen het beleid erop gericht moet zijn om de bouwkosten te verlagen en zo de woningbouw te vergroten? Welke maatregelen neemt u hiervoor?
Ik deel uw mening dat de Nederlandse woningmarkt een grote krapte kent en dat de vraag naar woningen sterk is toegenomen, terwijl de bouw van woningen is achtergebleven. Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland prettig kan wonen. Prettig wonen betekent dat er genoeg woningen zijn voor elke portemonnee en elke levensfase. Woningen die qua grootte, prijs, locatie en omgeving aansluiten op de woonwensen. Het Rijk helpt en stimuleert provincies, gemeenten, woningcorporaties en ontwikkelaars met verschillende instrumenten om de woningbouw te versnellen. We zetten hiertoe beleidsprogramma’s in zoals «Woningbouwimpuls» en «Versnellen Woningbouw». Wat het verlagen van de bouwkosten betreft, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 10.
Het artikel ‘Nederland liet dieselsjoemelaars onterecht gaan’ |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland liet dieselsjoemelaars onterecht gaan»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 december jl. over het gebruik van sjoemelsoftware door Volkswagen, waarin het concludeerde dat dit in strijd was met Europees recht en specifiek dat de uitzonderingsclausule over motorbescherming betrekking heeft op onvoorziene en plotselinge schade en dus niet kan worden gebruikt in de context van schade door veroudering of verstopping?
Op 17 december 2020 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie een uitspraak gedaan in een zaak tegen een autofabrikant die wordt verdacht van het toepassen van ongeoorloofde emissiebestrijdingssystemen in voertuigen.
In de uitspraak geeft het Europese Hof duiding van het begrip manipulatie-instrument in de Europese emissiewetgeving2 en de uitzonderingen waarin manipulatie-instrumenten zijn toegestaan. Het Europese Hof onderbouwt dat een manipulatie-instrument ook kan bestaan uit software die de werking van onderdelen van het emissiebestrijdingssysteem aanstuurt. Daarnaast oordeelt het Hof dat manipulatie-instrumenten die de werking van emissiecontrolesystemen verminderen alleen gerechtvaardigd zijn indien deze ervoor zorgen dat de motor beschermd wordt tegen plotselinge en uitzonderlijke schade. De veelgebruikte toepassing van manipulatie-instrumenten om vervuiling en/of veroudering van de motor te voorkomen, is met deze uitspraak dus niet toegestaan.
Door de uitspraak van het Europese Hof zijn de kaders rondom het gebruik van manipulatie-instrumenten verder aangescherpt. Dit nieuwe kader is anders dan het kader dat tot nu toe door Europese goedkeuringsinstanties is gehanteerd bij het goedkeuren van voertuigen voor de Europese markt. Als gevolg van de Hofuitspraak moeten eerdere interpretaties van de Europese goedkeuringsinstanties mogelijk worden herzien aan de hand van de scherpere invulling van de emissiewetgeving.
Welke gevolgen heeft de veel striktere interpretatie die de Europese rechter geeft, voor de aanpak in Nederland van sjoemeldiesels?
Wanneer het Hof van Justitie EU-wetgeving interpreteert, geldt die interpretatie vanaf het moment dat de wetgeving in werking is getreden. Hoewel de Hofuitspraak gericht is op een zaak die tegen één autofabrikant is aangespannen, geldt deze verdere interpretatie van de emissiewetgeving3 dus ook voor alle andere voertuigen die volgens deze wetgeving zijn goedgekeurd voor de Europese markt.
Als onderdeel van een bredere Europese aanpak, verdiept de RDW zich op dit moment in de impact van de Hofuitspraak op de door de RDW verstrekte typegoedkeuringen. Ook het onderzoek naar voertuigen met afwijkende emissiestrategieën dat de RDW in 2017 heeft afgerond wordt getoetst tegen de Europese Hofuitspraak. Dit onderzoek is uitgevoerd op basis van een protocol dat is opgesteld in overleg met de Europese Commissie en het Joint Research Centre (JRC). In dit onderzoek4 werd eerder beoordeeld dat bij veertien voertuigen met afwijkend emissiegedrag, dit emissiegedrag nodig was voor het beschermen van de motor.
Daarnaast zal de RDW bij het afgeven van nieuwe typegoedkeuringen de emissiewetgeving toepassen in lijn met de interpretatie die volgt uit de Hofuitspraak.
Bent u bereid opdracht te geven tot het onderzoeken van meer verdachte automodellen door de RDW? Zal hierbij dezelfde route gevolgd worden zoals bij de Suzuki Vitara en de Jeep Grand Cherokee?
De RDW analyseert momenteel de impact van de Hofuitspraak op de door de RDW afgegeven typegoedkeuringen. Aan de hand van de beschikbare informatie in typegoedkeuringen en vervolgonderzoeken wordt onderzocht of de voertuigen voldoen aan de vereisten van de afgegeven typegoedkeuring, uitgaande van het nieuwe kader dat door de Hofuitspraak is gegeven. Indien heropening van de onderzoeken noodzakelijk is, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Daarnaast brengt de Europese Commissie de impact van de Hofuitspraak in kaart, bij dit proces betrekt de Commissie ook de lidstaten. Dit Europese traject is van belang om te zorgen dat lidstaten eenzelfde opvolging geven aan de Hofuitspraak en het gelijke speelveld in de toelating van voertuigen op de Europese markt gewaarborgd blijft. Ik zal samen met de RDW de reactie en vervolgstappen op Europees niveau nauwlettend volgen.
Naar aanleiding van eerdere verdenkingen rond het toepassen van ongeoorloofde emissiestrategieën is aangifte gedaan bij het OM. De mate waarin de vervolgstappen op de Hofuitspraak overeenkomen met eerdere trajecten die in het kader van dieselfraude zijn gevolgd, hangt af van de reactie van de Europese Unie op de Hofuitspraak.
Welke andere kansen ziet u om de schade die sjoemeldiesels toebrengen aan het milieu en in bijzonder de luchtkwaliteit, en dus de gezondheid van mensen, te verminderen met deze uitspraak van de rechter in de hand?
Naast het mogelijk herzien van de afgegeven typegoedkeuringen die als gevolg van de Hofuitspraak niet zouden voldoen aan de emissiewetgeving, zie ik vooral kansen in het blijven inzetten op effectievere Europese wetgeving met streng toezicht op de praktijkemissies van voertuigen en het voorkomen van toekomstige ongeoorloofde manipulatie van emissies. Met de komst van de Real Driving Emission (RDE) wetgeving, die het testen op de weg onder reële rijomstandigheden bij de typegoedkeuring van het voertuig vereist, is een belangrijke stap in de goede richting gezet. Via de kaderverordening markttoezicht en het 4e RDE-pakket wordt de gebruiksfase beter gemonitord, waarbij in heel Europa routinematige controles van praktijkemissies op de weg plaatsvinden. Tegelijkertijd is er zeker nog ruimte voor verbetering. In de onderhandelingen over de aanscherping van de huidige emissienorm (Euro6) spant Nederland zich in dat voertuigen onder nagenoeg alle rijomstandigheden en een autoleven lang aan de eisen moeten voldoen. In de huidige situatie moeten voertuigen in de praktijk enkel aan emissienormen voldoen onder de rijomstandigheden van de RDE-test en ook enkel tot een bepaald kilometrage. De genoemde inzet is in lijn met de Nederlandse inbreng voor de publieke consultatie voor de nieuwe Euronormen die ik op 10 november 2020 met uw Kamer gedeeld heb5.
Op welke wijze wijzigt de uitspraak van de Europese rechter de inzet van Nederland in de Europese Unie en elders op de aanpak van sjoemeldiesels?
Zie antwoord vraag 5.