Het bericht dat Google via Streetview persoonlijke gegevens verzamelt |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Google weet beter wie je bent dan jij»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van het Franse onderzoek dat Google naast beelden en gegevens van Franse wifi-aansluitingen ook wachtwoorden van e-mailaccounts en e-mailberichten verzamelde door middel van de Streetview auto’s van Google?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3 van het lid Gerkens (nummer 2010Z08486, ingezonden 19 mei 2010).
Heeft u, net als de Franse regering, aan Google kenbaar gemaakt dat de gegevens niet gewist moeten worden, maar overdragen moeten worden aan Nederland voor onderzoek? Zo ja, heeft u al resultaten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft mij bericht dat het als onafhankelijk toezichthouder Google heeft verzocht de gegevens veilig te stellen ten behoeve van onderzoek door het CBP. Gedurende het onderzoek doet het CBP hierover geen nadere uitspraken.
Welke andere stappen heeft u ondernomen om er voor te zorgen dat Google in de toekomst de privacy van de Nederlandse burger kan schenden? Heeft u bijvoorbeeld bij Google aangegeven dat de streetview auto’s niet langer in Nederland worden toegelaten voordat de privacy gewaarborgd is?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5 van het lid Gerkens (nummer 2010Z08486, ingezonden 19 mei 2010). Op dit moment zie ik geen aanleiding en geen mogelijkheid om de Streetviewauto’s uit Nederland te weren.
De Stichting Friese Stoomtrein Maatschappij |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Friese Stoomtrein noch miljoen nedich»?1
Ja.
Bent u bereid te onderzoeken of de kosten voor aanpassing van het spoor omlaag kunnen?
Ik heb van ProRail begrepen dat in de afgelopen periode het ontwerp nog eens kritisch is doorgelicht en dat de kostenraming naar beneden is bijgesteld. Het ontwerp van de spooraanpassingen in Sneek en Stavoren, dat in opdracht van ProRail is gemaakt, is het meest sobere dat gegeven de veiligheidseisen en de eisen vanuit functionaliteit kan worden gemaakt.
Bent u bereid tot een vorm van voorfinanciering of dispensatie om zodoende komende zomer te kunnen starten met de aanpassing? Zo nee, waarom niet?
Ik ben blij te kunnen melden dat ik recentelijk € 500 000,– subsidie verleend heb aan de Provincie Friesland voor aanpassing van de spoorinfrastructuur in Sneek in het kader van groei op het spoor. Ik heb van de Provincie Friesland vernomen dat hiermee de financiering voor de aanpassingen rond is.
Kunt u aangeven waarom de eisen alleen gelden voor nieuw aan te leggen emplacementen, gegeven het feit dat bij bestaande emplacementen er (voorlopig) niets verandert?
Zoals onder 2. aangegeven, zijn in het ontwerp eisen vanuit functionaliteit en veiligheid samengebracht. Het veiligheidsontwerp is erop gericht om te voorkomen dat rangerende stoomtreinen per ongeluk op de hoofdbaan kunnen komen. Er is geen verschil tussen nieuwe en bestaande emplacementen.
Bent u van mening dat in deze kwestie de «klant» van ProRail moet opdraaien voor de kosten van voortschrijdend inzicht bij ProRail? Zo nee, waarom niet?
Door het ongeval bij Barendrecht zijn de veiligheidseisen aangescherpt om dergelijke ongevallen in de toekomst te voorkomen. Dat kosten hierdoor hoger uitvallen omdat de veiligheid moet toenemen, geldt overigens niet alleen hier, maar op meer plaatsen in Nederland. Uitgangspunt blijft dat de aanpassingen aan de infrastructuur ten behoeve van de exploitatie van de stoomtrein veilig moeten zijn. Onderzocht is hoe dat op de meest sobere manier kan. In combinatie met de functionaliteitseisen leidt dat tot het voorliggende ontwerp.
Welke betaalbare alternatieven zijn er volgens u voor de zogenaamde flankbeveiliging?
Er is gekozen voor het goedkoopste alternatief gegeven de veiligheids- en functionaliteitseisen. De wissels dienen ervoor de stoomtrein te kunnen laten rangeren op het eigen emplacement zonder dat het gevaar bestaat dat het stoomtreinmaterieel ongecontroleerd en onbedoeld op de hoofdbaan komt en daarmee in conflict kan komen met de reguliere treindienst.
Bent u bereid subsidie te verstrekken aan de Stichting Friese Stoomtrein Maatschappij op het aanbrengen van ATB NG op de stoomloc?2
Zoals onder 3. aangegeven, ben ik verheugd u te kunnen melden dat ik recentelijk € 500 000,– subsidie verleend heb aan de Provincie Friesland voor aanpassing van de spoorinfrastructuur in Sneek.
Daarbij blijft overigens het principe bestaan dat het de verantwoordelijkheid van de vervoerder is om zijn materieel zodanig op orde te hebben dat er veilig kan worden gereden op het betreffende baanvak. Het maakt daarbij niet uit of het regulier reizigersvervoer, goederenvervoer of recreatief stoomtreinvervoer betreft.
De hockeyacademie voor Marokkaanse jongeren |
|
Paul de Krom (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Marokkaanse jongeren krijgen hockeyles»?1
Ja.
Is het waar dat in Amsterdam West een academie wordt opgericht met financiële steun van de gemeente Amsterdam waar werkloze Marokkaanse jongeren worden opgeleid om het hockeyteam van Marokko te versterken?
De Hockey Academy voor Nederlands-Marokkaanse jongeren betreft een privaat initiatief opgezet door oud-hockeytrainer Jaap Suyk in samenwerking met de Marokkaanse Hockey Bond. De gemeente Amsterdam geeft geen financiële ondersteuning.
Hoeveel geld stelt de gemeente Amsterdam beschikbaar voor dit project en welke eisen heeft de gemeente hieraan verbonden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u motiveren waarom de gemeente Amsterdam belastinggeld besteedt aan het trainen van spelers voor een niet-Nederlands hockeyteam? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten waarom de gemeente Amsterdam geen subsidie beschikbaar stelt voor het trainen van het Noord-Koreaanse voetbalelftal, aangezien dit team ook wel wat hulp kan gebruiken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat aparte hockeyscholen voor Marokkanen de integratie nu niet bepaald in de hand werkt?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat dergelijke activiteiten worden georganiseerd voor een bepaalde bevolkingsgroep op basis van etnische afkomst, en juist stigmatiserend werkt?
Uit informatie van de gemeente Amsterdam heb ik begrepen dat Marokkaans Nederlandse jongeren tot de doelgroep van de Hockey Academy behoren. Dit is een logisch gevolg van het feit dat het gaat om een initiatief een nationaal hockeyteam voor Marokko samen te stellen.
In de brief aan Uw Kamer d.d. 13 juli 2010 (Kamerstuk31268, nr. 34) staat vermeld welke middelen dit kabinet inzet om onder andere de arbeidsparticipatie en integratie van Marokkaans-Nederlandse risicojongeren te verbeteren.
Staat deze voorziening ook open voor andere, niet-Marokkaanse werkloze Nederlanders? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat dergelijk voorzieningen ook voor werklozen van andere etnische afkomst beschikbaar moeten komen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de gemeente Amsterdam te vragen onmiddellijk haar steun aan dit project stop te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Tekorten voor GGZ-preventie |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht over dreigende kaalslag in de GGZ-preventie? Is dit het door u beoogde effect van bezuinigingen?1
In het artikel wordt bericht over mogelijke voornemens tot bezuinigingen door gemeenten. In hoeverre deze voornemens worden uitgevoerd is mij niet bekend. In het bericht wordt daarnaast de indruk gewekt dat er onduidelijkheid bestaat over wie nu verantwoordelijk is voor de verschillende vormen van GGZ-preventie.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen, waarin u stelde dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het maken van afspraken over selectieve preventie? Vindt u het acceptabel dat gemeenten en zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid naar elkaar afschuiven? Wie moet hier de regie voeren?2
Ja, ik herinner me die antwoorden. Selectieve preventie hoort tot het domein van de gemeenten. Als het zo zou zijn dat gemeenten en zorgverzekeraars verantwoordelijkheden naar elkaar afschuiven, vind ik dat geen goede zaak. Gelet op de kennelijke onduidelijkheid zal ik in overleg treden met GGZ Nederland, Zorgverzekeraars Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om te bezien in hoeverre er sprake is van een probleem en zo nodig te komen tot afspraken over de onderlinge verantwoordelijkheidsverdeling.
Bent u van mening dat preventieactiviteiten voor mensen die een angststoornis, eetstoornis of gokverslaving dreigen te ontwikkelen moeten kunnen worden voortgezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, uit welke gelden moeten deze activiteiten worden bekostigd?
Om voor vergoeding van geïndiceerde of zorggerelateerde preventie binnen het kader van de Zorgverzekeringswet in aanmerking te komen is voldoende «evidence» ten aanzien van de werkzaamheid noodzakelijk. Het ligt voor de hand dat ook gemeenten, binnen het kader van hun verantwoordelijkheid voor universele en selectieve preventie, duidelijkheid willen over de effectiviteit van interventies.
Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft in een advies in augustus 2009 vastgesteld dat voorlopig alleen voldoende «evidence» beschikbaar is ten aanzien van preventieve activiteiten voor depressie en overmatig alcoholgebruik. Voor alle andere psychische stoornissen is aanvullende informatie noodzakelijk. Dit kan door veldpartijen vergaard worden door middel van aanvullend wetenschappelijk onderzoek. Ook de ontwikkeling van Routine Outcome Monitoring (ROM) in de curatieve GGZ biedt goede aanknopingspunten. Op basis van ROM is het op langere termijn mogelijk specifieke kennis over de effectiviteit van behandeling te verzamelen. Hier kan geïndiceerde en zorggerelateerde preventie een integraal onderdeel van zijn. Zodra er voldoende informatie beschikbaar is over werkzaamheid van preventieve activiteiten, vergelijkbaar met die voor depressie en alcoholgebruik, kan vervolgens het CVZ om een nieuw advies gevraagd worden.
Deelt u de mening dat bezuinigen op preventie op langere termijn juist tot meer kosten leidt, onder meer door (langdurige) GGZ-behandeling en arbeidsuitval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze kosten en dit onnodige leed in de toekomst te vermijden?
Onderzoek toont aan dat «evidence based» preventieactiviteiten het ontstaan van nieuwe psychische aandoeningen en chronisch verloop kunnen voorkomen en daarmee de kosten kunnen drukken. Voor wat betreft preventieactiviteiten waarvan op dit moment de effectiviteit niet kan worden vastgesteld, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat preventiegelden in de Wet maatschappelijke ondersteuning geoormerkt zouden moeten worden? Zo nee, hoe voorkomt u dat doelgroepen van GGZ-preventie het slachtoffer worden van bezuinigingen door gemeenten?
Nee, ik deel deze mening niet. Door de verschillende onderdelen van de Wmo niet te oormerken is integraal beleid mogelijk. Dit betekent dat gemeenten alle diensten goed op elkaar kunnen afstemmen. De sturingsfilosofie van de Wmo is gebaseerd op horizontalisering. Gemeenten moeten hun inwoners en relevante partijen goed betrekken bij het ontwikkelen van het beleid. Op lokaal niveau wordt de keuze gemaakt over de inzet van middelen. Vervolgens leggen gemeenten hierover verantwoording af aan hun eigen inwoners.
Deelt u de mening dat het bureaucratisch is dat GGZ-organisaties preventieprogramma’s voor familieleden en mantelzorgers slechts kunnen declareren bij de zorgverzekeraar wanneer zij hen inschrijven als «nevencliënten»? Zo ja, hoe gaat u hieraan een einde maken? Zo nee, kunt u aantonen dat de bijbehorende administratieve handelingen de zorgkosten niet doen toenemen?
Het is mij bekend dat in de bekostigingsystematiek voor 2008 het in sommige gevallen noodzakelijk was om familieleden of mantelzorgers als nevencliënt te benoemen ten behoeve van declaratie. In de huidige situatie wordt binnen het kader van de DBC GGZ systematiek een ander onderscheid gemaakt, namelijk tussen geïndiceerde en zorggerelateerde preventie.
Daar waar familieleden of mantelzorgers vragen om preventieve zorg is er over het algemeen sprake van geïndiceerde preventie, omdat zij een familiair verhoogd risico op psychische klachten kennen. Declaratie vindt plaats op basis van een zogenaamd Overig Product (OVP). Behalve een bepaling van de doelgroep voor geïndiceerde preventie zijn in de bijbehorende beleidsregel van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen eisen geformuleerd, die leiden tot een verhoging van administratieve lasten.
Wanneer de psychische klachten dusdanig ernstig zijn dat gesproken kan worden van een stoornis geldt voor familieleden of mantelzorgers, net als voor alle andere patiënten, dat zij in aanmerking komen voor zorggerelateerde preventie.
Dit betekent dat een behandelaar binnen de DBC GGZ systematiek tijd registreert, voor zover de activiteiten zich richten op het voorkomen van terugval of als onderdeel van de individuele behandeling bij een primaire diagnose. Een familielid of mantelzorger krijgt dan als patiënt bijvoorbeeld een leefstijltraining om (herhaling van) een depressie te voorkomen. Omdat zorggerelateerde preventie integraal onderdeel kan zijn van een DBC is er geen sprake van een onnodige verzwaring van administratieve lasten.
Het bericht "Maleisië dreigt met conflict over hout" |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Maleisië dreigt met conflict over hout»?1
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse belastingbetaler moetopdraaien voor de kosten van een bezwaarschriftprocedure van een paar milieuorganisaties, terwijl uw Toetsingscommissie Inkoop Hout (TPAC) in maart 2010 heeft geoordeeld dat het Maleisische duurzaamheidscertificaat voldoet aan de Nederlandse inkoopcriteria?
Waarom is het besluit nog niet genomenover toelating van het Maleisische duurzaamheisdscertificaat, terwijl hetzelfde duurzaamheidscertificaat door de ons omringende landen, waaronder Duitsland, Denemarken en Groot-Brittannië, wel goedkeurden?
Vindt u ook niet dat u met «twee maten meet», indien u in Nederland toestemming geeft voor het kappen van bossen in de gemeente Landgraaf (landingsbaan voor Awacs vliegtuigen) en op het landgoed Amelisweerd (uitbreiding rijksweg A27) en andere landen, die niet door hun hoogste rechtscollege worden terechtgewezen, de toegang tot de Nederlandse overheidsmarkt wilt ontzeggen?
Het bericht "Treinverkeer Amersfoort stilgelegd na incident" |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Treinverkeer Amersfoort stilgelegd na incident»1 en met de campagne «Blikschade: zoek een parkeerplaats»?
Ja.
Wie heeft op 23 juni 2010 besloten het treinverkeer rond Amersfoort volledig stil te leggen en met welk doel gebeurde dat? Ging het er daarbij om te achterhalen wat er mis was gegaan of om het kijken of er strafbare feiten zijn begaan? In welk gebied c.q. op welke locatie hebben de werkzaamheden daartoe plaatsgevonden?
Op 23 juni 2010 omstreeks 7.00 uur heeft de treindienstleider (ProRail), nadat hij had vastgesteld dat twee treinen dreigden te botsen, alarmoproepen gegeven. Het doel hiervan was het voorkomen van onveilige situaties. Daarna heeft de treindienstleider een aantal sporen buiten gebruik genomen voor onderzoek op eventuele schade en juiste werking van de infrastructuur.
Vervolgens hebben het KLPD en de Inspectie Verkeer en Waterstaat aan ProRail de opdracht gegeven de situatie rond de beide betrokken treinen te bevriezen ten behoeve van het onderzoek naar de oorzaak van het incident. ProRail heeft, met toestemming van het KLPD en de Inspectie Verkeer en Waterstaat, de wissels en de seinen gecontroleerd op de juiste werking ervan. Om 10.57 uur, nadat de voor de veilige hervatting van de treindienst noodzakelijke controles waren afgerond, heeft ProRail de buiten dienst gestelde sporen weer in gebruik genomen.
Echter door de beperking in de infrastructuur en de bevriezing van een deel van het emplacement op verzoek van het KLPD is de treindienst en de logistiek rond dit drukke knooppunt ernstig ontregeld geraakt en strandden te veel treinen in een kort tijdsbestek in Amersfoort en de directe omgeving. Dit heeft ProRail doen besluiten het treinverkeer van en naar Amersfoort tijdelijk te staken van 7.41 uur tot 9.39 uur. In deze tijdspanne is onderzoek uitgevoerd door de Inspectie Verkeer en Waterstaat en het KLPD en zijn de door gestrande treinen bezette sporen vrij gemaakt en gestrande treinen in de buurt binnen gehaald.
Vanaf 9.39 uur was weer gedeeltelijk treinverkeer mogelijk en na de noodzakelijke controles aan de infrastructuur was vanaf 10.57 uur weer normaal treinverkeer op het gehele emplacement mogelijk.
Kunt u aangeven waarom bij incidenten op het hoofdwegennet juist gestreefd wordt naar het zo veel mogelijk vrijmaken van de infrastructuur na een ongeval bijvoorbeeld, om de verkeersdoorstroming in stand te houden, terwijl bij incidenten op het spoor direct het treinverkeer in de ruime omgeving wordt stilgelegd?
Ook op het spoor wordt gestreefd naar maximale doorstroming na een incident. Het is daarbij de bedoeling om het treinverkeer zo beperkt mogelijk stil te leggen. Daarbij moet ProRail vanzelfsprekend wel de aanwijzingen van het KLPD en de Inspectie Verkeer en Waterstaat opvolgen in verband met het noodzakelijke onderzoek.
Dit specifieke incident betrof een «stoptonend sein passage2». Voor de afhandeling van deze categorie incidenten hebben ProRail, NS, het Openbaar Ministerie en het KLPD afspraken vastgelegd in het «Handhavingprotocol STS passage». De daarin beschreven werkwijze en procedures zijn bij dit incident in Amersfoort gevolgd.
Was het achteraf mogelijk geweest om een deel van het station Amersfoort in gebruik te houden, bijvoorbeeld door het treinverkeer in één richting te leiden en/of een deel van de perrons in gebruik te houden waar het incident niet plaatsvond?
Dat is in eerste instantie ook gebeurd. Echter vanaf 07.41 uur moest toch het treinverkeer op het gehele emplacement stilgelegd worden om de logistieke knoop die was ontstaan, door het stranden van te veel treinen in een kort tijdsbestek, te ontwarren.
Bent u bereid de procedures zo aan te passen dat bij het stilleggen van een gedeelte van het treinverkeer, indien enigszins mogelijk, ruimte beschikbaar blijft zodat het overige treinverkeer zoveel mogelijk ongehinderd doorgang kan vinden?
Afgezien van de hierboven beschreven afgesproken procedures met het Openbaar Ministerie, het KLPD en de Inspectie Verkeer en Waterstaat betreft het hier procedures van ProRail en de vervoerders. Ik heb er bij ProRail op aangedrongen om deze procedures naar aanleiding van dit incident met name op het aspect «doorstroming» grondig met de andere betrokken partijen te evalueren en eventueel aan te passen, en mij over de resultaten daarvan te informeren. Ik zal deze vervolgens beoordelen op het aspect «doorstroming».
Vertraging bij de realisatie van station Halfweg |
|
Arie Slob (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bouw NS-station jaar vertraagd»1 en «Verbazing over jaar uitstel station Halfweg»2?
Ja.
Is het waar dat Rijkswaterstaat een afspraak uit de samenwerkingsovereenkomst niet is nagekomen? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, want Rijkswaterstaat is geen partij in de (stations)overeenkomst tussen Provincie, gemeenten, ProRail en NS.
De provincie Noord-Holland wel en die heeft zich verplicht tot het realiseren van een gelijkvloerse kruising met de rijksweg N200.
Rijkswaterstaat heeft beoordeeld dat dit vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid niet verantwoord is en heeft meegedacht aan een oplossing die wel veilig is.
Is het besluit van ProRail om de realisatie van het station een jaar te vertragen een noodzakelijk gevolg van de handelwijze van Rijkswaterstaat of zou ProRail wel door kunnen gaan met realisatie van het station voor december 2011?
Nee. Alvorens ProRail opdracht kan geven tot de bouw van een station, moet NS een bedieningsgarantie afgeven. NS had het afgeven van die bedieningsgarantie opgeschort, omdat er nog onzekerheid bestond over het tijdig realiseren van flankerende maatregelen die het station bereikbaar moeten maken. Onderdeel van de maatregelen is de kruising met de rijksweg N200. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid zal hier nu een ongelijkvloerse kruising worden gerealiseerd, in de vorm van een loopbrug. Rijkswaterstaat levert hier een financiële bijdrage aan, vanuit de € 5 mln die beschikbaar is voor leefbaarheidsmaatregelen voor de N 200 Halfweg.
Met het vooruitzicht dat de flankerende maatregelen medio 2012 gereed zijn, heeft ProRail opdracht gegeven voor de bouw van het station. Rekening houdend met de in de stationsovereenkomst aangegeven benodigde bouwtijd van twee jaar, was oplevering van de halte per december 2011 niet meer mogelijk. Gezocht is naar mogelijkheden het uitstel zoveel mogelijk te beperken. De oplevering zal nu medio 2012 geschieden.
Bent u bereid in overleg met ProRail en Rijkswaterstaat en de provincie Noord-Holland te bewerkstelligen dat station Halfweg alsnog december 2011 kan worden geopend?
Dat is niet meer nodig nu het uitstel zoveel als mogelijk beperkt is tot medio 2012.
Het groeiend aantal mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steeds meer nieuwe arbeidsongeschikten»?1
Ja.
Is het waar dat het aantal arbeidsongeschikten met een Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA)-uitkering is opgelopen tot 82.830 in 2009 en er alleen al in de maand april van dit jaar 3110 volledig of gedeeltelijk arbeidsongeschikten bij zijn gekomen? Hoeveel personen stromen er jaarlijks uit de WIA?
Het gestelde in vraag 2 is correct. In 2009 zijn voorts 6 047 WIA-uitkeringen beëindigd.
Hoeveel procent van de instroom in de WIA is man respectievelijk vrouw en hoe verhoudt dat zich tot de arbeidsdeelname van beide geslachten?
49,4% van de nieuwe WIA-uitkeringen in 2009 is verstrekt aan mannen en 50,6% van de nieuwe WIA-uitkeringen aan vrouwen. In 2007 was 54,5% van de werkzame beroepsbevolking man en 45,5% was vrouw.
Wat is de procentuele onderverdeling in aandoeningen/aard van de beperkingen van personen in de WIA in 2009 en is sprake van een verandering in deze procentuele onderverdeling sinds 2005?
De onderverdeling van lopende uitkeringen naar aandoening is min of meer constant. Onderstaand een onderverdeling naar aandoening in 2009 (met tussen haakjes de onderverdeling in 2006):
Wordt voor 2010 een budgettaire overschrijding voor de WIA verwacht en zo ja, hoe hoog zal deze zijn?
De WIA-uitgaven zullen in 2010 waarschijnlijk hoger zijn dan is vermeld in de Begroting 2010. In de Voorjaarsnota is reeds opgenomen dat er binnen het SZA-kader met name op de arbeidsongeschiktheidsregelingen sprake is van tegenvallers. Deze tegenvallers zijn met diverse maatregelen geredresseerd. Het definitieve beeld komt bij Prinsjesdag beschikbaar.
Hoe komt het dat de vanaf 2002 ingezette daling in het aantal arbeidsongeschikten als gevolg van de Wet verbetering Poortwachter na 2005 is gestokt en een sterkere trend omhoog is begonnen? Deelt u de opvatting van uitkeringsinstantie Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dat de toename niets te maken heeft met de crisis maar vooral wordt veroorzaakt door de vergrijzing en doordat er meer vrouwen deelnemen aan de arbeidsmarkt en vrouwen vaker zouden uitvallen dan mannen?
Het is niet correct zoals in de vraag wordt gesteld dat het aantal arbeidsongeschikten na 2005 een sterke trend omhoog laat zien. Vanaf 2002 vertoont het gecombineerde bestand van WAO- en WIA-gerechtigden een continue daling. In 2002 ontvingen 802 500 uitkeringsgerechtigden een WAO-uitkering. In 2009 ontvingen 604 000 uitkeringsgerechtigden een WAO- of WIA-uitkering. Deze daling van het gecombineeerde WAO/WIA-volume zal ook de komende jaren nog door zetten.
De daling van het WAO/WIA-volume is het gevolg van een sterke afname van de instroom. In 2002 bedroeg de instroom in de WAO 92 400 uitkeringsgerechtigden. Sinds 2006 ligt de WIA-instroom jaarlijks tussen 20 000 en 30 000 uitkeringsgerechtigden. Binnen dit positieve beeld is in de afgelopen jaren wel sprake van een stijging van de WIA-instroom; van 21 000 uitkeringsgerechtigden in 2006 naar 29 300 in 2009. Deze stijging kent een aantal oorzaken:
De hierboven genoemde punten verklaren 90% van de stijging van de WIA-instroom in de periode 2006–2009. Deze punten hebben geen directe relatie met de stand van de conjunctuur.
Onderschrijft u de uitspraak van de heer van Vuuren van het Centraal Planbureau (CPB) dat er niet zozeer sprake is van misbruik van de WIA, maar er altijd een grijs gebied is? Zo ja, hoeveel mensen maken volgens u gebruik van de WIA die in tijden van goede conjunctuur best aan de slag kunnen komen?
Ik onderschrijf niet de stelling van de heer Van Vuuren dat sprake is van een «grijs gebied». De conjunctuur is niet van invloed op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Wel kan langs andere weg sprake zijn van een conjunctuureffect. Dit wil ik echter niet duiden als «grijs gebied». Tijdens de loondoorbetalingsperiode in de eerste twee ziektejaren dient de werkgever al het redelijke te doen om de zieke werknemer passende arbeid aan te bieden. Voorafgaand aan de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering, toetst het UWV – op basis van het re-integratieverslag – of de werkgever deze verplichtingen is nagekomen. Wanneer de werkgever onvoldoende inspanningen heeft geleverd kan het UWV de loondoorbetalingsperiode verlengen. Ondanks dat werkgevers zich voldoende inspannen om re-integratiemogelijkheden te bieden kan het als gevolg van de economische crisis voorkomen dat werkgevers minder herplaatsingsmogelijkheden binnen of buiten het eigen bedrijf hebben. Daardoor kan het stijgend aantal WIA-aanvragen een conjunctuurelement bevatten. De zichtbare stijging van het aantal aanvragen in de periode 2006 – 2009 wordt echter, zoals hiervoor is aangegeven, met name veroorzaakt door andere factoren. De conjunctuur is niet van invloed op het toekenningspercentage.
Ik blijf de ontwikkeling van de WIA-instroom nauwgezet volgen. Voorts zal het UWV naar aanleiding van de constatering dat aanvragers van een uitkering gemiddeld meer beperkingen hebben (toegekend) gekregen, de kwaliteitscontrole op de toekenning van medische urenbeperkingen intensiveren.
Bent u bereid om te onderzoeken in welke mate er sprake is van «verborgen werkloosheid» in de WIA en of aanscherping van indicatiestelling de instroom in de WIA zou kunnen terugdringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat curatoren van failliete webshops verzuimen deze offline te halen |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht aangaande de constatering van Brancheorganisatie ICT Waarborg dat curatoren vaak verzuimen om failliete webshops offline te halen?1
Ja.
Deelt u de mening dat vele consumenten hierdoor een groot risico lopen hun geld kwijt te raken. Zo nee, waarom niet?
De consument loopt niet het risico zijn geld kwijt te raken. Artikel 68 lid 1 van de Faillissementswet stelt voorop dat de curator belast is met het beheer en de vereffening van de failliete boedel. De curator moet ervoor zorgen dat schuldeisers zoveel mogelijk van hun vorderingen terugkrijgen. In het geval van de webshop kan de curator ervoor kiezen de webshop te laten doordraaien als hiermee inkomsten kunnen worden gegenereerd waarmee wordt bereikt dat de schuldeisers kunnen worden terugbetaald. Het is dus mogelijk om de webshop actief te laten zijn en er hoeft derhalve geen sprake van verzuim van de curator te zijn. Wil de curator de failliete onderneming laten doordraaien, dan heeft hij daarvoor wel toestemming nodig van de rechter-commissaris. Ook moet de webshop voldoen aan al zijn wettelijke verplichtingen en kunnen leveren aan de consument. Als de curator besluit de webshop voort te zetten, is hij voor die beslissing eindverantwoordelijk. Dat wil zeggen dat indien de webshop alsnog niet in staat is de goederen of diensten aan de consument te leveren en de consument daardoor schade leidt, de consument de curator aansprakelijk kan stellen voor de geleden schade. De consument spreekt de curator zelf aan voor de schade. Dit betekent dat de consument niet wordt toegevoegd aan de rij met schuldeisers die de onderneming al heeft. De consument komt daarmee ook niet achteraan in de rij van die schuldeisers te staan.
Het is de curator zelf die aansprakelijk is voor de geleden schade van de consument en hij is verplicht deze terug te betalen aan de consument.
In het geval dat een webshop blijft doordraaien zonder dat de curator daartoe heeft beslist en zonder dat de consument wist dat de webshop failliet was, is artikel 24 van de Faillissementswet van toepassing indien de consument die een betaling heeft verricht de door hem bestelde producten niet geleverd krijgt. Op grond van artikel 24 van de Faillissementswet moeten de ontvangen betalingen door de curator aan de consument worden terugbetaald. Ook in dit geval komt de consument niet in de rij met schuldeisers en kan hij zijn geld meteen terug vragen.
Deelt u de mening dat hier onmiddellijk een einde aan dient te komen en er desnoods sancties moeten komen voor deze curatoren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat desbetreffende curatoren de betaalde gelden door nietsvermoedende consumenten niet mogen toevoegen aan de boedel, maar deze gelden terstond dienen terug te betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit zeer waarschijnlijk schade oplevert voor het imago van de Webwinkel branche en dus slecht is voor de economie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het vertrouwen in de webwinkel-branche kan worden geschaad wanneer consumenten overeenkomsten sluiten met webwinkels die failliet zijn en doordraaien zonder dat daaraan een uitdrukkelijke keuze van de curator ten grondslag ligt en daardoor uiteindelijk niet kunnen leveren aan de consument. Ik raad consumenten die veilig op het internet willen winkelen aan op het informatieloket ConsuWijzer (www.consuwijzer.nl) te kijken. Consumenten kunnen daar informatie vinden over hun rechten en plichten als consument. ConsuWijzer is het informatieloket van de toezichthouders de Consumentenautoriteit, de NMa en de OPTA. Op ConsuWijzer.nl staat veel informatie over de rechten van de consument bij internetaankopen. Ook kan de consument op ConsuWijzer.nl voorbeeldbrieven en stappenplannen vinden die gebruikt kunnen worden als consumenten bij een verkoper hun recht willen halen. Tevens kan de consument bij ConsuWijzer terecht met klachten over de gedragingen van een onderneming. De Consumentenautoriteit gebruikt de klachten die bij ConsuWijzer binnenkomen als een belangrijk signaal voor eventuele overtredingen van de wet- en regelgeving op basis waarvan zij een onderzoek kan starten. Indien consumenten twijfelen over de status van een onderneming kunnen zij ook het centraal insolventieregister raadplegen. Alle faillietverklaringen worden door de rechtbank ingeschreven in dit register. Het centraal insolventieregister is openbaar en kan door iedereen worden geraadpleegd.
.
De verkoop van Kamer van Koophandel-gegevens aan Google |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat, meer dan een jaar nadat u in gesprek gegaan bent met de Kamers van Koophandel om de afspraak, te maken dat zij nieuwe inschrijvers actief moeten wijzen op de mogelijkheid van een «opt-out» van verkoop van bedrijfsgegevens voor commerciële doeleinden, medewerkers nog steeds «glazig»2 kijken als een nieuwe inschrijver vraagt naar het blokkeren van verkoop van bedrijfsgegevens voor commerciële doeleinden, laat staan dat de KvK actief wijst op de mogelijkheid van een «opt-out»?
Uit het mij ter hand gestelde e-mailbericht komt naar voren dat de Kamer van Koophandel betrokkene, zoals dat is vastgelegd in de procedures, heeft geattendeerd op de mogelijkheid van «opting out» in de vorm van de zogeheten Non Mailing Indicator (NMI). Door «opting out» wordt de inschrijfplichtige gevrijwaard van verkoop van zijn bedrijfsgegevens ten behoeve van werving voor commerciële of charitatieve doelen door derden.
De Non Mailing Indicator voorziet duidelijk in een behoefte: meer dan 25 % van de nieuwe inschrijvers kiest ervoor en 10% van de reeds ingeschreven entiteiten in het handelsregister heeft inmiddels, nadat zij door de KvK nadrukkelijk op de mogelijkheid waren gewezen, de NMI op zijn bedrijfsgegevens laten instellen. De NMI wordt als een geheel aangeboden; uit de brieven die mij over dit onderwerp hebben bereikt bleek vooral een aversie tegen ongevraagde reclame-aanbiedingen maar op een gegeven moment verbreedden de klachten zich tot gebruik van de KvK-gegevens in toepassingen zoals Google Maps.
Wat is uw reactie op de suggestie dat het mogelijk moet worden om verkoop van bedrijfsgegevens aan specifieke bedrijven die privacygevoelige informatie op straat gooien, zoals Google, te blokkeren, in plaats van een «alles-of-niks opt-out» mogelijkheid waarmee ook geen potentieel interessant reclamedrukwerk meer wordt ontvangen?3
Ik acht het niet wenselijk inschrijfplichtigen binnen de «opting out» een soort keuzemenu voor te leggen. De Kamer van Koophandel heeft er bewust voor gekozen gegevens van ondernemingen en rechtspersonen niet aan bijvoorbeeld Google te verstrekken als men gebruik maakt van de NMI; het overgrote deel van de ondernemers dat gebruik maakt van de NMI heeft namelijk zowel bezwaar tegen ongevraagde reclame-aanbiedingen als tegen ongevraagde vermeldingen op internet. Een keuzemenu maakt het dus onnodig complex; ik steun de Kamer van Koophandel in zijn beslissing om op de genoemde wijze uitvoering te geven aan artikel 41 van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Overigens kan een inschrijfplichtige die wel prijs stelt op toezending van reclame-aanbiedingen en om die reden niet opteert voor de NMI maar evenwel niet opgenomen wil zijn in Google Maps, aan Google verzoeken zijn registratie op Google Maps te verwijderen. Google heeft mij verzekerd dat aan zodanig verzoek binnen enkele weken na ontvangst wordt voldaan.
Het nieuwe ivf-protocol |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het nieuwe ivf (invitrofertilisatie)-protocol?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het protocol op het punt dat medewerking aan ivf wordt voorbehouden aan ouders die bereid zijn om, ingeval bij de vrucht een ernstige handicap wordt vastgesteld, de zwangerschap af te breken?
Het modelprotocol bevat als zodanig geen opsomming van morele contra-indicaties. Het biedt slechts een afwegingskader voor situaties waarbij een arts vanuit het oogpunt van de eigen morele verantwoordelijkheid, twijfels heeft over het welzijn van het kind.
Voor het overige verwijs ik u naar antwoord 3 op de vraag van het kamerlid Van der Staaij over het «Modelprotocol mogelijke morele contra-indicaties bij vruchtbaarheidsbehandelingen» (2010Z09660).
Deelt u de mening dat artsen hiermee in de verantwoordelijkheid van ouders treden?
Nee, die mening deel ik niet. De arts is zowel verantwoordelijk voor de vruchtbaarheidsbehandeling, als voor de gevolgen van deze behandeling. Daarmee voelt de arts zich ook medeverantwoordelijk voor het welzijn van het toekomstige kind. Om de belangen van het toekomstig kind te borgen, hebben de beroepsgroepen nu dit protocol opgesteld.
In de spreekkamer zal de arts met de ouders spreken over de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het welzijn van het kind. Ouders besluiten soms vanuit hun eigen verantwoordelijkheid af te zien van het doorzetten van een behandeling.
Kunt u toelichten hoe dit protocol zich verhoudt tot het wettelijk kader waaronder de uitvoering van ivf valt?
Het uitvoeren van IVF, voor zover dit betreft het buiten het lichaam tot stand brengen van menselijke embryo’s, valt onder de vergunningplicht van art. 2 Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV). Het planningsbesluit IVF bevat criteria waaraan de uitoefening van IVF moet voldoen. Het planningsbesluit stelt zelf geen kwaliteitseisen, maar verwijst hiervoor naar richtlijnen en protocollen van de beroepsgroepen.
Bent u bereid de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) te verzoeken het protocol op het punt van handicaps en erfelijke aandoeningen bij te stellen?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik zie dit overigens ook niet als mijn verantwoordelijkheid. De Nederlandse beroepsgroepen voor voortplantingsgeneeskunde zijn zelf verantwoordelijk voor de invulling van de vraag hoe om te gaan met morele dilemma’s. De beroepsgroep heeft op dit punt zijn verantwoordelijkheid genomen door het Modelprotocol op te stellen. Deze verantwoordelijkheid leg ik bewust en met vertrouwen bij hen neer.
Het zogenaamde SWIFT-akkoord |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe (zgn.) SWIFT-akkoord («an agreement between the European Union and the United States of America to make available to the United States Treasury Department financial messaging data to prevent and combat terrorism and terrorist financing»)?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het voornemen van het Spaanse voorzitterschap om bovengenoemd akkoord op maandag 28 juni 2010 als A-punt tijdens de Landbouwraad af te handelen?
Ja.
Deelt u de mening dat, gelet op de sensitiviteit van het dossier en de eerdere afwijzing van de tijdelijke overeenkomst door het Europees Parlement, bovengenoemd akkoord tijdens een JBZ-raad dient te worden behandeld? Zo ja, wanneer bent u voornemens om dit akkoord op de agenda te plaatsen?
Ik steun, alle aspecten afwegende, en in het bijzonder gelet op het grote belang van de intensieve samenwerking met de Verenigde Staten in de strijd tegen terrorisme(financiering), de door het Spaanse Voorzitterschap gemaakte afweging om de onderhavige ontwerpovereenkomst zo snel mogelijk ter goedkeuring aan de Raad en daarna aan het EP voor te leggen, zeker nu de eerstvolgende bijeenkomst van de JBZ-Raad niet eerder is voorzien dan op 7 en 8 oktober 2010.
Bent u van mening dat het Nederlands Parlement op deze wijze voldoende betrokken is bij de besluitvorming? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit alsnog te realiseren?
Het is mijn bestendige inzet, uiteraard met inachtneming van de institutionele kaders en besluitvormingsprocedures die volgen uit het Verdrag van Lissabon, om het Nederlandse Parlement zo tijdig en adequaat mogelijk op de hoogte te houden van alle relevante ontwikkelingen op JBZ-gebied, ook als dat door de actuele ontwikkelingen noodgedwongen op zeer korte termijn moet gebeuren, zoals in dit geval. Mede daarom heb ik heden beide Kamers een brief gestuurd met een beschrijving van de laatste stand van zaken in de onderhandelingen tussen de EU en de VS over de nieuwe SWIFT-overeenkomst.
Bent u van mening dat Raad en Commissie voldoende tegemoet komen aan de voorwaarden, zoals uiteengezet in resolutie P7_TA-PROV(2010)0143 van het Europees Parlement en in het bijzonder paragraaf 7, 8, 11, 12 en 14, aangenomen op 5 mei 2010? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, bent u voornemens om dit zo spoedig mogelijk bij het Spaanse voorzitterschap evenals de Commissie aan de orde stellen?
Ja, zoals ook uit mijn in het antwoord op vraag 4 bedoelde brief volgt, is de Nederlandse regering ingenomen met het door de Commissie bereikte onderhandelingsresultaat, dat nauw bij het door de Raad op 11 mei jl. verstrekte onderhandelingsmandaat aansluit2 en daarmee ook recht doet aan de zorgen die binnen het Europees Parlement - en tot op zekere hoogte ook bij verschillende lidstaten - leefden met betrekking tot de overeenkomst van 30 november 2009. De nieuwe ontwerpovereenkomt bevat meer waarborgen op het gebied van dataprotectie en individuele rechtsbescherming dan deze laatste overeenkomst. In de preambule van de ontwerpovereenkomst en door middel van een afzonderlijke verklaring van de Raad wordt een duidelijke koppeling gelegd met het nog tot stand te brengen specifieke dataprotectieverdrag tussen de EU en de Verenigde Staten. De ontwerpovereenkomst voorziet bovendien via artikel 13 in een solide evaluatiemechanisme dat het mogelijk maakt de vinger ten aanzien van de feitelijke implementatie van de overeenkomst aan de pols te houden en zo nodig passende maatregelen te nemen. Om een einde te kunnen maken aan de verstrekking aan de VS van grote hoeveelheden gegevens roept het ontwerp-Raadsbesluit tot sluiting van de overeenkomst de Europese Commissie op om binnen een jaar een juridisch en technisch kader voor te stellen voor het extraheren van data op het grondgebied van de EU. De Commissie heeft al te kennen gegeven dat zij daartoe bereid is. Ook de overeenkomst zelf bevat een bepaling over een dergelijk Europees «TFTP» (artikel 11).
Bent u van mening dat met dit akkoord wordt voldaan aan de basisvereisten voor de bescherming van persoonsgegevens, de beginselen die ten grondslag liggen aan de Europese wetgeving en praktijk inzake het doorgeven/extraheren van gegevens en het toezicht daarop, de Europese wettelijke voorschriften voor de eerlijke, evenredige en rechtmatige verwerking van persoonsgegevens evenals de beginselen van proportionaliteit en noodzakelijkheid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de vragen met spoed te beantwoorden?
Ja.
Het vernietigen van een samenscholingsverbod door de Hoge Raad |
|
Hans Spekman (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoge Raad vernietigt samenscholingsverbod Utrecht»?1
Ja.
Is het waar dat op basis van een zogenoemde vormfout door het Openbaar Ministerie (OM) de Hoge Raad een arrest van het Hof met betrekking tot het samenscholingsverbod in de wijk Zuilen in Utrecht heeft vernietigd?
De Hoge Raad heeft een arrest van het gerechtshof Amsterdam, zitting houdend te Arnhem, van 1 oktober 2008 vernietigd en het Openbaar Ministerie (OM) alsnog niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep (22 juni 2010, LJN: BK9727). De reden hiervoor was dat op de door het OM ingediende akte van het rechtsmiddel «cassatie» stond vermeld in plaats van «hoger beroep». Overigens betrof dit een Utrechts samenscholingsverbod in de wijk Kanaleneiland en niet in de wijk Zuilen.
Deelt u de mening dat het te betreuren valt dat een arrest vanwege een vormfout en niet om inhoudelijke reden wordt vernietigd? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dergelijke vormfouten tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Er is helaas sprake geweest van een vergissing. Het OM heeft aangegeven dat slechts zelden sprake is van het onjuist instellen van een rechtsmiddel. Bovendien geven de gevolgen die de Hoge Raad in het arrest aan een dergelijk vormfout verbindt een aanzienlijke prikkel aan het OM om nog scherper op te letten. Om die reden zie ik geen aanleiding maatregelen te nemen.
Is het waar dat het genoemde samenscholingsverbod door de vernietiging van het arrest van het Hof nu de facto niet meer kan worden gebruikt, zoals de gemeente Utrecht dat voor ogen stond? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor de handhaving van de openbare orde en de veiligheid in desbetreffende wijk?
Het samenscholingsverbod zoals dat in vrijwel alle algemene plaatselijke verordeningen (APV) is opgenomen, geldt voor eenieder. Over het algemeen houdt het samenscholingsverbod niet meer in dan dat het verboden is op of aan de weg deel te nemen aan een samenscholing. De geldigheid van een dergelijk samenscholingsverbod is door de Hoge Raad bevestigd in zijn arrest van 28 mei 2002 (LJN: AE1494).
Het samenscholingsverbod wordt in Utrecht als volgt toegepast. De burgemeester van Utrecht en het OM hebben in 2007 besloten het gebied Kanaleneiland-Noord voor de duur van zes maanden aan te wijzen als een gebied waarin het samenscholingsverbod, zoals opgenomen in artikel 10 van de APV Utrecht, intensief zou worden gehandhaafd ten aanzien van een specifieke groep jongeren die tevoren waren aangewezen als potentiële overlastveroorzakers. De aangewezen personen kregen van de burgemeester een brief waarin stond dat zij in het aangewezen gebied niet in een groep van vijf of meer personen mochten staan. Dit specifieke handhavingsbeleid heeft ertoe geleid dat een aantal jongeren is vervolgd wegens overtreding van het samenscholingsverbod, omdat zij in het aangewezen gebied in een groep van vijf of meer personen bijeen stonden.
Zoals onder 1 aangegeven heeft de Hoge Raad in cassatie de officier van justitie alsnog op procedurele gronden niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Daardoor zijn in deze zaken de veroordelingen die het gerechtshof had uitgesproken vernietigd en blijven de door de kantonrechter van Utrecht op 13 februari 2008 uitgesproken vrijspraken in stand. Door de niet-ontvankelijk verklaring is de Hoge Raad niet toegekomen aan het inhoudelijk behandelen van de zaken en daarmee niet aan de vraag of het samenscholingsverbod correct is toegepast en/of het hof de verdachten terecht heeft veroordeeld.
De lokale driehoek van Utrecht heeft zich beraden op de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad. De driehoek heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het gerichte handhavingsbeleid ten aanzien van het samenscholingsverbod te beëindigen. Dit beleid, dat nu wordt toegepast in de wijk Zuilen-Oost, zal derhalve worden voortgezet. Bij overtreding van het samenscholingsverbod door een persoon tot wie het handhavingsbeleid zich richt, zal deze worden geverbaliseerd en worden gedagvaard voor de kantonrechter. Bij een eventuele vrijspraak kan het OM opnieuw hoger beroep aantekenen.
Heeft de uitspraak van de Hoge Raad gevolgen voor andere samenscholingsverboden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat van de aanwezigheid van sommige groepen ook een dreiging kan uitgaan ook al is er (nog) geen sprake van daadwerkelijke ordeverstoring? Zo ja, past dit binnen de huidige definitie van het begrip bedreiging, zoals bedoeld in het Wetboek van Strafrecht?
Een groep kan door houding, gedrag, kleding e.d. op sommigen dreigend of intimiderend overkomen, ook als er (nog) geen sprake is van daadwerkelijke verstoring van de openbare orde. Dit zal feitelijk moeten worden vastgesteld aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm en de gedragingen van een groep, mede bezien in samenhang met plaatselijke omstandigheden.
Bij samenscholing is nog geen sprake van bedreiging in de zin van artikel 285 Wetboek van Strafrecht.
Als het wetsvoorstel maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31 467) in werking is getreden, is een samenscholingsverbod, zoals in het vernietigd arrest is besproken, wettelijk mogelijk?
Zoals in het voorgaande is aangegeven, heeft de Hoge Raad zich niet uitgesproken over de vraag of het samenscholingsverbod correct is toegepast en het gerechtshof de verdachten terecht heeft veroordeeld.
In het wetsvoorstel maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, dat op 6 juli 2010 door de Eerste Kamer is aangenomen en binnenkort in werking zal treden, wordt het zogenaamde «groepsverbod» geïntroduceerd. Dit houdt in dat de burgemeester aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel kan geven zich niet binnen een door de burgemeester aangewezen gebied op voor het publiek toegankelijke plaatsen in groepsverband op te houden zonder redelijk doel met meer dan drie andere personen. Deze bevoegdheid van de burgemeester biedt een extra mogelijkheid voor het tegengaan van ongewenste groepsvorming en daarmee gepaard gaande verstoringen van de openbare orde door groepen (zie ook Kamerstukken II, 2007–2008, Aanhangsel 1611 en 1639 met de antwoorden op Kamervragen van de leden Teeven (VVD) en Kuiken en Depla (beiden PvdA) over het samenscholingsverbod in Utrecht).
De hockeyschool voor Marokkanen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hockeyschool voor Marokkanen»?1
Ja.
Welke instantie is verantwoordelijk voor dit absurde project, hoeveel Nederlands belastinggeld is er mee gemoeid en welke maatregelen gaat u treffen om het geen doorgang te laten vinden?
De Hockey Academy voor Nederlands-Marokkaanse jongeren betreft een privaat initiatief opgezet door oud-hockeytrainer Jaap Suyk in samenwerking met de Marokkaanse Hockey Bond. De Nederlandse overheid geeft geen financiële ondersteuning. Ik acht het dan ook niet opportuun om hier vanuit de overheid maatregelen tegen te treffen.
In hoeverre draagt het opleiden van werkloze Marokkaanse jongeren tot spelers van het Marokkaanse nationale hockeyteam bij aan de arbeidsparticipatie van de betreffende groep in Nederland?
Deelname aan het Marokkaanse nationale hockeyteam door een werkloze jongere zou een bijdrage kunnen leveren aan het aanleren van basisvaardigheden als werkritme en samenwerken en daarmee aan het verkleinen van de eventuele afstand tot de arbeidsmarkt van die jongere. Wel geldt nog steeds dat wanneer er sprake is van een inkomensvoorziening van overheidswege de jongere gehouden is zich actief in te zetten en beschikbaar te zijn voor op arbeidsparticipatie gerichte acties. De gemeente Amsterdam heeft aangegeven dit uitgangspunt strikt toe te passen, ook in deze situatie.
Deelt u de mening dat dit project de integratie juist in de weg staat gezien het feit dat anderen dan Marokkanen kennelijk worden geweerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb begrepen uit informatie van de gemeente Amsterdam behoren Marokkaans Nederlandse jongeren tot de doelgroep van de Hockey Academy. Dit is een logisch gevolg van het feit dat het gaat om een initiatief een nationaal hockeyteam voor Marokko samen te stellen.
Bureau Jeugdzorg Rotterdam dat de noodklok luidt over de wachtlijsten in de jeugdzorg |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Bureau Jeugdzorg Rotterdam de noodklok heeft geluid over de wachtlijsten in de jeugdzorg, omdat deze binnen vijf maanden twee keer zo lang zijn geworden?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is? Heeft u na kennisname van dit bericht contact opgenomen met Bureau Jeugdzorg Rotterdam? Zo ja, wat kwam daaruit naar voren? Zo nee, waarom niet?
In het Afsprakenkader 2010/2011 is met het IPO overeengekomen dat aan alle kinderen de zorg wordt geboden die nodig is, waarbij:
Het is daarmee primair aan de stadsregio Rotterdam om hier actie op te ondernemen.
De stadsregio Rotterdam heeft mij laten weten dat zij samen met bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders de ontwikkeling van de zorgvraag nauwgezet volgen. Daarbij is de inzet deze binnen de bestaande financiële kaders op te vangen. Op 16 juni jongstleden is er bijvoorbeeld een convenant getekend tussen betrokken partijen in Rotterdam om de crisisopvang te verbeteren.
In het Afsprakenkader is afgesproken dat provincies en stadsregio’s mij jaarlijks voor 1 oktober informeren over de uitvoering van het Afsprakenkader. Zodra ik een compleet beeld heb van de uitvoering van het afsprakenkader zal ik u dit doen toekomen.
Heeft u na kennisname andere concrete acties ondernomen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer pleeggezinnen komen, in het bijzonder in de regio Rotterdam, zodat kinderen in de crisisopvang sneller worden overgeplaatst naar een vast verblijf?
Eén van de afspraken uit het Afsprakenkader is dat de minister voor Jeugd en Gezin de provincies ondersteunt bij het realiseren van meer capaciteit voor intensieve pleegzorg door indiening van het wetsvoorstel Verbetering positie pleegouders, de verhoging van de financiële tegemoetkoming en de bekostiging en inrichting van een campagne voor het werven van pleegouders.
Binnenkort zal ik uw Kamer het nader rapport zenden over het wetsvoorstel Verbetering positie pleegouders. Verder ben ik bezig om in overleg met IPO en MOgroep Jeugdzorg een campagne in te richten voor het werven van geschikte pleegouders. De verwachting is dat deze eind van het jaar van start gaat.
Deelt u de mening dat het Rijk bij de verdeling van geld meer rekening zou moeten houden met de zwaarte van problemen in de provincies en grootstedelijke regio’s?
Provincies en grootstedelijke regio’s hebben mij via het IPO een voorstel voorgelegd voor de verdeling van de doeluitkering voor 2010 en 2011, waarmee ik heb ingestemd. Hierbij is gebruik gemaakt van een verdeelmodel van het SCP waarin de meest recente inzichten over de regionale spreiding van de problematiek van jeugdigen zijn verwerkt. Omdat een ingroeitraject noodzakelijk is, wordt in 2011 50% van de middelen verdeeld op basis van het verdeelmodel en 50% op basis van de historische verdeling.
Hoe staat het inmiddels met de ontwikkeling van het nieuw vraaggerichte ramings- en verdeelmodel voor de wijze van financieren van de jeugdzorg?
Het SCP heeft een informatieplan ontwikkeld met daarin een voorstel hoe het bestaande gebruikersmodel te ontwikkelen tot een vraaggericht model. Ik heb het SCP de opdracht gegeven dit informatieplan uit te voeren. Momenteel is het SCP bezig met de uitvoering hiervan. Naar verwachting zal het model in de tweede helft van 2011 gereed zijn.
Fraude bij Hogeschool Windesheim |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een voormalig directeur van de Hogeschool Windesheim voor meer dan 800.000 euro heeft gefraudeerd in de periode van 2002 tot 2005?1
In oktober 2009, kort na de ontdekking van de fraude bij Hogeschool Windesheim
ben ik op de hoogte gesteld. Over de duur van de fraude en het daarmee
gemoeide bedrag was op dat moment nog niets bekend. Inmiddels richt het onderzoek naar de fraude zich op de periode januari 2002 tot en met september 2009. Niettemin acht ik fraude van welke omvang dan ook onacceptabel.
Deelt u de mening dat de fraude bij Winsdesheim onaanvaardbaar is, zeker vanwege het feit dat het om belastinggeld gaat, bestemd voor onderwijs?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe verklaart u de fraude bij Windesheim? Heeft dit te maken met de wijze van financiering van hogescholen (de lumpsum)? Heeft het te maken met de schaalvergroting en het feit dat managers relatief eenvoudig grote bedragen kunnen uitgeven zonder deugdelijke verantwoording? Zo ja, welke maatregelen gaat u daartegen nemen?
Hoe de fraude bij Hogeschool Windesheim heeft kunnen plaatsvinden is op dit moment niet te verklaren. Het College van Bestuur van Hogeschool Windesheim heeft direct na de melding van de FIOD aan een extern bureau de opdracht verstrekt om een forensisch onderzoek naar de onderhavige fraude te laten uitvoeren. Ik wacht de resultaten van dat onderzoek met belangstelling af.
Onderwijsinstellingen nemen de nodige maatregelen om fraude te voorkomen. Het helemaal uitsluiten ervan acht ik niet haalbaar, maar ik ben wel van mening dat instellingen alert(er) moeten zijn om fraude zoveel mogelijk tegen te gaan.
In hoeverre heeft de Raad van Toezicht adequaat toezicht gehouden op het financiële beleid van Windesheim?
Of het toezicht door de Raad van Toezicht op het financiële beleid van Hogeschool
Windesheim adequaat is geweest zal moeten blijken uit het forensisch onderzoek waarnaar ik in mijn antwoord op vraag 3 heb verwezen.
Hoe gaat u voorkomen dat directeuren en managers van onderwijsinstellingen grote uitgaven kunnen doen zonder deugdelijke verantwoording? Bent u het eens dat het toezicht op dit soort uitgaven moet worden verbeterd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Onderwijsinstellingen worden jaarlijks gecontroleerd door een accountant, die al dan niet een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening afgeeft. Een van de toetspunten bij die controle betreft de inrichting en de werking van de administratieve organisatie. Hiermee moet worden geborgd dat uitgaven rechtmatig tot stand zijn gekomen.
Na een signaal over (vermoedens van) fraude voert de Inspectie van het Onderwijs een onderzoek uit. Bij een werknemersfraude, zoals in het onderhavige geval, dan volgt de inspectie de handelingen van het bestuur dat in een dergelijke zaak meestal zelf een onderzoek ter hand neemt. Ingeval het een fraude op bestuurdersniveau betreft, voert de inspectie het onderzoek zelf uit.
Zijn u meer gevallen van fraude bekend zoals bij Hogeschool Windesheim? Zo ja, welke?
Ja, de Inspectie van het Onderwijs heeft in het Onderwijsverslag 2008/2009 (Tweede Kamer 2009–2010, 32 123 VIII, nr. 122) melding gemaakt van 9 signalen in 2009: 4 gevallen van werknemersfraude, waaronder die van Hogeschool Windesheim en 5 gevallen van bestuurdersfraude.
Het bericht dat de Isaac Beeckman Academie wordt gedwongen zijn deuren te sluiten |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA), Manja Smits (SP), Ineke Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Alexander Pechtold (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Is het waar dat u op 11 juni 2010 besloten heeft dat de Isaac Beeckman Academie de startvergoeding over het schooljaar 2009/2010 spoedig moet terugbetalen? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot de artikelen 5 en 6 van de beleidsregel startbekostiging waarin staat dat het definitieve besluit over bekostiging in december moet worden meegedeeld?
Nee.
De Isaac Beeckman Academie is in december 2008 na debat in uw Kamer over het ontwerp plan van scholen 2009, 2010, 2011 alsnog op het plan van scholen geplaatst. De school heeft in april 2009 en in maandelijkse termijnen van augustus tot en met december 2009 in totaal € 423.830,97 ontvangen voor het opstarten van een school (startbekostiging) en voor het geven van onderwijs aan 85 leerlingen (reguliere bekostiging voor de eerste vijf maanden van het schooljaar).
Vanaf 1 augustus 2009 is op deze school geen onderwijs gegeven. Daarom heeft deze school geen recht de uitgekeerde bekostiging. Het bevoegd gezag heeft echter aangegeven wel te starten per 1 augustus 2010. Ik heb uit coulance besloten de uitgekeerde bekostiging in 2009 niet terug te vorderen maar door te schuiven naar de maanden augustus tot en met december 2010, om de school tevens de onnodige administratieve lasten te besparen.
Vanzelfsprekend krijgt een startende school niet tweemaal de aanvangsbekostiging uitgekeerd. Hiervoor bestaat geen juridische titel en dat zou dus onrechtmatig zijn. Als blijkt dat de school wederom niet start in augustus 2010 zal de eerder verstrekte bekostiging alsnog moeten worden teruggevorderd.
Na verwerking van de telgegevens van 1 oktober 2009 bleek dat er geen leerlingen waren ingeschreven. Daaruit trek ik de conclusie dat er geen sprake is van een gestarte school. Hierover is met het bevoegd gezag van Isaac Beeckman op 30 november 2009 gecommuniceerd.
Het bevoegd gezag heeft in reactie hierop te kennen gegeven dat zij het niet eens was met deze uitleg van de wetgeving. Zij meende dat, hoewel de school geen leerlingen had in het schooljaar 2009/2010 en dus geen onderwijs verzorgde, er wél sprake was van een gestarte school en zodoende recht had op een deel van de reguliere bekostiging (de vaste voet) voor 2010.
Deze lezing van het bevoegd gezag is onjuist. De aanspraak op bekostiging is gerelateerd aan het geven van onderwijs en de werkzaamheden die daaruit voortvloeien. Aangezien er vanaf 1 augustus 2009 geen onderwijs is gegeven betekent dit dat de school gedurende het gehele schooljaar 2009/2010 geen recht heeft op bekostiging door de overheid. Zonder juridische titel is dat onrechtmatig.
Volgens de ministeriële regeling aanvullende bekostiging nevenvestiging en start- en aanvullende bekostiging nieuwe school VO geldt dat de leerlingafhankelijke onderdelen van de startbekostiging in december van het eerste schooljaar definitief worden vastgesteld op basis van de leerlingtelling op 1 oktober in het eerste schooljaar.
Omdat er geen sprake is van een gestarte school, is er geen sprake van een eerste schooljaar. De uitgekeerde bekostiging op basis van deze regeling is doorgeschoven naar schooljaar 2010/2011. In december 2010 kan de Isaac Beeckman Academie de definitieve vaststelling van de leerlingafhankelijke onderdelen van de uitgekeerde startbekostiging van mij verwachten.
Is het waar dat u op 26 februari 2009 het bestuur van de Isaac Beeckman Academie hebt ingelicht over het door u in november 2008 genomen besluit dat de school in september 2009 van start kon? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot artikel 70 WVO (oude stijl), waarin staat dat het besluit binnen vier weken aan het bestuur moet worden verzonden?
Mijn besluit om de Isaac Beeckman Academie alsnog op het plan van scholen 2009-2010-2011 te plaatsen heb ik op 12 november 2008 aan uw kamer medegedeeld per brief (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 135, nr. 15). Vervolgens heb ik dit besluit op 22 december 2008 gepubliceerd in de staatscourant (Stscrt. 2008, nr. 248).
Het plan van scholen 2009-2010-2011 is verlaat vastgesteld, mede door het overleg in uw kamer op 25 september 2008 en 30 september 2008. Ik heb naar aanleiding daarvan onder meer de aanvraag van de Isaac Beeckman academie opnieuw beoordeeld en mijn aanvankelijke beslissing herzien. Hierdoor kon het plan van scholen 2009-2010-2011 niet voor 1 oktober 2008 worden vastgesteld.
Door een omissie heeft de verzending van het besluit de school in Kapelle op het plan van scholen te plaatsen naar de aanvrager enige vertraging opgelopen. Normaal gebeurt dit gelijktijdig met de publicatie van mijn besluit in de staatscourant.
Uit correspondentie met het bevoegd gezag blijkt echter dat het bevoegd gezag kennis heeft genomen van de publicatie in de staatscourant van 22 december 2008. Er is op 23 januari 2009 (dus voorafgaand aan de officiële brief) een aanvraag ingediend voor startbekostiging om te starten met het geven van onderwijs op 1 augustus 2009.
Bent u het er mee eens dat het bestuur na 26 februari jl. geen redelijke kans meer had nog leerlingen te werven, omdat de inschrijving op 1 april sluit en de open dagen van andere scholen allemaal al achter de rug waren?
Nee.
Mijn besluit de Isaac Beeckman Academie op het plan van scholen 2009-2010-2011 te plaatsen is op 22 december gepubliceerd in de staatscourant. Uit een brief van het bevoegd gezag aan DUO blijkt dat het bevoegd gezag op de hoogte was van mijn besluit zoals gepubliceerd in de staatscourant op 22-12-2008. Er is op 23 januari 2009 een aanvraag ingediend voor startbekostiging om te starten met het geven van onderwijs op 1 augustus 2009.
Van overheidswege bestaat geen sluitingsdatum voor inschrijving op 1 april. Gedurende het gehele schooljaar kunnen leerlingen worden in- en uitgeschreven. Alleen voor de bekostiging van kalenderjaar t, is van belang hoeveel leerlingen er op 1 oktober t-1 staan ingeschreven.
De startende school bepaalt zelf of en wanneer er een redelijke kans bestaat om te starten. In mijn voornoemde brief van 12 november 2008 aan uw Kamer heb ik aangegeven dat het ook mogelijk was de school zonder datum op het plan van scholen te plaatsen indien er geen passende huisvesting beschikbaar was. De school en de gemeente beslissen dus over het jaartal waarmee de school op het plan van scholen wordt geplaatst.
Is het waar dat u tenminste in december 2009 op de hoogte was van het feit dat de school hierdoor dit schooljaar geen leerlingen had?
De teldatum van 1 oktober 2009 heeft voor mij uitgewezen dat er in het schooljaar 2009/2010 geen onderwijs werd verzorgd door de Isaac Beeckman Academie. Op 30 november 2009 is hierover contact opgenomen met het bevoegd gezag.
De school wist dit vanzelfsprekend al eerder, maar heeft dit mij niet gemeld. Op het moment dat een school weet dat de start niet doorgaat maar wordt doorgeschoven naar een later tijdstip verwacht ik dat de school OCW hier onmiddellijk van op de hoogte stelt.
Wat is de reden voor het te laat communiceren van uw besluit over de start van de school en het besluit over de startbekostiging? Wat gaat u doen om in de toekomst tijdig uw besluiten te nemen en te communiceren?
Door een omissie is het besluit over plaatsing van de school op het plan van scholen te laat verzonden naar de aanvrager. Ik ben van mening dat de aanvrager hiervan geen nadelige gevolgen heeft ondervonden. Mijn besluit is op tijd gepubliceerd in de staatscourant en daar heeft de aanvrager kennis van genomen. Zie het antwoord op vraag 3.
Het besluit over de startbekostiging is tijdig gecommuniceerd.
Hoe verhoudt het te late besluit over de startbekostiging zich tot uw normen voor betrouwbaar bestuur door de overheid? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat schoolbesturen in de toekomst uit kunnen gaan van de wet en van de beleidsregels?
Zie het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat u op 11 juni 2010 besloten heeft dat de Isaac Beeckman Academie over 2009/2010 noch de reguliere vaste personele bekostiging, noch de reguliere vaste bekostiging exploitatiekosten ontvangt, omdat de school nog geen leerlingen had en daardoor geen werkzaamheden zou hebben voortvloeiend uit het geven van onderwijs? Zo ja, hoe verhoudt zich dit besluit tot de Wet voortgezet onderwijs (WVO) art. 84 lid 3 en art. 86 lid 3a, waarin sprake is van een vaste vergoeding ongeacht het aantal leerlingen? Hoe verhoudt dit besluit zich tot de blijkens www.cfi.nl op 4 februari 2010 aan het schoolbestuur toegekende subsidie (108.000 euro) voor het verbeteren van het schoolgebouw (binnenklimaat) onder de voorwaarde dat het schoolbestuur tenminste een vrijwel even groot bedrag zou bijdragen uit zijn reguliere bekostiging? Hoe verhoudt zich dit besluit tot de beleidsvrijheid binnen de lumpsum-regeling, waarin een schoolbestuur de gelegenheid heeft om de reguliere bekostiging te gebruiken voor investeringen, bijvoorbeeld in de huisvesting?
Ik ben in gesprek met het bevoegd gezag van de Isaac Beeckman Academie en kan dan ook niet ingaan op inhoudelijke details van deze individuele zaak. Overigens doet dit gesprek niets af aan het feit dat het bevoegd gezag van de Isaac Beeckman Academie zelfstandig een oordeel kan vormen of zij wel of niet in bezwaar gaat tegen mijn beslissing.
Ook heb ik de Inspectie van het Onderwijs gevraagd te onderzoeken of het bedrag van € 423.830,97 dat is uitgekeerd voor het geven van onderwijs en het opstarten van een nieuwe school in 2009 rechtmatig is besteed, daar er tot op heden geen onderwijs is verzorgd.
In algemene zin kan ik opmerken dat er in de artikelen 84 en 86 van de WVO wordt uitgegaan van de bekostiging aan een school. Mijn standpunt is dat er geen sprake is van een school op het moment dat er geen onderwijs wordt gegeven en dat er om die reden geen aanspraak kan worden gemaakt op een vaste voet. Overigens is de vaste voet, hoewel niet gerelateerd aan het aantal leerlingen, wel gebaseerd op het feit dat er onderwijs wordt gegeven.
De gemeente dient voor onderwijs geschikte huisvesting beschikbaar te stellen en is tevens verantwoordelijk voor de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair. Dit blijkt uit respectievelijk artikel 76m, lid 2 en artikel 76c, lid 1 van de Wet Voortgezet Onderwijs.
Op grond van de Regeling Energiezuinigheid en Binnenmilieu kan een school subsidie krijgen voor het doen van bepaalde specifieke aanpassingen aan het schoolgebouw. De regeling voorziet in een subsidie voor 60% van de kosten van de goedgekeurde verbetermaatregelen. De overige 40% dient uit cofinanciering te worden bekostigd. Dit laatste kan bijvoorbeeld zijn uit eigen reserves of door derden. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat een school de middelen die bedoeld zijn voor het geven van onderwijs hiervoor gebruikt. De continuïteit van het onderwijs mag niet in gevaar komen.
Bent u bekend met de berichten in de pers1 waaruit blijkt dat de school zeer succesvol is in het aantrekken van zowel leerlingen als docenten en in september 2010 van start kan gaan? Is het waar dat volgens de school de start echter onmogelijk is geworden door de precaire financiële situatie? Klopt het dat het schoolbestuur de verwachte reguliere bekostiging heeft gebruikt voor investeringen in het schoolgebouw, mede in het licht van WVO art.84 lid 3 en 86 lid 3a en in het licht van de voorwaarden van de door u verstrekte subsidie? Deelt u de mening dat door uw besluit om de reguliere bekostiging niet toe te kennen over schooljaar 2009/2010 er een tekort is en de school niet van start kan gaan? Bent u in het belang van de leerlingen en gezien uw late communicatie, bereid dit besluit in te trekken?
Ik ben bekend met de berichten in de pers.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Is het waar dat u ondanks de veel te late berichtgeving over de bekostiging weigert een betalingsregeling met het schoolbestuur te sluiten? Zo ja, kunt u aangeven waarom u een betalingsregeling weigert en bent u alsnog bereid een betalingsregeling af te sluiten met het schoolbestuur?
Zie het antwoord op vraag 1, 5, 6 en 7.
Het inzetten van lokagenten ter bestrijding van discriminatie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Ban kwaad van discriminatie uit, zet lokagent met joodse keppel in»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bestaande opsporingsmiddelen niet afdoende zijn om geweld tegen en discriminatie van bepaalde groepen, waaronder joden, homo’s of moslims, tegen te gaan? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
Bestaande opsporingsmiddelen zijn op zichzelf toereikend om op te treden tegen belediging, discriminatie en geweld tegen bepaalde groepen. Dat neemt niet weg dat ik – ook op het gebied van opsporing – de inzet van lokagenten niet uitsluit, voor zover deze methode in verhouding tot de methoden die thans worden toegepast nodig en effectief blijkt te zijn. Van geval tot geval zal moeten worden bezien of de inzet van dit instrument proportioneel is.
Deelt u de mening dat zolang vrijheden van bovengenoemde groepen niet voor iedereen vanzelfsprekend zijn en zolang andere opsporingsmethoden tekortschieten andere, innovatieve methoden nodig zijn? Zo ja, welke methoden overweegt u in te voeren? Zo nee, waaruit leidt u af dat bestaande methoden afdoende zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het dragen een keppel door een lokagent in juridische zin geen uitlokking van geweld of discriminatie tegen joden betekent en evenmin in de praktijk zo mag worden opgevat? Zo ja, gaat u met het middel van lokagenten deze vorm of andere vormen van discriminatie bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Voor de toelaatbaarheid van een middel is het van belang dat het geen intentie tot het plegen van strafbare feiten doet ontstaan, anders dan al bij betrokkenen aanwezig was. Het zou naar mijn oordeel onjuist zijn het dragen van een keppeltje als zodanige uitlokking te beschouwen. De legitimiteit van de inzet in een individueel geval staat uiteraard ter beoordeling aan de strafrechter. Zie verder het antwoord op vragen 2 en 3.
Welke ervaringen zijn er in andere landen, bijvoorbeeld binnen de Europese Unie, met het inzetten van lokagenten?
Op mijn departement is geen gedetailleerde informatie beschikbaar over het gebruik van en de juridische mogelijkheden rondom dit specifieke opsporingsmiddel in andere EU-Lidstaten.
Zijn er lidstaten van de Europese Unie waar de juridische mogelijkheden tot het inzetten van lokagenten of lokmiddelen ruimer zijn dan in Nederland? Zo ja, waaruit bestaan die mogelijkheden?
Zie antwoord vraag 5.
Het niet meer melden van suïcidepatiënten bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat GGZ-instellingen als proef niet langer elke suïcidepatiënt hoeven te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Wat is uw mening over deze wijziging in de meldprocedure?1
In de tweede helft van dit jaar vindt in drie GGZ instellingen een pilot plaats met een aangepaste meldprocedure bij suïcide. In deze pilot worden álle meldingen aan het einde van de pilot geëvalueerd met de IGZ en besproken met de instellingen. Alle andere instellingen blijven dit jaar melden volgens de huidige procedure. In 2011 zullen alle instellingen naar verwachting gaan melden volgens de gewijzigde meldprocedure, na evaluatie van de pilot.
De voorgenomen wijziging in de meldprocedure past binnen het beleid van de IGZ van «gerechtvaardigd vertrouwen in verantwoorde zorg». In de afgelopen ruim vijfentwintig jaar heeft de IGZ alle suïcidemeldingen onderzocht. De kennis over suïcide en suïcidepreventie is de laatste jaren bij instellingen toegenomen. Uit de suïcidemeldingen van de afgelopen jaren en onderzoek dat de IGZ heeft laten uitvoeren (zie het antwoord op vraag 2 en 4) is duidelijk geworden dat er veelal geen sprake is van een calamiteit zoals omschreven in de Kwaliteitswet zorginstellingen. Uiteraard is elke suïcide een zeer ernstige gebeurtenis. Er blijkt echter doorgaans geen duidelijk verband met de kwaliteit van de zorg te bestaan. Helaas komt suïcide soms voor in het beloop van ernstige psychiatrische ziektebeelden.
In de voorgenomen wijziging van de meldprocedure dienen de instellingen ook alle suïcides te onderzoeken volgens het format van de IGZ met de noodzakelijke evaluatie en leeraspecten. Alle suïcides bij patiënten die gedwongen zijn opgenomen, zoals bij een inbewaringstelling of rechterlijke machtiging en bij (vrijwillige) separatie of andere vrijheidsbeperkende maatregelen blijven, ook ingevolge de gewijzigde meldprocedure, te worden gemeld aan de IGZ.
Ook in de gewijzigde meldprocedure blijft er sprake van extern toezicht. De nadruk verschuift van individueel toezicht naar systeemtoezicht. Er zal te zijner tijd een grondige evaluatie van de pilot en bredere implementatie plaatsvinden.
Op basis van welke onderzoeken of signalen is tot een wijziging in de meldprocedure besloten?
De IGZ heeft tot een wijziging van de meldprocedure besloten op basis van een promotie-onderzoek van mevrouw dr. A. Huisman, «Learning from suicides», Towards an improved supervision procedure of suicides in mental health care in the Netherlands» (Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam, 2010).
Dit promotie-onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de IGZ om dit onderdeel van het bestaande toezicht te verbeteren.
Zijn de patiënten- en familieorganisaties voor het instellen van de proef geconsulteerd? Zo ja, wat is hun mening? Zo nee, waarom niet?
Nee, patiënten- en familieorganisaties zijn niet vooraf geconsulteerd.
Op 7 juli 2010 heeft overleg plaatsgevonden tussen de IGZ en het Landelijk Platform GGZ en de familieorganisatie Ypsilon. Zij hebben in de media hun zorgen geuit over de gewijzigde meldprocedure. De IGZ heeft toegelicht op welke wijze het toezicht zorgvuldig zal blijven plaatsvinden. De aandachtspunten van het Landelijk Platform GGZ en de familieorganisatie Ypsilon zullen worden betrokken bij de evaluatie van de pilot.
Kan aangegeven worden op welk onderzoek de heer B. van R., waarnemend programmaleider GGZ bij de IGZ, wijst als hij stelt: «Onderzoek heeft uitgewezen dat veel suïcides niet samenhangen met tekortkomingen in de zorg»?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er volgens u ook onderzoek dat aantoont, of zijn er eerdere suïcidegevallen die aantonen, dat veel suïcides wel samenhangen met tekortkomingen in de zorg?
Er is mij geen onderzoek bekend dat aantoont dat vooral onvoldoende kwaliteit van zorg leidt tot een suïcide. Wel worden achteraf bij een deel van de suïcides verbeterpunten geconstateerd.
Op basis waarvan gaat de IGZ er van uit dat de geneesheer-directeuren van instellingen onderscheid kunnen maken tussen zelfdodingen, die gezien kunnen worden als calamiteit en gevallen waarbij de behandeling «voldoende zorgvuldig en volgens geldende veldnormen is uitgevoerd»?
Op grond van de ervaringen vanuit het toezicht op de suïcidemeldingen van de afgelopen ruim 25 jaren acht de IGZ de geneesheer-directeuren gezien hun functie en deskundigheid in staat om verantwoord een onderscheid te maken tussen de suïcides die al dan niet als een calamiteit beschouwd moeten worden.
Eind 2010 komt naar verwachting de multidisciplinaire richtlijn »Beoordeling en behandeling suïcidaal gedrag» voor de hulpverlening aan suïcidale patiënten beschikbaar. Als de hulpverlening is uitgevoerd volgens deze nog te verschijnen richtlijn is deze »voldoende zorgvuldig en volgens geldende veldnormen uitgevoerd» en is er geen sprake van een calamiteit als bedoeld in de Kwaliteitswet zorginstellingen.
Bent u van mening dat bij een ernstige daad als suïcide, met alle gevolgen van dien voor de omgeving, een onafhankelijk onderzoek naar de oorzaak altijd vereist is?
Nee. Wel is altijd een evaluatie nodig door de instelling waar een patiënt onder behandeling was. Deze evaluatie kan worden uitgevoerd door een suïcidepreventie commissie van de instelling waaraan ook niet bij de suïcide betrokken deskundigen deelnemen. Suïcide is een complex proces waarin meerdere factoren, waaronder onder meer situationele, persoonlijke en genetische factoren een rol spelen. De exacte oorzaak is vrijwel nooit geheel vast te stellen.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van de GGZ-zorg op dit moment nog niet zo hoog is dat het niet nodig meer is om suïcide bij de IGZ te melden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze proef onmiddellijk te stoppen?
De afgelopen jaren is de kwaliteit van de hulpverlening aan suïcidale patiënten verbeterd. De kwaliteit van zorg kan nog verder in het veld worden verbeterd op een andere wijze dan door handhaving van de huidige meldingsprocedure aan de IGZ, onder meer door zorgvuldige implementatie en naleving van de nog te verschijnen multidisciplinaire richtlijn.
Zijn de interne veiligheidssystemen overal dusdanig op orde, dat de instellingen van hun fouten blijven leren? Zo ja, waar blijkt dat uit? Of trekt de inspectie zich door deze wijziging in de meldingsprocedure te vroeg terug?
Volgens het kwaliteitsbeleid en het veiligheidsbeleid Veiligheidsmanagementsysteem (VMS) en het veilig incidenten melden (VIM) dienen instellingen alle suïcidemeldingen te blijven onderzoeken volgens het format van de IGZ met beoordeling en evaluatie door een suïcidecommissie en de geneesheer-directeur. Naast de blijvende noodzakelijke meldingen van suïcides aan de IGZ zal de IGZ zich ieder jaar op de hoogte stellen over het aantal, de vormen en oorzaken van alle suïcides en de genomen maatregelen naar aanleiding van het intern onderzoek, op geaggregeerd niveau. De IGZ ziet toe op het functioneren van de suïcidepreventiecommissie en stelt dit functioneren aan de orde in het jaargesprek met de instelling.
Kunt u een overzicht geven van de meldingsprocedure in andere landen?
In Zweden, Denemarken en Noorwegen is het toezicht redelijk vergelijkbaar met de procedure in Nederland. In het Verenigd Koninkrijk is er geen overheidstoezicht. Wel kent men daar een langlopend nationaal onderzoek op basis waarvan aanbevelingen worden gedaan voor het verbeteren van zorg voor patiënten. Australië kent lokaal (rondom Sydney) een toetsingscommissie voor het verbeteren van zorg. Het Nederlandse systeem is vrij uniek in de wereld en de meldingsbereidheid blijkt vrij hoog te zijn.
Hoe kan de IGZ precies controleren of instellingen te weinig melden?
In de jaarlijkse gesprekken met de instelling worden alle suïcides en de maatregelen op geaggregeerd niveau besproken waarbij de aantallen uit het verleden en gegevens van andere instellingen als parameters en referenties zullen dienen. Uit het promotie-onderzoek van mevrouw dr. A. Huisman blijkt dat de meldingsbereidheid van instellingen vrij groot is. Overigens is het niet melden van calamiteiten strafbaar op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen.
Is het u bekend dat over cijfers en daadwerkelijke separaties in Nederland nog steeds onduidelijkheid bestaat? Kunt u garanderen dat de cijfers over suïcide of een poging daartoe wel kloppen?
Ja, dat is mij bekend. De instellingen toonden de afgelopen jaren een grote en betrouwbare meldingsbereidheid van suïcides en ernstige suïcidepogingen aan de IGZ, ook gezien gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat de aantallen suïcides onder de gehele Nederlandse bevolking registreert. Mede daarom heeft de IGZ vertrouwen in de voorgenomen wijziging van de meldprocedure.
Wat is de waarde van de proef, als de IGZ alleen de selectie controleert en instellingen dat van te voren ook weten?
Zie antwoord vraag 1.
De beloningen bij de Amsterdamse politietop |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht over de beloningen bij de Amsterdamse politietop?1
Ja.
Kloppen de bedragen die in het bericht worden genoemd?
Ja, de bedragen zijn conform de opgave die het korps Amsterdam-Amstelland op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT) in mei van dit jaar bij BZK heeft gedaan. De norm op basis van de WOPT is een optelsom van salaris, toelagen, premies en pensioenbijdragen. De WOPT-norm bevat de volgende elementen:
Indien de optelsom boven het normbedrag uitkomt, dient ingevolge de WOPT openbaarmaking plaats te vinden. De overschrijdingen kunnen geheel rechtmatig zijn, maar moeten wel door de betreffende organisaties uit de (semi-)publieke sector ieder jaar aan BZK worden gemeld. BZK stuurt jaarlijks in december aan de Tweede Kamer een lijst van alle overschrijdingen in de
(semi-)publieke sector. Ook wordt deze informatie op de website van BZK openbaar gemaakt. Voor 2009 is de WOPT-norm vastgesteld op € 188 000,= (2008 : € 181 000,= 2010 : nog niet bekend).
Voor de goede orde merk ik op dat de koppeling van de in De Telegraaf genoemde bedragen aan de WOPT-norm én tegelijkertijd aan de «Balkenende-norm» niet correct is en verwarring wekt. Mijn ambtsvoorgangster heeft steeds afstand genomen van de term «Balkenende-norm». De door haar gebezigde juiste term is «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm». Het gaat hier om een andere inkomensnorm dan de WOPT-norm. De «voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm» bevat alleen zuivere beloningselementen zoals salaris, eindejaarsuitkering, vakantie-uitkering en toelagen voor werving, behoud en voor goed functioneren. Voor 2009 lag de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm op € 181 337,-. (2008 : € 176 008, 2010 : € 187 340)
Herinnert u zich de toezeggingen van uw ambtsvoorganger die in een algemeen overleg van 16 december 2009 heeft toegezegd dat de toelagen en declaraties zouden worden versoberd en dat voor het salaris de Balkenendenorm als maximum zou gelden?
Ja.
Deze toezeggingen betreffen het nieuw tot stand te brengen arbeidsvoorwaardenbeleid van de politietop. Dit zal geen effect kunnen hebben op reeds verworven rechten van individuen, zoals mijn ambtvoorgangster ook al heeft aangegeven in het Algemeen overleg van 16 december 2009.
Hoe verhouden deze toezeggingen zich met de salarissen en secundaire arbeidsvoorwaarden in Amsterdam?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u dat de (waarnemend) korpsbeheerder van Amsterdam-Amstelland – de Amstelveense burgemeester Van Zanen – de te hoge salarissen en secundaire arbeidsvoorwaarden wel heeft gemeld bij Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en waarom heeft de voormalige korpsbeheerder Cohen dit klaarblijkelijk nagelaten?
Zowel de voormalig waarnemend korpsbeheerder (over het jaar 2009) als de vorige korpsbeheerder (over 2008 en de jaren daarvoor) heeft geheel conform de WOPT melding gemaakt van de inkomens van functionarissen die boven de WOPT-norm uitkomen.
De toenmalige waarnemend korpsbeheerder heeft recentelijk bij BZK melding gemaakt van functionarissen van wie het inkomen in 2009 uitgaat boven de voor dat jaar geldende WOPT-norm. In december 2010 ontvangt de Tweede Kamer, conform de WOPT, van BZK een lijst van alle functionarissen in de (semi-)publieke sector waarvan in 2009 sprake was van overschrijding van de voor 2009 vastgestelde WOPT-norm. In 2008 heeft de toenmalige korpsbeheerder, eveneens conform de WOPT, twee functionarissen van het betreffende korps bij BZK gemeld, van wie het inkomen boven de voor dat jaar geldende WOPT-norm uit kwam. Hiervan is de Tweede Kamer december 2009 (vergaderjaar 2009–2010, kamerstuk 30 111, nr. 50) door mijn ambtsvoorgangster op de hoogte gesteld.
Zijn er nog andere personen in korpsleidingen die met hun salarissen boven de Balkenendenorm uitkomen? Zo ja, welke zijn dat?
In de beantwoording van vraag 2 zijn de verschillen tussen de twee inkomensnormen («WOPT-norm» en «Balkenende-norm») beschreven.
De bedragen die in het Telegraaf-artikel staan vermeld, zijn gebaseerd op de wettelijk verplichte melding in het kader van de WOPT. Deze gaan dus niet over het overschrijden van de «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm».
Het inkomen van de korpschef Amsterdam Amstelland was in 2009, op basis van de in 2004 gemaakte arbeidsvoorwaardelijke afspraken, hoger dan «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm». Over de met betrokkene gemaakte afspraken zijn in 2004 Kamervragen gesteld. Die zijn door mijn toenmalige ambtvoorganger beantwoord (vergaderjaar 2003–2004, aanhangsel van de handelingen, nr. 1646, 1 juni 2004).
Uit de door de korpsen aangeleverde gegevens in het kader van het onderzoek door de Rijksauditdienst is gebleken, dat er verder nog één functionaris is, die gerekend wordt tot de korpsleiding, van wie het inkomen in 2009 uitging boven de voor «de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm». Dit was de plaatsvervangend algemeen directeur bij de Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland (vtsPN), met wie in 2003 arbeidsvoorwaardelijke afspraken zijn gemaakt. Er waren derhalve in 2009 twee functionarissen behorende tot de korpsleidingen van wie het inkomen uitging boven «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm.»
Bent u bereid, nu blijkt dat de beloningsafspraken met de Kamer niet worden nageleefd, met een aanwijzing te komen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtsvoorgangster heeft toegezegd geen onomkeerbare besluiten te nemen over het nog tot stand te brengen nieuwe arbeidsvoorwaardenbeleid van de politietop, voordat het onderzoek naar de beloningen, toelagen en declaraties van de politietop en het beloningsvergelijkingsonderzoek is afgerond. Het onderzoek naar de beloningen, toelagen en declaraties van de politietop van de Rijksauditdienst heb ik bij brief van 21 mei jl. (vergaderjaar 2009–2010, kamerstuk 29 628, nr. 209) aan de Tweede Kamer aangeboden. Nadat ook de uitkomsten van het beloningsvergelijkingsonderzoek beschikbaar zijn zal met de politievakorganisaties worden overlegd over een nieuw arbeidsvoorwaardenbeleid voor de politietop.
Ik heb de voorzitter van het korpsbeheerdersberaad verzocht uit te dragen dat korpsbeheerders bij toekomstige benoemingen zoveel mogelijk handelen in de geest van het eerste conceptvoorstel arbeidsvoorwaarden politietop, dat in november 2009 met het korpsbeheerdersberaad is besproken.
Daarnaast kan ik u melden dat sinds enkele maanden arbeidsvoorwaardelijke afspraken met leden van de korpsleiding bij benoeming, tussentijdse wijzigingen en bij ontslag door Bureau ABD van het Ministerie van BZK vooraf worden getoetst op overschrijding van de inkomensnormen. Ik heb u hierover geïnformeerd in bovengenoemde brief.