Concentratie van verloskundige zorg |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de verschillende berichten over sluiten van de afdeling acute verloskunde van het Diaconessenhuis in Meppel en het definitieve vertrek naar Zwolle?1
Meerdere partijen hebben mij brieven gestuurd over de mogelijke concentratie van acute verloskunde in de regio Meppel/Zwolle. De lokale ziekenhuizen hebben een voorgenomen besluit tot verplaatsing van klinische bevallingen naar Zwolle gecommuniceerd. De ziekenhuizen hebben bij mij aangegeven dat het besluit nog niet definitief is en pas genomen wordt wanneer er is geregeld dat de bereikbaarheid in de regio niet verslechtert, of mogelijk zelfs verbetert. Hierover wordt met de Regionale Ambulance Voorziening overlegd. Daarnaast hebben de ziekenhuizen aangegeven dat ze in overleg zijn met de verloskundigen. Ik heb benadrukt dat het essentieel is dat er goede afspraken gemaakt worden met verloskundigen en andere beroepsgroepen in de regio. Samenwerking met de verloskundigen in de regio moet altijd goed zijn georganiseerd. Ik vind het daarom van groot belang dat alle relevante partijen betrokken worden bij besluitvorming over verloskundige zorg in de regio. De uitkomst van overleg moet zijn dat er voor de patiënt en de regio de beste situatie ontstaat. Dit is alleen mogelijk als de kwaliteit en toegankelijkheid van de gehele keten van verloskundige zorg is geborgd.
Ik heb betrokken partijen steeds opgeroepen om geen definitieve stappen te zetten voordat aan de eisen voor kwaliteit en bereikbaarheid is voldaan en hier wordt nu dus aan gewerkt.
Welke aanpassingen in de ambulancedienstenstructuur zijn noodzakelijk om de bereikbaarheid te waarborgen, en per welke datum worden deze ingevoerd? Welke afspraken zijn gemaakt met de verloskundigen om een sluitende zorgketen te realiseren?
Zoals ik bij vraag 1 aangeef wordt hierover met de Regionale Ambulance Voorziening overlegd. Er wordt gedacht aan het verplaatsen van een ambulancepost en het neerzetten van een extra ambulance. Momenteel wordt met de RAV Groningen bekeken hoe de bereikbaarheid kan worden verbeterd.
Het sluitend krijgen van de keten van acute zorg is een voorwaarde voor effectuering van de plannen. Samenwerking met de verloskundigen in de regio, ook na concentratie, moet goed zijn georganiseerd. Ik vind het van groot belang dat alle relevante partijen betrokken worden bij besluitvorming over verloskunde in de regio. De uitkomst van overleg moet zijn dat er voor de patiënt en de regio de beste situatie ontstaat. Het is de verantwoordelijkheid van zowel de verloskundigen, de ziekenhuizen en de verzekeraars om verantwoorde en bereikbare zorg in de regio te garanderen.
Is het waar dat u in een brief aan mensen in Meppel, van 1 december 2011 heeft geschreven «dat de betrokkenen bij het opstellen van de regiovisie u hebben verzekerd, dat geen stappen worden genomen voordat de kwaliteit en toegankelijkheid van de acute verloskundige zorg is verzekerd»? In hoeverre komt dit overeen met de huidige gang van zaken?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
In hoeverre heeft het College Perinatale Zorg (CPZ) toegezien op het naleven van lokale protocollen, zoals de voorzitter van het CPZ aankondigde?2 In hoeverre is dit bijvoorbeeld in Meppel gebeurd? In hoeverre is het CPZ betrokken geweest bij de situatie in Meppel?
Na het opzetten van het plan van aanpak is het CPZ momenteel bezig met het instellen van de commissies, waaronder een commissie die zich gaat bezighouden met inventarisatie van de regionale ketens en samenwerking in de Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV’s). Deze commissie Implementatie en Organisatie zal in de tweede helft van 2012, als de initiatieven lokaal aan de slag zijn gegaan, op de plannen toezien. Bij individuele casussen als Meppel heeft het CPZ contact gehad met de lokale initiatieven. Het College Perinatale Zorg (CPZ) heeft gesproken met een afvaardiging van de verloskundigen kring Meppel. Daarnaast is er contact geweest met het bestuur van het Diaconessenhuis Meppel. Het advies van het CPZ luidt dat er net als overal in Nederland beschreven moet zijn hoe in een samenwerkingsverband tussen alle partijen en professionals gegarandeerd wordt dat 24/7 kwalitatief de juiste zorg voor moeder en kind in de netwerkaanpak geleverd wordt.
Kan een overzicht gegeven worden van initiatieven tot concentratie van verloskundige zorg in Nederland? Bij welke ziekenhuizen is hiervan sprake? Welke afdelingen dreigen gesloten te worden of zijn reeds gesloten? Hoe wordt de bereikbaarheid van de acute verloskundige zorg gegarandeerd? In hoeverre ligt hier een landelijke visie aan ten grondslag?
Ik kan u op dit moment geen overzicht geven van de initiatieven tot concentratie van verloskundige zorg in Nederland. De IGZ legt momenteel de laatste hand aan een inventarisatie bij alle ziekenhuizen van de mate waarin reeds aan de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte wordt voldaan en wat ziekenhuizen nodig hebben om aan de normen te voldoen. Deze inventarisatie geeft een geaggregeerd beeld van de plannen van de ziekenhuizen. De belangrijkste resultaten van de inventarisatie zijn medio februari beschikbaar en ik zal u deze, voorzien van mijn beleidsreactie, zo spoedig mogelijk doen toekomen. De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) doen daarnaast momenteel onderzoek naar wat op landelijk niveau nodig is om aan alle normen te kunnen voldoen. Dit onderzoek moet leiden tot een implementatieplan, inclusief een zorgvuldig gekozen tijdspad. De uitkomsten van dit onderzoek zullen naar verwachting eveneens medio februari gereed zijn, waarna ik ze aan uw Kamer zal toezenden.
Ten aanzien van de kwaliteit en bereikbaarheid van klinische verloskunde zijn landelijke criteria vastgelegd. Zo zijn in de Kwaliteitswet Zorginstellingen en in richtlijnen van de beroepsgroep eisen ten aanzien van kwaliteit geformuleerd. Hier valt ook al een deel van de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte onder. In de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) zijn eisen met betrekking tot de toegankelijkheid van acute zorg (de 45-minutennorm) en eisen aan het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) vastgelegd. In alle concentratievraagstukken houd ik betrokken partijen onverkort aan deze criteria.
Herinnert u zich uw brief van 30 juni 2011 inzake de voortgang van het College Perinatale Zorg?3 Waarom is de startdatum van het CPZ vertraagd van april naar juni? Kan van ieder van de zeven commissies precies aangegeven worden wat de stand van zaken is ten aanzien van de beleidsonderwerpen? Op welke wijze is de communicatie met de regio’s vormgegeven? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de interactieve website? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de vertaling van landelijke richtlijnen in plaatselijke protocollen, de toetsing of de plaatselijke protocollen aan de landelijke normen voldoen, het delen van best practices etc.?
Om praktische redenen is het college in juni gestart. Informeel is de voorzitter al aan de slag gegaan in april.
Er zijn zes commissies in oprichting; kwaliteit, implementatie en organisatie, onderzoek, voorlichting en preconceptiezorg, ICT platform en onderwijs. Ik verwacht in juli van het CPZ een tussentijdse rapportage over de activiteiten van deze commissies. De voorzitters van de commissies zijn benoemd. De commissies bestaan uit gemiddeld 20 deskundigen afkomstig uit 40 organisaties uit het veld. De commissies gaan volgende maand aan de slag met hun taken. U kunt het plan van aanpak vinden op de interactieve websites (www.collegepz.nl en www.goedgeboren.nl). De communicatie met de regio vindt plaats via deze websites die elke week worden bijgehouden en gevuld.
Het CPZ werkt aan het integreren van de visies van de beroepsgroepen en bestaande richtlijnen tot een landelijke integrale netwerkrichtlijn geboortezorg. De eerste samenwerkingschecklist is gemaakt door de regio Friesland en wordt verspreid via de website van het CPZ. De toetsing vindt plaats in de commissie Implementatie en Organisatie.
Heeft u nog steeds vertrouwen in de betrokkenheid en daadkracht van partijen binnen het CPZ? Zo ja, waarop is dit gebaseerd? Waaruit blijkt de»doelgerichte en pragmatische aanpak» waarop uw vertrouwen berustte?
Ja, het college wordt steeds meer zichtbaar en merkbaar, zowel landelijk als regionaal. In het totaal hebben 40 partijen leden aangeleverd voor de commissies, dit maakt het een sterk college waarin het gehele veld is vertegenwoordigd. Het baart mij wel zorgen dat partijen nog steeds afzonderlijk berichten naar buiten brengen zonder afstemming in het CPZ. Ik verwacht van de partijen dat dit in de toekomst niet meer gebeurt. Ik roep het CPZ op om hierin regie te nemen.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het verband tussen reistijd en babysterfte?4 Hebben alle ziekenhuizen vóór de zomer van 2011 een plan van aanpak betreffende de acute verloskundige zorg aangeleverd aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Heeft overleg plaatsgevonden met de veldpartijen om duidelijkheid te krijgen over de definitie van de 15 minuten norm, en de overige normen uit het advies met betrekking tot de optimalisering van de verloskundige keten uit het advies van de Stuurgroep? Met welk resultaat?
De IGZ heeft een inventarisatie bij alle ziekenhuizen uitgevoerd naar de stand van zaken van de implementatie van de aanbevelingen uit het advies van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Zie ook het antwoord op vraag 5. Alle ziekenhuizen die verloskundige zorg leveren hebben informatie aangeleverd bij de IGZ.
In mijn brief van 16 januari heb ik u geïnformeerd dat een aantal van de normen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte nader is gedefinieerd5.
Bent u bereid ruim vóór het op 7 maart 2012 geagendeerde algemeen overleg over Zwangerschap en geboorte, uw visie te sturen inzake de concentratie van verloskundige zorg, en daarbij de verschillende rapporten te betrekken die hierover zijn uitgebracht en daarbij tevens de uitkomsten te betrekken van het onderzoek van de IGZ?5
Ja.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden ruim vóór het op 7 maart 2012 geagendeerde algemeen overleg over Zwangerschap en Geboorte?
Ja.
Bent u op de hoogte van de toestemming die de provincie Flevoland heeft verleend aan beroepsvissers om ’s winters te mogen vissen met «staandwant» in het Markermeer, terwijl jaarlijks een aanzienlijke hoeveelheid watervogels bij deze vorm van visserij de dood vindt?1 Hoe beoordeelt u dit?
Ik ben op de hoogte van de inhoud van de vergunning die de gedeputeerde staten van Flevoland op 25 januari 2012 op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet) hebben verleend voor de beroepsvisserij in het Markermeer-IJmeer. Provincie Flevoland is hiervoor het bevoegde gezag en dient op grond van de Nbwet te bepalen in hoeverre door de vergunningaanvragers voldoende is onderbouwd dat er geen (significant) negatieve effecten optreden ten aanzien van de beschermde vogelsoorten.
Kunt u bevestigen dat uit onderzoek van de overheid is gebleken dat naar schatting 15 000 beschermde watervogels de dood vonden in 2003 in het Markermeer en het IJsselmeer tezamen door het toepassen van de visserijtechniek «staandwant»? Kunt u ook bevestigen dat dit er zelfs 50 000 betroffen in 1999 in hetzelfde gebied veroorzaakt door dezelfde visserijtechniek?
Er is in 1999 gerapporteerd door het RIZA (in opdracht van Rijkswaterstaat). De genoemde 50 000 betreft echter een schatting van de vogelsterfte in 1989. In 2003 is onderzoek gedaan door een onafhankelijk adviesbureau (in opdracht van het toenmalige Ministerie van LNV). Dit bureau heeft tevens de mogelijke maatregelen onderzocht die de bijvangst van watervogels verminderen. Zo bleek het plaatsen van jonen (drijvende bakens) met reflecterende strippen op de netten de bijvangst met 70% te reduceren.
Is het waar dat onder meer soorten als de tafeleend, de grote zaagbek en de toppereend slachtoffer worden van deze vistechniek? Kunt u bevestigen dat deze soorten een landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding kennen?
De bijvangst betreft watervogels die hun prooi achtervolgen in het water of op de bodem naar voedsel zoeken, zoals bovenstaande soorten. De in de vraag genoemde soorten kennen een landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding.
Deelt u de mening dat het doden van zoveel beschermde vogels niet is toegestaan en zeker niet in een Natura 2000-gebied dat juist is aangewezen ter bescherming van deze vogelsoorten?
De visserij met staand want is toegestaan als er kan worden onderbouwd dat er geen (significant) negatieve effecten optreden ten aanzien van de beschermde vogelsoorten. Door het opnemen van bepaalde vergunningsvoorwaarden (ondermeer het plaatsen van jonen en op belangrijke locaties een verbod op staand want), worden de (significant) negatieve effecten gemitigeerd. De provincie Flevoland heeft geoordeeld dat voldoende is onderbouwd dat er geen (significant) negatieve effecten optreden ten aanzien van de beschermde vogelsoorten.
Onderschrijft u dat de provincie Flevoland het natuurlijk gedrag van watervogels niet goed heeft beoordeeld wanneer zij aangeeft dat vogels zich kunnen bevrijden uit netten met een maaswijdte van boven de 14 centimeter, aangezien de watervogels onder water jagen met uitgeslagen vleugels? Zo nee, op basis van welk wetenschappelijk onderzoek ontleent u die zekerheid?
De provincie Flevoland beoordeelt of en onder welke voorwaarden kan worden gevist met staand want.
Deelt u de mening dat het vissen met «staandwant» in het Natura 2000-gebied Markermeer indruist tegen de nationale en internationale regelgeving? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid?
Zie antwoord op vraag 4.
Onderschrijft u dat u verantwoordelijk bent voor de correcte uitvoering en naleving van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de Flora- en faunawet? Zo ja, wanneer en op welke wijze gaat u maatregelen treffen tegen de toestemming van de provincie Flevoland?
Ja, ik ben voor het gestelde verantwoordelijk. Ik zie echter geen aanleiding gebruik te maken van mijn bevoegdheid een aanwijzing te geven ter zake van de door Flevoland verleende vergunning. Er is mij op geen enkele wijze gebleken dat de vergunning niet weloverwogen is verleend. Eventuele bezwaren tegen de vergunning kunnen door partijen worden ingediend op de daarvoor geëigende wijze.
Snoepautomaten in Connexxion bussen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat het nuttigen van een zelf meegenomen banaan, appel of broodje kaas sinds kort niet meer toegestaan is in een aantal bussen van Connexxion die uitgerust zijn met snoepautomaten?1
Volgens de vervoersvoorwaarden was het niet toegestaan om in de bus te eten en drinken, maar dat gold eigenlijk alleen voor geurend, vlekkend voedsel en hete dranken. Het eten van fruit werd oogluikend toegestaan. Connexxion houdt momenteel in elf bussen in de concessie Amstelland-Meerlanden een proef met zogenaamde servicemachines. De proef zal de komende weken worden uitgebreid met fruit. Connexxion heeft voor de proef de vervoersvoorwaarden, de regels die onder andere bepalen dat er in de bussen geen etenswaren mogen worden genuttigd, aangepast. Tijdens de proef beziet Connexxion de mogelijkheden om via een servicemachine de reiziger diverse zaken te kunnen leveren: Connexxion denkt daarbij niet alleen aan fruit, maar ook aan toiletartikelen, vouchers en snoep. De servicemachines maken deel uit van een groter plan waarbij Connexxion meer service wil bieden aan de klanten.
Vindt u het ook absurd dat reizigers wel snoep uit de snoepautomaat mogen nuttigen maar niet hun zelf meegenomen (gezonde) eten? Deelt u de mening dat hiermee ook ongezond eten wordt gestimuleerd, omdat reizigers hun trek alleen mogen stillen met koekjes en chocoladereepjes van Connexxion en niet met een appel of een banaan?
Dit is niet aan de orde; Connexxion staat het eten van een appel of banaan al oogluikend toe. Het nuttigen van geurend, vlekkend voedsel en hete dranken is echter niet toegestaan. Het is de verantwoordelijkheid van elke burger wat, wanneer en waar hij iets nuttigt met inachtneming van de regels, zoals de vervoersvoorwaarden. De rijksoverheid pleit ervoor om de gezonde keuze, de makkelijke keuze te maken. Vanuit bedrijven ontstaat hiervoor in toenemende mate aandacht. Het Voedingscentrum heeft op haar site aandacht gevraagd voor ongezonde aspecten van producten in automaten. Ook in algemene zin geeft het Voedingscentrum in opdracht van het Ministerie van VWS tips voor het maken van de gezonde keuze.
Deelt u de mening dat hier sprake is van gedwongen winkelnering en dat dit niet past bij het openbare karakter van het Openbaar Vervoer?
Er is geen sprake van gedwongen winkelnering, omdat de reiziger de vrije keuze heeft om iets dan wel niets uit de servicemachine in de bus te kopen.
Bent u bereid om Connexxion tot de orde te roepen en er voor te zorgen dat reizigers in een Connexxion-bus ook hun eigen eten kunnen nuttigen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de mij om Connexxion aan te spreken op zijn producten. De decentrale overheid kan in de concessies met de vervoerder afspraken maken en regels stellen, die de provinciale staten en regioraad van de stadsregio’s goedkeuren. De Stadsregio Amsterdam is op de hoogte van de pilot. Het concessiebesluit bevat geen beperkende voorwaarden die plaatsing van automaten door de vervoerder verbiedt of dwingt toestemming te vragen aan de concessieverlener. De resultaten van de pilot en eventuele plaatsing van de servicemachines in meer bussen zal Connexxion met de Stadsregio Amsterdam bespreken.
De vergoeding van het middel Caphosol en speelselsubstituten/mondspoelmiddelen aan onder andere kinderen met kanker |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op grond waarvan heeft u de familie van een meisje met botkanker laten weten dat het geneesmiddel dat wordt aangewend om zweren in de mond, als gevolg van chemo- of radiotherapie te behandelen (Caphosol) tot de zelfzorgmiddelen behoort, en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komt? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik realiseer me dat het hier gaat om een lastige situatie voor het meisje en haar familie. In de brief heb ik aan de familie toegelicht waarom Caphosol niet voor vergoeding in aanmerking komt.2 Hieronder vindt u deze toelichting.
Caphosol is net als alle andere speekselsubstituten/mondspoelingen (behalve Salvia Orthana) geen geregistreerd geneesmiddel, maar een hulpmiddel.
Caphosol noch een ander speekselsubstituut/mondspoeling is vermeld op de hulpmiddelenlijst, artikel 2.6 van de Regeling zorgverzekering. Gelet op de huidige wet- en regelgeving kunnen speekselsubstituten/mondspoelingen niet worden aangemerkt als een te verzekeren prestatie en daarom niet ten laste van de basisverzekering worden gebracht.
Om op de hulpmiddelenlijst te komen moet voldaan zijn aan de pakketcriteria. Bij toetsing aan deze criteria wordt onder andere beoordeeld of het middel tot noodzakelijk te verzekeren zorg behoort. Daarbij wordt ook bezien of de kosten voor eigen rekening behoren te komen.
De kosten per speekselsubstituut/mondspoeling verschillen. Uit onderzoek blijkt geen verschil in effectiviteit tussen goedkope en dure/duurdere speekselsubstituten/mondspoelingen. Het is niet medisch noodzakelijk een duurder middel of specialité te gebruiken. Uitgaande van het gemiddelde van de door Zorgverzekeraars Nederland genoemde kosten voor speekselsubstituten/mondspoelingen (€ 112 per jaar) ben ik, in overeenstemming met het advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ), van mening dat de kosten van deze interventie voor eigen rekening van de verzekerde zouden kunnen komen.
Verder zijn speekselsubstituten/mondspoelingen vrij verkrijgbaar bij
drogist en apotheek en er is geen medische begeleiding nodig bij het gebruik ervan. Het zijn zelfzorgmiddelen en deze behoren in de regel niet te worden vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Bent u van mening dat het inkomen van de ouders geen verschil hoort te maken voor de mate waarin een kind noodzakelijke zorg ontvangt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De noodzakelijk te verzekeren zorg zit in het basispakket. Iedereen heeft recht op (de vergoeding van) verstrekkingen uit het basispakket, ongeacht het inkomen.
Voor het overige moge ik verwijzen naar de beantwoording van vraag één en vier waar is toegelicht waarom Caphosol niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoort.
Deelt u de mening dat het bestrijden van mondzweren als gevolg van chemo- of radiotherapie een essentieel onderdeel vormt van een kankerbehandeling, aangezien goed eten onmisbaar is voor de strijd tegen de ziekte en het herstel na behandelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom een geneesmiddel dat wordt aangewend om zweren in de mond als gevolg van chemo- of radiotherapie te behandelen, wordt beschouwd als «zelfzorgmiddel»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Caphosol dient te worden vergoed aan kankerpatiënten, zeker als er volgens artsen geen alternatief is om de mondzweren tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van vraag één en vier is toegelicht waarom Caphosol en andere speekselsubstituten/mondzorgmiddelen niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoren. Ik verwijs daarom naar dit antwoord.
Is het waar dat zorgverzekeraar OHRA, na dreiging met een rechtszaak door de Stichting Eerlijke Geneesmiddelenvoorziening (EGV), vorig jaar heeft besloten Caphosol voor een patiënte te vergoeden? Zo ja, wat is hierover uw oordeel en welke consequenties verbindt u hieraan voor de vergoeding van het middel aan andere kinderen met kanker?2
Zoals hiervoor is aangegeven, wordt Caphosol niet vergoed vanuit de Zvw. Vergoeding voor speekselsubstituten/mondspoelingen kan eventueel wel plaatsvinden op basis van het coulancebeleid van zorgverzekeraars. De CZ-groep heeft aangegeven dat Caphosol hier niet onder valt, vanwege de niet aangetoonde meerwaarde en aanwezige goedkopere alternatieven. De CZ-groep heeft meerdere malen aangegeven dat een uitzondering op dit coulancebeleid hoogst onwaarschijnlijk is.
Mocht Ohra toch een uitzondering hebben gemaakt dan heeft vergoeding plaatsgevonden vanuit de eigen coulancemiddelen.
Bent u van mening dat, juist wanneer kinderen behandeld worden aan ernstige ziekten het dan onethisch is om hen noodzakelijke zorg te onthouden met een beroep op het basispakket? Zo neen, kunt u aangeven welk nut het dient om een kind zorg te onthouden? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat kinderen (en hun ouders) tijdens een ziekbed geen strijd hoeven te voeren voor de vergoeding van medicatie die volgens artsen onderdeel vormen van de behandeling?
Ja, ik ben van mening dat het onethisch is om kinderen die behandeld worden aan een ernstige ziekte noodzakelijke zorg te onthouden. Daarom wordt de noodzakelijk te verzekeren zorg vergoed vanuit de Zvw. Bij de beantwoording van vraag één en vier is toegelicht waarom Caphosol niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoort.
Bent u bereid, in lijn met het advies van diverse specialisten als patiëntenorganisaties SPDV, HOVON, NMT, NVRO, NVSP, CG-Raad, NFK en NPCF, om speekselsubstituten/mondspoelmiddelen, waaronder Caphosol, te vergoeden aan patiënten wanneer artsen dit noodzakelijk achten bij de volgende indicaties:
Zie antwoord vraag 5.
Bent u hiertoe bereid, te meer daar de Adviescommissie Pakket bij de advisering van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) over het al dan niet vergoeden van speekselsubstituten/mondzorgmiddelen hierover een verdeeld standpunt heeft ingenomen, aangezien het een kleine groep patiënten betreft die al zeer zwaar worden getroffen, waarbij de kosten van 251 euro per maand voor Caphosol daar nog eens bij komen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De contacten van subcontractors die werken voor Post NL |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Paul Ulenbelt (SP) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla waarin de schrijnende werksituatie voor de subcontractors die werken voor PostNL wordt belicht?1
Het programma «Voor jou tien anderen» van Zembla, uitgezonden op 27 januari jl., ging over ontwikkelingen op de arbeidsmarkt met voorbeelden uit de sectoren bouw, pakketbezorgers en thuiszorg. Bij pakketbezorgers werd PostNL als voorbeeld genomen. PostNL werkt al geruime tijd met zowel vaste medewerkers als met subcontractors in de distributie van pakketten. Nagenoeg alle logistieke vervoerders hanteren een vergelijkbare werkwijze. Het betreft hier vrije contractvorming in het economische verkeer tussen bedrijven onderling. Beide partijen hebben de vrijheid om het contract te beëindigen indien zij ontevreden zijn over de contractvoorwaarden.
Bent u van mening dat, als een bedrijf eist dat een subcontractor volledig (5 à 6 dagen per week) beschikbaar moet zijn en zich daarbij dient te houden aan strikte instructies, er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking en dat hierdoor dus tevens sprake is van schijnzelfstandigheid? Zo nee, waarom niet?
Of er sprake is van een dienstbetrekking hangt niet alleen af van de omstandigheden die in de vraag worden geschetst. Van een dienstbetrekking is sprake als aan drie vereisten is voldaan, te weten: de arbeid moet persoonlijk worden verricht, aanwezigheid van een gezagsverhouding, en loon. Indien er twijfel bestaat over de aard van het contract tussen partijen, is het mogelijk de Belastingdienst om een oordeel te vragen. Als deze uitkomst onbevredigend is, bestaat er altijd de mogelijkheid om een rechterlijk oordeel te vragen. Daarbij gaat het zowel om de bedoeling van partijen als de wijze waarop zij hier feitelijk uitvoering aan hebben gegeven.
In algemene zin geldt dat indien de opdrachtovereenkomst wordt gebruikt om arbeidsrechtelijke en socialezekerheidsregelgeving te ontduiken, dit met kracht dient te worden bestreden. In de brief naar aanleiding van het onderzoek naar het gebruik van de overeenkomst van opdracht van 9 december 2011 hebben de betrokken bewindslieden van SZW, Financiën en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) reeds aangekondigd in gesprek te gaan over de vraag hoe de handhaving op schijnconstructies verder kan worden verbeterd. De Kamer wordt hierover dit voorjaar geïnformeerd.
Heeft de belastingdienst een convenant gesloten met PostNL waarin afspraken gemaakt zijn over subcontractors of zelfstandige zonder personeel (zzp «ers) die werken voor PostNL of zijn er andere afspraken gemaakt over de wijze waarop de fiscus zou omgaan met de gesloten contracten tussen PostNL en subcontractors? Zo ja, bent u bereid documenten waaruit duidelijk wordt wat de inhoud is van een dergelijk(e) convenant of afspraken aan de Kamer te zenden? Is dit mogelijke convenant een vrijwaring voor PostNL en kan het bedrijf zich hiermee onttrekken aan de plicht van het betalen van premies en het inhouden van belastingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst verschaft in het algemeen op verzoek van belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen standpunten over voorgenomen rechtshandelingen. Eventuele vaststellingsovereenkomsten die de Belastingdienst met belastingplichtigen sluit, zijn op de wet en jurisprudentie gebaseerd. Over eventuele afspraken met specifieke belastingplichtigen kan echter geen informatie worden verstrekt. Dit houdt verband met de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die het verbiedt om bekendmakingen te doen over de persoon of zaken van een ander.
Deelt u de mening dat door het gevoerde beleid van PostNL de werkdruk bij pakketbezorgers dusdanig is dat de kwaliteit van de postbezorging onder de maat is? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om deze situatie te verbeteren?
Binnen het bedrijf PostNL zijn de afhandeling van poststukken en van pakketten volledig gescheiden logistieke trajecten. Pakketten worden door pakketbezorgers «aan de deur afgegeven» en kennen een veel lagere bezorgdichtheid. Per straat of wijk zijn er beduidend minder bezorgadressen dan van poststukken (brieven, e.d.). In de regel worden alleen pakketten die via de brievenbus kunnen worden afgeleverd, via de postbezorger bezorgd. Grote, zakelijke verzenders (postorderbedrijven, e.d.) hebben de keuze uit verschillende pakketvervoerders, zoals TNT Express, Selektvracht, GLS, DPD en UPS. Zoals reeds bij vraag 1 aangegeven, werken de meeste vervoerders met onderaannemers. Aangezien het in de gehele logistieke afhandeling van pakketten en poststukken bij PostNL om gescheiden trajecten gaat, is er geen relatie tussen de werkdruk bij pakketbezorgers, al dan niet als subcontractor, enerzijds en de kwaliteit van de postbezorging anderzijds.
Bent u bereid uw antwoorden uiterlijk 14 februari 2012, dat wil zeggen voor het algemeen overleg Postmarkt, aan de Kamer te zenden?
Ja.
De mogelijke samenwerking tussen Taliban en het Afghaanse leger |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten omtrent de samenwerking tussen de Taliban en het Afghaanse leger?1
Ja.
Is het waar dat er een NAVO-rapport bestaat waarin staat dat de Taliban en het Afghaanse leger samenwerken? Is het tevens waar dat hierin beschreven wordt dat de Pakistaanse geheime dienst de Taliban steunt? Heeft u kennisgenomen van de inhoud van dit rapport?
De regering heeft kennis genomen van het confidentiële document van de NAVO waarover is bericht in de media. De regering doet conform regelgeving van de NAVO geen uitspraken over de inhoud van gerubriceerde NAVO documenten.
Bent u bereid de Kamer vertrouwelijk inzage te geven in dit rapport? Zo nee, bent u bereid de Kamer (eventueel vertrouwelijk) een brief te sturen waarin de belangrijkste conclusies van dit rapport uiteen worden gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de overtuiging dat samenwerking met de Taliban uiterst onwenselijk is en indruist tegen hetgeen de internationale gemeenschap, Nederland inclusief, probeert te bewerkstelligen in Afghanistan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze praktijken tegen te gaan?
In het kader van het politieke vredesproces is gesteld dat de Taliban in een eventueel vredesakkoord het geweld moet afzweren, de banden met Al Qaida en regionale terreurnetwerken moet verbreken en de Afghaanse grondwet moet respecteren. Samenwerking met de Taliban is niet aan de orde totdat aan deze voorwaarden is voldaan. Wel onderkent Nederland, net als de internationale gemeenschap, het belang dat de strijdende groepen met elkaar in gesprek komen.
Kunt u uitsluiten dat dergelijke praktijken plaatsvinden in de provincie Kunduz, waar Nederland actief is? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven of dergelijke praktijken plaatsvinden of plaats hebben gevonden in de provincie Uruzgan?
Er is geen informatie bekend waaruit blijkt dat Taliban eenheden zijn geïnfiltreerd in de onderdelen van de Afghaanse veiligheidsdiensten, waarmee Nederland werkt of gewerkt heeft.
Hebben het schietincident van anderhalve week geleden, waarin een Afghaanse militair vier Franse ISAF-militairen doodschoot, en het schietincident van deze week, waarin nog een ISAF-militair werd doodgeschoten door een persoon in een Afghaans legeruniform, iets te maken met eventuele banden tussen de Taliban en het Afghaanse leger?
De regering beschikt niet over informatie waaruit kan worden opgemaakt of de twee door u vermelde incidenten in verband kunnen worden gebracht met de Taliban.
Het bericht betreffende een compensatieregeling voor onvoldoendes op de faculteit der geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Vijven, en toch een UvA-diploma»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een deflatie van diploma’s ongewenst is, zeker in het licht van het breed gedragen streven naar meer kwaliteit in het onderwijs?
Ik deel uiteraard de mening dat deflatie van diploma’s ongewenst is, maar zie op dit moment geen relatie tussen de plannen van de UvA waarvan in het artikel sprake is en een mogelijke diplomadeflatie.
Deelt u de mening dat door deze compensatieregeling van de Universiteit van Amsterdam (UvA) de eisen verlaagd worden, het diploma daarmee aan deflatie onderhevig is en de kwaliteit van het onderwijs geweld wordt aangedaan? Zo nee, waarom niet?
Uw mening dat de voorgestelde compensatieregeling van de UvA er aan bijdraagt dat de eisen verlaagd worden of dat de kwaliteit van het onderwijs er door geweld wordt aangedaan, deel ik niet.
De Faculteit Geesteswetenschappen werkt aan een nieuw onderwijs- en examenreglement, dat deze weken in concept voorligt en binnen de diverse geledingen en medezeggensschapsgremia (Ondernemingsraad, Facultaire Studentenraad, Opleidingscommissies) wordt besproken. Dit conceptreglement voorziet in de mogelijkheid dat studenten in het eerste halfjaar van hun propedeuse, bestaande uit twee clusters van vakken, een vijf voor een onderdeel kunnen compenseren met minimaal een zeven voor een ander onderdeel, mits in hetzelfde cluster.
De voorgestelde regeling is onderdeel van een pakket maatregelen, waaraan al enkele jaren gewerkt wordt. Dat pakket, dat overigens universiteitsbreed wordt uitgevoerd, is erop gericht de studenten meer bij hun studie te betrekken en de uitval te verminderen. Dat gebeurt enerzijds door het opvoeren van het aantal contacturen, de inzet van tutors en intakegesprekken, en anderzijds door een aanmerkelijke verscherping van de eisen die aan studenten worden gesteld. In het geval van de Faculteit Geesteswetenschappen (FGW) betekent dat, dat studenten die minder dan drie clusters (i.e. 42 of 48 ECTS-punten, afhankelijk van de studie) in het eerste jaar hebben behaald, niet verder mogen. Willen ze echter toch verder gaan, dan moeten ze van vooraf aan beginnen. Daarmee sluit de FGW aan bij een meer «klassikaal» georiënteerde propedeuse.
Deze maatregelen moeten ertoe leiden, dat studenten zich aan de studie committeren. Tien punten behalen per semester en zo in twee, drie jaar je propedeuse bij elkaar sprokkelen is er niet meer bij: je doet mee, of je doet niet mee.
De reden om in het eerste semester studenten binnen de twee samenhangende vakclusters de gelegenheid te geven een 5 eenmalig te compenseren is ingegeven vanuit pedagogische overwegingen. Empirisch onderzoek heeft laten zien dat het vooruitzicht een onvoldoende te kunnen compenseren, voor studenten een aanmerkelijke stimulans is om harder te werken. Om die reden kennen tal van andere universiteiten in binnen- en buitenland, waaronder de Erasmus Universiteit Rotterdam en Oxford, vergelijkbare regelingen.
Welke stappen kan en gaat u nemen om de kwaliteit van de diploma’s aan de UvA te waarborgen?
Ik zie geen aanleiding om op basis van de huidige plannen van de UvA stappen te ondernemen om met extra aandacht te kijken naar de kwaliteit van het onderwijs of de diploma’s van de UvA. De WHW staat toe om als onderdeel van een omvangrijker pakket maatregelen onder bepaalde omstandigheden een compensatiemaatregel in te voeren.
In artikel 7.12 b, derde lid (WHW) is geregeld dat de examencommissie onder door haar te stellen voorwaarden kan bepalen dat niet ieder tentamen met goed gevolg hoeft te zijn afgelegd.
Bent u bereid om te onderzoeken of een dergelijke compensatieregel ook in andere onderwijsinstellingen wordt gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
Variaties op een compensatieregeling zoals die nu in de plannen van de UvA beschreven wordt, worden in ieder geval ook gehanteerd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap (Kamerstukken II 2011–2012, 31 288, nrs. 246 en 247) heb ik aangekondigd pilots met modernisering van examenregelingen (ook wel «Nominaal = Normaal» genoemd) te faciliteren met een experimenteer-AmvB. Deze is vooral gericht op uitbreiding van de toepassing van het bindend studieadvies in latere studiejaren. Ik verwacht dat ook andere instellingen dan de UvA en de EUR daarvan gebruik zullen maken.
Deelt u de mening dat het bekostigingssysteem waarbij een universiteit betaald krijgt aan de hand van het diplomarendement een perverse prikkel is die dergelijk schadelijk gedrag in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
In het vorige bekostigingsstelsel lag een grote nadruk op het afgeven van diploma’s: in het hbo circa 60–80% en in het wo circa 50%. In 2011 is echter een nieuw bekostigingsstelsel in werking getreden. Daarbij is de nadruk op de diplomabekostiging verlaagd naar ca. 20%. Er zijn dus stappen gezet om de systematiek van de bekostiging meer in evenwicht te brengen met de kosten die de instellingen jaarlijks aan opleidingen uitgeven. Overigens ben ik van mening dat het functioneel is om het behalen van een diploma onderdeel te laten zijn van de onderwijsbekostiging. Op die manier wordt de instelling gestimuleerd om de student naar de eindstreep toe te leiden.
In lijn met de Strategische Agenda worden stappen gezet om te komen tot een bekostigingssysteem waarin kwalitatieve prestaties zwaarder gaan meewegen.
In 2013 wordt de bekostiging van het hoger onderwijs verder aangepast. Ongeveer 7% van de onderwijsbekostiging wordt bestemd voor «kwaliteit en profiel». Het grootste deel van deze middelen is bestemd voor een voorwaardelijke financiering voor het verbeteren van onderwijskwaliteit en studiesucces. Daarnaast wordt een deel van de middelen selectief toegekend voor zwaartepuntvorming en profilering in het onderwijs. In de loop van 2012 maak ik hierover prestatieafspraken met elke individuele instelling. Het maken van de prestatieafspraken is voorwaardelijk voor de toekenning van financiële middelen. Dit is aangekondigd in de Strategische Agenda en in de hoofdlijnenakkoorden die in december 2011 zijn gesloten met de HBO-raad en de VSNU (Kamerstuk 31 288, nrs. 246 en 247).
Bent u bereid deze perverse prikkel te beëindigen, zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
2578 onderschepte dode zeepaardjes op Schiphol |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat een Peruviaanse vrouw die op Schiphol betrapt is met 2578 dode zeepaardjes in haar koffer enkel een boete hoefde te betalen en vervolgens haar reis naar Hongkong kon voortzetten?1
Ja.
Was er hier sprake van een steekproef of van een stelselmatige controle waarbij deze dieren werden aangetroffen?
Volgens het Openbaar Ministerie ging het in dit geval om een steekproefsgewijze controle.
Deelt u de mening dat Nederland een internationale verplichting heeft om zeepaardjes, net zoals andere bedreigde diersoorten, te beschermen en de handel in deze diersoorten te voorkomen?
Het zeepaardje is beschermd op grond van het CITES-verdrag, waaraan op Europees niveau toepassing is gegeven via de CITES-basisverordening. Nederland onderschrijft de doelen van het verdrag ten aanzien van de regulering van de handel in bedreigde dier- en plantensoorten ter bescherming van deze soorten.
Kunt u inzicht geven in het aantal en de aard van de inbeslagnames van beschermde en bedreigde diersoorten in onze lucht- en zeehavens in de afgelopen drie jaar? Wat is er vervolgens gebeurd met de inbeslaggenomen dode dieren?
In de afgelopen drie jaar zijn onderstaande aantallen planten, dieren en onderdelen daarvan, die op grond van het CITES-verdrag en de CITES-basisverordening worden beschermd, door de douane in beslag of in bewaring genomen en bij Dienst Regelingen in bewaring gegeven.
2009
2010
2011
Dode materialen
490
520
510
Levende dieren en planten
20
30
40
Totaal
510
550
550
De categorie levende dieren en planten bestaat vooral uit planten. Er worden slechts enkele levende dieren per jaar in beslag of in bewaring genomen.
Er wordt eerst nagegaan of in beslag of in bewaring genomen levende dieren terug kunnen naar het land van herkomst. Wanneer dit niet mogelijk is, worden dieren opgevangen bij een opvangadres in Nederland. In beslag of in bewaring genomen dode dieren en planten of delen daarvan worden in de regel, na vrijgave door het Openbaar Ministerie, onttrokken aan het verkeer door vernietiging. Zij mogen niet worden verhandeld. Enkele dode materialen die zeer bijzonder zijn, kunnen worden gebruikt voor educatieve doeleinden.
Is het waar dat Nederland een belangrijke rol speelt in de illegale handel en doorvoer van exotische dieren? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Ik beschik niet over aanwijzingen dat Nederland een belangrijke rol zou spelen in de illegale handel en doorvoer van exotische dieren. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8.
Hoe hoog was de boete die de vrouw heeft moeten betalen? Waarom is de maximale strafmaat niet gehanteerd? In welke gevallen wordt de maximale strafmaat wel gehanteerd bij de illegale handel in bedreigde diersoorten?
Overtreding van het relevante artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet kan op grond van artikel 6, eerste lid onder 1, Wet op de economische delicten leiden tot een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat in dit geval een transactie is aangeboden van € 3500, die door verdachte is geaccepteerd. Ook zijn de zeepaardjes in beslag genomen en aan het verkeer onttrokken. Het Openbaar Ministerie heeft bij het bepalen van de hoogte van het transactievoorstel rekening gehouden met de straf die de rechter in soortgelijke gevallen heeft opgelegd. Voorts zijn de persoonlijke omstandigheden, waaronder de draagkracht, van verdachte meegewogen. Ten slotte is overwogen dat, gelet op het feit dat verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, de kans op een geslaagde vervolging en executie van een eventueel vonnis betrekkelijk gering was geweest.
Het opleggen van een gevangenisstraf kan, dit ter beoordeling van de rechter, in beeld komen als het gaat om complexe zaken waarin sprake is van een grote bedreiging van de te beschermen belangen, en uit het gedrag van de verdachte(n) bijvoorbeeld blijkt van een hoge organisatiegraad, een commercieel motief, het meermalen overtreden van de wettelijke voorschriften en/of een hoge omzet.
Deelt u de mening dat deze straf te laag is gezien de enorme hoeveelheid zeepaardjes die de vrouw smokkelde en het feit dat alle soorten zeepaardjes in hun voortbestaan bedreigd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het afschrikeffect van een boete zo laag is dat het mensen niet zal verhinderen bedreigde diersoorten (nogmaals) binnen te smokkelen, vooral gezien het feit dat de handel in bedreigde diersoorten erg lucratief is en individuen, die beschermde diersoorten smokkelen, vaak in opdracht werken van een crimineel georganiseerd netwerk? Deelt u de mening dat met het enkel opleggen van boetes aan deze individuen niet de bron, wordt namelijk de kopstukken uit de georganiseerde handel in dieren, aangepakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u om de georganiseerde handel in dieren effectiever aan te pakken?
In het strafvorderingsbeleid op het beleidsterrein natuur is opgenomen in welke gevallen, waaronder gevallen van het vervoeren van beschermde diersoorten, het volgens het Openbaar Ministerie gepast is een boete te eisen, waarbij afschrikking wordt meegewogen. Bij recidive vindt verhoging van de boetebedragen plaats. Ik heb met dit strafvorderingsbeleid ingestemd en sta daar nog steeds achter.
Met strafrechtelijk optreden tegen degenen bij wie de dieren zijn aangetroffen worden ook eventuele organisatoren op de achtergrond in zeker mate geraakt, doordat de in beslag genomen dieren niet verder kunnen worden verhandeld. Criminaliteit in relatie tot internationaal georiënteerde, georganiseerde handel is een prioriteit van de bijzondere opsporingsdienst van de NVWA en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Om het afschrikeffect te verhogen wordt daarbij altijd gekeken naar de mogelijkheden om het wederrechtelijk verkregen voordeel af te pakken.
Onder verantwoordelijkheid van de Stuurgroep CITES zal in 2012 een proeftuin worden gestart gericht op (mogelijke) georganiseerde illegale handel in beschermde dier- en plantensoorten. Hieraan zullen ondermeer de NVWA, de politie en de douane deelnemen. Doelen zijn onder andere het blootleggen van (mogelijke) georganiseerde verbanden en het geven van adviezen voor de effectieve aanpak van internationaal georiënteerde (georganiseerde) criminaliteit op het gebied van CITES.
Deelt u de mening dat de smokkel in bedreigde diersoorten te vergelijken is met de handel in drugs, gezien het feit dat er in de handel in bedreigde diersoorten grote sommen geld omgaat en er vaak een netwerk van georganiseerde handel achter schuil gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de maatregelen en strafmaten gelijk te trekken aan de maatregelen en strafmaten die worden gehanteerd voor het tegengaan van drugshandel?
Het voor overtreding van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet geldende strafmaximum van zes jaar gevangenisstraf is al het hoogst mogelijke strafmaximum voor een economisch delict. Op de in- en uitvoer van softdrugs is een strafmaximum gesteld van vier jaar gevangenisstraf. De in- en uitvoer van harddrugs kan met maximaal 12 jaar gevangenisstraf worden bestraft. Het relevante criterium is het beschermde belang. Het beschermde belang is bij het vaststellen van de strafmaat voor het handelen in harddrugs door de wetgever anders gewaardeerd dan bij de strafmaat voor het handelen in beschermde diersoorten. Ik zie geen aanleiding de door de wetgever gemaakte afweging ter discussie te stellen.
Overigens gelden de maatregelen uit Titel IIA van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht gelden al voor feiten die op grond van de Wet op de economische delicten en de Opiumwet zijn strafbaar gesteld.
op-schiphol.html
De risico's van software voor het op afstand besturen van industriële processen |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Scada-beveiliging een structureel probleem» Joost Schellevis?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling van de schrijver dat, anders dan in het Cybersecuritybeeld Nederland 2011 wordt gesuggereerd, het niet nodig is om over uitzonderlijk geavanceerde software te beschikken om een aanval op een beheerssysteem van bijvoorbeeld een riolering te laten slagen?
Ja. Het is niet nodig om over uitzonderlijk geavanceerde software te beschikken om een aanval op een beheerssysteem van bijvoorbeeld een riolering te laten slagen. In het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2011 is niet anders gesuggereerd.
Het CSBNgaat enerzijds in op generieke risico's van SCADA-systemen en anderzijds op de specifieke mogelijkheid van een gerichte aanval met een variant op de Stuxnet malware om een vitaal proces te verstoren. Over dit laatste stelt het CSBN dat het ontwikkelen van een variant op Stuxnet om op soortgelijke wijze SCADA-systemen van andere vitale processen te verstoren «diepgaande kennis vereist van het aan te vallen proces».
Welke veiligheidseisen worden er gesteld aan Scada-systemen, zowel bij de overheid als in de commerciële sector? Hoe wordt hier toezicht op gehouden? Indien er toezicht gehouden wordt, wat is dan het beeld dat toezichthouders hebben van de veiligheid van de systemen?
Organisaties binnen de overheid en de commerciële sector zijn zelf verantwoordelijk voor hun SCADA-systemen.
Het NCSC adviseert de overheid en de commerciële sector over veiligheid van SCADA-systemen. Zo heeft het NCSC een checklist2 «security on-line SCADA-systemen» ontwikkeld . Deze adviezen zijn gezonden aan vitale organisaties bij de overheid en in de commerciële sector.
Toezicht op de veiligheid van SCADA-systemen ligt bij sectorale toezichthouders, die vallen onder de relevante vakdepartementen. Naast algemene wet- en regelgeving bestaat er op het sectorale niveau relevante wet- en regelgeving met daarbij voor de diverse sectoren van toepassing zijnde verplichtingen. Deze wet- en regelgeving laat zich veelal kenmerken door de specifieke focus op de sector.
Onderschrijft u de waarschuwing voor het gevaar van USB-sticks? Kunnen in cruciale industriële infrastructuren, zoals de kerncentrale van Borssele, datadragers van buitenaf, zoals usb sticks, vrij ingevoerd worden? Bestaan hier beveiligingsprotocollen voor?
Ik onderschrijf de waarschuwing voor het gevaar van USB-sticks. Het NCSC/Govcert.nl heeft in adviezen over informatiebeveiliging gewezen op de risico’s die zijn verbonden aan het gebruik van USB-sticks.
(Vitale) organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van de adviezen van het NCSC, het opstellen van beveiligingsprotocollen en de naleving daarvan. Het valt nooit helemaal uit te sluiten dat datadragers van buitenaf worden ingevoerd. Met betrekking tot het door u aangehaalde voorbeeld van de kerncentrale Borssele merk ik op dat de beveiliging van de centrale in algemene zin een hoge prioriteit kent. Zo heeft in het najaar 2011 een stresstest safety door de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele plaatsgevonden. Hierin is ondermeer onderzocht of, en zo ja op welke wijze, cyberaanvallen op onder meer sturingssystemen van de kerncentrale uitgevoerd kunnen worden. Geconcludeerd is dat de systemen in de kerncentrale goed uitgerust is om dit soort aanvallen te kunnen weerstaan.
Hoe beoordeelt u de veiligheidsrisico’s van Scada-systemen die rechtstreeks op het internet zijn aangesloten?
Het aansluiten van Industriële Controle Systemen(ICS) zoals SCADA op het internet vergroot de veiligheidsrisico’s. Voor alle systemen die een koppeling hebben met het internet geldt dan ook, dat hierbij uiterste zorgvuldigheid betracht dient te worden. De beveiliging van dergelijke systemen is een verantwoordelijkheid van ieder betrokken bedrijf of organisatie. Zoals gezegd zal het NCSC intensief samenwerken met de vitale sectoren om de kennis over SCADA-systemen en de beveiliging daarvan op een hoger niveau te brengen.
Is er op Europees niveau aandacht voor de veiligheidsrisico’s van Scada-systemen? Zo ja, welke activiteiten worden er op dit gebied ontplooid? Zo nee, bent u bereid hier aandacht voor te vragen?
Ook op Europees niveau is er aandacht voor de veiligheidsrisico’s van procesbesturingsystemenen en lopen er al diverse activiteiten.
Het ontduiken van de werkvergunningplicht voor Roemeense en Bulgaarse werknemers door Nederlandse bedrijven |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Meer detachering van Oost-Europeanen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bedrijven detacheringsconstructies en ZZP-constructies2 misbruiken om de werkvergunningplicht voor arbeidskrachten uit Roemenië en Bulgarije te ontduiken? Zo nee, hoe verklaart u dan dat bedrijven steeds vaker van deze constructies gebruik maken?
Zoals ik in mijn brief van 27 februari 2012 aan uw Kamer3 heb aangegeven, is er sprake van een stijging van het aantal notificaties, van 9 756 in 2010 tot 13 364 in 2011. Deze toename van het totaal aantal notificaties is grotendeels toe te schrijven aan de bouw- en metaalsector. Tegenover deze toename staat echter niet een evenredige daling van het aantal tewerkstellingsvergunningen. Deze stijging van het aantal notificaties wijst dus niet op voorhand op misbruik. Signalen dat detacheringsconstructies worden misbruikt om de werkvergunningplicht te ontduiken voor arbeidskrachten uit Roemenië en Bulgarije neem ik echter zeer serieus.
Ik zal daarom laten onderzoeken wat de oorzaak is van de stijging van het aantal notificaties in verband met dienstverleningsconstructies. Tegelijkertijd zal ik maatregelen treffen tegen misbruik van de notificatieregeling. Ik verwijs daarvoor naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat bovengenoemde ontwikkeling onwenselijk is en ook strijdig is met de doelstelling van de motie Van Dam/Van Nieuwenhuize-Wijbenga3 en met uw eigen voornemen om geen enkele werknemer uit Roemenië of Bulgarije toe te laten op de Nederlandse arbeidsmarkt?
Het vrije verkeer van diensten staat toe dat arbeidskrachten van buiten de EU tijdelijk diensten in Nederland mogen verrichten voor een in een andere lidstaat gevestigde dienstverlener. Het moet dan gaan om zuivere dienstverlening, dus niet om diensten die uitsluitend bestaan uit het leveren van arbeidskrachten. Indien sprake is van schijnconstructies en onderbetaling moeten deze krachtig worden bestreden.
Zoals ik in het debat over verlenging van de overgangstermijn voor Bulgarije en Roemenië5 heb aangegeven, zal bij de herziening van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een quotumregeling worden ingevoerd, waarbij het quotum voor bepaalde sectoren ook op nul kan worden gesteld.
Heeft u mogelijkheden om de bovengenoemde ontwikkelingen te bestrijden? Zo ja, welke? Heeft u overwogen deze in te zetten? Zo nee, waarom niet? Ziet u mogelijkheden om bedrijven die de werkvergunningplicht ontduiken op andere dan de gebruikelijke wegen aan te spreken en aan te pakken, zoals bijvoorbeeld het ontnemen van subsidies, belastingvoordelen en privileges? Zo ja, bent u bereid deze in te zetten?
Als werkgevers detacheringsconstructies misbruiken, is sprake van illegale tewerkstelling. Dat betekent een overtreding van de Wav en daarop staan forse boetes: de boete voor een werkgever bedraagt momenteel € 8 000,– per werknemer die illegaal tewerkgesteld wordt. In het kader van het wetsvoorstel fraudeaanpak dat ik binnenkort zal aanbieden wordt de boete voor werkgevers verhoogd tot € 12 000,– bij eerste overtreding, € 24 000,– bij tweede overtreding en € 36 000,– bij derde overtreding. Daarnaast wordt het mogelijk om werkzaamheden stil te leggen als een bedrijf meerdere keren de regels omtrent legale tewerkstelling overtreedt.
Daarbovenop wil ik ook andere maatregelen nemen om schijnconstructies tegen te gaan, zoals ik in mijn brief van 27 februari 2012 heb aangekondigd. Ik denk daarbij aan een aanscherping van de uitvoeringspraktijk, waarbij het UWV en de Inspectie SZW hun gegevens nog gerichter kunnen uitwisselen. Ook wil ik de termijn aanpassen waarbinnen genotificeerd moet worden (dat kan nu ook als de werkzaamheden al zijn begonnen) en de termijn begrenzen waarvoor de notificatie geldt. Op die manier wil ik misbruik van de notificatieregeling verder terugdringen.
Bovendien wil ik de Wet arbeid vreemdelingen aanvullen met de verplichting dat de werkgever bij controle schriftelijke bewijsstukken over moet kunnen leggen waaruit de aard van de arbeidsverhouding blijkt.
Deelt u de mening dat bij het veelvuldig en op grote schaal gebruik maken van detacheringsconstructies sprake is van onzuivere dienstverlening? Zo ja, bent u bereid om deze in samenwerking met de Arbeidsinspectie met voorrang te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Of sprake is van zuivere of onzuivere dienstverlening moet blijken uit de praktijk. De Inspectie SZW toetst bij controles of daadwerkelijk sprake is van zuivere dienstverlening.
De Inspectie SZW controleert nu al intensief op de naleving van regels omtrent legale tewerkstelling in de land- en tuinbouwsector. Specifiek ten aanzien van de champignonsector heb ik de Inspectie SZW gevraagd extra capaciteit in te zetten voor controles van bedrijven die een verhoogd risicoprofiel hebben. Ter versterking van de controles zal de Wav worden aangevuld met de verplichting dat de werkgever met bewijsstukken moet aantonen waaruit de aard van de arbeidsverhouding tussen hem en de arbeidskrachten blijkt.
Is het waar dat de inspectiedienst van uw ministerie bedrijven wel verplicht om melding te maken van een detacheringsconstructie maar dat nog niet wordt getoetst of sprake is van zuivere dan wel onzuivere dienstverlening? Zo ja, bent u van plan deze praktijk te wijzigen en hier in de toekomst wel op te toetsen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat de kosten van deze arbeidskrachten een stuk lager liggen dan de kosten voor Nederlandse arbeidskrachten aangezien de detacheringbureaus in Roemenië en Bulgarije niet zijn gebonden aan premies, belastingen en cao-afspraken die in Nederland gelden? Deelt u de mening dat het feit dat het aantal gedetacheerde arbeidskrachten in de bouw in 2011 met 35% is gestegen ondanks de malaise in de bouwsector een bewijs is van verdringing en onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden?
Voor de Roemenen en Bulgaren die in Nederland zijn gedetacheerd, zijn de detacheringsbureaus gebonden aan de wettelijke minimumbepalingen en aan de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden volgens de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector. Daaronder vallen cao-loon, vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling. Gedetacheerde arbeidskrachten hebben dus recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als Nederlandse arbeidskrachten.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 uiteen heb gezet, is de toename van het aantal notificaties voor mij aanleiding om de controle op misbruik van de notificatieregeling onverminderd voort te zetten en nieuwe maatregelen te treffen.
Kunt u aangeven of de in het artikel genoemde schatting dat tussen de 80 000 en 100 000 Roemenen en Bulgaren illegaal in Nederland werken ruwweg klopt? Zo nee, om welke aantal en schat u dat het hier gaat?
Cijfers over Roemenen en Bulgaren die illegaal in Nederland werken, zijn niet bekend. Schattingen van het aantal Roemenen en Bulgaren dat in Nederland verblijft, geregistreerd en niet-geregistreerd, lopen uiteen van 93 000 tot 117 000.6
Beperking bewegingsvrijheid van buitenlanders in Egypte |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw mening over de invallen in kantoren van de Konrad Adenauer Stiftung, International Republican Institute (IRI) en National Democratic Institute (NDI) in Caïro, Luxor en Alexandrië?1
Vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting zijn essentieel in een democratische rechtsstaat. Ook EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft haar zorg over de invallen in een verklaring op 30 december jl. geuit. Zij heeft de Egyptische autoriteiten opgeroepen de niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) in staat te stellen hun werk ter bevordering van het transitieproces in Egypte te doen.
Kunt u aangeven welke buitenlanders Egypte niet meer mogen verlaten en wat daarvoor als reden wordt opgegeven door de Egyptische autoriteiten?
De Nederlandse ambassade in Cairo heeft geen bevestiging kunnen krijgen van het precieze aantal buitenlanders dat Egypte niet mag verlaten. Op basis van berichtgeving in de media wordt aangenomen dat circa veertien Amerikanen en zes Europeanen het land niet mogen verlaten omdat zij werken voor internationale NGO’s waartegen een gerechtelijk onderzoek loopt naar «illegale buitenlandse geldstromen».
Worden er juridische stappen en rechtszaken voorbereid tegen deze mensen? Zo ja, wat zijn de aanklachten?
Drieënveertig medewerkers van lokale en internationale NGO’s zullen strafrechtelijk worden vervolgd. De aanklacht luidt onder meer het oprichten en beheren van vestigingen van internationale organisaties zonder de hiervoor benodigde toestemming van de Egyptische regering, alsook het ontvangen van illegale fondsenuit het buitenland om deze organisaties in Egypte op te richten en te beheren.
Wat is uw mening over deze aanklachten en wat zijn de gevolgen voor Nederlandse niet-gouvernementele organisaties die in Egypte een bijdrage willen leveren aan democratisering?
De precieze gevolgen van de voorgenoemde aanklachten voor Nederlandse NGO’s in Egypte zijn nog niet goed in te schatten. Voor zover nu bekend betreffen de aanklachten van de Egyptische autoriteiten geen Nederlanders of door Nederland gefinancierde organisaties. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Biedt de Nederlandse ambassade in Cairo ook (net als de Amerikaanse ambassade) de mogelijkheid van onderdak aan Nederlandse staatsburgers in dienst van Nederlandse niet-gouvernementele organisaties in Egypte?
Nederlanders in dienst van Nederlandse NGO’s in Egypte ontvangen indien nodig consulaire hulp van de Nederlandse ambassade in Egypte. Dat is nu niet aan de orde.
Bent u bereid om in krachtige bewoordingen aan te dringen op bewegingsvrijheid voor buitenlanders in Egypte?
Ik sluit mij volledig aan bij het strakke standpunt van de EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton, zoals verwoord in haar verklaring van 1 februari jl. Het maatschappelijk middenveld vervult een cruciale rol in het transitieproces van Egypte. Eventuele onderzoeken naar NGO’s die financiële steun uit het buitenland krijgen dienen plaats te vinden binnen de daarvoor bestaande juridische kaders. De Hoge Vertegenwoordiger dringt er terecht met klem op aan bij de Egyptische autoriteiten om de vrijheid van vereniging te respecteren en NGO-wetgeving aan te nemen die volledig voldoet aan internationale standaarden.
Wilt u het initiatief nemen om de beperking van bewegingsvrijheid voor buitenlanders in Egypte ook in Europees verband te veroordelen?
Nederland heeft EU Speciaal Vertegenwoordiger voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied, Bernardino León, gevraagd deze kwestie tijdens zijn bezoek aan Egypte krachtig aan de orde te stellen bij de Egyptische autoriteiten.
Kunt u de vragen beantwoorden vóór 7 februari, wanneer de Kamer met u spreekt over de Arabische regio?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het ontbreken van instemming bij experimenten met prestatiebelonging in het onderwijs |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Geen instemming gevraagd bij proef prestatiebeloning»?1
In 2011 is een aantal schoolbesturen al, vooruitlopend op de Regeling Prestatiebeloning in het onderwijs, aan de slag gegaan met prestatiebeloning in het onderwijs. Zij hebben, in overleg met leraren en de vertegenwoordiging van het personeel in de medezeggenschapsraad, de voorbereidingen getroffen voor het uitvoeren van een pilot. De ervaringen met de voorbereiding voor deze pilots door zowel de schoolbesturen als de begeleidende onderzoekers is goede input geweest voor de regeling waar ik de Kamer per brief over heb geïnformeerd. Ik heb eerder ook besloten om deze schoolbesturen, vooruitlopend op de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs, al financieel te ondersteunen. Daarbij heb ik aan hen wel de eis gesteld dat bij continuering van de pilot het desbetreffende schoolbestuur alsnog een aanvraag doet conform de eisen in de regeling.
Is het waar dat niet alle van de op 17 november jl. gepresenteerde scholen die experimenteren met prestatiebeloning, daarvoor expliciet toestemming hebben gekregen van hun medezeggenschapsraad? Zo ja, op welke scholen heeft de medezeggenschapsraad geen expliciete toestemming gegeven? Zo neen, waarin zit het verschil van inzicht met de Algemene Onderwijsbond?
De schoolbesturen die als voorlopers van start zijn gegaan is voorafgaand aan subsidiering gevraagd of er draagvlak is bij het personeel voor het doen van een pilot. Dit werd in alle gevallen positief beantwoord. De schoolbesturen hebben echter niet om formele instemming van de medezeggenschapsraad gevraagd, door middel van een handtekening. Wel is in alle gevallen afstemming geweest met de medezeggenschapsraad.
Is het waar dat een medezeggenschapsraad altijd om instemming moet worden gevraagd wanneer er veranderingen zijn rondom de beloning van personeel? Zo ja, waarom is dat in deze gevallen niet gebeurd?
De Wet Medezeggenschap Scholen (WMS) en de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) zijn hier duidelijk over: instemming van de MR/OR is noodzakelijk bij vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot de toekenning van salarissen, toelagen en gratificaties aan het personeel. In de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs is deze eis nog eens expliciet benoemd. In het geval van deze voorlopers ben ik er vanuit gegaan dat deze schoolbesturen, waar nodig overleg zouden voeren met de MR/OR. Dit is in alle gevallen ook gebeurd.
Op welke wijze verschillen de gepresenteerde «voorloper»-scholen van de scholen die mee gaan doen aan de gepresenteerde experimenten, bijvoorbeeld wat betreft instemming van het personeel, alsmede de criteria waarmee prestatiebeloning wordt uitgekeerd?
De voorloper scholen vallen met hun pilot níet onder de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs. De criteria die in de regeling zijn opgenomen waren voor deze voorloper-scholen niet van toepassing.
Waarom voldoen de gepresenteerde «voorloper»-scholen niet aan de criteria voor experimenten rondom prestatiebeloning?
Juist omdat het voorloperscholen waren. Hun ervaringen zijn input geweest voor het ontwerp van de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs.
Waarom zijn tal van experimenten gestart die onvergelijkbaar zijn, aangezien niet in alle gevallen sprake is van instemming van het personeel?
Er zijn nog geen experimenten in het kader van de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs gestart. Die worden pas na 1 april 2012 bekend gemaakt. De voorloperscholen hadden hun functie met name in de voorbereiding van de komende experimentperiode.
Hoeveel van de gepresenteerde «voorloper»-scholen zijn nu nog actief bezig met experimenten rondom prestatiebeloning?
De experimenten in Amsterdam (PO) en Zeeland (MBO) zijn in volle gang. In Noord-Holland-Noord (VO) hebben 2 van de 3 deelnemende schoolbesturen helaas besloten om met de pilot te stoppen.
Deelt u de mening dat de uitkomst van de experimenten op de «voorloper»-scholen weinig zinvol zijn, aangezien er geen draagvlak onder het personeel is vanwege het ontbreken van instemming door de medezeggenschapsraad?
Nee, die mening deel ik niet. Uiteraard is het wel van groot belang dat het personeel goed betrokken blijft.
Deelt u de mening dat de experimenten beter gestaakt kunnen worden, nu duidelijk is dat ze gebaseerd zijn op arbitraire criteria en er nog altijd geen draagvlak is onder het personeel? Zo neen, waarom niet?
De mening dat er sprake is van arbitraire criteria deel ik niet. Het uitgangspunt in de experimenten is dat de scholen zelf de prestatiecriteria formuleren op basis waarvan de prestatiebeloning wordt toegekend.
Hoe oordeelt u over het artikel in het Onderwijsblad2 waarin de onderzoeker over prestatiebeloning zegt: «Het is en blijft voor een deel tasten in het duister»?
Dat lijkt me een zeer terechte constatering van deze onderzoeker. Met de inrichting van een experimenteerperiode proberen we juist wat meer licht in de duisternis te brengen. Daar helpt de betreffende onderzoeker gelukkig ook hard aan mee.
Erkent u dat het bijzonder lastig wordt om algemene uitspraken te doen over prestatiebeloning in het onderwijs, aangezien alleen welwillende schoolbesturen meedoen met uw experimenten?
Ik ben er nog lang niet aan toe om algemene uitspraken te doen. Verder: het is inherent aan het werken met experimenten dat de aanvragers zelf willen uittesten hoe dit instrument in de praktijk uitpakt.
Deelt u de mening dat het onderwijs niet opnieuw moet worden opgezadeld met een kostbaar experiment dat een reële kans maakt om te mislukken? Zo nee, kunt u zich voorstellen dat talloze leraren niet zitten te wachten op prestatieloon, te meer omdat zij weten dat het budget hiervoor afkomstig is van bezuinigingen op het zogenaamde «passend onderwijs»?
Nee, die mening deel ik niet. Leraren krijgen graag waardering voor het werk dat zij doen en of dit type waardering in de Nederlandse situatie leidt tot betere resultaten kan alleen worden vastgesteld door experimenten te laten plaatsvinden.
Indien uw experimenten mislukken, betreurt u dan het feit dat het onderwijs drie jaar lang voor niets hiermee is lastig gevallen? Zo ja, is het dan niet wijzer om elders te experimenteren, alvorens het onderwijs hiermee te belasten?
Experimenten kunnen eigenlijk niet mislukken; zij dienen er immers voor om vast te stellen welke concrete prikkel wel of niet werkt.
Het betalen van toon- en tipgeld |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich nog de brief1, waarin uw ambtsvoorganger het beleid uiteen gezet heeft over de toon- en tipgeldregeling?
Ja.
Is het waar dat de rechter heeft bepaald dat in individuele gevallen de overeenkomst van de staat met de tipgever openbaar gemaakt dient te worden?2
In de uitspraak waarnaar wordt verwezen heeft de rechter inderdaad beslist dat de Belastingdienst de overeenkomst met de tipgever aan de belastingplichtige in die procedure moest verstrekken. De rechter heeft echter in dezelfde beslissing de Belastingdienst ook de ruimte gelaten om te volstaan met «een overzicht van de op de zaak betrekking hebbende stukken die om gewichtige redenen al dan niet gedeeltelijk geheim worden gehouden met daarbij een opgave van die redenen». De Belastingdienst heeft bij het uitvoeren van de uitspraak voor deze mogelijkheid gekozen.
De belastingplichtige nam met deze wijze van uitvoering geen genoegen en heeft de rechter vervolgens nogmaals gevraagd om de stukken ongeanonimiseerd te laten overleggen. Tot een nieuwe uitspraak is het echter niet meer gekomen omdat de rechter tijdens de zitting aangaf dat de Belastingdienst aan de beslissing in de uitspraak van 22 maart 2011 heeft voldaan.
Hoe vaak is er sinds het schrijven van de in vraag 1 bedoelde brief, toon- en tipgeld betaald door het Ministerie van Financiën, c.q. de Belastingdienst? Kunt u voor elk van de gevallen het bedrag vermelden en een algemene beschrijving geven van de zaak, alsmede de achterliggende overeenkomsten, zo nodig geanonimiseerd? Kunt u voor elk van de gevallen aangeven wat de (procentuele) relatie is met de opbrengsten/voordelen voor de staat?
Sinds het schrijven van de genoemde brief hebben zich geen nieuwe gevallen voorgedaan waarin tipgeld is betaald. Zoals in de brief is uiteengezet behoort tot het kader voor de tipgeldregeling onder meer dat geen concessies in de heffing- en invorderingssfeer worden gedaan en dat geen strafrechtelijke immuniteit wordt verleend.
Waren de ontvangers van toon- en tipgeld zelf onderwerp van strafrechtelijk of fiscaal onderzoek? Zo ja, is aan de betrokkenen gehele of gedeeltelijke immuniteit verleend?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het beleid van het ministerie van Financiën voor het betalen van toon- en tipgeld in de situatie dat de tipgever directe schade ondervindt door het geven van de tip?
Zoals in de genoemde brief is uiteengezet behoort tot het geldende kader eveneens dat in alle gevallen een inschatting moet worden gemaakt van mogelijk aan het geven van de tip verbonden risico’s voor de tipgever en de betrokken ambtenaren. Dit betekent onder meer dat de Belastingdienst de tipgever wijst op de aan de tip voor hem persoonlijk mogelijk verbonden risico’s. In daartoe aanleiding gevende gevallen zal dit aspect in de overeenkomst met de tipgever worden meegenomen.
Kunt u aangeven of er ambtelijke instructies zijn aan medewerkers van Justitie en de Belastingdienst om tipgevers al dan niet te wijzen op de vigerende toon- en tipgeldregeling? Zijn er instructies hoe ze daar vervolgens mee dienen om te gaan?
Zoals in de genoemde brief is uiteengezet is uitgangspunt van het beleid van de Belastingdienst dat burgers informatie over ernstige vormen van belastingfraude om niet ter beschikking stellen van de Belastingdienst en dat betaling van tipgeld tot uitzonderingsgevallen behoort te worden beperkt. De Belastingdienst hanteert op dit punt een zeer terughoudend beleid. Dit betekent onder meer dat aan tipgevers geen hoge beloningen in het vooruitzicht worden gesteld, mede om een premiejagercultuur te voorkomen en crimineel gedrag niet uit te lokken.
Tipgeveraangelegenheden worden op centraal niveau beoordeeld en behandeld, waarmee eenheid van beleid is gegarandeerd.
Zo ja, kunt u deze instructies naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid deze op korte termijn te laten opstellen, zodat alle medewerkers van Justitie en de Belastingdienst in gelijke gevallen op dezelfde manier te werk gaan? Wilt u deze instructies dan, eventueel vertrouwelijk, naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 6.
Onder welk artikel van de rijksbegroting vallen de toon- en tipgelden die worden uitbetaald?
De door de Belastingdienst uitbetaalde tipgelden vallen onder artikel 1 van hoofdstuk IX B van de rijksbegroting.
Onder verwijzing naar de website van het Openbaar Ministerie waar staat: «Er is nog een aantal situaties waarin Justitie geld beschikbaar stelt om de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten mogelijk te maken en te vergemakkelijken... Die zijn vastgelegd in de Regeling Bijzondere Opsporingsgelden van de minister van Justitie.» (http://www.om.nl/onderwerpen/item_147969/@121377/tipgeld_en_andere/) , kunt u de geldende regeling en regelgeving aan de Kamer doen toekomen?
Het vigerende beleid van de Belastingdienst is uiteengezet en toegelicht in de al genoemde brief van 2 februari 2010, Kamerstukken II 2009–2010, 31 066, nr. 85.
Mijn ambtgenoot van V en J heeft zich desgevraagd bereid getoond om de Regeling (circulaire) Bijzondere Opsporingsgelden alsnog in de Staatscourant te laten publiceren.
De positie van vrouwen en het aanpakken van discriminatie in Egypte na de verkiezingen |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van Amnesty International over zorgen om positie vrouwen en het aanpakken van discriminatie in Egypte na de verkiezingen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de twee grootste partijen in Egypte deze fundamentele waarden niet onderschrijven?
De Partij voor Vrijheid en Gerechtigheid van de Moslimbroeders stelt in haar partijmanifest tegen discriminatie op grond van geslacht te zijn en mensenrechten te respecteren. Volgens officiële uitlatingen van vertegenwoordigers van de salafistische Nour-partij staat de partij geen discriminatie tussen mannen en vrouwen voor. Hoe zich dit in de praktijk zal vertalen moet nog blijken. De Nederlandse regering zal de nieuwe Egyptische regering ook wat betreft vrouwenrechten beoordelen op haar daden.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling van de positie van vrouwen in Egypte een jaar na de start van de revolutie op het Tahrirplein?
Vrouwen hebben een belangrijke rol gespeeld tijdens de gebeurtenissen van het afgelopen jaar. (Minder dan twee procent van het totale aantal zetels in het nieuwe parlement wordt nu bezet door vrouwen). Door de verslechterde veiligheidssituatie is seksueel geweld tegen vrouwen toegenomen.
Welke concrete stappen zult u zetten, in lijn met uw gezamenlijke statement met de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton in 20112, om verbetering van de positie van vrouwen te bewerkstelligen?
Nederland is van oudsher een van de belangrijkste ondersteuners van vrouwenrechten in Egypte. Op dit thema vindt nauw overleg plaats met andere donoren, waaronder de VS. In officiële contacten met de Egyptische autoriteiten wordt het belang van vrouwenrechten benadrukt en wordt Egypte gewezen op zijn internationale verplichtingen op het gebied van mensenrechten. In 2011 heeft Nederland zich in de EU sterk gemaakt voor het bevorderen van de politieke participatie van vrouwen in de Arabische regio. Dit beleid wordt voortgezet.
Ik heb in 2011 een aantal nieuwe activiteiten opgestart in Egypte met als doel de economische en politieke rechten en participatie van vrouwen te bevorderen, met een budget van € 724 000 in 2012. Daarnaast hebben Egyptische Vrouwen NGO’s financiering aangevraagd bij het UN Women Fund for Gender Equality dat in 2011 en 2012 op de Arabische regio is gericht. Nederland heeft hierin voor 2011
€ 950 000 aan bijgedragen.
De langstudeerdersboete voor premasterstudenten |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wie moet er betalen voor de compensatie van de langstudeerdersboete die premasterstudenten volgens u onterecht krijgen opgelegd?1
De instellingen zullen premasterstudenten compenseren die langstudeerder worden als gevolg van het feit dat zij voor hun premaster in een masteropleiding zijn ingeschreven. Daarover heb ik de afgelopen maanden met een aantal instellingen overleg gevoerd.
Zal het feit dat universiteiten en het ministerie het hierover vooralsnog niet eens lijken te zijn zorgen voor vertraging in de compensatie voor de getroffen studenten?
Er is geen sprake van vertraging. De instellingen zullen de betreffende premasterstudenten per aankomend studiejaar en daarna compenseren.
Zitten er meer weeffouten in de langstudeerdersmaatregel die aan de orde moeten komen in een tv-programma voordat ze worden hersteld?
De kwestie van de premasters was mij bekend nog voordat er een tv-programma aan werd gewijd. Er is overleg geweest met een aantal instellingen die hierover een brief hebben gestuurd. Dit heeft geleid tot de oplossing verwoord in het antwoord op vraag 1.
De gevaren van totaal resistente tbc |
|
Margreeth Smilde (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Knapen (CDA) , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u, naar aanleiding van de berichtgeving een inschatting geven van de omvang van het probleem van totaal resistente tuberculose in India resp. andere landen?1
In India, maar ook in China en andere delen van Azië, de voormalige Sovjet Republieken en Afrika komt resistente tuberculose veel voor. De omvang van het probleem en de dynamiek hierin is echter niet goed bekend.
In 2010 waren er naar schatting van de WHO wereldwijd 8,8 miljoen tuberculose patiënten. Het aantal multidrug resistente tuberculose (MDR-tbc) gevallen werd in dat jaar door de WHO op 659 000 geschat.
In India werd in 2010 het aantal gevallen van MDR-tbc op 64 000 geschat. Onder andere doordat de laboratoriumfaciliteiten in India onvoldoende zijn, wordt slechts een klein deel van de MDR-tbc opgespoord en behandeld (2967 gevallen in 2010). Ernstigere vormen resistente tuberculose, zoals extensieve resistente tuberculose (XDR-tbc) en totaal resistente tuberculose (TDR-tbc) worden niet stelselmatig gemeten en geregistreerd in India of andere hoogprevalente gebieden. De omvang van deze problematiek is dus niet bekend.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat multi- en extensief resistente vormen van tuberculose (M/XDR TB) ook in Europa een groeiende gezondheidsbedreiging vormen, en dat wereldwijd de top negen landen met multiresistente tuberculose (M/XDR TB) in de WHO-regio Europa liggen? Zo nee, waarom niet? Hoe draagt Nederland bij aan de aanpak van resistente vormen van TB en het WHO Europa Actieplan voor de aanpak van M/XDR TB in de WHO-regio Europa?
De WHO-regio Europa kent inderdaad een aanzienlijk tuberculose probleem. In 2010 werden in de WHO-regio Europa 310 000 gevallen van tuberculose geregistreerd. Hiervan werd ongeveer 10% (33 500 gevallen) aangemerkt als MDR-tbc. In een meting in de periode 2003–2006 bleek dat ongeveer 10% van de MDR-tbc gevallen in Europa in feite XDR-tbc was.
WHO Euro heeft een actieplan opgesteld om resistente tuberculose te bestrijden binnen de regio. Het RIVM en KNCV tuberculosefonds hebben bijgedragen aan het opstellen van dit actieplan. De implementatie van het actieplan wordt gecoördineerd vanuit WHO Euro.
Daarnaast coördineert het RIVM een project van het ECDC in Stockholm in het kader waarvan nationale en internationale overdracht van MDR-tbc wordt onderzocht. KNCV Tuberculosefonds, een Nederlandse niet-gouvermentele organisatie in Den Haag, is betrokken bij de tuberculosebestrijding in een 40-tal landen. Zij heeft een regionaal kantoor in Almaty, Kazakstan, van waaruit de Centraal Aziatische Regio (onderdeel van de WHO-regio Europa) wordt ondersteund.
Hoe beoordeelt u de situatie met betrekking tot multi- en extensief resistente vormen van tuberculose in Nederland, en hoe is de behandeling hiervan gefinancierd?
In Nederland komen per jaar ongeveer 1 000 nieuwe gevallen van tuberculose voor. In 2010 werden er in Nederland bij 11 gevallen MDR-tbc vastgesteld. In 2011 zijn er tot nu toe 15 gevallen van MDR-tbc vastgesteld. XDR-tbc is tot nu toe in totaal 7 keer vastgesteld in Nederland. TDR-tbc is nog niet waargenomen in Nederland.
In Nederland zijn twee specialistische tuberculosecentra: Beatrixoord in Haren, onderdeel van het UMC Groningen, en Dekkerswald in Groesbeek, geassocieerd met het UMC St Radboud Nijmegen. De behandeling van tuberculosepatiënten met ernstige resistentie problematiek dient onder supervisie te staan van longartsen van één van deze twee tuberculosecentra.
De opname- en behandkosten van MDR- en XDR-tbc worden gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet
Wat zijn de risico’s van totaal resistente tuberculose wanneer deze in Nederland opduikt?
Zoals in het antwoord op vraag drie aangegeven is, komt TDR-tbc nog niet voor in Nederland. Om zicht te hebben op de ontwikkeling van resistentie in Nederland wordt door het RIVM routinematig onderzoek uitgevoerd.
Het overgrote deel van de resistentieproblematiek wordt gevonden bij niet-Nederlanders, waarbij de resistentie te herleiden is naar een eerdere, falende behandeling in het buitenland (secundaire resistentie) en/of overdracht van een al resistente bacterie in het buitenland (primaire resistentie). Daarom worden immigranten uit hoog risicolanden gescreend op tuberculose en, indien nodig, behandeld. Ook mensen uit hoog risicolanden die illegaal in Nederland verblijven hebben recht op deze behandeling.
Nederland heeft een Commissie voor Praktische Tuberculosebestrijding, met daaronder een werkgroep Multiresistente tuberculose. Deze bestaat onder andere uit vertegenwoordigers van KNCV tuberculosefonds, het RIVM, de twee tuberculosecentra en GGD’en. De werkgroep vergadert regulier en wordt ad hoc bij elkaar geroepen zodra er een gecompliceerde vorm van resistente tuberculose gevonden wordt of wanneer er sprake zou kunnen zijn van overdracht in Nederland, zodat de behandeling optimaal kan worden ingezet en de verspreiding op adequate wijze kan worden ingedamd.
Welke stappen worden gezet om de Nederlandse volksgezondheid te beschermen? Zijn er in dit kader een plan van aanpak en noodscenario’s gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit?
Zie antwoord vraag 4.
Welke prioriteit en welke financiële middelen kent Nederland toe aan de ontwikkeling van nieuwe medicijnen tegen tuberculose, zoals bepleit door dr. Boerée?
Zoals staatssecretaris Bleker en ik schreven in onze brief aan de Tweede Kamer op 25 november 2011 (Kamerstuk 29 683 nr. 106) is de ontwikkeling van nieuwe antibiotica een taak van de farmaceutische industrie. Overheden kunnen deze geneesmiddelen niet zelf ontwikkelen, maar deze bedrijven en kennisinstituten wel stimuleren om antibiotica te ontwikkelen. De Europese Raad heeft de Commissie in december 2009 verzocht met voorstellen te komen om de ontwikkeling van nieuwe antibiotica te bevorderen. Nederland heeft deze initiatieven onvoorwaardelijk gesteund. Concrete voorstellen worden begin 2012 verwacht. Er wordt gedacht aan stimulering via extra financiële middelen voor wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling en via extra beloningsmaatregelen (bijvoorbeeld in de vorm van een aanvullend beschermingscertificaat) voor farmaceutische bedrijven die erin slagen daadwerkelijk een nieuw antibioticum op de markt te brengen.
In het kader van het Priority Medicines-rapport heeft VWS € 14 miljoen ter beschikking gesteld voor een onderzoeksprogramma bij ZonMw dat als doel heeft resistentie terug te dringen én het doen van onderzoek naar nieuwe antibiotica. Binnen dit onderzoek is er uiteraard ook ruimte voor het indienen van voorstellen op het gebied van tuberculose.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt een aantal publiek-private partnerships die nieuwe producten voor armoede-gerelateerde ziekten ontwikkelen. In de periode 2006–2010 is hierdoor € 8 miljoen bijgedragen aan de Global Alliance for TB Drug Development. Bij de nieuwe subsidieronde is gekozen om te focussen op preventie en diagnostiek, waaronder de ontwikkeling van tuberculosevaccins (ruim € 20 miljoen in de periode 2006–2014).
Ook heeft Nederland bijgedragen aan baanbrekende tests die tuberculose en resistentie tegen antibiotica snel kunnen vaststellen, via de Foundation for Innovative and New Diagnostics (FIND) en het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT).
Ten slotte heeft Nederland in de periode 2006 tot 2012 ruim € 20 miljoen bijgedragen aan het ondersteunen van klinisch onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen en vaccins voor HIV/Aids, tuberculose en malaria, via het Netherlands-African partnership for capacity development and clinical interventions against poverty-related diseases (NACCAP) en het European Developing Countries Clinical Trials Partnership (EDCTP).
Deelt u de mening dat deze problematiek eens te meer het belang van een versterkte inzet op beleidscoherentie onderstreept? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afstemming vindt plaats tussen de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Buitenlandse Zaken? Waar ligt het primaat?
Juist bij de bestrijding van besmettelijke ziekten is het relevant het nationale beleid, internationale beleid en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in elkaars verlengde te zien. Er vindt dan ook regelmatig overleg plaats tussen de beide ministeries over verschillende mondiale problemen. Hierbij wordt gestreefd naar optimale taakverdeling, om dubbel werk te voorkomen.
Op welke manier wordt Nederlandse kennis op dit gebied binnen het ontwikkelingsbeleid ingezet?
Het bestrijden en voorkomen van tuberculose heeft naast een direct gevolg op de tuberculosesituatie in die landen, ook effect op de Nederlandse situatie. Daarom is het relevant dat bestrijding in hoogprevalente landen vanuit Nederland ondersteund wordt. Nederlandse kennisinstituten op het terrein van tuberculose, zoals KNCV Tuberculosefonds en het KIT, hebben een goede internationale reputatie. Er wordt dan ook graag van deze Nederlandse kennis gebruik gemaakt door organisaties die bijdragen aan tuberculosebestrijding in ontwikkelingslanden.
Het RIVM is officieel supra-nationaal laboratorium van Turkmenistan en Ethiopië. In deze landen wordt ingezet op de verbetering van diagnostiek en behandeling van tuberculose. Met name in Turkmenistan is een groot resistentieprobleem en zijn er veel gevallen van chronische tuberculose. Het RIVM is ook lid van de Global Laboratory Initiative (GLI) van de WHO; een organisatie die de verbetering van de diagnostiek van tuberculose wereldwijd bevordert en hiervoor de standaard stelt.
Ook het Topsectorenbeleid biedt goede aanknopingspunten om kennisinstituten en bedrijven die over unieke Nederlandse expertise beschikken vanuit de verschillende ministeries gezamenlijk te ondersteunen. Streven is om ook de Nederlandse expertise op het terrein van tuberculose hierin een plek te geven.
Geven deze berichten u aanleiding om het reisadvies naar India en andere landen in de regio aan te passen? Zo nee, waarom niet?
In het reisadvies voor India wordt in het hoofdstuk «gezondheidssituatie in India» een verwijzing gemaakt naar gespecialiseerde websites van bijvoorbeeld het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR); de VN Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Amerikaanse Center for Disease Control (CDC).
Op deze websites wordt melding gemaakt van een resistente tuberculose in Mumbai en bevestigd dat deze variant mogelijk volledig resistent is. Overigens is het risico voor reizigers om tuberculose op te lopen laag en wordt dit risico niet hoger door recente gevallen van resistente tuberculose in Mumbai.
‘Overheden laten 30 procent energiebesparing liggen’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Overheden laten 30 procent energiebesparing liggen»?1
Ja.
Bent u het eens met de constatering in het artikel dat het aanstellen van een energiemanager 15 procent aan energie kan besparen en dat het uitbesteden van het onderhoud en beheer een besparing van 30 procent oplevert? Zo nee, waarom niet?
Nee, het realiseren van een energiebesparing van 15 procent tot 30 procent vraagt meer dan alleen het aanstellen van een energiemanager of het uitbesteden van onderhoud en beheer. Een energiemanager kan wel een belangrijke rol spelen bij het implementeren van de maatregelen. Wanneer een organisatie zelf onvoldoende kennis en/of capaciteit heeft om het energiebeheer vorm te geven, kan de gebouweigenaar ervoor kiezen om het onderhoud en beheer uit te besteden. Afhankelijk van het type en de toestand van het gebouw is een pakket aan energiebesparende maatregelen nodig om deze energiebesparing te bereiken. Uit ervaring blijkt dat met een pakket aan rendabele maatregelen gemiddeld tussen de 15 tot 20 procent energie kan worden bespaard. Daarnaast wordt op dit moment geëxperimenteerd met innovatieve contractvormen, zoals onderhoud- en energieprestatiecontracten, waarmee in specifieke situaties een verdergaande besparing kan worden gehaald.
Kunt u aangeven wat u zelf als «laaghangend fruit» met betrekking tot energiebesparing identificeert?
In het kader van de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit zijn alle inrichtingen verplicht om energiebesparende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder of alle energiebesparende maatregelen die een positieve netto contante waarde hebben bij een interne rentevoet van 15 procent. Dit geldt ook voor utiliteitsgebouwen, waaronder kantoorgebouwen, die meer energie verbruiken dan 50 000 kWh en/of 25 000 m3 aardgas. Alle maatregelen die in het kader van het Activiteitenbesluit als rendabel worden aangemerkt, kunnen als «laaghangend fruit» worden geïdentificeerd.
Kunt u aangeven wat er momenteel gedaan wordt aan energiemanagement bij gebouwen van de (Rijks)overheid?
Om energiebesparing in de gebouwde omgeving een impuls te geven, heeft het kabinet in februari 2011 een Plan van Aanpak Energiebesparing Gebouwde Omgeving gepresenteerd dat in maart 2011 tijdens een Algemeen Overleg in uw Kamer is behandeld. In dit Plan van Aanpak is vastgelegd welke inspanning het kabinet zal leveren om energiebesparing in bestaande gebouwen te bevorderen. De belangrijkste speerpunten voor overheidsgebouwen in dit Plan van Aanpak zijn:2 het uitdragen van de voorbeeldrol van de (rijks)overheid en3 het verbeteren van de naleving van de Wet milieubeheer. In het kader van de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD) worden alle nieuwe overheidsgebouwen vanaf 31 december 2018 energieneutraal gebouwd.
Daarnaast is het kabinet positief over de nieuwe mogelijkheden die energiediensten, ofwel energy service companies (ESCo’s), bieden om het investeren in energie-efficientie uit te besteden en te stimuleren. Overheden doen als «launching customer» ervaringen op bij hun eigen gebouwbeheerder. Koplopende gemeenten en de Rijksgebouwendienst zullen hun ervaringen met (innovatieve) contracten delen met de markt, zodat ook andere gemeenten en gebouweigenaren dit voorbeeld kunnen volgen.
Bent u bereid maatregelen te nemen om tot een grotere energiebesparing voor overheidsgebouwen te komen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De berichtgeving dat het Loodswezen een miljoenenstrop lijdt vanwege het aanhoudende gesteggel omtrent de ontpoldering van de Hedwigepolder |
|
Pauline Smeets (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Hedwige-conflict kwelt loodswezen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de betalingsproblemen met de Vlaamse overheid die het Loodswezen treffen?
Ja.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen dat de weigering van Vlaanderen om tot betaling over te gaan te maken heeft met de weigering van Nederland om haar internationale verplichting jegens Vlaanderen – waaronder het ontpolderen van de Hedwigepolder – na te komen? Wilt u uw opvatting in deze toelichten?
Het in de vragen veronderstelde verband tussen natuurherstel in de Westerschelde en de overige genoemde dossiers is mij niet bekend.
Bent u bereid om met de Vlaamse regering in overleg te gaan over deze betalingen en daarbij toe te zeggen de Hedwigepolder zoals afgesproken te zullen ontpolderen? Zo neen, waarom niet?
De minister van Infrastructuur en Milieu is bereid het geschil tussen het Nederlands Loodswezen en de Vlaamse regering over de betalingen bij haar Vlaamse collega onder de aandacht te brengen. Met haar Vlaamse collega deelt zij namelijk de verantwoordelijkheid voor het nautisch beheer in het Scheldegebied. Daarbij zij aangetekend dat de Nederlandse overheid geen partij is in het geschil over de betalingen. Het geschil betreft namelijk de uitvoering van overeenkomsten die zijn gesloten tussen het Nederlands Loodswezen en de Vlaamse regering. Dit geschil is door beide partijen voor bindende arbitrage voorgelegd.
Het ontpolderen van de Hedwigepolder is niet aan de orde. Hierover heb ik uw Kamer recent bij brief van 20 januari 2012 nog geïnformeerd (Tweede Kamer 2011–2012, 32 670, nr. 32).
Kunt u aangeven welke andere dossiers hinder ondervinden van het conflict met Vlaanderen over de ontpoldering van de Hedwigepolder? Zijn bijvoorbeeld het doortrekken van de Hogesnelheidslijn (HSL), de strubbelingen rond de IJzeren Rijn en het niet doorzetten van het project ROBEL ook gevolg van dit conflict?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van de financiële, materiële en niet-materiële voordelen als de afspraken met België c.q. Vlaanderen over de Hedwigepolder wel zouden worden nagekomen?
Een dergelijk overzicht acht ik niet opportuun, daar het ontpolderen van de Hedwigepolder niet aan de orde is.
Het bericht dat Nederland een EU-verklaring over Israël aanpaste |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rosenthal grijpt in bij kritische EU-tekst Israël»?1
Mijn reactie is in het bericht verwerkt: «We hebben als ministers een keurige verklaring uitgegeven. De verhoudingen tussen en met mijn collega-ministers zijn als altijd voortreffelijk».
Klopt het dat Nederland te kennen gaf dat er in de gezamenlijke EU-verklaring geen verwijzing mocht staan naar het rapport van de diplomatieke vertegenwoordiging van de EU in Israël? Zo ja, waarom vond u een verwijzing naar dat rapport onwenselijk?
Dit klopt niet. Nederland en veel andere EU-lidstaten hebben suggesties gedaan voor de redactie van de Raadsconclusies, aangenomen door de ministers van Buitenlandse Zaken op 23 januari 2012 over het Midden-Oosten Vredesproces. Het eindresultaat weerspiegelt de consensus van de EU-lidstaten.
Klopt het dat Nederland de zin die uiteindelijk in de tekst is opgenomen over «verontrustende ontwikkelingen op de grond» ook voorzichtiger had willen formuleren?
Tijdens de totstandkoming van resoluties en voorzittersverklaringen worden door vele lidstaten tekstvoorstellen ingebracht die vervolgens al dan niet in definitieve tekst terug te vinden zijn. De conclusies van de afgelopen Raad van ministers van Buitenlandse Zaken is in overeenstemming met de Nederlandse beleidsuitgangspunten voor het Midden-Oosten Vredesproces. Nederland heeft aangedrongen op gebalanceerde conclusies ter ondersteuning van de Jordaanse bemiddelingspogingen en de inspanningen van het kwartet.
Klopt het dat de Nederlandse positie was dat het «nu niet het moment is om kritiek te hebben op Israël»? Zo ja, waarom vindt u dat?
Neen.
Klopt het dat met name Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk zich hebben gestoord aan de Nederlandse inbreng?
Ik heb geen informatie van mijn ambtgenoten die daarop wijst.
Vindt u het optreden van Nederland in dit besluitvormingsproces constructief? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom?
Ja. De Nederlandse inbreng heeft geresulteerd in een evenwichtige verklaring.
Heling van gestolen koper van ProRail |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ook ontzettend geschrokken van de berichtgeving over hoe gemakkelijk het lijkt te zijn om gestolen koper van bijvoorbeeld ProRail door te verkopen?1
Ja.
Welke maatregelen gaat u nemen om heling van koper van Prorail keihard aan te pakken?
Koperdiefstal is een groot probleem waar ProRail serieuze schade van ondervindt. Om die reden heeft het ministerie van Veiligheid en Justitie in juni 2011 het Convenant Actie Koperslag gesloten met ProRail, het Openbaar Ministerie, de Raad van Korpschefs en de Metaal Recycling Federatie om koperdiefstal en heling beter aan te pakken. In het kader van de uitvoering van het convenant is een actiegroep Koperslag opgericht om de tien actiepunten gezamenlijk op te pakken. Tot de maatregelen behoren onder meer: het vergroten van de pakkans van koperdieven en de invoering en handhaving van een registratie- en legitimatieplicht ter voorkoming van heling.
Is het mogelijk om de in de uit de uitzending van PowNews genoemde ijzerhandelaren aan te pakken of op zijn minst uit te laten nodigen voor een gesprek op een politiebureau? Bent u ook bereid om dit te doen?
Er is contact opgenomen met PowNews om te achterhalen welke bedrijven het betreft. PowNews heeft toen aangegeven die gegevens niet te willen verstrekken met een beroep op de bescherming van journalistieke bronnen.
Welke maatregelen zijn er al genomen om de (spoor-)hinder door de koperdiefstal te verminderen? Welke extra maatregelen gaat u nemen om deze hinder te voorkomen?
Door ProRail zijn inmiddels de volgende acties genomen:
Extra maatregelen die door ProRail getroffen zullen worden, zijn de volgende:
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Hoe staat het op dit moment met de ontwikkeling van alternatieven voor het gebruik van koper? In hoeverre is het reëel dat ProRail in de nabije toekomst geen gebruik meer hoeft te maken van koper?
Daar waar mogelijk wordt koper standaard vervangen door andere metalen. Niet overal kunnen we koper vervangen. Ons spoorsysteem blijft afhankelijk van koper.
ProRail onderzoekt op dit moment of er een andere technische oplossing voorhanden is die het gebruik van kabels overbodig maakt.