Het bericht dat het Fonds Economische Opbouw Uruzgan zou zijn mislukt |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Goede bedoelingen alleen helpen niet»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het beeld dat in het artikel wordt geschetst dat het Fonds Economische Opbouw Uruzgan (FEOU) zou zijn mislukt?
Het FEOU is in 2008, naar aanleiding van uw motie (motie Ferrier, Voordewind, Gillard, kamerstuk 31 200 V, nr. 28) voor een duur van twee jaar opgericht om private sectorontwikkeling in Uruzgan te stimuleren middels het betrekken van het Nederlandse en internationale bedrijfsleven. Economische ontwikkeling kan bijdragen aan de stabilisatie van de provincie, maar gezien de specifieke omstandigheden in Uruzgan hebben investeringen een hoog risicoprofiel. Bedrijven konden via het FEOU worden ondersteund om toch investeringen te doen.
Het feit dat na twee jaar slechts drie projecten van het FEOU van start zijn gegaan moet in de juiste context worden gezien. De lokale omstandigheden en de veiligheid in Uruzgan beperken de mogelijkheden om projecten uit te voeren die een duurzaam effect op de economie hebben. De economie van Uruzgan is klein, ruraal en kwetsbaar. De beeldvorming over Afghanistan is het afgelopen jaar niet beter geworden. Onzekerheid over de Nederlandse betrokkenheid in Uruzgan na 2010 had mogelijk ook een negatieve impact. Desondanks zijn er tien projectaanvragen ingediend, waarvan er drie zijn gehonoreerd. Er zijn twee haalbaarheidsstudies uitgevoerd en is een investeringsproject van start gegaan. De hieruit voortvloeiende kennis en ervaring zal de economie in Uruzgan ten goede komen, waaronder de werkgelegenheid. In die zin ben ik het niet eens met het artikel en oordeel ik positief over hetgeen wél bereikt is.
Kunt u een overzicht geven van de geïnvesteerde middelen en de resultaten die deze middelen tot nu toe hebben opgeleverd?
Vanuit het FEOU zijn drie projectaanvragen gehonoreerd. In totaal is 3.3 miljoen euro gecommitteerd. Het gaat om twee haalbaarheidsstudies en een investeringsproject:
Kunt u een overzicht geven van de projecten die opgestart zijn en daarbij aangeven of ze afgerond zijn, of ze vroegtijdig en zonder resultaat moeten worden afgebroken/stopgezet en wat ze uiteindelijk hebben opgeleverd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de stelling dat «onzekerheid over de betrokkenheid in Uruzgan ondernemers afschrikt»? Welke gevolgen heeft dit gehad voor dit project? Op welke wijze is het bedrijfsleven gestimuleerd om wel vertrouwen in de situatie in Uruzgan te krijgen? Waarom is dat niet succesvol geweest?
Onzekerheid over de Nederlandse betrokkenheid na 2010 had mogelijk een negatieve impact. De uitvoerder van het Fonds Economische Opbouw Uruzgan (FEOU), NL EVD Internationaal, heeft met gerichte communicatie het bedrijfsleven op de hoogte gesteld van het FEOU om deelname te stimuleren. Zo heeft NL EVD Internationaal verscheidene advertenties in vakbladen gepubliceerd, is er informatie op de website geplaatst en is het fonds onder de aandacht gebracht tijdens beurzen. Tevens heeft NL EVD Internationaal veel aandacht besteed aan het begeleiden van de individuele projectaanvragen, zodat er passende informatie werd gegeven over de mogelijkheden en de veiligheid voor ondernemers in Uruzgan.
In 2010 heeft NL EVD Internationaal de wervingsactiviteiten opgeschroefd met extra beursbezoek, online promotie en de organisatie van een groot seminar. Het feit dat dit niet heeft geleid tot een verhoogd aantal projectaanvragen suggereert dat bekendheid van het fonds niet de grootste beperkende factor was.
Het vertrouwen in investeren in Uruzgan heeft niet alleen te maken met de Nederlandse betrokkenheid in Uruzgan.
Tijdens een interne evaluatie van het FEOU door het ministerie van Buitenlandse Zaken en NL EVD Internationaal in april 2010 werden door potentiële investeerders de volgende knelpunten gevormd: de moeilijke omstandigheden in Uruzgan (beperkte afzetmarkt, gebrekkige infrastructuur, veiligheid), cultuurverschillen tussen bedrijfsleven en overheid, het feit dat niet alle kosten (zoals onroerend goed) gedekt worden en de negatieve beeldvorming over Afghanistan. Geconstateerd werd dat het FEOU in de praktijk was gericht op een kleine doelgroep en dat passende begeleiding van aanvragen noodzakelijk is. Op basis van de aanbevelingen heeft er meer gerichte promotie plaatsgevonden, zijn de ervaringen uitgedragen tijdens een seminar, is de website van NL EVD Internationaal verbeterd en is extra geïnvesteerd in het vergroten van wederzijds begrip tussen overheid en bedrijfsleven door communicatie en verwachtingsmanagement.
Bent u met ons van mening dat economische wederopbouw een belangrijk onderdeel vormt van de ontwikkeling van fragiele staten en dat dit in de toekomst zo moet blijven? Zo ja welke lessen trekt u uit de gang van zaken bij het FEOU?
Economische groei middels private sector ontwikkeling is een belangrijke voorwaarde voor armoedebestrijding en stabiliteit, ook in fragiele staten. De specifieke situatie in Uruzgan maakt het lastig om de koppeling met het Nederlandse (of internationale) bedrijfsleven te maken. Voor een geïsoleerd gebied als Uruzgan is het al een enorme uitdaging op aansluiting te vinden bij de nationale markten (Kandahar en Kabul) en regionale markten (Pakistan, India en de Golf regio).
Nederland blijft echter met bedrijfsleveninstrumenten werken gericht op heel Afghanistan. De activiteiten van de VNO/NCW Werkgroep Economische Wederopbouw Afghanistan (WEWA) en het project «Business partners for Uruzgan» hebben nuttige informatie en analyses opgeleverd over de mogelijkheden voor private sectorontwikkeling in Afghanistan. Onder andere het belang van lokale aanwezigheid voor de identificatie van mogelijkheden voor bedrijven om samen te werken en het leggen van contacten is duidelijk naar voren gekomen.
Nederland zal zich blijven inzetten voor private sectorontwikkeling en landbouw in Afghanistan en de lessen van de WEWA daarbij gebruiken. Concreet gaat het daarbij om het volgende.
Op welk moment zal er een eindevaluatie plaatsvinden van het FEOU? Bent u bereid de lessen hieruit te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 5 aangegeven, heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken in april 2010 met NL EVD Internationaal een interne tussentijdse evaluatie uitgevoerd. Een eindevaluatie zal plaatsvinden zodra het nog lopende project wordt afgerond (eind 2012). Vanzelfsprekend ben ik bereid het resultaat hiervan met de Kamer worden te delen.
Nu in het ontwikkelingsbeleid het bedrijfsleven meer betrokken zal worden: op welke manier gaat u de resultaten hiervan op ontwikkeling beoordelen en meten? Bent u bereid de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Net als bij de financiering van andere kanalen, zullen de resultaten van de bedrijfslevenprogramma’s tot op het niveau van outcomes en impact op de beoogde doelen als werkgelegenheid en inkomensverbetering worden gemeten. Daarvoor worden voor alle grote programma’s onder toezicht van de onafhankelijke inspectie heldere monitor en evaluatie protocollen opgezet met een consistente resultatenhiërarchie en wetenschappelijk verantwoorde meetsystematiek. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan de additionaliteit van de programma’s en de mogelijke gevolgen voor de lokale marktdynamiek.
Deze evaluaties maken onderdeel uit van de evaluatieprogrammering en worden uiteraard met de Kamer gedeeld.
Het probleem dat jongeren die 18 jaar worden problemen hebben met het betalen van de zorgverzekeringspremie |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
|
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat op het moment dat jongeren 18 jaar worden ze per direct verplicht worden de premie van de Zorgverzekeringswet te betalen, maar dat zij in het ongunstigste geval soms drie maanden moeten wachten voordat zij recht hebben op studiefinanciering en geen mogelijkheden hebben om de zorgverzekeringspremie te betalen?
Erkent u dat het probleem, dus dat jongeren in het ongunstigste geval pas na drie maanden na hun 18e verjaardag studiefinanciering krijgen, en wel maandelijks zorgverzekeringspremie moeten betalen, niet opgelost is als studenten (zowel MBO- als HBO-studenten) voor hun 18e verjaardag de studiefinanciering aanvragen?1
Klopt het voorbeeld gegeven door Zorgbelang Gelderland, dat een jongere die op 2 januari 18 jaar wordt, pas recht heeft op studiefinanciering vanaf 1 april (zowel MBO als HBO student)? Zo ja, waarvan moet een jongere de zorgverzekeringspremie betalen als deze niet terug kan vallen op zijn of haar ouders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat dit probleem juist voor jongeren in de jeugdzorg extra lastig is omdat zij niet altijd financieel terug kunnen vallen op hun ouder(s), en dat vaak de jeugdzorg voor hen eindigt op het 18e jaar en zij ineens zelfstandig moeten wonen? Zo ja, wat gaat u specifiek voor deze groep jongeren doen om hen hierin te ondersteunen?
Erkent u het probleem dat jongeren vaak voor het minimale zorgverzekeringspakket kiezen terwijl dit voor jongeren met bijvoorbeeld een chronische aandoening (zoals ADHD of PDD-NOS) verstandig kan zijn om voor een aanvullende zorgverzekeringspakket te kiezen? Bent u bereid om juist deze kwetsbare groep jongeren hierin extra voorlichting te geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Bent u bereid een oplossing voor deze groep jongeren te zoeken door bijvoorbeeld de zorgverzekeringspremie in te laten gaan in het kwartaal nadat de jongere 18 jaar wordt, en het gelijk loopt aan de studiefinanciering? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de optie te hanteren om de jongere direct wanneer deze 18 wordt diezelfde maand ook studiefinanciering uit te betalen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de belofte gedaan door uw ambtsvoorganger in antwoord op vragen van het lid Van Gerven om naar oplossingen te zoeken na te komen en te kijken «wat er kan»?2
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Studiefinanciering van 6 april 2011?
Nederlandse bedrijven die geen heil zien in Uruzgan |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Nederlandse bedrijven nauwelijks aan de slag zijn gegaan in Afghaanse provincie Uruzgan?1
Ja.
Welke projectaanvragen zijn gehonoreerd vanuit het Fonds Economische Opbouw Uruzgan (FEOU) in respectievelijk 2009 en 2010? Welke bedragen zijn hiermee gemoeid?
Vanuit het FEOU zijn drie projectaanvragen gehonoreerd. In totaal is 3.3 miljoen euro gecommitteerd. Het gaat om twee haalbaarheidsstudies en één investeringsproject:
Kunt u aangeven wat de verklaring is voor het gegeven, dat ondanks het beschikbare budget vanuit het FEOU, er nauwelijks economische activiteiten in de regio zijn opgestart? Hoeveel aanvragen zijn er nu nog in behandeling?
De lokale omstandigheden en de veiligheid in Uruzgan beperken de belangstelling van bedrijven om investeringen te doen en de mogelijkheden om projecten uit te voeren die een duurzame impact hebben. De economie van Uruzgan is klein, ruraal en kwetsbaar. De beeldvorming over Afghanistan is het afgelopen jaar niet beter geworden. Onzekerheid over de Nederlandse betrokkenheid in Uruzgan na 2010 had mogelijk ook een negatieve impact. Desondanks zijn er twee haalbaarheidsstudies uitgevoerd en is er één investeringsproject van start gegaan. Kennis en ervaring hieruit zal de economie in Uruzgan ten goede komen, waaronder creatie van nieuwe banen.Er zijn geen aanvragen meer in behandeling.
Is het waar dat het projectvoorstel van bureau Ferendi, die een haalbaarheidsstudie naar de regio doet, wegens gebrek aan kwaliteit per direct is gestaakt?
Het project «Business Partners for Uruzgan», waarbij het bureau Ferendi één van de partners was, is beëindigd mede naar aanleiding van het advies van de adviescommissie van het Fonds Economische Opbouw Uruzgan. Er was bij de subsidieverlening afgesproken om op een vooraf ingepland evaluatiemoment te bezien of het project zou worden voortgezet. Op dit evaluatiemoment is besloten dat het project onvoldoende aanknopingspunten bood voor een vervolgfase.
Is het waar dat de werkzaamheden van het FEOU tijdelijk zijn opgeschort? Indien ja, waarom?
Het FEOU is op 31 december 2010 gesloten, op de wettelijke datum die in de Staatscourant was gepubliceerd. Van tussentijdse opschorting was dus geen sprake.
Deelt u de mening van de Voorzitter van VNO-NCW, Bernard Wientjes, dat het wenselijk zou zijn het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering vanaf nu het voortouw te laten nemen bij het bevorderen van handelsklimaat in de regio?
Ja. Het «business partners for Uruzgan» kantoor in Kabul is door VNO-NCW overgedragen aan het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering en gaat door als «Private Sector Development Office» (PSDO). Lokale aanwezigheid voor identificatie van samenwerkingsmogelijkheden voor bedrijven en het opbouwen van een economisch netwerk is van belang gebleken. Het PSDO draagt bij aan private sector ontwikkeling voor geheel Afghanistan, ondermeer door het verlenen van economische diensten aan Nederlandse en internationale bedrijven, «matchmaking» van deze bedrijven met potentiële Afghaanse partners en door de ambassade te adviseren op het gebied van private sector ontwikkeling. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt dit initiatief financieel.
Deelt u de mening dat, gezien de ervaring met projectaanvragen in de instabiele regio Uruzgan, er meer dan alleen investeringen door het bedrijfsleven nodig zijn om de economische activiteiten in ontwikkelingslanden te ontplooien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke begeleidende programma’s denkt u dan?
In fragiele staten is een contextspecifieke benadering essentieel. Ieder gebied vereist een op maat gesneden aanpak om economische ontwikkeling te stimuleren. Het gaat daarbij naast private sectorontwikkeling om bijvoorbeeld goed bestuur, veiligheid, onderwijs, de rechtsstaat en microkredieten. Private sectorontwikkeling was slechts een klein onderdeel van de Nederlandse inspanningen voor stabilisatie en ontwikkeling in Uruzgan. Nederland heeft sinds 2006 veel geïnvesteerd in programma’s op het gebied van onderwijs, landbouw, plattelandsontwikkeling, gezondheidszorg, goed bestuur, infrastructuur, microkrediet, energie en water. Een aantal van deze projecten loopt nog door tot 2014.
Hoe gaat u de ervaringen opgedaan in Uruzgan verwerken in de nieuwe bedrijfslevenprogramma’s?
Economische groei middels ontwikkeling van de private sector is een belangrijke voorwaarde voor armoedebestrijding en stabiliteit, juist in fragiele staten. De specifieke omstandigheden in Uruzgan waren uitzonderlijk moeilijk, waardoor investeringsmogelijkheden voor het Nederlands bedrijfsleven beperkt waren. Nederland blijft echter met bedrijfsleveninstrumenten werken.
De activiteiten van de VNO/NCW Werkgroep Economische Wederopbouw Afghanistan (WEWA) en de verschillende projecten die zijn uitgevoerd met FEOU-financiering hebben nuttige informatie en analyses opgeleverd over de mogelijkheden voor private sectorontwikkeling in Afghanistan. Concreet gaat het daarbij om het volgende.
Vreewijk in Rotterdam |
|
Bas Jan van Bochove (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de wens van de bewoners van tuindorp Vreewijk (Rotterdam) om te komen tot de Vereniging Volkshuisvesting Vreewijk, die als toegelaten instelling de woningen (nu eigendom van woningcorporatie Com.wonen) wil gaan exploiteren?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke (wettelijke) regelingen er zijn die het realiseren van de wens van de bewoners in de weg staan?
Voor het welslagen van het plan van de Bewonersorganisatie Vreewijk (BOV) is primair de medewerking en de instemming van de eigenaar van de woningen, Stichting Com.wonen, en mogelijk ook van de beoogde fusie-partner, Patrimoniums Woningstichting te Delfshaven, van cruciale aard.
Daarnaast spreekt het uiteraard voor zich dat de door de BOV beoogde toegelaten instelling, zoals elke toegelaten instelling, moet voldoen aan de voorwaarden uit de Woningwet, het Besluit beheer sociale-huursector (Bbsh) en de Beleidsregels van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting. Een van de voorwaarden is dat sprake zal moeten zijn van een financieel levensvatbare toegelaten instelling.
Voor het overige zijn er geen (wettelijke) regelingen die het realiseren van de wens van de BOV in de weg staan.
Mochten er inderdaad juridische belemmeringen zijn, bent u bereid deze op korte termijn weg te nemen zodat voor dit deel van woningcorporatie Com.wonen gekomen kan worden tot defuseren en wilt u uw antwoord op dit punt onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om, mede in het licht van de motie Depla c.s.2 aan de mogelijke fusie van de woningcorporatie Com.wonen en PWS Rotterdam de voorwaarde te verbinden dat de bewoners van tuindorp Vreewijk hun wens gerealiseerd kunnen zien en wilt u uw reactie onderbouwen?
Verzoeken om goedkeuring van een voorgenomen fusie tussen twee of meer toegelaten instellingen worden door mij beoordeeld aan de hand van de daaraan gestelde voorwaarden, zoals die zijn vastgelegd in wet- en regelgeving (Bbsh en fusie-circulaire). Wanneer aan alle voorwaarden wordt voldaan, kunnen partijen een positief besluit tegemoet zien. Wanneer in een incidenteel geval aan die voorwaarden een extra voorwaarde zou worden toegevoegd, zou dat de rechtszekerheid van de betrokken partijen in ernstige mate schaden.
Aan de voorgenomen fusie tussen Com.wonen en Patrimoniums Woningstichting te Delfshaven zal ik niet de extra voorwaarde verbinden dat de bewoners van tuindorp Vreewijk hun wens gerealiseerd kunnen zien.
Bent u bereid een beslissing op een fusieaanvraag tussen de woningcorporatie Com.wonen en PWS Rotterdam op te schorten totdat de Kamer met u over de toekomst van de woningen in het tuindorp Vreewijk heeft gesproken?
Neen.
Voor het plan van de BOV geldt in de eerste plaats met de bereidheid van de eigenaar om daaraan zijn medewerking te verlenen. Sinds 2008 heeft de BOV met Com.wonen geen overeenstemming kunnen bereiken over dat plan. Ook na het fusiebesluit blijft voor de BOV de mogelijkheid open om met de nieuwe fusiecor-poratie te proberen tot overeenstemming te komen over het plan tot het reali-seren van een eigen toegelaten instelling.
Wel ben ik bereid om met alle betrokken partijen de verschillende mogelijkheden te bezien. Voor het overige verwijs ik u naar de door mij op 22 november 2010 gegeven antwoorden op vragen van het lid Karabulut (SP) over de voorgenomen fusie.
Het bericht dat Menzis huisartsenpraktijken opkoopt |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zorgverzekeraar Menzis koopt huisartsenpraktijken op»?1
Menzis heeft mij laten weten dat deze berichtgeving in formele zin onjuist is. Zorgverzekeraar Menzis koopt geen huisartsenpraktijken op. Zorgpunt is een zelfstandig bedrijf, waarin Menzis Eerstelijns Zorg (MEZ) voor 50% participeert. MEZ is een organisatie die onderdeel is van de coöperatie Menzis, maar gescheiden is van de verzekeringsactiviteiten. De andere aandeelhouder in Zorgpunt is Investeringsmaatschappij Reggeborgh.
Zorgpunt neemt zelfstandig het besluit om praktijken over te nemen. In Winschoten heeft Menzis Zorgverzekeraar, vanuit zijn zorgplicht, aan Zorgpunt en andere marktpartijen gevraagd om de continuïteit van de huisartsenzorg te garanderen. Zorgpunt heeft daar zelfstandig invulling aan gegeven.
Klopt het dat Oost-Groningen al tijden een tekort aan huisartsen heeft? Zo ja, wat zijn de recente cijfers hierover?
Recente cijfers van het NIVEL over de huisartsendichtheid per provincie geven aan dat in de regio Groningen in 2010 2327 inwoners per (fte) huisarts waren. Dit is gemiddeld in vergelijking met de andere regio’s.
Menzis geeft aan dat het werven van huisartsen in Oost–Groningen lastig is. De huisartsenzorg in Oost-Groningen is (was) voornamelijk georganiseerd via solopraktijken; waardoor bij een vertrek van een huisarts moeizaam kon worden voorzien in een opvolger. (Beginnend) huisartsen kiezen er steeds minder voor om zich te vestigen als «plattelandsdokter» in een solopraktijk.
Wat Oost-Groningen op dit moment volgens Menzis bijzonder maakt is dat er relatief veel oudere huisartsen in dit gebied werkzaam zijn, hierdoor zijn er ook relatief gezien meer vanwege de leeftijd stoppende huisartsen. Dit maakt de situatie in Oost-Groningen acuter.
Deelt u de mening dat de constructie van Menzis via het bedrijf Zorgpunt in feite een verticale fusie is tussen een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder? Zo nee, waarom niet?
Ja. Door het feit dat Menzis medeaandeelhouder is van een eerstelijns zorgbedrijf is sprake van een vorm van verticale integratie tussen een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder. Menzis is overigens al sinds 2004 eigenaar van twee eerstelijnscentra in Groningen en Arnhem. Ook deze beide centra – die nu deel uitmaken van Zorgpunt – zijn voortgekomen uit het initiatief van Menzis om aan de zorgplicht te kunnen voldoen.
Is deze constructie getoetst door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)? Zo nee, waarom niet?
Ja, het voornemen om Zorgpunt op te richten, als een joint venture tussen de zorgactiviteiten van Menzis en Reggeborgh, is in juni 2010 door deze partijen gemeld. De NMa heeft op 20 juli 2010 een besluit genomen naar aanleiding van deze melding. In dit besluit is ook gekeken naar het verticale aspect. De NMa heeft geconcludeerd dat er geen reden was om aan te nemen dat uit het voornemen negatieve effecten voor de mededinging zouden voortvloeien. In de meeste gemeenten waar Zorgpunt actief werd kwam het marktaandeel van Menzis op de verzekeringsmarkt noch Zorgpunt op het gebied van huisartsenzorg, boven de 30% uit, waardoor niet aannemelijk werd dat de markt voor andere verzekeraars of huisartsen zou worden afgeschermd. Naar één gemeente heeft de NMa specifiek gekeken omdat Menzis daar een sterke positie heeft. Ook ten aanzien van deze gemeente heeft de NMa na onderzoek geconcludeerd dat het niet aannemelijk was dat er marktafschermende effecten zouden optreden.
Vindt u de aanpak van Menzis de juiste oplossing voor het huisartsenprobleem in Oost-Groningen?
Ik ben geen voorstander van structurele verticale integratie tussen verzekeraars en zorgaanbieders omdat dit leidt tot onzuivere inkoopafwegingen bij de verzekeraar. Het moet niet zo zijn dat afwegingen van verzekeraars bij de zorginkoop door andere (financiële) belangen worden gestuurd dan de belangen van de verzekerde. Dat is niet goed voor de dynamiek in de zorg en daarmee voor de keuzevrijheid van de patiënt en de kwaliteit van zorg.
Om die reden wil ik verticale integratie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders verbieden, zoals ook in het Regeerakkoord is vastgelegd. Op dit verbod wil ik echter wel tijdelijke uitzonderingen toestaan namelijk als verticale integratie/overname de enige manier voor een verzekeraar is om aan zijn zorgplicht te voldoen. Na verloop van tijd, als de zorgaanbieder zich heeft kunnen bewijzen in de markt, zou de verzekeraar de aanbieder (van zich) moeten vervreemden. Een dergelijk verbod (met uitzonderingsopties) vereist wijziging van de regelgeving. Ik ben daarmee aan de slag.
De aanpak van Menzis kan een oplossing zijn voor een nijpend probleem in een concreet geval. Essentieel is dat patiënten keuzevrijheid houden en dat de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg in al haar facetten is gegarandeerd. Zorgpunt, en andere marktpartijen die georganiseerde eerstelijnszorg aanbieden, vormen in het beleid van Menzis een belangrijke schakel in het oplossen van deze problematiek, omdat hierdoor de praktijk interessant wordt voor huisartsen die geen ondernemer/praktijkhouder willen zijn.
Er zijn echter ook andere alternatieven waarover ook melding wordt gedaan in het bericht van TV Noord. Zo is Huisartsenkring Groningen in samenwerking met de provincie, Ros (regionale ondersteunings structuur in de eerste lijn) en Menzis (samen: Expertteam Continuering Huisartsenzorg) bezig een stichting op te richten die in specifieke gevallen de praktijkopvolging faciliteert en lacunes in de beschikbaarheid van huisartsenzorg voorkomt. Het gaat dan vooral om solistische praktijken in relatief dunbevolkte, niet-stedelijke gebieden. De verwachting is dat de stichting medio mei wordt opgericht. Kern van de activiteiten: de stichting neemt (tijdelijk) de praktijk /praktijkvoering over, draagt zorg voor een waarnemer en faciliteert de praktijkopvolging. De waarnemer of een andere huisarts neemt uiteindelijk de praktijk over en daarmee eindigt ook de bemoeienis van de stichting met deze praktijk. In het verleden heeft het Expertteam Continuering Huisartsenzorgop een vergelijkbare manier er voor gezorgd dat de waarnemer in veel gevallen uiteindelijk de praktijk succesvol heeft overgenomen waardoor lacunes in de huisartsenzorg zijn voorkomen.
Bent u ervan op de hoogte dat over Zorgpunt Menzis zelf schrijft: «Met Zorgpunt ontstaat er een sterke en grote partij in de eerstelijn. Daarmee kan Menzis als zorgverzekeraar makkelijker afspraken maken.»? Deelt u de mening dat hier dus economische belangen spelen en niet het belang van de patiënt?
Ik heb begrepen dat Menzis met het vormen van Zorgpunt de organisatiegraad in de eerste lijn beoogt te vergroten. Daarmee wordt het voor de eerstelijnszorg gemakkelijker om bijvoorbeeld de bereikbaarheid en kwaliteit van zorg zeker te stellen. Zorgpunt biedt volgens Menzis een oplossing voor een aantal problemen in de eerstelijnszorg: investeren in betere zorg dichtbij de cliënt, onder verantwoordelijkheid van de huisarts. De vraag uit de samenleving – met steeds meer ouderen en chronisch zieken – naar goed afgestemde zorg wordt alleen maar groter. Menzis wil die zorg voor haar klanten niet in ziekenhuizen leveren, maar dichtbij huis in centra waar huisarts, apotheker, fysiotherapeut, thuiszorgmedewerker, GGZ-consulent, en andere disciplines goed samenwerken.
Naast het belang van de patiënt is ook premiebeheersing voor Menzis van belang. Menzis is van mening dat een goed georganiseerde eerstelijnszorg daar aantoonbaar een bijdrage aan levert.
Wat gaat u doen om deze ontwikkeling te stoppen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Welke stappen kan de overheid nemen om het huisartsentekort in regio’s als Oost-Groningen tegen te gaan?
De overheid heeft vooral een taak om te zorgen voor voldoende opleidingsplaatsen voor huisartsen. Lokale overheden kunnen faciliterend optreden om hun aantrekkelijkheid als vestigingsplaats voor huisartsen te vergroten. De NZa kan daarnaast de zorgverzekeraar aanspreken op zijn zorgplicht, wanneer hij te weinig onderneemt om voldoende huisartsenzorg te contracteren. In casu is dit echter niet het geval.
De aansprakelijkheid voor kernongevallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nuclear industry shielded from big disaster costs»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse overheid een bedrag van 14 023 000 000 Euro gereserveerd heeft op de begroting als voorziening voor kernongevallen ingevolge het verdrag van het verdrag van Parijs en de Wet Aansprakelijkheid Kern Ongevallen? Zo nee, welk bedrag is dan gereserveerd?
In de saldibalans van de begroting van Financiën staat een (openstaande) garantieverplichting van € 14,0 miljard uit hoofde van de Wet Aansprakelijkheid Kernongevallen (WAKO). Een garantie is een voorwaardelijke financiële verplichting van het Rijk aan een derde buiten het Rijk, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet. Deze garantieverplichting betreft een garantie op moeilijk/niet te verzekeren risico’s (risico gemaximeerd per gebeurtenis/installatie). Omdat de kans op een schadegeval zeer klein is en het momentum en de omvang van de mogelijke schade niet van te voren is te bepalen is door de Staat geen kasreservering opgenomen.
Is het waar dat verzekeringen voor particulieren en bedrijven stelselmatig de schade van hun verzekerden als gevolg van kernrampen uitsluiten, waarmee de belastingbetalers collectief verantwoordelijk zijn voor de gevolgen van kernrampen? Zo nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, op welke gronden acht u het billijk verzekeraars toe te staan schade als gevolg van atoomkernreacties uit te sluiten als schadegrond?
Indien zich een kerngeval voordoet, zal het eerste deel van de schade betaald moeten worden door de exploitant van de kerninstallatie. Dit deel van de schade wordt gedekt door de verzekering die de exploitant van de kerninstallatie zelf heeft moeten afsluiten voor het bedrag, waarvoor die de exploitant van de kerninstallatie op grond van artikel 5 van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen (Wako) aansprakelijk is. Voor de grote kerninstallaties, zoals kerncentrales, bedraagt deze aansprakelijkheid € 340 miljoen. Dit bedrag zal na een wijziging van de Wako, die nog niet in werking is getreden (zie Staatsblad 2008, 509) op € 700 miljoen worden vastgesteld. Dat laatste bedrag is gebaseerd op een nog door de verdragsstaten te ratificeren wijziging van het Verdrag van Parijs uit 1960.
Voor zover de verzekeringsuitkering ontoereikend is, zal een deel van de schade worden gedragen door alle verdragspartners bij het Verdrag van Brussel uit 1963 (veertien van de EU-lidstaten en Zwitserland). Dit is thans een totaalbedrag (dus van alle verdragspartners gezamenlijk) van ongeveer € 140 miljoen dat na genoemde ratificatie van de wijziging van het verdrag zal worden verhoogd naar € 300 miljoen.
Indien deze bedragen ontoereikend zijn (na ratificatie van de wijziging in het verdrag gezamenlijk dus € 1 mld), is de staat op grond van artikel 18 van de Wako verplicht tot ongeveer € 2,27 miljard uit de openbare middelen beschikbaar te stellen, ten einde die schade tot dat bedrag te vergoeden. Dit bedrag zal na inwerkingtreding van de bovengenoemde wijziging van de Wako, in verband met de inflatie sinds het bedrag van € 2,27 miljard in 1991 is vastgesteld, worden verhoogd tot € 3,2 miljard. Voor deze garantie brengt de staat jaarlijks bij de twee grote kerninstallaties in Nederland (COVRA en Borssele) een vergoeding in rekening. De hoogte van de vergoeding wordt regelmatig herzien. Ook voor de vijf kleinere nucleaire installaties geldt de genoemde garantie. De garantie van € 14 miljard is tot stand gekomen uitgaande van zeven installaties en het feit dat de bijdrage van de staat in geval van grote schades ongeveer € 2 miljard zal zijn (een gedeelte wordt immers gedekt door de verzekering van de installatie). De garantiestelling zal conform de nieuwe begrotingsregels worden doorgelicht door de commissie Risicoregelingen.
Het is verzekeraars in beginsel toegestaan zelf te bepalen voor welke risico’s zij dekking willen of kunnen verlenen. Schades als gevolg van een kernongeval bij een kerninstallatie worden inderdaad in de algemene voorwaarden van verzekeraars veelal uitgesloten van verzekeringsdekking. De hierboven genoemde bedragen van € 340 miljoen en € 700 miljoen worden mede daardoor gedekt door een Nederlandse atoompool, waaraan meerdere verzekeraars deelnemen en waarvan de risico’s weer grotendeels zijn herverzekerd bij buitenlandse atoompools. Voor zover de atoompool bepaalde schades van dekking heeft uitgesloten zijn er (ook om te voldoen aan de verplichtingen van het Verdrag van Parijs) aanvullende staatspolissen afgesloten met de exploitanten van de installaties, waarvoor de staat jaarlijks een premie ontvangt. Afhankelijk van onder andere de dekkingsmogelijkheden zou het bedrag, waarvoor de exploitanten van kerninstallaties aansprakelijk zijn, in de toekomst verder kunnen worden vergroot. Overigens komt het vaker voor dat verzekeringen bepaalde schades uitsluiten. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor schade ten gevolge van grote overstromingen, dijkdoorbraken en oorlog.
Bent u bereid verzekeraars te verbieden schade door kernrampen uit te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Een verzekeringsplicht in deze vind ik niet nodig en niet wenselijk. In de eerste plaats omdat er al op grond van verdrag en wet een ander systeem moet worden toegepast. Ten tweede omdat dit systeem de enige werkbare variant is, ingeval de verzekeringsmarkt niet in staat is om voldoende dekking te verlenen. Bovendien is aan het huidige systeem als bijkomend voordeel verbonden dat claims op deze wijze centraal door de atoompool kunnen worden afgedaan.
Deelt u de mening dat exploitanten van kerncentrales onevenredig voordeel geboden wordt en dat sprake is van concurrentievervalsing ten opzichte van andere vormen van bedrijfsvoering, wanneer de overheid exclusief de risico’s op schade van derden als gevolg van kernrampen voor haar rekening neemt? Zo nee, waarom niet?
Indien zich een kernongeval voordoet, neemt de staat niet exclusief de risico’s op schade van derden voor haar rekening, omdat de verzekeringspool in de meest voorkomende gevallen het eerste deel van de schade zal dragen. Dit zal in de praktijk veelal betekenen dat bij beperktere nucleaire incidenten de gehele schade door de verzekeringspool wordt vergoed. De eigenaren van kerncentrales betalen de premie voor de verzekering aan de verzekeringspool en voor de aanvullende staatspolis aan de staat en een vergoeding aan de staat voor de staatsgarantie.
Kunt u aangeven waarom er sprake is van een hoog reserveringsbedrag wanneer u meent dat de kansen op een kernramp verwaarloosbaar klein zouden zijn? Waarom is het kleine risico op een ramp naar uw opvatting niet herverzekerbaar?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn er geen middelen gereserveerd, maar is er sprake van een garantie. Het zou inderdaad niet in de rede liggen om publieke middelen te reserveren (en dus onbenut te laten) voor een scenario dat zich slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zou kunnen voordoen.
Voor het aspect van herverzekering verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of en in hoeverre de inmiddels ontstane schade bij de kernramp van Fukushima aanleiding geeft het reserveringsbedrag met het oog op kernrampen aanzienlijk bij te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft uw Kamer aangegeven dat alle lessen uit Japan zullen worden meegenomen in het kernenergiebeleid. Wel zullen eerst alle feiten goed moeten worden geanalyseerd. Ook deze vraag zal worden meegenomen in alle evaluaties die worden uitgevoerd naar aanleiding van de gebeurtenissen in Japan.
Bent u bereid met andere Europese landen hernieuwd overleg aan te gaan inzake het verdrag van Parijs en de hoogte van te reserveren bedragen in geval van kernrampen/de herverzekeringsplicht equivalent aan dergelijke reserveringen, gelet op het feit dat kernrampen veelal grensoverschrijdende effecten en aansprakelijkheden kennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Diverse aspecten van de Verdragen van Parijs en Brussel, die juist vanwege de grensoverschrijdende effecten van kernongevallen zijn gesloten, worden één- of tweemaal per jaar in OESO-verband besproken. De mogelijkheden tot verzekering en herverzekering hebben hierbij ook de aandacht. Zoals hierboven aangegeven is het reserveren van bedragen in de Nederlandse situatie niet aan de orde.
Bent u bereid met het parlement in overleg te treden over aanpassing van de Wet Aansprakelijkheid Kern Ongevallen naar aanleiding van de gebeurtenissen in Fukushima? Zo nee, waarom niet?
Een wijziging van de Wako (zie Staatsblad 2008, 509) wacht nog op inwerkingtreding. Dit zal geschieden op het moment dat alle verdragspartners de noodzakelijke aanpassingen in hun wetgeving hebben doorgevoerd in relatie tot de laatste wijzigingen van de Verdragen van Brussel en Parijs. Zoals hierboven vermeld zal dit leiden tot aanzienlijke verhogingen van de diverse bedragen. Ongetwijfeld zullen de gebeurtenissen in Fukushima ook in OESO-verband nader worden besproken. Mocht uit de evaluaties die worden uitgevoerd naar aanleiding van Japan blijken, dat de Wako op dit punt aanpassing behoeft, dan zal dit uiteraard aanleiding zijn om daarover opnieuw met uw Kamer in overleg te treden.
Deelt u de mening dat het niet billijk is burgers aansprakelijk te stellen voor schade als gevolg van Kernrampen waarvoor ze op geen enkele wijze verantwoordelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Financiële risico’s voor burgers worden door de Wako en de Verdragen van Parijs en Brussel in elk geval gedeeltelijk en voor veel gevallen ook geheel ondervangen.
Mocht zich een situatie voordoen waarbij de schade hoger is dan het bedrag waarvoor de exploitant aansprakelijk is en waarvoor de Staat garant staat (thans € 2,3 miljard bij een nucleair incident), dan zullen regering en parlement gezamenlijk ad hoc moeten bepalen of en zo ja in welke mate de schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de reële hoogte van de kosten van een eventuele kernramp die gepaard gaat met een meltdown op Nederlands grondgebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het schatten van de schade van nucleaire ongevallen kent grote onzekerheden. Dit heeft met name te maken met de aard van kernongevallen die een «kleine kans – grote gevolgen» karakter hebben. In het rapport uit 2010 van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN), genaamd «Kernenergie en Brandstofmix, Effecten van nieuwe kerncentrales na 2020 in de kernenergiescenario’s uit het Energierapport 2008» (Bijlage bij TK 2009–2010, 31 510, nr. 40), wordt geconcludeerd dat er voor het bepalen en waarderen van externe kosten, die samenhangen met ernstige kernongevallen, geen wetenschappelijk verantwoorde methodiek bestaat. Tevens ontbreekt een maatschappelijk geaccepteerd beoordelingskader.
De conclusie van ECN is gebaseerd op een aantal onafhankelijke studies naar de kosten van ernstige kernongevallen en de methodologische problemen erbij. Gezien het bovenstaande acht ik het weinig zinvol om een nieuw onafhankelijk onderzoek in te stellen. Dit neemt niet weg dat de lessen, die ook op dit punt uit het ongeval in Japan getrokken kunnen worden, zullen worden meegenomen.
De verhoging van het liggeld voor woonboten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een berekening maken en deze aan de Kamer doen toekomen van de gemiddelde verhoging van het liggeld die nu in rekening gebracht wordt aan woonbootbewoners? Indien dat teveel werk is, kunt u een berekening voor een gebied maken, bijvoorbeeld zijkanaal-B bij Velsen, waar bewoners berekend hebben dat zij gemiddeld meer dan 300% verhoging krijgen?
De gemiddelde verhoging van de huurprijzen voor water- en oevergebruik binnen Zijkanaal B te Velsen bedraagt 91,7%. Bij dit stijgingspercentage is rekening gehouden met het feit dat de BTW-heffing (19%) op ligplaatsen met ingang van 1 juli 2011 komt te vervallen. Het BTW-voordeel voor de huurders is in het percentage verrekend. Bij deze berekening is de nieuwe huurprijs (zonder BTW) gedeeld door de oude huurprijs met BTW. Bij een vergelijking van de oude huurprijs exclusief BTW met de nieuwe huurprijs (exclusief BTW) bedraagt de gemiddelde stijging 128,12%.
Is het waar dat de rijksoverheid (RWS), de afgelopen jaren nog vijf vergunningen voor een ligplaats geveild heeft met een opbrengst tot € 80 000?
Neen, er is geen sprake geweest van een veiling. Wel heeft de Rijkswaterstaat samen met de provincie Noord-Holland, de gemeente Velsen en het Recreatieschap Spaarnwoude in Zijkanaal B van het Noordzeekanaal 5 nieuwe ligplaatsen ingericht. De nieuwe plaatsen zijn in 2008 toegewezen door middel van loting onder geïnteresseerden.
Het project «Van A naar Zijkanaal Beter» hield in dat met financiële inbreng van de provincie, de gemeente en de Rijkswaterstaat, Zijkanaal B werd heringericht in verband met de circa 100 woonschepen die daar al sinds geruime tijd lagen. Hierbij is te denken aan ontsluiting (aanleg van wegen), aanbrengen verlichting, aanleg water en riolering en (gedeeltelijk) baggeren van het zijkanaal. De herinrichtingskosten van Zijkanaal B bedroegen € 6 998 863 inclusief BTW.
Tijdens de uitvoering van het project bleek dat er ruimte overbleef voor 5 nieuwe ligplaatsen. Omdat de aanleg en inrichting van deze vijf nieuwe ligplaatsen kon worden meegenomen met de overige werkzaamheden in het kader van het project, bleven de kosten relatief laag. Er zijn geen kosten in rekening gebracht bij de bestaande bewoners/rechthebbenden op de ligplaatsen (circa 100). De bewoners van de 5 nieuwe ligplaatsen hebben door betaling van € 65 000 per ligplaats de voor hun ligplaatsen gemaakte aanleg- en inrichtingskosten betaald.
Deze vergoeding van gemaakte aanleg- en inrichtingskosten staat verder los van ontheffingverlening voor ligplaatsen op grond van de Scheepvaartverkeerswet. Voor ligplaatsontheffingen brengt Rijkswaterstaat géén kosten, ook geen leges, in rekening.
Wat vindt u van een overheid die eerst vergunningen voor hoge prijzen veilt en vervolgens het liggeld, de jaarlijkse huur, verviervoudigt?
Er is geen sprake geweest van een veiling. Zie het antwoord op vraag 2.
Het bedrag van € 65 000 dat 5 nieuwe ligplaatshouders in Zijkanaal B elk aan de Rijkswaterstaat hebben betaald als bijdrage in de door de Rijkswaterstaat gemaakte herinrichtingskosten van het kanaal staat los van de voorgenomen huurprijsverhoging door de Staat (RVOB) voor het gebruik van Staatswater- en oevers. De vijf aspirant ligplaatshouders/huurders waren bij ondertekening van de huurovereenkomst met de Staat zowel op de hoogte van de contractuele driejaarlijkse herzieningsmogelijkheid van de huurprijs als ook van het voornemen van het toenmalige Domeinen (thans RVOB) om via het herzieningsinstrument de huurprijzen voor het gebruik van water en oever op een marktconform niveau te brengen.
Alle ligplaatsen in Zijkanaal B zijn ingedeeld in het verhoogd (midden) tarief (€ 12,50 per m2/jaar voor water en € 4,89 per m2/jaar voor oever). Bij deze indeling heeft het RVOB geen rekening gehouden met de door RWS gedane investeringen in Zijkanaal B (zie antwoord op vraag 2), maar is puur getoetst op locatiefactoren (in casu een locatie zonder beperkingen zoals geluids- of stankoverlast en zonder extra landschappelijke en/of stedelijke kwaliteit).
Van een verviervoudiging van de huurprijs is geen sprake. De verhoging van de huurprijzen in Zijkanaal B bedraagt gemiddeld – zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 1 – 91,7%. In dit percentage is meegenomen dat met ingang van 1 juli 2011 geen BTW (19%) meer verschuldigd is over een ligplaats. Binnen Zijkanaal B is de gehuurde oppervlakte Staatoever (aanzienlijk) groter dan op andere woonbootlocaties. Huurders in Zijkanaal B «profiteren» hierdoor van het feit dat oevergebruik groter dan 175 m2 niet wordt belast door het RVOB.
Vindt u het overigens wenselijk dat er betaald wordt voor vergunningen voor ligplaatsen?
Voor zover deze vraag ziet op de situatie in Zijkanaal B wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 2. Indien de vraag ziet op het onderwerp of het in algemene zin wenselijk is dat voor het verlenen van vergunningen/ontheffingen voor ligplaatsen wordt betaald, wordt het navolgende opgemerkt. Voor een ontheffing/vergunning voor een ligplaats op grond van de Scheepvaartverkeerswet/Binnenvaartpolitieregle- ment of de Waterwet brengt de Rijkswaterstaat geen kosten (ook geen leges) in rekening bij woonbooteigenaren. Ligplaatsen voor woonboten op Rijkswater komen slechts zeer zelden vrij in de zin dat een geïnteresseerde hierop kan reageren. Ingeval deze situatie zich voordoet wordt niet betaald aan de Rijkswaterstaat voor het verlenen van de ontheffing of vergunning. Bij verkoop en eigendomsoverdracht van een woonboot komt «automatisch» een nieuwe huurder/ligplaatshouder in beeld die de vergunning/ontheffing en de huur van de oude huurder/verkoper «overneemt». Ook in deze situatie komt dus geen ligplaats vrij in de zin dat buiten de koper van de woonboot een andere geïnteresseerde in aanmerking komt voor de ligplaats. In geval van huurovername wordt niet betaald aan de Rijkswaterstaat ter zake van de wijziging van de tenaamstelling van de ontheffing of vergunning.
Schulden en Europese topclubs |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de volgende artikelen: «Platini: «Vanaf 2012 uitsluiting clubs met schulden»1 «Top 20 Deloitte Money Football League In Full»2, «Rijkste clubs hebben meeste schulden»3 en «Het Europese voetbal; de slechtste business ter wereld»4 ?
Ja.
Bent u bekend met de studie van José Maria Gay de Liébena, professor boekhouden aan de universiteit van Barcelona, waaruit naar voren komt dat de Europese topclubs op het einde van het seizoen 2007/2008 samen voor 4,36 miljard euro in het rood stonden, waarvan 2,53 miljard euro aan schulden op korte termijn?
Ja.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot een enorme schuldenpost in andere Europese landen enerzijds en het – terecht – onder curatele stellen van Nederlandse clubs met te hoge schulden, anderzijds oneerlijke concurrentie in de voetbalwereld als gevolg heeft? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat de politiek de Europese Voetbalbond aan de belofte van UEFA-praeses Platini moet houden, dat vanaf 2012 volgens het «Financial Fair Play-model» clubs met enorme schulden niet meer mee mogen doen aan de Europa- of Champions League? Zo ja, wilt u samen met uw Europese collega’s, de op 22 maart jongstleden5 herkozen UEFA-voorzitter Michel Platini oproepen om de daad bij het woord te voegen, zeker gezien het feit dat de oorsprong van de nieuwe UEFA-regelgeving ligt in het Europees Parlement?
Ik deel de mening dat de Europese Voetbalbond haar eigen regels moet handhaven en ik heb er alle vertrouwen in dat deze bond dat ook zal doen. Vooralsnog zie ik daarom geen noodzaak om de voorzitter van de UEFA te herinneren aan zijn voornemen.
Sinds de aanname van het «Financial Fair Play model» door de UEFA in september 2009, heeft Nederland meermalen steun aan deze beleidsregels uitgesproken in overleggen met de UEFA en met andere EU-lidstaten.
Bent u bereid de KNVB, samen met uw Europese collega’s van sport, de UEFA op te roepen gezamenlijk een einde te maken de carroussel van toptransfers die topclubs in hun honger naar succes hebben ingezet, maar hen uiteindelijk heeft opgezadeld met honderden miljoenen euro’s aan schulden, waardoor volkssport nummer één, het voetbal, zal imploderen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Een belangrijk grondbeginsel van de Europese Unie is het vrije verkeer van werknemers. Hier wil en kan ik niet aan tornen. Bovendien wordt de schulden-positie van de betaaldvoetbalorganisaties in Europa niet uitsluitend veroorzaakt door de transfers van spelers en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. De schuldenpositie heeft te maken met alle door een club aangegane verplichtingen, waaronder arbeidsovereenkomsten, maar ook met wezenlijke veranderingen ten aanzien van de verwachte inkomsten van een club. Bijvoorbeeld tegenvallende marketingopbrengsten, inkomsten uit de verkoop van TV-rechten of inkomsten uit de deelname aan/het winnen van wedstrijden.
Deelt u de mening dat het imploderen van het voetbal zal leiden tot vele faillissementen van voetbalclubs, wat direct gevolgen zal hebben voor de breedtesport in de betreffende stad of regio en in het aanbod van jeugdopleidingen? Zo ja, wilt u als sportminister de schone taak oppakken om clubs via de KNVB en de UEFA tot bezinning te laten komen, zodat meerdere HFC Haarlemgevallen uitblijven?
Het faillissement van een betaaldvoetbalorganisatie behoeft niet direct van invloed te zijn op de breedtesport in de desbetreffende stad of regio en in het aanbod van jeugdopleidingen. Niet alleen betaaldvoetbalorganisaties zijn immers betrokken bij het opleiden van spelers. Ook amateurverenigingen spelen hierin een belangrijke rol. Daarnaast zijn er in ons land 13 zogenaamde Regionale Jeugd Opleidingen waarin betaaldvoetbalorganisaties samenwerken. Zo behoeft een faillissement van één betaaldvoetbalorganisatie dus niet direct van invloed te zijn op de mogelijkheden van de jeugd om opgeleid te worden.
Mogelijke toekomstige problemen in de energievoorziening van Bonaire |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat door problemen rond het bedrijf Ecopower en het faillissement van de grootaandeelhouder Econcern de kans bestaat dat de energielevering op Bonaire in het gedrang komt?1
Ja.
Klopt het dat de betrokken energiecentrale op dit moment naarstig op zoek is naar een oplossing waarbij de elektriciteitslevering op Bonaire afdoende wordt gewaarborgd? Zo ja, hoe groot is op dit moment het risico dat in de nabije toekomst de elektriciteitsvoorziening op Bonaire zal worden onderbroken?
Door interpretatieverschillen tussen WEB en Ecopower in de uitleg van de afspraken tussen de beide partijen, zijn de inkomsten van Ecopower lager dan de uitgaven. Die uitgaven zijn onder andere toegenomen door gestegen brandstofkosten op de oliemarkt. Ecopower heeft een betalingsachterstand bij de brandstofleverancier en die heeft in de afgelopen weken meerdere keren de levering van brandstof gestaakt.
De gesprekken tussen WEB en Ecopower zijn een civielrechtelijke aangelegenheid waarin de overheid geen enkele formele positie heeft.
Ecopower, WEB, de curator en de financier zijn op dit moment allen op zoek naar een structurele oplossing voor de situatie die ontstaan is. Zoals u in het gezamenlijke persbericht kunt lezen, hebben de partijen constructief overleg gehad en zijn zij er allen op uit om uitval van stroom te voorkomen. WEB heeft een leveringsplicht en heeft laten zien deze ook te willen en kunnen naleven.
Ik vertrouw erop dat betrokken partijen hun verantwoordelijkheid op het punt van de voorzieningszekerheid nemen en voorkomen dat er niet geleverd wordt. Op dit moment ben ik aan het bezien of en hoe een regulerend kader opgesteld kan worden.
Zijn er risico’s geweest of te verwachten ten aanzien van belangrijke publieke voorzieningen zoals ziekenhuizen, verzorgingstehuizen en dergelijke?
Met het oog op onderbrekingen van de elektriciteitslevering beschikken vele publieke voorzieningen over een noodaggregaat. Overigens acht ik de betrokken partijen in staat om op korte termijn tot een structurele oplossing te komen waarbij de levering gegarandeerd blijft.
Kunt u aangeven waarom een voorgenomen verlaging van de elektriciteitsprijs wordt aangehouden? Hoe groot is het risico dat door de financiële problemen van Ecopower de elektriciteitsprijs zal stijgen?
De elektriciteitsprijs wordt bepaald in overleg tussen producent en leverancier/ transporteur. De oplossing van het conflict tussen partijen zal van invloed zijn op de uitkomst voor de tarieven.
In principe kan de nieuwe wind/diesel-installatie van Ecopower tot 40–50% windenergie leveren. Dat is ook een kostenvoordeel, aangezien windenergie (dure) brandstofkosten (olie) uitspaart. Windenergie is op Bonaire vrijwel economisch rendabel, enerzijds doordat het veel en gelijkmatig waait, anderzijds omdat de kosten voor levering van fossiele brandstof op een eiland relatief hoog zijn. Overigens lijkt een aandeel van 40–50% windenergie in de totale elektriciteitsopwekking op Bonaire het maximum in verband met de balanshandhaving van het elektriciteitsnet. Tenslotte produceert de nieuwe dieselgenerator een stuk efficiënter dan de oude (tijdelijke) installatie die na de brand in 2005 op Bonaire was geplaatst.
Op welke wijze is de elektriciteitslevering op Bonaire op dit moment gewaarborgd? Blijft de elektriciteitslevering op Bonaire gewaarborgd en welke maatregelen neemt u om de continuïteit van de elektriciteitslevering op Bonaire te garanderen?
Via een concessie van het bestuurscollege van Bonaire heeft WEB het recht en ook de plicht om te leveren binnen het eilandgebied van Bonaire. Het bestuurscollege ziet hierop toe.
Zijn er u andere sectoren bekend waarin vergelijkbare problemen /risico’s voor nutsvoorzieningen te verwachten zijn?
Ten aanzien van nutsvoorzieningen waarop ik aanspreekbaar ben – post, telecom en elektriciteit – zijn mij geen vergelijkbare problemen bekend die een acute bedreiging vormen voor de continuïteit.
Wat is de stand van zaken op Sint Eustatius en Saba ten aanzien van mogelijke problemen voor nutsvoorzieningen?
Ook op deze eilanden zie ik geen directe aanleiding voor een bedreiging van de continuïteit van nutsvoorzieningen waarop ik aanspreekbaar ben.
Uitbuiting van onder andere Saoedi-Arabisch diplomatenpersoneel in Nederland |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Kent u de berichten over uitbuiting en vrijheidsberoving van personeel door diplomaten in Nederland?1
Ja.
Klopt het dat in het bijzonder personeel van Saoedische diplomaten in ons land wordt uitgebuit en van de vrijheid beroofd?
Nederlandse inspectie- en opsporingsdiensten hebben geen wettelijke bevoegdheid om onderzoek te doen bij ambassades, consulaten en individuele diplomaten van andere landen. Dit volgt uit het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer.
Sinds 2005 hebben vier particuliere bedienden aandacht gevraagd voor hun arbeidssituatie. In drie gevallen is na bemiddeling van mijn ministerie het te weinig uitbetaalde salaris alsnog verstrekt. In een geval, waarin de particuliere bediende na afloop van het contract naar het land van herkomst is teruggekeerd, loopt nog een civiele procedure in hoger beroep.
In geen van de gevallen die mij bekend zijn was sprake van vrijheidsberoving. In verband met de privacy van de betrokkenen is het mij wettelijk niet toegestaan informatie te geven over de nationaliteit van werkgever of werknemer. Ik kan alleen melden dat de werkgevers in de vier genoemde gevallen afkomstig zijn uit vier verschillende werelddelen.
Voor de positie van lokaal aangenomen werknemers van buitenlandse ambassades verwijs ik ook naar de antwoorden op de vragen die de leden Timmermans en Vermeij over dat onderwerp hebben gesteld.
Kunt u een overzicht geven van alle gevallen waarin sinds 2005 bekend is geworden dat personeel van diplomaten in ons land heeft geklaagd over uitbuiting, onderdrukking of vrijheidsberoving door hun werkgevers (uitgesplitst naar de landen)? Zo niet, bent u bereid om vanaf nu een registratie van dergelijke gevallen te gaan voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er mogelijkheden om te verbieden dat diplomaten in ons land de identiteitsbewijzen van hun personeel innemen? Zulks op straffe van uitwijzing? Zo ja, wilt u dit invoeren? Indien u dat niet wilt: waarom niet?
De buitenlandse ambassades in ons land zijn geïnformeerd dat de contracten met particuliere bedienden moeten voldoen aan de wettelijke eisen van het Nederlandse arbeidsrecht. Daarbij zijn zij er op gewezen dat het inhouden van het paspoort nooit is toegestaan. Verder is benadrukt dat diplomaten hun huispersoneel moeten behandelen volgens Nederlandse normen en waarden.
Als ik aanwijzingen krijg dat het paspoort van een particuliere bediende is ingehouden, wordt de betreffende ambassade daarop aangesproken.
Wilt u een systeem invoeren van periodieke controle op de leef- en werkomstandigheden van buitenlands personeel van diplomaten in ons land? Zo nee, waarom niet?
Dat systeem bestaat reeds. Sinds 1 januari van dit jaar moeten alle particuliere bedienden die in Nederland voor buitenlandse diplomaten of voor medewerkers van internationale organisaties werken hun Nederlandse identiteitskaart in persoon op het Ministerie afhalen, zowel bij eerste afgifte als bij verlenging. Zij krijgen dan een brochure waarin hun rechten tijdens hun verblijf in Nederland zijn beschreven, zo veel mogelijk in hun eigen taal. Daarbij wordt steeds uitdrukkelijk gevraagd naar de werk- en leefomstandigheden. Als het gesprek daartoe aanleiding geeft wordt contact opgenomen met de betreffende vertegenwoordiging, op voorwaarde dat de particuliere bediende daartoe toestemming heeft gegeven.
De financiering van een Amsterdamse moskee door het ministerie van Religieuze Zaken van Koeweit |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wilders is welkom»?1
Ja
Deelt u de visie dat het onwenselijk is dat het Koeweitse ministerie van Religieuze Zaken 1,3 miljoen euro bijdraagt aan de bouw van een Amsterdamse moskee? Zo nee, waarom niet?
De financiering van een op te richten bouwwerk is een zaak van de initiatiefnemer. Vanwege de grondwettelijke godsdienstvrijheid mengt de overheid in Nederland zich niet in de bekostiging van religieuze bouwwerken, zolang er geen vermoedens bestaan van illegale handelingen.
De Tweede Kamer is per brief eerder geïnformeerd over de omgang met buitenlandse financiering aan moskeeën (TK 2008–2009, 29 754 nr. 145), waarin onder andere is aangegeven dat de Nederlandse overheid een goed systeem kent voor toezicht-, handhaving- en sanctiemogelijkheden.
In hoeverre deelt u de mening dat financieringen van islamitische instellingen door overheden die de sharia als basis van nationale wetgeving kennen, zoals Koeweit, op alle mogelijke manieren moet worden tegengegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen denkt u te gaan treffen om te voorkomen dat er ooit extremistische predikers zoals de Palestijnse Salah Soltan hun haatdragende en gewelddadige boodschap komen uitdragen in deze moskee?
In Nederland geldt de vrijheid van meningsuiting zolang de grenzen van de Nederlandse rechtsstaat worden gerespecteerd. Indien een vreemdeling daadwerkelijk aanzet tot geweld en een gevaar is voor de openbare orde, is het mogelijk de vreemdeling de toegang tot Nederland te ontzeggen.
Welke mogelijkheden ziet u om de bouw van de betreffende moskee tegen te gaan?
In Nederland is er vrijheid van godsdienst. Deze omvat het recht om een geloof uit te oefenen in een gebedshuis of vergelijkbare locatie. Een moskee kan niet worden tegengehouden, zo lang deze valt binnen de randvoorwaarden van wet- en regelgeving en van het bestemmingsplan en de welstand. Het al dan niet afgeven van een bouwvergunning behoort tot de bevoegdheid van de lokale overheid.
Deelt u de mening dat genoemde moskee niet welkom is in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden 2, 3 en 5.
De invoering van de Code Banken |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Geef de banken nog een kans»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de heer Burgmans, voorzitter van de Monitoring Commissie Code Banken, dat de Commissie technisch niet in staat is in september van dit jaar uitsluitsel te geven over de invoering van de Code Banken?
Ja. Volledigheidshalve merk ik hierbij op dat het betreffende interview met de heer Burgmans heeft plaatsgevonden vóór het plenaire debat over de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie De Wit. De Monitoring Commissie Code Banken heeft inmiddels – mede op mijn verzoek – laten weten in september 2011 te kunnen rapporteren over de naleving van de Code Banken op het gebied van beloningen2.
Herinnert u zich de unanieme wens van de Tweede Kamer2 om maatregelen te treffen zodat financiële instellingen de aanbevelingen van de Commissie-De Wit kunnen overnemen in de Code Banken en daarover vóór september 2011 geïnformeerd te worden?
Ja.
Dreigt de realisatie daarvan te worden belemmerd door de late rapportage van de Monitoring Commissie? Zo ja, hoe voorkomt u dat?
Nee. Ik heb de betreffende motie van de Kamer, en het belang dat de Kamer hieraan hecht, expliciet onder de aandacht van de banken gebracht en zal dit nauwgezet volgen. Ik zal de Kamer hierover – overeenkomstig de motie – voor september 2011 berichten.
Het verzoek van Eurocommissaris Mamström Eritrese vluchtelingen in Noord Afrika naar de Europese Unie te halen |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Displaced Eritreans to be relocated in EU countries»?1
Ja.
Betekent dit voorstel van de Europese Commissaris van Binnenlandse Zaken, Malmström, dat het Europees agentschap voor de bewaking van de buitengrenzen FRONTEX opgeheven kan worden, aangezien de Commissaris vluchtelingen de oversteek naar het Europese vasteland wil besparen?
Nee.
Is Nederland van plan het verzoek van de Commissaris om in Noord Afrika verblijvende Eritrese vluchtelingen in de Europese Unie op te nemen in te willigen?
Uitsluitend voor zover dit past binnen het Nederlandse quotum voor uitgenodigde vluchtelingen (hervestiging). Uitgangspunt hierbij is dat het accent dient te liggen op opvang in de regio en waar mogelijk terugkeer.
Deelt u de mening dat het schrijnende probleem van de +/- 300 000 vluchtelingen en ontheemden in Noord Afrika samen met de internationale vluchtelingenorganisaties van de Verenigde Naties (UNHCR) en het noodhulpfonds van de VN ((CERF) opgelost moet worden in de regio?2 Bent u bereid uw Europese counterparts en de Europese Commissie van dit standpunt op de hoogte te brengen en samen met hen een Europese strategie voor de vluchtelingenopvang in Noord Afrika te bespreken?
Ja, deze mening deel ik.
Overigens heeft Nederland naast de reguliere bijdragen aan UNHCR en het CERF voor de opvang in de regio en evacuatie van arbeidsmigranten terug naar hun landen van herkomst extra bijdragen verleend aan UNHCR (€ 1 miljoen) en IOM (€ 1 miljoen) en het Internationale Rode Kruis (€ 0,5 miljoen).
Op 24 en 25 februari 2011 hebben de EU-Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken zich uitgesproken voor ondersteuning in de regio, waarmee tegemoet werd gekomen aan de gezamenlijke oproep van UNHCR en IOM.
Traumahelikopters in Enschede die door de nieuwbouw niet meer vlak bij het traumacentrum kunnen landen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Elke seconde telt, maar niet in Enschede!»?1
Ja.
Klopt het dat na de 400 miljoen euro kostende nieuwbouw van het ziekenhuis in Enschede de traumahelikopter niet meer vlak bij het traumacentrum landt, maar dat ernstig gewonde patiënten tot vijf minuten langer door gangen gereden moeten worden op een brancard voordat zij in het traumacentrum aankomen?
Het ziekenhuis in Enschede heeft mij verzekerd dat men nog volop bezig is met nadenken over de landingsplek voor de traumahelikopter in relatie tot een snelle verbinding tussen de landingsplek en de Spoedeisende Hulp afdeling van het ziekenhuis (SEH) en de CT/traumakamer.
Op basis van een risicoanalyse, waarbij aspecten als ongunstige windrichting, aanvliegroute, bebouwingshoogte, thermiek, glas, zonnepanelen (die leiden tot ongewenste spiegelingen voor de piloot) alsmede kerosine uitstoot bij de inlaat van het luchtbehandelingssysteem aan de orde zijn, is overleg geweest met de helikoptervervoerders van ANWB en de ADAC. Het ziekenhuis heeft op grond daarvan besloten het helikopterplatform niet te verplaatsen naar het dak van de nieuwbouw. Medisch Spectrum Twente (MST) werkt momenteel aan twee oplossingen om de vervoertijd van de patiënt van het helikopterplatform naar de SEH en traumakamer te verkorten.
Overigens is (nieuw/ver)bouw van een ziekenhuis primair de verantwoordelijkheid van een ziekenhuis zelf. Hierbij dient uiteraard rekening te worden gehouden met een goede toegankelijkheid voor de patiënt van de SEH en de CT/traumakamer en een korte vervoertijd van de patiënt binnen het ziekenhuis.
Deelt u de mening dat de inzet van een dure traumahelikopter, die toch tijdwinst moet boeken, hiermee partieel teniet gedaan wordt?
De inzet van een traumahelikopter is bedoeld om zo snel mogelijk een arts (vaak anesthesist/traumachirurg) en verpleegkundige naar de plaats van het ongeval te brengen. Het gaat in Enschede om inzet van de Nederlandse traumahelikopter van het UMC Groningen en/of het St. Radboud ziekenhuis te Nijmegen. De eerste is gestationeerd in Groningen en de tweede in Volkel. De (tijd)winst zit dan in het snel kunnen verlenen van levensreddende hulp aan de patiënt op de plaats van het ongeval door een arts, waardoor deze in gestabiliseerde toestand naar het ziekenhuis vervoerd kan worden. De tijdwinst van een helikopter zit dus vooral in het aanvliegen naar de plaats van het ongeval en de stabilisatie en eerste behandeling ter plekke. In het merendeel van de gevallen wordt de patiënt aansluitend per ambulance naar het meest dichtstbijzijnde en voor de patiënt meest geschikte ziekenhuis vervoerd. Het vervoer van de patiënt per traumahelikopter vindt beduidend minder plaats. Dit blijkt uit recent onderzoek van RIVM en het Julius Centrum. Van de helikopterinzetten in 2007 en 2008 in traumaregio Oost-Nederland blijkt 75% van de gestabiliseerde patiënten per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd te zijn2. De Duitse helikopters vervoeren naar verhouding vaker patiënten. Ik ben het met u eens dat het de voorkeur heeft als de tijd tussen aankomst van de patiënt per ambulance of helikopter en daadwerkelijke aankomst in het traumacentrum zo kort mogelijk is.
Bent u bereid om uit te zoeken met de betrokken partijen (Medisch Spectrum Twente, ADAC en ANWB) hoe deze situatie verbeterd kan worden? Zo nee, wiens verantwoordelijkheid is het dan dat hier een betere oplossing gevonden wordt?
In de antwoorden op vraag 2 en 3 is dit feitelijk al aan de orde gekomen. MST heeft tijdens de nieuwbouwplanning reeds contact gezocht met de ANWB en ADAC voor advies. Het ziekenhuis heeft mij bericht te werken aan oplossingen om het vervoer binnen het ziekenhuis te verkorten.
Het terug moeten betalen van een toeslag na het overlijden van de partner |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat wanneer in de vijfde maand van het jaar een van de toeslagpartners overlijdt, de overledene maximaal vijf maanden inkomen heeft ontvangen? Zo ja, waarom wordt dan bij het vaststellen van de toeslagen bij het overlijden van een van de toeslagpartners het inkomen van de overledene tot het moment van overlijden herleid naar een jaarinkomen dat nooit genoten is? Waarom wordt het inkomen niet berekend op basis van het daadwerkelijk genoten inkomen?1
In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is bepaald dat een toeslag wordt berekend op grond van het jaarinkomen. Als een van beide partners komt te overlijden wordt het door die partner tot het moment van overlijden genoten inkomen door de Belastingdienst/Toeslagen herleid tot een jaarinkomen. Bij het toekennen van de toeslag worden het aldus herleide inkomen van de overledene en het inkomen van de achterblijvende partner gebruikt voor de vaststelling van de draagkracht gedurende de periode van partnerschap.
Het herleiden van het inkomen van de overledene vloeit voort uit artikel 8, lid 5, van de Awir.
Vindt u het een wenselijke en vooral een rechtvaardige uitkomst als het berekende herleide inkomen nooit genoten is, maar wel leidt tot een jaarinkomen ruim boven een toeslagdrempel met als gevolg dat de toeslag geheel terugbetaald moet worden? Zo ja, waarom?
De wetgever heeft destijds met het herleiden van het inkomen van de overledene tot een jaarinkomen de bedoeling gehad om diens draagkracht zo goed mogelijk te bepalen. Iemand met een inkomen van € 6000 in drie maanden is immers qua draagkracht vergelijkbaar met iemand die in een jaar € 24 000 verdient.
Heeft het moment van overlijden van de partner (voor of na 1 juli van het lopende jaar) nog invloed op de berekening van het al dan niet terugbetalen van de toeslag? Zo ja, is er dan geen sprake van willekeur? Wat gaat u doen om dit op te lossen?
Het moment van overlijden heeft geen invloed op de terugbetaling van de toeslag.
Hoe staat de gang van zaken, zoals beschreven in het krantenartikel waar naar wordt verwezen in vraag 1, in verhouding tot artikel 23 van de Toeslagenwet? Wat betekent genoemd artikel 23 voor de nabestaanden?
De verwijzing naar art. 23 van de Toeslagenwet berust op een misverstand. De Toeslagenwet regelt inkomensaanvullingen voor mensen die een uitkering ontvangen en is niet van toepassing op inkomensafhankelijke regelingen zoals de huurtoeslag, de zorgtoeslag, de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget. De uitvoeringsregels voor de toekenning, uitbetaling en terugvordering van deze toeslagen die gelden voor de Belastingdienst/Toeslagen zijn opgenomen in de Awir.
Kunt u een overzicht of, indien dat niet mogelijk is, een schatting geven van het aantal mensen dat in de afgelopen jaren een toeslag moest terugbetalen door het overlijden van een partner? Zo nee, waarom niet?
Bij de zorgtoeslag gaat het om ongeveer 21 000 huishoudens per jaar. Bij deze huishoudens gaat het om zeer geringe bedragen, gemiddeld moeten deze huishoudens ongeveer 6 euro op jaarbasis terugbetalen. Bij de huurtoeslag gaat het om ongeveer 16 000 huishoudens per jaar. De huishoudens moeten gemiddeld ongeveer 340 euro op jaarbasis terug betalen. Er is hierbij geen rekening gehouden met het van toepassing zijn van de 10%-regeling. Als die toegepast zou worden, dan is het de inschatting dat er bij ongeveer 14 500 huishoudens geen terugvordering zal plaatsvinden.
Bent u bereid om de wet aan te passen zodat de toeslagen worden gebaseerd op het daadwerkelijk genoten inkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer denkt u deze voorstellen aan de Kamer voor te kunnen leggen?
Het schrappen van de regeling van het herleiden van het inkomen is door het vorige kabinet al voorgesteld naar aanleiding van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Vereenvoudiging Toeslagen. Dit voorstel spreekt mij aan omdat het – naast de onredelijke uitwerking die deze regeling kan hebben – vereenvoudigen van het toeslagenstelsel in mijn beleid hoge prioriteit heeft. Ik onderzoek de mogelijkheden om naast andere aanpassingen de regeling bij het Belastingplan 2012 af te schaffen.
Vooruitlopend hierop zal ik de Belastingdienst/Toeslagen opdracht geven om het herleiden van het inkomen bij overlijden voortaan achterwege te laten in situaties waarin sprake is van een achterblijvende partner.
Het slachten van kippen in de uitzending van "Echte meisjes in de jungle' |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Hebt u het televisieprogramma «Echte meisjes in de jungle» gezien?1
Nee.
Is het u bekend dat in dit zogenaamde reality-programma Nederlandse meisjes ter vermaak van het publiek de opdracht kregen een kip te vangen, te doden en te slachten?
Nee, dit was mij voor uw vragen niet bekend.
Kunt u bevestigen dat het slachten van kippen door ondeskundige personen, waarbij bovendien voorafgaande bedwelming achterwege blijft, volgens de Nederlandse wetgeving niet is toegestaan?
Het Besluit doden van dieren vereist dat het doden van dieren voor humane consumptie in Nederland alleen uitgevoerd mag worden door personen die over de nodige kennis en kunde beschikken en dat daarbij elk vermijdbaar lijden of elke vermijdbare pijn moet worden vermeden.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse televisieprogrammamakers meisjes in Suriname dieren met opzet laat behandelen op een wijze die in Nederland niet is toegestaan?
Mijn standpunt is dat je dieren met respect moet behandelen. Programma’s zoals door u genoemd, doen dat niet en geven een slecht voorbeeld.
Kunt u zich voorstellen dat veel mensen verontwaardigd zijn over dit gesol met dieren in televisieprogramma's? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke stappen u zult nemen om dit soort misstanden in de toekomst te voorkomen?
Het Besluit doden van dieren is niet van toepassing op het doden van dieren in Suriname. De Surinaamse regelgeving kent dergelijke regelingen niet. Hierdoor kan ik geen stappen ondernemen.
Iraanse wapenleveranties aan Hezbollah (Libanon) via Gambia |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Iran’s charm offensive in Africa»?1
Ja.
Klopt het dat Iran grote hoeveelheden wapens via Nigeria naar Gambia heeft verzonden? Kunt u specificeren welke wapens en aantallen het betrof?
Eind oktober 2010 hebben de Nigeriaanse autoriteiten in de haven van Lagos een illegale wapenleverantie onderschept, die afkomstig is uit Iran. De Iraanse overheid ontkent enige betrokkenheid en geeft aan dat het hier ging om een illegale zending van een particuliere organisatie. De wapenlevering heeft in de regio geleid tot diplomatieke spanningen. Senegal kondigde eind februari aan de diplomatieke betrekkingen met Iran te verbreken, nadat ballistisch onderzoek had aangetoond dat soldaten in het zuiden van Senegal waren gedood met uit Iran afkomstige kogels. Gambia verbrak reeds in november 2010 alle diplomatieke banden met Iran.
Kunt u bevestigen dat er aanwijzingen zijn dat aldus gesmokkelde Iraanse wapens bestemd waren voor de terroristische organisatie Hezbollah in Libanon?
Nee, de Nederlandse regering beschikt niet over informatie die dit kan bevestigen.
Wordt dit nog door de VN onderzocht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer mogen we een onderzoeksresultaat verwachten?
Navraag bij de Verenigde Naties leert dat deze zaak momenteel bij de VN in behandeling is en het onderzoek nog gaande is. De eindbestemming van de wapenleveranties is vooralsnog niet vastgesteld.
Wilt u de Kamer op de hoogte blijven houden van het verder verloop van de Nigeriaanse strafzaak tegen een vermoedelijk lid van de Iraanse revolutionaire garde, die betrokken zou zijn geweest bij deze wapendeals? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering zal de Tweede Kamer, na een uitspraak van de Nigeriaanse rechter, informeren over de uitkomsten van dit strafproces.
Het bericht van het Koprsbeheerdersberaad (KBB) 'ICT Politie Volledig Vernieuwen' |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad om de computersystemen van de Nederlandse politie volledig te vernieuwen?
Ja, het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad betreft overigens niet de vernieuwing van de ICT-systemen voor agenten en rechercheurs, zoals de Basisvoorzieningen Handhaving en Opsporing, maar de onderliggende ICT-infrastructuur en de bijbehorende ICT-organisatie.
Bent u bekend met (ondermeer) het onderzoek van Het Expertise Centrum (HEC), waarin wordt geconcludeerd dat «de politieorganisatie niet meer in control is over de ICT en dat de kwaliteit van de infrastructuur evenals de ICT-organisatie niet volwassen genoeg is om de huidige situatie nog aan te kunnen»?
Ja.
Bent u tevens bekend met de voorstellen van het Korpsbeheerdersberaad om tot een nieuwe ICT-organisatie en infrastructuur te komen, het zogenoemde Datacenter Politie Nederland? En onderschrijft u de voorstellen van het Korpsbeheerdersberaad?
Ja, ik ben bekend met het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad om tot een Datacenter Politie Nederland te komen. Het voorstel behelst de vernieuwing van de ICT-infrastructuur («de auto») en de bijbehorende ICT-organisatie die noodzakelijk is voor beheer en exploitatie («de garage»).
Het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad voor een tweesporenaanpak lijkt, gelet op het onderzoek van het HEC, verstandig. Het is goed dat het Korpsbeheerdersberaad zich na alle kritiek over de ICT-huishouding en -organisatie heeft gebogen over de strategie voor de komende jaren.
Zoals in het onlangs aan uw Kamer aangeboden Uitvoeringsprogramma nationale politie is aangekondigd, gaat de verantwoordelijkheid voor het gehele ICT-dossier per 1 mei over van de korps-beheerders naar mij. Ik zal mijn verantwoordelijkheid invullen in goede afstemming met de korpsbeheerders gezien hun formele verantwoordelijkheden in het bestaande politiebestel.
Ik wil mij daarom grondig vergewissen van de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad. Daarbij wil ik ook gebruik maken van het onderzoek van mijn Audit Dienst in het kader van de overdracht van de vts Politie Nederland en van de uitkomsten van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer, dat in juni wordt afgerond. Vanwege de omvang en complexiteit van de vervanging van de ICT-infrastructuur en ICT-organisatie én de samenhang met de vervanging van de basisvoorzieningen kies ik voor zorgvuldigheid boven snelheid. In de tussentijd moet de continuïteit van de basisvoorzieningen en andere systemen te allen tijde zijn gewaarborgd.
Deelt u de mening dat het Korpsbeheerdersberaad in feite stelt dat er niet alleen een nieuwe auto moet worden aangeschaft maar ook een nieuwe garage? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent ook u opgelucht dat er nu eindelijk klare taal wordt gesproken over de ICT-voorzieningen van de politie, namelijk dat de problemen simpelweg niet meer zijn te repareren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de consequenties voor de dagelijkse politiepraktijk, nu wordt voorgesteld om het nieuwe datacenter de komende drie jaar stapsgewijs op te bouwen?
De uitvoering van het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad, oftewel de eventuele opbouw van het Datacenter Politie Nederland in de komende drie jaar, mag geen (negatieve) consequenties hebben voor de dagelijkse praktijk. Integendeel, het Datacenter moet er aan bijdragen dat de politie kan rekenen op een stabielere ICT-infrastructuur met minder kans op de uitval van systemen en verlies van gegevens. Na de opbouw van het Datacenter wordt van het voorstel dus een adequatere ICT-dienstverlening voor de Nationale Politie verwacht.
Ziet u mogelijkheden om dit proces sneller te laten verlopen zonder afbreuk te doen aan kwaliteit en gebruikersgemak?
Het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad moet eerst nader worden uitgewerkt. Pas dan kan worden beoordeeld of versnelling mogelijk is.
Deelt u de mening dat het onderzoek van de Algemene Rekenkamer wellicht niet meer zal worden gebruikt om de toekomst erop te baseren, maar dat gedegen onderzoek naar de rechtmatigheid en doelmatigheid van de bestede gelden aan de huidige ICT-voorzieningen cruciaal blijft? Zo nee, waarom niet?
Ik zal bij het verder uitwerken van het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad beslist gebruik maken van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer.
Kunt u aangeven wat de financiële consequenties zijn van voornoemde voorstellen van het Korpsbeheerdersberaad? Zo nee, waarom niet? Wanneer dan wel?
Ik kan de financiële consequenties van het voorstel van het Kbb nu nog niet aangeven, omdat het plan van aanpak nog niet is uitgewerkt. Ik zal uw Kamer direct na de zomer informeren over mijn plan van aanpak en de financiële uitwerking ervan en de daaruit voortvloeiende budgettaire consequenties.
De hoge ouderbijdrage voor het Leonardo-onderwijs |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hoe moet uw beantwoording van de eerdere vragen van het lid Elias1 worden beoordeeld in het licht van de ondershands meegezonden e-mail van woensdag 23 maart 2011?2
In genoemde e-mail van 23 maart 2011 reageert de inspectie van het onderwijs op een vraag over een verplichte ouderbijdrage voor Leonardo-activiteiten. De eerdere vragen van het lid Elias hadden betrekking op de hoogte van de ouderbijdrage voor deze activiteiten. In de beantwoording van die vragen heb ik erop gewezen dat ouders er vrijwillig voor kiezen om hun kinderen deel te laten nemen aan deze extra activiteiten en dat daarvan bekend is dat een (hoge) ouderbijdrage wordt gevraagd.
Het Leonardo-concept wordt ontwikkeld en bewaakt door de Leonardo-stichting. Het concept is bestemd voor kinderen met een hoog leervermogen en heeft ten doel die kinderen een uitdagende leeromgeving te bieden waarin zij zichzelf zonder belemmeringen en in hun eigen tempo kunnen ontwikkelen. Dit concept bestaat uit een programma met extra activiteiten, waarbij de genoemde leerlingen in afzonderlijke groepen het gehele lesprogramma doorlopen. Door de scholen wordt dit doorgaans aangeduid als een «Leonardo-afdeling» binnen een reguliere school. Voor een goed begrip wijs ik erop dat deze afdeling binnen de wetgeving en de overheidsbekostiging geen enkele status heeft. Voor deze extra activiteiten ontvangen de scholen dan ook geen aanvullende rijksbekostiging. Voor leerlingen is deelname aan deze extra activiteiten verplicht noch noodzakelijk. Zij kunnen immers altijd deelnemen aan het reguliere aanbod van de betrokken school. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, dient dit aanbod afgestemd te worden op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen, zodat het ook passend moet zijn voor hoogbegaafde leerlingen.
De Leonardo-stichting merkt de ouderbijdrage met nadruk als vrijwillig aan, zoals ook op haar website gelezen kan worden in het antwoord op de (veelgestelde) vraag of Leonardo-afdelingen particulier zijn en of ouders hiervoor moeten betalen. Dit antwoord luidt als volgt:
«Leonardo-afdelingen zijn in feite onderdeel van een bestaande basisschool en zeker geen particuliere school, dus het bestuur ontvangt van de Rijksoverheid voor de Leonardo kinderen evenveel als voor de andere kinderen. Omdat het Leonardo-onderwijs duurder is (kleinere klassen, vakleerkrachten, speciale inrichting etc.) kunnen besturen ouders om een bijdrage vragen. Dit is echter te allen tijde een vrijwillige bijdrage, een bestuur kan kinderen nooit weigeren vanwege de financiële bijdrage door de ouders» (zie www.leonardostichting.nl).
Dit antwoord sluit aan bij artikel 40, eerste lid van de Wet op het primair onderwijs waarin is bepaald is dat de toelating van een leerling niet afhankelijk mag worden gesteld van een financiële bijdrage. Wel kunnen ouders zich vastleggen op een bijdrage in een overeenkomst die voldoet aan de eisen die daaraan in genoemd artikel worden verbonden. De meeste scholen met het Leonardo-concept hebben een regeling waarmee de vrijwillige bijdrage afgestemd wordt op draagkracht van de ouders en/of een fonds waarop de ouders een beroep kunnen doen.
Mocht de school –bijvoorbeeld door ontoereikendheid van beschikbare fondsen en/of vrijwillige ouderbijdragen – de extra activiteiten niet kunnen financieren, dan zal de betrokken school daarvoor, in lijn met het voorgaande, zelf een oplossing moeten vinden. Bijvoorbeeld door het staken of verminderen van de extra activiteiten.
Kunt u alsnog aangeven wat u ervan vindt dat reguliere scholen Leonardo-onderwijs geven in zogenaamde Leonardo klassen (particulier onderwijs in regulier onderwijs)?
Zoals in het antwoord op vraag 1 al is uiteengezet, betreft het hier geen particulier onderwijs maar extra onderwijsactiviteiten die door een rijksbekostigde school wordt aangeboden. Deze activiteiten biedt een schoolbestuur aan uit eigen beweging en op basis van de inrichtingsvrijheid.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de onderwijsinspectie dat geen sprake kan zijn van particulier onderwijs en de ouderbijdrage dus niet kan worden gezien als verplicht?
Neen. Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat hier sprake is van oneigenlijke situatie? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Ondervoeding bij ouderen in verzorgingshuizen |
|
Ger Koopmans (CDA), Sabine Uitslag (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending waarin een reportage te zien was over ondervoeding bij ouderen in verzorgingshuizen?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het onderzoeksrapport van de Universiteit Maastricht, waarin staat dat verse maaltijden niet duurder hoeven te zijn dan kant-en-klaar maaltijden?
Dit onderzoek is mij niet bekend. Ik ontvang graag van u dat rapport zodat ik daar kennis van kan nemen.
Is bekend in hoeveel verpleeg- en verzorgingshuizen, psychiatrische ziekenhuizen en instellingen van gehandicaptenzorg kant-en-klaar maaltijden worden geserveerd, met als belangrijkste argument kostenbesparing? Klopt het dat kant-en-klaar maaltijden niet voldoen aan de vastgestelde maatstaven voor een goede maaltijd?
Kant-en-klaar maaltijden zoals getoond in de Vara uitzending van 21 maart zijn maaltijden waarmee voedingskundig niets mis is. Verderop in het Vara-item worden deze maaltijden door de heer Wisse, directeur van verzorgingshuis Naarderheem ook zo genoemd. Ze voldoen aan de maatstaven van een gezonde voeding en er wordt aanvullend rekening gehouden met de wensen van de klant. Naast het getoonde bedrijf in de Vara-uitzending zijn er tal van kleinschalige cateringinitiatieven die ook deze koelverse maaltijden aanbieden. Vanuit de visie van kostenbesparing en gemak wordt door diverse zorginstellingen van deze diensten gebruik gemaakt. Het is bij mij niet bekend hoeveel en welke zorginstellingen om bovenstaande redenen van deze dienstverlening gebruik maken.
Deelt u de mening dat «Gezelligheid kent geen (leef)tijd» kent? Vindt u dat er een relatie bestaat tussen ondervoeding en gezelligheid aan tafel?
Zoals ik in de beantwoording van de mondelinge vraag dinsdag 22 maart jl. al heb aangegeven is het mij zeker bekend dat ouderen beter eten, als er aandacht is voor de ambiance en de maaltijd smakelijk is. Dat is voor de voormalige ministers van LNV en VWS ook aanleiding geweest om eind 2010 de pilot «De genietende groene tafel» te ondersteunen. De resultaten van deze pilot gaven aanleiding om het onderwerp eten en drinken bij ouderen in zorginstellingen verder uit te werken in een parapluproject genaamd «een mooie maaltijd in de zorg» waarin het RIVM, TNO, Wageningen UR en zorgbedrijf/praktijkorganisatie Phliss participeren. Het bieden van aanknopingspunten voor de uitrol van «een mooie maaltijd in de zorg» over meerdere zorginstellingen is een belangrijk onderdeel van dit onderzoek. De ministeries van VWS en EL&I streven met dit project naar een gezond en duurzaam voedselaanbod in de zorg.
Bent u bereid om de Hazard Analysis Critical Control Points (HACCP)-normen, waarvan in de praktijk blijkt dat deze beperkend werken om creatief met voedsel om te gaan en een enorme bureaucratie met zich meebrengen (en dus geen tijd voor de bewoner), zo te vertalen dat met behoud van kwaliteit en met minder rompslomp een betere maaltijd op tafel gezet kan worden waarbij de gezelligheid leidend is? Met andere woorden, mag het potje jam weer op de ontbijttafel?
De HACCP-normen waar u op doelt zijn vastgelegd in de Hygiënecode voor de voedingsverzorging in zorginstellingen en Defensie. Deze code is per 1 januari 2009 van kracht. Het Voedingscentrum is houder van de code.
De HACCP-normen zijn niet in de eerste plaats geassocieerd met huiselijkheid en gezelligheid maar met veiligheid van de maaltijdbereiding en -verstrekking.
De Hygiënecode voor de voedingsverzorging in zorginstellingen en Defensie is een praktische vertaling van de HACCP-normen naar de situatie zoals die zich voordoet in zorginstellingen. Het betreft hier processen als: bestellen, ontvangst van goederen, opslag, bereiding, serveren, transport en afwas. De code zelf geeft geen aanleiding om een maaltijd vanuit het oogpunt van veiligheid minder huiselijk of gezellig te maken. Het potje jam waar u het over heeft mag echt op de ontbijttafel staan. Er is geen enkele HACCP-norm die dit tegenspreekt.
Ook de deelname van bewoners in de kleinschalige maaltijdbereiding, zoals aardappelen schillen, boontjes doppen, tafel dekken enz. zijn handelingen die met creativiteit en gezond verstand kunnen worden ingepast door het personeel dat met de maaltijdbereiding is belast. Ook dit wordt door geen enkele HACCP-norm tegengesproken.
De balans tussen enerzijds huiselijkheid en gezelligheid en anderzijds risicobeperking komt mijns inziens niet vanuit het versoepelen van regelgeving. Deze balans moet gevonden worden in het met gezond verstand en creativiteit inpassen van deze noodzakelijke regelgeving in de dagelijkse gang van zaken rondom maaltijdbereiding en –verstrekking in zorginstellingen. Hiervoor is de Hygiënecode voor de voedingsverzorging in zorginstellingen en Defensie een laagdrempelig en praktisch hulpmiddel om veilig met voedsel om te gaan.
In 2014 zal deze code herzien worden. Dat is een mooi moment om de praktische toepasbaarheid met de verschillende partijen uit het veld, weer eens nader onder de loep te nemen.
Hoe ziet u de balans tussen enerzijds huiselijkheid en gezelligheid en anderzijds risicobeperking?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om in nauw overleg met gebruikers van de zorg en de mensen uit de praktijk de regelgeving in dit kader aan te passen?
Zie antwoord vraag 5.