Het bericht dat bewoners van de nieuwbouw rond de Roermondse Roertunnel hinder ondervinden van laagfrequent geluid |
|
Harry van der Molen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boenkboenk-geluid door Roertunnel wel degelijk echt: «Het mag hier in Roermond geen tweede Groningen worden»?1
Ja.
Klopt het dat uit recent, uitgebreid onderzoek van adviesbureau Movares is gebleken dat omwonenden van de Roertunnel hinder ondervinden van laagfrequent geluid afkomstig van de Roertunnel? Zo ja, wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek?
In het rapport van adviesbureau Movares is berekend dat indicatief 129 woonadressen mogelijk hinder kunnen ondervinden van laagfrequent geluid uit de A73 Roertunnel. De uitkomsten van het Movares-onderzoek zijn de basis voor verdere onderzoeken. Het onderzoek van Movares geeft een indicatie van de oorzaak en omvang van de hinder door trillingen en laagfrequent geluid en van mogelijke maatregelen hiertegen.
Bent u het eens met de stelling dat het Rijk de verantwoordelijkheid heeft om de laagfrequentgeluidproblematiek van de Roertunnel op te lossen en deze regierol actief op moet pakken?
Bij de ontwikkeling van de problematiek zijn meerdere partijen betrokken geweest. De A73 Roertunnel is in 2008 in gebruik genomen. In 2014 is een eerste individuele trillingsklacht verholpen door een asfaltreparatie in de tunnel. Pas na gereedkomen van nieuwbouwwoningen aan de zuidzijde van de tunnel ontvingen Rijkswaterstaat en gemeente Roermond vanaf 2018 meerdere klachten van bewoners. Rijkswaterstaat onderzoekt daarom samen met de gemeente Roermond – in het belang van de leefkwaliteit van bewoners – de oorzaak van deze hinder, om te bezien welke mogelijke oplossingen getroffen kunnen worden.
Welke mogelijke opties zijn er om de laagfrequentgeluidproblematiek rond de Roertunnel op te lossen? Kunt u in uw beantwoording onder andere ingaan op de oplossingsrichtingen die worden geschetst in het Movares-rapport?
Movares benoemt in de rapportage mogelijk effectieve maatregelen die kunnen worden toegepast aan de tunnel, in de bodem, aan de woningen en voor het verkeer. Het treffen van maatregelen is zeer bewerkelijk en de verkende maatregelen zijn veelal ingrijpend, complex om te realiseren, kostbaar en kennen een onzekere effectiviteit. Movares beschrijft dat het meest effectief lijken:
Voor alle maatregelen is nader onderzoek nodig naar bijvoorbeeld lokale inpassing, constructieve risico’s, mate van verminderen van de hinder, de kosten die in verhouding moeten staan tot het te verwachten effect, maatschappelijke acceptatie en beleidsmatige haal- en houdbaarheid.
Bent u op de hoogte van het groot onderhoud in 2023 aan de Roertunnel? Bent u ook van mening dat de trillinghinder uiterlijk gelijktijdig met dit groot onderhoud opgepakt en opgelost moet worden? Wat gaat u eraan doen om dit mogelijk en haalbaar te maken?
Eerst dient bepaald te worden of eventuele maatregelen getroffen worden voor het aandeel van het Rijk. Hiervoor is nader onderzoek nodig (zie ook antwoord 4). Aangezien Rijkswaterstaat de opdracht voor groot onderhoud al heeft gegund aan een combinatie van Croonwolter&dros en Ballast-Nedam2 ligt het niet voor de hand dat eventuele maatregelen gecombineerd worden.
Hoe verloopt de communicatie met de gemeente en provincie omtrent de trillinghinder van de Roertunnel?
Rijkswaterstaat en gemeente Roermond trekken sinds 2019 – in het belang van de leefkwaliteit van bewoners – gezamenlijk op in onderzoeken naar de oorzaak van, en mogelijke maatregelen tegen, de hinder door trillingen en laagfrequent geluid uit de Roertunnel. De samenwerking verloopt goed. Bewoners worden regulier geïnformeerd via gezamenlijke nieuwsbrieven en er is participatie d.m.v. een klankbordgroep. Tevens zijn er in de afgelopen jaren enkele bewonersavonden georganiseerd. Met de provincie Limburg heeft hierover tot op heden geen overleg plaatsgevonden, omdat de provincie geen partij is in deze. Nu potentiële oplossingen in beeld komen verandert deze rol mogelijk.
Klopt het dat de oorzaak van het laagfrequente geluid bij de Roertunnel zit in de betondelen en de wijze waarop deze middels een mes-en-groefverbinding aan elkaar zijn vastgeklikt?
Het onderzoek van Movares toont aan dat de oorzaak van trillingen en laagfrequent geluid ligt in passages van zwaar vrachtverkeer over opeenvolgende tunnelelementen, voornamelijk in combinatie met een lage buitentemperatuur. De tunnelelementen zijn middels een zogeheten mes-in-groef-verbinding met elkaar verbonden. Door thermische krimp bij een lage buitentemperatuur ontstaat er meer bewegingsvrijheid in de aansluiting van de tunnelelementen, die door het gewicht van zwaar vrachtverkeer tegen elkaar en/of de ondergrond klappen. Dit veroorzaakt trillingen, die via de bodem naar de huizen worden doorgeleid en bij de woningen trillingen en of laagfrequent geluid veroorzaken. Er zijn geen constructieve gebreken aan de tunnel geïdentificeerd en de A73 Roertunnel is veilig voor gebruik. Verder concludeert Movares dat de kans op schade aan gebouwen als gevolg van verkeer door de Roertunnel verwaarloosbaar is.
Wordt er bij de aanleg van landtunnels vaker gebruikgemaakt van deze constructiewijze? Zo ja, speelt de problematiek naar uw weten ook bij andere landtunnels waarbij deze constructiemethode is gebruikt?
Nee, de A73 Roertunnel is de enige wegverkeertunnel van het Rijk met de mes-in-groef-verbinding ter plaatse van de tunnelovergangen.
Kunnen er gezondheidsklachten voortkomen uit een langdurige blootstelling aan laagfrequent geluid? Zo ja, welke?
Hinder door laagfrequent geluid is relatief nieuwe materie, waarvoor aanvullend onderzoek nodig is. In 2021 heeft het RIVM het rapport «Onderzoeksprogramma Laagfrequent geluid3» uitgebracht. Dit rapport beschrijft dat geluid in het algemeen, waar laagfrequent geluid een onderdeel van is, erkend is als een risico voor de volksgezondheid. De hinderbeleving van laagfrequent geluid verschilt van persoon tot persoon. Volgens internationaal onderzoek kan blootstelling aan laagfrequent geluid samenhangen met (ernstige) hinder en mogelijk met slaapverstoring.
Kunt u aangeven of het klopt dat er op dit moment geen wettelijke normen zijn voor laagfrequent geluid? Zo ja, is het mogelijk om geluidsnormen wettelijk vast te leggen?
Ja, dit klopt. Er bestaan wel richtlijnen waaraan getoetst wordt om hinderlijkheid van trillingen en laagfrequent geluid te objectiveren. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat er geen wettelijk voorgeschreven richtlijn bestaat met een normkader voor de toetsing van laagfrequent geluid. Daarmee is er geen specifiek (wettelijk en beleidsmatig) kader voor het al dan niet treffen van maatregelen die de hinder tegengaan. Dit vergt daarom een goed onderbouwde afweging in deze situatie, waarvoor nog nader onderzoek nodig is. De verwachting is niet dat voor een specifieke situatie als deze, dit op korte termijn tot een (wettelijk) kader voor laagfrequent geluid bij wegtunnels zal leiden.
Kleinschalig historisch medegebruik op Ameland |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de signalen dat de afgelopen jaren de mogelijkheden voor kleinschalig historisch medegebruik zoals recreatief vissen met staand want (waarvan de Minister van Economische Zaken heeft bepaald dat dit niet toegestaan is voor de Nederlandse kust, maar waarbij recreatief vissen met staand want voor eilandbewoners wel mogelijk is wanneer er een melding wordt gedaan bij de gemeente, omdat dit wordt gezien als kleinschalig historisch medegebruik) ernstig zijn beperkt of niet meer mogelijk zijn door nieuwe (Europese) regelgeving (voorbeeld: een gevangen zeebaars mag niet meer meegenomen worden)?
Ja die signalen zijn mij bekend. Het kleinschalig recreatief staand want is inpasbaar gemaakt, binnen de geldende Europese en nationale wetgeving en beleidskaders, in bepaalde kustwateren (o.a. de Waddenzee) en de Noordzeekustlijn (Visserijzone). Dit op verzoek van de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 123 XIV, nr. 63), waarbij rekening is gehouden met de gevolgen voor de recreatieve vissers in de kustwateren en de visserijzone. De hiervoor destijds gecreëerde vrijstellingsregelingen voor recreatieve staandwantvisserij zijn ongewijzigd. De taak van uitvoering en handhaving van de regeling is hiervoor bij de gemeenten gelegd, waarbij melding vooraf noodzakelijk is.
Ten aanzien van de zeebaars is het op grond van Europese regelgeving (Verordening vangstmogelijkheden) sinds 2020 jaarrond niet meer toegestaan om eventueel bijgevangen zeebaars in recreatief staand want te behouden. Dit om in Europees verband de onder druk staande bestanden van de zeebaars te beschermen.
Kunt u aangeven welke regelgeving het kleinschalig historisch medegebruik beperkt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de volgende opmerking in het Natura 2000-beheerplan Ameland nog altijd onverminderd van toepassing is: «Bij de authenticiteit van Ameland speelt (ook) het kleinschalig historisch medegebruik een belangrijke rol» (zoals dat bijvoorbeeld ook is gedaan inzake cultuurhistorische visserij IJsselmeer in de Beleidsregel ontheffing vergunningplicht IJsselmeer voor cultuurhistorische visserij)?
Ja, met de opmerking dat nu de provincie Fryslân bevoegd gezag is voor beheerplan van dit Natura 2000-gebied (Wet Natuurbescherming 2017). De gedeputeerde staten van de provincie Fryslân hebben op 28 september 2021 de beheerplanperiode voor het beheerplan Duinen Ameland verlengd voor een periode van 6 jaar, of tot de datum van een nieuw vastgesteld beheerplan. De aangehaalde opmerking is nog steeds van kracht.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om voor de bij punt 2 genoemde regelgeving een uitzondering te maken voor kleinschalig historisch medegebruik zoals opgenomen in de oorspronkelijke afspraak uit paragraaf 8.3.1 van Natura 2000-beheerplan Ameland?1
De beperkingen ten aanzien de visserij op zeebaars met recreatief staand want volgen uit Europese regelgeving en dienen ter bescherming van het bestand. Deze zijn direct van toepassing in de betreffende lidstaten. Het is niet mogelijk een nationale uitzondering hierop in te stellen.
Kunt u aangeven of er voor andere vormen van kleinschalig historisch medegebruik (bijvoorbeeld het jutten, Oerdritten, het rapen van schelpen en schelpdieren, visroken op het strand en verschillende vormen van vissen, zoals staand want, garnalen vangen met netten of een hengel) meer beperkingen zijn gaan gelden dan oorspronkelijk bedoeld in 2016? Zo ja, kunt u aangeven welke beperkingen dat zijn?
Wat betreft het Natura 2000-beheerplan zijn er niet meer beperkingen gaan gelden. Voornoemd kleinschalig historisch medegebruik was toegestaan in de eerste beheerplanperiode en de provincie Fryslân heeft het beheerplan éénmalig verlengd. Daarmee is er dus niets veranderd in het kader van het Natura 2000-beheerplan.
Kunt u aangeven of een en ander ook betrekking heeft op de andere Waddeneilanden, aangezien uit berichten blijkt dat deze kwestie niet alleen Ameland betreft maar ook op Texel speelt?2
Ja, dit heeft ook betrekking op de andere Waddeneilanden.
Private equity Bencis koopt in stilte weer kinderopvangverblijven op |
|
Senna Maatoug (GL), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Investeerder Bencis koopt in stilte weer kinderopvangverblijven op»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Klopt het dat, zoals in het artikel ook gesteld, Bencis voormalig eigenaar van Estro is? Herinnert u zich het enorme debacle met Estro in 2014 waarbij duizenden ouders en kinderen de dupe werden van het faillissement van Estro?
Dat klopt. In 2006 nam Bencis Capital Partners het toenmalige Catalpa over van Waterland Private Equity Investments. In 2010 werd Catalpa verkocht aan Providence Equity LLP die de organisatie omdoopte tot Estro in 2011. In 2013 namen KKR en Bayside Capital de kinderopvangorganisatie over, waarna het in 2014 als Smallsteps doorging na een flitsfaillissement onder de investeringsmaatschappij HIG Capital. Het Europees Hof van Justitie oordeelde in 2017, in een zaak aangespannen door de FNV, dat bij dit flitsfaillissement de Europese Richtlijnen met betrekking tot de overgang van ondernemingen niet waren gevolgd.2 Uiteindelijk heeft de FNV destijds een schikking getroffen met Smallsteps voor 700 oud-werknemers. Dit was een turbulente periode voor de ouders, kinderen en medewerkers, waar onder andere uw Kamer vragen over heeft gesteld.
Wat vindt u ervan dat een bedrijf met zo’n slecht track record opnieuw kinderopvangorganisaties opkoopt?
De Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam heeft op verzoek van de curator in haar beschikking van 10 december 2019 een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Estro Groep vanaf 1 januari 2009 tot 9 december 2010.3 Er waren gegronde redenen voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken. Daarbij is stilgestaan bij het feit dat kinderopvang in hoge mate met publiek geld wordt gefinancierd via de kinderopvangtoeslag. Tevens is gewezen op de maatschappelijke impact van het latere faillissement van Estro en het algemene maatschappelijke belang bij openheid van zaken. Het onderzoek richt zich op het besluitvormingsproces van het bestuur van Catalpa N.V. (het latere Estro) rond de overname, de informatievoorziening daarover aan het centrale medezeggenschapsorgaan, de mogelijke belangenverstrengeling, en het toezicht op het bestuur. Het verslag van het onderzoek ligt ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage voor eenieder.4
Ook ik vind een juiste gang van zaken, een juist beleid en transparantie belangrijk. Zeker gezien het maatschappelijke belang van de kinderopvang. Het is primair van belang dat kinderopvang veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is en blijft, onafhankelijk van de organisatie- of financieringsvorm van de kinderopvangorganisatie. Alle kinderopvangorganisaties moeten voldoen aan de wettelijke (kwaliteits)eisen, ongeacht in welke constructie het eigendom onder is gebracht. Zo ook kinderopvangorganisaties in bezit van Bencis.
Ik zie dat de sector zich hard inzet om het aanbod van kinderopvang aan te laten sluiten op de vraag en ik zie bij veel kinderopvangorganisaties mooie dingen gebeuren. Tegelijkertijd deel ik uw ongemak en zorgen rondom private equity investeringen in de kinderopvang. Het idee dat belastinggeld niet ten goede zou komen aan de kinderopvang, maar zou uitstromen als overwinst naar private equity partijen, vind ik ook niet wenselijk. Daarom wil ik de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang gaan onderzoeken. Daarbij wil ik ook onderzoek doen naar de mogelijke effecten en de voor- en nadelen van bijvoorbeeld een beperking op de financieringsvormen, een winstnormering of regulering van de uurprijs die kinderopvangaanbieders mogen vragen aan ouders. Ik zal dit binnenkort in gang zetten en uw Kamer informeren over de uitkomsten wanneer deze bekend zijn.
Wat vindt u van het feit dat de overname van Samenwerkende Kinderopvang (248 vestigingen) door Bencis niet vermeld stond op de website van de investeringsmaatschappij en ook niet op de website van Samenwerkende Kinderopvang?
Gezien de gang van zaken, snap ik dat de acties van Bencis in de kinderopvang onder een vergrootglas liggen. In het Landelijk Register Kinderopvang staat wie de houder is van een kinderopvanglocatie. Hier kan echter nog een houdersconstructie boven zitten. Dit betreft openbare informatie, die valt te achterhalen aan de hand van het KvK-nummer dat is opgenomen in het Landelijk Register Kinderopvang, maar vergt wel uitzoekwerk. Het belangrijkst is dat kinderen en hun ouders erop kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is. Naast de wettelijke eisen is proactieve transparantie belangrijk voor het vertrouwen van ouders. Dit heeft het ministerie nadrukkelijk in een gesprek met de betreffende kinderopvangorganisatie aangegeven. Dit zal ook breder in gesprek met de sector uitgedragen worden.
Wat vindt u ervan dat ouders waarvan de kinderen op de Samenwerkende Kinderopvang zitten, niet zijn geïnformeerd dat de eigenaar van hun kinderopvang een private equity is? Bent u van mening dat ouders moeten kunnen weten wie de eigenaar is van de organisatie waar zij hun kinderen heen brengen voor opvang?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe rijmt u dat met de door uw voorganger gedane toezegging om ouders beter te informeren over private equity in de kinderopvang?2
Kan uit het feit dat ouders bij de Samenwerkende Kinderopvang geen kennis hadden over het feit dat de eigenaar van hun kinderopvangorganisatie een private equity is, worden geconcludeerd dat u en uw voorganger onvoldoende actie hebben ondernomen aangaande de toezegging om ouders te informeren?
Wat gaat u doen om de door uw voorganger gedane toezegging gestalte te geven? Wat zijn hierbij de mogelijkheden om deze informatie verplicht te stellen voor de kinderopvangsector?
Kunt u aangeven wat de gemiddelde prijzen waren van de kinderopvang en van de buitenschoolse opvang de afgelopen vijf jaar, en hierbij ook de gemiddelde uurprijzen en de gemiddelde prijsstijgingen de afgelopen vijf jaar geven?
De door u gevraagde cijfers zien er als volgt uit.
Dagopvang
Buitenschoolse opvang
Gastouderopvang
2021
€ 8,60 (+2,5%)
€ 7,74 (+1,7%)
€ 6,44 (+0,8%)
2020
€ 8,39 (+3,3%)
€ 7,61 (+2,8%)
€ 6,39 (+2,4%)
20192
€ 8,12 (+8,8%)
€ 7,40 (+2,5%)
€ 6,24 (+4,0%)
2018
€ 7,46 (+3,8%)
€ 7,22 (+3,1%)
€ 6,00 (+2,7%)
2017
€ 7,19 (+3,0%)
€ 7,00 (+2,3%)
€ 5,84 (+2,8%)
Bron: Toeslagen, cijferbeeld januari 2022, bewerking Ministerie van SZW.
De cijfers over de gemiddelde uurprijs zijn gebaseerd op de uurprijzen die ouders aan Toeslagen doorgeven. Deze kunnen afwijken van de door de ouders werkelijk betaalde uurprijzen. Het betreft de gemiddelde uurprijzen, waarbij gewogen is naar gebruik. Ter illustratie: de uurprijs van gebruikers die 60 opvanguren afnemen weegt drie keer zo zwaar mee bij bepaling van het gemiddelde als de uurprijs van gebruikers die 20 opvanguren afnemen.
Per 1 januari 2018 was de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang in werking getreden. De wijzigingen in de kosten voor de dagopvang en buitenschoolse opvang werden vertaald in een evenredige aanpassing van de maximum uurprijzen. Ter compensatie van de maatregelen die per 1 januari 2019 in werking traden is de maximum uurprijs voor de dagopvang (voornamelijk) per 1 januari 2019 opnieuw verhoogd (Stb. 2018, 327).
De tabel geeft de gemiddelde tarieven (in euro’s) en de procentuele jaar-op-jaar stijging weer voor dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. De cijfers van 2021 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers, die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van uurtarieven. Voor 2020 is het merendeel van de beschikkingen definitief vastgesteld. Voor 2019 en eerdere jaren zijn vrijwel alle beschikkingen en onderliggende gegevens definitief. Enige jaarlijkse prijsstijging is logisch in verband met economische ontwikkelingen. Daarom worden de maximum uurprijzen waarover ouders kinderopvangtoeslag kunnen ontvangen jaarlijks geïndexeerd. De indexatie is een gewogen gemiddelde van de loon- en prijsontwikkeling op basis van het CEP van CPB. Het Waarborgfonds kinderopvang heeft zichtbaar gemaakt dat de sector een grote variatie kent in de kostprijs van kinderopvangaanbieders.7 Specifieke (kosten)ontwikkelingen kunnen ertoe leiden dat een kinderopvangorganisatie op een andere prijsstijging uitkomt.
Vindt u het stuitend dat de tarieven voor ouders enorm zijn verhoogd, de groepsgrootte is vergroot en dat er tegelijkertijd een miljoen rente moet worden betaald aan investeerder Bencis?
Aan kwalitatief goede kinderopvang die financieel en fysiek toegankelijk is voor ouders en voor kinderen hecht ik groot belang. Daarom moeten alle kinderopvangaanbieders allemaal aan dezelfde regels en eisen voldoen, ongeacht de organisatie- of financieringsvorm van de kinderopvangorganisatie. Zo ook rondom de groepsgrootte en de totstandkoming van de tarieven. Zolang aan de voorwaarden wordt voldaan, is een kinderopvangaanbieder vrij in hun tariefstelling. Daarbij houden zij rekening met hun verwachte kostprijs, de voorkeur van ouders en potentiële concurrentie vanuit andere kinderopvangaanbieders. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven wil ik de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang onderzoeken.
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. »Meer algemeen geldt dat er maatregelen genomen zijn voor een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen. Zo is de aftrekbaarheid van rente in de vennootschapsbelasting beperkt met de robuuste implementatie van een generieke renteaftrekbeperking (de earningsstrippingmaatregel). De earningsstrippingmaatregel vloeit voort uit de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)8 en is een generieke renteaftrekbeperking die met ingang van 1 januari 2019 in werking is getreden. Deze maatregel is primair gericht tegen belastingontwijking. De Nederlandse implementatie van deze earningsstrippingmaatregel is echter voorzien van een aanvullend doel. Nederland wil dat de earningsstrippingmaatregel eveneens (of beter: vooral) tot doel heeft dat een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen wordt bereikt, zodat dit de keus tussen beide minder verstoort. Om die reden is de earningsstrippingmaatregel aanzienlijk strenger vormgegeven dan hetgeen ATAD1 (als minimum) vereist. Zo is de drempel – ten opzichte van de minimumnorm uit ATAD1 – verlaagd van € 3 miljoen naar € 1 miljoen en is de earningsstrippingmaatregel niet voorzien van een zogenoemde groepsuitzondering of een uitzondering voor zogenoemde «stand alone»-entiteiten.
Per 1 januari 2022 is deze renteaftrekbeperking nog verder aangescherpt. Het aftrekpercentage is verlaagd naar 20% van de EBITDA9 (grof gezegd: het bruto bedrijfsresultaat), terwijl ATAD1 een percentage van 30% kent. Bovendien is de specifieke renteaftrekbeperking gericht tegen winstdrainage met ingang van 1 januari 2021 – als onderdeel van het pakket Belastingplan 2021 – ook verder aangescherpt. Deze renteaftrekbeperking beoogt binnen concernverband grondslaguitholling door renteaftrek tegen te gaan. Als gevolg van de aanscherping kan deze renteaftrekbeperking – kort gezegd – niet langer onder omstandigheden leiden tot een ongewenste vrijstelling. De mogelijkheid om rente in aanmerking te nemen voor aftrek van de winst is in het algemeen derhalve aanzienlijk beperkt.
Bent u het eens dat deze 1 miljoen euro ook had kunnen worden gebruikt voor het aantrekken van extra personeel, hogere salarissen voor kinderopvangmedewerkers en/of verlaging van de uurprijzen voor ouders?
Een organisatie maakt hierin een eigen afweging. Ik zie diverse kinderopvangorganisaties in bezit van private equity investeren in de kwaliteit van kinderopvang. Bijvoorbeeld KidsFoundation met hun Academisch Platform waar in samenwerking met academici wordt ingezet op professionalisering van de praktijk van kinderopvang. Uit eerder onderzoek is dan ook gebleken dat de indeling naar profit, non-profit of rechtsvorm niet bepalend is voor de aangeboden kwaliteit.10 De organisatie die in het onderzoek getypeerd wordt als «sociaal-geëngageerde professionele organisatie» bieden volgens het onderzoek over de hele linie hogere kwaliteit. Dit zijn organisaties waar marktdenken met een winstdoelstelling en klantgerichtheid, gemeenschapsoriëntatie en professionele waarden evenwichtig verenigd zijn en waar management en professionals als team samenwerken. De missie en lokale betrokkenheid van de organisatie en de aandacht voor professionalisering en actieve betrokkenheid van medewerkers zijn dus betere voorspellende kenmerken voor de aangeboden kwaliteit van kinderopvang.
Een private equity investeerder zal na enkele jaren de onderneming willen verkopen voor een hogere prijs dan het de onderneming heeft gekocht. Daarvoor is het belangrijk dat het een gezonde onderneming achterlaat met toekomstperspectief. Een kinderopvangorganisatie kan zich niet uit de kinderopvang prijzen met te hoge uurtarieven. Daarnaast is personeel nodig. Een kinderopvangorganisatie moet een aantrekkelijke werkgever zijn om voldoende personeel aan zich te kunnen verbinden om de kinderopvang tot stand te laten komen. Dit zijn aspecten waar de eigenaar naast de wettelijke eisen rekening mee zal houden. Gezien het verleden, verwacht ik dat een volgende investeerder in de kinderopvang die momenteel in het bezit is van Bencis, extra kritisch naar het toekomstperspectief van de kinderopvangorganisatie zal kijken.
Kinderopvang heeft een publieke functie en daarom is overheidsfinanciering belangrijk. Tegelijkertijd brengt de grote mate van overheidsfinanciering ook een verantwoordelijkheid met zich mee. Dit wordt nog belangrijker nu dit kabinet de kinderopvang nog toegankelijker wil maken en de overheidsfinanciering verder zal toenemen. Het stelsel moet de beste uitkomsten voor ouders en kinderen bieden. Zeker in de ontwikkeling naar het nieuwe stelsel de komende jaren, wordt dit een nog groter aandachtspunt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, wil ik de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang onderzoeken. Zoals eerder aangegeven, wil ik daarbij ook de mogelijke effecten en de voor- en nadelen onderzoeken van bijvoorbeeld een beperking op de financieringsvormen, een winstnormering of regulering van de uurprijs die kinderopvangaanbieders mogen vragen aan ouders.
Welke uurprijsstijging wordt er verwacht naar aanleiding van de uitbreiding van de kinderopvangtoeslag naar 95%?
Het is op voorhand lastig te voorspellen wat de effecten van de stelselwijziging op de tariefontwikkeling zullen zijn. Dit hangt onder meer samen met de omvang en snelheid van de stijging van de vraag en de snelheid waarmee het aanbod hierop reageert. Ook andere factoren, zoals de algemene krapte op de arbeidsmarkt en economische ontwikkelingen, spelen een rol. De ontwikkeling van de tarieven is een van de aandachtspunten in de verdere uitwerking waar ik naar kijk.
Overweegt u een maximering van de uurprijs?
Op dit moment is niet duidelijk in hoeverre de tarieven gaan stijgen en is een maximering niet aan de orde. Echter, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 12, is de ontwikkeling van de tarieven een aandachtspunt, omdat dit van invloed kan zijn op de toegankelijkheid. Het is van belang dat de maximum uurprijs (en de daaraan gekoppelde toeslag) de kinderopvang toegankelijk maakt en houdt. De stevige publieke component in de financiering zal van invloed zijn op de prikkels die werkelijke uurprijzen laag kunnen houden. Tegelijkertijd is het zaak dat de maximum uurprijs ruimte biedt voor een doelmatige bedrijfsvoering en investeringen. Bij het eventueel overwegen van het instellen van beperkingen ten aanzien van het bepalen van de tarieven is daarom van belang om de complexiteit van dergelijke regelgeving en gevolgen hiervan goed mee te nemen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zal ik dit betrekken in het onderzoek naar de rol van verschillende financieringsvormen in de kinderopvang waarbij ik ook de voor- en nadelen van een dergelijke maatregel in kaart wil brengen.
Vindt u dat het gedrag van Bencis overeenkomsten vertoont met dat van een sprinkhaankapitalist?
Zoals gezegd bij het antwoord op vragen 4 en 5 hecht ik belang aan transparantie. Zeker in een sector waar kinderen en hun ouders erop moeten kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is. De betreffende informatie is openbaar te vinden. Toch vind ik het vanuit transparantie beter als ouders hier door de kinderopvangorganisatie proactief over geïnformeerd worden. Daar is de kinderopvangorganisatie door het ministerie nadrukkelijk op gewezen. Dit zal ook breder in gesprek met de sector uitgedragen worden. Binnen de kinderopvangsector gelden voor iedere aanbieder dezelfde voorwaarden en kwaliteitseisen. Daarin verschilt Bencis niet van andere eigenaren van kinderopvangorganisaties.
Aangezien een groot gedeelte van de kosten van de kinderopvang voor ouders via de kinderopvangtoeslag wordt betaald, wat vindt u ervan dat de overheid feitelijk de zakken van aandeelhouders van Bencis aan het vullen is?
Sinds 2005 zijn verschillende partijen, zowel met als zonder winstoogmerk, actief die investeren in het aanbod van kinderopvang. Zo ook investeringsmaatschappijen. Investeringen in de kinderopvangsector helpen bij het bij elkaar brengen van vraag en aanbod en bij het bieden van meer keuzemogelijkheden voor ouders, zodat ouders een kinderopvang kunnen kiezen die past bij hun persoonlijke situatie. Vanwege het grote publieke belang van kinderopvang kunnen ouders middels de kinderopvangtoeslag een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang krijgen. In het coalitieakkoord is de ambitie uitgesproken dat deze tegemoetkoming op termijn voor alle werkende ouders 95% zal zijn. Het zijn de ouders die kiezen naar welke organisatie zij hun kind brengen en deze tegemoetkoming ontvangen voor de kosten van de opvang die zij gebruiken. Kinderopvangorganisaties zijn tot op zekere hoogte vrij in wat zij met hun inkomsten doen, maar moeten wel aan alle regelgeving voldoen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 14.
Constaterende dat het waarborgfonds in haar sectorrapport 2020 aangeeft dat er 4,1% resultaat is gemaakt door vennootschappen3, terwijl uit CBS-cijfers blijkt dat de winst meer de orde van grootte van 12,5% is, kunt u specifieker aangeven wat de afgelopen vijf jaar de winsten in de kinderopvangsector waren?
Het Waarborgfonds verzamelt en analyseert voor de rapportage de definitieve geconsolideerde jaarrekeningen. Zowel van grote als kleine organisaties. Voor de meest recente editie van het sectorrapport gaven in totaal 170 kinderopvangorganisaties inzage in hun jaarrekening, goed voor 41,6% van het totale aantal kindplaatsen in Nederland. Het Waarborgfonds werkt met een gewogen gemiddelde, zodat grote organisaties geen disproportionele invloed hebben op de uitkomsten.
Kinderopvang
2020
4,1%
2019
4,8%
2018
5,4%
2017
3,8%
2016
3,0%
Bron: Waarborgfonds kinderopvang – Jaarlijkse Sectorrapport Kinderopvang
De kinderopvangsector bestaat uit enkele grote organisaties en veel kleine, lokale aanbieders. Bij het analyseren van deze percentages dient er rekening gehouden te worden met het feit dat de privéonttrekkingen van eenmanszaken, maatschappen en vennootschappen onder firma nog in mindering gebracht dienen te worden.
Het kan voor (met name kleine) kinderopvangorganisaties ingewikkeld zijn om de gevraagde financiële gegevens aan te leveren. En zeker om dit op een uniforme manier te doen. Daarom ondersteunt het Waarborgfonds hen daarbij (zie ook: Mijn Kostprijs | Waarborgfonds Kinderopvang). Vanwege de sectorspecifieke kennis en ervaring van het Waarborgfonds maakt SZW gebruik van hun jaarlijkse sectorrapportage. Overigens laten het CBS en het Waarborgfonds wel een soortgelijke ontwikkeling van de resultaten voor belasting zien.
Bent u het eens dat als er winst wordt gemaakt in de kinderopvang dit terug moet vloeien naar de kwaliteit van de kinderopvang?
Zie ook mijn antwoord op vraag 11. De betrokken partijen zetten zich hard in om het aanbod van kinderopvang aan te laten sluiten op de vraag en ik zie bij veel kinderopvangorganisaties mooie dingen gebeuren. Ik ben er ook trots op dat de Nederlandse kinderopvang in zijn algemeenheid van hoge kwaliteit is, ook in vergelijking met het buitenland.12 Zoals bij het antwoord op vraag 15 gezegd zijn kinderopvangorganisaties tot op zekere hoogte vrij in wat zij met hun inkomsten doen. Het nodigt investeerders uit om bij te dragen aan de kinderopvang. Investeringen in de kinderopvangsector helpen bij het bij elkaar brengen van vraag en aanbod en bij het bieden van meer keuzemogelijkheden voor ouders. Zo biedt Partou, een grote organisatie met een private equity partij als eigenaar, in BBL-trajecten, een eigen werkleerbedrijf voor nieuwe medewerkers en een eigen academie voor bestaande medewerkers om zich te kunnen doorontwikkelen. Deze activiteiten zijn waardevol in de huidige krappe arbeidsmarkt en nodig om het aanbod van kinderopvang te kunnen uitbreiden. Volgens het laatste sectorrapport van het Waarborgfonds kinderopvang werd er voor 0,2% uitgekeerd aan dividend.
Bent u het eens dat als straks 95%, en mogelijk zelfs 100%, van alle kosten voor de kinderopvang door de overheid worden gedragen dat het dan nog ongewenster is dat dit geld in zakken van (buitenlandse) aandeelhouders komt?
Vindt u daarom dan ook dat bij de afschaffing van de kinderopvangtoeslag ook moet worden gekeken naar een verbod op winstuitkeringen (naar aandeelhouders) in de kinderopvang?
Bent u bereid om ook verder te onderzoeken welke maatregelen genomen kunnen worden om de ongewenste manier van financieren in ons kinderopvangstelsel te veranderen?
Bent u bereid deze vragen voor het commissiedebat kinderopvang te beantwoorden?
Ja, dat ben ik.
Wapenleveringen aan Oekraïne |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Waarom hebt u besloten minder informatie te geven over het leveren van militaire goederen aan Oekraïne?1
De afgelopen periode is uw Kamer meermaals in detail geïnformeerd over de leveringen van militaire goederen door het Ministerie van Defensie aan Oekraïne. Het kabinet onderschrijft het belang van een open maatschappelijke discussie over dit onderwerp, maar moet transparantie afwegen tegen het waarborgen van de operationele veiligheid.
Eerder achtte het kabinet het van belang om te laten zien dat er militaire goederen ter zelfverdediging van Oekraïne beschikbaar werden gesteld als blijk van steun en solidariteit aan Oekraïne. De veiligheidssituatie was toen nog wezenlijk anders. Ook diverse internationale partners communiceerden in deze fase openlijk over hun materiële steun aan Oekraïne.
Na de Russische invasie van Oekraïne heeft het kabinet met het oog op de (operationele) veiligheid besloten om minder openlijk te communiceren over de militaire goederen die Defensie aan Oekraïne levert.
Zoals ook toegezegd tijdens het plenaire debat op 10 maart jl. laat dit onverlet dat het kabinet verantwoording wil afleggen en daarom de Kamer adequaat zal blijven informeren, via een vertrouwelijke bijlage.
Waarom maakte u eerdere wapenzendingen wel gedetailleerd openbaar? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat het gebrek aan transparantie over wapenleveringen een open, maatschappelijke discussie in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat voor voertuigen gaat Nederland aan Oekraïne leveren, zoals gesteld in de brief van 3 maart?2
In de brief van 10 maart jl. (kenmerk: 22 054, nr. 360) heeft het kabinet de Kamer vertrouwelijk geïnformeerd over de aard van de leveringen.2
Klopt het dat Nederland Patriot-raketten gaat leveren in het kader van de oorlog? Om hoeveel Patriots gaat het (met hoeveel raketten) en waar worden zij exact geplaatst?3
Op vrijdag 18 maart jl. is uw Kamer geïnformeerd over de inzet van een Nederlandse Patriot luchtverdedigingseenheid in Slowakije (Kamerstuk 2022D10685). De inzet in Slowakije draagt bij aan de versterking van de collectieve afschrikking- en verdedigingsfunctie van de NAVO en de geruststelling van onze bondgenoten in de regio.
De inzet vindt plaats in de omgeving van de luchtmachtbasis in Sliac, in centraal Slowakije, samen met onze partner Duitsland en onder aansturing van de NAVO. Ontplooiing van de Nederlandse Patriot-eenheden vergt de inzet van ongeveer 150 Nederlandse militairen, voor de duur van maximaal zes maanden.
Klopt het dat meer dan 20 landen wapens leveren aan Oekraïne?4 Om hoeveel landen gaat het precies?
Nederland heeft kennis genomen van meer dan twintig landen die publiekelijk hebben aangegeven Oekraïne te steunen door militaire goederen en wapens te leveren.
Heeft de NAVO dan wel de EU een coördinerende rol aangaande wapenleveranties aan Oekraïne? Op welke manier wordt deze coördinatie vormgegeven?5
Zoals vermeld in de Geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Defensie, die op 11 maart jl. met uw Kamer is gedeeld (Kamerstuk 21 501-28, nr. 237), heeft de EU een coördinatieplatform ingericht (Clearing House Cell – CHC). Hier wordt informatie over de behoeften vanuit Oekraïne en de levering van militaire steun vanuit EU-lidstaten bijeen gebracht. Een aantal niet-EU landen is ook aangesloten bij deze cel. Dit platform fungeert als forum voor afstemming en synchronisatie tussen de lidstaten, bondgenoten en partners onderling en met Oekraïne.
De NAVO heeft geen coördinerende rol aangaande wapenleveranties. Op initiatief van de VS en het VK coördineert een aantal bondgenoten en partners onderling de vraag vanuit Oekraïne en het aanbod vanuit verschillende landen voor de bilaterale leveringen van militaire goederen aan Oekraïne.
Op welke wijze acht u deze wapenleveranties proportioneel? Is het ter beschikking stellen van straaljagers aan Oekraïne proportioneel?
De Nederlandse inzet is om (verdere) escalatie te voorkomen en om Oekraïne in staat te stellen zich beter te verdedigen tegen de Russische gewapende aanval. De wapenleveranties worden zorgvuldig getoetst aan de EU-wapenexportcriteria. Daarbij wordt meegewogen dat Nederland geen wapens wil leveren die het risico in zich dragen van grotere escalatie, de betrokkenheid van meer landen in het conflict en meer slachtoffers.
Deze afweging stelt meer bondgenoten en partnerlanden voor een lastig dilemma. Uiteindelijk neemt ieder land hier zelf een beslissing over.
Deelt u de opvatting dat Nederland met deze leveranties een keuze maakt met grote risico’s op militaire escalatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Transvrouwen in Oekraïne |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten van Vice en CBSNews waaruit blijkt dat transvrouwen op dit moment Oekraïne niet kunnen ontvluchten, omdat op hun identificatiedocument «mannelijk» staat, en de Oekraïense autoriteiten mannen tussen de achttien en zestig jaar bij de grens tegenhouden?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het proces om wettelijke geslachtsherkenning te krijgen in Oekraïne door mensenrechtengroeperingen als onrechtmatig en vernederend wordt beschouwd, waardoor veel transvrouwen hun identiteitspapieren niet hebben laten veranderen?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Oekraïense transvrouwen met een identificatiedocument waar «mannelijk» op staat, wanneer zij aan de grens worden tegengehouden worden gedwongen om direct actief aan het gevecht deel te nemen waar dit voor Oekraïense vrouwen niet het geval is?
Ja.
Onderschrijft u dat de normaal gesproken al onveilige situatie voor transvrouwen in Oekraïne door de oorlog significant is verslechterd en dat het daarom zeer onwenselijk is dat transvrouwen op dit moment het land niet kunnen ontvluchten?3
Door de Russische invasie verkeren grote delen van de bevolking, inclusief kwetsbare groepen waaronder LHBTI-personen, zich in erbarmelijke omstandigheden in Oekraïne. Veel vrouwen hebben inmiddels het land verlaten om de oorlog te ontvluchten. Dat dit niet mogelijk is voor transvrouwen die nog als man zijn geregistreerd, is schrijnend.
Welke maatregelen neemt u om deze bijzonder kwetsbare groep te beschermen tegen mensenrechtenschendingen?
De Nederlandse overheid blijft in nauw contact met verschillende organisaties die zich inzetten voor deze groep mensen zoals UNAIDS en UNDP. Deze organisaties zijn in contact met de Oekraïense overheid om dit onderwerp te bespreken. Ook binnen de Equal Rights Coalition, een verband van 42 landen dat zich inzet voor de gelijke rechten van LHBTI personen wereldwijd en waarbinnen Nederland een proactieve rol heeft, staat dit onderwerp op de agenda.
Bent u bereid om bij uw Europese en Oekraïense counterparts te bepleiten dat transvrouwen Oekraïne moeten kunnen ontvluchten?
Ja, ik ben bereid om dit onderwerp verder onder de aandacht te brengen bij Europese en Oekraïense counterparts. Ik zal dit onderwerp meenemen tijdens de aankomende RBZ/OS en in gesprekken die ik met de VN zal voeren. Tijdens mijn bezoek aan Genève, waar ik o.a. sprak met de VN-Vluchtelingenorganisatie (UNHCR), het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC), en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), heb ik ook specifiek aandacht gevraagd voor kwetsbare groepen (zie ook de Kamerbrief van 7 april n.a.v. mijn bezoek aan Genève).
Het gebrek aan een planning rond afspraken over eergerelateerd geweld en zelfbeschikking uit het coalitieakkoord |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Kuipers , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de planningsbrieven van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid die recent met de Tweede Kamer zijn gedeeld?1
Ja.
Deelt u de mening dat een belangrijke opdracht uit het coalitieakkoord niet of nauwelijks worden genoemd, namelijk die tegen eergerelateerd geweld en voor zelfbeschikking?
Nee, ik deel de mening niet dat de inzet op zelfbeschikking ontbreekt in de planningsbrieven. In de planningsbrief die ik uw Kamer heb toegestuurd, wordt aangegeven dat ik uw Kamer op zijn laatst na de zomer zal informeren over een preventieve aanpak waarbij – samen met onder meer zelforganisaties en ngo’s – gewerkt wordt aan «verandering van binnenuit» in gesloten gemeenschappen ter bevordering van het recht op zelfbeschikking, mede naar aanleiding van een aantal amendementen2.
Deze preventieve aanpak ter bevordering van zelfbeschikking werk ik uit in een meerjarig programma. Hierbij wil ik inzetten op het vergroten van bewustwording van mensen van het recht op zelfbeschikking en op het in gang brengen van een mentaliteitsverandering binnen gesloten gemeenschappen. Ik wil bijdragen aan de bewustwording van mensen dat iedereen zelf mag bepalen hoe zij het leven naar eigen inzichten invullen. Hier hoort ook het bieden van handelingsperspectief bij om eigen keuzes te kunnen maken over onder meer opleiding, werk en vrije partnerkeuze
Deze aanpak is onderdeel van een brede interdepartementale aanpak waarbij ik samenwerk met mijn collega’s van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor Rechtsbescherming, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Buitenlandse Zaken zoals vermeld in de Actieagenda Schadelijke Praktijken. Deze actieagenda is onder het vorige kabinet op 18 februari 2020 naar uw Kamer verstuurd. Zoals in deze actieagenda is aangegeven, willen we zorgen dat er minder (potentiële) slachtoffers komen van schadelijke praktijken, dat slachtoffers beter worden bereikt en geholpen, professionals en omstanders worden ondersteund en daders aangepakt. Uw Kamer wordt voor het einde van de zomer geïnformeerd over de inzet van het huidige kabinet voor de komende jaren.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil boeken op het terrein van culturele onderdrukking binnen gesloten gemeenschappen waaronder het tegengaan van huwelijksdwang, achterlating, huwelijkse gevangenschap, gedwongen leven in isolement (zoals de schrijnende situatie van honderden verborgen vrouwen) het verbeteren van de situatie van LHBTI-ers en eergerelateerd geweld en welke planning hierbij hoort?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om medeplichtigen van eergerelateerd geweld zwaarder te gaan straffen?
In de zesde voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis3 is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop omgegaan wordt met medeplichtigen van eergerelateerd geweld. Uit het onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de motie van Van Wijngaarden en Peters blijkt dat medeplichtigen van eergerelateerd geweld op basis van de verschillende deelnemingsvormen al vervolgd kunnen worden. Indien het delict met voorbedachte rade is gepleegd en dit bewezen kan worden, leidt dit tot een zwaardere strafeis. De huidige juridische bepalingen bieden voldoende mogelijkheden voor vervolging van medeplichtigen. De Kamer zal om die reden geen voorstel ontvangen.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil boeken op het gebied van het tegengaan en voorkomen van genitale verminking en welke planning hierbij hoort?
Vrouwelijke genitale verminking (hierna: VGV) is een ernstige vorm van mishandeling en strafbaar in Nederland. Zoals per brief met uw Kamer gedeeld op 18 maart 2021, zijn er onder de actieagenda schadelijke praktijken verschillende maatregelen genomen om schadelijke praktijken, waaronder VGV, te voorkomen en tegen te gaan.4
Met een driejarige subsidie vanuit VWS aan Federatie van Somalische Associaties in Nederland (FSAN) worden nieuwe sleutelpersonen opgeleid en krijgen bestaande sleutelpersonen bijscholing over de verschillende vormen van schadelijke praktijken, waaronder VGV. Jaarlijks worden 150 huiskamergesprekken gevoerd door sleutelpersonen en hiermee worden minimaal 900 ouders die in deze potentiële doelgroep kunnen vallen geïnformeerd over schadelijke praktijken.
Er wordt een brede voorlichtingscampagne over de verschillende vormen van schadelijke praktijken ontwikkeld. Pharos ontvangt hiervoor subsidie en werkt hiermee samen met kennispartijen en kleine (zelf)organisaties die deel uitmaken van de relevante gemeenschappen. Daarnaast voert Pharos een aantal andere maatregelen uit. Het betreft het opzetten van e-learnings voor professionals in de zorg (zoals huisartsen, gynaecologen en verloskundigen) en justitie (zoals de politie en het OM) zodat signalen eerder en beter herkend kunnen worden.
Voor het tegengaan van VGV speelt Pharos ook een rol in de implementatie van de leidraad «Medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking (VGV)» en het verbreden van de registratiesystemen in de Jeugdgezondheidszorg voor het verbeteren van de signalering van VGV.
Het Ministerie van VWS heeft laten onderzoeken in hoeverre (dreigende of gerealiseerde) VGV wordt gesignaleerd door professionals, met als doel om de totale groep van (potentiële) slachtoffers beter door professionals in beeld te brengen. Dit onderzoek is met uw Kamer gedeeld op 18 juni 2021.5 Zo benadrukt het rapport dat het karakter van VGV als vorm van geweld éénmalig is met zeer ernstige gevolgen, wat – in het eenmalige karakter – verschilt van andere vormen van huiselijk geweld. In de periode voordat de besnijdenis plaatsvindt is de dreiging acuut, maar zijn de signalen moeilijk zichtbaar.
Er zijn hiermee belangrijke stappen gezet, op basis waarvan we ons de komende jaren blijven inzetten voor het voorkomen en tegengaan van VGV. Het kabinet zal uw Kamer voor het einde van de zomer informeren over de voorgestelde inzet op schadelijke praktijken, waaronder VGV, voor de komende jaren. De uitkomsten en aanbevelingen uit het rapport over VGV nemen we hierin mee.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om met preventieve gerechtelijke beschermingsbevelen te gaan werken om te voorkomen dat vrouwen worden meegenomen naar het buitenland?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet op schadelijke praktijken, waaronder ook de inzet op preventieve gerechtelijke beschermingsbevelen.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil maken op het terrein van integratie, het tegengaan van parallelle samenlevingen en het tegengaan van radicalisering en welke planning hierbij hoort?
In het inburgeringsbeleid is zelfbeschikking één van de kernwaarden, waaraan aandacht wordt besteed tijdens de kennisoverdracht inzake de basiswaarden en fundamentele vrijheden van de Nederlandse samenleving. Dit komt aan de orde via de voorbereiding van het examenonderdeel Kennis Nederlandse Maatschappij en in het participatieverklaringstraject.
Zoals aan uw Kamer is aangegeven in mijn brief van 19 november jl6, heeft Femmes for Freedom voorlichtingsmateriaal ontwikkeld over zelfbeschikking voor onder meer vrouwen, LHBTI+-personen en nieuwkomersgroepen in het algemeen. Dit pakket is op 3 februari jl. gelanceerd. Het pakket bestaat onder meer uit een gids voor nieuwkomers en verschillende animaties over onderwerpen als huwelijksdwang, eergerelateerd geweld en eigen studie- en partnerkeuze. Het materiaal is in meerdere talen beschikbaar, zowel in geschreven als gesproken vorm. Ook heeft Femmes for Freedom voorlichtingslessen ontwikkeld die door docenten en andere professionals inburgering kunnen worden gegeven. De materialen worden verspreid naar gemeenten en AZC’s.
We willen dat iedereen in Nederland vrij kan zijn om eigen keuzes te maken binnen de grenzen van de rechtsstaat. Dit vraagt om een weerbare en veerkrachtige samenleving. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over beleid preventie radicalisering van 19 november jl.7 werkt SZW op verschillende manieren aan het tegengaan van parallelle samenlevingen en radicalisering door voedingsbodems voor radicalisering weg te nemen. Hierbij zetten we in op het aanpakken van maatschappelijke spanningen en op het vergroten van de veerkracht en weerbaarheid van groepen en personen die extra ontvankelijk kunnen zijn voor spanningen en extremistische boodschappen. Zo verminderen en voorkomen we aantasting van de sociale stabiliteit.
In deze aanpak ondersteunt SZW gemeenten in hun lokale integrale aanpak door middel van adviesgesprekken, met de toolkit Evidence Based Werken en financiële ondersteuning via de Versterkingsgelden. SZW geeft ook training en advies aan professionals en gemeenschappen waarbij wordt ingezet op het vergroten van bewustwording, van kennis en handelingsperspectieven.
Uitgangspunt in deze lokale integrale aanpak zijn interventies die bewezen effect hebben op het voorkomen van radicalisering, zoals opvoedondersteuning, trainingen en coaching voor kwetsbare jongeren, theaterinterventies en jeugdwerk gericht op preventie radicalisering.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om een meldplicht voor medewerkers in de zorg en het onderwijs in te voeren bij eergerelateerd geweld, huwelijksdwang of vrouwelijke genitale verminking?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 ontvangt uw Kamer een brief met daarin een voorstel voor de inzet van het kabinet op schadelijke praktijken voor de komende jaren. Een plan van aanpak om signaleren en melden van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en vrouwelijke genitale verminking door professionals te vergroten, zal hierin worden meegenomen, met daarin een uiteenzetting van het voornemen om een meldplicht in te voeren voor medewerkers in de zorg en het onderwijs.
Welke voortgang wilt u, al dan niet in samenwerking met het Ministerie van Financiën, deze regeerperiode maken op het gebied van financiële zelfredzaamheid van vrouwen en welke planning hoort hierbij?
Het bevorderen van de financiële onafhankelijkheid van vrouwen is een belangrijke pijler binnen het emancipatiebeleid van dit kabinet. Het zorgt niet alleen voor meer gendergelijkheid over de hele linie, maar geeft vrouwen de vrijheid om hun eigen keuzes en hun talenten te ontplooien. De exacte maatregelen legt dit kabinet vast in de Emancipatienota, die uw Kamer rond het zomerreces ontvangt.
Daarnaast is het voor financiële zelfredzaamheid van vrouwen belangrijk dat zij zelf hun geldzaken begrijpen en kunnen beheren. Om goed mee te kunnen doen in onze samenleving, heb je taal- reken-, digitale en financiële vaardigheden nodig. Wie niet, of onvoldoende, over deze basisvaardigheden beschikt is vaak minder zelfredzaam, en heeft minder participatie- en ontwikkelingsmogelijkheden. In Nederland vinden we dat iedereen de kans moet krijgen om mee te doen, om te werken, een opleiding te volgen, te stemmen, en gezond door het leven te gaan. Daarom is het actieprogramma Tel mee met Taal van de Ministeries van OCW, BZK, SZW en VWS in het leven geroepen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen.
Tot slot zal in het meerjarig programma gericht op zelfbeschikking dat ik – als onderdeel van de Actieagenda Schadelijke praktijken en in vervolg op de amendementen van lid Becker over dit onderwerp – naar uw kamer zal sturen specifieke aandacht uitgaan naar acties gericht op het verhogen van de financiële weerbaarheid van vrouwen die in afhankelijkheidsrelaties zitten in gesloten gemeenschappen.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om de bij afgelopen begrotingsbehandeling structureel gemaakte post van 300.000 euro uit het integratiebudet jaarlijks in te vullen voor ondersteuning en hulp rond genoemde thema’s?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet op schadelijke praktijken waaronder ook over een meerjarig programma gericht op de bevordering van zelfbeschikking.
Deelt u de mening dat de genoemde onderwerpen heel belangrijk zijn en volop aandacht van de bewindspersonen moeten krijgen en voorkomen moet worden dat door versnippering en verdeling tussen ministeries deze zaken onvoldoende prioriteit krijgen?
Zoals is aangegeven in de voortgangsbrief van 18 maart 2021 over de Actieagenda Schadelijke Praktijken is er sprake van een heldere aansturing inzake de uitvoering van de Actieagenda schadelijke praktijken. Ons gezamenlijke doel is om schadelijke praktijken eerder en beter in beeld te krijgen, te stoppen en duurzaam op te lossen. Het kabinet vindt het onacceptabel dat praktijken als huwelijksdwang en eergerelateerd geweld nog in Nederland voorkomen. Daarom zetten wij via de maatregelen uit de Actieagenda stevig in op preventie, vroegsignalering, hulpverlening en repressie.
De verschillende departementen dragen elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid bij aan de aanpak van schadelijke praktijken. Gedurende de looptijd van de actieagenda is de Staatssecretaris van VWS de coördinerend bewindspersoon. Ik ben van mening dat de coördinatie tussen de departementen hiermee op een goede manier vorm krijgt.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaande aan het commissiedebat Inburgering en integratie van 30 maart aanstaande?
Ja.
Het uitsluitbeleid van Jehovah’s Getuigen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het uitsluitbeleid van Jehovah’s Getuigen in Nederland en de petitie «Bestraf het Sociaal Doodverklaren bij de Jehovah’s Getuigen» die op 8 maart 2022 is aangeboden aan de Tweede Kamer?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving en ook met de petitie «Bestraf het Sociaal Doodverklaren bij de Jehovah’s Getuigen» die door uw vaste Kamercommissie is doorgestuurd.
Hoe beoordeelt u het uitsluitbeleid van de Jehovah’s Getuigen en de psychische schade die dit beleid kan veroorzaken?
Ik kan mij voorstellen dat de behandeling van mensen die uittreden uit de gemeenschap kwetsend en beschadigend is voor de mensen die dit overkomt en dat de slachtoffers ervan psychische schade ondervinden.
Is er onderzoek gedaan naar de consequenties van dit beleid op de levens van leden en ex-leden van de gemeenschap? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Momenteel ben ik de mogelijkheden voor onderzoek aan het verkennen. Voor het CD Slachtofferbeleid van 1 juni a.s. stuur ik uw Kamer mijn reactie op de petitie «Bestraf het Sociaal Doodverklaren bij de Jehovah’s Getuigen» en de geschetste problematiek. In deze reactie zal ik ingaan op de gevolgen van «shunning» voor slachtoffers, de maatregelen die andere landen treffen tegen het uitsluitbeleid van Jehovah’s Getuigen en de mogelijkheden om slachtoffers te beschermen en op te vangen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met zowel leden als ex-leden van de Jehovah’s Getuigen over de gevolgen van het uitsluitbeleid dat binnen de gemeenschap wordt gehanteerd?
Medewerkers van mijn ministerie hebben reeds contact opgenomen met een mede-initiatiefnemer van het Dutch Committee Against JW’s Shunning: Now is the time. Er is afgesproken dat er nog een gesprek zal volgen met enkele leden van het Comité. In dit gesprek zal worden bezien waar de zorg- en hulpbehoeften van ex-leden van de Jehovah’s Getuigen liggen. Vervolgens zal ik bekijken of, door wie en op welke wijze deze groep verder kan worden geholpen. Over de voortgang van dit gesprek zal ik uw Kamer informeren.
Wat zijn de wettelijke mogelijkheden in Nederland waarmee dit uitsluitbeleid een halt toe te roepen is? Welke van deze maatregelen bent u bereid te nemen om het probleem aan te pakken?
Hoewel «shunning» kwetsend en beschadigend is voor de slachtoffers, is het fenomeen als zodanig niet strafbaar gesteld. Ik heb dit eerder aan uw Kamer bericht. Bepaalde schadelijke praktijken die kunnen samenhangen met «shunning» kunnen wel via het civiele recht of het strafrecht worden aangepakt. Psychisch geweld kan vallen binnen de reikwijdte van mishandeling in de zin van het opzettelijk benadelen van de gezondheid (artikel 300 Sr), dwang (artikel 284 Sr) of bedreiging (artikel 285 Sr). Onder omstandigheden kunnen ook de delicten smaad (artikel 261), laster (artikel 262 Sr), aanzetten tot haat of discriminatie (artikel 137d Sr) en opruiing (artikel 131 Sr) in beeld komen.
Het is aan de rechter om te beoordelen of de specifieke gedragingen waarvoor het OM vervolging heeft ingesteld onder het bereik van het tenlastegelegde delict vallen. Ik volg de berichtgeving omtrent de aangifte die is gedaan door het Dutch Committee Against JW’s Shunning: Now is the time daarom nauwgezet. Op uw verzoek stuur ik voor het CD Slachtofferbeleid van 1 juni a.s. een kabinetsreactie op de petitie «Bestraf het Sociaal Doodverklaren bij de Jehovah’s Getuigen» en de geschetste problematiek.1
Bent u bekend met de maatregelen die Frankrijk, België en Noorwegen tegen dit uitsluitbeleid hebben genomen? Is het mogelijk om deze maatregelen ook in Nederland toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen heeft u tot op heden genomen om slachtoffers uit geloofsgemeenschappen te beschermen en op te vangen? Welke stappen zijn er daarnaast nog mogelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de uitkomst van het onderzoek naar het intrekken van belastingvoordelen voor Jehovah’s Getuigen dat de Minister voor Rechtsbescherming eerder heeft uitgevoerd? Bent u voornemens om deze maatregel te nemen om het probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtsvoorganger heeft op verzoek van uw Kamer de juridische mogelijkheden verkend om de ANBI-status van de gemeenschap Jehovah’s Getuigen in te trekken. Daaruit is gebleken dat de Belastingdienst niet de wettelijke bevoegdheid heeft om organisaties extra te controleren of de ANBI-status in te trekken, enkel vanwege signalen dat deze zich mogelijk bezighouden met ongewenste praktijken.
Naar aanleiding van verschillende signalen dat ANBI’s in de ogen van het Kabinet niet altijd in het algemeen belang handelen, laat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingen momenteel onderzoeken wat de juridische mogelijkheden zijn om in te grijpen bij die ANBI’s. In zijn brief van 3 december 2021 heeft hij aangegeven dat hij daartoe een commissie van deskundigen heeft ingesteld met expertise op het gebied van fiscaliteit, grondrechten en filantropie.2 De opdracht aan deze commissie is om vanuit verschillende visies en deskundigheden te beoordelen welke mogelijkheden er zijn, al dan niet door aanpassing van ANBI-regelgeving, om het algemeen nut karakter beter tot uitdrukking te laten komen. De bevindingen van de commissie worden binnenkort verwacht.
Het bericht ‘Omstreden Chinese camera's hangen overal in Nederland, ook bij ministeries’. |
|
Ingrid Michon (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omstreden Chinese camera's hangen overal in Nederland, ook bij ministeries»?1
Ja
Klopt het dat het gaat om camera’s van de Chinese merken Hikvision en Dahua en dat zij onder andere overheidsgebouwen in beeld brengen? Zo ja, om hoeveel camera’s gaat het? Waar staan deze camera’s? Staan deze camera’s ook voor overheidsgebouwen waarbij anonimiteit belangrijk kan zijn zoals bij defensie en de inlichtingendiensten?
De Nederlandse overheid maakt gebruik van Chinese camera’s. Het is niet bekend om hoeveel camera’s het specifiek gaat. Zoals in het antwoord op vragen 4 en 5 wordt geschetst, gelden er overheidsbreed kaders en beleid voor aanschaf en gebruik van (digitale) producten en diensten, zoals camera’s, waarbij ook rekening gehouden moet worden met (eventuele) risico’s voor nationale veiligheid. Over welke beveiligingsmaatregelen al dan niet worden getroffen bij de gebouwen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en welke apparatuur daarvoor wordt gebruikt, worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.
De politie heeft inmiddels bevestigd dat er vorig jaar bijna 700 camera’s van Dahua zijn aangeschaft2; klopt dit? Zo ja, was de politie zich al bewust van de veiligheidsrisico’s bij de aanschaf van deze camera’s? Zo ja, waarom zijn dan toch deze camera’s aangeschaft? Zo nee, kunt u een tijdlijn schetsen van de aanschaf van Chinese camera’s door de politie van de afgelopen jaren? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft bevestigd dat het klopt dat zij circa 700 camera’s van Dahua heeft aangeschaft, die over een periode van 7 jaar zullen worden afgenomen. In de aanbesteding zijn eisen met betrekking tot informatiebeveiliging en privacy opgenomen en de inzet van de camera’s zijn voornamelijk gericht op verkeerstoezicht. De politie heeft bij de aanbesteding van de camera’s en bij de toepassing daarvan geen risico’s voor de nationale veiligheid voorzien. Voor de gehele overheid geldt onder meer voor de aanschaf van digitale producten en diensten de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). Mede gelet hierop worden hiervoor bij de inkoop en aanbesteding van digitale producten en diensten, waaronder genoemde camera’s, waarbij mogelijk veiligheidsrisico’s aan de orde zijn, eisen met betrekking tot informatiebeveiliging en privacy gesteld als voorwaarden aan de (mogelijke) opdrachtnemer. Alle merken en type camera’s die voldoen aan de gestelde eisen kunnen worden aangekocht. Op 8 juli 2020 is deze aanbesteding gepubliceerd op Tenderned. Op 27 november 2020 is deze opdracht gegund. In mei 2021 is gestart met de ingebruikneming van deze camera’s.
In hoeverre lagen bepaalde productspecificaties zoals de prijs en de veiligheid ten grondslag aan het besluit om camera’s van Hikvision en Dahua aan te schaffen en te plaatsen bij overheidsgebouwen?
In relatie tot nationale veiligheidsrisico’s bestaat er overheidsbeleid dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur of programmatuur wordt volgens dit beleid rekening gehouden met zowel risico’s in relatie tot een leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld als het gaat om de toegang tot systemen door derden. Bij elke casus wordt door de overheidsorganisatie bezien of en hoe risico’s beheersbaar kunnen worden gemaakt en of daartoe te nemen maatregelen proportioneel zijn. Afwegingen rondom de aanschaf en ingebruikname van ICT- producten en diensten zijn de eigen verantwoordelijk van de organisaties die tot aanschaf overgaan. Dat betekent dat overheidsorganisaties zelf risicoafwegingen uitvoeren voordat (digitale) producten en diensten van een leverancier, zoals beveiligingscamera’s, worden afgenomen en bepalen aan welke (beveiligings)eisen een leverancier moet voldoen om voor verlening van een opdracht in aanmerking te komen. Daarnaast geldt voor de gehele overheid voor de aanschaf van digitale producten en diensten de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). De BIO kent een risicogebaseerde aanpak met een concrete set aan eisen als ondergrens. Uitgangspunt is onder meer ook de eigen verantwoordelijkheid van overheidsorganisaties.
Aan welke eisen, die betrekking hebben op cyberspionage, wordt getoetst bij de aanschaf van camera’s bij overheidsgebouwen? Voldoen de camera’s van Hikvision en Dahua aan deze eisen?
Zie antwoord vraag 4.
Was bij het moment van aankoop ook al bekend dat China eventueel een achterdeur in een camerasysteem van Hikvision of Dahua zou kunnen bouwen? Zo ja, welke maatregelen zijn hiertegen getroffen? Zo nee, op basis waarvan is de inschatting gemaakt dat het veilig was om deze camera’s aan te schaffen?
Het Ministerie van BZK zal in samenwerking met andere overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s bij het gebruik binnen de rijksoverheid van camera’s afkomstig van partijen uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland. Doordat het onderzoek zich specifiek richt op het gebruik van camera’s binnen de rijksoverheid staat het los van de aanbesteding van de politie. De toepassing van de camera’s en bijvoorbeeld de manier waarop zij in de bredere infrastructuur zijn ingebed zal per geval verschillen. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 en 5 wordt geschetst, bestaat er overheidsbeleid dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Of en hoe risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar zijn, zal dus per geval worden beoordeeld door de organisaties zelf, zoals de politie, die ook eventuele maatregelen zelf nemen.
Is het technisch mogelijk voor China om mee te kijken, live of achteraf? Zo ja, hoe dan? Zo nee, is die mogelijkheid er helemaal niet of is hij sofwarematig dichtgezet?
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3 geeft een overzicht van de belangrijkste dreigingen vanuit China in relatie tot de vitale infrastructuur en de (rijks)overheid. Daarbij wordt ook ingegaan op het risico op digitale spionage- en sabotagemogelijkheden via technologische toeleveringen.
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6 zal het Ministerie van BZK in samenwerking met andere overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s vanwege het gebruik binnen de rijksoverheid van camera’s afkomstig van partijen uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland. Bovenstaande vragen zullen bij dit onderzoek worden betrokken.
In het debat met uw Kamer op 22 maart 2022, heeft de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering verder toegezegd om onderzoek te doen naar inkoopeisen en -richtlijnen op het terrein van cyberveiligheid, in het bijzonder als het gaat om producten en diensten voornamelijk van partijen uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland. Op 5 april 2022 is in aanvulling daarop door uw Kamer een motie aangenomen om bij dit onderzoek ook te kijken naar de vitale infrastructuur. Uw Kamer zal hierover na afronding van het onderzoek worden geïnformeerd. Op de uitkomsten van het onderzoek kan nu niet vooruit worden gelopen.
Hoe groot acht de Minister de kans dat China meekijkt of mee heeft gekeken via deze camera’s? Op basis waarvan maakt de Minister deze inschatting?
Zie antwoord vraag 7.
In de Verenigde Staten is de inzet van Hikvision- en Dahua-camera’s bij overheidsgebouwen verboden. Daarnaast heeft het Europees parlement eerder besloten om camera’s van Hikvision niet meer te gebruiken. Waarom heeft Nederland hier nog niet voor gekozen?
Elk land of internationale organisatie maakt hierin zijn eigen afweging. Voor Nederland geldt dat het staand beleid bij inkoop en aanbesteding is dat er per casus wordt bezien of er in relatie tot producten en diensten risico’s zijn voor de nationale veiligheid, en zo ja, of en hoe deze beheersbaar kunnen worden gemaakt. De mogelijke nationale veiligheidsrisico’s in verband met het gebruik van camera’s, die afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland, binnen de rijksoverheid zullen, zoals hierboven aangegeven, worden onderzocht.
Deelt u de mening dat bedrijven uit staten die een offensief cyberprogramma tegen Nederland uitvoeren niet geschikt zijn om camera’s te leveren die zijn opgesteld bij organisaties die een aantrekkelijk doelwit van een dergelijk offensief programma vormen?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er Europese alternatieven in de markt? Zo, ja bent u het eens met het standpunt dat het verstandig kan zijn om die in te zetten? Zo nee, bent u het ermee eens dat het wenselijk is dat er Europese alternatieven zijn, ook op het gebied van technologie?
Voor Nederlandse organisaties is het wenselijk dat zij gebruik kunnen maken van kwalitatief hoogwaardige producten en diensten, ook van buitenlandse leveranciers. Nederlandse overheden blijven op verantwoorde wijze, met inachtneming van de nationale aanbestedingswetgeving, gebruik maken van de voordelen van de internationale markt voor veiligheidsapparatuur, door per situatie de risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen en dat te laten meewegen in de selectie van de betreffende aanbieder.
Desondanks kunnen er redenen zijn om bepaalde producten en technologieën in Nederland of in Europa te willen kunnen ontwikkelen en beschikbaar maken. Dit kan van belang zijn om de weerbaarheid van Nederland en de EU te vergroten, of om de EU het vereiste handelingsvermogen te geven om de eigen veiligheidsbelangen te beschermen. Dit kan via verschillende maatregelen: van handelsverdragen met gelijkgezinde landen, tot het direct stimuleren van de eigen industrie. Hierbij verwijzen wij dan ook graag naar de brief aan uw Kamer over onderzoek naar strategische afhankelijkheden en kwetsbaarheden in Nederland, waar dieper ingegaan wordt op de beleidsopties om onze weerbaarheid te versterken.4
Bent u het ermee eens dat we de cyberdreiging vanuit China serieus moeten nemen en daarom kritisch moeten kijken naar de aanschaf en inzet van niet Europese hardware en software voor gevoelige zaken zoals het filmen van overheidsgebouwen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze dreiging moet serieus worden genomen. De AIVD waarschuwt regelmatig voor de risico’s van het gebruik van hard- en software afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederlandse belangen (zoals China) bij de uitwisseling van gevoelige informatie of in vitale infrastructuur. Het is van groot belang dat we ongewenste activiteiten van statelijke actoren tegengaan. Daarom werken we aan een aanpak om de weerbaarheid tegen statelijke dreigingen te verhogen. In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de kabinetsreactie hierop wordt nader ingegaan op deze dreiging en de maatregelen die we hiertegen nemen5. Verder verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 4 en 5, waarin wordt ingegaan op de relevante kaders en beleid binnen de rijksoverheid als het gaat om aanschaf en gebruik van (digitale) producten en diensten.
Hoe verhoudt het antwoord op de Kamervragen van het lid van Helvert (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–2021, nr 2310), die de Kamer zijn toegezonden op 13 april 2021 (waarin staat dat het kabinet de Europese Commissie, de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) en het Europees parlement heeft gewezen op de kwetsbaarheid van het gebruik van Hikvision-camera’s) zich tot het gebruik van camera’s van dit bedrijf door Nederlandse ministeries zelf? Zou het kabinet deze waarschuwing niet ook aan zichzelf moeten richten?
In hoeverre er bij het gebruik van camera’s van bijvoorbeeld Hikvision en Dahua sprake is van nationale veiligheidsrisico’s die met concrete beheersmaatregelen gemitigeerd kunnen worden is onderwerp van het in het antwoord op vraag 6 genoemde onderzoek.
Kunt u uitsluiten dat deze camera’s een veiligheidsdreiging vormen voor de Oeigoerse diaspora in Nederland? Welke veiligheidsmaatregelen heeft u hiertoe genomen of bent u voornemens te nemen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Dekker-Abdulaziz en Van Ginneken, zijn voor zover ons bekend er momenteel geen aanwijzingen dat China deze camera’s gebruikt om bepaalde minderheidsgroepen in Nederland te monitoren. Mocht dit in de (nabije) toekomst wel het geval zijn, dan is er naar het oordeel van het kabinet sprake van ongewenste buitenlandse inmenging en heeft het kabinet verschillende instrumenten tot haar beschikking, zoals uiteengezet in de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging6.
Bent u bekend met het feit dat de Amerikaanse overheid heeft verboden te investeren in Hikvision vanwege de banden van het bedrijf met het Chinese leger? Heeft u hierover contact gehad met Amerika, met name in het kader van mogelijke veiligheidsdreigingen? Zo nee, bent u alsnog bereid dit te doen?
Het kabinet is bekend met het besluit van 9 oktober 2019 om Hikvision op de zgn. Entity List te plaatsen omdat Hikvision volgens de VS het mogelijk maakt dat er mensenrechtenschendingen plaatsvinden in Xinjiang. Als gevolg van deze listing zijn Amerikaanse toeleveranciers verplicht om vergunningen aan te vragen voordat ze handelen met Hikvision. Europese en Nederlandse sanctiewetgeving voorzien niet in de mogelijkheid van een Entity List. Nederland erkent de risico’s van het gebruik van cybersurveillance items in relatie tot schendingen van mensenrechten en het internationaal humanitair recht, blijkens ons exportcontrolebeleid, en werkt hierop nauw samen met de VS, zowel bilateraal als in EU-verband.
Bent u bereid om met China in gesprek te treden over het belang van privacy- en veiligheidsstandaarden in technologie en dat toegang van de Chinese staat tot gevoelige data niet acceptabel is?
Nederland en de EU spreken in verschillende verbanden, waaronder binnen de VN, met China over dataveiligheid. Centraal hierbij staat de bescherming van privacy, zoals het voldoen aan eisen, zoals neergelegd in de AVG, bescherming van mensenrechten en het tegengaan van ongepaste toegang van overheden tot datagegevens. Zoals aangegeven in de Notitie «Nederland-China: Een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1) staat het kabinet achter striktere handhaving en sterker uitdragen van bestaande standaarden en normen, zoals de Europese regelgeving op het gebied van data, bescherming van persoonsgegevens en privacy en productveiligheid.
Enkele deurwaardergerelateerde zaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Klopt het dat bij het leggen van beslag bij of onder een derde, aan die derde een exploot wordt betekend door de deurwaarder en dat de stukken van het exploot vaak zeer gedetailleerde, intieme en vertrouwelijke informatie over de schuldenaar bevatten?1
Ja.
Deelt u de mening dat, hoewel het van belang is dat de derde weet dát er beslag gelegd mag worden, er helemaal geen noodzaak bestaat om de onderliggende, privacygevoelige, stukken aan de derde te betekenen en die derde er ook geen belang bij heeft om gedetailleerd te weten waar het geschil tussen schuldeiser en schuldenaar over gaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik gelet op de proportionaliteit en de gevolgen voor de burger toe bereid. De systematiek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is destijds zo vorm gegeven dat bij derdenbeslag recht werd gedaan aan de bijzondere positie van de schuldenaar en dat zeker moest worden gesteld dat daadwerkelijk jegens de juiste schuldenaar derdenbeslag werd gelegd. Daartoe werden, naast het vonnis, ook de onderliggende stukken door de schuldeiser met de derde gedeeld. De derde krijgt daarmee ook inzage in privacygevoelige informatie van de schuldenaar.
Als verantwoordelijk bewindspersoon wil ik een balans vinden tussen enerzijds de belangen van een schuldenaar en anderzijds de belangen van de schuldeiser en de derde. Gelet op hoe we nu omgaan als maatschappij met vraagstukken als privacy vraagt dat ook bij derdenbeslag om een andere manier van denken. Bij een volgende wetswijziging van het Rv zal dit daarom worden meegenomen, na afstemmening met de Raad voor de rechtspraak en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders over hoe dit het beste vorm kan worden gegeven.
Bent u bereid om, in het belang van de privacy van zowel schuldenaar als schuldeiser, de rechtsvordering dusdanig te wijzigen dat de ambtsedige verklaring van de deurwaarder in het exploot volstaat en de onderliggende stukken niet aan derden hoeven te worden betekend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er op dit moment een experiment loopt waarbij dagvaardingszaken via het verzoekschrift (artikel 96 Rv) lopen? Kunt u meer vertellen over de inhoud, reikwijdte en duur van dit experiment?
Bij de rechtbank Amsterdam loopt vanaf februari 2021 de pilot «Zorgzaken» waarbij geëxperimenteerd wordt met het bieden van een goedkoper en effectiever alternatief dan de huidige dagvaardings-incassoprocedure in zaken waarbij burgers betalingsachterstanden hebben bij hun zorgverzekeraar. De procedure is gestoeld op artikel 96 Rv. Deze bepaling is een in de wet geregeld alternatief voor de dagvaardingsprocedure.
In de pilotprocedure wordt ernaar gestreefd om het opkomstpercentage op zitting te verhogen en in gesprek te gaan met burgers om een oplossing te bereiken die aansluit bij hun persoonlijke omstandigheden en minder kosten voor hen met zich brengt. In de pilot werkt de rechtbank intensief samen met de zorgverzekeraar Achmea, de gemeente en de schuldhulpverlening.
Na evaluatie heeft de rechtbank Amsterdam besloten de pilot in zijn huidige vorm structureel in te bedden in de kanton-procedure van de rechtbank. Daarnaast heeft de rechtbank aangegeven dat deze pilot wordt uitgebreid met andere zorgverzekeraars en dat een verbreding naar andere basisvoorzieningen, zoals woningcorporaties en energiebedrijven, overwogen wordt.
Ik volg deze pilot met interesse, omdat ik er voorstander van ben dat burgers die betalingsachterstanden hebben ook daadwerkelijk naar zitting komen. In mijn brief aan uw Kamer van 9 februari 2022 over het CBS-rapport «Verstekgangers en verweervoerders. Onderzoek naar de demografische en sociaaleconomische kenmerken van verstekgangers en verweervoerders in handelszaken in 2018» heb ik aangegeven dat de rechtspraak in het visiedocument «schuldenproblematiek en rechtspraak» heeft gesignaleerd dat de rechtspraak zich zou kunnen organiseren rondom het bredere perspectief van een incasso- en schuldencasus voor de burger in plaats van hoofdzakelijk per individuele geldvordering en de verhaalbaarheid daarvan. Daarom is de rechtbank Amsterdam deze pilot gestart.
Naast de uitnodigingsbrief sturen zowel de rechtbank als de zorgverzekeraar de burger vlak voor de zitting whatsapp-berichten of een sms ter herinnering van de zitting.
Het doet mij deugd dat bij deze zaken de uitgenodigde mensen sneller naar de zitting komen. Ik houd vinger aan de pols of dat ook bij de uitbreiding het geval zal zijn en of afdoende rekening wordt gehouden dat bij sommige mensen met problematische schulden deze belangrijke extra informatie door de verzoekschriftprocedure niet bij de rechter bekend zal zijn bij dit soort zittingen, aangezien een gerechtsdeurwaarder bij de dagvaarding meer systemen bevraagd en daardoor beter zicht heeft op de totale schuldenpositie van een gedaagde. Ook geeft de gerechtsdeurwaarder regelmatig advies aan zijn cliënt, de schuldeiser, om een procedure niet door te zetten i.v.m. persoonlijke omstandigheden. Dit aspect ontbreekt vooralsnog in deze pilot.
Klopt het dat een gevolg van bovengenoemd experiment is dat de schuldenaren door de griffie met aangetekende post worden opgeroepen en dat er dus geen deurwaarder meer bij de schuldenaar langs gaat? Kunt u reflecteren op het gegeven dat hiermee wordt ingegaan tegen de wens voor juist meer menselijke maat en meer menselijk contact?
Zie antwoord vraag 4.
De situatie aan de grens met Oekraïne |
|
Don Ceder (CU), Stieneke van der Graaf (CU), Mirjam Bikker (CU), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Deelt u onze zorgen over de toenemende geluiden van mensenhandel van Oekraïense vluchtelingen en de specifieke zorgen van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR) over het welzijn van alleenstaande kinderen?1
Het kabinet deelt in algemene zin de zorgen van UNHCR over signalen van mensenhandelaren in Europa die misbruik maken van kwetsbare personen, inclusief alleenstaande kinderen die uit Oekraïne vluchten. Wat betreft de positie van alleenstaande kinderen verwijst het kabinet u naar de beantwoording van vraag 2, 3 en 4. In antwoord op vraag 6 wordt in gegaan op de situatie in Nederland.
Onderschrijft u de oproep van de UNHCR om alleenstaande en alleenreizende kinderen te identificeren, registreren en een veilige plek te bieden om te voorkomen dat zij ten prooi vallen aan geweld, misbruik of uitbuiting?
Het kabinet deelt de opvatting van UNHCR om mensenhandel- en smokkel zoveel mogelijk te voorkomen. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hebben deze zorgen ook aan de orde gesteld tijdens gesprekken met de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen Grandi en Directeur-Generaal Vitorino van International Organisation for Migration (IOM) in resp. maart en mei jl. Daarnaast heeft de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens het Commissiedebat Noodhulp op 14 april jl. toegezegd te verkennen hoe Nederland kan bijdragen aan betere bescherming en het bereiken van kwetsbare groepen. De Kamer wordt hier nog schriftelijk over geïnformeerd. In dat kader onderschrijft het kabinet het belang van een zo goed mogelijke identificatie, registratie en opvang van alle personen die uit Oekraïne vluchten op dit moment, en met name van kinderen vanwege hun kwetsbaarheid.
Bent u bereid te komen tot spoedoverleg in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-raad) en met Eurocommissaris Johansson over het voorkomen van mensenhandel bij de grensovergangen met Oekraïne en in te zetten op toezicht aan de grenzen op het voorkomen van mensenhandel, de bescherming van alleenstaande en alleenreizende minderjarigen, het creëren van bewustwording onder vluchtelingen (in het bijzonder vrouwen en kinderen) van de risico’s op mensenhandel en het beschermen van vluchtelingen tegen mensenhandel?
Tijdens de JBZ-raad van 3 en 4 maart jl. heeft het kabinet aandacht gevraagd voor betrokkenheid van Europese autoriteiten bij het tegengaan van mensenhandel en -smokkel, en voor het belang daar actief interventies op te plegen. Het kabinet zal dit blijven aankaarten in Europese contacten. Tijdens de JBZ-raad van 28 maart jl. heeft de Commissie een 10 puntenplan Oekraïne gepresenteerd waarin de aanpak van mensenhandel ook een onderdeel is.2 Op 9 maart en 1 april jl. heeft de Anti-Trafficking Coördinator van de Europese Commissie ad hoc vergaderingen georganiseerd, waar Nederland actief aan deelnam. Hier is informatie uitgewisseld over de situatie in Europa, met name in de grenslidstaten en de buurlanden van Oekraïne.
Op 11 mei jl. heeft de Europese Anti-Trafficking Coordinator, in samenspraak met de Europese Lidstaten, een «Anti-Trafficking Plan Ukraine» gepresenteerd om die aanpak vast te leggen3.
EuropOL monitort de situatie nauwlettend. Daarbij is in het bijzonder aandacht voor kwetsbare groepen. De gevolgen van het uitbreken van de oorlog voor georganiseerde criminaliteit zijn momenteel nog niet exact duidelijk. Het kabinet zet dan ook, juist op Europees niveau, in op ontwikkelen van een gemeenschappelijk beeld – zodat ook effectieve gezamenlijke interventies kunnen worden gepleegd.
Tevens is er contact tussen de lidstaten via het operationele samenwerkingsverband in het kader van de bestrijding van mensenhandel, European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats – Trafficking of human beings (EMPACT-THB). Onder coördinatie van Spanje wordt ingezet op versterken van de gemeenschappelijke informatiepositie, uitwisseling van ervaringen, preventie en bewustwording. Nederland is als eindverantwoordelijke van EMPACT-THB nauw betrokken. Europol, Eurojust en Frontex ondersteunen dit initiatief. Daarnaast vindt er afstemming plaats tussen EMPACT-THB en het Nationaal Rapporteurs Netwerk van de Europese Commissie en de lidstaten waar het onderwerp mensenhandel beleidsmatig op de agenda staat en waaruit het eerder genoemde Anti-Trafficking Plan is voortgekomen. Ook is Moldavië betrokken bij de gezamenlijke aanpak van mensenhandel via EMPACT-THB. Zij kunnen ook informatie delen met Europol.
Bent u tevens bereid om aan te dringen op Europese coördinatie om vluchtelingen uit Oekraïne, voornamelijk kinderen en vrouwen, te beschermen tegen mensenhandel en de EU-grenslanden en Moldavië daarin te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid tot spoedoverleg met de EU-Coördinator mensenhandel om te komen tot concrete acties aan de grenzen om vluchtelingen te beschermen tegen mensenhandelaren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke verdere mogelijkheden ziet u om zich in te spannen om te voorkomen dat vluchtelingen slachtoffer worden van mensenhandelaren? Op welke wijze is ook in Nederland bij opsporingsinstanties en hulpverlening oog voor mogelijk slachtofferschap, in het bijzonder in branches waar seksuele uitbuiting en/of arbeidsuitbuiting vaker voorkomt?
Het kabinet is in voortdurend overleg met overheidspartijen en NGO’s binnen het domein mensenhandel. Het Expertisecentrum Mensensmokkel en Mensenhandel (EMM) stelt een terugkerend nationaal (met aandacht voor de Europese situatie) Strategisch Intelligence Beeld op als het gaat om mensenhandel en mensensmokkel omtrent ontheemden vanuit Oekraïne. Het EMM is een samenwerking tussen de Politie, de Koninklijke Marechaussee, de Nederlandse Arbeidsinspectie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en het Openbaar Ministerie. Zoals vermeld in het beeld van het EMM (d.d. 26 april 2022) zijn er op dit moment enkele tientallen incidenten geregistreerd waarbij sprake is van verdachte gedragingen. Deze registraties hebben onder meer betrekking op aangetroffen Oekraïense sekswerkers en personen die Oekraïense ontheemden benaderen op stations, in opvangcentra of op sociale media.
Dit heeft vooralsnog tot één opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting geleid. Daarnaast is er een aantal van die concrete meldingen bij CoMensha binnengekomen van ontheemden uit Oekraïne die mogelijk slachtoffer zijn geworden van mensenhandel. CoMensha biedt de nodige ondersteuning aan deze personen.
De organisaties betrokken bij de opvang zijn eveneens alert op signalen van mensenhandel- en smokkel. Zo wordt in de Handreiking Gemeentelijke Opvang Oekraïners en de handreiking particuliere opvang Oekraïners hier aandacht aan besteed en zet het kabinet tevens in op bewustwording van ontheemden zelf middels informatiebrochures. Deze informatiebrochure wordt gedeeld in verschillende relevante overlegstructuren, maar ook met relevante ketenpartners zoals Veilig Thuis en de VNG. Ook tijdens de reis met de trein en bij aankomst in Nederland worden de ontheemden door middel van flyers over risico’s op uitbuiting geïnformeerd. Op de servicepunten van bepaalde NS-stations krijgen zij van de medewerkers van het Rode Kruis de flyer van CoMensha in het Oekraïens.
De NAM-afvalwaterlozing in Twente |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Welke mijnbouwhulpstoffen worden er gebruikt door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en andere betrokken partijen bij de oliewinning in Schoonebeek? Welke komen daarvan in het afvalwater terecht en welke bij lozing in Twente?
De onderstaande tabel bevat een weergave van de mijnbouwhulpstoffen die door het gebruik door NAM in het injectiewater in Twente terecht kunnen komen. Ik heb mij hiervoor gebaseerd op de Jaarrapportage 2020 Waterinjectie Twente1.
In deze opsomming zijn de volgende gegevens vermeld:
de gebruikte hoeveelheid mijnbouwhulpstoffen in 2020;
de chemische samenstelling van deze mijnbouwhulpstoffen;
de concentratie waarin deze mijnbouwhulpstoffen voorkomen in het injectiewater, uitgedrukt in mg/L en w/w%.
Biocide
XC82448
Ja (rechtstreeks in de waterstroom geïnjecteerd)
1,75 m3
tetrakis(hydroxymethyl) fosfoniumsulfaat(2:1), 1,2-Ethanediamine, N1,N1,N2,N2-tetramethyl-, polymer with 1,1»-oxybis[2-chloroethane]
2,2 mg/L
0,0002%
Anti-corrosie
vloeistof
CORR10941A
Ja
(rechtstreeks in de waterstroom geïnjecteerd
53 m3
2-Butoxyethanol, Quaternary ammonium compounds, benzyl C12-C16 (even numbered)-alkyldimethyl chlorides, Reaction mass of Amines, coco alkyl and β-Alanine, N-(2-carboxyethyl)-, N-coco alkyl derivs. and β-Alanine, N-coco alkyl derivs., Mono-Coco Alkyl-Amine, Ethyleenglycol, Natriumthiosulfaat Pentahydraat, Amines, dicoco alkyl, Coconitriles, Geëthoxyleerd cocoalkylamine
53 mg/L
0,0049%
Emulsiebreker
EMBR18161A
Ja (0,1% komt in de waterfase)
38 m3
Koolwaterstoffen, C10, aromatisch, <1% nafthaleen, EO-PO Copolymer, Ether with Trimethylolpropane, Xyleen
1,08 mg/L
0,0001%
Emulsiebreker
EMBR23344A
7 m3
2-Butoxyethanol, EO-PO Copolymer, Ether with Trimethylolpropane
Zwavelwaterstof-binder
HSCV10229A
Ja (16% komt in de waterfase)
580 m3
N-phenyl-diethanolamine, reaction products with formaldehyde, Isopropanol, Methanol, 2-Butoxyethanol
90 mg/L
0,0083%
De bestanddelen zoals opgenomen in het veiligheidsinformatieblad volgens verordening (EG) nr. 1907/2006.
Aanname dichtheid van het injectiewater: 1,08 kg/L.
Eventuele gevaren voor de mens zijn er vrijwel uitsluitend voor de medewerkers van NAM die werken met deze stoffen. Van bovengenoemde mijnbouwhulpstoffen heeft de leverancier, indien het een gevaarlijke stof betreft, een veiligheidsinformatieblad beschikbaar gesteld aan de gebruiker (NAM) die opgesteld moet zijn volgens de verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH)2. Risico’s voor het milieu kunnen ontstaan als mijnbouwhulpstoffen bovengronds niet op de juiste manier worden opgeslagen op locatie en er bij een lekkage ongecontroleerd vloeistof kan wegstromen naar de bodem of het oppervlaktewater. Om dit te voorkomen heeft NAM meerdere fysieke voorzorgsmaatregelen genomen op haar locaties, zoals het gebruik van daarvoor bestemde opslagcontainers, gebruikscontainers, aparte opslagvoorzieningen en bodem-beschermende voorzieningen. SodM ziet er tijdens de veldinspecties op toe dat de stoffen op de juiste wijze zijn opgeslagen en de voorzieningen deugdelijk zijn.
Ondergrondse milieurisico’s worden gevormd door lekkages uit een put. Om dit te voorkomen heeft NAM haar waterinjectieputten voorzien van een dubbele verbuizing die voorkomt dat het injectiewater met mijnbouwhulpstoffen ongecontroleerd kan uitstromen naar andere bodemlagen in plaats van in het reservoir. Met regelmaat wordt de injectiebuis (binnenbuis) door middel van putmetingen gecontroleerd op beschadigingen en zo nodig vervangen. Daarnaast wordt de druk tussen de binnen- en de buitenbuis door NAM continu gemonitord. Mocht de binnenbuis toch onverwacht lek raken, ontstaat er een drukverschil en zal NAM daar actie op ondernemen. Door de dubbele verbuizing zal het injectiewater met mijnbouwhulpstoffen de ruimte tussen de binnen- en buitenbuis instromen. De buitenbuis dient hierbij als een essentiële tweede barrière waardoor is verzekerd dat bij het eventueel falen van de binnenbuis het injectiewater met mijnbouwhulpstoffen toch in het reservoir terechtkomt en niet elders.
Op dit moment worden de onregelmatigheden aan de putten ROW-2, ROW-4 en de mogelijke gevolgen daarvan op ROW-7 onderzocht. De waterinjectie ligt stil totdat SodM dit onderzoek heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de putten ROW-4 en ROW-7 veilig gebruikt kunnen worden.
Wat is de chemische naam van deze mijnbouwhulpstoffen en in welke hoeveelheden komen ze voor in het NAM-afvalwater bij de winning in Schoonebeek en lozing en opslag in Twente, zowel relatief als absoluut, en welke gevaren kleven aan deze stoffen voor mens en milieu?
Zie antwoord vraag 1.
Welk energietarief wordt bij NAM in rekening gebracht voor de productie van stoom ten behoeve van de oliewinning in Schoonebeek en hoe hoog is de korting voor de betrokken grootgebruiker van deze energie?
Ik heb geen inzicht in het leveringstarief dat NAM aan haar energieleverancier betaalt. Dit tarief komt tot stand tussen private partijen in de energiemarkt. NAM onderzoekt op dit moment hoe men het gasverbruik omlaag kan brengen. Een mogelijke optie is het gebruiken van elektriciteit voor het maken van stoom.
Behoren de betrokken stoomfabriek en andere bedrijven betrokken bij de oliewinning in Schoonebeek tot de groep van bedrijven, die worden afgeschakeld, respectievelijk worden stopgezet bij een onverhoopt gastekort in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Wanneer er sprake is van een noodsituatie, zoals bedoeld in de verordening gasleveringszekerheid3, kunnen de maatregelen die in het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) zijn opgenomen ter bestrijding van een noodsituatie worden getroffen. Het doel van deze maatregelen is om door afnemers en in het bijzonder door solidariteit beschermde afnemers (zoals huishoudens en ziekenhuizen), zo lang mogelijk van gas te blijven voorzien.
NAM Schoonebeek valt niet in de categorie van beschermde afnemers4 en kan getroffen worden als er noodmaatregelen moeten worden genomen. Of ze getroffen worden is afhankelijk van hoe de maatregelen in de concrete omstandigheden worden genomen.
De afvalwaterinjectie vindt volgens uw antwoord van 7 februari jl. op de vragen 1, 5 en 6 (aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–21, nr. 1598) niet plaats in het kader van een opslagvergunning, maar is gekoppeld aan de oliewinning in Schoonebeek en het uitgangspunt is volgens u dat het afvalwater niet meer wordt opgepompt. Kunt u dan uitleggen wat de rechtsgrond is voor de lozing van NAM-afvalwater in Twente, op grond waarvan geen aparte lozingsvergunning nodig is voor de opslag van NAM-afvalwater uit Schoonebeek?
Op grond van artikel 28, onderdeel c, van het Mijnbouwbesluit is geen opslagvergunning vereist voor het opslaan van stoffen die met het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte onvermijdelijk boven de oppervlakte meekomen, en worden teruggebracht in hetzelfde of een vergelijkbaar voorkomen als waaruit deze afkomstig zijn.
Sinds 1 januari 2013 vallen lozingen onder de Wabo en de Wet milieubeheer. Productiewater van mijnbouw dat wordt geïnjecteerd in de diepe ondergrond wordt gezien als het storten van afval. In het landelijk afvalbeheersplan (LAP) is hiervoor een specifieke regeling opgenomen.
De houder van een winnings- of opslagvergunning heeft op grond van artikel 33 van de Mijnbouwwet een zorgplicht ten aanzien van de mijnbouwactiviteiten. Dit houdt in dat de vergunninghouder alle redelijke maatregelen neemt om nadelige gevolgen voor mens en milieu, schade door bodembeweging, schade aan de veiligheid en aan het belang van planmatig beheer als gevolg van de activiteiten te voorkomen. Die plicht geldt tijdens en na de vergunning. Op grond van artikel 6:177, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is de vergunninghouder aansprakelijk voor de schade die ontstaat door uitstroming van delfstoffen als gevolg van het niet beheersen van de ondergrondse natuurkrachten die door de aanleg of bij de exploitatie van het mijnbouwwerk zijn teweeggebracht. Daarnaast is de houder aansprakelijk voor schade die ontstaat door bodembeweging als gevolg van de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk. Op grond van de Wet milieubeheer geldt eveneens een zorgplicht en aansprakelijkheid voor milieuschade. Het eigendom van de stoffen speelt voor de aansprakelijkheid derhalve geen rol.
De oliewinningsinstallatie, de pijpleiding naar Twente en de injectielocatie worden niet aangemerkt als één mijnbouwwerk. Zowel werken voor het opsporen en/of winnen van delfstoffen of aardwarmte als werken voor het opslaan van stoffen vallen op grond van artikel 2 van het Mijnbouwbesluit onder het begrip mijnbouwwerk. In het tweede lid van artikel 2 is bepaald dat werken die fysiek met elkaar zijn verbonden worden aangemerkt als één mijnbouwwerk, maar van die situatie is in dit geval geen sprake. Omdat voor mijnbouwwerken op land een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt, zijn op mijnbouwwerken ook de criteria voor het begrip inrichting uit artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer van toepassing. Om als één mijnbouwwerk te kunnen worden beschouwd, moeten de werken onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid liggen. Beide locaties liggen echter op grote afstand van elkaar en kunnen in principe los van elkaar functioneren. Dat maakt dat zij niet als één mijnbouwwerk gezien kunnen worden.
Waarom maakt u geen gebruik van de wettelijke bevoegdheid op grond van art. 30 en art. 36, lid 3 juncto art. 39, lid 1 sub b van de Mijnbouwwet om de vergunning voor winning van olie in Schoonebeek (met als direct gevolg lozing van afvalwater in Twente) direct in te trekken, vanwege het in artikel 29, lid 2 Mijnbouwwet genoemde belang van de veiligheid voor omwonenden, het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken, het planmatig gebruik of beheer van aardwarmte of grondwater met het oog op de winning van drinkwater of bijvoorbeeld veranderde omstandigheden (zoals gebrek aan draagvlak) of gewijzigde inzichten zoals genoemd in artikel 36 van de Mijnbouwwet?
De Mijnbouwwet biedt de mogelijkheid om een reeds verleende winningsvergunning in te trekken. Het uitgangspunt is echter dat, als een vergunning eenmaal is verleend, degene die over die vergunning beschikt, erop mag vertrouwen dat deze vergunning in stand blijft op grond van het rechtzekerheidsbeginsel. Het intrekken van een winningsvergunning is een inmenging in het eigendomsrecht van een mijnbouwonderneming aangezien dit gebruik door intrekking wordt beperkt. Hierdoor is sprake van regulering van gebruik van eigendom. Regulering of ontneming van eigendom druist in tegen artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 1 EP EVRM), waar de bescherming van eigendom is vastgelegd. Voor een inmenging in het eigendomsrecht moet een dwingende reden van algemeen belang bestaan waarmee een legitiem doel wordt gediend. Deze inmenging is voorts alleen toegestaan, indien het een geschikt en noodzakelijk middel is om dat legitieme doel te bereiken, waarbij het individuele belang moet worden afgewogen tegen het algemeen belang. Een beperking van het eigendomsrecht door intrekking zou kunnen leiden tot een recht op compensatie of schadevergoeding voor de vergunninghouder.
Naar mijn mening ontbreekt in dit geval een dwingende reden die een beperking van het eigendomsrecht van NAM en een schending van het rechtszekerheidsbeginsel rechtvaardigt, omdat er geen veiligheidsbelangen voor omwonenden in het geding zijn. De waterinjectie voldoet aan de wettelijke vereisten. Staatstoezicht op de Mijnen ziet hierop toe. Dit betekent dat als ik toch besluit de vergunning in te trekken, de rechter hoogstwaarschijnlijk dit besluit zal vernietigen. Voor de periode van stilleggen zou het kabinet de NAM een schadevergoeding moeten betalen en de NAM zou vervolgens weer verder kunnen gaan met de waterinjectie.
Bovenstaande betekent niet dat ik mij niet wil inzetten om te komen tot een zo snel mogelijke beëindiging van de waterinjectie en tot een beter en schoner verwerkingsproces. Ik ben met NAM en de bestuurders in Drenthe in overleg om het omschakelen naar Drenthe en verwerking aldaar volgens een schoner proces te realiseren. Ik vind dat dit voor eind december 2022 moet kunnen.
Wie beoordeelt de aanvaardbaarheid van de risico’s op zware ongevallen voor mens en milieu in relatie tot de kosten van risicoreductie als bedoeld in artikel 33a van de Mijnbouwwet?
Dit wordt beoordeeld door mij, waarbij ik van advies word voorzien door de Inspecteur-generaal der mijnen.
Waarom is artikel 33a van de Mijnbouwwet in verband met de zorg voor een goede uitvoering van activiteiten en beheersing van risico’s, blijkens lid 1 van dat artikel, wel van toepassing op de opsporing en winning van koolwaterstoffen, maar niet op het opslaan van stoffen?
Artikel 33a van de Mijnbouwwet is een onderdeel van de implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178).5 Het doel van die richtlijn is om zware ongevallen met betrekking tot olie en gas op zee te verkleinen en de gevolgen daarvan te beperken. De richtlijn wordt toegepast. Het bovengenoemde artikel geldt voor vergunningen voor de opsporing of winning van olie en gas. De waterinjectie door de NAM geschiedt in het kader van de winning van olie. De zorgplicht voor zware ongevallen met betrekking tot oliewinning uit artikel 33a van de Mijnbouwwet geldt derhalve voor NAM, als houder van de winningsvergunning.
Zijn er nadere regels gesteld voor de opslag van afvalwater in Twente op grond van art. 49 Mijnbouwwet in verband met de veiligheid van omwonenden, de bescherming van het milieu en het voorkomen van schade als bedoeld in art. 49, lid 2 van die wet? Zo ja, welke, zo nee, waarom niet?
Bij algemene maatregel van bestuur zijn geen regels gesteld voor het injecteren van productiewater. Op grond van de Wet milieubeheer en het landelijk afvalbeheersplan is voor de waterinjectie in Twente een waterinjectiemanagementplan6 opgesteld en geldt het protocol seismische activiteit door waterinjectie7 een seismisch risicoprotocol, waarmee de veiligheid voor mens en milieu wordt geborgd.
Heeft de opslag van NAM-afvalwater in Twente gevolgen voor de mogelijkheid drinkwater of aardwarmte te (blijven) winnen, zo ja, welke, zo nee, waarom niet?
De injectie van productiewater heeft geen effect op de winning van drinkwater. Het productiewater komt bij normale bedrijfsvoering niet in contact met het ondiepe zoete grondwater. Het productiewater wordt geïnjecteerd in een ondergronds reservoir. Door de afsluitende lagen boven het reservoir komt het productiewater niet in contact bovenliggende met grondwaterhoudende lagen.
De injectie van productiewater heeft geen effect op de winning van aardwarmte of op de mogelijkheden daarvan. Geothermie is een gesloten cyclus. Het uit de ondergrond opgepompte water wordt nadat de warmte is gewonnen weer teruggepompt in de diepe ondergrond.
Het bericht ‘Menstruatie meteen melden bij de juf – straks ook in het Westland’. |
|
Bente Becker (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Menstruatie meteen melden bij de juf – straks ook in het Westland»?1
Ja ik heb kennis genomen van het bericht.
Wat vindt u van het feit dat meisjes hun menstruatie moeten melden bij de juf in verband met deelname aan het gebed, volgens de regels van De Islamitische Schoolbesturen Organisatie (ISNO) Yunus Emre in Den Haag?
Voor mij is het essentieel dat elke leerling zich op elke school vrij en veilig voelt. Dit soort regels dragen daar wat mij betreft absoluut niet aan bij en hebben een enorme negatieve impact op het welzijn van de betreffende leerlingen. Ik vind het dan ook van groot belang dat dit signaal aanleiding is geweest voor de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) om deze situatie te onderzoeken. Geen enkele leerling moet zich immers onveilig, gedwongen of uitgesloten voelen. Op elke school moet een prettig en veilig schoolklimaat worden gegarandeerd, waarbinnen leerlingen zich optimaal kunnen ontwikkelen en waarin leerlingen zich vrij kunnen uiten. Ook bij ISNO-scholen moet zorgvuldig worden omgegaan met persoonlijke onderwerpen en thema’s die een fijngevoelige benadering vragen. Deze verantwoordelijkheid geldt immers voor alle scholen, ook voor scholen die invulling geven aan religieuze activiteiten en voorschriften.
Deelt u de mening dat dit indruist tegen de integriteit van het lichaam, privacy en de normen en waarden waar we in Nederland voor staan? Zo ja, wat gaat u tegen dit beleid van ISNO doen?
Ja, ik vind dat dergelijke regels inderdaad veel te ver gaan. In het kader van de zorgplicht sociale veiligheid hebben alle scholen in Nederland de plicht zorg te dragen voor de psychische, fysieke en sociale veiligheid van alle leerlingen, daar beleid op te voeren en de veiligheid te monitoren. De inspectie heeft mij laten weten naar aanleiding van dit signaal contact te hebben gehad met ISNO. Het bestuur geeft aan dat de gewraakte passage niet handig geformuleerd was, ook niet vanuit hun eigen islamitische waarden. Tevens heeft het bestuur aangegeven dat de passage niet de geldende praktijk beschrijft. Er is namelijk geen verplichting tot melding voor leerlingen of docenten. ISNO heeft aangegeven de passage te schrappen.
Scholen hebben de vrijheid om schoolregels vast te stellen die gebaseerd zijn op de grondslag van de school, maar die regels moeten binnen de normen blijven die gelden ten aanzien van sociale veiligheid. Het is immers van het allergrootste belang dat schoolregels nooit of te nimmer de veiligheid en het welzijn van leerlingen aantasten. Ik zie het als mijn grote verantwoordelijkheid en plicht daarvoor te waken.
Wat vindt u van de identiteitsregels van ISNO, die beschreven staan in het artikel? Deelt u de mening dat deze regels indruisen tegen onze vrije democratische waarden, dat ze de ontplooiing van kinderen en met name meisjes in de weg staan? Zo ja, waarom heeft de Inspectie van het Onderwijs hiertegen dan nog geen actie ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dergelijke regels lijken in te druisen tegen de vrije democratische waarden die we in het onderwijs zouden moeten uitdragen. Een bericht als dit geeft mij veel ongemak, omdat ik mij kan voorstellen dat dit de sociale veiligheid van meisjes negatief zou kunnen beïnvloeden. Zoals in antwoord 3 aangegeven, heeft de inspectie contact gehad met ISNO naar aanleiding van deze regels. Het bestuur heeft erkend dat de gewraakte passage niet handig geformuleerd was, ook niet vanuit hun eigen islamitische waarden. ISNO heeft aangegeven de passage te schrappen.
Wanneer sociale veiligheid in het geding is, hebben ouders en leerlingen ook zelf de mogelijkheid om melding te doen van eventuele ongewenste situaties. Dat kan bij de vertrouwenspersoon van de school of het bevoegd gezag. Zo nodig kan ook contact worden opgenomen met een vertrouwensinspecteur van de inspectie. Ook kan OCW zelf de inspectie verzoeken onderzoek te doen en contact opnemen met de gemeente en/of het schoolbestuur. Daarnaast biedt de uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium ook mogelijkheden om steviger in te grijpen wanneer wordt gehandeld in strijd met de zorgplicht voor veiligheid van leerlingen. Hierover heb ik uw Kamer eerder al geïnformeerd2.
Is dit een casus waar ook contact over is met de gemeente en zo nodig de Taskforce problematisch gedrag van SZW voor wordt ingeschakeld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik zal inderdaad contact opnemen over deze casus met deze gemeente. Er is geen contact tussen de gemeente en de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.
Deelt u de stellingname dat onderwijs niet alleen als taak heeft het bijbrengen van kennis en kunde maar zeker ook het overbrengen van onze democratische waarden en vrijheden? Deelt u de mening dat de identiteitsregels van ISNO hier tegenin druisen en kansenongelijkheid in de hand werken omdat kinderen onvoldoende of niet worden voorbereid op het volwaardig meedoen in onze samenleving?
Ik onderschrijf de stellingname dat het bevorderen van onze democratische waarden en vrijheden een taak is van het onderwijs volledig. Dat staat ook in de wet: alle scholen dienen actief invulling te geven aan de bevordering van actief burgerschap en sociale cohesie. Het bevorderen van respect voor en kennis van de basiswaarden van onze democratische samenleving is daar onderdeel van. Als dit bij een school niet het geval is dan heeft de inspectie hiervoor diverse mogelijkheden ter beschikking, die variëren van gesprekken tot het doen van onderzoek, of het nemen van bekostigingsmaatregelen.
Hoe waarborgt u dat er bij de ISNO scholen geen antidemocratisch en anti-integratief onderwijs wordt gegeven?
Net als elke school dienen ook de scholen die vallen onder het ISNO actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze te bevorderen. Daarbij moet het onderwijs zich herkenbaar richten op respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtstaat, zoals de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw, de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens. En ook op het bijbrengen van kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid. De inspectie waarborgt dat er geen antidemocratisch en anti-integratief onderwijs wordt gegeven door schoolbezoeken, onderzoeken en door signalen op te volgen. In dit geval heeft de inspectie het hele identiteitsbeleid zoals dat op de website stond besproken met het bestuur. Dit heeft er ertoe geleid dat de gewraakte passage wordt verwijderd en – belangrijker nog – dat er niet meer actief gevraagd wordt of actief gemeld moet worden aan de juf dat een meisje ongesteld is.
Welke mogelijkheden heeft u om toezicht te houden en in te grijpen bij dergelijke praktijken?
Bij deze praktijken spelen de wettelijke zorgplicht sociale veiligheid, de opdracht tot bevordering van burgerschap en daaraan gerelateerde kerndoelen een rol. De inspectie ziet er op toe dat scholen daaraan actief invulling geven. De inspectie treedt wanneer nodignadrukkelijk op. Dit kan in de vorm van het doen van een specifiek onderzoek, signalering van problematische situaties, opdracht geven tot herstel en – als herstel uitblijft – het treffen van een bekostigingssanctie. Daarnaast biedt de beoogde uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium mij de mogelijkheid om sneller zelf in te grijpen bij een school die de veiligheid of burgerschapsopdracht niet op orde heeft. Ik verwacht de wet snel in uw Kamer te kunnen bespreken.
In hoeverre hebt u zicht op het onderwijs dat geboden wordt op Koranscholen (waar kinderen in het weekend naartoe gaan)? Hoe waarborgt u dat er bij zulke informele onderwijsplekken geen antidemocratisch en anti-integratief onderwijs wordt gegeven?
Dit kabinet wil bij informeel onderwijs sneller ingrijpen wanneer anti-integratief, antidemocratisch of antirechtsstatelijk wordt geopereerd. Daarom heb ik hierover advies gevraagd aan de Landsadvocaat. Ook breng ik via het meldpunt veiligeles@minocw.nl signalen in kaart over informeel onderwijs waar anti-integratief, antidemocratisch of antirechtsstatelijk wordt geopereerd. Via een campagne zal ik dit meldpunt de komende tijd nader onder de aandacht brengen. Daarnaast breng ik, omdat formeel en informeel onderwijs vaak raakvlakken hebben, met scholen en schoolleiders in kaart wat op reguliere scholen de gevolgen zijn van informele onderwijsplekken die antidemocratisch en anti-integratief onderwijs verzorgen. Op deze manier krijg ik meer handvatten om ook via het reguliere onderwijs meer zicht te krijgen op de praktijk die zich in het informele onderwijs afspeelt. Ik zal binnenkort met uw Kamer delen wat deze inspanningen hebben opgeleverd.
Hoe zorgt u ervoor dat orthodoxe islamitische scholen burgerschapsonderwijs geven van voldoende kwaliteit, waarin o.a. wordt verteld over verschillende religies en levenswijzen?
Zoals hierboven al aangegeven hebben alle scholen de plicht actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze te bevorderen. Daarbij moeten scholen zich herkenbaar richten op respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtstaat en de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens alsmede op het bijbrengen van kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid. Alle besturen en hun scholen dienen dus te zorgen voor burgerschapsonderwijs dat aan de wet voldoet. Ik zie het als mijn plicht om hier de volle aandacht voor te hebben. Het is daarnaast aan de inspectie om hierop toe te zien. De inspectie reageert ook op signalen, onder meer als leerlingen, ouders of leraren melding maken van situaties die in strijd zijn met de wet. Aanvullend heb ik al eerder aangegeven dat ik, door de inrichting van een onafhankelijk meldpunt, meldingen van misstanden door leerlingen, ouders en leraren wil vergemakkelijken. Ook de uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium kan hierbij helpen.
Het advies ‘keuzes voor de krijgsmacht’ van de Adviesraad Internationale Vraagstukken |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het AIV-advies «keuzes voor de krijgsmacht»?1
Ja. Het kabinet dankt de AIV voor het advies, dat op een relevant moment komt.
Deelt u de analyse van de AIV dat, in het licht van de Russische invasie in Oekraïne en de verslechterende veiligheidssituatie, de Navo moet worden versterkt om de vrijheid en veiligheid van Europese burgers te beschermen?
Ja. Veiligheid en stabiliteit zijn basisvoorwaarden voor de vrede en welvaart waarin wij leven. De oorlog aan de oostflank van het NAVO-verdragsgebied laat zien dat bescherming van onze vrijheid noodzakelijk is.
De NAVO is de hoeksteen van onze collectieve veiligheid en zal de afschrikking en verdediging aan de oostflank verder versterken. Tegelijkertijd moeten Europese landen zelfredzamer worden en de eigen belangen beter kunnen beschermen en verdedigen; de huidige veiligheidssituatie is daarvoor het bewijs. Binnen de NAVO en EU moeten daarvoor in gezamenlijkheid de Europese capaciteiten worden versterkt om beter in onze veiligheid te kunnen voorzien.
Verschillende landen kondigden sinds de Russische invasie in Oekraïne aan versneld stappen te zetten om hun defensiebudget te verhogen. Onder meer de regeringen van Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden en Polen hebben dit bekend gemaakt. Het kabinet onderzoekt conform de motie Sjoerdsma (36 045, nr. 4) wat op korte termijn nodig en mogelijk is om de al voorziene toename van het defensiebudget eerder te laten plaatsvinden, of er meer kan worden geïnvesteerd in de defensiesamenwerking met de NAVO en Europese partners en of er manieren zijn om nog in deze kabinetsperiode structureel extra te investeren in Defensie. Uw Kamer is op 20 mei geïnformeerd over de uitkomst van de voorjaarsbesluitvorming. Het kabinet investeert structureel 5 miljard euro extra in Defensie.
Deelt u de analyse van de AIV dat de Europese bijdrage aan deze collectieve verdediging moet worden vergroot en dat Nederland de defensie-uitgaven moet verhogen naar twee procent van het bruto binnenlands product om hierin een gepast aandeel te leveren?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de veiligheidsdreiging urgent is en er geen goede redenen zijn om aan te nemen dat deze dreiging binnen afzienbare tijd weer substantieel zal dalen?
Ja. De veiligheidssituatie in en rondom Europa verslechtert. De ongekende agressie van Rusland tegen Oekraïne laat zien dat de dreigingen op het Europese continent en aan de oostgrens van het NAVO-verdragsgebied reëel en dichtbij zijn. Rusland vormt echter niet de enige dreiging. Er is wereldwijd in toenemende mate sprake van (geopolitieke) spanningen. In combinatie met de snelle verspreiding van wapens kan dit zorgen voor ontvlambare situaties. We moeten ons voorbereiden op een onzekere toekomst waarin uitdagingen en dreigingen divers en permanent van aard zijn. We hebben te maken met grootschalige cyberaanvallen, dreigingen tegen onze vitale infrastructuur en beïnvloeding door buitenlandse mogendheden. De weerslag van klimaatverandering kan zich vertalen in oplopende spanningen tussen bevolkingsgroepen, conflicten en migratiestromen.
Deelt u de analyse van de AIV dat de krijgsmacht nadrukkelijk ingericht moet worden op bondgenootschappelijke verdediging en dat het hiervoor noodzakelijk is zo snel mogelijk de inzetbaarheid te verbeteren en de door de Navo vastgestelde capaciteitstekorten weg te werken?
Defensie voert haar grondwettelijke taak uit langs de lijnen van de drie hoofdtaken:
Defensie moet in alle drie de hoofdtaken, die steeds nauwer met elkaar verbonden zijn, kunnen optreden. In de huidige situatie is Defensie vooral ingericht voor optreden in de tweede hoofdtaak. Het dreigingsbeeld en de Russische invasie van Oekraïne laten zien dat inzet in de eerste hoofdtaak net zo noodzakelijk is. Voor het optreden in de eerste hoofdtaak moet Defensie dus een been bijtrekken, net zoals voor optreden in de derde hoofdtaak. In de Defensienota worden de keuzes voor de inrichting, samenstelling en toerusting van de krijgsmacht die in alle drie de hoofdtaken moet kunnen optreden, toegelicht.
Deelt u de analyse van de AIV dat er een grote financiële inspanning nodig zal zijn om Nederland in staat te stellen naar verhouding bij te dragen aan initiatieven van de Navo en de EU, zoals de Nato Response Force en de EU Rapid Deployment Capacity?
Er zijn inderdaad grote financiële inspanningen nodig evenals het maken van keuzes voor de toekomst. Defensie moet de komende periode de gereedheid en inzetbaarheid verhogen, ook om te kunnen voldoen aan de reactietijden voor de Snel Inzetbare Capaciteiten van de NAVO en de EU. Hiervoor is het bijvoorbeeld nodig om de gevechtsondersteuning te versterken en het voorradenniveau te verhogen. Defensie plaatst versneld orders voor het ophogen van het voorraadniveau en anticipeert daarmee op de wereldwijd toegenomen vraag naar munitie en toegenomen krapte op de markt. Hiervoor heeft Defensie op 29 april jl. een incidentele suppletoire begroting ingediend (Kamerstuk 36 091 en 36 092)
Deelt u de mening dat er voor verdere specialisatie bij het wegwerken van tekorten in Europese capaciteiten forse investeringen nodig zijn van de landen die kopgroepen vormen?
Specialisatie is een verdergaande vorm van samenwerking met als doel meer gebruik te maken van de afzonderlijke sterke punten van partners en bondgenoten. Het is een gradueel traject, maar gezamenlijk hebben we meer impact en gezamenlijk leveren we een hogere effectiviteit van optreden. Specialisatie kan helpen om tekorten weg te werken en gezamenlijk meer effecten te bereiken.
De EU-leiders kwamen op 11 maart in Versailles overeen de Europese defensiecapaciteiten te versterken en onderstreepten daarbij het belang van samenwerking. Het kabinet ziet nut in meer gezamenlijke aanschaf van defensiecapaciteiten. Het Europees Defensieagentschap kan hierin een faciliterende en coördinerende rol spelen. Dit is ook onderdeel van het Strategisch Kompas waarmee de EU richting aan het Europese veiligheids- en defensiebeleid, o.a. door het stellen van duidelijke doelen en heldere prioriteiten voor capaciteitsontwikkeling.
Deelt u de analyse van de AIV dat het voor een stabiele defensieplanning wenselijk is als de planning en uitgaven voor een langere periode wettelijk worden vastgelegd, zoals dat ook in Scandinavische landen en de Klimaatwet het geval is?
Defensie is gebaat bij langjarig commitment en een structurele verhoging van het defensiebudget om de benodigde veranderingen te realiseren en versterkingen goed te richten en in te richten. Zoals is aangegeven in de Voorjaarsnota investeert het kabinet structureel 5 miljard euro extra in Defensie.
Deelt u de mening dat, gezien de dreigingssituatie, de bondgenootschappelijke verplichtingen en het toekomstbeeld uit de Defensievisie 2035, de uitgaven in een dergelijke wet niet lager zouden moeten zijn dan twee procent van het bruto binnenlands product?
De Russische agressie in Oekraïne laat duidelijk zien dat onze veiligheid en vrijheid niet vanzelfsprekend zijn en dat dit een groot goed is dat moet worden beschermd. Met de extra investeringen uit het coalitieakkoord en de Voorjaarsnota voldoet Nederland in 2024 en 2025 aan de 2% bbp-norm voor de NAVO.
Bent u bereid het advies van de AIV integraal op te volgen en de Kamer uiterlijk deze maand daarover te informeren?
Het advies van de AIV komt op een relevant moment en bevat goede aanknopingspunten. Het kabinet werkt op dit moment aan de Defensienota waarin de plannen worden uitgewerkt. De Defensienota wordt voor de zomer aan uw Kamer aangeboden. Daarna zal het kabinet ook komen met een reactie op het briefadvies van de AIV.
Het bericht 'Demonstratie tegen 'verpretparking' Henschotermeer: 'Willen duidelijk signaal afgeven'' |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekent met het artikel «Demonstratie tegen «verpretparking» Henschotermeer: «Willen duidelijk signaal afgeven»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Henschotermeer een van de laatste ongerepte natuurlijke zwemplassen in Nederland is, met uniek boslandschap en dat het hele gebied rondom het meer natuurlijke en landschappelijke waarde heeft? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze en de volgende vragen heb ik inlichtingen ingewonnen bij de provincie Utrecht.
Het gebied herbergt zeker natuurwaarden en maakt deel uit van een boslandschap en een landgoed. Het Henschotermeer zelf en de zone daaromheen maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het gebied daarbuiten wel (zie ook de beantwoording vraag 3 en het daarin opgenomen kaartje). Daarnaast is het Henschotermeer al vele tientallen jaren recreatief in gebruik. Recreatie is daarmee een onderdeel van het gebied. In de zomermaanden maken vele recreanten gebruik van het Henschotermeer en is er vaak sprake van grote drukte.
Hoe wordt momenteel dit hele gebied rondom het meer met zijn boslandschap en met zijn natuurlijke en landschappelijke waarde beschermd?
De plannenviewer van de provincie Utrecht, behorend bij de interim- Omgevingsverordening (IOV), geeft de situatie weer en de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland2. Het onderstaande kaartje is een uitsnede daarvan, waarbij het groene gebied behoort tot het Natuurnetwerk Nederland:
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 en blijkt uit bovenstaand kaartje, is slechts een deel van het gebied onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Het Henschotermeer zelf ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland en heeft geen natuurbestemming, maar een recreatiebestemming.
Binnen het Natuurnetwerk Nederland geldt dat gemeentelijke plannen bestemmingen en regels bevatten die strekken tot bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de kwaliteit, de wezenlijke kenmerken en waarden en samenhang van het Natuurnetwerk Nederland.
Naast de ruimtelijke beschermingsregels van het Natuurnetwerk Nederland geldt overal, dus niet alleen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, dat voldaan moet worden aan de Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij om de bescherming van soorten, houtopstanden en Natura 2000 (inclusief eventuele externe werking). Een bestemmingsplan moet uitvoerbaar zijn in kader van de wet. In de IOV zijn, naast regels ter bescherming van het Natuurnetwerk Nederland, ook activiteitenregels gericht op behoud van het bosareaal en soortenbescherming opgenomen.
Hoe past dit voorbeeld naar uw mening in de «salami-tactiek» die wordt beschreven in het artikel «De salami-tactiek in Nederland: steeds een stuk natuur erbij pikken»?2 Deelt u de mening dat zulke recreatieplannen een typisch voorbeeld zijn van steeds maar een klein stukje natuur omvormen, waarbij de lokale aantasting minder groot lijkt, tot er bijna geen natuur meer over is en de aantasting van de natuur significant is? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 3 is beschreven op welke wijze de natuurwaarden in het gebied zijn beschermd. Bij ontwikkelingen in dit gebied worden de natuurwaarden nadrukkelijk meegewogen. De aangekondigde toekomstige recreatieontwikkelingen naar aanleiding waarvan de vragen zijn gesteld, hebben geen betrekking op het gebied binnen het Natuurnetwerk Nederland.
Het Henschotermeer is een bovenlokaal recreatieterrein dat voorziet in de regionale behoefte om op warme dagen te kunnen zwemmen en recreëren. Voor een goede exploitatie (beheer en onderhoud) zijn andere voorzieningen nodig en hierover worden de gesprekken gevoerd. Vanwege het opheffen van een recreatieschap, dat voorheen de exploitatie van het Henschotermeer als zwemlocatie onderhield, is er een nieuwe exploitant gekomen die zoekt naar mogelijkheden voor de nieuwe vorm van exploitatie.
Aangezien deze ontwikkelingen niet (volledig) passen binnen het vigerend bestemmingsplan is er een herziening van het bestemmingsplan nodig. Een bestemmingplan (en buitenplanse omgevingsvergunning) moet voldoen aan de instructieregels die hiervoor zijn opgenomen in de interim- Omgevingsverordening (IOV).
Kunt u bevestigen dat het Henschotermeer, onderdeel van landgoed Den Treek Henschoten, voor een groot deel wordt omsloten door het gebied van Natuurnetwerk Nederland (NNN-gebied) en ook voor een deel in het NNN-gebied ligt?
Het Henschotermeer wordt voor ongeveer de helft van het terrein omsloten door het Natuurnetwerk Nederland. Zie ook het antwoord op vraag 3 en het daarin opgenomen kaartje.
Hoeveel hectare van het landgoed ligt in het NNN en hoeveel hectare van het NNN zullen moeten worden omgevormd voor de recreatieplannen? Hoeveel hectare van het NNN-gebied omsluiten het gebied?
Er worden, zoals gemeld in het antwoord op vraag 3, als gevolg van deze recreatieontwikkelingen geen hectares binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland omgevormd naar recreatiegebied. Er zijn op dit moment nog geen initiatieven ingediend voor de ontwikkelingen rond het Henschotermeer die kunnen worden beoordeeld. Het Henschotermeer ligt op de Utrechtse Heuvelrug en wordt omgeven door vele hectaren bos en meerdere verblijfsrecreatieterreinen. Het landgoed Den Treek-Henschoten bestaat uit een uitgestrekt gebied met bossen, natuur, landbouw en heide en beslaat bijna 2.200 hectare. Het grenst aan vijf gemeenten: Amersfoort, Leusden, Woudenberg, Utrechtse Heuvelrug en Zeist.
Kunt u bevestigen dat dankzij de recreatieplannen het NNN-gebied kleiner zal worden? Hoe past dat bij de natuurbestemming van het gebied?
De recreatieplannen hebben geen betrekking op het gebied binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland; zie ook het antwoord op vraag 3. Het Natuurnetwerk Nederland zal dus ook niet kleiner worden als gevolg van deze ontwikkeling.
Kunt u bevestigen dat de recreatieplannen invloed zullen hebben op de natuurlijke beleving van het NNN-gebied dat het Henshotermeer nu omsluit? Hoe gaat u voorkomen dat dit gebeurt?
De recreatieplannen hebben geen betrekking op het gebied binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland; zie ook het antwoord op vraag 3. Uitgangspunt van het Ontwikkelkader voor het gebied is het in stand houden en versterken van de unieke landschappelijke beleving en de natuurwaarden van het gebied, passend bij een druk bezocht dagrecreatieterrein.
Op dit moment zijn er, zoals gemeld in antwoord op vraag 6, nog geen initiatieven ingediend bij de gemeente en provincie. De vraag naar eventuele effecten op de beleving in het Natuurnetwerk Nederland kan dus nog niet worden beantwoord.
Hoeveel hectare van het huidige totale gebied (NNN-gebied en niet-NNN-gebied) zal omgevormd worden voor (verblijfs)recreatie?
Er wordt, zoals gemeld in het antwoord op vraag 3, als gevolg van deze recreatieontwikkelingen geen gebied binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland omgevormd naar recreatiegebied. Hoeveel hectare buiten het Natuurnetwerk Nederland zal worden omgevormd, is nog niet bekend. Er zijn op dit moment nog geen initiatieven ingediend bij de gemeente of de provincie.
Kunt u bevestigen dat dankzij de recreatieplannen het hele gebied met zijn natuurlijke en landschappelijke waarde zal worden aangetast? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn er nog geen initiatieven ingediend bij de gemeente en provincie. De initiatiefnemer is hier nog mee bezig en daarom kan dit nog niet beoordeeld worden. Het Henschotermeer heeft sinds jaar en dag al een recreatieve bestemming en kent vele bezoekers. Zoals geantwoord op vraag 8, is het uitgangspunt van het Ontwikkelkader voor het gebied het in stand houden en versterken van de unieke landschappelijke beleving en de natuurwaarden van het gebied, passend bij een druk bezocht dagrecreatie terrein. Ook bevat de provinciale verordening waarborgen om aantasting te voorkomen.
Heeft u zicht op de hoeveelheid bomen die gekapt zouden moeten worden voor de aanleg van de geplande gebouwen, recreatiefaciliteiten en appartementen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven of een ontheffing of vergunning is aangevraagd of vergeven voor de bomenkap?
Op dit moment niet omdat de plannen nog niet concreet zijn uitgewerkt en nog niet aan de gemeente en provincie zijn voorgelegd.
Is onderzocht welke (beschermde) natuurwaarden in dit gebied te vinden zijn, zoals vleermuizen en vogels? Zo ja, door wie is dit onderzocht en wat waren de uitkomsten?
In opdracht van de beheerder van het terrein is december 2021 een natuuronderzoek opgeleverd. Dit betreft een onderzoek naar diverse beschermde flora en fauna. In dit rapport is tevens in de literatuurlijst verwezen naar onder andere een dassenonderzoek (Achterberg C. van, 2021a – Dassen Henschotermeer – Briefrapport d.d. 13 januari 2021).
Uit het onderzoek blijkt kort samengevat het volgende: Gebleken is dat het projectgebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van enkele beschermde soorten uit de Wet natuurbescherming (broedvogels, bosmieren, vliegroute vleermuizen). Ook zijn er lokaal beschermde verblijfslocaties aanwezig in de vorm van holtebomen, een jaarrond beschermd nest en mierenhopen. Soorten uit de rode en oranje lijsten met de categorieën «bedreigd», «ernstig bedreigd» of «op het punt van verdwijnen» zijn niet aangetroffen.
Dit onderzoek ligt ter beoordeling bij de provincie Utrecht en hieruit kan voortvloeien dat er verhelderingen of aanpassingen nodig zijn.
Hoeveel hectare grond moet nog toegevoegd worden in de provincie Utrecht om het Natuurnetwerk Nederland te voltooien, zoals afgesproken in het Natuurpact? Lijkt het u verstandig, gegeven die achterstand, om nu bestaande natuur te kappen en vol te zetten met onder andere een activiteitenhal, een speelhal, bungalows, klimtoren, etc.?
Volgens de meest recente, zevende Voortgangsrapportage Natuur heeft de provincie Utrecht 1.001 ha verworven (peildatum 31 december 2020) en heeft volgens het natuurbeleid van de provincie Utrecht een resterende verwervingsdoelstelling van 569 hectare (Kamerstukken 33 576, nr. 253).
Zoals in eerdere antwoorden gemeld, wordt het Natuurnetwerk Nederland niet aangetast door de betreffende recreatieplannen.
Zal er natuur moeten worden gecompenseerd om de recreatieplannen mogelijk te maken? Zo ja, hoeveel hectare moet er worden gecompenseerd? Indien u dit niet weet, kun u aangeven hoe u de provincies controleert op de kwaliteit en staat van de natuur, gezien uw eindverantwoordelijkheid?
Op dit moment zijn de precieze plannen voor de ontwikkelingen rond het Henschotermeer nog niet bij de gemeente en provincie ingediend. De provincie zal toezien op de kwaliteit van het initiatief en daarmee ook mogelijke effecten op de natuur beoordelen met name op het gebied van de Wet natuurbescherming alsmede de interim- Omgevingsverordening, voornamelijk het onderdeel houtopstanden. Zoals in eerdere antwoorden gemeld, wordt het Natuurnetwerk Nederland niet aangetast door de betreffende recreatieplannen. Hierop hoeft dus niet getoetst te worden en dus is er ook geen sprake van compensatie. De betreffende toetsing op natuurwetgeving is in dezen een wettelijke bevoegdheid van de provincie. Ik heb daarbij geen rol.
Is het toegestaan dat natuurcompensatie wordt afgetrokken van de natuurontwikkelopgave van provincies? Zo ja, waar is dit vastgelegd? Zo nee, kunt u bevestigen dat dit niet heeft plaatsgevonden?
Dat is niet toegestaan en bovendien niet aan de orde hier. Wanneer provincies natuur binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland willen compenseren, dan mag deze niet worden verrekend met de ontwikkelopgave. Een van de uitgangspunten bij natuurcompensatie is immers dat het Natuurnetwerk Nederland in omvang minimaal gelijk blijft. Zie ook de brief aan uw Kamer van de Minister van LNV over natuurcompensatie (Kamerstuk 33 576, nr. 161).
Kunnen inpassingsplannen voor vakantie- en recreatieparken in natuurgebieden betaald worden uit natuursubsidies, zoals de subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap? Zo ja, vindt u dit wenselijk, gezien de natuur-ontwikkelopgave?
Nee, natuursubsidies kunnen alleen gebruikt worden voor de inrichting en het beheer van natuur conform de beheertypen zoals beschreven in de Index Natuur en Landschap.
Bent u bereid bij de gemeente Woudenberg en Utrechtse Heuvelrug erop aan te dringen de recreatieplannen niet te laten plaatsvinden vanwege de landschappelijke en natuurwaarden van het gehele gebied? Zo nee, waarom niet?
Nee. De provincie Utrecht heeft in 2016 een samenwerkingsovereenkomst ondertekend, met onder andere de gemeente Utrechtse Heuvelrug en de gemeente Woudenberg. Hierin is afgesproken om de bestaande recreatieve mogelijkheden te continueren met eventueel toevoegingen die passen binnen het Ontwikkelkader. De concrete plannen zullen door de provincie worden getoetst aan onder andere het natuurbeschermingsregime, zoals in eerdere antwoorden geschetst.
Bent u bereid om bij de provincie Utrecht erop aan te dringen dat de recreatieplannen geen doorgang zullen vinden, vanwege de aantasting van zowel het NNN-gebied als de landschappelijke en natuurwaarden? Zo nee, waarom niet?
Ik vertrouw erop de provincie scherp toeziet op het toepassen van het natuurbeschermingsregime. Zie verder het antwoord op vraag 17.
De Nederlandse gasopslagen. |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat voor 1 april 2022 geregeld moet zijn wie de Nederlandse gasopslagen vult en onder welke voorwaarden?
In de brief van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder (kamerstuk 29 023, nr. 283) zijn de Staatssecretaris Mijnbouw en ik uitgebreid ingegaan op de maatregelen die er onder meer voor moeten zorgen dat de gasopslagen aan het begin van de winter adequaat zijn gevuld. Momenteel wordt daaraan de laatste hand gelegd waarbij de focus, zoals aangegeven in voornoemde brief, ligt op de gasopslag Bergermeer. Ik verwacht uw Kamer hierover op korte termijn te kunnen informeren.
Welke partijen voorziet u de gasopslagen te kunnen laten vullen? Wat zijn de voor- en nadelen per partij?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 wordt dit voor de gasopslag Bergermeer momenteel nader uitgewerkt. De gasopslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk worden door NAM en GasTerra gevuld op grond van de daarover in het Norg Akkoord met Shell en Exxon Mobil gemaakte afspraken.
Bent u bereid om dit voor de komende winter te beleggen in een crisisteam waarbij alle relevante partijen aansluiten en om parallel de beste structurele borging verder te onderzoeken?
De wijze waarop invulling zal worden gegeven aan de structurele borging zal voor een belangrijk deel worden bepaald door het voorstel van de Europese Commissie COM(2022)135 van 23 maart 2022: «Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council amending Regulation (EU) 2017/1938 of the European Parliament and of the Council concerning measures to safeguard the security of gas supply and Regulation (EC) 715/2009 of the European Parliament and of the Council on conditions for access to natural gas transmission networks». In dit wetgevende voorstel geeft de Commissie aan hoe naar haar mening tijdige en adequate vulling van de opslagen kan en moet worden geborgd. Het kabinet is dit voorstel thans aan het bestuderen en zal uw Kamer daarover op korte termijn informeren via een BNC-fiche.
Hoe hebben buurlanden de vulling van gasopslagen geregeld? Welke partij is daar verantwoordelijk voor het laten vullen en hoe is het risico afgedekt?
Het vullen van de opslagen is momenteel in elk land anders geregeld. In Duitsland (opslagvolume 230 TWh (ca. 25% van het binnenlands verbruik)) is het tot op heden volledig aan de markt om dit regelen. Per 1 mei treedt er echter naar verwachting wetgeving in werking die voorschrijft dat de opslagen per 1 december voor 90% moeten zijn gevuld.
In België (opslagcapaciteit 9 TWh (ca. 5% van het binnenlands verbruik)) wordt de enige opslag gevuld door gasinfrastructuurbedrijf Fluxys. Frankrijk (opslagcapaciteit 128 TWh (ca. 30% van het binnenlandse verbruik)) kent wetgeving die leveranciers aan beschermde afnemers verplicht voorafgaand aan de winter gas op te slaan.
In Nederland (opslagvolume 144 TWh (ca. 35% van het binnenlandse verbruik)) kennen we verschillende regimes zoals uiteengezet in voornoemde brief over gasleveringszekerheid en in het antwoord op vraag 2.
Overigens zal het in het antwoord op vraag 3 genoemde wetgevende voorstel van de Europese Commissie hier voor vergaande harmonisatie gaan zorgen.
Wat is de rol van de overheid in het eigenaarschap van de gasopslagen in onze buurlanden? Hoe ziet u dat in Nederland?
In Duitsland zijn alle opslagen in handen van private partijen. De Belgische opslag is in handen van Fluxys, een gasinfrastructuurbedrijf waarin ook de Belgische overheid een belang heeft. In Frankrijk is het merendeel van de opslagen in handen van Storengy, een dochteronderneming van Engie, een bedrijf waarin ook de Franse overheid een belang heeft.
In Nederland zijn de opslagen Bergermeer en Alkmaar eigendom van Taqa en Energie Beheer Nederland (EBN). De opslagen Norg en Grijpskerk zijn eigendom van NAM en EnergyStock is een dochteronderneming van Gasunie.
Hoe is de vulling van strategische oliereserves geregeld? Hoe is daar de vulling geregeld? Wie betalen mee? Welke partijen dragen het risico?
De Nederlandse voorraadplicht is gebaseerd op de netto import-methode, gehanteerd door het Internationaal Energie Agentschap en de EU, en de consumptiemethode gehanteerd door de EU. De netto import-methode is het verschil tussen olie-import (in Nederland zowel ruwe olie als olieproducten) en olie-export (in Nederland hoofdzakelijk doorgevoerde en geproduceerde olieproducten). De omvang van de nationale strategische olievoorraad wordt jaarlijks vastgesteld door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Dit gebeurt op basis van in de Wet voorraadvorming aardolieproducten vastgelegde rekenmethoden.
De stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA, een EZK-agentschap) is verantwoordelijk voor ongeveer 80% van de nationale voorraadplicht. De COVA-verplichting bestaat uit het verschil tussen de totaal berekende nationale plicht en die van het bedrijfsleven. De voorraadplicht van het bedrijfsleven is ongeveer 20% van de nationale voorraadplicht en wordt berekend aan de hand van hun binnenlandse verkopen.
COVA is een stichting zonder winstoogmerk. De staat is aansprakelijk voor schulden van COVA die overblijven na haar eventuele liquidatie als rechtspersoon. De exploitatiekosten van COVA worden gefinancierd door een voorraadheffing op olieproducten. Deze bedraagt € 8 per 1.000 liter zoals vastgelegd in Artikel 27 Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012.
COVA maakt als rechtspersoon met een wettelijke taak (RWT) gebruik van schatkistbankieren bij de rijksoverheid, en heeft geen credit rating. De jaarrekening wordt ter goedkeuring aan de Minister van EZK voorgelegd.
In hoeverre is de methode van de strategische oliereserves toe te passen op de gasopslagen? Hoe voorkomen we hiermee (grote) financiële risico’s?
Bij het uitwerken van de maatregelen die op korte termijn zullen worden genomen om de gasopslag Bergermeer tijdig en adequaat te vullen, wordt dit aspect ook bezien. Tevens komt dit aan de orde in het voornoemde wetgevende voorstel van de Commissie.
Overigens is het kabinet geen voorstander van het verplicht aanleggen van een strategische gasreserve. Voor de korte termijn kan dit alleen door bestaande opslagcapaciteit aan de markt te onttrekken, hetgeen leidt tot schaarste. Voor de lange(re) termijn zou kunnen worden overwogen om hiervoor een nieuwe opslag aan te leggen, maar dat kan alleen tegen zeer hoge kosten vanwege onder meer het aan te schaffen kussengas (het gas dat de opslag op druk houdt), het aan te schaffen werkgas en de benodigde installaties, kosten die snel in de miljarden lopen. Daarnaast kent de aanleg van een nieuwe opslag een doorlooptijd van zeker vier jaar.
Welke andere modellen ziet u om financiële risico’s voor de staat verder te beperken?
Ook dit maakt onderdeel uit van het uitwerken van de maatregelen om de gasopslag Bergermeer te vullen en het wetgevende voorstel van de Commissie. Er zijn daarbij verschillende modellen voorhanden zoals ook blijkt uit de praktijk in andere landen. Gedacht kan worden aan een taak voor de netbeheerder(s) waarbij de kosten deels via de transporttarieven worden verhaald. Een ander model is het opleggen van een opslagverplichting aan leveranciers aan beschermde afnemers (voornamelijk de gebouwde omgeving) die hun kosten vervolgens doorberekenen aan hun afnemers.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Plastickorrels in de Westerschelde |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Westerschelde: plastic nurdles; sources, transport, deposits»?1
Ja.
Hoe waardeert u de conclusie en de onderliggende analyse dat in het Westerscheldegebied sprake is van enorme, onderschatte vervuiling met plastic korrels?
Ik waardeer alle inzet om de kennis te ontwikkelen over de bronnen van (micro)plastics en de plaatsen waar ze in het milieu terechtkomen. Wel vind ik het daarbij van belang dat de data wetenschappelijk verantwoord en academisch geverifieerd zijn. Data uit burgerwetenschap kunnen een mooie aanvulling daarop zijn.
Hoewel ik de inzet van dit specifieke onderzoek waardeer, vind ik het te vroeg om me over de conclusies uit te spreken. Het is onvoldoende zeker waar de kleine plastic korrels (nurdles) precies vandaan komen. Wel zal ik in samenwerkingsverbanden met België en het Verenigd Koninkrijk blijven aandringen op een voortvarende aanpak om de milieuvervuiling door plastics te voorkomen en aan te pakken.
Met het actieprogramma Schone Schelde 2022 wil ik meer inzicht krijgen in de bronnen van deze vervuiling door nurdles. In het actieprogramma Schone Schelde 2022 werken bedrijven, overheden en NGO’s samen aan het terugdringen en voorkomen van zwerfafval. De bronaanpak van nurdles is een speerpunt in het actieprogramma. Rijkwaterstaat neemt actief deel aan deze Schone Schelde samenwerking. Over de voortgang en de aanpak zal ik u in het najaar nader informeren.
Daarnaast vind ik het van belang om te investeren in kennisopbouw over (micro)plastic vervuiling. Nurdles zijn een van de voornaamste bronnen van milieuvervuiling door microplastics. Het Ministerie van IenW investeert daarom in de kennisopbouw over microplastics; zo is bijvoorbeeld € 230.000 beschikbaar gesteld voor onderzoek naar methoden om microplastics in water te kunnen meten.
Bent u voornemens werk te maken van vervolgonderzoek, zoals in het rapport ook gesuggereerd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat in de haven- en industriegebieden zo min mogelijk plastic in het milieu terechtkomt?
Bedrijven zijn allereerst zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen die voorkomen dat verontreinigende stoffen, zoals plastic korrels in het milieu terecht kunnen komen. Het is aan het bevoegd gezag om op basis van de waterregelgeving erop toe te zien dat aan de daarin gestelde voorwaarden voldaan wordt.
Kunt u aangeven wat de plasticvervuiling in het Natura2000-gebied Westerschelde betekent voor de natuurwaarden in het gebied, zoals voor beschermwaardige vogelsoorten?
Plasticvervuiling in een kwetsbaar natuurgebied als de Westerschelde vind ik zorgelijk. Het Ministerie van IenW neemt dan ook maatregelen om plasticvervuiling terug te dringen.2 Meer onderzoek is nodig naar de effecten op het milieu als gevolg van vervuiling door nurdles. Wel is bekend dat nurdles een van de voornaamste bronnen zijn van milieuvervuiling door microplastics. Het ministerie investeert daarom in de kennisopbouw over microplastics, zoals ook is toegelicht in antwoord 3.
Is de plasticvervuiling meegenomen in de milieueffectrapportage voor de ontpoldering van de Hedwigepolder? Zo ja, hoe worden de gevolgen ingeschat? Zo nee, waarom niet?
In de milieueffectrapportage (MER) voor de Hedwigepolder is niet specifiek aandacht besteed aan plasticvervuiling. Er wordt kort melding gemaakt van plastic en ander materiaal dat in de polder terecht kan komen. Voor plastic en ander zwerfvuil dat in het gebied terecht kan komen geldt hetzelfde als voor de kwaliteit van het sediment en de toekomstige waterbodem. De Hedwigepolder wordt na ontpoldering onderdeel van het grotere systeem van het getijdengebied van de Westerschelde. De mogelijke invloed van verontreiniging van het gebied met plastics zal dan ook niet anders zijn in de ontpolderde Hedwigepolder dan de invloed die dergelijke verontreinigingen elders in de Westerschelde hebben. Dit leidt niet tot een andere conclusie ten aanzien van de uitvoering van het Hedwigeproject. Dat neemt niet weg dat ik mij in de Hedwigpolder net zo zal blijven inspannen om milieuvervuiling te voorkomen en te beperken als in elk ander gebied.
Bent u voornemens in het overleg met Vlaanderen over de PFAS-problematiek ook het genoemde rapport te betrekken om ervoor te zorgen dat in het Antwerpse havengebied ook de plasticvervuiling aangepakt wordt?
Nederland zal onder andere in de Internationale Scheldecommissie (ISC) aandacht blijven vragen voor de vervuiling afkomstig van kleine plastickorrels in de Westerschelde.
Geactualiseerde berekeningen van de TU Delft en het UMCU naar de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het volgende tekstblok in uw stand van zakenbrief van 15 februari jl.: «De vaste Kamercommissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op initiatief van het lid Agema verzocht de geactualiseerde berekeningen van de TU Delft en het UMCU naar de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs te ontvangen, zoals genoemd in het 142e OMT-advies. Navraag bij het secretariaat van het OMT leert dat deze actualisering mondeling is toegelicht, en dat er geen stuk aan het OMT is gepresenteerd. Derhalve kan ik helaas niet aan het verzoek voldoen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat u zich met uw antwoord wel erg gemakkelijk van het door de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport gesteunde verzoek hebt afgedaan?
Ik heb de vraag van de commissie volledig beantwoord. De TU Delft en het UMCU hebben voor het berekenen van de effectiviteit van het ctb een tweetal modellen ontwikkeld. Deze modellen kunnen met nieuwe parameters en aan de hand van de meest recente epidemiologische ontwikkelingen worden herijkt. Dit is ook gebeurd voor de 142e bijeenkomst van het OMT en de uitkomsten zijn daar mondeling toegelicht. Dat is iets wezenlijk anders dan een nieuwe rapportage uitvoeren, inclusief zorgvuldige beschrijving van de nieuwe resultaten en uitgebreide verantwoording van de gekozen parameters.
Klopt het dat er een geactualiseerde berekening van de Technische Universiteit (TU) Delft en Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht naar de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs bestaat?
Zie antwoord 2.
Zo ja, waarom bent u hier dan niet zelf achteraan gegaan?
Het staat het OMT in haar rol en verantwoordelijkheid vrij om zelf informatie in te winnen die behulpzaam is in haar advisering. In dat licht zijn deze berekeningen geactualiseerd, gedeeld met het OMT en meegewogen in de advisering.
Daarnaast zijn niet alleen de resultaten, maar ook de achterliggende mechanismen in het rapport van TU Delft en het UMCU goed omschreven. Op pagina 7 is bijvoorbeeld gevisualiseerd wanneer 2G /3G een relatief hoge en een relatief lage effectiviteit heeft. Ook zonder doorrekeningen kan aan de hand van de epidemiologische omstandigheden een inschatting gemaakt worden van de richting van de effectiviteit van het ctb.
Begrijpt u dat dit relevante informatie is die u moet willen hebben en met de Kamer moet willen delen, ook als de uitkomst u niet bevalt?
De geactualiseerde berekeningen onderschrijven de uitkomsten die eerder al door TU Delft en UMCU zijn opgeschreven en die met de Kamer zijn gedeeld. Bij de besluitvorming rondom de inzet van het ctb wordt altijd rekening gehouden met de epidemiologische omstandigheden. Daarom is eerder ook besloten om 3G per 25 februari niet meer in te zetten, en 1G per 23 maart te laten vervallen.
Bent u bereid de geactualiseerde berekening van de TU Delft en UMCU naar de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs bij hen op te vragen en met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het niet nodig om de onderzoekers te vragen naar de geactualiseerde berekeningen. Het kabinet heeft besloten om 3G per 25 februari niet meer in zetten, en 1G per 23 maart te laten vervallen. Bovendien was er in het OMT slechts sprake van een mondelinge toelichting, en vraagt een te publiceren rapportage veel meer werk van de onderzoekers.
Het artikel 'Al 20 jaar geregeld tekort aan isotopen voor kankerbestraling: waarom het probleem maar niet wordt opgelost' |
|
Pieter Grinwis (CU), Judith Tielen (VVD), Eelco Heinen (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Kuipers , Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel van EenVandaag gepubliceerd op 4 februari 2022?1
Ja.
In Petten wordt gebouwd aan de nieuwe isotopenreactor PALLAS, kunt u een update geven van de status van de bouw? Wanneer wordt verwacht dat deze reactor klaar zal zijn en welke stappen moeten hier nog voor worden gezet?
Uw Kamer is op Prinsjesdag geïnformeerd over het kabinetsbesluit om middelen te reserveren voor een mogelijke investering in de bouw van de nieuwe PALLAS-reactor in Petten. Met dit voornemen zet het kabinet in op het borgen van de toekomstige voorzieningszekerheid voor de patiënt.
Het kabinet zal naar verwachting in het voorjaar van 2023 een definitief besluit nemen over de investering in het PALLAS-project. Daarbij moet worden voldaan aan enkele belangrijke voorwaarden, namelijk:
Het Ministerie van VWS reserveert € 1,29 miljard beschikbaar uit de opbrengst van de vitamine D maatregel2 (€ 129 miljoen euro per jaar tot en met 2032) en € 30 miljoen vanuit de eigen begroting voor een mogelijke investering in PALLAS. Van deze middelen wordt € 129 miljoen in 2023 beschikbaar gesteld op de begroting van het Ministerie van VWS om, zonder onomkeerbare stappen, het investeringstraject te starten zodat de voorbereidingen voor de bouw voortgezet kunnen worden en het project op tijd en binnen budget opgeleverd wordt. Hiermee wordt geborgd dat PALLAS op tijd de rol van de bestaande reactor kan overnemen.
Zoals door de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport aangekondigd in haar Kamerbrief3, zijn in de tussentijd al een aantal voorbereidingen in gang gezet waarbij geen onomkeerbare stappen mogen worden gezet, zolang er nog geen positief besluit ligt van het kabinet. Stichting voorbereiding PALLAS-reactor (verder PALLAS) heeft in 2021 het basisontwerp van de PALLAS-reactor afgerond. Ook heeft PALLAS in juni 2022 een aanvraag voor het verkrijgen van de Kernenergiewetvergunning voor het oprichten (bouwen) van de reactor ingediend bij de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming. Als het kabinet volgend jaar definitief besluit om het PALLAS-project voort te zetten, dan moeten de volgende stappen zijn doorlopen om met de bouw van de PALLAS-reactor te kunnen starten:
Na het afronden van de bouwfase zal een programma van testen doorlopen moet worden in het kader van het in bedrijf nemen van de reactor. Om te kunnen starten met dit programma dient PALLAS de volgende stappen succesvol te nemen:
Na het succesvol afronden van het programma van testen is de reactor gereed voor commercieel gebruik. Indien alle bovengenoemde stappen succesvol zijn doorlopen, is de verwachting dat PALLAS de productie van isotopen rond 2030 kan starten.
Vindt u ook dat de Nederlandse isotopenreactor een belangrijke bijdrage levert aan de gezondheidszorg in Nederland, maar ook wereldwijd? Deelt u de mening dat het voor Nederland goed is om een leidende positie na te streven op het gebied van innovatieve nucleaire geneeskunde en dat deze reactor daaraan bijdraagt?
Nederland heeft met de aanwezigheid van de huidige Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten en partners zoals Curium en Urenco, een leidende positie op de wereldmarkt voor medische isotopen. Dagelijks zijn vele duizenden patiënten binnen en buiten Nederland voor hun diagnose of behandeling afhankelijk van medische isotopen die geproduceerd worden in Petten. Het gaat om patiënten met vaak ernstige aandoeningen, zoals verschillende vormen van kanker, hart- en vaatziekten en andere chronische aandoeningen.
Als gevolg van deze leidende positie, kunnen Nederlandse patiënten profiteren van de excellente nucleair geneeskundige zorg en het onderzoek dat in Nederland wordt gedaan naar nieuwe kankerbehandelingen, ook als het gaat om commercieel minder aantrekkelijke behandelingen.
Hoe apprecieert u dat verschillende projecten met een positieve business case en die bijdragen aan maatschappelijke transities, (in de beginfase) niet altijd private financiering kunnen aantrekken vanwege risico’s die niet door de markt kunnen worden beïnvloed? Denk bijvoorbeeld aan projecten, als PALLAS, met lange terugverdientijden of risico’s die afhangen van vergunningsverlening of wet- en regelgeving van de overheid. Wat doet u om deze projecten van de grond te laten komen?
Het PALLAS-project is een voorbeeld van een project dat maatschappelijke relevantie heeft maar vanwege de risico’s rondom dit project niet wordt opgepakt door de markt. Deze financiële risico’s bij grote nucleaire productiefaciliteiten voor medische isotopen worden ook geconstateerd in twee omvangrijke Europese studies die in 2021 zijn gepubliceerd en met uw Kamer zijn gedeeld4 , 5. Dit is de reden dat het kabinet substantiële middelen heeft gereserveerd voor een mogelijke investering in het PALLAS-project.
Wat vindt u van het verstrekken van voorfinanciering vanuit de overheid voor deze projecten? Welke andere mogelijkheden ziet u voor projecten die bijdragen aan maatschappelijke transities, een positieve business case hebben, maar geen private financiering kunnen aantrekken in de beginfase? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in bovengenoemde antwoorden beschreven en aangekondigd in de Kamerbrief over PALLAS die op Prinsjesdag naar de Kamer is gestuurd, heeft het kabinet besloten om middelen op de VWS begroting te reserveren voor een mogelijke investering in de bouw van de nieuwe PALLAS-reactor in Petten. In het voorjaar van 2023 zal worden besloten over de resterende dekkingsopgave van € 330 miljoen. Het kabinet kijkt hierbij ook naar de mogelijkheden in het kader van het Nationaal Groeifonds. Onder andere de Ministers van VWS en EZK trekken hierin nauw samen op.
Deelt u de mening van de indieners dat het voor projecten die zichzelf kunnen terugverdienen, logischer is om te kiezen voor voorfinanciering in plaats van subsidies? Kunt u uw mening toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Een first loss facility kan als instrument worden gebruikt om vanuit de overheid voorfinanciering te verstrekken voor rendabele, maar risicovolle activiteiten; welke mogelijkheden ziet u om een first loss facility te creëren voor de bovenstaande projecten?
Zie antwoord vraag 5.
De facility zou als doel hebben om projecten te financieren die bijdragen aan vraagstukken op het gebied van klimaat, duurzaamheid, gezondheidszorg etc; ziet u daarom mogelijkheid om een deel van de hiervoor gereserveerde middelen in te zetten voor het buffervermogen van de facility? Ziet u mogelijkheden voor Invest NL om hier een rol bij te spelen? Wat is er volgens u nodig om Invest NL deze rol te laten vervullen en kan u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
De privacyrisico’s van de Intelligente Snelheidsassistent (ISA) |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de op handen zijnde invoering van de Intelligente Snelheidsbegrenzer per 1 juli 2022?1
Ja, met de toevoeging dat het niet gaat om een systeem dat de snelheid begrenst maar alleen de bestuurder waarschuwt wanneer deze de snelheidslimiet overschrijdt. Het is dus meer een snelheidsassistent.
Klopt het dat elke nieuw ontwikkelde auto dit waarschuwingssysteem moet hebben per 1 juli 2022 en elke nieuwe auto per 17 juli 2024?
Vanaf 6 juli 2022 moeten nieuw toegelaten typen auto’s dit systeem aan boord hebben. Vanaf 7 juli 2024 geldt dit voor alle nieuwe auto’s, dus ook als het om een bestaand type gaat.
Klopt het dat dit systeem er niet alleen is om de bestuurder te waarschuwen voor een snelheidsovertreding, maar ook een black box bevat met alle rijgegevens, die door de politie en het OM en andere overheidsinstanties opgevraagd kan worden?
Het gaat om meerdere systemen die verplicht worden. De snelheidsassistent vergelijkt de gereden snelheid met de snelheid en de lokaal geldende snelheidslimiet. Hierbij worden geen data vastgelegd.
De Event Data Recorder (EDR) en het Onboard Fuel Consumption Monitoring System (OFCMS), die ook verplicht worden, registreren wel data. In de EDR worden technische zaken zoals snelheid, remkracht, activering van de airbags en toestand van de veiligheidssystemen bij een botsing vastgelegd. Hierbij worden geen GPS-data of andere identificerende gegevens opgeslagen. De geanonimiseerde EDR-gegevens zullen worden gebruikt voor ongevallenonderzoek en -analyse.
Het OFCMS registreert het Voertuigidentificatienummer (VIN), brandstofverbruik en gereden kilometers. Deze gegevens moeten door fabrikanten of door erkende handelaren of reparateurs regelmatig worden uitgelezen en vervolgens aan de Europese Commissie worden geleverd. Deze informatie moet zodanig worden geaggregeerd dat deze niet te herleiden is naar een persoon. In alle gevallen kan de bestuurder altijd aangeven dat deze niet wil dat deze gegevens worden uitgelezen.
Klopt het dat dit kan leiden tot (hoge) boetes voor snelheidsovertredingen?
Nee. ISA helpt bestuurders om zich aan de snelheid te houden en dus om boetes te voorkomen. EDR-gegevens bevatten geen locatiegegevens en zijn daarmee niet te gebruiken voor het constateren van snelheidsovertredingen. EDR-gegevens mogen bovendien niet voor dit doel worden gebruikt.
Welke gevolgen kunnen er nog meer zijn als gevolg van de black box?
De EDR gaat bijdragen aan een vergroting van de verkeersveiligheid doordat er beter inzicht komt in de oorzaken van ongevallen en er betere analyses gemaakt kunnen worden van onveilige verkeerssituaties.
Welke (rij)gegevens bevat de black box precies?
De EDR bevat in totaal 41 dataelementen die kort voor, tijdens en na een ongeval worden geregistreerd. Dit zijn technische gegevens zoals snelheid, vertraging, stuurhoek, kracht op het stuur, kracht op het rempedaal, of iemand al dan niet een gordel droeg. Er zitten geen gegevens in waarmee het voertuig, de eigenaar of de bestuurder kunnen worden geïdentificeerd.
Welke andere overheidsinstanties en autoriteiten kunnen de black box opvragen?
De EDR-data zijn conform de Europese Verordening2 bedoeld voor statistische doeleinden, te weten: «om de verkeersveiligheid te analyseren en de doeltreffendheid van de genomen specifieke maatregelen te evalueren, zonder dat de eigenaar of bezitter van een welbepaald voertuig aan de hand van de opgeslagen gegevens kan worden geïdentificeerd». Daarnaast kan de EDR worden gebruikt voor het reconstrueren van ongevallen. Momenteel wordt op nationaal niveau uitgewerkt welke partijen bij die data mogen.
Kunt u een volledige lijst geven van gevallen waarin politie, OM en andere autoriteiten deze black box kunnen opvragen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke waarborgen zijn er ingebouwd tegen privacyschendingen en ander oneigenlijk gebruik door (medewerkers van de) overheid?
De EDR bevat geen dataelementen waarmee het voertuig of de eigenaar of bestuurder kunnen worden geïdentificeerd.
Kunt u uitsluiten dat er datalekken ontstaan, zoals begin 2021 bij de GGD?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel mensen krijgen toegang tot deze gegevens?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
Welke functies hebben deze mensen? Hoe is het toezicht op deze toegang geregeld?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat de ISA potentieel kan uitgroeien tot de grootste privacybedreiger van Nederland, samen met de zwarte lijst van de Belastingdienst, de Fraude Signalering Voorziening (FSV)? Zo nee, waarom meent u van niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 3.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) naar ISA gekeken? Wat was het oordeel van de AP?
Alle regelgeving in Europa moet voldoen aan de horizontale Algemene Verordening Gegevensbescherming, zo ook de regelgeving over de ISA en EDR. De Europese Commissie heeft hiervoor de European Data Protection Board geconsulteerd, de Europese moederpartij van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u, nu de invoering van ISA ophanden is, de AP opnieuw vragen om een privacyassessment te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet nodig, zie antwoord op de vraag 14.
Welke Minister heeft namens het kabinet-Rutte III ingestemd met de EU-verordening 2019/2144? Klopt het dat dit op 12 november 2019 was?
Uw Kamer is op 22 juni 2018 geïnformeerd middels het BNC-fiche over de voorgenomen verordening waarin de verplichting van onder andere de genoemde systemen geregeld is (Kamerstuk 22 112, nr. 2598). De inzet van de Nederlandse regering heeft op basis van dit fiche plaatsgevonden.
Op 25 maart 2019 is er op basis van de trilogen een voorlopig politiek akkoord bereikt tussen het Europese Parlement (EP), de Europese Raad en de Europese Commissie. Op 8 november 2019 is het voorstel formeel goedgekeurd door het EP en de Raad.
Op welke manier is de Tweede Kamer hier vooraf en achteraf over geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 16.
Klopt het dat het mogelijk is om deze big brother in auto per rit uit te schakelen? Waarom kan dit niet permanent uitgeschakeld worden?
Het ISA-systeem staat standaard aan maar is per rit uit te schakelen. De EDR en OFCMS zijn niet uit te schakelen. Wel kan de eigenaar van het voertuig aangeven dat deze de data uit het OFMS over het verbruik niet wil delen. Omdat ISA en de EDR bijdragen aan de verkeersveiligheid is het niet wenselijk dat deze permanent kunnen worden uitgeschakeld.
Wanneer en hoe gaat u het grote publiek informeren (of eigenlijk: waarschuwen) voor deze privacy-inbreuk, waar uw voorganger kennelijk mee heeft ingestemd?
Er is geen sprake van een privacyinbreuk. Zie ook het antwoord op de vragen 3, 9 en 10.
Deelt u de mening dat Nederland niet een surveillancestaat moet worden, zoals de Volksrepubliek China? Hoe gaat u dit waarborgen?
Dit is niet aan de orde, zie het antwoord op vraag 3, 9 en 10.
Het toezicht op de naleving van sancties tegen Rusland op de Zuidas |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk (SP) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Met hulp van advocatenkantoor Houthoff kon Poetin geopolitiek bedrijven vanaf de Zuidas»?1
Ik vind het van groot belang dat sancties door iedereen worden nageleefd, het toezicht adequaat is ingericht en dat bij overtreding wordt opgetreden. De Minister van Buitenlandse Zaken is in Nederland stelselverantwoordelijk voor sancties. Iedereen in Nederland valt onder de verplichtingen van de Sanctiewet 1977. Binnen het stelsel is voor financiële instellingen en trustkantoren voorzien in toezicht, voor advocaten is dat niet het geval. Met betrekking tot het toezicht op de naleving van de Sanctieregelgeving door advocaten werkt de Minister van Buitenlandse Zaken in samenwerking met de Minister voor Rechtsbescherming aan een noodzakelijke wettelijke regeling. Hierbij worden de rechtstatelijke uitgangspunten zoals de wettelijke geheimhoudingsplicht en het onafhankelijk toezicht in acht genomen. Wel kan overtreding van de verplichtingen van de Sanctiewet 1977 binnen het strafrecht bestraft worden. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft laten weten geen uitlatingen te doen over de vraag of er strafrechtelijk onderzoek is verricht naar de casus uit 2019. Dit om niet onnodig een eventueel opsporingsbelang te frustreren.
Krijgt u na het lezen van het artikel ook de indruk dat het desbetreffende kantoor in 2019 de sancties die sinds 2014 golden tegen Rusland heeft overtreden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of er strafrechtelijk onderzoek is gedaan naar de desbetreffende casus uit 2019?
Zie antwoord vraag 1.
Welke instantie is er in Nederland eigenlijk belast het met toezicht op de naleving van sancties? Klopt het dat het een gedeelde taak is van de Autoriteit Financiële Markten, De Nederlandse Bank, de FIOD en het Openbaar Ministerie? Waarom is deze situatie zo ontstaan?
In het antwoord op deze vraag moet een onderscheid gemaakt worden tussen toezicht op de naleving enerzijds en opsporing en vervolging van overtredingen van de sanctieregelgeving anderzijds, zoals de Sanctiewet 1977 en Europese sanctiewetgeving.
De AFM en DNB houden toezicht op de naleving van de regels die gesteld zijn voor de bedrijfsvoering met betrekking tot de administratieve organisatie en de interne controle van financiële instellingen en trustkantoren. De financiële instellingen, trustkantoren en cryptopartijen moeten er bij DNB en de AFM melding van doen indien een relatie op een sanctielijst voorkomt. De instelling meldt dan ook de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn genomen, waaronder de bevriezing van tegoeden. De toezichthouders melden deze informatie vervolgens bij het Ministerie van Financiën. Ik informeer uw Kamer periodiek over de stand van zaken. Bij overtreding van de sanctieregelgeving door financiële instellingen en trustkantoren kunnen AFM en DNB bestuursrechtelijk optreden.
Iedereen in Nederland moet zich houden aan de sanctieregelgeving. Dit geldt voor een financiële instelling, andere dienstverleners zoals advocaten, en ook voor bedrijven met gesanctioneerde eigenaren zelf. Iedereen die de beschikking heeft over of toegang tot activa, vermogen of tegoeden van gesanctioneerde partijen moet dit bevriezen. Die verplichting geldt dus niet alleen voor financiële instellingen en trustkantoren. Zij zijn wel de enige die volgend uit de Sanctiewet 1977 verplicht zijn om relaties met gesanctioneerde personen te melden bij DNB of AFM en daarbij aan te geven hoeveel zij hebben bevroren.
Niet bevriezen van vermogen is een economisch delict. Het OM kan dan besluiten tot opsporing en vervolging. De FIOD heeft de bevoegdheid om onder het gezag van het OM een opsporingsonderzoek op te starten. Na strafrechtelijk onderzoek kan het OM tot vervolging overgaan als sprake is van kwalificatie van een economisch delict conform de Wet op de economische delicten.
AFM, DNB, FIOD en OM acteren op basis van wettelijk verankerde bevoegdheden en gescheiden, andersoortige verantwoordelijkheden. Op 1 april 2022 heeft het kabinet de heer Stef Blok als Nationaal Coördinator Sanctienaleving en Handhaving benoemd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken2. De nationaal coördinator zal leiding geven aan de Rijksbrede stuurgroep sancties, waarin alle betrokken departementen en uitvoeringsinstanties zijn vertegenwoordigd. Daarnaast zal de nationaal coördinator ook een interdepartementale taakgroep aansturen waaraan relevante departementen en uitvoeringsinstanties capaciteit beschikbaar stellen. Deze taakgroep heeft onder andere als doel de knelpunten in de naleving en handhaving van sancties op te lossen, bijvoorbeeld op het gebied van informatie-uitwisseling tussen instanties en de coördinatie tussen departementen en betrokken instellingen te stroomlijnen.
Deelt u de mening dat wanneer het toezicht bij vier verschillende instanties ligt, de kans groot is dat dit niet goed functioneert omdat niemand echt volledig verantwoordelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven in hoeverre deze vier instanties over voldoende capaciteit beschikken om toe te zien op de naleving van sancties?
In de Kamerbrief van 14 maart 2022 is aangegeven dat er zal worden geïnventariseerd hoeveel extra capaciteit er door AFM en DNB benodigd is voor het toezicht op de naleving van de regels die gesteld zijn voor de bedrijfsvoering met betrekking tot de administratieve organisatie en de interne controle van financiële instellingen en trustkantoren3. Hierover ben ik met toezichthouders in gesprek. Het is immers van groot belang dat het toezicht naar behoren kan worden uitgevoerd. De Minister van Justitie en Veiligheid is met het OM in gesprek over de beschikbare capaciteit.
Klopt het dat er sinds 2015 wel veertien keer bestuursrechtelijke boetes zijn uitgedeeld, maar er geen enkele keer strafrechtelijk is opgetreden? Kunt u dit verklaren?
DNB kan bevestigen dat zij de afgelopen jaren verschillende boetes en lasten onder dwangsom heeft opgelegd wegens overtreding van de Sanctiewet. Sinds 2015 betreft dit 14 maatregelen. Dit zijn 12 boetes en 2 lasten onder dwangsom geweest.
Het OM heeft aangegeven dat strafrechtelijk is opgetreden tegen overtreding van sectorale sanctiemaatregelen aangaande de gesanctioneerde goederenstroom. Op 18 maart jl. heeft een strafrechtelijke interventie plaatsgevonden vanwege het mogelijk overtreden van de sanctieregelgeving op het terrein van financiële sanctiemaatregelen.4 Hierbij is beslag gelegd op 137 miljoen euro.
Deelt u de mening dat sancties alleen effectief zijn, wanneer deze ook worden nageleefd? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat het toezicht op de naleving van de nieuwe sancties tegen Rusland en Wit-Rusland door de kantoren op de Zuidas zal worden verbeterd en effectief zal zijn?
Die mening deel ik en op de naleving door de financiële sector wordt ook toezicht gehouden. Op 31 maart jl. en op 1 april jl. ontving uw Kamer een uitgebreid overzicht van de inspanningen t.a.v. sanctienaleving en handhaving. De uitvoering van het sanctiebeleid is essentieel om de Russische elite hard te raken in reactie op de Russische agressie in Oekraïne. Daarom zet het kabinet alles op alles om te zorgen dat we niks missen. Het kabinet wil dit voor de korte maar ook voor de lange termijn goed organiseren. In de uitvoering wordt de operationele samenwerking verbeterd onder leiding van de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving, Stef Blok. Het kabinet werkt aan actieve naleving en handhaving van sancties die tegen Rusland zijn ingesteld en de Russische personen en entiteiten die op de sanctielijst staan.