De mogelijkheid om de woonplaats van de moeder als geboorteplaats te kiezen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Terschelling wil geboortegrond in MCL»?1 Weet u ook van eerdere wensen van de gemeente Vlaardingen om een «kraamenclave» in het ziekenhuis van Schiedam te realiseren?
Ja.
Herkent u dat mensen een sterke emotionele band hebben met hun geboorteplaats? Begrijpt u het gevoel bij de Terschellingers en Vlielanders dat de echte eilander uitsterft doordat er geen geboorten meer plaats mogen vinden op deze eilanden?
Ik begrijp dat mensen een sterke emotionele band kunnen hebben met hun geboorteplaats of met de plaats waar hun ouders of familie geboren en getogen zijn. Anderzijds is ook te begrijpen dat de huisartsen op Terschelling met elkaar hebben afgesproken dat zij de zwangere vrouwen op het eiland adviseren om niet thuis te bevallen. Zij vinden dat zij geen verantwoorde zorg rond de bevalling kunnen leveren. De reisafstand vinden zij niet veilig in geval van nood. Er is geen verbod ingesteld, maar de huisartsen adviseren vrouwen om het niet te doen. Als een bevalling al te ver gevorderd is om naar het vaste land te gaan, bijvoorbeeld bij een baby die erg snel ter wereld komt, dan verleent de huisarts gewoon de benodigde zorg.
De huisartsen op Terschelling geven aan dat de mensen teleurgesteld zijn maar het vanuit het beheersen van risico’s aangeven wel te begrijpen. Zwangere vrouwen willen graag dat hun kind op Terschelling geboren wordt, en hebben dit tot nu toe afgewogen tegen het risico dat zij mogelijk te laat in het ziekenhuis zijn in geval van nood.
Herkent u de trend dat er steeds meer geboortes in ziekenhuizen plaatsvinden en er in minder ziekenhuizen bevallen kan worden, waardoor geboortes zich in een kleiner aantal plaatsen concentreren?
De trend van thuis bevallen is inderdaad dalende. Er wordt steeds meer in geboortecentra of in ziekenhuizen bevallen. Ook zijn er ziekenhuizen die zich beraden of zij kunnen voldoen aan de door de stuurgroep Zwangerschap en geboorte gestelde kwaliteitsnormen en overwegen of zij nog wel kwalitatief goede acute verloskundige zorg kunnen blijven aanbieden. De IGZ zal voor de zomer de ziekenhuizen vragen om een plan van aanpak voor de inrichting van hun 24/7 acute verloskunde. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten van acute zorg in ziekenhuizen.
Bent u bereid om mee te denken met de burgemeesters van Terschelling, Vlieland en Leeuwarden voor een oplossing om te voorkomen dat de eilander uitsterft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vorm zal uw aanbod hebben?
Ik ben bereid na te gaan of er mogelijkheden zijn om tot een oplossing te komen. Ik verwijs in dit verband naar de antwoorden bij de vragen 5, 6 en 7.
Acht u de suggestie in het artikel, om een stuk eilander geboortegrond in het ziekenhuis in Leeuwarden te creëren werkbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u daaraan de nodige medewerking verlenen?
Nee, deze oplossing acht ik niet werkbaar. De Wet algemene regels herindeling (Wet arhi) geeft voorschriften ten aanzien van gemeentelijke indeling, dat wil zeggen: het instellen en opheffen van gemeenten alsmede wijziging van gemeentegrenzen die naar verwachting het inwonertal van tenminste een van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toenemen. Daar is hier geen sprake van. Ten eerste worden er geen gemeenten ingesteld of opgeheven en ten tweede betreft het geen 10% van de inwoners.
De Wet arhi kent ook de grenscorrrectie: een wijziging van een gemeentegrens die naar verwachting het inwonertal van geen van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toenemen. Er is echter geen sprake van wijziging van de gemeentegrenzen tussen gemeenten. Het zou hier gaan om toedelen van een onderdeel van een gebouw, gelegen in gemeente A aan gemeente B. De Wet arhi gaat over grondgebieden en biedt derhalve geen basis voor de voorgestelde constructie.
Van belang is verder nog dat in het regeerakkoord is afgesproken dat gemeentelijke herindelingen (en grenscorrecties) van onderop moeten plaatsvinden. Dat wil zeggen dat gemeenten zelf het initiatief moeten nemen tot een herindeling, (tenzij er bestuurlijke of financiële problemen zijn, dan kan de provincie een herindeling initiëren). In het eerdere geval waarin Vlaardingen de vraag stelde of een kraamkamer in Schiedam niet Vlaardings grondgebied zou kunnen worden, heeft Schiedam aangegeven daar niet voor te voelen. Kortom, een wijziging van de Wet arhi vind ik daarom niet toepasbaar. Het tast het karakter van deze wet te zeer aan.
Wilt u het voor nieuwe ouders mogelijk maken bij de geboorteaangifte de woonplaats van de ouders als geboorteplaats te kiezen, als de geboorte om medische redenen in een naburig ziekenhuis heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit regelen?
Het opnemen van de woonplaats van de moeder als de geboorteplaats van het kind, in plaats van het opnemen van de feitelijke geboorteplaats, is in strijd met het Burgerlijk Wetboek. In het geval dat de plaats van de geboorte bekend is, dient de akte van geboorte deze plaats te vermelden. De geboorte wordt vastgelegd in een akte van de burgerlijke stand, een terrein dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie. Deze zal op korte termijn advies vragen aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit over de vraag of zo ja en onder welke voorwaarden de mogelijkheid kan worden gecreëerd dat in de akte van geboorte de woonplaats van de moeder wordt vermeld indien deze niet is de plaats waar de geboorte feitelijk heeft plaatsgehad.
Biedt de modernisering van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) de mogelijkheid om de oplossing, zoals in vraag 6 geformuleerd, daadwerkelijk te realiseren? Zo ja, bent u bereid dit in het moderniseringstraject mee te nemen, op een zodanige wijze dat verdere vertraging voorkomen wordt?
De inschrijving van een nieuwgeborene in de GBA volgt de geboorteakte zoals deze door de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt opgemaakt. Deze akte is als brondocument immers leidend voor de GBA. De modernisering van de GBA brengt geen wijziging in dit uitgangspunt en staat derhalve niet in de weg aan de realisatie van een oplossing als genoemd in vraag 6.
De escalatie van de Nederlands-Iraanse betrekkingen |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Iraanse ambassadeur komt niet opdagen» en «Iran: Nederland steunt terroristen»?1
De Iraanse ambassadeur heeft het ministerie bezocht toen hij een reactie kon geven op de door mij gestelde vragen en de regering verzet zich tegen de suggestie als zou Nederland terroristen steunen.
Deelt u de mening dat de situatie escaleert? Zo neen, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De regering is niet van mening dat thans sprake is van een verdergaand proces van escalatie van spanning in de bilaterale betrekkingen.
Wat vindt u van de suggestie om een bemiddelaar aan te stellen die de gespannen relatie tussen Nederland en Iran kan deëscaleren, zodat Nederland en Iran zo spoedig mogelijk op het hoogste niveau met elkaar in contact blijven, om de belangen van de Iraanse en in het bijzonder Nederlandse burgers te beschermen?
Ik ben in overleg met, onder meer, de door mij teruggeroepen ambassadeur over de vraag hoe onze betrekkingen met Iran voort te zetten. De bestaande communicatiekanalen bieden daarvoor, naar het voorkomt, vooralsnog voldoende mogelijkheden.
Is het waar dat u heeft gereageerd met de woorden «Over bemiddeling heb ik op dit moment niets te melden»? Is het waar dat u allereerst met de Nederlandse ambassadeur in Iran wil overleggen over de situatie?
Ja, ik heb desgevraagd in een eerste reactie die woorden gebruikt omdat ik eerst overleg wilde voeren met de door mij teruggeroepen ambassadeur.
Houdt u de mogelijkheid open om na dit gesprek alsnog een bemiddelaar aan te wijzen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid, gezien de urgentie van de vragen en het feit dat u aanstaande donderdag met de Nederlandse ambassadeur in Iran spreekt, deze vragen binnen twee dagen te beantwoorden?
Ik ben op het moment van beantwoording van deze vragen, die ik ontving op 10 februari, nog in overleg met de ambassadeur.
Problematiek van autistische kinderen en kinderen met een laag IQ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Radio 1 journaal van 7 februari 20111 waarin wordt gesproken over een autistische jongen die in aanraking is gekomen met de politie?
Ja.
Bent u het eens met directeur van de Nederlandse Vereniging voor Autisme die stelt dat betere herkenning, erkenning, diagnose en hulp aan autistische kinderen dit soort ernstige voorvallen kan voorkomen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Herkenning van bepaalde stoornissen bij (jeugdige) personen is van groot belang om een adequate benadering en aanpak van een dergelijke persoon mogelijk te maken. Hoe beter functionarissen die bij de uitoefening van hun functie in contact komen met personen met een stoornis, waaronder autisme, in staat zijn deze stoornis te herkennen en daar naar te handelen, hoe eerder misverstanden bij het in contact zijn met deze jongeren kunnen worden voorkomen.
Of voorvallen zoals besproken in het Radio 1 journaal van 7 februari 2011 voorkomen kunnen worden door meer kennis bij politie- en justitie-ambtenaren over autisme, valt niet met zekerheid te zeggen. Ongetwijfeld zal meer bekendheid tot meer begrip leiden.
Bent u het eens met de directeur van de Nederlandse Vereniging voor Autisme dat het effectiever is als de politie hun aanpak aanpast aan kinderen met een autistische stoornis (of andere beperking)? Zo ja, hoe wordt nu in de praktijk met deze groep omgegaan?
Bij de politie wordt allereerst gekeken naar de persoon van de jongere in relatie tot het gepleegde delict, zowel bij het verhoor als bij de aanpak. In het geval van een zogenoemde kwetsbare verdachte kan de hulp ingeroepen worden van gespecialiseerde rechercheurs.
Als er nog geen beleid is gemaakt ten aanzien van de aanpak van kinderen met een autistische stoornis (of andere beperking), hoe gaat u dat in de toekomst dan aanpakken zodat de aanpak effectief is en recidive wordt voorkomen?
Er wordt geen beleid gemaakt voor specifieke stoornissen of beperkingen. Er zijn vele vormen van autisme en beperkingen en de politie kan zich niet specialiseren op elke vorm. De politie werkt op een zorgvuldige manier met jeugdigen. Om recidive te voorkomen, wordt bij elke jongere gekeken naar de persoon en de omgevingsfactoren en worden verbetermaatregelen daarop afgestemd.
Vindt u dat kinderen met autisme behandeld moeten worden in de jeugdgevangenis en hoe beoordeelt u de opmerking van de jongere in de uitzending die zegt niet geholpen te worden? Vergroot dit de kans op recidive?
In alle justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) is aandacht voor jongeren met een psychiatrische of gedragsstoornis en iedere JJI is in staat behandeling aan te bieden. Er wordt zo zorgvuldig mogelijk gekeken waar een jongere het beste zou kunnen worden geplaatst gezien de specifieke problemen die een jongere kan hebben. Zo heeft bijvoorbeeld JJI De Hartelborgt een Very Intensive Care (VIC)-afdeling die gespecialiseerd is in de behandeling van psychiatrische stoornissen.
Binnen alle JJI’s wordt gewerkt met de basismethodiek YOUTURN. Deze methodiek schrijft voor dat iedere nieuw ingestroomde jongere gescreend wordt binnen 24 uur na binnenkomst met het instrument MAYSI-2.
De MAYSI-2 is een screeningsinstrument specifiek ontwikkeld voor gebruik in een JJI en identificeert jongeren die mogelijk met geestelijke gezondheidsproblemen te kampen hebben. De uitslagen van de MAYSI-2 worden beoordeeld door een gedragsdeskundige.
Jongeren in een JJI worden daarnaast ook binnen twee weken gescreend met het instrument SDQ volgens de basismethodiek YOUTURN. De SDQ is gericht op het screenen van psychiatrische problematiek en vaardigheden bij jongeren en adolescenten.
Hoe beoordeelt u de gebrekkige kennis over de Autipas? Wat wordt gedaan om de bekendheid van de Autipas en het omgaan met autistische crimineeltjes bij de politie te verbeteren?
Mocht een jongere aangeven dat hij een Autipas heeft, dan houdt de politie hier rekening mee. Dit past ook in de persoonsgerichte aanpak die de politie hanteert bij jongeren. Het waar nodig vergroten van de bekendheid van de Autipas bij de politie heeft mijn aandacht.
Bent u bekend met het artikel «Gewoon van buiten, maar vol problemen»2
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat deze jongeren met een laag IQ, autisme of andere psychische problemen vaak meervoudige problematiek, zoals schulden, beperkt aanpassingsvermogen, psychische en psychiatrische problemen, seksueel misbruik en/of verslaving hebben of een groter risico lopen deze problemen te krijgen? Bent u bekend met gebrek aan coördinatie in de zorg? Zo ja, wat gaat u doen om de samenhang in de zorg ter preventie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is mij bekend dat jongeren met een laag IQ, autisme of andere psychische problemen vaak meervoudige problemen hebben. Deze jongeren zijn gebaat bij een integrale aanpak van hun problemen. Op dit moment vindt al samenwerking plaats tussen Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)- en Gehandicaptenzorg (GHZ)-instellingen in de aanpak van verstandelijk gehandicapten met een psychiatrische stoornis. Daarom biedt de decentralisatie van onder meer de jeugdzorg, de AWBZ-begeleiding en de Wajong naar gemeenten kansen voor het realiseren van een integrale aanpak op het gebied van onderwijs-zorg en arbeidsmarkt op zowel lokaal als regionaal niveau.
Deelt u de mening dat gezien de grote problemen en risico’s van deze doelgroep en de gebrekkige ondersteuning het menselijker, goedkoper en veiliger is de ondersteuning te verbeteren, dan erop te bezuinigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet in op een betere organisatie en coördinatie van de zorg en begeleiding van kwetsbare mensen op meerdere levensterreinen in het gemeentelijk domein. Dat betekent ook dat gemeenten de verantwoordelijkheid krijgen (en voor een deel al hebben) om preventief te werk te gaan om afglijden van met name deze kwetsbare mensen richting criminaliteit te voorkomen. Dit zal in samenhang met politie en justitie, maar vaak ook in samenwerking met bijvoorbeeld de GGZ-instellingen vorm gegeven moeten worden.
Onderkent u het risico dat bezuinigen op deze groep kwetsbare mensen het risico vergroot op het afglijden naar het verkeerde pad, zoals deskundigen in het hierboven genoemde artikel ook stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Begrijpt u, in het licht van bovenstaande vragen, de uitspraak in het artikel dat kinderen met een laag IQ, autisme en andersoortige meervoudige problematiek zich in de steek gelaten voelen?
Kinderen met een laag IQ en bijkomende psychische problematiek vormen van kinds af aan een kwetsbare groep die ook door dit kabinet niet in de steek gelaten wordt. Het kabinet wil daarom gemeenten zo toerusten dat kan worden ingezet op preventie en vroegsignalering en op een integrale aanpak in de buurt, zowel in gezinnen als op scholen. Juist met als doel te voorkomen dat deze kinderen structureel in de problemen komen.
Het Open Government Initiative |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de Nederlandse overheid afwezig was op de bijeenkomst op 21 en 22 januari jl. in Washington D.C., waar vertegenwoordigers van tientallen landen samenkwamen om te praten over het Open Government Initiative van de regering-Obama? Zo ja, kunt u toelichten waarom Nederland ontbrak op de deze bijeenkomst?
Voor de bijeenkomst op 21 en 22 januari jl. in Washington D.C., was Nederland niet uitgenodigd. Het betrof een informele bijeenkomst georganiseerd door het Witte Huis waarvoor minder dan tien landen en ongeveer tien vertegenwoordigers van relevante NGO’s waren uitgenodigd. De bijeenkomst was bedoeld om ideeën te verzamelen voor de nadere uitwerking van de oproep die president Obama tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in september 2010 heeft gedaan om tijdens de vergadering van september 2011 per land concreet aan te geven welke maatregelen men op dit terrein heeft getroffen.
Deelt u de mening dat vrij beschikbare (of «open») overheidsdata een belangrijke toegevoegde waarde kunnen bieden aan de samenleving? Kunt u dat toelichten?
Ja, verschillende onderzoeken en deskundigen1 op het gebied van open overheidsdata bevestigen dit. Echter, het rendement van open overheidsinformatie moet zich nog wel bewijzen. Het Open Government Initiative van de Verenigde Staten, de eerste uit een reeks van internationale voorbeelden, dateert uit 2009. Het economisch en maatschappelijk rendement van de meeste van deze initiatieven is nog niet geëvalueerd2.
Bent u het eens met de conclusie van de Conservatieve partij in het Verenigd Koninkrijk dat de economische waarde van vrij beschikbare overheidsgegevens in de miljarden euro’s kan lopen ? Hoe vertaalt u die cijfers naar de Nederlandse situatie? Kunt u uw antwoorden toelichten?
De economische waarde van open overheidsinformatie moet nog bewezen worden, maar wordt in verschillende onderzoeken hoog ingeschat. In het rapport «Open Overheid»3 dat TNO in januari 2011 in opdracht van het ministerie van BZK heeft gepubliceerd wordt hiervan een internationaal vergelijkend overzicht gegeven.
Er is geen economische analyse gemaakt voor Nederland en er is dus geen accurate inschatting te geven op dit moment.
Deelt u de zorg dat Nederland achterop dreigt te raken bij het ontwikkelen van een visie op het gebied van vrij beschikbare data en het gebruik ervan bij de overheid? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen om de ontwikkeling van vrij beschikbare data in Nederland te bespoedigen?
Nee, ik deel deze zorg niet. Momenteel ontwikkelt het ministerie van BZK een dergelijke visie. Zoals ik u heb toegezegd tijdens het AO «grote ICT projecten» van donderdag 17 februari jl. zal ik u nog voor het meireces een beleidsbrief over hergebruik van overheidsinformatie en open data toesturen. Hierin zal de visie op open data worden toegelicht en zal worden ingegaan op de aanbevelingen van het TNO onderzoek «open overheid».
Tijdens het Digitaal Bestuur congres (20 januari jl.) heeft het ministerie van BZK de eerste bètaversie van het Nederlandse open dataportaal (http://www.data.overheid.nl) geopend. Dit betreft een doorverwijsregister, waarin bronnen van open overheidsinformatie worden ontsloten. Het dataportaal is nog volop in ontwikkeling. Er wordt naar gestreefd om het open dataportaal voor de zomer officieel te lanceren.
Bent u bereid op korte termijn een omvattende visie te ontwikkelen met betrekking tot de mogelijkheden en de toegevoegde waarde van vrij beschikbare data voor de Nederlandse overheid, economie en samenleving? Bent u bereid hieraan een concreet stappenplan te koppelen, dat aangeeft hoe deze visie kan worden toegepast?
Zie antwoord vraag 4.
Zal Nederland meedoen aan de in maart 2011 te houden vervolgbijeenkomst over het Open Government Initiative? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie zal Nederland bij deze bijeenkomst worden vertegenwoordigd?
Het Witte Huis is thans bezig met het verwerken van de ideeën die uit de bijeenkomst van januari jl. zijn gekomen. Mocht er een volgende bijeenkomst komen, dan zal dat naar verluidt niet eerder zijn dan in april 2011. Indien meer bekend is over de aard van die bijeenkomst en Nederland een uitnodiging ontvangt, zal worden bezien of Nederland deelneemt.
Kunt u deze vragen met spoed behandelen, ruim voor de vervolgbijeenkomst in maart 2011?
Ik ga er vanuit dat ik met de beantwoording van deze vragen aan dit verzoek heb voldaan.
Homohuwelijk in Rhenen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Homohuwelijk weigeren mag»?1
Ja.
Wat vindt u van het besluit van de gemeente Rhenen dat de burgemeester, wethouders en raadsleden in Rhenen als buitengewoon ambtenaar van de Burgerlijke Stand vanaf nu mogen weigeren om twee mensen van hetzelfde geslacht te trouwen?
Gemeenten hebben bij het aanstellen van trouwambtenaren een eigen verantwoordelijkheid binnen de bestaande (grond)wettelijke kaders. Voorop staat dat elke gemeente, waaronder de gemeente Rhenen, moet waarborgen dat het voltrekken van alle huwelijken mogelijk is en dat alle betrokkenen zich aan de wettelijke kaders dienen te houden. De wettelijke taak van gemeenten laat ruimte voor de benoeming van trouwambtenaren met gewetensbezwaren, zolang er praktische oplossingen mogelijk zijn.
Wat vindt u van het signaal dat de gemeente Rhenen afgeeft, dat «gewone»-trouwambtenaren niet mogen weigeren en buitengewone ambtenaren wel?
Ik heb van de gemeente Rhenen begrepen dat het college van burgemeester en wethouders zich beraadt op de motie waarmee de gemeenteraad heeft opgeroepen het besluit terug te draaien om bij de benoeming van leden van het college van burgemeester en wethouders en raadsleden als onbezoldigd buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand een uitzondering te maken op de regel dat er geen beroep op gewetensbezwaren mag worden gedaan. Deze regel geldt in de gemeente Rhenen voor zowel gewone ambtenaren als buitengewoon ambtenaren van de burgerlijke stand. Handhaving van het besluit zou betekenen dat leden van het college van burgemeester en wethouders en raadsleden wel een beroep mogen doen op gewetensbezwaren maar andere (buitengewoon) ambtenaren van de burgerlijke stand niet. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente Rhenen om het benoemingsbeleid vorm te geven binnen de bestaande (grond)wettelijke kaders. Ik zie niet in waarom de gewetensafweging voor de leden van het college en de raadsleden een andere uitkomst zou krijgen dan voor andere (buitengewoon) ambtenaren van de burgerlijke stand. Voor een dergelijk onderscheid zou een objectieve rechtvaardiging aanwezig moeten zijn, hetgeen vooralsnog niet is aangetoond.
Deelt u de mening dat in Nederland iedereen moet kunnen trouwen en dat je als overheid dat moet respecteren en de wet moet volgen?
Ja, met inachtneming van hetgeen onder vraag 2 is opgemerkt, en uiteraard mits door betrokkenen aan de wettelijke vereisten om een huwelijk te mogen sluiten is voldaan.
Zijn er meer gemeenten in Nederland waar ambtenaren («gewone» of «buitengewone») mogen weigeren om twee mensen van hetzelfde geslacht te trouwen? Zo ja, welke?
Dit voorjaar verschijnt de 4e monitor gemeentelijk homo-emancipatiebeleid (MOVISIE). Daaruit zal ook blijken welke gemeenten aangeven dat ambtenaren van de burgerlijke stand mogen weigeren om twee mensen van hetzelfde geslacht te trouwen. In de 3e monitor (2008) gaven 23 gemeenten (13,4%) aan dat ambtenaren mogen weigeren. 5 gemeenten wilden de vraag niet beantwoorden.
Deelt u de mening dat ook burgemeester, wethouders en raadsleden als buitengewoon ambtenaar niet mogen weigeren om mensen van hetzelfde geslacht te trouwen en dat als zij bezwaren hebben mensen van hetzelfde geslacht te trouwen zij niet als buitengewoon ambtenaar mogen optreden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid hierover met de gemeente Rhenen in gesprek te gaan?
Ik heb begrepen dat het gemeentebestuur nog geen definitieve afweging in deze kwestie heeft gemaakt. Gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente Rhenen, acht ik het niet opportuun om hierover met de gemeente in gesprek te gaan.
Het ontbreken van vrije schoolkeuze voor ouders in stadsdeel Amsterdam-West |
|
|
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gedoemd tot zwarte school»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de kern van ons onderwijssysteem de vrije schoolkeuze van ouders is en dat het schoolbeleid in stadsdeel Amsterdam-West, waarbij leerlingen op basis van postcode over scholen worden verdeeld, met deze vrijheid in strijd is? Zo nee, waarom niet?
Ik sta als minister pal voor de vrijheid van onderwijs en de vrije schoolkeuze van ouders. De door u aangehaalde casus is een initiatief van de schoolbesturen in het stadsdeel geweest, die op basis van vrijwilligheid samenwerken. Bijzondere scholen hebben de bevoegdheid tot het vaststellen van een toelatingsbeleid op denominatieve of andere gronden.
Navraag bij de gemeente Amsterdam heeft uitgewezen dat ouders een verzoek tot heroverweging kunnen indienen als de ouder van mening is dat de regels die gelden voor het plaatsen niet juist zijn toegepast en/of plaatsing op de toegewezen school buitengewoon onbillijk uitwerkt.
Tenslotte kunnen ouders zich eventueel tot de rechter wenden.
Deelt u de mening dat wetenschappelijk steeds vaker vastgesteld wordt, dat een zwarte school niet slechter presteert dan zogeheten «gemengde» scholen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er in de wetenschap geen eenduidigheid is over de positieve effecten van het mengen van scholen op de schoolprestaties.
Over welke middelen beschikt u om het beleid van het stadsdeel Amsterdam-West een halt toe te roepen? Bent u bereid deze middelen in te zetten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen bevoegdheid om in te grijpen in het toelatingsbeleid van schoolbesturen. Het gaat hier om een lokaal initiatief. Als minister van OCW wil ik ervoor zorgen dat scholen goed presteren. Daar sta ik voor. Door voor- en vroegschoolse educatie, schakelklassen, verlengde onderwijstijd etc. wil ik de kwaliteit van het onderwijs verbeteren. Ik vind het, mits dit gebeurt binnen de kaders die de wet stelt, te waarderen dat er daarnaast lokale initiatieven zijn, die van onderop (met betrokkenheid van ouders, schoolbesturen en gemeenten) proberen om leerlingen van verschillende komaf samen naar school te laten gaan.
Bent u bereid deze vragen voor het te plannen plenair debat over de kabinetsreactie op basis van de inaugurele reden van Prof. dr. Dronkers inzake de effecten van etnische diversiteit op onderwijsprestaties te beantwoorden?2
Ja.
Het bericht dat thuisonderwijs een grote vlucht dreigt te nemen door kledingvoorschriften in het reguliere onderwijs |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de ouders van bijna 100 leerlingen thuisonderwijs willen in Amsterdam?1
Ja.
Klopt het dat volgens artikel 5b van de leerplichtwet de ouders van deze leerlingen hier recht op hebben?
Nederland kent geen recht op thuisonderwijs. Met thuisonderwijs kan de leerplicht niet worden vervuld. Wel kan een ouder zich op basis van artikel 5 van de Leerplichtwet in bepaalde omstandigheden en als voldaan is aan specifieke voorwaarden beroepen op vrijstelling van de leerplicht, waarna deze desgewenst thuisonderwijs kan aanbieden.
Hoeveel leerlingen volgen op dit moment in Nederland thuisonderwijs?
In het schooljaar 2009 – 2010 zijn op grond van artikel 5 het volgende aantal vrijstellingen gemeld:
Artikel 5, onder a: 2 964
Artikel 5, onder b: 328
Artikel 5, onder c: 5 884
Het aantal genoemd onder a. betreft vrijstellingen vanwege het op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt zijn om tot een school te worden toegelaten. Het aantal genoemd onder b. betreft overwegende bedenkingen tegen de richting van alle scholen op redelijke afstand en het aantal genoemd en het aantal genoemd onder c. betreft het ingeschreven staan op en bezoeken van onderwijs in het buitenland.
Artikel 5, onder b, is aan de orde in het bericht waarnaar verwezen wordt.
Hoe is het aantal verdeeld? Op basis van welke uitzondering en/of argument volgen deze leerlingen thuisonderwijs?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is de ontwikkeling in de laatste tien jaar? Kunt u een overzicht geven van het aantal leerlingen, verdeeld over de soorten uitzonderingsgevallen van de afgelopen tien jaar?
2004
2005
2006
2007
2008
2009–2010
Onder a
1978
1916
1747
2098
2533
2964
Onder b
166
170
235
3821
279
328
Onder c
58842
Bevat ten onrechte opgaven (85 + 60) voor onder c.
Eerste jaar van registratie.
Klopt het dat leerplichtambtenaren, noch de inspectie geen recht hebben zich te mengen in thuisonderwijs en dus de kwaliteit van het onderwijs? Zo ja, bent u bereid artikel 5 aan te passen om de kwaliteit van het onderwijs, óók als het om thuisonderwijs gaat, te borgen?
Thuisonderwijs is geen bij wet geregelde vorm van onderwijs, maar kan aan de orde zijn wanneer er sprake is van vrijstelling van de leerplicht.
Bij mijn brief van 13 december 2010 (32 500 VIII nr. 123) als beleidsreactie op het aanvullend onderzoek naar thuisonderwijs heeft het kabinet de Tweede Kamer bericht het niet noodzakelijk en disproportioneel te achten om aan de geldende wettelijke bepalingen inzake vrijstelling van de leerplicht op grond van richtingsbedenkingen voorwaarden te verbinden op het gebied van de kwaliteit van thuisonderwijs en het toezicht erop. Daarbij is opgemerkt dat het opnemen van thuisonderwijs als ongewenst neveneffect kan hebben dat thuisonderwijs wordt gezien als een volwaardig alternatief voor regulier onderwijs. Dit zou een onwenselijke aanzuigende werking kunnen hebben.
Vindt u het genoemde artikel 5 over de gehele breedte nog steeds van toepassing en gewenst? Kunt u uw antwoord motiveren?
Ik acht het van groot belang voor de toekomst van zowel de ouders en het kind zelf, maar ook voor de samenleving als geheel, dat leerlingen ingeschreven staan op een school en deze ook geregeld bezoeken. Actieve participatie, ook via het volgen van onderwijs, ontmoeting en contact met andere kinderen en volwassenen, het aanleren van sociale vaardigheden en burgerschap kunnen, naast natuurlijk goed onderwijs, echt tot hun recht komen in een schoolse situatie. Vrijstelling van de leerplicht doet het kind tekort en acht ik in principe niet wenselijk, behalve voor situaties van overmacht met name zoals bedoeld in artikel 5, onder a.
Ik ga mij dan ook beraden op de opportuniteit van deze vrijstellingsgrond en zal u dit najaar over de uitkomst informeren.
Wat gaat u ondernemen om de leerlingen van het Islamitisch College Amsterdam alsnog op te laten vangen op scholen in de omgeving?
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van de leerplicht berust bij de gemeente Amsterdam. Ik heb begrepen dat de verantwoordelijke wethouder met de betrokken ouders in gesprek is en volg de ontwikkelingen.
Voelt u zich verantwoordelijk voor de ontstane situatie en in welke mate heeft u zich gemengd, of gaat u zich mengen in de discussie?
De ontstane situatie rond de sluiting van het ICA is de resultante van het onder de opheffingsnorm gezakte aantal leerlingen en artikel 107 WVO inzake het beëindigen van de bekostiging indien een school gedurende drie achtereenvolgende schooljaren te weinig leerlingen heeft.
Wat is uw mening over het argument van de ouders dat de scholen in de directe omgeving extreme kledingeisen stellen zoals het dragen van een rok tot de knieën, een niet toestaan van lange jurken; wat vindt u hiervan?
Het staat de scholen vrij kledingvoorschriften te hanteren. De grens wordt bereikt wanneer de naleving en handhaving daarvan leidt tot ongelijke behandeling. Verregaande eisen zullen bovendien het aantal leerlingen niet ten goede komen.
Hoe ver mogen scholen volgens u gaan bij het stellen van kledingvoorschriften?
Het betrekken van toxicologische rapporten bij lijkschouwingen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Post-mortem toxicological urine screening in cause of death determination»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek met betrekking tot de aanwezigheid van drugs en/of medicatie en het feit dat in een aantal gevallen deze stoffen de doodsoorzaak bleken te zijn?
De auteurs laten in het artikel zien dat onderzoek aan post-mortaal afgenomen urine een sterke aanwijzing kan geven voor aanwezigheid van drugs en/of medicijnen in het stoffelijk overschot, terwijl die op basis van andere gegevens niet werd verwacht. De in het onderzoek gebruikte tests detecteren slechts een klein deel van de in Nederland verkrijgbare toxische stoffen, namelijk de hier reeds bekende drugs en een aantal geneesmiddelen. Met de betreffende tests wordt aanwezigheid van andere stoffen niet gedetecteerd. Daarnaast is de kans op vals-negatieve en vals-positieve uitslagen bij de gebruikte tests aan urine aanwezig. Ten slotte kunnen stoffen niet in urine aanwezig zijn maar wel in bijvoorbeeld bloed.
Uit het artikel kan niet zonder meer worden afgeleid dat drugs en/of medicatie in een aantal gevallen de doodsoorzaak bleken te zijn. Een dergelijke conclusie kan ook niet worden getrokken op basis van alléén toxicologisch onderzoek in (post-mortaal afgenomen) urine. Voor het vaststellen van de doodsoorzaak is het uitvoeren van een (gerechtelijke) sectie noodzakelijk waarbij vrijwel altijd eveneens onderzoek wordt uitgevoerd aan met name bloed.
Deelt u het oordeel van de onderzoeker dat in twee gevallen een moord onopgemerkt zou zijn gebleven indien geen toxicologisch onderzoek zou zijn verricht?
Het door de vragensteller beschreven oordeel leid ik niet af uit het onderzoek. Voor zover uw vraag doelt op de beschrijving van een casus in «box 1» op pagina 6 van het artikel van de onderzoekers kan ik u meedelen dat een strafrechtelijk onderzoek loopt naar deze casus. Over het lopende onderzoek kan ik u inhoudelijk geen mededelingen doen.
Welke richtlijnen bestaan er voor het betrekken van een toxicologisch onderzoek bij een lijkschouwing?
Over het doen van toxicologisch onderzoek tijdens de uitwendige lijkschouw bestaat geen richtlijn. Indien de gemeentelijke lijkschouwer meent niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan omdat de overtuiging dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak ontbreekt, wordt aan de officier van justitie verslag uitgebracht. Deze kan in geval van een vermoeden van een niet natuurlijk overlijden besluiten tot een gerechtelijke sectie. Ook kan de officier van justitie opdracht geven voor een toxicologisch onderzoek.
Is het in vraag 1 aangehaalde onderzoek voor u reden om het beleid ten aanzien van lijkschouwing te herzien, bijvoorbeeld door standaard toxicologisch onderzoek voor te schrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe? Wat zijn de daarmee gemoeide kosten?
Om de vraag te kunnen beantwoorden of en zo ja welke consequenties aan het in vraag 1 aangehaalde onderzoek verbonden moeten worden is nadere informatie en beraad noodzakelijk. Indien wordt besloten tot wijziging van regelgeving en/of beleid, wordt u uiteraard te gelegener tijd daarover nader geïnformeerd.
Een proef met spreekrecht in aparte strafmaatzittingen |
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de initiatief van de SP te houden proef met spreekrecht in aparte strafmaatzittingen bij de rechtbank Amsterdam?1
De Raad voor de Rechtspraak heeft mij laten weten dat op dit moment geen sprake is van een proef, noch van een concreet voornemen daartoe, zoals gesuggereerd in het artikel in de Telegraaf van 9 februari jl.
Deelt u de mening van slachtofferorganisaties Aandacht Doet Spreken en Burgercomité tegen Onrecht dat het spreekrecht een aanzienlijk verbetering betekent voor de positie van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces? Zo nee, waarom niet?
Het spreekrecht zoals het in 2005 werd opgenomen in het Wetboek van Strafvordering was een onderdeel van de verbetering van de positie van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces. Dit blijkt ook uit de evaluatie die ik bij brief van 29 oktober 2010 aan de Tweede Kamer heb toegezonden (zie bijlage). Op dit moment bereid ik een wetsvoorstel voor waarmee ik het spreekrecht wil uitbreiden.
Onderschrijft u het uitgangspunt dat het verplaatsen van het spreekrecht naar een aparte strafmaatzitting, en daarmee het scheiden van feiten en emoties, zal bijdragen aan het tegengaan van vermenging in het strafproces van schuldvraag en gevolgen voor slachtoffers en nabestaanden? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Het mogelijk maken van het uitoefenen van spreekrecht tijdens aparte strafmaatzittingen zal er naar mijn oordeel niet toe leiden dat de positie van het slachtoffer wordt versterkt. Ongeacht of de verdachte wordt schuldig verklaard, beschouw ik als slachtoffer een ieder die op redelijke gronden beweert het slachtoffer te zijn van het feit ter zake waarvan het strafrechtelijk onderzoek is ingesteld. In dat kader heeft het slachtoffer een aantal procedurele rechten gekregen, waaronder het spreekrecht, op grond waarvan hij zich mag uitspreken over de gevolgen van het strafbare feit. Dat laat onverlet dat hij tijdens het onderzoek naar de feiten op de terechtzitting, al dan niet op verzoek van de verdediging, als getuige kan worden gehoord over zijn lezing van het gebeurde.
Het scheiden van feiten en emoties is geen doel op zichzelf en laat zich bij het vaststellen van de feiten niet goed denken noch realiseren. Zowel vanuit het perspectief van de verdachte als van het slachtoffer kan een zitting waarin de waardering van het bewijsmateriaal aan de orde is emotioneel zeer belastend zijn.
Hoe beoordeelt u de aanname dat met aparte strafzittingen vaker zal kunnen worden voorkomen dat rechters zullen oordelen dat vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces betekenen (artikel 361 lid 3 Wetboek van Strafvordering)? Erkent u dat slachtoffers en nabestaanden dan minder vaak een aparte procedure zullen hoeven te starten en dat daarmee de proceseconomie van rechtbanken wordt verbeterd?2
Met het nieuwe artikel 361 lid 3 WvSv is het voegingscriterium verruimd. Waar voorheen alleen vorderingen van eenvoudige aard werden toegelaten in het strafproces, kan de rechtbank nu alleen nog in gevallen waarin de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, de vordering niet ontvankelijk verklaren. Het verruimen van de mogelijkheden tot voeging in het strafproces is bedoeld om meer slachtoffers en nabestaanden een gang naar de civiele rechter te besparen. Een knelpunt is dat sommige strafzaken zo snel worden afgedaan dat slachtoffers onvoldoende tijd of gelegenheid hebben om hun vordering tot schadevergoeding te onderbouwen. Voor deze groep ben ik voornemens de praktische en juridische mogelijkheid te onderzoeken om deze vorderingen op een bijzondere zitting te behandelen.
Bent u bereid dit initiatief van de SP te omarmen en de rechtbank Amsterdam steun toe te zeggen bij de uitvoering, nu het initiatief ook zo nadrukkelijk wordt gesteund door slachtofferorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toezeggen dat het Openbaar Ministerie zijn volledige medewerking zal verlenen aan deze proef, nu dit een belangrijke bijdrage levert aan het centraal stellen van het slachtoffer in het strafproces? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u na afloop van de proef de Kamer informeren over de resultaten?
Zie antwoord vraag 1.
Een terugkerend patroon van gebrekkige informatievoorziening door het kabinet aan de Tweede Kamer |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek waaruit over de afgelopen 25 jaar een terugkerend patroon blijkt van gebrekkige informatievoorziening door het kabinet aan de Tweede Kamer? Zo ja, bent u het met onderzoeker Enthoven eens dat een dergelijk terugkerend patroon is te onderkennen?1
Ik heb kennisgenomen van de conclusies van het promotieonderzoek van de heer G. Enthoven. De conclusie dat er de afgelopen 25 jaar sprake was van een terugkerend patroon van gebrekkige informatievoorziening herken ik niet.
Deelt u de mening dat parlementaire controle slechts uit te oefenen is indien bewindspersonen zich ook laten controleren en dat daarom een nauwgezette en soms proactieve naleving van de informatieplicht verwacht mag worden? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet streeft ernaar de beide Kamers zowel gevraagd als ongevraagd de informatie te verstrekken die zij nodig hebben voor hun wetgevende en controlerende taak. Uiteraard probeert het dat zo nauwgezet mogelijk te doen. De departementen zijn erop ingericht om de bewindspersonen hierbij te ondersteunen.
Als er redenen zijn om niet over te gaan tot openbare verstrekking van gevraagde gegevens, kan besloten worden om de gegevens vertrouwelijk aan de Kamer te verstrekken. Zwaarwegende belangen kunnen onder omstandigheden ook vertrouwelijke verstrekking onmogelijk maken.
Neemt u als eerstverantwoordelijke voor de koers van dit kabinet afstand van het in dit onderzoek gesignaleerde patroon? Hoe beoordeelt u de resultaten uit dit onderzoek dat de ambtelijke informatievoorziening aan de bewindspersonen regelmatig tekortschiet, waardoor ook politiek relevante informatie niet altijd de minister bereikt? Hoe beoordeelt u de constateringen dat bewindspersonen de Kamer soms voorzien van onjuiste informatie, tekortschietende informatie, verhullende informatie, selectieve informatie of juist overdadige informatie? Klopt het dat er soms ten onrechte een beroep gedaan wordt op het vertrouwelijke karakter van informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Welke waarborgen ziet u op dit moment voor een goede parlementaire informatievoorziening? Deelt u de mening dat gebrekkige informatievoorziening van het kabinet aan het parlement voorkomen dient te worden? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich op korte termijn voor om het geconstateerde patroon van gebrekkige informatievoorziening te doorbreken?
Het recht van kamerleden op informatie is vastgelegd in artikel 68 van de Grondwet en hangt samen met de ministeriële verantwoordelijkheid. De Kamer beschikt over een waarborg in de vertrouwensregel die geldt tussen regering en parlement. Uit de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3 valt af te leiden, dat ik op dit moment geen aanleiding zie voor het nemen van maatregelen op dit punt. Dat geldt ook voor een eventuele onafhankelijke controle als in vraag 5 genoemd. De belangen die zich verzetten tegen vertrouwelijke verstrekking aan de Kamer, zullen zich doorgaans ook verzetten tegen verstrekking van de betreffende gegevens aan een ander orgaan ter onafhankelijke beoordeling. De aanwijzing van een externe instantie die beslist of een minister terecht inlichtingen weigert respectievelijk toetst of vertrouwelijkheid nodig is, verdraagt zich ook niet met ons parlementaire stelsel, waarin het de Kamers zijn die toezien op de naleving van de grondwettelijke inlichtingenplicht.
Bent u bereid om, daar waar door een bewindspersoon een beroep wordt gedaan op het vertrouwelijke karakter van informatie, te voorzien in een zo onafhankelijk mogelijke controle op de juistheid van dit beroep, waardoor voorkomen wordt dat de Kamer ten onrechte informatie onthouden wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om met het oog op de transparantie van het functioneren van de overheid de toepassing van de Wet Openbaarheid van Bestuur te verruimen? Zo nee, waarom niet?
De huidige Wet openbaarheid van bestuur is een algemene wet met een ruime reikwijdte en vormt mijns inziens een goede basis voor de openbaarheid van bestuur in Nederland. Een verruiming van de WOB acht ik dan ook niet noodzakelijk. Vanuit het oogpunt van een effectieve en compacte overheid wil ik wel aandacht besteden aan het punt van «proportionaliteit» in de discussie over de Wob. Op verzoek van uw Kamer stuur ik u op korte termijn een brief met daarin voorstellen om oneigenlijk gebruik van de Wob te voorkomen. Daarin zal ik ook ingaan op de afhandeling van omvangrijke Wob-verzoeken.
Drugs, drank en telefoons in tbs-klinieken |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van PowNews waarin wordt gesproken over blowende, drinkende, en bellende jeugdigen in (jeugd-) tbs-klinieken?1
Ja. Het item van Pownews gaat overigens niet over jeugdigen in (jeugd-)tbs klinieken maar over jeugdigen in een justitiële jeugdinrichting (JJI).
Is het waar dat (jeugd-)tbs’ers in de klinieken beschikking hadden over drank, drugs en telefoons? Zo nee, heeft u een vermoeden waar deze uitspraak dan vandaan komt? Zo ja, is het waar dat de drugs, drank en telefoons door bewakers naar binnen zijn gebracht? Zo nee, hoe komen de (jeugd-)tbs’ers hier dan aan? Zo ja, is het bekend welke bewakers dat zijn en zijn zij aangesproken op hun gedrag?
In de JJI’s heerst een totaalverbod op het bezit en gebruik van drank en drugs. De toenmalige Minister van Justitie heeft uw Kamer op 14 juni 2010 in een beleidsreactie op het rapport Middelengebruik bij jongens in justitiële jeugdinrichtingen laten weten dat de conclusies uit dat rapport aanleiding vormden voor het verder aanscherpen van de maatregelen om bezit en gebruik van verboden middelen tegen te gaan2.
De maatregelen zien op het versterken van toezicht en controle enerzijds en van preventie en behandeling anderzijds. De belangrijkste maatregelen zijn:
Deze maatregelen moeten leiden tot het verder terugdringen van middelengebruik en -bezit. Jeugdigen die in een JJI terecht komen, worden vaak gekenmerkt door zeer hoogfrequent en problematisch middelengebruik. Dat betekent enerzijds dat de JJI’s veel aandacht besteden aan het terugdringen van bezit en gebruik van middelen – door controle én behandeling – maar anderzijds dat er altijd jongeren zullen zijn die er af en toe in slagen om de controle en het toezicht te omzeilen. In dat geval worden passende sancties – bijvoorbeeld uitstel van verlofactiviteiten – en gerichte controle toegepast ten aanzien van de betreffende jeugdige(n).
Mobiele telefoons zijn niet toegestaan in de JJI’s. Jongeren mogen op gezette tijden gebruik maken van de vaste telefoon in de inrichting. Op deze manier kunnen zij contact onderhouden met bijvoorbeeld hun ouders en advocaat. Daarnaast kunnen jongeren tijdens onbegeleid verlof gebruik maken van mobiele telefoons van de JJI’s waarmee alleen naar bepaalde nummers gebeld kan worden.
In het item van Pownews is te zien dat enkele jeugdigen beschikking hebben gehad over een mobiele telefoon. De filmpjes die enkele maanden geleden op YouTube zijn geplaatst (zie de antwoorden op de vragen 4 en 5), zijn hiermee mogelijk opgenomen. Na de uitzending van Pownews op 7 februari is opnieuw een zogenaamde «spitactie» gehouden op de zogeheten ITA-afdeling (Individuele Traject Afdeling) van JJI-locatie Kolkemate in Zutphen waar deze jongeren verblijven. Bij deze actie zijn een mobiele telefoon, softdrugs en gemixte drank in limonadeflessen gevonden. Alle aangetroffen contrabande is in beslag genomen.
De controle op het bezit en/of gebruik van middelen op de ITA-afdeling in genoemde inrichting is verder aangescherpt. Zo is de frequentie van de standaard kamerinspecties en urinecontroles opgevoerd. Het bezoek wordt gefouilleerd en mag maximaal drie, in plastic «gesealde» artikelen invoeren. De kleding en het schoeisel van de jongeren worden extra gecontroleerd en er vindt extra controle plaats van de medewerkers.
Binnen de bewuste inrichting wordt momenteel onderzocht hoe de verboden zaken zijn binnengekomen.
Is het gebruikelijk dat tbs’ers beschikking hebben over telefoon en internet?
JJI-jongeren hebben geen vrije beschikking over telefoons en internet. Wel hebben ze daartoe beperkte en gecontroleerde toegang. Zo beschikken ze niet over een eigen mobiele telefoon, maar kunnen ze op gezette tijden gebruik maken van de vaste telefoon op de groep.
Gebruik van internet vindt alleen op school plaats: onder toezicht en in het kader van de behandeling of opleiding, bijvoorbeeld om specifieke vaardigheden te oefenen met het oog op terugkeer naar de maatschappij. Zo is het mogelijk dat jongeren onder begeleiding van een pedagogisch medewerker of docent leren internetbankieren.
Is het waar dat het filmpje dat in PowNews wordt getoond, is opgenomen in een (jeugd-)tbs-kliniek? Zo ja, hoe kan dat? Hoe kan het dat dit filmpje op YouTube wordt geplaatst?
Afgaande op de beelden moet ik inderdaad vaststellen dat het filmpje deels is opgenomen in één JJI, locatie Kolkemate in Zutphen. De filmpjes zijn echter bewerkt voordat ze op internet zijn geplaatst en bevatten mogelijk ook oude beelden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat Justitie dit filmpje diezelfde dag nog van YouTube heeft verwijderd? Zo ja, welke stappen zijn ondernomen?
Voor zover bekend zijn er in de periode november – december 2010 door/via jeugdigen van de ITA-afdeling vier filmpjes op Youtube geplaatst. Deze filmpjes zijn – na de ontdekking ervan eind december 2010 – op verzoek van DJI begin januari 2011 door Youtube verwijderd. DJI heeft YouTube daartoe verzocht omdat de slachtoffers van deze JJI-jongeren op deze manier ongewild geconfronteerd kunnen worden met de daders, waarbij de filmpjes ten onrechte de suggestie wekken dat deze jongeren niet behandeld worden en hun verblijf in een JJI een «vrolijke vakantie vol drank- en drugsgebruik» is.
Wat hebben (jeugd-)tbs’ers nog meer in hun bezit of waar hebben zij toegang toe wat niet strookt met hun behandeling of hun aanwezigheid in de kliniek?
Indien in een inrichting contrabande – bijvoorbeeld drugs of alcohol, voorwerpen die als wapen kunnen dienen, of aanstekers – is aangetroffen, dan wordt dit bij de sectordirectie JJI gemeld door middel van een «melding bijzonder voorval».
Uit een analyse van de beschikbare gegevens over 2010 blijkt dat de helft van de JJI’s gedurende dat jaar melding heeft gemaakt van het aantreffen van verboden goederen. In totaal zijn in 2010 dertien meldingen bijzonder voorval ontvangen waaruit blijkt dat een of meer van bovengenoemde voorwerpen zijn aangetroffen in de inrichting.
Kan de conclusie getrokken worden, naar aanleiding van dit en andere incidenten, dat er iets schort aan het toezicht en de controle in (jeugd-) tbs-klinieken? Zo ja, hoe wilt u door te bezuinigen, toch orde op zaken stellen in de tbs-klinieken?
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 2 is het beleid gericht op terugdringen van bezit en gebruik van drank en drugs, recent aangescherpt. Ik zal de verdere implementatie en uitvoering van de genoemde maatregelen nauwlettend blijven volgen.
Is het waar dat tbs’ers geen behandeling krijgen ook al hebben ze er wel recht op, zoals in het filmpje wordt gesteld? Zo ja, waarom krijgen zij geen behandeling? Zo nee, is dat in lijn met hetgeen in het regeerakkoord is opgenomen over de versobering van de longstay-afdelingen?
Jeugdigen in de JJI’s worden wel degelijk behandeld. Alle JJI’s werken sinds 2010 met de basismethodiek YOUTURN, waarmee voor alle jeugdigen voorzien is in een basisaanbod voor de eerste drie maanden. Jeugdigen die langer dan drie maanden in een JJI verblijven, dus ook jongeren met een PIJ-maatregel, ontvangen een behandelaanbod op maat. Dit betekent dat per jeugdige bekeken wordt welke gedragsinterventie of (externe) hulpverlening noodzakelijk is gezien de vaak complexe en meervoudige problematiek. Met het toezenden van de «eindrapportage kwaliteitsverbetering justitiële jeugdinrichtingen» heb ik uw Kamer op 9 november 2010 uitgebreid geïnformeerd over de gerealiseerde verbeteringen inzake de begeleiding en behandeling in de JJI’s3.
Het item van Pownews heeft betrekking op jongeren die zijn geplaatst op de ITA-afdeling van JJI-locatie Kolkemate in Zutphen. De ITA is een speciale afdeling voor «groepsongeschikte» jongeren die het proces op een reguliere afdeling dermate verstoren dat ze een negatieve invloed hebben op groepsgenoten. Ze zijn veelal niet gemotiveerd om aan hun behandeling mee te werken. Op de ITA krijgen ze een individueel traject aangeboden dat specifiek is afgestemd op de aard en de ernst van de gedrags- en psychische problematiek van de jongere. Het dagprogramma op de ITA bestaat onder meer uit scholing en/of arbeid, sport- en recreatieactiviteiten en zelfverzorging. Daarnaast worden – ook aan de betrokken jongeren – verschillende therapieën en gedragsinterventies aangeboden, zoals agressieregulatietrainingen, cognitieve gedragstherapieën en EMDR, een therapie gericht op traumaverwerking.
Met versobering van de longstay-afdelingen heeft een en ander niets te maken. De longstay-afdelingen zijn gesitueerd in drie forensisch psychiatrische centra die behandeling bieden aan meerderjarige tbs-gestelden. De behandeling op deze afdelingen is niet gericht op resocialisatie, maar kenmerkt zich door langdurige verpleging van de tbs-gestelden. Binnenkort zend ik u een beleidsbrief waarin ik mijn voornemens voor de tbs uiteen zet. In de brief zal ik tevens ingaan op de versobering van de longstay-afdelingen.
Deelt u de mening dat jongeren op deze manier uit wanhoop aandacht vragen voor hulp en behandeling om van hun geestesziekte af te komen? Zo ja, waarom is niet eerder op dit signaal gereageerd? Zo nee, hoe ziet u dan dit signaal van deze jongeren?
Nee, ik deel de mening dat deze jongeren uit wanhoop aandacht vragen voor hulp en behandeling volstrekt niet. Het gaat om jongeren die op de ITA zijn geplaatst omdat ze ongeschikt zijn om op een reguliere afdeling van een JJI te functioneren. Alle jongeren, ook jongeren op de ITA, krijgen behandeling en begeleiding aangeboden, naast onderwijs, sport en andere gangbare onderdelen van een dagprogramma.
Sommige jongeren, en dat geldt in het bijzonder voor jongeren op de ITA, zijn echter zeer moeilijk te motiveren. Het gebrek aan motivatie kan er soms toe leiden dat jongeren zich volledig ontrekken aan welke vorm van onderwijs, behandeling of begeleiding dan ook. De betrokken medewerkers in de JJI’s – van groepsleider tot psychiater – zullen zich tot het uiterste inspannen om jongeren tot medewerking te bewegen, maar dat heeft helaas niet altijd het gewenste resultaat tot gevolg.
Van een gebrek aan behandeling is dus geen sprake. Sterker nog, sinds 2008 zijn grote verbeteringen in de behandeling van jeugdige delinquenten in de JJI’s gerealiseerd. Deze inspanningen worden gecontinueerd.
Politieagenten die een sollicitatiecursus zouden geven aan jongeren in Amsterdam Nieuw West |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agenten gaan jongeren leren solliciteren»?1
Ja
Is het waar dat de politie in het stadsdeel Amsterdam Nieuw West in april een sollicitatiecursus voor jongeren gaat geven? Zo nee, wat is er dan niet waar in dit bericht? Zo ja, op grond van welke bevoegdheid of functie-inhoud mogen en kunnen politiemensen een dergelijke cursus geven en wie heeft toestemming voor deze cursus gegeven?
Naar ik van het korps heb begrepen wordt er eenmalig en kleinschalig één avond aan de jeugd in de wijk Amsterdam-West een sollicitatietraining gegeven. De korpsbeheerder en korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland bepalen de inzet van politiemedewerkers bij een dergelijke voorlichting. De cursus is niet bedoeld om jongeren te stimuleren bij de politie zelf te solliciteren. Doel van deze cursus is om jeugdige mensen te stimuleren werk te zoeken.
Als er een sollicitatiecursus wordt gegeven door de politie, is die cursus dan mogelijk bedoeld om jongeren te stimuleren bij de politie zelf te solliciteren? Zo ja, in hoeverre moet dit bijdragen aan het wél aantrekken van de in het regeerakkoord in het vooruitzicht gestelde 3 000 extra agenten? Zo nee, wat is dan de achtergrond van deze cursus?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de politie zijn handen al meer dan vol zou moeten hebben met kerntaken zoals het handhaven van de openbare orde, het opsporen van strafbare feiten, het verlenen van hulp bij nood en het signaleren van en adviseren bij (on)veiligheidssituaties? Zo ja, deelt u de mening dat het geven van een sollicitatiecursus daar niet bij hoort en hoe kan het dat politie in Amsterdam Nieuw West blijkbaar tijd over heeft? Zo nee, waarom niet?
De korpsbeheerder en korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland zijn van mening dat de eenmalige inzet van politiemedewerkers bij een dergelijke voorlichting bijdraagt aan het in contact komen en blijven met de jeugd in de (probleem)wijken in de regio. In het algemeen ben ik van oordeel dat het geven van een sollicitatietraining niet tot de taken van de politie behoort.
Het feit dat tien van de veertien maaltijden in het HAGAziekenhuis in Den Haag halal zijn |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat in de nieuwe voedingscentra van het Hagaziekenhuis tien van de veertien maaltijden halal zijn waardoor patiënten die niet halal willen eten dus maar een heel beperkte keuze uit vier maaltijden hebben?1
Het Hagaziekenhuis geeft aan dat ten onrechte in HagaActueel is opgenomen dat tien van de veertien maaltijden halal zijn. In totaal zijn er 32 maaltijden voor volwassenen en 16 voor kinderen waarbij rekening wordt gehouden met alle diëten en geloofsovertuigingen. Zowel voor volwassenen als voor kinderen zijn 9 maaltijden halal. Overigens betekent het feit dat een maaltijd halal is niet per definitie dat de maaltijd vlees bevat van ritueel geslachte dieren. Ook vegetarische maaltijden of maaltijden met vis of ei kunnen halal zijn. Het Hagaziekenhuis geeft aan dat bij de maaltijden voor volwassenen en kinderen respectievelijk in twee en drie van de maaltijden halal gecertificeerd vlees of kip wordt gebruikt.
Wat vindt u van die verhouding?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat halal maaltijden op geen enkele wijze bijdragen aan het genezingsproces van patiënten?
Ik vind het van belang dat ziekenhuizen kwalitatief goede zorg bieden. Kwaliteit van zorg beslaat vele aspecten die in meer of mindere mate bijdragen aan het genezingsproces. De voedingstoestand van een patiënt, en daarmee de kwaliteit van de voedinginname, is van niet te onder schatten invloed op het genezingsproces. Halalmaaltijden kunnen gezond zijn en hieraan voldoen. Halal maaltijden worden gegeven om rekening te houden met de religieuze overtuiging van de patiënt, zoals dat ook gebeurt met vegetariërs, hindoes, etc.
In hoeverre zijn patiënten op de hoogte wat halal betekent? Vindt u niet dat moet worden uitgelegd dat het hier om vlees gaat van ritueel zonder verdoving geslachte dieren?
Ik vind het van belang dat patiënten goed worden voorgelicht over de maaltijden die geserveerd worden. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dat in het Hagaziekenhuis niet gebeurt. Zoals ik in antwoord op vraag 1 al heb aangegeven betekent het feit dat een maaltijd halal is niet per definitie dat vlees van ritueel, zonder verdoving, geslachte dieren wordt gebruikt.
Wat gaat u doen om deze islamisering te stoppen?
In artikel 3 van de Kwaliteitswet Zorginstellingen staat opgenomen dat: «Voor zover het betreft zorgverlening die verblijf van de patiënt of cliënt in de instelling gedurende tenminste het etmaal met zich brengt, draagt de zorgaanbieder er tevens zorg voor dat in de instelling geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de patiënten of cliënten». Ik vind het niet vreemd dat ziekenhuizen, in het verlengde daarvan, ook rekening houden met religieuze voorkeuren, zoals joodse, islamitische, hindoestaanse, katholieke of boedistische, ten opzichte van maaltijden en zie dan ook geen reden om hier tegen op te treden.
De voorstellen van het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) tot verlening van vliegbrevetten aan vliegtuig bemanningen (Flight Crew Licencing) |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de voorstellen van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) over de verlening van vliegbrevetten aan vliegtuigbemanningen dat op 7-8 december 2010 via de comitoligie procedure in Brussel is aangenomen?
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de Nederlandse regering betrokken is in het proces tot nu toe en wat uw inbreng in dit proces tot nu toe is geweest?
De Nederlandse overheid is bij dit besluit betrokken geweest via het consultatieproces van het Europese Agentschap van de Luchtvaartveiligheid (EASA) en via de comitologieprocedure onder voorzitterschap van de Europese Commissie.
In het consultatieproces hebben belanghebbende partijen, waaronder de lidstaten, de gelegenheid de EASA van commentaar te voorzien op haar voorgenomen adviezen over de tekst van een voorstel voor regeling van de Europese Commissie.
In de comitologie bespreekt de Commissie haar concept-verordeningen met vertegenwoordigers van de lidstaten. Aldus is de onderhavige verordening in het zogenaamde EASA-comité besproken. De Nederlandse delegatie heeft zich daarbij ingezet voor voorschriften die uit een oogpunt van veiligheidsrisico’s noodzakelijk en proportioneel zijn en bijdragen aan het «level playing field». In dit verband heeft Nederland met het oog op lopende onderhandelingen tussen de EU en de Verenigde Staten gepleit voor een ruime overgangstermijn voor het omzetten van brevetten van derde landen in Europese brevetten.
Kunt u aangeven op welke wijze u betrokken gaat worden bij de verdere behandeling van deze voorstellen en wat uw inzet zal zijn?
De in december 2010 aangenomen concept-verordening van de Commissie is rechtstreeks werkend. De verordening zal overigens vanaf 8 april 2012 gefaseerd, met overgangstermijnen, in werking treden.
De verordening zal in de toekomst zeker worden aangepast. Aan de hand van opgedane ervaringen zal de EASA daar adviezen voor uitbrengen. De Nederlandse inzet zal ook daar gericht zijn op maatregelen die uit een oogpunt van veiligheidsrisico’s noodzakelijk en proportioneel zijn en bijdragen aan het «level playing field».
Deelt u de opvatting dat de Europese luchtvaartindustrie opereert in een wereldwijde markt, waarin wederzijdse erkenning en het behouden van een mondiaal evenwicht essentiële overwegingen zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die opvatting. Het uitgangspunt van wederzijdse erkenning is ook bevestigd in artikel 33 van het Verdrag van Chicago voor de Burgerluchtvaart. Overigens mogen staten die bij dit Verdrag zijn aangesloten wel nagaan of de te erkennen certificaten of brevetten aan de minimum standaarden van Annex 1 (hierna zoals in vraag 6 als ICAO Annex 1 aangeduid) bij dit verdrag voldoen. Zij mogen daartoe ook voorwaarden stellen zolang deze niet discriminatoir zijn.
Om die wederzijdse erkenning te bevorderen sluit de Europese Unie verdragen met derde landen.
Bent u ervan op de hoogte dat, tot op heden, vliegbrevetten voor vliegtuigbemanningen zijn gekoppeld aan het land van registratie van een vliegtuig en niet aan het land waarin zij wonen?
Ja, dat is een universeel beginsel overeenkomstig artikel 32 van het Verdrag van Chicago.
Acht u het wenselijk dat met de invoering van Rule Part-FCL (EASA CRD on NPA 2008–17b) afstand genomen wordt van internationale afspraken, te weten ICAO1 annex 1? Zo ja, waarom?
In Rule Part-FCL is geen afstand genomen van ICAO Annex 1 noch van andere internationale afspraken. Wel geeft Part-FCL invulling aan de wijze waarop wordt nagegaan hoe aanvragen voor erkenning van brevetten van derde landen zijn te honoreren.
Zijn er op dit moment voor u aanwijzingen dat er ICAO-landen zijn die niet voldoen aan de vereiste standaarden voor het verlenen van licenties aan piloten? Zo ja, om hoeveel landen gaat het? Staan deze landen reeds op de zwarte lijst?
ICAO-landen zijn gebonden aan ICAO-Annexen waarin de standaarden voor onder meer het verlenen van brevetten aan piloten staan. De standaarden uit de annexen zijn niet rechtstreeks werkend. De lidstaten van ICAO moeten de standaarden uit de annexen in hun nationale regelgeving verwerken. Daarbij kunnen de lidstaten afwijken van deze standaarden. Zij moeten deze afwijkingen melden bij ICAO. ICAO publiceert deze, zodat de rest van de wereld daar kennis van kan nemen. Landen melden hierin zowel strengere als minder strenge regels. Helaas heeft ICAO deze publicatie voor Annex 1 sinds het jaar 2000 niet meer bijgewerkt.
Daarnaast voert ICAO audits uit over de mate waarin de ICAO-lidstaten de implementatie van de ICAO standaarden in de nationale regelgeving uitvoeren. In de rapporten van deze audits is te vinden in welke mate een land over het algemeen de standaarden van ICAO effectief heeft ingevoerd, ook op het gebied van licenties van piloten. Uit deze rapporten is af te leiden dat er landen zijn die niet volledig aan de ICAO standaarden voldoen. Om hoeveel landen het gaat is niet te zeggen, omdat nog niet alle rapporten van alle lidstaten gereed zijn. Het aantal landen dat de ICAO-standaarden niet goed naleeft, is dan ook niet te geven.
Het systeem van de Europese lijst van luchtvaartmaatschappijen met een exploitatieverbod in de EU (de «zwarte lijst», in EU-verband als «de veiligheidslijst» aangeduid) is ervoor bedoeld om luchtvaartmaatschappijen waarvan is aangetoond dat zij niet veilig zijn, niet langer te laten opereren in het luchtruim van de Europese Unie. Er staan dan ook geen landen maar luchtvaartmaatschappijen op deze lijst. Wel is het mogelijk dat, indien aangetoond wordt dat het toezicht op de veiligheid in de luchtvaart in een land onvoldoende is, alle luchtvaartmaatschappijen uit dat land op de zwarte lijst worden geplaatst. Het afgeven van licenties aan piloten zonder dat aan de juiste voorwaarden wordt voldaan, is één van de criteria die hierbij worden toegepast. De Europese Commissie baseert zich daarbij op de eerder genoemde ICAO audits, op de bevindingen tijdens SAFA inspecties bij operaties van buitenlandse luchtvaartmaatschappijen en op eventueel eigen onderzoek.
Kunt u, indien er landen zijn die zich niet aan de ICAO standaarden houden en desondanks niet op de zwarte lijst staan, aangeven waarom deze landen niet op de zwarte lijst staan?
Zoals aangegeven staan op de lijst niet zozeer landen als wel luchtvaartmaatschappijen. Uitgangspunt voor plaatsing op de lijst is steeds of aan de ICAO standaarden wordt voldaan. Plaatsing op de lijst gebeurt niet lichtvaardig, er moet sprake zijn van een duidelijk onvoldoende niveau om de standaarden te kunnen naleven. De beslissing over plaatsing op de lijst ligt bij de Europese Commissie, bijgestaan door een comité van vertegenwoordigers van lidstaten.
Is de veronderstelling juist dat wanneer een land op de zwarte lijst staat, de toestellen die geregistreerd zijn in dit land zich niet in het Europese luchtruim mogen bevinden? Is dan tevens de veronderstelling juist dat daarmee het risico dat piloten, wier licentie is afgeven door een land dat op de zwarte lijst staat, zich in het Europese luchtruim bevinden nihil is, daar brevetten voor vliegtuigbemanningen zijn gekoppeld aan het land van registratie van een vliegtuig?
Het is correct dat een luchtvaartmaatschappij die op de zwarte lijst staat zich niet in het Europese luchtruim mag begeven. De koppeling van land van herkomst van brevetten en registratie van het vliegtuig klopt. Wel is het mogelijk dat met de autoriteiten van het land van registratie een overeenkomst wordt gesloten op grond waarvan het buitenlandse brevet wordt erkend of gelijkgesteld (volgens een door ICAO ontworpen procedure). Hiertoe moeten die brevetten wel aan de veiligheidseisen blijven voldoen. De kans die u in uw vraag aangeeft blijft daarmee uitermate beperkt.
Wat is uw mening over het ontbreken van onderbouwde veiligheidsargumenten van de EASA voor de voorstellen? Deelt u de mening dat de algemene luchtvaartveiligheid in bijvoorbeeld de VS even goed is als in de Europese Unie (EU)? Zo nee, waarom niet? Verwacht u dat de EASA-voorstellen zullen leiden tot een afname van het aantal in de EU woonachtige piloten met een kwalificatie voor het vliegen op instrumenten? Zo nee, waarom niet?
Er is naar mijn indruk geen sprake van een situatie van het ontbreken van onderbouwde veiligheidsargumenten. Wel werd bij het voorstel van de EASA voor part-FCL de proportionaliteit van enkele voorschriften ter sprake gebracht. Die bepalingen zijn in het overleg in het comité bijgesteld. De huidige tekst acht ik evenwichtig.
Over de vraag of de algemene luchtvaartveiligheid in de VS even goed is als die in de landen van de Europese Unie kan ik niet oordelen. Wel kan ik opmerken dat de VS voldoet aan de standaarden van ICAO. Dit uitgangspunt vormt ook momenteel al de grondslag voor de erkenning van de daar afgegeven brevetten. De Europese Unie en de VS onderhandelen over een overeenkomst waarbij wederzijdse erkenning van elkaars certificaten en brevetten uitgangspunt is. Ik heb in dat verband geen reden om aan te nemen dat het aantal in EU wonende piloten met een kwalificatie voor het instrumentvliegen zal afnemen.
Is bij u bekend hoeveel piloten hun domicilie binnen de Europese Unie hebben en met een Amerikaanse licentie een Amerikaans geregistreerd toestel besturen? Zo ja, om hoeveel vliegtuigen en piloten gaat het?
Nee, dat is mij niet bekend. De overheid heeft alleen een registratie van de houders van Nederlandse brevetten.
Welke redenen kunt u aanvoeren die het mogelijk zouden maken om in de toekomst piloten, die woonachtig zijn in de Europese Unie en op een Amerikaanse licentie een Amerikaans geregistreerd toestel besturen, het vliegen binnen Europa te verbieden?
Er is noch in Nederland, noch in het verband van de Europese Unie een voornemen om de in de vraag bedoelde vliegers het vliegen binnen Europa te beletten. Volgens de nu geldende regelgeving mogen vluchten met Amerikaanse brevetten op Amerikaanse toestellen die worden geopereerd door een Amerikaanse exploitant worden gemaakt mits aan algemene ICAO normen wordt voldaan.
Vanaf 2012 moeten deze vliegers ook aan Europese normen voldoen op gebieden waarvoor geen toepasselijke ICAO normen gelden en voor zover de Europese normen niet strijdig zijn met andere internationale verdragen.
Alleen in de situatie dat een Amerikaanse vlieger op een Amerikaans toestel vliegt dat wordt geëxploiteerd door een Europese exploitant, of wanneer de Amerikaanse vlieger op een Europees toestel vliegt, moet de vlieger na een overgangsperiode tot 2014 niet langer aan de ICAO-normen maar aan de EASA-normen voldoen. Alternatief is dat de EU en de VS een verdrag sluiten dat bepaalt aan welke normen een Amerikaans brevet moet voldoen om daarmee in Europa te mogen vliegen in de situaties als hiervoor aangegeven. Over een dergelijk verdrag worden nu onderhandelingen gevoerd.
Kunt u zich op het standpunt stellen dat als algemeen uitgangspunt zou moeten gelden dat de lidstaten van de Europese Unie en specifiek EASA ook in de toekomst die licenties moet accepteren welke afgegeven zijn door lidstaten aangesloten bij ICAO zolang deze licentie is afgegeven binnen de randvoorwaarden zoals afgesproken in de Chicago conventie met betrekking tot internationale burgerluchtvaart? Deelt u tevens de mening dat EASA de houder van deze licentie in de gelegenheid moet stellen om een luchtvaartuig te besturen van het land dat de licentie heeft afgegeven, zolang de houder van deze licentie zich houdt aan de Europese luchtvaartregels?
Algemeen uitgangspunt is inderdaad dat de lidstaten van ICAO onderling elkaars licenties accepteren zolang deze zijn afgegeven binnen de randvoorwaarden zoals afgesproken in de Chicago Conventie voor de internationale burgerluchtvaart. Dit geldt zonder meer voor buitenlandse luchtvaartuigen die geopereerd worden door een buitenlandse exploitant en op grond van bilaterale luchtvaartverdragen de Unie aandoen. Ten aanzien van luchtvaartuigen die in het buitenland geregistreerd zijn maar gebruikt worden door een binnen de Unie gevestigde operator gelden echter de normen van de EASA verordening. Het zelfde geldt voor houders van een buitenlands vliegbrevet die vliegen op een binnen de EU geregistreerd luchtvaartuig. Ten aanzien van deze categorieën gaat de regelgeving van de EU niet zonder meer uit van het accepteren van licenties van lidstaten van de ICAO. De EASA-normen kunnen op bepaalde punten namelijk afwijken van de ICAO normen. Dit is mogelijk doordat ICAO lidstaten met betrekking tot de eigen exploitanten en luchtvaartuigen eisen mogen stellen die verder gaan dan de algemene ICAO normen.
Om de houders van licenties van derde landen tegemoet te komen zijn in part-FCL, zoals het antwoord op de vorige vraag is toegelicht, gelijkstellingeisen opgenomen. Deze zijn niet strijdig met artikel 33 van het Verdrag van Chicago. Om de wederzijdse erkenning te bevorderen sluit de EU overeenkomsten af met derde landen. Met de VS wordt over zo’n overeenkomst onderhandeld. Om daar voldoende tijd voor te nemen is in part-FCL een overgangstermijn opgenomen tot 8 april 2014. Op basis van de mededelingen van de Europese Commissie over het verloop van de onderhandelingen verwacht ik dat de overeenkomst met de VS voor dat tijdstip afgerond zal zijn.
Kunst en erfgoed uit Egypte |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Vinden er in Italië speciale controles plaats van reizigers die uit Egypte aankomen om zeker te stellen dat zij geen gestolen kunstobjecten of erfgoedstukken bij zich hebben?1
Ja. In Italië bestaat een speciale eenheid die zich bezighoudt met de bescherming van het cultureel erfgoed, de Carabinieri Tutela Patrimonio Culturale. Naar aanleiding van de situatie in Noord-Afrika is er vanuit de Italiaanse autoriteiten een brief uitgegaan naar alle douaneposten in Italië, waarmee de Carabinieri nauw samenwerken, om extra te letten op de mogelijke smokkel van kunst of erfgoed door reizigers die uit die regio komen. De Carabinieri hebben de bevoegdheid om verdachte objecten in beslag te nemen.
Zo ja, deelt u de mening dat dergelijke controles kunnen helpen kunstsmokkel en dus ook de plundering van kunstschatten tegen te gaan?
Ik deel die mening. Eén van de door Nederland gehanteerde instrumenten in het tegengaan van illegale handel in kunstgoederen is het controleren van reizigers die de EU via Nederland binnenkomen. Dit gebeurt voornamelijk op Schiphol en in de haven van Rotterdam.
Zo ja, bent u bereid ook in Nederland, op de luchthavens en in de zeehavens dergelijke extra controles uit te laten voeren op passagiers en bemanningsleden die uit Egypte in Nederland aankomen, al dan niet op doorreis?
Egypte en Nederland zijn beide verdragsstaten bij het UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen. De Minister van OCW kan net als in Italië een cultuurgoed in bewaring nemen waarvan vermoed wordt dat het is ontvreemd en illegaal is uitgevoerd. Op basis van nieuwsberichten en alarmeringen van internationale erfgoedorganisaties als UNESCO en ICOM heeft de Erfgoedinspectie, onderdeel van het ministerie van OCW, de douane geïnformeerd opdat zij extra alert moet zijn op mogelijk illegaal uitgevoerd erfgoed uit Egypte.
Deelt u de mening dat als dit effectief wil zijn, het onverwijld en landelijk moet gebeuren? Zo ja, gaat u dan onmiddellijk tot actie over?
Zie het antwoord op vraag 3.
De gevaarlijke bijwerkingen van het Mexicaanse griepvaccin |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het vaccin tegen de Mexicaanse griep een verhoogd risico op slaapziekte bij kinderen veroorzaakt in Zweden en Finland?1
Ik volg de informatie over dit onderwerp aandachtig. Voor de kinderen en alle direct betrokkenen is de diagnose narcolepsie heel vervelend.
Op dit moment wordt door de Finse registratie autoriteiten onderzocht of er inderdaad een verband is tussen vaccinatie met Pandemrix en het optreden van narcolepsie in (een regio van) Finland. Ook in Zweden worden meldingen onderzocht.
Aan het gebruik van geneesmiddelen (en dus vaccins) zijn altijd bepaalde risico’s verbonden. Daarom worden deze zo goed mogelijk onderzocht. Dit gebeurt zowel bij klinische testen vóórdat een middel wordt toegelaten voor gebruik, als nadat het middel daadwerkelijk in gebruik genomen is. Zeldzame bijwerkingen zoals narcolepsie komen, mits aanwezig, pas naar voren komen als middelen op grote schaal worden gebruikt. Narcolepsie als bijwerking is niet naar voren gekomen bij de klinische testen van Pandemrix. Het is daarom van belang om ook tijdens het gebruik goed te blijven letten op bijwerkingen. In Nederland is dat de taak van het Nederlandse Bijwerkingen Centrum Lareb. Tot dusver zijn er onder kinderen die in Nederland gevaccineerd zijn met Pandemrix twee meldingen van narcolepsie ontvangen. Het is belangrijk om bij de interpretatie van de huidige en komende gegevens rekening te houden met de achtergrondincidentie van narcolepsie van ongeveer één tot twee patiënten per 100 000 inwoners.
Europese studies moeten uitwijzen of er een oorzakelijk verband bestaat tussen vaccinatie met Pandemrix en het optreden van narcolepsie.
Ik volg de ontwikkelingen op de voet, zowel nationaal via het Nederlandse Bijwerkingen Centrum Lareb, als internationaal via het Europees Geneesmiddelen Agentschap EMA, waar het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) Nederland vertegenwoordigt in de Pharmacovigilance Working Party.
Klopt het dat het om het vaccin Pandemrix gaat van fabrikant GlaxoSmithKline, en dat ook in Nederland kinderen met dit vaccin zijn ingeënt op advies van onder andere viroloog Ab Osterhaus?
Ja, de naam van het vaccin is Pandemrix, de houder van de handelsvergunning is GSK. Het vaccin is toegelaten voor gebruik («geregistreerd») door het Europees Geneesmiddelen Agentschap. Het advies tot vaccineren is gegeven door een deskundigenberaad, onder gedeeld voorzitterschap van de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding en de voorzitter van de Gezondheidsraad.
Worden op dit moment nog kinderen ingeënt met Pandemrix? Zo ja, waarom?
Nee, het vaccins is éénmalig gebruikt tijdens de grieppandemie van 2009.
Heeft u maatregelen getroffen om kinderen die zijn ingeënt met Pandemrix extra te monitoren op slaapziekte?
Het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb ontvangt en onderzoekt sinds eind 2009 alle meldingen van bijwerkingen op Pandemrix en heeft hierover gepubliceerd in internationale wetenschappelijke tijdschriften. Vanaf de eerste meldingen is Lareb extra alert op narcolepsie en onderzoekt alle gemelde verdenkingen op narcolepsie bij gevaccineerde kinderen zorgvuldig.
Bent u van plan in Nederland een onderzoek te starten naar de bijwerkingen van vaccins?
In Nederland kennen we, net als in andere landen, een registratiesysteem voor bijwerkingen van medicijnen, waaronder vaccins. In Nederland verzorgt Lareb dit, onafhankelijk van fabrikanten en overheid. Er is in 2009 een onderzoek gestart in negen landen van de Europese Unie dat alle pandemische vaccins bestudeert en ook de mogelijke effecten van pandemie zelf. In dit zogenoemde VAESCO-onderzoek participeert ook Nederland, de coördinatie is in handen van de European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC)2. De resultaten van het onderzoek worden verwacht in de zomer van 2011.
Fraude bij tentamens op hogeschool Windesheim |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen ven het bericht dat studenten op eenvoudige wijze kunnen frauderen bij het afleggen van tentamens?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit ergerniswekkende bericht?
In de berichtgeving van de Telegraaf wordt gesuggereerd dat het om een experiment ging van een aantal studenten. Zij zouden op deze manier hebben willen aantonen dat tentamenfraude redelijk eenvoudig is. De desbetreffende hogeschool heeft echter niet kunnen achterhalen om welke studenten het gaat en welke tentamens het betrof. De hogeschool heeft ook aangegeven dat er geen gebruik is gemaakt van de klokkenluidersregeling om de misstanden aan de kaak te stellen.
Bent u het met mij eens dat dit weer een bericht is waarbij het HBO-onderwijs in een slecht daglicht geplaatst wordt omdat de waarde van afgegeven diploma’s hiermee ter discussie komt te staan?
Dit type berichtgeving is niet goed voor de beeldvorming van het hoger beroepsonderwijs.
Heeft u opvattingen over de wijze waarop onderwijsinstellingen hun examinering dienen op te zetten met het oog op het voorkomen en hard aanpakken van fraude?
Ik acht het de verantwoordelijkheid van de instellingen om passende voorzieningen te treffen om identiteitsfraude te voorkomen. Overigens biedt de WHW de instellingen de mogelijkheid om ingeval van fraude ook achteraf de nodige maatregelen te nemen. Binnen de hogeschool kan de frauderende student het recht om tentamen af te leggen tijdelijk ontnomen worden. De student kan ook blijvend van de opleiding worden verwijderd. Daarnaast kan de instelling aangifte doen van een strafbaar feit aangezien een dergelijke vorm van fraude (identiteitsfraude) en medeplichtigheid daaraan strafrechtelijk vervolgbaar zijn.
Bent u bereid om op korte termijn na te gaan of deze situatie voor meer hogescholen opgaat en om hierover in overleg te treden met in ieder geval Windesheim maar ook met koepelorganisaties om kwaliteit van tentaminering boven elke twijfel verheven te laten zijn?
Naar aanleiding van de berichtgeving heeft Hogeschool Windesheim het systeem aangescherpt in die zin dat de deelnemers aan een tentamen nu ook een identiteitsbewijs moeten laten zien. Ik zal de hogescholen via de koepelorganisatie, i.c. de HBO Raad wijzen op het belang van een goede beveiliging tegen identiteitsfraude bij tentamens, bijvoorbeeld door naast de gebruikelijke maatregelen de deelnemers te verplichten zich te laten identificeren aan de hand van een officieel identiteitsbewijs.
Uiteenlopende eisen voor drogistenexamens en over het feit dat het Drogisterijcollege geen toezicht houdt op het deugdelijke afnemen van het drogisterijexamen |
|
Johannes Sibinga Mulder , Erik Ziengs (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen1 waarin u aangeeft de wens te hebben dat de drogisterijsector meer werk moet maken van opleidingen en examens voor het beroep van (assistent)drogist, en dat met dit doel door uw voorganger, naast de examenorganisatie Pharmacon een extra examenorgaan is ingesteld? Deelt u de mening dat dergelijke diploma’s van door u aangewezen exameninstanties aan minimum examen- en kwaliteitseisen zouden moeten voldoen?
Ja.
Is het u bekend dat er verschillen bestaan tussen de examen- en kwaliteitseisen van de twee, als examenbevoegd aangewezen, instanties?
Er bestaan verschillen tussen de exameneisen. Er zijn ook verschillende opleiders en opleidingen. Waar het om gaat is dat opleidingen en examens een goede afspiegeling vormen van de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de beroepsuitoefening. De wet bepaalt in artikel 62 dat de consument duidelijk moet worden ingelicht over de aard en het doel van het geneesmiddel, en over de gevolgen en risico’s voor zijn gezondheid. Dit moet het richtsnoer zijn bij opleiding en examens.
Drogisterijcollege wil meer nadruk leggen op adviesvaardigheden. Het is goed dat nieuwe en andere accenten worden gelegd en dat meer diversiteit ontstaat. Het consistente beeld van de afgelopen jaren is immers dat opleidingen en examinering niet hebben geleid tot goede advisering in drogisterijen. Dit blijkt uit periodieke mystery-shop onderzoeken van de Consumentenbond en laatstelijk ook van TROS Radar.
Deelt u de mening dat deze minimumeisen uniform moeten zijn? Zo ja, hoe? Op welke termijn denkt u ervoor te zorgen dat er uniforme examen- en kwaliteitseisen komen?
De Geneesmiddelenwet, die op 1 juli 2007 in werking is getreden, beoogde onder meer deregulering en liberalisering van de drogisterijsector. Bij de wetsbehandeling in de Tweede Kamer in 2006 heeft mijn ambtsvoorganger duidelijk aangegeven dat de minister van VWS geen bemoeienis heeft met de opleiding, examinering en examenprocedures. Een amendement dat ertoe strekte om de minister van VWS hier mee te laten instemmen, is destijds met klem door mijn ambtsvoorganger ontraden2. Het amendement is ingetrokken.
De minister van VWS heeft dus geen zeggenschap over opleidingen en examens. Dit is overgelaten aan zelfregulering. De minister van VWS kan volgens de wet slechts examenorganisaties aanwijzen.
Ik vind het wel wenselijk dat er een minimaal niveau wordt gewaarborgd. Ik heb Pharmacon en Drogisterijcollege verzocht zich hierover gezamenlijk te buigen. Tot dusver stuit dit op de weigering van Pharmacon. Ik zal er met klem op aandringen dat dit overleg nu voortvarend tot stand komt.
Ook ben ik voornemens een beleidskader op te stellen dat in acht wordt genomen bij de beoordeling van organisaties die de minister van VWS verzoeken te worden aangewezen als exameninstantie. Ik wil dit doen in samenwerking met de desbetreffende veldpartijen.
Bent u op de hoogte van het feit dat één van de als examenbevoegd aangewezen exameninstanties, het Drogisterijcollege, deze examens online afneemt, waarbij er geen waterdichte controle plaatsvindt van de identiteit van de kandidaat die het examen aflegt?
Zowel Pharmacon als Drogisterijcollege nemen hun examens online af. Bij online examinering moet er extra gelet worden op goede (identiteits)controle. Voorzover nodig zal ik er op aandringen dat dit ook wordt gerealiseerd. Er moet geen twijfel zijn over de identiteit van examenkandidaten. Ik zal dit punt meenemen bij het opstellen van het eerdergenoemde beleidskader.
Deelt u de mening dat het voor eigenaren van een drogisterij die personeel in dienst willen nemen hierdoor onduidelijk is of de bezitter van het (assistent)drogistendiploma daadwerkelijk de vereiste kennis bezit?
Examenorganisaties moet zelf zorgdragen voor waterdichte identiteitscontrole. Het moet voor drogisterijen en hun eigenaren zonder meer duidelijk zijn wie het drogistendiploma heeft behaald, en ook dat men de vereiste kennis daadwerkelijk bezit.
Naast het opnemen in het eerdergenoemde beleidskader is een ander middel om hierover uitsluitsel te geven het (online) openbaar maken van de namen van gediplomeerden en het actueel houden van deze lijst. Deze lijst zou ook bekend moeten zijn bij de farmaceutische groothandel in verband met een rechtmatige belevering van detaillisten. Drogisterijcollege heeft hierin reeds toegestemd.
Deelt u de mening dat hierdoor situaties kunnen ontstaan waarbij de geëxamineerde niet dezelfde persoon is als de persoon die het diploma ontvangt, en dat dit onwenselijk is, en hierdoor immers situaties kunnen ontstaan waarin consumenten onvolledig of onjuist advies ontvangen bij het aankopen van bepaalde medicijnen omdat de verkoopmedewerker onvoldoende verstand van zaken heeft?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er een waterdichte controle op de identiteit van de geëxamineerde moet zijn? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit bewerkstellingen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht "Eigenrisicodragen voor WGA" |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de volgende tekst op de website van het UWV, waarin niet gesproken wordt over inspanningen tot re-integratie, genoemd in artikel 42 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA): «Is het risico dat uw werknemers een beroep moeten doen op een WIA-uitkering laag? Dan kan het gunstig zijn om eigenrisicodrager voor de WIA te worden. In dat geval betaalt u alleen de basispremie. Als een werknemer vervolgens recht heeft op een WGA-uitkering, dan betaalt u deze gedurende de eerste 10 jaar zelf. Na 10 jaar wordt deze uitkering door UWV betaald. Deze wordt dan gefinancierd uit de basispremie. Heeft een werknemer recht op een IVA-uitkering? Dan wordt deze ook betaald door UWV en gefinancierd uit de basispremie. Het risico dat u als eigenrisicodrager loopt om 10 jaar lang zelf de WGA-uitkering aan uw arbeidsongeschikte (ex-)werknemer te moeten betalen, kunt u eventueel particulier herverzekeren. Diverse particuliere verzekeraars bieden daarvoor mogelijkheden.»?1en2
Ja. Voor de goede orde wijs ik erop dat UWV op zijn website ook wijst op verantwoordelijkheden en verplichtingen van de eigenrisicodragers inzake de begeleiding van de werknemer bij zijn of haar re-integratie.
Zijn er cijfers over hoeveel mensen in de eerste twee jaar van ziekte aan het werk gaan? Zo ja, kunt u die dan zo gedetailleerd mogelijk geven?
Doordat werkgevers de eerste twee ziektejaren betalen, worden op centraal niveau geen gegevens bijgehouden over de werkhervatting door reguliere werknemers tijdens ziekte. Wel zijn er relevante gegevens uit andere bronnen. Zo blijkt uit een recente publicatie van SCP dat het ziekteverzuim in de periode 2005–2008 verder is gedaald: van 4,8 naar 4,1%.3 Voorts komt uit een recente, uitgebreide cohortstudie naar voren dat de werkhervatting door langdurig zieken tussen 2003 en 2008 sterk is toegenomen.4 In deze vijf jaar is de gerichtheid op werk sterk toegenomen. De onderzoekers schrijven dit toe aan het gevoerde beleid (met name de invoering van de Wet verbetering poortwachter, de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte en de Wet WIA) en aan de inspanningen van werkgevers, bedrijfsartsen en werknemers.
Zijn er cijfers over de werkhervatting van mensen in de WGA tijdens de 10 jaar loondoorbetalingperiode? Zo ja, kunt u dan de uitstroomgegeven van de WGA geven met de redenen van uitstroom?
Artikel 42 van de Wet WIA bevat de wettelijke re-integratieverplichtingen voor de eigenrisicodrager. Er is daarbij gekozen voor het stellen van minimumvoorwaarden om werkgevers in de gelegenheid te stellen optimaal in te spelen op individuele wensen en behoeften (maatwerk).
De eigenrisicodrager dient op grond van artikel 42 te bevorderen dat de werknemer met een WGA-uitkering waarvoor hij verantwoordelijk is aan het werk komt en blijft in zijn eigen bedrijf of een ander bedrijf. De eigenrisicodrager is ook verplicht daarvoor de noodzakelijke maatregelen te treffen. Ook dient de eigenrisicodrager periodiek het plan van aanpak te evalueren dat is opgesteld om de werkhervatting van de betrokken werknemer te bevorderen.
De wet legt deze verplichtingen aan de werkgever op die eigen risicodrager is geworden.
Daarbij maakt het juridisch gezien niet uit of de werkgever het risico heeft verzekerd (dit is doorgaans het geval) of niet. De verzekeraar wordt dus niet rechtstreeks door de wet aangesproken. De werkgever heeft de mogelijkheid om de re-integratietaken zelf uit te voeren (met hulp van een bedrijfsarts en/of re-integratiebedrijf) of hiervoor een private verzekeraar in te schakelen. Beiden hebben een intrinsiek financieel belang tot schadelastbeperking en tot een geslaagde re-integratie.
De wetgever heeft niet gekozen voor een wettelijke sanctie voor de eigenrisicodrager. Aan het eind van de eerste twee jaar van ziekte en voorafgaande aan de WIA-claimbeoordeling toetst UWV wel of de werkgever voldoende re-integratieverplichtingen heeft verricht; wanneer dit niet het geval is. kan de loondoorbetalingsperiode maximaal een jaar worden verlengd. De eigenrisicodrager heeft vervolgens gedurende 10 jaar de verantwoordelijkheid voor zijn werknemer met een WGA-uitkering. Deze verantwoordelijkheid omvat zowel het financiële risico (de betaling van de uitkering) als de re-integratie. De eigenrisicodrager heeft er dus alle belang bij om al het mogelijke te doen om zijn re-integratieverplichtingen na te komen.
Daar in artikel 42 van de Wet WIA wordt gevraagd dat de werkgever een inspanning levert voor re-integratie, wat is de minimale inspanning die hij dient te leveren?
Zie antwoord vraag 3.
Dient de werkgever deze inspanning ook te leveren, wanneer hij dit risico heeft verzekerd? Of is de verzekeraar dan verantwoordelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Welke sanctie staat op het niet leveren van deze inspanning? Kan dat betekenen dat na 10 jaar het UWV de uitkeringslast niet overneemt?
Waarom zijn er geen nadere regels gegeven ex lid 6 van genoemd artikel 42? Overweegt u die alsnog te stellen? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de Wet verbetering poortwachter is een regeling procesgang voor het eerste en tweede jaar getroffen. Dit houdt verband met het feit dat de verantwoordelijkheid in de eerste twee jaar van ziekte volledig bij werkgevers en werknemers ligt en dat er vanuit de praktijk behoefte bleek te bestaan aan een dergelijke regeling. Dit ligt anders voor de WGA-periode.
Het zesde lid van artikel 42 geeft de mogelijkheid om via een ministeriële regeling nadere invulling te geven aan de re-integratieverplichtingen van de eigenrisicodrager. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Ik zie thans geen aanleiding om nadere regels te stellen.
Waarom is er voor de WGA Eigenrisicodrager geen proceswet opgesteld zoals bij de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Wulbz) en de daarbij behorende Wet Verbetering Poortwachter?
Zie antwoord vraag 7.
Stopt de verplichting en inspanningen van de werkgever die WGA eigenrisicodrager is op het moment dat er tenminste 50% van de restverdiencapaciteit wordt benut?
Nee. De re-integratieverplichtingen van de eigenrisicodrager op grond van artikel 42 WIA hebben betrekking op werknemers met een WGA-uitkering. Het gaat hierbij om het benutten van de nog resterende arbeidsmogelijkheden. De grens van 50% van de restverdiencapaciteit is hierbij niet beslissend (zij speelt wel een rol voor de hoogte van de uitkering voor de cliënt). Het blijft voor de werkgever van belang om ook als iemand al meer dan 50% van zijn restverdiencapaciteit benut, de dan nog resterende arbeidsmogelijkheden verder te bevorderen. Dit kan immers tot een verdere verlaging van kosten voor de werkgever leiden.
Welke rechtsmiddelen heeft een uitkeringsgerechtigde met een WGA-uitkering, indien hij van mening is dat zijn ex-werkgever of de verzekeraar geen re-integratie-inspanningen levert?
De werknemer met een WGA-uitkering die meent dat de eigenrisicodrager onvoldoende invulling geeft aan zijn re-integratietaak kan bezwaar maken bij de eigenrisicodrager en, zo nodig, in beroep komen bij de bestuursrechter. Hierdoor is een sluitend stelsel van rechtsbescherming geborgd. Daarnaast kunnen de eigenrisicodrager en de WGA-gerechtigde via een deskundigenoordeel aan het UWV vragen om een uitspraak te doen over de vraag of de eigenrisicodrager voldoende en geschikte re-integratie-inspanningen heeft verricht, voor zover de eigenrisicodrager hierover geen besluit heeft afgegeven.
De wasruimte op een hogeschool |
|
Harm Beertema (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wasruimte moslims op hogeschool»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat een wasruimte voor moslims, op nota bene een christelijke hogeschool, tekenend is voor de voortschrijdende islamisering van het onderwijs?
Ik deel deze visie niet. Rekening houden met het gegeven dat een toegenomen deel van de Nederlandse bevolking zich tot het islamitische geloof rekent, is geen islamisering, maar bij uitstek uiting van de westerse waarden van geloofsvrijheid en tolerantie.
Bent u bereid zich helder uit te spreken tegen de toenemende invloed van de islam op zowel het christelijke als het openbare onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Daartoe ben ik niet bereid. Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor de gang van zaken op een instelling van hoger onderwijs en mitsdien bevoegd om ook in dezen beslissingen te nemen binnen de algemeen geldende wettelijke kaders. In beginsel staat het de instelling vrij om geloofsbeleving te faciliteren, uiteraard met inachtneming van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). Deze wet bevat een verbod op het maken van onderscheid op grond van onder meer godsdienst. Een onderwijsinstelling is hier als werkgever en als aanbieder van onderwijs aan gehouden. Indien een werknemer of student meent dat een onderwijsinstelling in strijd met de Awgb handelt, en men er intern niet uitkomt, dan is het mogelijk om – al dan niet gezamenlijk – een oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling te vragen en/of het geschil aan de rechter voor te leggen. Overigens geeft de betrokken hogeschool in de voorlichting op haar website aan dat het gaat om een rituele wasruimte die door iedereen gebruikt kan worden.
In hoeverre onderschrijft u de mening dat een wasruimte voor moslims een symbool is voor de islamitische ongelijkheid tussen moslims en niet-moslims en daarom tevens vanuit het oogpunt van de emancipatie geen plek hoort te hebben op een onderwijsinstelling?
Deze mening onderschrijf ik niet. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen denkt u te treffen om de wasruimte zo spoedig mogelijk weg te krijgen?
Geen. Zie de antwoorden op vragen 3 en 4.