Spoorwegincidenten in de gemeente De Bilt |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er een bijna-ongeluk op de spoorwegovergang aan de Leijenseweg in Bilthoven heeft plaatsgevonden op 2 februari jongstleden?1
Ja.
Is bij u bekend dat eerder genoemde gebeurtenis veel onrust heeft veroorzaakt onder de omwonenden en in de lokale politiek?
Ja, dat is mij bekend.
Hoe is het mogelijk dat in een weekend een veiligheidssysteem kan worden aangelegd dat al twee jaar beschikbaar is? Waarom is dit systeem niet eerder aangelegd? Bent u voornemens om in overleg te treden met ProRail om dit systeem ook bij andere overwegen te laten installeren?
Het betreffende incident werd veroorzaakt door een zogenaamde stoptonend sein passage (STS-passage). Uw Kamer is verschillende malen geïnformeerd over de aanpak van deze STS-passages. De laatste maal was op 14 januari 20112. Eén van de belangrijkste maatregelen bij het terugdringen van STS-passages is de implementatie van ATB-Vv3. Op 28 juni 20104 heeft mijn ambstvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de landelijke risico-inventarisatie, op basis waarvan een selectie en prioritering is gemaakt voor seinen die in aanmerking komen voor ATB-Vv. Elk sein heeft daarbij op basis van een aantal criteria risicopunten toegekend gekregen. Het onderhavige sein kwam op basis van de risicoscore niet in aanmerking voor ATB-Vv. ProRail heeft na het incident op 2 februari jl. besloten alsnog ATB-Vv aan te leggen.
ProRail voert momenteel nog een onderzoek uit naar dit incident. De Inspectie Verkeer en Waterstaat ziet hier op toe. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek worden eventueel vervolgacties bij andere overwegen uitgezet.
Werken de daar aanwezige beveiligingscamera's inmiddels 24 uur per dag? Zo nee, waarom niet?
De beveiligingscamera’s bij deze spoorwegovergang werken 24 uur per dag. Deze camera’s zijn echter aangelegd ten behoeve van de bestrijding van vandalisme en niet voor de spoorwegbeveiliging.
Is bij u bekend dat een trein kon passeren zonder dat de spoorbomen zich sloten en bellen en lichten in werking traden? Hoe beoordeelt u dit?
Het ontwerp bij deze overweg is zodanig dat als een trein voor een rood sein stopt de spoorbomen open blijven staan om doorgang te geven aan het wegverkeer. Als een trein, zoals in het onderhavige geval gebeurd is, niet stopt voor het rode sein treedt alsnog de sluitingsprocedure in werking. Gezien de korte afstand tussen het sein en de overweg zijn de spoorbomen niet gesloten vóór doorkomst van de trein. Door de extra maatregelen zoals beschreven bij het antwoord op vraag 6 is deze situatie nu niet meer mogelijk.
Is bij u bekend of ProRail voornemens is extra maatregelen te treffen om deze overgang nog veiliger te maken? Zo ja, om welke maatregelen gaat het?
ProRail heeft na het incident maatregelen getroffen om de situatie nog veiliger te maken. Bij het betreffende sein is ATB-Vv aangelegd. Daarnaast is de seinopstelling verbeterd. Dit houdt in dat indien dit betreffende sein rood toont, ook het voorafgaande sein in de stand rood gehouden wordt.
Heeft ProRail, gezien de uitspraak van een vertegenwoordiger van dit bedrijf in een uitzending1 van RTV Utrecht dat zij zich hard zullen maken voor en tunnel, reeds contact met u opgenomen? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Er vindt overleg plaats tussen de gemeente De Bilt, de provincie Utrecht, Bestuur Regio Utrecht en ProRail naar de mogelijkheid om de overgang ongelijkvloers te maken. Hierover is ook contact geweest met mijn ministerie. Op dit moment wordt onderzocht welke oplossing het meest kosteneffectief is.
Is er een incidentenregistratie van deze spoorwegovergang m.b.t. de laatste tien jaar? Zo ja, bent u bereid hierin inzage te (doen) geven? Zo nee, waarom bestaat een dergelijke registratie niet, overwegende dat deze overweg één van de gevaarlijkste van Nederland is?
Zowel ProRail als de Inspectie Verkeer en Waterstaat hebben een incidentenregistratie van deze spoorwegovergang. De afgelopen 10 jaar hebben zich hier 3 incidenten voorgedaan (inclusief het incident van 2 februari jongstleden).
U ontvangt als bijlage een uitdraai van de registratie van de inspectie.5
Bent u van mening dat een doorkomst tijd van 7 seconden na sluiting van de spoorbomen binnen de normen is en beoordeelt u deze situatie als veilig?
De sluiting van een overweg bestaat uit meerdere stappen:
De overweg op de Leijenseweg kent een dichtligtijd van 7 seconden vóór doorkomst van de trein. Dit is geen uitzonderlijke waarde. De waarde wordt bepaald door de specifieke oversteeklengte van een overweg, waarbij rekening wordt gehouden met de traagste weggebruiker. De overweg voldoet aan de normen en richtlijnen van ProRail.
Eventuele prijsverhoging naar aanleiding van surfgedrag op internet |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op conclusies die zijn getrokken tijdens een recent congres over «Bahavioural targeting and profiling», waarin onder andere wordt gewaarschuwd voor de praktijk van prijsdiscriminatie aan de hand van surfgedrag? Deelt u de mening dat dit kan leiden tot prijsverhogingen gebaseerd op persoonlijk surfgedrag zoals bijvoorbeeld een herhaald bezoek aan dezelfde webwinkel?1
Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI) heeft mij het volgende meegedeeld. Technisch bezien is het mogelijk om aan de hand van internetgedrag marketingtools in te zetten met het doel de eindgebruiker gericht te bedienen door het tonen van (advertenties van) producten en diensten die aansluiten bij zijn behoefte, en daarbij prijzen te variëren. Er zijn geen klachten bekend over prijsverhogingen naar aanleiding van een herhaald bezoek aan dezelfde webwinkel. De brancheorganisatie Thuiswinkel.org, de belangenvereniging voor ondernemers die producten en diensten via internet verkopen aan consumenten, heeft juist te kennen gegeven dat hun leden de prijzen verlagen bij herhaald bezoek om te voorkomen dat het vertrouwen van klanten zou worden geschaad. Overigens is prijsdiscriminatie niet verboden, tenzij sprake is van misbruik van een economische machtspositie.
Bent u bereid om te laten onderzoeken wat Nederlandse internetbedrijven doen met de gegevens die mensen al dan niet bewust beschikbaar stellen via hun IP-adres, surfgedrag en netwerk-pagina’s?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5. Verder zie ik geen aanleiding voor een onderzoek onder alle Nederlandse internetbedrijven met een dergelijke brede vraagstelling.
Hoe dienen uw antwoorden op eerdere vragen te worden geïnterpreteerd?2 Hier stelt u aan de ene kant dat «Device fingerprinting geen gevolgen heeft voor de veiligheid van het internetgebruik of de internetgebruiker» en tegelijkertijd dat het «het onderwerp profiling hoog op de agenda staat van het college bescherming persoonsgegevens (CBP)». Kan er worden geconcludeerd dat u stelt dat er geen gevolgen zijn voor de veiligheid, terwijl de resultaten van een mogelijk onderzoek door het CBP nog bekend moeten worden? Op basis waarvan kunt uitsluiten dat er gevolgen zijn voor de veiligheid?
Ik heb in mijn antwoorden op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen 987) onderscheid gemaakt tussen een aantasting van de veiligheid en een aantasting van de privacy. Van een aantasting van de veiligheid in dit kader is sprake als inbreuk zou worden gemaakt op de goede en integere werking van een computer van een individuele gebruiker. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft mij echter meegedeeld dat device fingerprinting geen consequenties heeft voor de werking van een computersysteem. Om die reden heb ik aangegeven dat er voor GOVCERT.NL vanuit zijn taakopdracht geen aanleiding bestaat onderzoek te verrichten naar dit verschijnsel.
Als bij device fingerprinting sprake is van het verwerken van persoonsgegevens, kan sprake zijn van een aantasting van de privacy als daarbij de Wet bescherming persoonsgegevens niet zou worden nageleefd. Om die reden staat profiling hoog op de agenda van het College bescherming persoonsgegevens.
Klopt in juridische zin de constatering van één van de congresgangers dat wanneer een consument toestemming geeft voor het verzamelen van bepaalde informatie, hij/zij daarmee nog geen toestemming geeft voor het verzamelen van meerdere data in geaggregeerde databases en profiles?
Volgens de Wet bescherming persoonsgegevens wordt onder toestemming van de betrokkene verstaan: elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. In deze context is van belang dat de informatievoorziening die de betrokkene ontvangt, voorafgaand aan het geven van zijn toestemming, hem een voldoende duidelijk beeld verschaft van hetgeen de verantwoordelijke van plan is met zijn persoonsgegevens te gaan doen. Als de verantwoordelijke beoogt de verzamelde persoonsgegevens ook te gaan verwerken bij wijze van «profiling», brengt zijn informatieverplichting met zich mee dat hij de betrokkene daarover duidelijk inlicht.
Wilt u een onderzoek laten doen naar de juridische context van profiling en behavioural targeting, en daarbij ook de techniek van device fingerprinting betrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 3, 4 en 7 op de eerdergenoemde vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer voor de aandacht die al in Nederland en op Europees niveau wordt geschonken aan de (juridische aspecten van) dergelijke onderwerpen. Ik zie verder geen aanleiding voor het laten verrichten van onderzoek.
Overigens wordt bij behavioral targetting soms ook gebruik gemaakt van zogenoemde cookies. Het Ministerie van ELI heeft mij meegedeeld dat ter voorbereiding van de uitvoering van de nieuwe bepalingen in de Telecommunicatiewet inzake «het vertrouwelijke karakter van communicatie», de zogenoemde Cookiewetgeving (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 549, nrs. 2 en 3), de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit opdracht heeft gegeven aan IVIR/TNO om onderzoek te doen naar de stand van zaken rondom het plaatsen en het gebruik van cookies. Het onderzoeksrapport zal binnenkort gepubliceerd worden.
Het bericht 'De totale oorlog tegen de elite van 't volk' |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De totale oorlog van de elite tegen ’t volk?»1
Ja.
Wat is uw eerste reactie bij het horen van de uitspraken van uw gedoogpartner tijdens de regiezitting te Amsterdam van zeven februari 2011? Deelt u de mening dat «door heel Europa, niet alleen in Nederland, maar in heel Europa de multiculturalistische elites een totale oorlog uitvechten tegen hun bevolkingen, met als inzet de voortzetting van de massa-immigratie en de islamisering, uiteindelijk resulterend in een islamitisch Europa – een Europa zonder vrijheid: Eurabië?» Zo nee, waarom niet?
Zo min als parlementsleden in rechte ter verantwoording kunnen worden geroepen voor wat zij in het parlementaire debat zeggen, kunnen zij of de regering politiek verantwoordelijk gehouden worden voor wat zij voor de rechter zeggen. Zulks lijkt mij uit de scheiding der machten voort te vloeien.
Wat het beleid van de regering betreft bestaat er geen misverstand over dat de inzet een samenleving is waaraan alle burgers in Nederland deelnemen, ongeacht herkomst, religie of levensovertuiging. De regering gaat daarbij niet uit van de gedachte dat de geschiedenis zich herhaalt. Of Nederlandse moslims een ontwikkeling zullen doormaken vergelijkbaar met de secularisering van Nederlandse christenen zal de toekomst uitwijzen.
Overigens wijs ik er op dat niet het christelijk geloof is geseculariseerd, maar dat in Europa de samenleving is geseculariseerd. Ik heb niet de indruk dat zulks verandert door de komst van moslims naar Nederland. Dat laat onverlet dat er rekening moet worden gehouden met fundamentalisten die zulks nastreven. En dat de samenleving daartegen moet worden beschermd.
Hoe oordeelt u over dit type oorlogsretoriek en angstpolitiek van uw gedoogpartner? Deelt u de mening dat deze manier van de stuipen op het lijf jagen van Nederlanders op geen enkele wijze bijdraagt aan het oplossen van reële problemen die gepaard gaan met immigratie en de permanente vestiging van moslims in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welk toekomstperspectief heeft u voor ogen als het gaat om de positie van moslims in Nederland? Deelt u de inschatting dat door de voortvarende secularisering Nederlandse moslims een soortgelijke ontwikkeling zullen meemaken als voorheen christenen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er volgens u sprake van de zogeheten «islamisering»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat verstaat u onder «islamisering»?
Zie antwoord vraag 2.
Welke boodschap heeft u voor Nederlanders die zich zorgen maken om de invloed van de immigratie en de invloed van de islam op Nederland en op de verworven vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting, de scheiding van kerk en staat en de gelijkheid van man en vrouw? Welke boodschap heeft u voor Nederlandse moslims die zich zorgen maken over hun toekomst in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid binnen afzienbare tijd uw toekomstvisie op de integratie te schetsen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze visie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat garant voor een rechtsstaat die beschermt en eisen stelt aan alle Nederlanders in gelijke mate. Aan verschillen wordt ruimte gegeven, maar noodzakelijkerwijs ook grenzen gesteld. Aan de vrijheid van meningsuiting, de scheiding van kerk en staat, en gelijkheid van de sexen wordt niet getornd. De rechtsstaat geeft burgers de vrijheid om hun mening te uiten en hun geloof te beleven, maar stelt grenzen als het gaat om discriminatie, criminaliteit of geweld. Met een beleid gericht op kwalificatie en participatie biedt het kabinet kansen aan alle burgers in Nederland op volwaardige participatie. Religieuze denominatie speelt daarbij geen enkele rol.
Bestrijding van antisemitische uitingen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het item gezien in het programma Pownews van 9 februari 2011, waarin een jongen een Hitlergroet uitbracht jegens een gezelschap van rabbijnen, imams en dominees?
Ja.
Is er aangifte gedaan van dit voorval? Zo nee, wilt u de betrokkenen daar actief toe uitnodigen?
Naar aanleiding van de televisie-uitzending op 9 februari heeft het korps Amsterdam-Amstelland rabbijn Evers benaderd en hem gevraagd om aangifte te doen. De rabbijn heeft op 11 februari 2011 aangifte gedaan ter zake van belediging.
Is de jongen die op camera herkenbaar de Hitlergroet brengt en «kankerjoden» roept opgepakt of loopt er politieonderzoek naar deze antisemitische uitingen? Zo ja, op welk moment en op welke basis heeft de politie besloten om actie te ondernemen? Zo nee, bent u van mening dat dit soort gedragingen ambtshalve onderzocht en vervolgd moeten worden?
Naar aanleiding van de aangifte is er een opsporingsonderzoek gestart, waarbij onder meer de foto van verdachte is getoond in het televisieprogramma «Ter plaatse» van RTV Noord-Holland. Daarnaast is de foto geplaatst op de website www.depolitiezoekt.nl. Aangezien het onderzoek nog loopt, kan ik geen verdere mededelingen doen.
De politie kan ook zonder aangifte proces-verbaal van strafbare feiten opmaken en inzenden naar het openbaar ministerie. De officier van justitie beoordeelt de zaak en beslist of tot vervolging wordt overgegaan. Ingevolge de Aanwijzing discriminatie (2007A010) van het College van Procureurs-generaal is daarbij de hoofdregel dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt.
Werd de interreligieuze wandeling begeleid door politieagenten? Zo ja, hoe hebben zij gereageerd op de uitingen van deze jongen?
Nee. De politie werd pas kort tevoren op de hoogte gesteld over de wandeling.
Deelt u de observatie dat uit dit filmpje opnieuw blijkt dat mensen die door hun kleding als Joods herkend zouden kunnen worden in de praktijk met antisemitisch gedrag geconfronteerd worden? Vindt u het ook ontoelaatbaar dat Joodse mensen hiermee rekening moeten houden en zich in sommige gevallen genoodzaakt voelen om hun gedrag en voorkomen aan te passen?
Het filmpje bevestigt dat antisemitisch gedrag voorkomt. Antisemitisch en ander discriminerend gedrag is onacceptabel. Niemand in Nederland zou zich door zulk gedrag genoodzaakt moeten voelen om zijn gedrag en voorkomen aan te passen.
Bent u van mening dat de pakkans voor antisemitisme verhoogd moet worden door bijvoorbeeld de gerichte inzet van opsporingsambtenaren die zich op traditioneel Joodse wijze kleden? Zo ja, hoe wilt u bevorderen dat deze lokagenten gericht ingezet worden zodat Joodse mensen weer zonder angst herkenbaar over straat kunnen lopen? Zo nee, waarom niet?
De keuze voor de inzet van gerichte opsporingsmiddelen wordt op lokaal niveau gemaakt, op basis van de lokale kennis. De Regionale Discriminatieoverleggen (RDO’s) spelen hierin een belangrijke rol. De inzet van alternatieve opsporingsmethoden is ook een lokale aangelegenheid, mits deze vallen binnen de wettelijke mogelijkheden. Hoewel daarvoor een wettelijke basis bestaat, ligt de inzet van lokagenten bij antisemitisme, niet voor de hand vanuit overwegingen van subsidiariteit (als andere opsporingsmiddelen niet tot het gewenste resultaat leiden). Ook deze afweging dient echter lokaal te worden gemaakt.
Hoeveel aanhoudingen zijn afgelopen jaar verricht vanwege antisemitisme?
Voor de zomer zullen wij een aanscherping van het actieprogramma ter bestrijding van discriminatie naar de Tweede Kamer sturen. Hierbij sturen wij ook de landelijke cijfers van de politie en het Openbaar Ministerie ten aanzien van antisemitisme in 2010 mee.
Het versturen en ontvangen van processtukken op de Antillen |
|
Ronald van Raak |
|
Deelt u de mening dat processtukken altijd moeten kunnen worden verstuurd en ontvangen, zeker binnen het Koninkrijk?
Het in dit verband relevante criterium voor het doorgang vinden van civiele zaken waarbij de gedaagde zich bevindt in Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba is niet of deze de stukken heeft ontvangen, maar of de stukken rechtsgeldig zijn betekend. Uit praktische overwegingen beperk ik mij bij mijn verdere beschrijving tot de werkwijze zoals die gold en nog steeds geldt ten aanzien van Curaçao.
De werkwijze is dat de procespartij die zich in Nederland bevindt en een stuk wenst te laten betekenen, daartoe een deurwaarder inschakelt. Betekening kan plaatsvinden op grond van artikel 55, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarin is bepaald dat de deurwaarder een exploot betekent aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie (OM). Betekend dient te worden aan het parket bij het gerecht waar de zaak dient of moet dienen. Met de betekening aan het parket is de betekeningshandeling voltooid (Hoge Raad 30 december 1977, NJ 1978, 576). Om daarnaast te trachten de stukken daadwerkelijk te laten uitreiken aan degene voor wie ze zijn bestemd, is in hetzelfde artikel bepaald dat het parket een afschrift van het exploot naar het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van Curaçao (voor 10 oktober 2010: het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen) stuurt. Het is gebruikelijk dat van daaruit de stukken worden doorgezonden naar het Parket van de Procureur-Generaal van Curaçao (voor 10 oktober 2010: het Parket van de Procureur-Generaal van de Nederlandse Antillen). Het laatstgenoemde parket tracht de stukken te laten uitreiken. Bovendien is in artikel 55, eerste lid, Rv bepaald dat de in Nederland ingeschakelde deurwaarder een tweede afschrift van het exploot per aangetekende brief aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de gedaagde op Curaçao stuurt. Ook als gedaagde na inzet van beide methoden de stukken niet ontvangt en/of niet verschijnt bij de behandeling van de civiele zaak, kan die in beginsel doorgang vinden, aangezien rechtsgeldig is betekend aan het parket in Nederland. De zaak kan dan bij verstek worden behandeld.
Welke mogelijkheden zijn er om af te dwingen dat processtukken op de Antillen worden uitgereikt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de dagvaarding van het hoger beroep van mevrouw G. niet aankomt op de plaats van bestemming in Curaçao, met als gevolg dat het hoger beroep bij het Gerechtshof te Den Haag van de rol wordt gehaald?1
Zoals ik in antwoord op vragen 1, 2 en 7 heb aangegeven, is het criterium niet of gedaagde de stukken in handen krijgt, maar of er rechtsgeldig is betekend. Voor zover mij bekend is geworden, is in deze zaak de in dat antwoord geschetste werkwijze gevolgd. Het Parket van de Procureur-Generaal van Curaçao heeft mij meegedeeld dat in 2008 en 2010 geprobeerd is de stukken door middel van aangetekend versturen uit te reiken aan degene voor wie zij bestemd waren. Deze persoon heeft de stukken niet vrijwillig in ontvangst willen nemen. In de gevolgtrekking die het gerechtshof te Den Haag daaraan heeft verbonden kan ik niet treden.
Waarin zit volgens u de oorzaak van het niet uitreiken van de dagvaarding op Curaçao? Door wie wordt mevrouw G. gefrustreerd in haar pogingen in hoger beroep te komen tegen het vonnis van de rechtbank waar zij het mee oneens is?
Mij is geen informatie bekend geworden over de reden waarom gedaagde de stukken niet vrijwillig in ontvangst heeft willen nemen.
Heeft het niet uitreiken van de processtukken iets te maken kunnen hebben met het feit dat de geadresseerde op Curaçao, de gedaagde, relaties heeft met belangrijke figuren op Curaçao? Kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het nooit zo kan zijn dat een rechtszaak wordt geblokkeerd omdat een invloedrijk persoon achter de schermen aan de touwtjes trekt?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Welke oplossing kunt u bieden voor mevrouw G., en mogelijke anderen in een soortgelijke situatie? Hoe gaat u er voor zorgen dat processtukken ook op de Nederlandse Antillen altijd worden uitgereikt zodat rechtszaken niet geblokkeerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
De extra tegemoetkoming aan ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen |
|
Renske Leijten |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Vindt u het wenselijk dat een gezin met een eenverdiener van twee keer modaal wel de extra tegemoetkoming krijg in het kader van de TOG krijgt, terwijl een gezin waarvan beide ouders op uitkeringsniveau (bijvoorbeeld Wajong) inkomsten hebben geen extra tegemoetkoming krijgen in het kader van de TOG?1
Mijn voorganger heeft de extra tegemoetkoming voor alleenverdieners met een thuiswonend gehandicapt kind ingevoerd omdat een alleenverdienershuishouden in besteedbaar inkomen is achtergebleven bij tweeverdieners en alleenstaande ouders. Deze groep is in besteedbaar inkomen achtergebleven, omdat er verschillende belastingmaatregelen zijn getroffen om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Alleenverdieners die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen worden gecompenseerd hiervoor door deze maatregel. Het is hierbij niet relevant of het inkomen van de ouders bestaat uit arbeidsinkomen of een uitkering.
Hoeveel mensen ontvingen een extra tegemoetkoming in het kader van de TOG in 2010 en in 2011? Hoeveel van deze mensen zijn eenverdieners en hoeveel van deze mensen hebben een verdienende partner waarvan het inkomen lager is dan € 4 706 per jaar?
De extra tegemoetkoming is in 2010 geïntroduceerd en moet aangevraagd worden bij de SVB. De SVB heeft alle TOG-gerechtigden hiervan op de hoogte gesteld door begin 2011 een brief te versturen. De uitbetaling van de extra tegemoetkoming vindt namelijk pas plaats in 2011. Tot nu toe zijn er ongeveer 3000 extra tegemoetkomingen verstrekt. Cijfers die meer over de uiteindelijke grootte van de doelgroep zullen zeggen zijn medio 2011 beschikbaar.
Er is sprake van een alleenverdienershuishouden als de minstverdienende partner een inkomen heeft dat lager is dan € 4 706 per jaar. Alle ontvangers van de extra tegemoetkoming zijn alleenverdiener. Of de partner enig inkomen heeft onder de grens van € 4 706 per jaar wordt niet apart bijgehouden door de SVB.
Bent u bereid bij de toekenning van de extra tegemoetkoming TOG te kijken naar het gezinsinkomen in plaats van alleen naar het inkomen van de verdienende partner? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hierover een voorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
De extra tegemoetkoming is bedoeld voor alleenverdienershuishoudens die in aanmerking komen voor TOG. Alleenverdienershuishoudens zijn ouders waarvan de minstverdienende partner een inkomen heeft dat lager is dan € 4 706 per jaar. De reden dat deze huishoudens deze extra tegemoetkoming krijgen, is dat zij in besteedbaar inkomen zijn achtergebleven bij tweeverdieners en alleenstaande ouders. De hoogte van het gezinsinkomen is hiervoor niet relevant. Om die reden zal ik bij de toekenning van de extra tegemoetkoming TOG, niet de hoogte van het gezinsinkomen meenemen.
Vindt u het rechtvaardig dat de ouder van een gehandicapte kind dat mantelzorg pleegt geen tegemoetkoming TOG krijgt vanwege de lage AWBZ indicatie, terwijl een ouder die geen mantelzorg pleegt wel een tegemoetkoming TOG krijgt? Vindt u deze constructie motiverend voor ouders die mantelzorg voor hun kind plegen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen? Zo ja, kunt u dit toelichten?2
Afgelopen jaar is het beoordelingskader voor de TOG aangepast. Besloten is aan te sluiten bij een reeds bestaand beoordelingskader, de AWBZ-indicatie. Voordeel van deze AWBZ-indicatie is dat er volstaan kan worden met één indicatie voor zowel het bepalen van de zorgbehoefte in het kader van de AWBZ als voor de TOG. Het gevolg van deze wijziging is dat alleen AWBZ-zorg meetelt voor het recht op TOG. Ouders die mantelzorg verlenen kunnen in aanmerking komen voor het mantelzorgcompliment.
Mijn voorganger heeft over de gewijzigde voorwaarden van de TOG eerder van gedachten gewisseld met de Tweede Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 24 170, nr. 105). Hierbij is ook expliciet aandacht besteed aan mantelzorg. Dit heeft toen geen aanleiding gegeven om de regeling aan te passen.
Ziet u mogelijkheden om bij de toekenning van de tegemoetkoming TOG niet te kijken naar de AWBZ-indicatie van het kind, maar naar het inkomen van de ouders? Kunt u dat toelichten?
Het doel van de TOG is een tegemoetkoming te geven aan ouders met een thuiswonend gehandicapt kind. De AWBZ-indicatie is een aanwijzing dat een kind dusdanig gehandicapt is, dat de ouder in aanmerking kan komen voor de TOG. Inkomen is geen indicatie voor de ernst van de handicap. Ik zie daarom geen mogelijkheid om de AWBZ-indicatie te vervangen door een inkomenstoets.
De bezuinigingen op het gemeentelijk veiligheidsbudget |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeenten krijgen minder rijksgeld voor veiligheid»?1
Ja.
Klopt het dat de gemeenten in 2012 94 miljoen euro per jaar minder ontvangen voor veiligheidsbeleid, waardoor vele lokale veiligheidsinitiatieven dreigen te sneuvelen?
Het bedrag van 94 miljoen euro komt mij niet bekend voor.
De besparing waartoe het kabinet in het kader van de noodzakelijke bezuinigingen op de rijksuitgaven heeft besloten, betreft het niet continueren van de tijdelijke, via de decentralisatie-uitkering Veiligheid en Leefbaarheid, extra toegekende middelen. De middelen zijn voor de jaren 2010 en 2011 toegekend aan 40 gemeenten in het kader van het manifest Bestrijding Overlast en Verloedering. Voor 2010 betrof het ca. € 89 miljoen, voor 2011 ca. € 64 miljoen. Bij brief van 24 november 2009 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 B, nr. 12) heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u hierover geïnformeerd.
De structurele middelen voor veiligheid, ten bedrage van ca. € 1,26 miljard, die gemeenten ontvangen via het gemeentefonds, lopen ook na 2011 door. De grootste 37 gemeenten ontvangen hieruit samen ongeveer € 600 miljoen. Dat biedt gemeenten ook na 2011 voldoende financiële ruimte om succesvolle veiligheidsmaatregelen te starten of voort te zetten.
Deelt u de mening van Venlose burgemeester Bruls dat het moeilijk uit te leggen is aan de samenleving dat dit kabinet de mond vol heeft van veiligheid, maar tegelijk minder geld geeft aan gemeenten om veiligheidsbeleid vorm te geven? Zo nee, hoe wilt u deze, voor de gemeenten enorm zure maatregelen dan uitleggen?
Zoals hierboven aangegeven, beëindigt het kabinet enkele tijdelijke geldstromen. Dat neemt niet weg dat veiligheid voor dit kabinet prioriteit heeft. Het kabinet zal ook de komende jaren gemeenten op allerlei manieren blijven ondersteunen bij het versterken van de veiligheid en leefbaarheid, onder meer door het vormgeven van wettelijk instrumentarium, het bevorderen van de lokale en regionale samenwerking (bijvoorbeeld door ondersteuning vanuit het Rijk van RIEC’s en veiligheidshuizen) en kennisdeling.
Klopt het dat uit onderzoek blijkt dat gemeentelijk veiligheidsbeleid effect heeft? Zo ja, deelt u de mening dat alles gedaan moet worden om dit beleid in stand te houden?
Succesvol veiligheidsbeleid uiteraard in belangrijke mate gestalte op lokaal niveau. Gezien de verantwoordelijkheid die de gemeenten hiervoor hebben, zijn zij naar mijn overtuiging zelf het beste in staat om te bepalen welke maatregelen nodig zijn, welke beëindigd moeten worden en welke voortgezet of gestart moeten worden.
Verwacht u dat door deze en andere bezuinigingsopdrachten die bij de gemeenten liggen veiligheidsbeleid stopgezet zal worden? Bent u bereid deze keuzes door gemeenten te inventariseren? Zo nee, waarom niet?
In tijden van budgettaire krapte staan Rijk en gemeenten samen voor de opdracht om met minder financiële middelen toch een maximale inspanning te leveren om de veiligheid en leefbaarheid te vergroten. Dat vraagt enerzijds om prioriteiten stellen, anderzijds om effectiever werken binnen de bestaande mogelijkheden, bijvoorbeeld door regionale samenwerking. Een inventarisatie acht ik in dit verband niet nodig. Ik ben ervan overtuigd dat gemeenten er in zullen slagen om te doen wat nodig is.
Klopt het dat veel gemeenten hun inzet in het Veiligheidshuis bekostigen uit de middelen die nu wegbezuinigd worden? Zijn de ambitieuze plannen van het kabinet met de veiligheidshuizen te realiseren zonder de inzet van de gemeentes? Zo nee, hoe waarborgt u de deelname van gemeentes in de Veiligheidshuizen?
Voor de doorontwikkeling van Veiligheidshuizen stel ik jaarlijks 7,7 miljoen beschikbaar. Daarnaast investeer ik in 2011 3 miljoen voor de ontwikkeling van een casusondersteunend systeem voor de Veiligheidshuizen. Maar ook het lokale bestuur moet een bijdrage leveren. Om de middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten is mijn doel om meer focus aan te brengen in de doelen, functie en werkwijze van de Veiligheidshuizen. Door kennis en krachten te bundelen, verwacht ik dat het voor alle betrokken partijen effectief wordt (of blijft) om te investeren in een Veiligheidshuis.
Bent u van plan om uw beleid bij te stellen als op grond van veiligheidsstatistieken blijkt dat deze forse bezuinigingen leiden tot een verslechtering? Zo nee, waarom niet?
Het lijkt mij niet verstandig om van dergelijke veronderstellingen uit te gaan. De uitdagingen waarvoor wij de komende jaren staan zijn helder. Laten wij er vooral voor zorgen dat we samen met gemeenten de handen uit de mouwen blijven steken voor het verbeteren van de veiligheid in ons land. Ik heb er vertrouwen in dat dat lukt.
Deelt u de mening dat een regering die veiligheid als één van haar drie ambities gekozen heeft ook concrete doelen moet durven formuleren ten aanzien van de veiligheid die mensen in hun eigen omgeving ervaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wilt u dergelijke doelstellingen bepalen?
Die mening deel ik. De ambities van het kabinet op het gebied van Veiligheid en Justitie heb ik uitgewerkt in het Werkprogramma Nederland Veiliger verdeeld over de volgende thema’s:
De in mijn brief van 18 februari 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 29 628 en 30 880, nr. 237) genoemde landelijke politieprioriteiten zijn een onderdeel hiervan.
De hoogte van verkeersboetes in relatie tot andere boetes |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat agenten verkeersboetes te hoog vinden in verhouding tot andere boetes?1 Wat is uw reactie op deze gevoelens?
Ja. Ik kan mij indenken dat in bepaalde specifieke omstandigheden de voorgeschreven boetes als hoog worden ervaren. In het sanctiestelsel moet echter een afweging worden gemaakt tussen het rekening houden met de omstandigheden van het geval, de consistentie in de opgelegde sancties, en de administratieve hanteerbaarheid. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 3 tot en met 5. Mijn inzet is om ervoor te zorgen dat «hufterigheid» in het verkeer zwaarder bestraft wordt.
Is het waar dat voor winkeldiefstal soms boetes uitgedeeld worden van 50 euro? In wat voor soort situaties gebeurt dit? Wat is de beleidslijn voor de hoogte van boetes in dit soort situaties?
De beleidslijn van het Openbaar Ministerie inzake diefstal van winkelgoederen met een waarde tot en met 50 euro is dat er een boete van 170 euro wordt opgelegd. Bij diefstal van winkelgoederen met een waarde tussen de 50 en 120 euro bedraagt de boete 290 euro. De zwaarte van de straf neemt nog verder toe bij hogere waardes van goederen. Van deze beleidslijn kan de officier van justitie slechts gemotiveerd afwijken, bijvoorbeeld indien sprake is van een bijzondere verschijningsvorm van het delict of naar aanleiding van de persoon van de dader. Indien de diefstal leidt tot een rechtszaak dan kan vanzelfsprekend ook de rechter tot een andere strafmaat besluiten, rekening houdend met de omstandigheden van het geval.
Op welke manier wordt gewogen hoe de verhouding is tussen de hoogte van de boete en de zwaarte van de overtreding?
De Aanwijzing kader voor strafvordering van het College van procureurs-generaal beschrijft de systematiek van het stelsel van richtlijnen voor strafvordering. De richtlijnen vormen één samenhangend geheel, hetgeen gerealiseerd is door enerzijds de ernst van de verschillende delicten ten opzichte van elkaar te positioneren, anderzijds door de factoren die een rol spelen bij de beoordeling telkens op eenzelfde wijze te hanteren. Bij vermogensdelicten, zoals winkeldiefstal, wordt de hoogte van de straf bepaald door een aantal factoren. Naast de waarde van de gestolen goederen gaat het erom of sprake is van medeplegen, medeplichtigheid, een poging, recidive, en de eventuele schade. Voor ieder van deze factoren wordt een vaststaande verzwaring of verlichting van de straf toegepast.
Wanneer krijgt de Kamer het naar aanleiding van de motie-Van der Staaij c.s.2 toegezegde onderzoek naar aanpassing van de verkeersboetes toegestuurd?3 Zou met het onderzoek naar aanpassing van de verkeersboetes naar aanleiding van deze motie niet in belangrijke mate tegemoetgekomen kunnen worden aan de kritiek op de verhouding tussen de verschillende boetes?
Ik zal de Kamer medio 2011 berichten over de manier waarop ik invulling wil geven aan de motie. Mijn voorstel zal inderdaad ingrijpen op de verhouding tussen de verschillende boetes, waarbij ook andere boetes dan verkeersboetes zullen worden betrokken.
Bent u bereid om in uw standpunt over de voorstellen van het Openbaar Ministerie voor aanpassing van de boetes ook een vergelijking te maken met de hoogte van andere boetes dan verkeersboetes, zodat een evenwichtige afweging van de hoogte van de boetes mogelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
De beloning van de voorzitter van de Raad voor de Veiligheid |
|
Ronald van Raak |
|
Welke bijzondere arbeidsvoorwaarden, op het gebied van beloningen, vervoer en personeel, heeft de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid bedongen?1 Waarom krijgt de nieuwe voorzitter een oproepbaarheidstoeslag van 10 procent?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vragen van de leden Brinkman en Elissen (beiden PVV) aan mij, antwoord op vraag 2. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1706)
Welke verschillen zijn er in de arbeidsvoorwaarden en salariëring tussen de nieuwe voorzitter en de oude voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid?
Voor de vorige voorzitter gold een vergoeding op basis van vijf werkdagen per week. Ook deze vergoeding was vergelijkbaar met het salaris van de voorzitter van de WRR. De vorige voorzitter beschikte vanuit zijn functie als voorzitter van de Onderzoeksraad geen aanvullende voorzieningen, zoals een dienstauto met chauffeur, aangezien daarin al was voorzien in zijn hoedanigheid als lid van het Koninklijk Huis. Bovendien had de vorige voorzitter reeds de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, waardoor ook geen voorziening voor pensioenopbouw aan de orde was.
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor veiligheid een verbouwing heeft moeten doorvoeren, omdat anders het meubilair van de nieuwe voorzitter niet zou passen? Wat waren de totale verbouwingskosten?
De onderzoeksraad is, als zelfstandig bestuursorgaan, voor bedrijfsvoeringsaangelegenheden zoals de interne inrichting van het gebouw, zelf verantwoordelijk. De voorzitter heeft binnen die verantwoordelijkheid zijn wensen ten aanzien van de inrichting van zijn kantoor tot uitvoering laten brengen. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het bedoelde meubilair persoonlijk eigendom van de voorzitter is en overigens al meer dan 20 jaar oud. De verbouwingskosten bedroegen circa € 13 500.
Waarom heeft de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid een eigen chauffeur? Klopt het dat er een nieuwe dienstauto is aangeschaft?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vragen van de leden Brinkman en Elissen (beiden PVV) onder nummer 2011Z02827, antwoord op vraag 4. Wellicht ten overvloede merk ik hier op dat de wijze waarop de Onderzoeksraad uitvoering geeft aan de verstrekking van de faciliteit zoals een dienstauto met chauffeur, tot de zelfstandige verantwoordelijkheid van de raad behoort.
Deelt u de zorgen dat het optreden van de nieuwe voorzitter de beeldvorming rondom de Onderzoeksraad voor veiligheid geen goed doet?
Ik heb geen zorgen over het optreden van de nieuwe voorzitter van de Raad.
Het artikel "Beroering om beloning Joustra" |
|
André Elissen (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Beroering om beloning Joustra»?1
Ja.
Klopt deze berichtgeving? Zo ja, kunt u inzicht geven in de bijzondere arbeidsvoorwaarden en extra faciliteiten die met de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid zijn overeengekomen?
De voorzitter is niet «in dienst» van de raad of het ministerie, waardoor geen sprake is van arbeidsvoorwaarden. Ter onderstreping van de onafhankelijke positie van de raad kent de op de Onderzoeksraad van toepassing zijnde regelgeving geen rechtspositie als rijksambtenaar (of vergelijkbaar) voor de voorzitter en de leden van de raad. Deze personen zijn dus niet «in dienst» van de raad en ontvangen voor hun lidmaatschap een vergoeding in plaats van een salaris.
De voorzitter van de Onderzoeksraad ontvangt voor zijn werkzaamheden bij de Onderzoeksraad voor veiligheid een vergoeding vergelijkbaar met het salaris van de voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), zoals vermeld in Bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA). De totale vergoeding bedraagt op basis van drie werkdagen in combinatie met een beschikbaarheid en bereikbaarheid van 24 uur per dag en zeven dagen per week, 75% (60% + 15%) van de voornoemde vergoeding van de voorzitter van de WRR (op basis van een 40-urige werkweek en verhoogd met vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) en ongeacht de vraag of er de facto drie of meer dagen per week wordt gewerkt. Dit bedrag is inclusief het werknemersdeel voor sociale lasten en van de pensioenpremie. Naast deze vergoeding ontvangt de voorzitter een bijdrage voor het werkgeversdeel voor sociale lasten en het werkgeversdeel van de pensioenpremie, die door hem – bij gebrek aan «werkgever» – zelf voldaan dienen te worden. Daarnaast komt de voorzitter in aanmerking voor een representatiekostenvergoeding, vergelijkbaar met de regeling voor de representatievergoeding conform het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel.
Hoe verhoudt de salariëring van deze functie zich tot een vergelijkbare functie binnen de rijksoverheid, daarbij in acht genomen het feit dat het enkel een adviesfunctie betreft en het zeer beperkt aantal personeel waar de voorzitter leiding aan geeft? Kunt u deze salariëring tevens hercalculeren naar een voltijd functie gezien het feit dat deze voorzitter kennelijk drie dagen in de week werkt?
Zowel bij de vorige als huidige voorzitter is sprake van een vergoeding op het niveau van een directeur-generaal/secretaris-generaal, schaal 19, waarbij bij de huidige voorzitter de vergoeding is gebaseerd op drie werkdagen. De vergelijking met de functie van voorzitter van de WRR is mijns inziens passend.
Een hercalculatie naar vijf dagen komt zoals hiervoor is uiteengezet neer op het salaris van schaal 19 bij een werktijd van 40 uur.
Kunt u aangeven hoeveel rampen in de week de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid nodig heeft om met zijn dienstauto naar toe te rijden? Wat is de meerwaarde dat deze voorzitter een dure dienstauto met chauffeur moet hebben? Bent u bereid dit te heroverwegen?
Een dienstauto met chauffeur is passend en functioneel bij dit type werk en de omstandigheden waaronder de voorzitter zijn functie uitoefent en overigens gebruikelijk bij functies op dit niveau binnen de rijksdienst. Ik zie derhalve geen reden voor heroverweging.
Omdat de vorige voorzitter in zijn hoedanigheid als lid van de Koninklijk Huis de beschikking had (en heeft) over een auto met chauffeur, was het in die situatie niet nodig om deze voorziening vanuit de Onderzoeksraad te treffen. De Onderzoeksraad ontvangt extra budget voor de kosten van de dienstauto met chauffeur, zodat deze onkosten niet ten koste gaan van de mogelijkheid van de raad om onderzoeken te verrichten.
Kunt u verzekeren dat de heer Joustra niet opnieuw voor veel geld zijn kantoor gaat verbouwen en dat enige gematigdheid van de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid in deze tijd van bezuinigingen gepast is?
Ik heb geen signalen ontvangen dat de voorzitter voor veel geld een verbouwing heeft laten plaatsvinden, of daartoe een voornemen heeft geuit.
De onafhankelijke benoeming van de voorzitter van de Onderzoeksraad |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel waarin de voormalig voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid kritiek heeft op de benoemingswijze van zijn opvolger?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe het profiel hiervoor is vastgesteld? Wie heeft het profiel vastgesteld en wie heeft hierover kunnen adviseren?
Het functieprofiel voor de nieuwe voorzitter is vastgesteld door de destijds meest betrokken ministers: de ministers van BZK, Verkeer en Waterstaat en Defensie. Over het functieprofiel heeft de Onderzoeksraad geadviseerd.
In welke media en op welke momenten is er geadverteerd voor deze functie?
De advertentietekst met de vacature voor voorzitter en lid van de Onderzoekraad is op 19 juni geplaatst in het NRC en de Volkskrant. Daarnaast heeft een wervings- en selectiebureau actief potentieel geschikte kandidaten benaderd.
Hoe was de sollicitatiecommissie samengesteld? Uit welke gelederen waren deze commissieleden afkomstig?
In opdracht van de drie meest betrokken ministers, de minister van BZK, de minister van Defensie en de minster van Verkeer en Waterstaat, is een ambtelijke selectiecommissie ingesteld op het niveau secretaris-generaal/directeur-generaal. De selectiecommissie werd ondersteund door een wervings- en selectiebureau. De keuze voor dit bureau is afgestemd met – en werd gesteund door – de Onderzoeksraad.
Hoeveel personen hebben er in totaal gesolliciteerd? Hoeveel personen zijn uitgenodigd voor een gesprek met de commissie?
Op de functie hebben tientallen mensen gesolliciteerd. Het wervings- en selectiebureau heeft met circa 35 personen een oriënterend gesprek gevoerd. Na een voorselectie door de selectiecommissie, in afstemming met de eerder genoemde bewindspersonen, heeft de selectiecommissie met zes kandidaten gesproken. De raad is gedurende dit proces van voorselectie en selectie geïnformeerd.
Is voorafgaande de procedure of tijdens de procedure de omvang van de formatieve aanstelling gewijzigd? Zo ja, waarom?
Mijn ambtsvoorganger was van mening dat een 60%-invulling van de functie toereikend is. Die opvatting deel ik. In eerste instantie is de wijze van invulling open gelaten, zodat gedurende het selectieproces nog ruimte bestond om voor een 60% respectievelijk 100%-invulling te kiezen.
Op welke wijze is de Onderzoeksraad voor veiligheid van «begin tot eind» betrokken geweest bij de procedure?
De benoemingsprocedure staat beschreven in de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid (artikel 7). Deze procedure is gevolgd. Leden van de Raad worden bij Koninklijk Besluit benoemd, op voordracht van de minister van Veiligheid en Justitie (voorheen BZK) en in afstemming met de meest betrokken ministers (Defensie en Infrastructuur en Milieu, voorheen Verkeer en Waterstaat), gehoord de Raad. De raad is conform de wet gehoord alvorens de voordracht via de ministerraad aan Hare Majesteit is doorgeleid. De Onderzoeksraad is van het begin tot het einde betrokken geweest bij de totstandkoming van het functieprofiel, de keuze voor een wervings- en selectiebureau en de totstandkoming van de vacaturetekst. Ook is de Raad gedurende het gehele proces in de gelegenheid gesteld om kandidaten aan te dragen, en heeft afstemming plaatsgevonden met de Raad rondom belangrijke selectiemomenten.
Hoeveel benoembare kandidaten zijn er voorgedragen? Aan welke ministers zijn die voorgedragen?
Conform de wettelijke procedure is één kandidaat via de ministerraad aan Hare Majesteit voorgedragen.
Hoe beoordeelt u achteraf gezien (de zorgvuldigheid van) deze procedure?
De procedure heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
Bent u bekend met de uitspraak van de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad de heer Joustra «Ik heb met het departement afgesproken dat de Raad voortaan een voordracht zal doen.»?2
De Rijkswet waarborgt volledige onafhankelijkheid van de Raad. Dit geldt voor de onderzoeken, de methodiek en de aanbevelingen. De borging van de onafhankelijkheid van de raad ligt mijns inziens niet zo zeer in de wijze van benoeming van de voorzitter, als wel in de borging van de onafhankelijkheid.
De Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid is in 2008 geëvalueerd. Uit dat onderzoek kwam de benoemingsprocedure niet als aandachtspunt naar voren. Desalniettemin is met de nieuwe voorzitter afgesproken de procedure zowel ten aanzien van de leden als van de voorzitter op mogelijke onvolkomenheden te bezien,
Kunt u het bestaan van deze afspraak bevestigen? Zo nee, kunt u toelichten welke afspraak u wel heeft gemaakt met de nieuwe voorzitter omtrent benoemingen?
Zie antwoord vraag 10.
Zo ja, bent u bereid de tekst van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (m.n. artikel 7, lid 1) te wijzigen zodat deze in overeenstemming wordt gebracht met deze nieuwe praktijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de huidige benoemingsprocedure van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid in zijn geheel nog eens tegen het licht gehouden moet worden vanuit het perspectief van onbevreesde onafhankelijkheid van de raad?
Zie antwoord vraag 10.
Welke feitelijke mogelijkheden ziet u om de benoeming van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid geen «politieke benoeming» meer te laten zijn, zoals de oud-voorzitter heeft aangegeven wenselijk te vinden?
Zie het antwoord op de vragen 10, 11, 12 en 13.
Deelt u de mening dat vanuit het principe van onafhankelijkheid een benoeming door de Kamer – al dan niet na een voordracht van een nader samen te stellen commissie of de Onderzoeksraad voor veiligheid zelf – van de voorzitter meer voor de hand ligt? Zo nee, welke bezwaren heeft u tegen een dergelijke benoemingswijze?
De onafhankelijkheid van de Raad is wat mij betreft voldoende geborgd in de Rijkswet. Bij de volgende evaluatie van de Rijkswet kan een eventuele versterking van de rol van de Kamer desgewenst worden betrokken.
Het bericht dat de werkloosheid onder niet-westerse allochtonen in 2010 verder is opgelopen |
|
Joram van Klaveren (PVV), Léon de Jong (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Werkloosheid niet-westerse allochtonen in 2010 verder opgelopen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat immigranten pas nadat deze tien jaar onafgebroken legaal in Nederland woonachtig zijn geweest en gewerkt hebben aanspraak kunnen doen op de voorzieningen van de verzorgingsstaat? Zo nee, waarom niet?
Overeenkomstig het regeerakkoord, wordt bezien in hoeverre aanscherping van het (arbeids)migratiebeleid mogelijk is en wat dit betekent voor de toegang tot onze sociale voorzieningen. De Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Kunt u toelichten waarom werkloosheid onder met name Marokkanen en mensen afkomstig uit het Midden-Oosten in 2010 is gestegen? Zo nee, waarom niet?
De werkloosheid onder niet-westerse allochtonen stijgt relatief hard wanneer het slecht gaat met de economie, maar neemt ook sterker af wanneer de economie weer aantrekt. De grotere dynamiek van de werkloosheid onder niet-westerse allochtonen hangt samen met het gegeven dat niet-westerse allochtonen meer dan autochtonen werkzaam zijn op veelal lager gekwalificeerde, tijdelijke banen. Wanneer het slecht gaat op de arbeidsmarkt verdwijnen als eerste deze banen, maar andersom ontstaan vacatures ook als eerste in dit segment van de arbeidsmarkt.
In hoeverre draagt de voortgaande massa-immigratie van ongeschoolde gelukszoekers bij aan het terugdringen van werkloosheid onder met name niet-westerse allochtonen?
Het kabinet legt met de maatregelen in het regeerakkoord een ambitieus pakket neer dat in het algemeen is gericht op ombuiging, beheersing en vermindering van de immigratie. Wat mijn beleidsterrein betreft merk ik op dat Nederland nog zoveel mensen met een uitkering kent, dat het niet nodig is arbeidskrachten van buiten de EU toe te laten tot de Nederlandse arbeidsmarkt, tenzij in uitzonderingssituaties. De uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen zal worden aangescherpt om dit doel te bereiken. Ook de wet zelf zal voor dit doel worden aangepast.
Daarnaast zullen uitkeringsgerechtigden meer worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid om stappen te ondernemen om aan werk te komen. Tegenover een uitkering zoals de bijstand en werkloosheidsuitkering staat de plicht om werk, scholing, of re-integratie te aanvaarden. Tevens komt in de bijstand de plicht om een tegenprestatie te leveren. Het begrip passende arbeid is al verruimd. Het niveau van het werk mag uiteindelijk geen excuus zijn om werkaanbod te weigeren. Deze maatregelen van het kabinet zijn erop gericht om, samen met gemeenten en UWV, meer mensen te laten werken.
Wat is er bekend over de verschillen in arbeidsethos/mentaliteit van niet-westerse allochtonen ten opzichte van autochtonen en in hoeverre spelen die verschillen een rol bij de hoge werkloosheid onder met name niet-westerse allochtonen?
In een onderzoek uit 2005 onder 100 werkgevers met medewerkers uit etnische minderheden, geeft een overgrote meerderheid van de werkgevers aan geen noemenswaardige verschillen te ervaren in de arbeidsprestatie en -motivatie van allochtone en autochtone werknemers.2 Uit onderzoek in 2009 onder werkgevers blijkt dat 87 procent van de werkgevers geen verschil ervaart in het functioneren en de motivatie van allochtone en autochtone medewerkers. 13 procent ervaart allochtonen als meer gemotiveerd dan autochtone Nederlanders.3
In zijn algemeenheid wordt arbeidsethos in weinig onderzoeken naar de arbeidsparticipatie van allochtonen genoemd als belemmering voor arbeidsdeelname. Wel is in 2008 een beperkt kwalitatief onderzoek uitgevoerd door Regioplan in 8 grote gemeenten. Uit de gesprekken met 32 re-integratiemedewerkers over voorkomende belemmeringen bij werkzoekenden, kwam o.a. als ervaringsgegeven naar voren dat bij allochtonen, vaker dan bij autochtonen het geval zou zijn, de opvatting een rol speelt er niet veel op vooruit te gaan als men werkt (armoedeval). Ook werd genoemd dat allochtone jongeren minder bereid zouden zijn om laag op de ladder te beginnen. Verder zouden allochtonen vaker dan autochtonen de neiging hebben hun slechte arbeidsmarktpositie aan externe factoren te wijten. Vanwege de beperkte omvang en opzet van dit onderzoek is het echter moeilijk hier algemene conclusies aan te verbinden.
De meeste onderzoeken4 van de afgelopen jaren laten zien dat de hoge werkloosheid in veel gevallen wordt veroorzaakt door een cumulatie van factoren. Veelgenoemd zijn een matige beheersing van de Nederlandse taal, laag of geen opleidingsniveau, fysieke en psychische gezondheidsklachten, gebrekkige kennis van onderwijs(stelsel) en arbeidsmarkt, weinig betrokkenheid van ouders bij het onderwijs, traditionele opvattingen over de rol van de vrouw (dit speelt vooral bij de eerste generatie) en een passieve houding tijdens het sollicitatieproces. Aanvullend hierop noemt de SER5 de gebrekkige aansluiting tussen zoekgedrag en zoekkanalen van allochtone werkzoekenden en de wervingsstrategieën van werkgevers en de culturele verschillen in communicatie. De impact van bovengenoemde factoren lijkt het grootst bij mensen van Marokkaanse, Turkse, overige niet-westerse en Antilliaanse/Arubaanse herkomst, alhoewel dat per factor verschilt. Daarbinnen is de afstand tot werk het grootst bij laagopgeleiden, migranten van de eerste generatie (vooral vrouwen) en (bepaalde groepen) personen met een verblijfsvergunning asiel.
Hoewel er nog steeds sprake is van een hogere werkloosheid onder niet – westerse allochtonen, laat deze een gestage daling zien. Deze daling is sterker bij allochtonen dan bij autochtonen. Ook voor niet-westerse allochtone jongeren geldt dat hun achterstand ten opzichte van autochtone jongeren in de periode 2002–2010 kleiner is geworden: hun onderwijsdeelname groeide harder en hun netto-arbeidsdeelname6 groeide met bijna 2 procent, waar deze voor autochtone jongeren daalde met bijna 2 procent.
De informatievoorziening palliatieve zorg |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Den Hartog Zorgadvies en het Lindeboom Instituut in opdracht van Agora en de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV), waaruit blijkt dat blijkt dat de bestaande informatie over palliatieve zorg niet altijd even goed aansluit bij de informatiebehoefte van het algemene publiek, patiënten en (potentiële) mantelzorgers?1
Een van mijn medewerkers heeft op 4 februari 2011 een werkconferentie te Bunnik bijgewoond, waarin de conceptresultaten van voornoemde onderzoeken zijn gepresenteerd.
De rapporten zijn overigens ten tijde van het opstellen van dit antwoord nog niet in mijn bezit.
Herkent u de problematiek die in het rapport geschetst wordt?
Een van de actiepunten uit het Plan van Aanpak Palliatieve Zorg 2008–2010 was om meer inzicht te krijgen in de informatiebehoefte van het algemene publiek, patiënten en (potentiële) mantelzorgers, om zo te komen tot een samenhangende en doelgroepgerichte publieks- en patiëntenvoorlichting. Deze rapporten zijn een uitvoering van dit actiepunt.
Met deze rapporten bestaat nu meer inzicht over informatievoorziening rond palliatieve zorg.
Welke mogelijkheden ziet u om de informatievoorziening rond palliatieve zorg beter aan te laten sluiten op de informatiebehoeften van de verschillende doelgroepen?
Eerst na zorgvuldige bestudering van de rapporten, die als gezegd nog niet tot mijn beschikking staan, kan in samenwerking en afstemming met het veld worden bepaald hoe kan worden bereikt dat de informatievoorziening rond palliatieve zorg beter aansluit op de informatiebehoeften, met oog voor de verschillende doelgroepen, die verschillende behoeften hebben.
Het ligt overigens wel in de rede dat een vorm van borging hiervan in het zorgproces tot de mogelijkheden behoort.
Kunt u aangeven hoe u omgaat met de conclusie dat er veel materiaal beschikbaar is, maar dat die informatie lang niet altijd even goed zijn weg vindt via de hulpverlener naar de verschillende doelgroepen? Hoe gaat u hulpverleners motiveren om mensen beter te informeren over de mogelijkheden van palliatieve zorg?
Nadat ik de rapporten heb bestudeerd, zal ik bezien in hoeverre ik de conclusies uit de rapporten kan meenemen bij de ontwikkeling van een module voor palliatieve zorg.
Daarnaast kan het ZonMw-verbeterprogramma, dat is gericht op de professional, een rol spelen bij de verbetering van de informatievoorziening over palliatieve zorg.
Verder is van belang dat ZonMw in januari 2011 de oproep van het ZonMw-programma Palliatieve zorg Goed beschrijven van goede voorbeelden heeft geplaatst, waarin als speerpunt is opgenomen: het versterken van de regiefunctie van de cliënt/naasten en het beschrijven van goede voorbeelden over communicatie met patiënt, mantelzorger of interculturele palliatieve zorg. Resultaten worden vanaf medio 2012 verwacht.
Welke rol ziet u voor verzekeraars weggelegd in de informatievoorziening over palliatieve zorg?
Samen met het veld, waaronder Agora en de NPV, zal worden bezien hoe de informatievoorziening kan worden geoptimaliseerd. De rol van de zorgverzekeraars zal hierin worden meegenomen.
Het bericht dat vakantieparken kosten verzwijgen |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Consumentenbond waaruit blijkt dat vakantieparken kosten niet duidelijk genoeg communiceren?1
Ja.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een ontbrekende transparantie voor de consumenten? Zo nee, waarom niet?
Ik wil voorop stellen dat ik eraan hecht dat consumenten in staat moeten worden gesteld om op basis van juiste en volledige informatie hun koopbeslissing te nemen. Om dit te waarborgen, bestaat reeds wet- en regelgeving. Zo is het aanbieders van producten en diensten op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken verboden onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over de belangrijkste kenmerken van hun product of dienst, waaronder de prijs. Wanneer vakantieparken besluiten de door de betrokken gemeente vastgestelde toeristenbelasting aan de consument in rekening te brengen, dient de hoogte hiervan gelijk te zijn aan het door de gemeente vastgestelde bedrag te zijn. In het geval ondernemingen een hoger bedrag in rekening brengen doordat ze bijvoorbeeld andere kosten onder de post toeristenbelasting scharen, is sprake van onjuiste informatie. Bij collectieve overtredingen kan de Consumentenautoriteit handhavend optreden. Ik heb deze specifieke kwestie dan ook onder de aandacht gebracht van de Consumentenautoriteit.
Ook is sprake van zelfregulering via de Code Reisaanbiedingen, een bijzondere code van de Nederlandse Reclame Code. Deze code verplicht de daarbij aangesloten ondernemingen in reclame-uitingen de prijs te vermelden inclusief de bekende onvermijdbare bijkomende kosten, zoals de toeristenbelasting. De Code Reisaanbiedingen bevat onder andere nadere transparantievoorschriften. Volgens deze code is sprake van misleiding indien de aanbieder het begrip «belasting» gebruikt voor kosten die hij niet aan de overheid hoeft af te dragen. Indien een vakantiepark aangeeft te zijn gebonden aan deze Code, maar er in de praktijk niet naar handelt, kan dit een oneerlijke handelspraktijk opleveren. Consumenten kunnen klachten over het niet naleven van deze code indienen bij de Reclame Code Commissie. Wanneer marktpartijen uitspraken van de Reclame Code Commissie niet naleven, of wanneer er sprake is van recidive, kan de Consumentenautoriteit hiertegen handhavend optreden.
Ook kunnen consumenten een klacht indienen bij ConsuWijzer, het informatieloket van de Consumentenautoriteit, de NMa en de OPTA. De klachten die via ConsuWijzer bij de Consumentenautoriteit terecht komen, vormen belangrijke signalen voor eventuele overtredingen van de betreffende regels. Zij kunnen voor de Consumentenautoriteit reden zijn om een onderzoek te starten. Tot dusverre zijn de meldingen in dit verband echter beperkt gebleven.
Bent u ook van mening dat het afkeurenswaardig is dat parken onder allerlei creatieve benamingen de toerist opzadelt met een veel hogere toeristenbelasting dan het daadwerkelijke bedrag dat de gemeente berekent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het absoluut onwenselijk is dat bij het boeken van een vakantiebestemming standaard de optie voor een annuleringsverzekering is aangevinkt in de hoop dat de consument dit niet ziet? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik acht het onwenselijk dat bij het boeken van een vakantiebestemming de optie voor een annuleringsverzekering vooraf is aangevinkt. Ik vind het namelijk belangrijk dat consumenten in staat worden gesteld om weloverwogen en bewuste keuzes te maken. Wanneer facultatieve prijstoeslagen, zoals een annuleringsverzekering, vooraf worden «aangevinkt» is dit minder goed mogelijk.
Omdat ik het onwenselijk acht dat consumenten mogelijk ongewild aan verplichtingen gebonden worden die via vooraf aangevinkte hokjes in het aanbod van aanbieders van producten of diensten tot stand komen, heeft Nederland in de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel consumentenrechten het voorstel van de Europese Commissie voor een verbod op vooraf afgevinkte hokjes ondersteund.
Deelt u de opvatting dat deze branche de consument voortaan beter moet informeren over gemeentelijke heffingen en reserveringskosten? Zo nee, waarom niet?
Het goed informeren van consumenten in het geval zij een product of dienst willen aanschaffen over onder andere bijkomende kosten, waaronder de gemeentelijke heffingen en reserveringskosten, dient te allen tijde plaats te vinden. In de antwoorden op de vragen 2 en 3 is aangegeven dat bestaande wet- regelgeving dit belang waarborgt. In hoeverre in deze specifieke kwestie door de betrokken ondernemers in overeenstemming met deze wet- en regelgeving is gehandeld, is ter beoordeling aan de Consumentenautoriteit en uiteindelijk aan de rechter.
Het bericht dat de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) twijfelt aan de bezorgkwaliteit van TNT en dat TNT weigert openheid van cijfers te geven |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de OPTA twijfelt aan de bezorgkwaliteit van TNT en dat TNT weigert openheid van cijfers te geven?1
Het gaat hier om een discussie tussen OPTA als toezichthouder op de naleving van de eisen die de Postwet 2009 stelt aan de universele postdienst en TNT Post als leverancier van de universele dienst.
OPTA heeft niet gesteld dat zij twijfelt aan de bezorgkwaliteit van TNT Post, maar dat zij niet met zekerheid kan vaststellen dat TNT aan de 95%-norm voldoet. OPTA heeft onder andere gevraagd om een uitsplitsing van de bezorgkwaliteit naar bezorgdagen. TNT geeft aan dat voor de losse post de norm van 95% is gehaald en zij een algeheel overzicht van de uitkomsten van de metingen heeft verstrekt en inzichtelijk heeft gemaakt hoe die uitkomsten zijn gewogen. Het is aan OPTA om te bepalen welke informatie zij nodig heeft voor de uitvoering van haar taken.
Welke redenering hanteert TNT om de kwaliteit van de postbezorging te berekenen op basis van een gewogen gemiddelde, waarbij zij uitkomt op een kwaliteit van 95,2%? Welke wegingsfactoren worden gebruikt?
De kwaliteitsnorm voor de universele dienstpost is op 95% gesteld. Dat betekent dat gemiddeld per jaar 95% van de brieven die aan de gestelde eisen voldoen binnen 24 uur moeten worden bezorgd.
Het onderzoeksbureau Intomart GfK verstuurt in opdracht van TNT Post elke maand ca. 5 000 proefbrieven; jaarlijks ca. 60 000 brieven. Dit levert ongewogen gemiddelden op. Vervolgens worden de uitkomsten omgewerkt naar een gewogen gemiddelde aan de hand van de werkelijke aantallen brieven per maand, aan de hand van de volgende kenmerken: periodes van het jaar, wijze van adressering (machinegeschreven, handgeschreven) en gewichtsklassen. Er wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de hoeveelheid post die met overnight service wordt verzonden in de maand december, welk volume sterk afwijkt van de andere maanden van het jaar. Zo wordt het gewogen gemiddelde per jaar bepaald.
Waarom wil TNT volgens de OPTA niet inzichtelijk maken hoe ze de weging berekent, terwijl het berekende percentage cruciaal afhangt van de precieze weging, omdat het ongewogen gemiddelde op 94,8% uitkomt?
TNT heeft aan OPTA gerapporteerd hoe zij de weging bepaalt en de meetresultaten weegt. De daadwerkelijke wegingsinformatie heeft TNT volgens OPTA niet geleverd, hetgeen door TNT wordt betwist. TNT wijst daarbij naar eerdere afspraken daarover met OPTA en de controle door de accountant. De verklaring van de accountant, vergezeld van de controleplannen en het controleverslag, is bij de rapportage geleverd.
Met welk significantieniveau komt het door TNT bepaalde gewogen gemiddelde van 95,2% uit boven de limiet van 95%?
Het significantieniveau wordt niet benoemd in de wettelijke definities en de definities van de Europese normen als te rapporteren parameter. TNT Post heeft dan ook niet over het significantieniveau gerapporteerd. In de Europese norm staat vermeld dat een 95%-betrouwbaarheidsinterval dient te worden gegeven dat een nauwkeurigheid dient te hebben van maximaal 1% onder en 1% boven de gemeten waarde. De nauwkeurigheid van het door TNT Post gerapporteerde betrouwbaarheidsinterval bedraagt 0,21%, zodat de meting aanzienlijk nauwkeuriger is dan volgens de norm wordt vereist, volgens TNT.
TNT Post geeft aan dat het betrouwbaarheidsinterval voor de losse post ligt tussen 94,9% en 95,4%, hetgeen betekent dat de kans dat het gewogen gemiddelde daartussen ligt 95% bedraagt.
Op basis van dit betrouwbaarheidsinterval kan volgens OPTA worden geschat dat de standaarddeviatie 0,125 is. Verder ligt het door TNT Post aan OPTA gerapporteerde gewogen gemiddelde op 95,2%. Met deze gegevens, uitgaande van een normaalverdeling, kan volgens OPTA de kans dat het gemiddelde boven de 95% ligt worden geschat op 89%.
Deelt u de mening dat het bericht dat OPTA twijfelt aan de bezorgkwaliteit van TNT en dat TNT weigert openheid van cijfers te geven het zoveelste bewijs is dat de concurrentie in de postsector is mislukt, na de eerdere berichten over de onderbezetting bij TNT, het sjoemelen met post door de leiding, de falende postbezorging, de verhoging van de prijs van de postzegel, werknemers die te maken krijgen met intimidatie op de werkvloer, 15 000 mensen die hun baan dreigen te verliezen en postwerkers die niet eens het minimumloon krijgen?
Neen, OPTA stelt dat zij niet met zekerheid kan vaststellen dat TNT aan de kwaliteitseis voldoet, omdat volgens OPTA op basis van de wettelijk voorgeschreven systematiek, in het bijzonder de te hanteren statistische definities, niet uit te sluiten valt dat de werkelijke uitkomst onder de 95% ligt.
Het gaat hier om het toezicht op de naleving van de eisen die worden gesteld aan de universele postdienst. Deze eisen golden ook de volledige openstelling van de postmarkt. Afgezien van het feit dat het hier om fractionele verschillen gaat, zie ik niet hoe daar de conclusie aan kan worden verbonden dat de concurrentie in de postsector is mislukt.
De gebrekkige aansluiting tussen MBO-opleidingen en het werken in de haven |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Havenondernemers: ROC’s onder de maat»?1
Ja.
In welke opzichten schieten de ROC’s tekort? Is ook een deel van de mismatch de ondernemers aan te rekenen?2
Wanneer er sprake is van een mismatch op de arbeidsmarkt kan doorgaans niet worden gesproken van een tekortschieten van mbo-instellingen of werkgevers. Jongeren zijn vrij in hun keuze voor een beroep en beroepsopleiding. Door de vergrijzing is er de komende jaren op de arbeidsmarkt al sprake van een iets grotere uitstroom van ouderen dan instroom van nieuwe schoolverlaters3. Daardoor kan zich schaarste aan vakbekwaam personeel voordoen. Dat zal per branche verschillen. Werkgevers zijn zelf primair verantwoordelijk voor hun personeelsvoorziening. Zij kunnen hierin voorzien door bijvoorbeeld de instroom van schoolverlaters te bevorderen, maar ook door het eigen personeel verder op te leiden of langer te laten doorwerken of door het werven van werkzoekenden of van werkenden uit andere branches.
Als werkgevers van mening zijn dat de toestroom van jongeren onvoldoende is, ligt het in de rede dat zij samenwerken met mbo-instellingen en nadere afspraken maken. Zij kunnen samenwerken om meer jongeren voor het vakgebied te interesseren door bijvoorbeeld interessante stages te organiseren, een baangarantie te geven en open dagen te verzorgen. Overigens worden de meeste opleidingen voor functies in de Rotterdamse haven niet aangeboden door de Rotterdams roc’s, maar door het Scheepvaart en Transport College (STC) in Rotterdam.
Ter illustratie wordt de situatie in Rotterdam geschetst. In die stad zijn de roc’s Albeda en Zadkine, samen met het Scheepvaart en Transport College, Kennisinfrastructuur Mainport Rotterdam en Deltalinqs sinds een half jaar in gesprek om tot oplossingen te komen. Zo is kennisinfrastructuur Mainport met roc’s en met de deelnemers in gesprek om te bezien of er een groep ambassadeurs van deelnemers kan worden gevormd die vanuit de belevingswereld van jongeren meedenkt over de wijze waarop vacatures in haven en industrie beter kunnen worden vervuld en hoe de opleidingen aantrekkelijker kunnen worden gemaakt.
Sinds 2008 bestaat er overigens een wettelijke zorgplicht arbeidsmarktperspectief, die inhoudt dat mbo-instellingen bij de start, continuering en beëindiging van opleidingen rekening moeten houden met het arbeidsmarktperspectief.
Wat is uw opvatting over het feit dat een hele sector om goede mensen verlegen zit terwijl de werkloosheid in Nederland nog relatief hoog is?
Op het eerste gezicht lijkt het misschien paradoxaal dat er op het zelfde moment werkgevers zijn die onvoldoende geschikt personeel kunnen vinden en werklozen die geen werk kunnen vinden. Toch is dit wel te begrijpen. Waar een sector om verlegen zit hoeft immers niet hetzelfde te zijn als wat werklozen aanbieden. Het kan bijvoorbeeld goed zijn dat de havenondernemers op zoek zijn naar personeel met bepaalde diploma’s of vaardigheden en dat de mensen die op dat moment werkloos zijn die specifieke vaardigheden niet bezitten. Kortom, werkloosheid en schaarste van een specifieke groep kunnen tegelijkertijd bestaan.
Algemeen geldt dat werkgevers zich in zullen moeten spannen om voldoende personeel te aan te trekken. Eveneens geldt dat werklozen zich in zullen moeten spannen om werk te vinden. Dat kost doorgaans tijd en daar kan bij- of omscholing voor nodig zijn.
Bent u bereid samen met de ROC’s en de havenondernemers om de tafel te gaan zitten om snel met een gezamenlijke oplossing voor dit probleem te komen? Zo nee, waarom niet?
Neen, gelet op wettelijke verantwoordelijkheden is dit een zaak van roc’s en havenondernemers zelf. Zij werken ook al samen. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid een overzicht op te stellen van alle sectoren waar een vergelijkbare problematische kloof is tussen (middelbare beroeps-)opleidingen en de werkvloer? Zo nee, waarom niet?
Neen, werkgevers kunnen zelf het beste inschatten wat hun (toekomstige) personeelsbehoefte is en daarop anticiperen. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn er diverse oorzaken en oplossingsrichtingen voor personeelstekorten in branches.
Werkgevers kunnen daarbij gebruik maken van verschillende informatiebronnen die reeds digitaal beschikbaar zijn. Zo heeft het UWV een set van regionale arbeidsmarktinformatie ontwikkeld en (digitaal) beschikbaar gesteld op www.werk.nl. Het UWV werkt hierbij nauw samen met partijen als Colo, Dienst Uitvoering Onderwijs en het CBS. Ook de Stichting van de Arbeid werkt samen met de Raad voor Werk en Inkomen eraan om de ontwikkelingen binnen sectoren en de regionale arbeidsmarkt in beeld te brengen.
De afgelopen jaren is tevens vanuit het middelbaar beroepsonderwijs gewerkt aan het transparant maken van vraag en aanbod aan stageplaatsen (www.stagemarkt.nl) en de kans op werk die een opleiding biedt (www.kansopwerk.nl). Dit per branche, regio en niveau. In opdracht van de gemeente Rotterdam heeft Colo voor examenleerlingen in het voortgezet onderwijs een «arbeidsmarktbijsluiter» ontwikkeld die de kans op werk met specifieke vervolgopleidingen en het bijbehorende salaris inzichtelijk maakt. Dit levert een bijdrage aan een gerichte loopbaanoriëntatie en beroepskeuze (lob) door jongeren.
"Oermoeras" |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit de Groninger Internet Courant?1
Ja.
Vindt u het ook niet absurd dat 600 hectare goede landbouwgrond onder water wordt gezet om een «oermoeras» te creëren, terwijl Nederland geld verdient aan de landbouwexport? Zo nee, waarom niet?
In het Strategisch Groenproject Midden Groningen zijn in 1990 met het gebied en de landbouw afspraken gemaakt om een deel van het gebied na vrijwillige verwerving in te richten als moeras.
In het deelproject Dannemeer worden 3 doelen in samenhang nagestreefd. Aanleg van 600 ha natuur in de begrensde EHS, verbetering van het watersysteem en verbetering van de landbouwstructuur op 3000 ha.
Na afrondingsaankopen is in opdracht van de provincie met de laatste 2 fasen van de inrichting van het gebied Dannemeer begonnen. Van het project Dannemeer is ca 1/3 deel nu aanbesteed. Het project Dannemeer wordt gefinancierd uit de ILG-afspraken van Rijk en provincies.
In het kader van het regeerakkoord heb ik besloten tot een herijking van de EHS. Ik heb de provincies gevraagd om op basis van de door mij aangereikte kaders, te komen met voorstellen voor de herijking.
Het is aan de provincie Groningen om op basis van de aangereikte criteria te bepalen of de afronding van het project Dannemeer deel uitmaakt van de herijkte EHS. Ik wacht de voorstellen van de provincie af en zal deze beoordelen binnen de genoemde kaders.
Bent u ook van mening dat het gewoon onder water zetten van een gebied om een «oermoeras» te scheppen niets met natuur te maken heeft en dat het geld voor dit project beter aan zinnige dingen kan worden uitgegeven, zoals het stimuleren van het ondernemersklimaat in de provincie Groningen? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord is aangegeven dat de kerntaken van de provincie liggen op de gebieden ruimte, economie en natuur. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het op deze terreinen – binnen de door het rijk meegegeven kaders – aan de provincie om te bepalen waaraan prioriteit wordt gegeven.
Vindt u ook dat er in Nederland al genoeg watergerelateerde natuur aanwezig is en dat dit soort projecten er alleen voor zorgt dat goede grond niet meer kan worden gebruikt om te wonen en werken, zaken waar in een klein land als Nederland veel behoefte aan is? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 2 en 3.
Bedreigingen door jagers |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jacht op zwaan escaleert totaal»?1
Ja.
Klopt het dat de politie in eerste instantie weigerde te komen terwijl een burger zich bedreigd voelde en om die reden de politie belde? Hoe beoordeelt u dit?
Het regiokorps Gelderland-Zuid heeft mij meegedeeld dat de communicatie tussen de melder en de politie aanvankelijk niet goed is verlopen. Hierdoor ontstond onduidelijkheid over de plaats waar de gebeurtenis zich afspeelde en wat er zich afspeelde. Er is geen sprake geweest van een aanvankelijke weigering om ter plaatse te komen, maar van onduidelijkheid. Dat de melder hierdoor mogelijk het gevoel heeft gekregen dat de politie niet wenste te komen betreurt de politie en ik sluit mij daarbij aan. Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 3 en 4.
Bent u ervan op de hoogte dat onder andere in Noord-Holland en Brabant ook recent burgers verbaal en fysiek zijn bedreigd door jagers, waaronder door leden van de Wildbeheereenheid?
In de in het antwoord op vraag 2 genoemde zaak heeft het regiokorps Gelderland-Zuid mij meegedeeld dat de politie later op de dag waarop het voorval plaatsvond op locatie de aangiften van beide aangeefsters heeft opgenomen. Vervolgens is een strafrechtelijk onderzoek gestart.
Verder heeft de politie over de periode vanaf 1 maart 2006 tot 1 maart 2011 gegevens kunnen achterhalen over zes gevallen waarin het volgens een politiemutatie of proces-verbaal ging om – vermeende – bedreigingen van passanten door jagers tijdens het jagen. Ik kan niet garanderen dat dit overzicht volledig is, aangezien voorvallen in aangiftes of politiemutaties anders omschreven kunnen zijn en daardoor bij de zoekslag niet gevonden kunnen zijn.
Vijf voorvallen hebben, vanwege verschillende gronden, niet geleid tot een strafrechtelijk vervolg. Een voorval is wel vervolgd maar heeft geleid tot een vrijspraak.
Heeft u zicht op het aantal incidenten de laatste vijf jaar waarbij jagers burgers bedreigden? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel gevallen dit ging en wat de strafrechtelijke gevolgen hiervan waren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze aanvallen en bedreigingen een aantasting vormen van de openbare veiligheid en dat hier streng tegen op getreden dient te worden? Zo ja, op welke wijze kan en wilt u hieraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de mij ter beschikking staande gegevens kan ik niet opmaken dat er daadwerkelijk sprake is geweest van aanvallen en bedreigingen (ik verwijs naar het antwoord op vraag 4). Wel deel ik vanzelfsprekend de mening dat bedreigingen niet acceptabel zijn en een aantasting vormen van de veiligheid. De politie en het Openbaar Ministerie hebben voldoende handvatten om dergelijke zaken op te pakken.
Deelt u de mening dat jagers die zich niet aan de gedragsnormen houden niet het faunabeleid van overheden dienen uit te voeren? Zo ja, bent u bereid hiertoe regels of aanbevelingen aan de provincies te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De gedragsnormen hebben de jagers onderling afgesproken en zijn niet bepalend voor het beleid van overheden. In deze gedragsnormen staat hoe een jager zich dient te gedragen in het veld. De gedrags- en weidelijkheidsregels van Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging zijn hiervan een voorbeeld. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 en het antwoord van de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op vragen van het lid Thieme van uw Kamer (Kamerstukken II, 2007–2008, Aanhangsel Handelingen, nr. 2448).
Deelt u de mening dat jagers die de gedragsregels overtreden een levenslang jachtverbod zouden moeten krijgen, gelet op het feit dat voor vuurwapengebruik onbesproken gedrag een voorwaarde is? Zo ja, bent u bereid dit nadrukkelijk in regels vast te leggen? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de wens van het kabinet om te komen tot een lik-op-stuk beleid?
Ik vind dat de bestaande wet- en regelgeving voldoende mogelijkheden biedt voor een adequate en tijdige reactie. In de Flora- en faunawet zijn meerdere gronden opgenomen waarop de korpschef een jachtakte kan weigeren of intrekken, zoals in geval van (vrees voor) misbruik van vuurwapens of munitie. (artikel 39, eerste lid onder e en artikel 41, eerste lid onder c).
Ook op basis van de Circulaire Wapens en munitie 2005 wordt misbruik in het verleden door de korpschef betrokken bij de beoordeling van aanvragen voor een wapenvergunning, zoals in casu een jachtakte. Bij veroordelingen kunnen personen namelijk gedurende een bepaalde periode voor nieuwe aanvragen worden uitgesloten. De in mijn antwoord op vraag 6 genoemde gedragsnormen zijn in dit kader niet relevant.
Euroterminal Coevorden |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bedrijf Euroterminal Coevorden?
Ja.
Is u bekend dat ProRail op 12 december 2010 de dienstregeling heeft veranderd en daarmee heeft besloten dat van 7:00 uur ‘s ochtends tot 8:30 uur ‘s avonds geen vrachttreinen meer doorgelaten mogen worden vanaf Zwolle van en naar Coevorden?
Ja. Voor een goed begrip is van belang dat er onderscheid wordt gemaakt tussen het verdelen van de capaciteit voor de jaardienst en het verdelen in de ad-hoc fase. De ad-hoc fase betreft aanvullingen of wijzigingen van de jaardienstregeling lopende het jaar; de jaardienst is hierbij uitgangspunt. ProRail reserveert goederen paden voor zogenaamde ad-hoc aanvragen gedurende het jaar (buiten de jaardienst).
ProRail heeft mij over het verloop van de capaciteitsverdeling als volgt geïnformeerd.
In de jaardienst 2011 (ingaande 13 december 2010) zijn drie treinen per week naar Coevorden en drie treinen naar Maasvlakte aangevraagd en toebedeeld. Deze treinen waren (met uitzondering van zondag) gepland in de avond respectievelijk nacht. Overdag (tussen 7.00 en 20.30 op het traject Zwolle-Coevorden v.v.) zijn in de jaardienst geen goederentreinen aangevraagd.
Na sluiting van de jaardienst aanvragen hebben vervoerders aangegeven ook overdag goederenpaden naar Coevorden te willen rijden. ProRail heeft onderzocht of gegeven de jaardienstregeling een goederenpad gecreëerd kan worden. Dit bleek overdag binnen de jaardienstregeling 2011 niet mogelijk. ProRail heeft wel een aanbieding voor een treinpad in de avond/nacht. In de ad-hoc fase kan capaciteit die reeds in de jaardienst is verdeeld niet zomaar worden herverdeeld tenzij andere betrokken vervoerders daar mee instemmen. Dat is in dit geval niet mogelijk gebleken.
Is met u van tevoren overlegd over eerder genoemde maatregel? Zo ja, wat was uw beoordeling van deze maatregel en op welke wijze heeft u de belangen van het goederentransport meegewogen? Zo nee, bent u van mening dat u geconsulteerd had moeten worden?
Nee. Het proces van capaciteitsverdeling is een zaak van de vervoerders en ProRail. Ze handelen binnen de bepalingen van Europese Richtlijn 2001/14, de Spoorwegwet en het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) Vervoerkamer houdt toezicht op het proces van capaciteitsverdeling. Als de betreffende vervoerder zich benadeeld voelt door ProRail kan hij een klacht indienen bij de NMa Vervoerkamer.
Erkent u het belang van de modal shift, waarbij het containervervoer over spoor zoveel als mogelijk als volwaardig alternatief voor het transport over de weg moeten dienen? Zo ja, hoe geeft u dat in dit concrete geval vorm?
In het goederenvervoer wordt uitgegaan van de eigen kracht van de modaliteiten. Alle modaliteiten zijn nodig om (de groei van) het goederenvervoer op te vangen. Het goederenvervoer per spoor is een volwaardige modaliteit op zichzelf en een goed alternatief als een verlader voor spoorvervoer kiest. Het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur voorziet daarom ook in dit concrete geval voor het goederenvervoer in een eerlijke, billijke en niet-discriminerende verdeling van de capaciteit van de spoorweginfrastructuur. Van belang is daarbij dat de vervoerder tijdig goederenpaden in de jaardienst aanvraagt.
Bent u bereid om met ProRail, de Kamer van Koophandel Noord-Nederland, de betrokken overheden en de Euroterminal Coevorden in overleg te treden om te bezien welke oplossingen er mogelijk zijn en de Kamer van deze gesprekken vóór 1 mei 2011 op de hoogte te brengen? Zo ja, hartelijk dank? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals volgt uit mijn antwoord op vraag 3 heb ik geen rol in de operationele verdeling van de infrastructuurcapaciteit. Partijen die zich benadeeld achten, kunnen zich richten tot de NMa Vervoerkamer. Voor de jaardienst 2012 kunnen opnieuw aanvragen voor treinpaden worden ingediend, ook voor goederenvervoer overdag. ProRail probeert alle aanvragen te honoreren. Indien dit niet lukt moet de capaciteit volgens de regels van het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur worden verdeeld waarbij goederenvervoer op deze route een minimaal bedieningsniveau van een trein per uur buiten de spits heeft en prioriteit bij verdeling van de restcapaciteit boven regionaal personenvervoer.
Het artikel "Aso's isoleren in Tuigdorpen' |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Aso’s isoleren in Tuigdorpen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het project «Skaeve huse» in Denemarken en de tot op heden succesvolle evaluaties van dit project?
Ik ben op de hoogte van het Deense project «Skaeve huse» en een aantal projecten in verschillende gemeenten in Nederland die ontleend zijn aan deze aanpak. Uit een evaluatie verricht door de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) van februari 2010, blijkt enerzijds dat zowel hulpverleners, woningcorporaties en gemeenten positief gestemd zijn over de experimenten. Anderzijds blijkt het uiterst moeilijk om locaties te vinden voor Skaeve Huse. Daardoor neemt de planvoorbereiding minstens drie jaar in beslag en komen er uitsluitend tijdelijke locaties beschikbaar.
Bent u op de hoogte van de reden van het mislukken van eerdere projecten aangaande aso-containers in Nederland en dat juist problemen met de bestemmingsplannen op provinciaal niveau hierbij een grote rol hebben gespeeld?
Ik heb kennis genomen van een advies van de hiervoor genoemde Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) aan de toenmalige minister voor WWI over deze woonvorm. In dat advies zijn projecten in Kampen, Maastricht, Amsterdam, Arnhem en Tilburg geëvalueerd. Zoals bij vraag 2 ook aangegeven heb ik begrepen dat het vinden en behouden van een locatie een probleem is.
Deelt u de mening dat een dergelijk project, verwoord in het bovengenoemde artikel, een grote meerwaarde zou kunnen hebben in de aanpak van veelplegers in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit project uit te voeren?
Nee. Als het gaat om het bieden van een voorziening in afwachting van een strafzaak vind ik een open voorziening niet passend. Daarvoor bestaan reeds huizen van bewaring waar veelplegers worden opgesloten in afwachting van berechting. Ik schaar mij achter de reactie van de minister-president naar aanleiding van het artikel in de Telegraaf: «Tuigdorpen bestaan al, die heten gevangenissen.»
Bovendien is in 2004 de Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) ingevoerd. Dit is een strafrechtelijke maatregel, waarmee het mogelijk wordt veelplegers voor de duur van maximaal twee jaar de vrijheid te ontnemen. Vertrekpunt bij plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is een langere vrijheidsbeneming dan normaal gesproken als vrijheidsstraf zou worden opgelegd. Langdurige vrijheidsbeneming van zeer actieve volwassen veelplegers waardoor voortzetting van het criminele gedragspatroon feitelijk onmogelijk wordt gemaakt, is de kern van deze maatregel. De maatregel heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds vergroot het de maatschappelijke veiligheid doordat notoire criminelen langere tijd hun criminele activiteiten niet kunnen uitvoeren. Anderzijds biedt de maatregel de gelegenheid een intensief, op recidivebeperking gericht, programma met de veelpleger te doorlopen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over onderwerpen op het terrein van veiligheid gepland op 10 maart 2011?
Ja.