De ernstig zieke Chinese asielzoeker die uit vreemdelingenbewaring is geplaatst |
|
Khadija Arib (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Leers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel over de Chinese asielzoeker die uit vreemdelingenbewaring is geplaatst terwijl hij besmet was met het hepatitis B-virus?1
Ja
Is het waar dat betrokkene gedurende de gehele detentieperiode gezondheidsklachten heeft geuit en dringend om medische hulp heeft gevraagd? Is het waar dat bloedonderzoek tijdens detentie van betrokkene aantoonde dat er sterk verhoogde waardes waren die wijzen op een leveraandoening? Kunt u aangeven waarom hier niet op geacteerd is? Is het waar dat uit een rapport van een arts die het medisch dossier onderzocht blijkt dat er zorg is verleend die niet voldeed aan de criteria, zoals die protocollair binnen justitiële instellingen vastgelegd zijn, met voor de asielzoeker bijna fatale gevolgen? Wat is hiervoor uw verklaring?
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording op kamervragen met kenmerk 2012Z02275 (zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2205)
Is het waar dat 2 bloedmonsters en 1 urinemonster door de medische dienst van Dienst Justitiële Inrichtingen is vernietigd, in strijd met de geldende medische protocollen? Klopt het dat mede daardoor de GGD Rijnmond niet meer in staat is om bron(nen) van besmetting, maar ook de besmetting van anderen in vreemdelingenbewaring Rotterdam te onderzoeken? Kunt u garanderen dat anderen niet besmet zijn en ook onbehandeld op straat terecht gekomen zijn?
Het detentiecentrum maakt voor onderzoek van bloedmonsters gebruik van gespecialiseerde laboratoria. In het laboratorium wordt onderzoek gedaan op de gevraagde waarden, de huisarts van het detentiecentrum ontvangt de uitslagen en interpreteert deze. Of op basis van de uitslagen van bloedmonsters ten aanzien van de ingeslotene waar deze vragen betrekking op hebben onderkend had kunnen worden dat sprake zou zijn van een hepatitis B infectie is – zoals reeds aangegeven – onderwerp van intern onderzoek op verzoek van de IGZ. In algemene zin kan gesteld worden dat indien er reden is om te veronderstellen dat er sprake is van mogelijk besmettingsrisico onder ingeslotenen, jegens deze ingeslotenen preventieve maatregelen zullen worden genomen.
De GGD heeft uit het contactonderzoek geen andere besmettingen vastgesteld. In het betreffende contactonderzoek zijn geen personen geïdentificeerd die behandeling nodig hebben.
Een hepatitis B infectie kan opgelopen worden door bloed-bloed of seksueel contact met een besmette persoon. Het risico hangt dus af van de mogelijkheid tot bloed-bloed contact (bijvoorbeeld uitvoeren van tatoeages onder gedetineerden onderling) of seksueel contact.
Is het waar dat Vluchtelingenwerk een klacht heeft ingediend bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg, en dat die Inspectie een onderzoek instelt? Wanneer is dat afgerond?
Vluchtelingenwerk Nederland heeft op 21 februari 2012 melding gedaan bij de IGZ. De IGZ heeft het detentiecentrum verzocht de gebeurtenis te onderzoeken en de onderzoeksuitkomsten te rapporteren aan de IGZ. Op basis daarvan zal de IGZ bepalen of nader inspectieonderzoek is aangewezen. Met het detentiecentrum Rotterdam is afgesproken dat het onderzoek 1 april 2012 is afgerond.
Bent u bereid een onafhankelijk medisch onderzoek in te stellen naar de gang van zaken m.b.t. deze asielzoeker? Hoe verhoudt deze gang van zaken zich tot de geldende protocollen voor medische behandeling van zieke vreemdelingen in vreemdelingenbewaring? Welke aanpassingen en verbeteringen bent u bereid daarin aan te brengen, om te voorkomen dat deze geschiedenis zich nooit meer herhaalt?
Omdat het lopende onderzoek nog niet is afgerond (zie ook mijn antwoord op vraag 2), is het op dit moment niet mogelijk om een uitspraak te doen over de vraag hoe de gang van zaken zich heeft verhouden tot de medische protocollen voor behandeling van zieke vreemdelingen in vreemdelingenbewaring. Wanneer – na afronding van het interne onderzoek – er naar oordeel van de inspectie vragen onbeantwoord blijven, dan zal de IGZ zelf, als onafhankelijke partij, nader onderzoek verrichten.
Is het waar dat deze Chinese asielzoeker al jarenlang sinds 2007 recht had op een verblijfsvergunning op grond van het generaal pardon? Is het waar dat die vergunning niet is verleend omdat de vreemdelingendiensten en/of IND, zijn dossier niet konden terugvinden? Is het waar dat deze informatie al die tijd beschikbaar was binnen het vreemdelingeninformatiesysteem? Wat is hiervoor de verklaring?
De betreffende vreemdeling heeft in zijn contacten met de overheid zijn identiteit nimmer, bijvoorbeeld met documenten, onderbouwd. Bij het indienen van zijn asielverzoek in 2007 is ernstige twijfel ontstaan aan de door betrokkene opgegeven leeftijd. Na het verrichten van onderzoek is de door betrokkene opgegeven leeftijd administratief aangepast. De vreemdeling heeft bij zijn beroep op het «generaal pardon» de oorspronkelijk door hem opgegeven geboortedatum opgegeven. Tevens heeft hij zijn naam op een andere wijze laten registreren dan bij het indienen van het asielverzoek. Daarom is destijds geen link gelegd met de asielaanvraag die door betrokkene was ingediend. Hij heeft verder geen concrete informatie gegeven of documenten overgelegd die aanleiding vormden om een verdergaand onderzoek te verrichten (bijvoorbeeld naar soortgelijke namen).
Een op basis van nieuw bekend geworden informatie uitgevoerd vergelijkend dossieronderzoek heeft inmiddels uitgewezen dat betrokkene weldegelijk een asielaanvraag vóór 1 april 2001 heeft ingediend. Betrokkene heeft daarop een aanbod gekregen in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (RANOV). Indien de vreemdeling dit aanbod accepteert kan hij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd.
Hoe betreurenswaardig de omstandigheid dat deze vreemdeling niet eerder een vergunning heeft gekregen ook is, de oorzaak ligt mede in het handelen van de vreemdeling zelf en de onduidelijkheid die hij onder meer over zijn leeftijd heeft laten ontstaan.
Bent u tevens bereid te onderzoeken wat de oorzaken zijn van het kwijtraken van dossiers door uw diensten en op welke schaal dit is gebeurd?
Neen. Anders dan de vraag suggereert, is hier geen sprake van een «kwijtraken» van dossiers. De registratie van een vreemdeling in de geautomatiseerde systemen is een zorgvuldige procedure. De registratie geschiedt aan de hand van de door de vreemdeling overgelegde identiteitsdocumenten of andere objectief verifieerbare brondocumenten. Indien deze niet beschikbaar zijn, wordt een vreemdeling geregistreerd op basis van zijn eigen verklaringen. Indien er aanleiding bestaat om aan de juistheid daarvan te twijfelen, wordt het geboortejaar, zoals in dit geval, administratief aangepast en dit wordt uiteraard ook aan de vreemdeling kenbaar gemaakt. In het onderhavige geval is geen sprake van het kwijtraken van een dossier maar van een dubbele registratie die zijn oorzaak vindt in de verschillende geboortedata en de verschillende spellingswijze van de Chinese naam terwijl daadwerkelijke identiteitsdocumenten ontbreken.
Bent u bereid alle onnodig gemaakte (opvang)kosten en opgelopen schade die betrokkene, als gevolg van het onterecht weigeren van het pardon in 2007, heeft gemaakt te vergoeden aan betrokkene en de gemeente Utrecht?
In algemene zin ben ik in het kader van de voorgaande vragen, in het belang van een correcte beeldvorming, tot op zekere hoogte ingegaan op de merites van de individuele zaak. Of aanleiding bestaat aan deze vreemdeling een schadevergoeding toe te kennen, hangt samen met het onderliggende dossier en hetgeen daarin omtrent die schade door de vreemdeling wordt onderbouwd. Ik ben niet bereid vooruit te lopen op de uitkomst van een eventuele procedure in het individuele dossier. Wel is de omstandigheid dat de eigen handelingen van de vreemdeling mede ten grondslag liggen aan het ontstaan van deze situatie een omstandigheid die in een dergelijke procedure een rol kan spelen.
De verbreding van de N35 tussen Wierden en Nijverdal |
|
Sander de Rouwe (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat u de Twentse gemeenten en de provincie Overijssel heeft laten weten dat de verbreding van de N35 tussen Wierden en Nijverdal vertraging oploopt (kenmerk RWS/DON-2012/2036)?
De leden van de stuurgroep N35 Nijverdal Wierden, waarin zowel het rijk als de provincie Overijssel, regio Twente en de gemeenten zitting hebben, hebben gezamenlijk geconcludeerd, dat de planning die uitgaat van een tracé- besluit voor eind 2013 los zal moeten worden gelaten. Wat dit betekent voor de planning van het project tot en met de openstelling is nog onbekend.
Is het waar dat de oorzaak van deze vertraging ligt in een overschrijding van de geraamde kosten van 80 mln euro, of spelen er ook andere zaken een rol?
Ja. Een andere reden voor de aanpassing in de planning is het feit dat lopende de verkenning bleek dat de afstemming met het waterwingebied (VITENS) in de fase voor de verkenning niet afdoende was. De N35 mag niet, zoals eerder verondersteld, het waterwingebied raken.
Kunt u aangeven hoe groot de overschrijding van het budget is en waardoor deze precies wordt veroorzaakt?
De precieze overschrijding is nog niet bekend, maar de inschatting is nu dat dit meerdere tientallen miljoenen euro’s zullen zijn. De omvang en oorzaken worden nader in kaart gebracht. Er is al wel een eerste beeld. De eerdere raming van de provincie, op basis waarvan het beschikbare budget is bepaald, was een globale raming. De huidige raming is een eerste volledige raming die voldoet aan de daarvoor gestelde eisen.
De verschillen tussen de beide ramingen hebben onder andere betrekking op BTW, vastgoedkosten, engineering- en tenderkosten en een meer uitgewerkte risicoanalyse.
Kunt u aangeven hoe de kosten van de verbreding van het betreffende weggedeelte van twee naar vier rijstroken (over circa 7 kilometer) zich verhouden tot de kosten van vergelijkbare verbredingen elders in het land?
Vergelijkbare verbindingen zijn onder andere de N35 Zwolle-Wijthmen en de N18 voor het deel Groenlo – Enschede. De ramingen van deze projecten zijn wat detailniveau (planvormingsfase) en kosten door bodemsamenstelling vergelijkbaar.
De gemiddelde kosten per kilometer liggen voor deze twee trajecten tussen de € 12 en € 15 mln.
De bouwkosten bij Nijverdal – Wierden (7,7 km) zijn naar verwachting hoger doordat binnen een relatief kort traject drie ongelijkvloerse aansluitingen zijn voorzien. Daarnaast zijn de vastgoedkosten (aan te kopen percelen/gebouwen) bij Nijverdal- Wierden hoger dan bij de N35 Zwolle-Wijthmen omdat het tracé voor een deel gebruik maakt van de bestaande N35. Langs dit deel van de bestaande N35 is veel lintbebouwing aanwezig.
Wat betekent de vertraging voor de strakke planning van de verbreding, die onderdeel uitmaakt van de Crisis- en herstelwet? Deelt u de mening dat juist in deze tijd geplande projecten snel moeten worden uitgevoerd om ook de werkgelegenheid in de bouw te stimuleren?
Ik deel uw standpunt ten aanzien van het snel uitvoeren van de in de Crisis- en herstelwet opgenomen projecten. Ik betreur het dat de besluitvorming voor dit project niet binnen de termijn van de CHW kan worden afgerond.
Welke stappen gaat u zetten om de verbreding – waarop in de Kamer al geruime tijd wordt aangedrongen – alsnog zo snel mogelijk tot uitvoering te brengen?
Rijk en regio hebben afgesproken om eind april, na nadere analyse van de kostenraming, afspraken te maken over het vervolg van het project.
Welke concrete afspraken zijn er inmiddels gemaakt met de regio over de verkenning naar verdere opwaardering van de N35 tussen Wythmen en Nijverdal, die u in december 2011 op aandringen van de Kamer heeft toegezegd?
In december 2011 heb ik toegezegd dat ik een MIRT-Onderzoek zal uitvoeren naar het traject van de N35 tussen Wijthmen en Nijverdal. Inmiddels is overleg gestart met de provincie Overijssel over de aanpak van het MIRT-Onderzoek.
Het subsidiëren van de promotie van geitenzuivel en geitenvlees |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «WUR ruikt kansen met geitenvlees»?1 2 3
Ja.
Is het waar dat het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie opdracht heeft gegeven voor promotie voor eten van geitenvlees, omdat er jaarlijks 225 000 overtollige lammetjes geboren worden waar in Nederland geen markt voor is?
Nee.
Kunt u bevestigen dat de website www.geitenvlees.nl gefinancierd wordt door het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (POP) en financieel ondersteund wordt door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie? Zo ja, hoeveel geld is er vanuit beide partijen bijgedragen aan deze promotiewebsite?
De website (www.geitenvlees.com) maakt onderdeel uit van het Praktijknetwerk «Bokjes in de geitenhouderij en geitenvlees». De ondersteuningsaanvraag van het praktijknetwerk is goedgekeurd binnen de regeling Praktijknetwerken in de Veehouderij, openstellingsjaar 2008. Het doel van het praktijknetwerk is «zicht krijgen op economische haalbare oplossingen voor het vermarkten van vlees van bokjes uit de (biologische) geitenhouderij». Voor de uitvoering van het totale Praktijknetwerk is een definitief subsidiebedrag toegekend van € 19 970,00. Hiervan wordt 50% communautair gefinancierd en neemt EL&I eveneens 50% voor zijn rekening. De website is slechts een onderdeel van dit netwerk en is één van de manieren om de opgedane kennis te delen.
Is er in de afgelopen 10 jaar door de Nederlandse overheid en/of de Europese Unie financieel bijgedragen aan promotie van geitenzuivel? Zo ja, kunt u aangeven om welk bedrag dit gaat en waaraan dit geld besteed is?
Door de Nederlandse overheid is in de afgelopen 10 jaar niet financieel bijgedragen aan promotieprogramma’s voor zuivel(producten). De Europese Unie heeft in die periode wel financieel bijgedragen aan promotieprogramma’s voor zuivel. Aangezien het daarbij ging om zuivel in het algemeen, is niet bekend of, en zo ja hoeveel, geld specifiek aan geitenzuivel is besteed.
Deelt u de mening dat promotie van geitenzuivel het «overschot» aan boklammeren mede heeft veroorzaakt? Zo ja, hoe is het te verantwoorden dat eerst met subsidiegeld een vraag wordt gecreëerd naar zuivel, waarna met subsidie het vlees van het «overschot» aan mannelijke dieren wordt gepromoot?
Nee. Zoals onder voorgaande vragen al aangegeven, is er door EL&I geen subsidiegeld besteed aan de promotie van geitenzuivel.
Is het waar dat de lammetjes na de geboorte te zwak zijn om met veel dieren van andere bedrijven bij elkaar te leven, waardoor er veel preventieve antibiotica wordt toegediend om dit toch mogelijk te maken3, en hoe beoordeelt u dit, zowel vanuit het perspectief van dierenwelzijn als vanuit het perspectief van volksgezondheid?
Evenals in de melkveehouderij blijven in de melkgeitenhouderij een deel van de vrouwelijke jonge dieren en nagenoeg alle mannelijke jonge dieren over. In totaal produceert de melkgeitenhouderij jaarlijks meer dan 150 000 lammeren die niet nodig zijn voor de vervanging van melkgeiten en daarom worden afgemest en geslacht. Dit gebeurt hoofdzakelijk op speciale bokkenmesterijen. WUR-Livestock Research meldt in haar rapport 557, getiteld «Vooruit met de Geit», dat ziektedruk op bokkenmesterijen hoog is doordat op deze bedrijven dieren bij elkaar komen van diverse bedrijven. Vandaar dat het grootste deel van het gebruik van antibiotica in de geitenhouderij voor rekening komt van de bokkenmesterijen. Het rapport geeft diverse oplossingsrichtingen, zoals duurmelken, verhogen van de natuurlijke weerstand, vaccinatie en hygiënemaatregelen. Vanuit het perspectief van dierenwelzijn moet er gestreefd worden naar zo min mogelijk zieke dieren en moeten dieren die ziek zijn, behandeld kunnen worden.
Het genoemde rapport «Vooruit met de Geit» (www.duurzameveehouderij.nl), is een brede systeemanalyse van de geitenhouderij. Er is onderzocht wat er speelt in de geitenhouderij, hoe er over duurzaamheid gedacht wordt en wat de kansen en knelpunten zijn om te komen tot een integraal duurzame geitenhouderij: goed voor de geit, de geitenhouder, het milieu, de burger, de omwonende en de consument. Een dergelijke aanpak is ook in andere sectoren uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de rapporten Kracht van Koeien, Varkansen en recentelijk Konijnen op Koers. Het uiteindelijke resultaat van dergelijke trajecten zijn nieuwe innovatieve houderijsystemen.
Vanuit het perspectief van volksgezondheid is de beleidslijn wat betreft het voorschrijven en toedienen van antibiotica in deze sector niet anders dan in de overige sectoren. Voor alle sectoren geldt dat het antibioticumgebruik moet dalen. De Gezondheidsraad stelt in haar advies dat verschillende middelen voor preventief en systematisch gebruik bij dieren moeten worden uitgesloten. In de brief van 8 december 2010 (TK 29 683, nr. 65), staat onder andere dat de toepassing van antibiotica in groepen dieren zonder dat sprake is van klinisch zieke dieren niet meer wordt toegestaan. In de beantwoording van het Schriftelijk Overleg van 18 november 2011 (TK 28 286, nr. 536) zijn de minister van VWS en ik hier uitgebreid op ingegaan. Indien de diergezondheidssituatie maakt dat er structureel antibiotica ingezet moet worden, moeten er maatregelen genomen worden die er voor zorgen dat de kans op ziekte en daarmee de noodzaak tot inzetten van antibiotica zo klein mogelijk wordt. Het rapport van de WUR biedt hiertoe aanknopingspunten.
Kunt u inzicht geven in de hoeveelheden en categorieën antibiotica die in de geitensector gebruikt worden, en uiteenzetten of er sprake is van antibioticaresistentie in deze sector? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo ja, op welke manier gaat u dit probleem voor de volksgezondheid aanpakken?
Op dit moment is er nog geen centraal zicht op het gebruik van antibiotica in de geitensector en is er geen inzicht in het gebruik van hoeveelheden en categorieën antibiotica. Ook over het voorkomen van resistentie in deze sector is geen informatie beschikbaar. Uit het rapport van WUR Livestock Research komt duidelijk naar voren dat het antibioticagebruik in de mesterij van geitenbokjes een aandachtpunt is. Gezien deze bevindingen zal er ook in de geitensector meer inzicht moeten komen in het gebruik van antibiotica. Ik verwacht van de geitensector dat deze net als de andere sectoren hierin zijn verantwoordelijkheid neemt en zal zorgen dat het gebruik inzichtelijk wordt en dat er tevens maatregelen genomen worden om de diergezondheidssituatie te verbeteren en het structurele gebruik uit te bannen.
De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) heeft naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad het formularium voor geiten (zie http://wvab.knmvd.nl/wvab), een richtlijn voor het voorschrijven van antibiotica, aangepast en de derde keus middelen uit de richtlijn verwijderd. In het kwaliteitssysteem van de melkgeitensector, «KwaliGeit», is het werken volgens het formularium als eis opgenomen.
Tevens richt de KNMvD zich met haar kwaliteitsbeleid, zoals uiteengezet in de brief van 25 oktober 2011 (TK 29 683, nr. 106), op alle dierenartsen en daarmee ook op dierenartsen werkzaam in de geitensector. De verplichting een gevoeligheidsbepaling uit te voeren alvorens bepaalde kritische antibiotica kunnen worden ingezet, zal voor alle diersoorten gaan gelden.
Deelt u de mening dat er een dringende noodzaak is om de geitenhouderij te verduurzamen en dat verduurzaming van de geitensector niet moet worden gezocht in vergroting en/of intensivering van de sector?
Ik acht verduurzaming van alle veehouderijsectoren, waarbij ik geen onderscheid maak tussen intensieve of extensieve veehouderij, wenselijk. Het kabinet heeft in de Visie veehouderij (TK 28 973, nr. 85) duidelijk gemaakt dat de ketenpartijen zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor de transitie naar een toekomstbestendige en maatschappelijk gewaardeerde veehouderij.
De geitenhouderij is in de laatste 10 jaar gegroeid en ook de gemiddelde bedrijfsomvang is toegenomen. De laatste twee jaar groeit de geitensector echter niet. Op basis van de meest recente gegevens uit de I&R-database zijn er in Nederland overigens geen geitenbedrijven met meer dan 10 000 melkgeiten. De geitenhouderij heeft te maken heeft met meerdere uitdagingen als het gaat om het verduurzamen van de sector. Deze zijn in het rapport van WUR Livestock Research beschreven. De sector onderschrijft deze analyse en werkt aan een vervolg op dit traject.
Deelt u de mening dat er in de geitenhouderij, die het imago heeft van een extensieve veehouderij, grote misstanden aan de orde van de dag zijn; zoals het feit dat de geiten nooit buiten komen, het doodspuiten en destrueren van bokjes, het transporteren van levende lammetjes en karkassen naar Zuid-Europa en het overmatige preventieve gebruik van antibiotica en kunt u bevestigen dat de gemiddelde grootte van de geitenstallen de laatste jaren steeds verder toeneemt, waardoor er stallen zijn met 10 000 geiten? Zo ja, deelt u de mening dat de geitenhouderij onder de noemer «intensieve veehouderij» zou moeten vallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat een verdere intensivering van de geitensector niet de wenselijke weg is voor de Nederlandse geitenhouderij, mede gelet op de Q-koorts epidemie, die het leven kostte aan tientallen mensen, waardoor duizenden mensen (chronisch) ziek zijn geworden, en waardoor meer dan 50 000 geiten gedood zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen om de verdere intensivering van de geitenhouderij tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de promotie van geitenvlees en geitenzuivel niet langer te financieren, en de Europese Commissie op te roepen ook vanuit EU gelden niet langer te subsidiëren?
Zoals al onder vraag 4 aangegeven, wordt de promotie van geitenvlees en geitenzuivel niet door EL&I gefinancierd. De huidige regeling richt zich niet specifiek op producten uit de geitenhouderij, maar sluit deze evenmin uit. Zoals ik in mijn reactie op het schriftelijk overleg over het Groenboek (aan uw Kamer gezonden op 27 september 2011) al heb aangegeven, zal ik er bij de Europese Commissie op aandringen om vooral te focussen op producten die duurzaam zijn geproduceerd. Daarbij wil ik geen sector uitsluiten van de mogelijkheid om gebruik te maken van communautaire cofinanciering.
Het bericht "Vuurwerkwerper op vrije voeten" |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vuurwerkwerper op vrije voeten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het enorm jammer is dat de verdachte van de aanslag op de agenten niet in voorlopige hechtenis wordt genomen, omdat de te verwachten straf lager zal zijn dan 6 maanden nu niet duidelijk is wie van de betreffende groep verdachten de betreffende handeling heeft gepleegd? Zo nee, waarom niet?
De reden voor de rechtbank om de voorlopige hechtenis te schorsen was niet dat de naar verwachting bij veroordeling op te leggen straf lager is dan de 6 maanden die reeds in voorlopige hechtenis zijn doorgebracht (van die situatie is volgens de rechtbank juist uitdrukkelijk geen sprake), maar dat het strafvorderlijke belang van het laten voortduren van de voorlopige hechtenis niet opweegt tegen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Deelt u de mening dat de bewijslast van het Openbaar Ministerie (OM) ter zake minder zwaar dient te worden en het Wetboek van Strafrecht aldus aangepast dient te worden dat ieder lid van de betreffende groep aansprakelijk is voor het gevolg van de strafbare handelingen gepleegd door de groep of het individuele lid/individuele leden van de groep? Zo nee, waarom niet?
Het strafrecht berust op individuele aansprakelijkheid. Om geweld dat in groepsverband is gepleegd te kunnen bestraffen ligt de bewijslast voor openlijke geweldpleging laag. Voor dit delict geldt dat het voor het bewijs toereikend is dat men binnen een groep laat zien het openlijk geweld te ondersteunen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 684, nr. 338). Voor andere delicten waarbij meerdere personen betrokken zijn bestaat de mogelijkheid om medeplegen ten laste te leggen. Het initiatiefwetsvoorstel tot verruiming van groepsaansprakelijkheid in het Wetboek van Strafrecht in geval van openlijke geweldpleging, bij geleidende brief van 17 april 2012 door vragenstelster bij uw Kamer ingediend, beoogt de bewijslast voor het openbaar ministerie verder te verlichten in die zin dat een gehele groep strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de ingetreden gevolgen bij openlijke geweldpleging (Kamerstukken II 2011/12, 33 234, nrs. 1–3).
Deelt u aldus de mening dat de strafrechtelijke groepsaansprakelijkheid net zo dient te luiden als de civielrechtelijke aansprakelijkheid, ofwel dat de kans op toebrengen van schade aan personen en/of goederen de leden van de groep had behoren te weerhouden van (verdere) deelname aan de groep(shandelingen)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de Europese Commissie haar personeel verbiedt te vliegen met goedkope luchtvaartmaatschappijen |
|
Harry van Bommel |
|
Knapen (CDA) |
|
Is het waar dat de Europese Commissie bepaalde goedkope vliegtuigmaatschappijen uitsluit bij het kopen van vliegtickets?1 Zo ja, op basis van welke argumenten sluit de Europese Commissie deze uit?
Nee, de Europese Commissie sluit goedkope vliegtuigmaatschappijen niet uit. Volgens de regels van de Commissie kan iedere werknemer voor het boeken van zijn reis gebruik maken van de diensten van de reisagent van de Commissie, de diensten van een andere reisagent of zelf een ticket kopen via internet en deze kosten vervolgens declareren. De reisagent van de Commissie kan zelf geen tickets boeken bij bepaalde goedkope vliegtuigmaatschappijen omdat deze tickets niet beschikbaar zijn via het door de reisagent gebruikte geautomatiseerde reserveringssysteem. Dit neemt niet weg dat werknemers van de Commissie de vluchten van deze maatschappijen zelf via internet kunnen boeken en declareren. Van deze mogelijkheid wordt in de praktijk ook gebruik gemaakt.
Deelt u de mening dat bij het streven naar een sobere EU-begroting het belangrijk is dat de Europese Commissie geen kans onbenut laat om de kosten omlaag te brengen? Zo ja, bent u bereid bij de Europese Commissie aan te dringen haar beleid te heroverwegen?
Ja. Ik zie echter geen aanleiding bij de Europese Commissie aan te dringen op een heroverweging van haar beleid op dit onderdeel, omdat haar personeel reeds gebruik kan maken van de diensten van goedkope vliegtuigmaatschappijen.
Is het waar dat ook in verschillende lidstaten geen gebruik wordt gemaakt van goedkope vliegtuigmaatschappijen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot Europese regels om eerlijke concurrentie en een efficiënte besteding van overheidsuitgaven te garanderen?
Het vormgeven van reisbeleid en de keuze daarin voor bepaalde vervoersmodaliteiten (inclusief luchtvaartmaatschappijen) is een eigen verantwoordelijkheid van de lidstaten, waarbij zij rekening dienen te houden met de Europese kaders van de interne markt. Bij wijze van steekproef heb ik navraag gedaan in een klein aantal lidstaten. Dit levert het beeld op dat goedkope vliegtuigmaatschappijen niet zijn uitgesloten bij het boeken van vliegtickets. Ook de Nederlandse overheid sluit het gebruik van goedkope luchtvaartmaatschappijen niet uit en maakt daar in de praktijk ook gebruik van. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met het gegeven dat het gehanteerde zakelijke model van veel van deze maatschappijen niet is ingericht op het gebruik van reisagenten en grootverbruikers. Dat blijkt onder meer uit het gegeven dat de meeste goedkope luchtvaartmaatschappijen niet voorkomen in de geautomatiseerde boekingssystemen die voor reisagenten wereldwijd worden gebruikt.
Kunt u aangeven op basis van welke afwegingen de rijksoverheid in Nederland kiest voor het vliegen met een bepaalde luchtvaartmaatschappij of voor een bepaalde klasse?
Het rijksbrede Reisbesluit Buitenland van het ministerie van BZK biedt het algemene kader voor buitenlandse dienstreizen (Reisbesluit buitenland van 29 juli 1994). De invulling hiervan door ministeries leidt tot vergelijkbare afwegingen. De keuze voor een bepaalde luchtvaartmaatschappij wordt in hoofdzaak ingegeven door de kosten. Een vliegticket wordt aangeboden op de voor het Rijk meest economische wijze waarbij in redelijkheid rekening wordt gehouden met het belang van betrokkene bij een zo veilig, snel en comfortabel mogelijke reis. Ook zogeheten «low cost carriers» worden in deze overweging meegenomen en gebruikt voor vervoer. Verder wordt in navolging van de motie Duyvendak op trajecten korter dan 500 km per trein gereisd. De keuze voor een bepaalde klasse wordt bepaald door de duur van de vlucht. Voor dienstreizen tot 5 uur (i.c. binnen Europa, naar Noord-Afrika en Nabije Oosten) geldt de boekingsklasse «Economy». Bij langere vluchten geldt de boekingsklasse «Business».
Extra zorgkosten, veroorzaakt door aanbieders van zorg die niet voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoeveel aanbieders van «full body scans» telt Nederland momenteel? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke «full body scans» worden in het buitenland uitgevoerd, omdat de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO) het zonder vergunning verrichten van onderzoek naar kanker en met behulp van straling in Nederland verbiedt. Ik heb in mijn brief «gezondheidsrisico’s en vroegopsporing» die ik u op 1 maart jl. stuurde juist aangegeven dat ik de scans op eigen verzoek en voor eigen rekening ook in Nederland wil toelaten en advies vraag aan de Gezondheidsraad hoe dat het beste kan. In diezelfde brief heb ik ook aangegeven dat ik de WBO pas wil aanpassen als er algemene kwaliteitsnormen voor screening voor in de plaats komen. Zo’n aanpassing is noodzakelijk voordat full body scans in Nederland mogen worden uitgevoerd.
Hoeveel aanbieders van overige medische onderzoeken die niet voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk telt Nederland? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg in Nederland, onder andere op grond van meldingen over overtreding van de WBO of de Kwaliteitswet zorginstellingen (KWZ). Indien een bedrijf handelt in strijd met de WBO, is het aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om hierop te reageren. Dit doet de IGZ in reactie op meldingen of aan de hand van gerichte acties, zoals in het rapport «Toezicht op preventief medisch onderzoek» waarin wordt geconstateerd dat er aan de informatievoorziening bij health checks veel verbeterd kan worden. 1.
Hoeveel aanbieders zijn er van onderzoeken, zoals preventieve vaatechos’s en ECG’s, zonder dat hieraan een verwijzing van een arts aan vooraf is gegaan, zoals bijvoorbeeld de firma Wel en Zijn en Prescan? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?1 2
Aanbod van zorg waar geen verwijzing van een arts aan vooraf is gegaan, valt buiten het verzekerde pakket en komt ten laste van eigen rekening, of eventueel de privaatrechtelijke aanvullende verzekering. Hier heb ik niet precies zicht op. Als mensen zelf betalen voor dergelijke onderzoeken en er geen wettelijke beperkingen zijn, wil ik het niet verbieden als er geen risico’s aan zijn verbonden. Wel stimuleer ik algemene kwaliteitseisen voor screening en betere informatie voor consumenten, zodat ze een betere keuze kunnen maken of en waaraan ze hun geld uitgeven. Dit is de kern van mijn brief van 1 maart.
Hoeveel extra zorgkosten veroorzaken deze aanbieders doordat mensen onnodig ongerust worden gemaakt, verkeerde adviezen of onduidelijke uitslagen van testen hebben gekregen, waardoor overbodige zorgvraag wordt gecreëerd? Indien u hier geen zicht op hebt, bent u dan bereid dit uit te zoeken met het oog op uw wens om te besparen op de zorg? Zo nee, waarom niet?
Ik heb tijdens het notaoverleg over de Landelijke nota gezondheidsbeleid «Gezondheid dichtbij» op 5 maart toegezegd om dit te laten uitzoeken.
Heeft u zicht op de omvang van gezondheidsschade door röntgenbelasting, complicaties van nadere diagnostiek, zoals bijvoorbeeld endoscopieën en dergelijke, die wordt veroorzaakt door onwetenschappelijke lichaamsonderzoeken en onderzoeken in particuliere klinieken die worden verricht door al dan niet medisch geschoolde krachten? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
Dit aspect zal aan de orde komen in het toegezegde onderzoek naar de vervolgkosten in de zorg.
Wat is uw oordeel over het feit dat radiologen en cardiologen hun medewerking verlenen aan ineffectieve en mogelijk schadelijke onderzoeken als bij prescan? Is dit niet in strijd met de beroepseer en de Hippocratische eed? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik ook heb gemeld in mijn brief «gezondheidsrisico’s en vroegopsporing» van 1 maart heeft de Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVVR) een standpunt uitgebracht om leden te informeren over de voor- en nadelen van screenende beeldvormende onderzoeken en concludeert dat voldoende wetenschappelijk bewijs ontbreekt voor het rechtvaardigen van screenend beeldvormend onderzoek in de gezonde populatie met behulp van CT, MRI en PET-CT. Screening met behulp van straling en screening naar kanker is vergunningplichtig op grond van de WBO.
Welke zorgverzekeraars vergoeden onderzoeken, zoals het Vasculex vaatonderzoek, op grond waarvan doen zij dit en wat is hierover uw oordeel?
Uw vragen hebben betrekking op onderzoeken die niet voldoen aan het criterium «stand van de wetenschap en praktijk» en derhalve niet bewezen effectief zijn. Deze zorg wordt daarom niet vergoed vanuit de basisverzekering.
Verzekeraars mogen dit soort onderzoeken wel vergoeden uit de aanvullende verzekering. Het is aan de verzekeraars zelf om te kiezen hoe het pakket voor hun aanvullende verzekering(en) eruit ziet. Dit valt buiten mijn verantwoordelijkheid en hier heb ik dan ook geen zicht op.
Deelt u de mening dat de huisarts hier bij uitstek een poortwachtersrol zou moeten vervullen, en dat aanbieders deze niet zouden moeten kunnen omzeilen met medisch onzinnige onderzoeken en nonsens-gezondheidszorg? Zo nee, wat is uw voornemen om de zorg doelmatiger te maken nog waard?
Het aanbod van prescan betreft zorg die buiten het verzekerde pakket valt en ten laste van eigen rekening, of eventueel de privaatrechtelijke aanvullende verzekering komt. Ik vraag zoals toegezegd de Gezondheidsraad om advies over de randvoorwaarden om deze scans in Nederland uit te voeren.
Bent u bereid uw opvatting te herzien dat overbodige bodyscans en andere onzinonderzoeken moeten worden toegelaten «omdat het in het buitenland ook kan»? Deelt u de mening dat dit toch wel een wonderlijke redenering is, waarmee allerlei ongewenste precedenten kunnen worden geschapen? Zo nee, waarom niet?3
Zoals u weet, hecht ik veel waarde aan zelfbeschikkingsrecht. Als mensen dergelijk onderzoek, waarover ik het met u eens ben dat het nut niet is bewezen, graag willen en er zelf voor betalen, wil ik geen onnodige belemmeringen opwerpen. Deze beleidslijn hanteren we ook voor alternatieve zorg: geen vergoeding uit het pakket, goede voorlichting en niet weghouden van de reguliere zorg. Maar mensen zijn vrij om zelf te beslissen of ze er gebruik van maken. Wel zet ik in op algemene kwaliteitseisen en een voorlichtingsplicht, zodat mensen die keuze ook weloverwogen kunnen maken. Ik vind het belangrijk dat aan alle stappen in de keten waar screening onderdeel van uitmaakt, aandacht wordt besteed: van goede voorlichting, een goede test of diagnostisch onderzoek en een goede aansluiting met de zorg of interventie als nodig. Ik wil niet dat een burger op straat staat met een uitslag die hij niet kan duiden en die alleen maar meer ongerustheid oplevert.
Staat het ongericht screenen – slechts op verzoek van de patiënt – niet op gespannen voet met de Wet op het bevolkingsonderzoek die immers dient om de burger te beschermen tegen de nadelen (zoals de talrijke vals-positieve bevindingen en de röntgenbelasting) van deze vorm van diagnostiek?
Dergelijk onderzoek is vergunningplichtig op grond van de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO). Dat betekent dat de aanbieder moet aantonen dat het nut opweegt tegen eventuele risico’s. De WBO is inderdaad bedoeld om deelnemers te beschermen tegen de risico’s van screeningsaanbod. De wet is niet goed toegespitst op mensen die actief om een screening vragen. Dit is een reden om de Gezondheidsraad om nader advies te vragen hoe we dat kunnen vormgeven en onder welke voorwaarden we aan de wens van de burger tegemoet kunnen komen.
Bent u bereid het verzoek aan de Gezondheidsraad over de fullbody-scan in te trekken? Zo nee, waarom niet?3
Uw vragen en het debat tijdens het notaoverleg van 5 maart sterken mij juist in het voornemen de Gezondheidsraad om advies te vragen.
De artikelen 'VS jagen in Europa op zwart geld' en 'Kamer verrast over coöperatie met VS' |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «VS jagen in Europa op zwart geld» en «Kamer verrast over coöperatie met VS»?1
Ja.
Gaat Nederland de Verenigde Staten informatie verstrekken, zoals beschreven in de artikelen, om zo fraude en belastingontduiking tegen te gaan? Welke andere landen overwegen op dit punt met de Verenigde Staten samen te werken? Hoe lang is reeds aan deze plannen gewerkt?
De Amerikaanse Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) is gericht op het achterhalen van informatie over buitenlands inkomen van Amerikaanse personen en bedrijven. Financiële instellingen waar ook ter wereld gevestigd, moeten deze informatie aan de Internal Revenue Service van de VS aanleveren om een bronheffing op hun inkomsten uit de VS te voorkomen. Nederland heeft aan de VS aangegeven open te staan voor het sluiten van een vergelijkbare overeenkomst als Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk (hierna de G5 landen) met de VS willen afsluiten. Daarbij is het de bedoeling dat informatie die de financiële instellingen anders rechtstreeks aan de Internal Revenue Service moeten verstrekken, nu door de financiële instellingen aan de eigen belastingdienst wordt verstrekt, die deze informatie vervolgens automatisch en op wederkerige basis uitwisselt met de VS. Door een dergelijke overeenkomst te baseren op de inlichtingenbepalingen van het belastingverdrag met de VS – die gebaseerd zijn op artikel 26 van het OESO-Modelverdrag – zijn de verdragsbepalingen over vertrouwelijke behandeling van informatie van toepassing. Belangrijk is dat de overeenkomst er ook toe moet leiden dat de financiële instellingen niet geconfronteerd worden met een Amerikaanse bronbelasting. Daarnaast voorziet een dergelijke overeenkomst erin dat de VS informatie krijgt en tevens Amerikaanse informatie deelt met het FATCA partnerland. De G5 landen nemen het voortouw voor de totstandkoming van deze samenwerking met de VS tezamen met de Europese Commissie, die alle EU lidstaten in overweging geeft een dergelijke overeenkomst met de VS af te sluiten. Op 24 april 2012 vindt bij de Europese Commissie een bijeenkomst plaats tussen de VS en alle EU lidstaten waarbij zal worden gesproken over (aansluiting bij) het «joint statement». De Europese Commissie is tezamen met de G5 landen sinds de tweede helft van 2011 in gesprek met de VS, als vervolg op eerdere gesprekken tussen de EU en de VS.
Kunt u een duidelijk beeld geven hoe in de besluitvorming is gelaveerd tussen het tegengaan van de belastingfraude en de bescherming van de privacy van de betrokken personen? Hoe is deze besluitvorming verlopen?
In de besluitvorming rondom de Nederlandse positie over de «joint statement» is altijd het uitgangspunt geweest dat informatieverstrekking aan de VS via de overheid in lijn moet zijn met de waarborgen van bescherming van de privacy. Daarnaast is beoogd om de positie van de Nederlandse financiële sector te ondersteunen met het oog op de effecten van de FATCA.
Is het de bedoeling dat de banken taken van de Belastingdienst overnemen? Of worden de banken belast met een grote set regelgeving die ze bij al hun klanten moeten toepassen? Welke eisen worden er aan banken gesteld en welke gegevens dienen banken te verstrekken?
De financiële instellingen die onder het toepassingsbereik van FATCA vallen, zijn niet alleen banken maar ook bijvoorbeeld verzekeringsmaatschappijen en vermogensbeheerders. De financiële instellingen nemen geen taken van de Nederlandse belastingdienst over. Zij worden op basis van deze Amerikaanse regelgeving wel belast met het identificeren van al hun Amerikaanse cliënten. FATCA vraagt daarnaast van deze instellingen om relevante informatie aan de Amerikaanse belastingdienst te verstrekken over hun Amerikaanse cliënten zoals NAW gegevens, tax identification number, bankrekeningnummer en saldo. In geval van een overeenkomst tussen Nederland en de VS in navolging van de G5 landen, zal die informatie via de Nederlandse belastingdienst op wederkerige basis worden uitgewisseld met de VS.
Welke informatie ontvangt Nederland van de Verenigde Staten over onze belastingplichtigen die in de Verenigde Staten woonachtig zijn?
Momenteel ontvangt Nederland van de VS reeds gegevens op verzoek en spontaan op basis van het belastingverdrag. Daarnaast is Nederland met de VS in overleg om op wederkerige basis automatisch informatie uit te wisselen. De Nederlandse inzet daarbij is gericht op de gegevenscategorieën die gebruikelijk worden opgenomen in de Nederlandse overeenkomsten inzake automatische gegevensuitwisseling, zoals loon, pensioenen, dividenden en interest. Als Nederland en de VS een overeenkomst zullen sluiten in navolging van de G5 landen en conform de aanbeveling van de Europese Commissie, dan zal Nederland van de Amerikaanse belastingdienst dezelfde informatie ontvangen over Nederlanders die in de VS rekeningen aanhouden bij Amerikaanse financiële instellingen als de VS op grond van FATCA ontvangt van de Nederlandse belastingdienst over Amerikaanse klanten van Nederlandse financiële instellingen.
Wat klopt er van het aspect, dat in het artikel «Kamer verrast over coöperatie met VS» wordt belicht, over de sancties die de Verenigde Staten opleggen bij transacties die niet naar hun zin zijn? Welke sancties kunnen worden opgelegd? Bij welke instanties kunnen eventuele sancties worden verhaald, indien een Nederlandse bank bijvoorbeeld handelt met een Chinese bank? Deelt u de mening dat deze kosten op de IRS2 moeten kunnen worden verhaald, omdat zij deze eisen stelt?
Elke niet Amerikaanse financiële instelling die onder het toepassingsbereik van FATCA valt, kan – indien niet wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden – uiteindelijk worden geconfronteerd met een 30% Amerikaanse bronbelasting op inkomstenstromen uit de VS van die financiële instelling. In het «joint statement» heeft de VS zich echter bereid verklaard om af te zien van deze 30% bronheffing richting de financiële instellingen van het FATCA partnerland waarmee de VS een overeenkomst sluit, omdat dat land zich in die overeenkomst heeft verplicht tot automatische uitwisseling van informatie. Daarnaast voorziet FATCA ook in het inhouden van een 30% Amerikaanse bronheffing door participerende financiële instellingen op betalingen, zogenoemde «passthru payments» aan niet participerende financiële instellingen. In de «joint statement» is aangegeven dat in geval van een overeenkomst tussen de VS en het FATCA partnerland, de financiële instelling in een dergelijk land geen Amerikaanse bronheffing over «passthru payments» hoeft in te houden over betalingen aan anderen gevestigd in hetzelfde of in een ander FATCA partnerland. Over deze «passthru payments» heerst nog momenteel veel onduidelijkheid. Zoals verwoord in de «joint statement» zal de komende tijd in internationaal verband overleg gevoerd worden over de behandeling en vereisten rondom deze «passthru payments». In het voorbeeld genoemd in het FD artikel gaat men uit van de veronderstelling dat de Nederlandse financiële instelling een deel van de rentebetaling door de niet participerende Chinese financiële instelling misloopt omdat op die rentebetaling volgens het FD artikel 30% Amerikaanse bronbelasting zou worden ingehouden. Naar mijn mening is er in het gegeven voorbeeld geen sprake van een «passthru payment» en is het daarom geen goed voorbeeld van een «passthru payment». Bij een «passthru payment» is namelijk sprake van een (rente)betaling vanuit de participerende instelling aan de niet-participerende instelling in plaats van andersom. Evenmin zal de lening zelf gezien kunnen worden als «passthru payment», omdat geen sprake is van de betaling van inkomen of opbrengst. Hieruit volgt dat de problematiek over de verhaalbaarheid zich in het gegeven voorbeeld niet kan voordoen.
Het bericht"Frustratie na 'vondst' gestolen iPad" |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat het Openbaar Ministerie (OM) geen toestemming heeft gegeven voor een huiszoeking terwijl de eigenaar, enkele uren na de diefstal, zijn gestolen iPad had weten te lokaliseren?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat het OM geen toestemming geeft enkel op aanwijzen van een door burgers aangewezen locatie terwijl door middel van een applicatie in dit geval exact kan worden aangegeven waar de gestolen iPad zich bevond? Zijn er formele belemmeringen om in een dergelijk geval wél toestemming voor een huiszoeking te geven? Zo ja, welke?
De wet stelt zware eisen aan het inzetten van het ingrijpende dwangmiddel van doorzoeking van een woning, waaronder de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (ingezonden 15 maart 2012, kenmerk 2012Z05243, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2356).
Kunt u aangeven waarom de informatie, via een «app» verkregen, te weinig objectief zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Maken politie en OM naar uw mening optimaal gebruik van de beschikbare technieken? Zo ja, hoe verhoudt dit uitgangspunt zich tot de geschetste gang van zaken?
Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat zij dat in dergelijke gevallen niet doen. Ik verwijs verder naar mijn bovengenoemde antwoorden op de vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer.
Bent u voornemens maatregelen te nemen en er aldus voor te zorgen dat er in een toekomstig en vergelijkbaar geval wel toestemming voor een huiszoeking wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
De situatie van Bradley Manning |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van VN Speciaal Rapporteur voor marteling, de heer Mendez, over de situatie van Bradley Manning? Bent u bekend met het artikel «UN Torture Chief: Bradley Manning Treatment Was Cruel, Inhuman» van 12 maart jongstleden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de harde conclusies van de heer Mendez, dat Bradley Manning op zijn minst wreed, onmenselijk en vernederend is behandeld in de 11 maanden dat hij vast gehouden werd in Quantico? Deelt u de mening van de heer Mendez dat dit in strijd is met artikel 16 van de conventie tegen martelen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze schending van de conventie?
In zijn rapport concludeert de speciale rapporteur inzake marteling van de VN, Juan Méndez, dat het opleggen van zware straffende omstandigheden van detentie voor iemand die niet schuldig is bevonden, een schending is van zijn recht op fysieke en psychologische integriteit.
De VN-rapporteur stelt tevens dat eenzame opsluiting, afhankelijk van een aantal omstandigheden, een schending van onder meer art.16 van het Verdrag tegen foltering kan opleveren. Dat dit in het geval van de heer Manning zo is, concludeert de heer Méndez niet.
Deelt u de mening dat het opleggen van dergelijke straffende omstandigheden van opsluiting en maatregelen voor iemand die niet schuldig is bevonden, een schending is van zijn recht op psychische en psychologische integriteit en de veronderstelling dat men onschuldig is totdat schuld is bewezen in een rechtszaak? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik de mening dat voorlopige hechtenis geen punitief doel kan hebben.
Deelt u de mening van de heer Mendez dat hij van de Amerikaanse overheid gedurende zijn onderzoek toegang had moeten krijgen tot Bradley Manning en hierbij niet gedreigd had mogen worden met monitoring van deze gesprekken, omdat dit een schending is van de mensenrechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe oordeelt u over deze waarschuwing van het Amerikaanse ministerie van Defensie aan het adres van de heer Mendez?
In VN-verband zijn de VS opgeroepen om aan alle VN-mensenrechtenrapporteurs een staande uitnodiging te verstrekken om bezoeken af te leggen, zo ook in het geval van de heer Méndez. De VS hebben de heer Méndez de mogelijkheid geboden om de heer Manning te bezoeken, doch konden geen garantie bieden voor volledige privacy van het gesprek. De heer Méndez heeft inmiddels een hernieuwd verzoek aan de VS gedaan om aan de heer Manning een privé bezoek te mogen brengen zonder dat dit gemonitord wordt.
Bent u bereid uw zorgen over de situatie van Bradley Manning over te brengen aan de Amerikaanse autoriteiten, specifiek aan de Amerikaanse minister van Defensie, en hun ondubbelzinnig aan te spreken op de schendingen van mensenrechten en van de conventie tegen martelen? Zo nee, waarom niet?
De naleving van deze VN-mensenrechtenverdragen door de VS wordt in VN-kader regulier getoetst. Rapporten van speciaal rapporteurs worden in deze toetsing vanzelfsprekend meegewogen door Nederland en de EU. Ik zie daarom in dit specifieke geval geen aanleiding voor bilaterale actie van Nederland richting de VS.
De uitspraak van de minister-president dat het voor homoseksuele mannen mogelijk wordt bloed te doneren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt de uitspraak van de minister-president dat het in Nederland voor homoseksuele mannen mogelijk wordt bloed te doneren?1
De Minister-President heeft op dinsdag 13 maart jl. een aantal onderwerpen genoemd waar dit kabinet met een open blik naar wil kijken. Hij heeft hierbij ook bloeddonatie van mannen die seks hebben met mannen genoemd. Reden hiervoor is dat ik – in overleg met mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – bekijk of het beleid met betrekking tot de donorselectiecriteria van bloeddonors met risicogedrag kan worden gewijzigd.
Is het waar dat u niet langer wacht op de aanbevelingen van de Raad van Europa over het donorselectiebeleid, maar uw standpunt dus reeds heeft bepaald?
In Nederland staat de veiligheid van de ontvanger altijd voorop. Desondanks mogen donoren slechts met een heel goede reden worden uitgesloten van bloeddonatie. Het selectiebeleid voor bloeddonatie is erop gericht mensen uit te sluiten die risico’s hebben gelopen of lopen op bloedoverdraagbare aandoeningen. Dat betekent dat mannen die seks hebben gehad met mannen (MSM) uitgesloten worden van bloeddonatie. Dit beleid is in lijn met de Europese richtlijn voor bloed.
Eerder heb ik toegezegd u te informeren over de mogelijkheden om het beleid met betrekking tot selectiecriteria van bloeddonors met risicogedrag te wijzigen. Dit wil ik onder meer doen naar aanleiding van een op handen zijnde resolutie van de Raad van Europa. Deze resolutie over risicogedrag bij bloeddonoren zal naar verwachting in mei 2012 gereed zijn. Ook zal ik u informeren over het onlangs gewijzigde beleid ten aanzien van bloeddonatie door MSM in het Verenigd Koninkrijk. Daar mogen mannen van wie het laatste seksuele contact met mannen meer dan 12 maanden geleden was, nu bloed doneren. Ik meen dat dit voor de doelgroep een betekenisloos en mogelijk kwetsend selectiecriterium is. Desondanks heb ik Sanquin gevraagd om te onderzoeken op basis van welke argumenten het Verenigd Koninkrijk het selectiebeleid heeft aangepast, en in hoeverre deze argumenten geldig zijn voor de Nederlandse situatie.
Pas als de inhoud van de resolutie vaststaat, kan een inschatting worden gemaakt of een verandering in het beleid rondom bloeddonatie door MSM haalbaar is. Naar verwachting zal ik uw Kamer hier voor het zomerreces over informeren.
Wilt u de Kamer per ommegaande informeren over de precieze invulling van deze beleidswijziging?
Zie antwoord vraag 2.
De opgepakte nederlander van Marokkaanse afkomst in Marokko |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Marokko: politie treedt hard op tegen protesten»?1
Ja.
Wat is de reden van de aanhouding van de Nederlandse Marokkaan Yuba Zalen?
De heer Zalen is aangehouden omdat hij foto’s nam van een demonstratie.
Wordt er consulaire bijstand verleend aan Yuba Zalen? Is Yuba Zalen reeds bezocht door een medewerker van de Nederlandse ambassade? Indien neen, waarom niet?
Ja. De honorair consul heeft de heer Zalen bezocht en consulaire bijstand verleend. De heer Zalen is in vrijheid gesteld in afwachting van de rechtszitting.
Is het waar dat Yuba Zalen, zoals zijn advocaat beweert, is gemarteld?2 Indien ja, bent u bereid per direct de Marokkaanse autoriteiten hierop aan te spreken? Worden anderen die tijdens de recente demonstraties in het Rifgebied zijn opgepakt, eveneens gemarteld?
De heer Zalen is naar eigen zeggen aan de haren getrokken en voor homoseksueel uitgescholden. In diverse gebieden in Marokko is het momenteel onrustig. Demonstraties, die niet altijd vreedzaam verlopen, zorgen soms voor langdurige blokkades van de openbare ruimte. Dit leidt tot onvrede onder de plaatselijke bevolking. Bij de demonstraties wordt van de zijde van de demonstranten, noch van de zijde van de politie zachtzinnig opgetreden. De politie zet daarbij traangas en waterkanonnen in.
Is het waar dat de demonstraties in het Rifgebied met harde hand worden onderdrukt en dat daarbij waterkanonnen en traangas worden ingezet? Hoe beoordeelt u dit optreden van de Marokkaanse autoriteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
De verdwijning van deeltijdstudies wegens enorme terugval in aanmeldingen voor deeltijdstudies |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Deeltijdstudie verdwijnt»1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Is de verdwijning van deeltijdstudies het doel van uw beleid? Zo nee, wat gaat u doen om deze te voorkomen?
De verdwijning van deeltijdstudies is uiteraard niet het doel van mijn beleid. De terugloop in het aanbod van en de deelname aan deeltijdopleidingen in het hoger onderwijs is al vele jaren gaande en heeft mede de aanleiding gevormd voor een brede verkenning deeltijdonderwijs. Ik ben voornemens naar aanleiding van die brede verkenning maatregelen te nemen gericht op de toekomstbestendigheid van de kaders voor deeltijdonderwijs, in het bijzonder wat betreft de aansluiting van het aanbod op de vraag.
Ik verwijs u naar de brief deeltijd hoger onderwijs, die parallel aan deze antwoordbrief wordt verzonden naar de Kamer.
De sluiting van een christelijke kerk door de Palestijnse autoriteiten |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht, dat de Palestijnse Autoriteit (PA) een christelijke kerk in Bethlehem (First Baptist Church) wil dwingen om te sluiten?1
Ja.
Kent u de achtergronden hiervan? Waarom wil de PA hiertoe overgaan?
Volgens de viceminister van Religieuze Zaken is de PA niet voornemens de kerk te sluiten.
In de Palestijnse Gebieden is een aantal kerken aangewezen om huwelijks- en geboortecertificaten te verstrekken. In beginsel is binnen elke congregatie een of meerdere kerken aangewezen. De First Baptist Church in Bethlehem is hiertoe niet geautoriseerd maar besloot eigenstandig certificaten uit te geven. Het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft de kerk vervolgens verzocht hier een einde aan te maken dan wel te voldoen aan de wettelijke eisen.
Nadat bleek dat de dominee hier niet aan had voldaan, besloot het ministerie van Binnenlandse Zaken de officiële betrekkingen met deze Baptistengemeente voorlopig aan te houden.
Bent u bereid de PA hierover ernstig aan te spreken en zo te bevorderen dat deze christelijke kerk geopend mag blijven? Zo ja, op welke wijze?
Zoals al eerder aangegeven is er geen voornemen de Baptistengemeente in Bethlehem te sluiten. De kerk is vrij om kerkdiensten te houden.
Welke ruimte hebben christenen momenteel in de Palestijnse gebieden om hun geloof te beleven? Wat is de trend op dit gebied? Welke resultaten zijn er de afgelopen periode geboekt als het gaat om het waarborgen van geloofsvrijheid in de Palestijnse gebieden?
Palestijnse Christenen zijn vrij om hun religie te beleven. Palestijnen, ongeacht de religieuze overtuiging, zijn vrij zich te bekeren. Over het algemeen is er sprake van een vreedzame co-existentie en de PA draagt dit ook actief uit. De PA hanteert de Jordaanse wet van 1958 waarin erkenning van religieuze instellingen is vastgelegd. Later werd ook een minimale vertegenwoordiging van christenen bepaald in Palestijnse bestuursorganen, het parlement en de regering.
Grote problemen op het spoor |
|
Léon de Jong (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «harde kritiek FNV op Keyrail»?1
Ja.
Is er zoals de FNV aangeeft, gesjoemeld met punctualiteitscijfers? Zo ja, welke consequenties gaat u hieraan verbinden? Gaat u bijvoorbeeld vragen een strafrechtelijk onderzoek te doen omdat hier sprake kan zijn van oplichting en/of valsheid in geschrifte?
Ik heb daarvoor geen bewijzen. Ik acht de controlemechanismen op die cijfers voldoende. De vervoerders hebben namelijk de mogelijkheid controle uit te oefenen op de punctualiteitscijfers voor hun eigen treinen, waarover ze van Keyrail dagelijks rapportages ontvangen. Daarnaast is er bij Keyrail sprake van een scheiding tussen berekening van en controle op de punctualiteitscijfers. In antwoord 3 ga ik hier uitgebreider op in. Een strafrechtelijk onderzoek is niet aan de orde.
Kan een treindienstleider de punctualiteitscijfers achteraf beinvloeden? Zo ja, waren hier mogelijkheden toe gedurende de periode dat de treindienstleiderspost Kijfhoek onder Keyrail viel? Hoe zijn de uiteindelijke gegevens gecontroleerd? Kon de controleur (of controlerende instantie) hierbij voor 100% garanderen dat de uiteindelijke cijfers niet door treindienstleiders gemanipuleerd waren en beschikte de controleur hierbij over voldoende gegevens (die niet van de treindienstleiders afkomstig waren)?
Van iedere rit wordt zowel de oorspronkelijke planning als de bijgestelde planning (bijstelling van de planning is volgens een afspraak tussen Keyrail en ProRail aan de orde bij meer dan drie minuten vertraging, ook als de trein al onderweg is) ingevoerd in de Nationaal Vervoer Gegevens Bank die wordt beheerd door ProRail. In deze gegevensbank wordt ook automatisch de gerealiseerde, feitelijke rit (hoe laat reed de trein op welke locatie) geregistreerd. Al deze gegevens worden dagelijks door ProRail aangeleverd en volledig geautomatiseerd ingelezen in het Keyrail-informatiesysteem. Op basis van de aangeleverde gegevens worden de punctualiteitscijfers berekend.
Deze punctualiteitscijfers worden na interne controle door een aparte functionaris gerapporteerd aan de vervoerders. Iedere vervoerder ontvangt iedere dag voor «zijn» treinen de punctualiteitscijfers op treinniveau plus een detailrapport met gegevens over de (bijgestelde) planning en het tijdstip waarop de desbetreffende trein het op de Betuweroute aansluitende spoornetwerk bereikt.
Het komt op beperkte schaal voor dat achteraf een bijgestelde planning wordt ingevoerd in het systeem (iets wat niet alleen voorkomt op de verkeersleiderspost voor de Betuweroute, maar ook op de verkeerleidersposten voor het gemengde net). In zo’n geval overschrijft het systeem de realisatiegegevens van de betreffende trein zodanig dat er een zogenaamde «nulvertraging» ontstaat: een punctualiteit tot op de seconde. Van zo’n nulvertraging is overigens ook sprake als een trein in het geheel niet wordt geregistreerd als gevolg van een storing in het automatische meetsysteem. ProRail signaleert deze «spooktreinen» in het systeem en Keyrail verwijdert deze vervolgens om de punctualiteitscijfers zuiver te houden. De desbetreffende vervoerder hoeft niet te betalen voor de gereden kilometers.
Hoe verhouden ProRail en Keyrail zich tot elkaar? Zijn het volledig zelfstandige ondernemingen of is ProRail 100% verantwoordelijk voor het handelen van Keyrail? Hoe zou u de onderlinge relatie daarnaast typeren?
ProRail is verantwoordelijk concessiebeheerder. Binnen die concessie is Keyrail verantwoordelijk voor het capaciteitsmanagement, de verkeersleiding en het infrastructuurmanagement (instandhouding) van de Betuweroute.
ProRail is één van de drie aandeelhouders van Keyrail. ProRail bezit 50% van de aandelen, 35% is in handen van de Rotterdamse haven en Haven Amsterdam bezit 15%.
Keyrail en ProRail hebben daarnaast een zakelijke relatie: Keyrail neemt diensten af bij ProRail. Daarnaast is ProRail-personeel gedetacheerd bij Keyrail.
Ten slotte wordt overlegd over de invulling van verantwoordelijkheden met name met betrekking tot de interfaces en over hoe dit beter kan.
Is de veiligheid op het spoor onder leiding van Keyrail in het geding geweest? Was het veiligheidsniveau lager dan deze onder directe leiding van ProRail zou zijn geweest? Is er vanuit Keyrail en ProRail voldoende aandacht voor mensen op de werkvloer, ook als deze zich zorgen maken over de veiligheidssituatie en deze graag willen verbeteren?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT, die de verantwoordelijkheid heeft om toezicht te houden op veiligheidssituaties op het spoor) heeft tot nu toe geen aanleiding te veronderstellen dat de veiligheid op het spoor onder leiding van Keyrail in het geding is of is geweest. Het veiligheidsniveau van Keyrail acht ILT vergelijkbaar met dat van ProRail. De Inspectie heeft verder geen signalen ontvangen dat medewerkers van beide organisaties met zorgen over de veiligheidsorganisatie niet worden gehoord.
De ILT constateert wel dat de wijze waarop het omgaan met de interfaces is geregeld binnen de taakverdeling tussen Keyrail en ProRail op gedeelde infrastructurele trajecten meer kans geeft op onveilige situaties en pleit er daarom voor deze interfaces zoveel mogelijk te beperken. Deze constatering wordt meegenomen bij de totstandkoming van de nieuwe exploitatieopdracht aan Keyrail.
Welke stappen gaat u zetten om de veiligheid op het spoor en tevens correcte puncualiteitscijfers te kunnen garanderen?
De veiligheid op het spoor staat voor mij centraal. De zorgplicht voor de veiligheid heb ik opgenomen in de beheerconcessie aan ProRail. In de nieuwe beheerconcessie aan ProRail en de nieuwe exploitatieopdracht aan Keyrail neemt de verantwoordelijkheid voor de veiligheid wederom een cruciale plaats in. Voor de formulering van de nieuwe opdracht aan Keyrail is veiligheid de belangrijkste randvoorwaarde waaraan een exploitatiemodel zal worden getoetst. Belangrijk daarbij is dat de interfaces tussen de beheerders zoveel mogelijk worden beperkt en dat de verantwoordelijkheidsverdeling tussen ProRail en Keyrail zodanig wordt ingericht dat de veiligheid is geborgd.
Bij de uitvoering van hun beheertaken informeren beide infrabeheerders mij voortdurend over de mogelijke veiligheidsissues en de ILT houdt toezicht.
Wat betreft de punctualiteitscijfers: ik kan altijd besluiten om een audit uit te voeren. De klanten zorgen in eerste instantie zelf voor de controle. De rapportages van Keyrail (punctualiteitscijfers op treinniveau en detailrapporten per trein) komen aan de orde in de reguliere accountgesprekken tussen Keyrail en iedere vervoerder. Wanneer een vervoerder ontevreden is over en/of zich niet herkent in de rapportages, kan hij Keyrail hierop aanspreken.
Het afwijzen door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van een vergoeding voor deeltijd WW bij een paardenhouder die ter voorkoming van besmetting van andere paarden met de neurologische vorm van rhinopneumonie (EHV1 virus) zijn bedrijf heeft gesloten |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat het minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een aanvraag van manegebedrijf voor werktijdverkorting op basis van artikel 8 Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 heeft afgewezen?1
Het ministerie van SZW heeft de aanvraag voor werktijdverkorting op basis van artikel 8 BBA getoetst aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de Beleidsregels Ontheffing verbod van werktijdverkorting 2004. De toetsing heeft uitgewezen dat niet aan de voorwaarden voor het verlenen van ontheffing werd voldaan.
Is hier geen sprake van buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale bedrijfsrisico kunnen worden gerekend? Zo neen, waarom niet?
Er is geen sprake van buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale bedrijfsrisico kunnen worden gerekend. Het risico op het ontstaan van dierziekten is inherent aan het houden van dieren.
In dit geval wordt dit nog eens onderstreept door het feit dat de Sectorraad Paarden (SRP) in de Agenda Infectueuze Ziekten Paard heeft aangegeven dat rhinopneumonie endemisch aanwezig is in Europa en dat het virus jaarlijks wel ergens de kop opsteekt. De omvang blijft meestal beperkt. Het vóórkomen van rhinopneumonie wordt gezien als normaal bedrijfs- en/of ondernemersrisico. De Agenda is op 22 december 2011 aangeboden aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 29 683, nr. 100 en bijlage).
Is het niet merkwaardig dat alleen van de calamiteitenregeling gebruik kan worden gemaakt als de productie van een bedrijf door een overheidsmaatregel geheel of gedeeltelijk wordt stil gelegd?
De stelling dat alleen ontheffing van het verbod op werktijdverkorting kan worden gegeven als de productie van een bedrijf door een overheidsmaatregel geheel of gedeeltelijk wordt stilgelegd, is niet juist. Recentelijk is naar aanleiding van een incident met een sluis in het Twentekanaal ontheffing verleend.
In een aantal gevallen leiden overheidsmaatregelen er mede toe dat de bedrijvigheid in ondernemingen vermindert. Als van dergelijke overheidsmaatregelen sprake is, kan dat leiden tot het oordeel dat de vermindering van bedrijvigheid redelijkerwijs niet tot het normale ondernemersrisico kan worden gerekend. Als ook aan de overige voorwaarden van de regeling wordt voldaan, zal een ontheffing van het verbod op werktijdverkorting kunnen worden verleend. Daarbij kan men denken aan overheidsmaatregelen bij dierziekten die leiden tot een gehele of gedeeltelijke stillegging van de productie, de verwerking of het vervoer van al dan niet besmette dieren (MKZ-crisis en varkenspestcrisis). Een ander voorbeeld is de ontruiming van de Betuwe in 1995 wegens hoog water en het risico van dijkdoorbraak. De effecten van de calamiteit beperken zich dan niet tot een enkele onderneming, maar hebben een plaatselijke of regionale uitstraling.
Vindt u dat in dit geval dit bedrijf – dat bij het vermoeden op besmetting voorbeeldig heeft gehandeld door onmiddellijk hun activiteiten te staken en het bedrijf af te sluiten voor derden om verpreiding van het gevaarlijke virus onder paarden te voorkomen – alsnog in aanmerking dient te komen voor deeltijd-WW, gezien ook het advies en commentaar van de Gezondheidsdienst voor Dieren die spreekt van «voorbeeldgedrag»? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen? Zo neen, waarom niet?2
Rhinopneumonie is een bedrijfsgebonden aandoening en verspreidt zich alleen via direct contact. Het virus is goed te beheersen door maatregelen te nemen op het individuele bedrijf, zoals in dit geval is gebeurd. Het betrokken bedrijf heeft goed gehandeld door dergelijke maatregelen te nemen. Dat neemt niet weg dat hier sprake is geweest van een normaal ondernemersrisico en dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van ontheffing van het verbod op werktijdverkorting.
Een EU-pilot voor een Europees elektronisch patiëntendossier en de uitspraken van Zorgverzekeraars Nederland inzake het verplicht stellen van aansluiting bij het Landelijk Schakelpunt voor contractering door zorgverzekeraars |
|
Arjan El Fassed (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht inzake de zorgen met betrekking tot waarborgen van privacy bij een EU-breed elektronisch patiëntendossier?1
Ja.
Bent u van deze pilot op de hoogte? Wat is de status van de pilot en is Nederland betrokken bij deze pilot?
Ja ik ben op de hoogte van deze pilot. Nederland is betrokken bij het project European Patiënt Smart Open Services (EPSOS) waaronder deze pilot plaatsvindt. Op dit moment vindt een pilot plaats tussen Tsjechië en Frankrijk. In Nederland worden geen pilots uitgevoerd.
Hoe staat de pilot in verhouding tot de situatie in Nederland met betrekking tot het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) en met name het Landelijk Schakelpunt (LSP)?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe is het beginsel van privacy by design in dit project gegarandeerd?
Bij EPSOS is permanente aandacht voor privacy en beveiliging. Dit richt zich zowel op juridische als technische aspecten.
Welk beschermingsniveau voor privacygegevens wordt er nagestreefd en is dat uiteindelijk in alle EU-lidstaten te garanderen?
Alle EU lidstaten zijn gebonden aan de Europese privacy richtlijn.
De specifieke eisen en specificaties van EPSOS richten zich met name op de informatie-uitwisseling tussen de koppelvlakken van de e-Health infrastructuren in de verschillende landen; de zogenaamde National Contact Points (NCPs). EPSOS stelt geen nadere eisen aan de nationale e-Health infrastructuren die achter een NCP liggen. Wel is het zo dat deze nationale e-Health infrastructuren moeten voldoen aan de geldende nationale privacy wet- en regelgeving, die moet voldoen aan de Europese privacy richtlijn. Daarin staat dat er een «passend beschermingsniveau» gekozen moet zijn.
Voor wat betreft het dataverkeer tussen de NCP's van de deelnemende epSOS landen geldt dat deze uitwisseling moet voldoen aan eisen die overeenkomen met de Nederlandse norm NEN-7512 voor informatiebeveiliging in de zorg.
Hoe wordt voorkomen dat het uiteindelijke systeem een grote database blijkt te worden, waarin iemands medische dossier volledig raadpleegbaar is?
Er is geen sprake van een centrale database, gegevens blijven bij de bron. Daarnaast gaat het bij EPSOS alleen om pilots met een beperkte set van gegevens en is expliciete toestemming van de patiënt noodzakelijk voordat er gegevens beschikbaar kunnen worden gesteld.
Klopt de veronderstelling van Balboni dat de beveiliging van patiëntengegevens nog lang niet op orde is? Deelt u de mening dat een dergelijk stelsel van gegevensuitwisseling pas kan starten als de beveiliging optimaal en operationeel is? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is dat uitwisseling van medische gegevens alleen plaats kan vinden indien de beveiliging op orde is. Dit uitgangspunt geldt voor uitwisseling binnen Nederland alsook voor uitwisseling tussen verschillende Europese landen zoals bij EPSOS aan de orde is.
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars vanaf volgend jaar aansluiting op het LSP als minimale kwaliteitseis gaan hanteren?2
Zorgverzekeraars verwijzen bij het vaststellen van contracten naar de kwaliteitseisen van de beroepsgroep. Als de beroepsgroep (de zorgaanbieders) heeft aangeven dat uitwisseling via het LSP als kwaliteitseis wordt gezien dan kunnen zorgverzekeraars dit opnemen. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitseis voor de beroepsgroep geldt.
Wat is uw reactie op de stelling van de directeur van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) dat hij geen boodschap heeft aan de motie3 waarmee de Kamer heeft uitgesproken tegen verplichte aansluiting op het LSP te zijn?
Zie het antwoord op vraag 8. Verder verwijs ik u voor een toelichting op het gebruik van kwaliteitsnormen door zorgverzekeraars naar mijn brief van 21 oktober 2011 (Kamerstuk 29 689, nr. 361).
Deelt u de mening dat deze aangenomen motie betekent dat zorgverzekeraars aansluiting op het LSP niet verplicht mogen stellen? Zo ja, wat kunt u en bent u bereid te ondernemen om te voorkomen dat verzekeraars deze verplichting wel gaan hanteren?
Op dit moment is er nog geen sprake van een eis tot aansluiting op het LSP. De beroepsgroep stelt zelf de kwaliteitseisen vast. Zorgverzekeraars kunnen in de contracten afspraken maken over veilige en gestandaardiseerde elektronische communicatie tussen zorgaanbieders onderling. De zorgverzekeraars hebben hierbij aangegeven de eis niet in de contracten op te nemen voordat deze is vastgesteld door de beroepsgroep.
Het niet melden van een niet-natuurlijke dood |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat bij het Openbaar Ministerie (OM) de indruk bestaat dat artsen te snel een overlijdensverklaring tekenen, uit onwetendheid of angst?1
Ja.
Waarop is de veronderstelling van het OM precies gebaseerd? Welke signalen of aanwijzingen heeft het OM hiervoor?
De veronderstelling van het OM is gebaseerd op het rapport van Nivel en EMGO getiteld «Monitor Zorggerelateerde Schade 2008. Dossieronderzoek in Nederlandse ziekenhuizen». Uit het rapport blijkt dat jaarlijks naar schatting 1960 mensen overlijden door vermijdbare fouten in de zorg. Dat getal betekent volgens het OM niet dat er 1960 strafrechtelijke onderzoeken of strafzaken zouden moeten volgen, maar wel dat er in het merendeel van deze gevallen getwijfeld kan worden aan het natuurlijke karakter van het overlijden. Als de behandelend arts er niet van overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak, dan mag hij geen verklaring van natuurlijk overlijden afgeven en moet hij dit overlijden melden aan de lijkschouwer. Als ook de lijkschouwer meent om deze reden geen verklaring van natuurlijk overlijden te kunnen afgeven, brengt hij daarvan verslag uit aan de officier van justitie conform de bepalingen van de Wet op de lijkbezorging. Bij het Expertisecentrum medische zaken zijn over het jaar 2011 echter slechts 96 gevallen van overlijden bekend waarbij is aangegeven dat de medische behandeling of verzorging mogelijk een rol heeft gespeeld bij en/of rond het overlijden. Deze discrepantie is voor het OM aanleiding om te veronderstellen dat niet alle gevallen van niet-natuurlijke dood als zodanig worden gemeld.
Kan een overzicht gegeven worden van de meldingen van de verschillende instellingen bij het Expertisecentrum Medische Zaken? Hoeveel meldingen zijn in totaal binnen gekomen in 2011? Hoeveel artsen en/of zorginstellingen blijken opvallend weinig of helemaal geen meldingen te doen?
Zie over het aantal meldingen het antwoord op vraag 2. Het OM is aan het inventariseren welke zorginstellingen weinig of helemaal geen meldingen doen van niet-natuurlijk overlijden.
Waarop baseert het OM de overtuiging dat het niet melden voortkomt uit onvoldoende kennis?
Deze overtuiging is deels ontstaan doordat zorgverleners dit zelf aangeven. Tijdens de opleiding van artsen is er voornamelijk aandacht voor de genezing van patiënten en vindt maar beperkt kennisoverdracht plaats over bijvoorbeeld de manier waarop een lijkschouw verricht moet worden en welke forensische kennis de lijkschouwende arts zou moeten hebben. Organisaties zoals de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) en de KNMG hebben bij het OM aangegeven dat de kennis op dit terrein vergroot kan worden. Om die reden wordt door OM, KNMG, IGZ en de FMG gewerkt aan vergroting van deze kennis.
Hoe ziet de kenniscampagne die het OM in samenwerking met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en artsenorganisaties ontwikkelt er precies uit? Wanneer gaat deze campagne van start?
Zie antwoord vraag 4.
Op welk moment zal het OM artsen en zorginstellingen die weinig melden actief gaan benaderen? Waarom worden artsen en zorginstellingen die niet of weinig melden niet nu al actief benaderd door het OM, terwijl het afgeven van een valse overlijdensverklaring een strafbaar feit is?
Om vast te stellen of sprake is geweest van een ten onrechte afgegeven verklaring van natuurlijk overlijden is het OM afhankelijk van andere partijen. De gemeentelijke lijkschouwer en het OM worden immers alleen in kennis gesteld indien er sprake is van een melding van niet-natuurlijk overlijden. Wel kan het OM via andere wegen, bijvoorbeeld door een aangifte, in kennis worden gesteld van een overlijden door een mogelijke medische fout. In die gevallen zal het OM steeds toetsen of er sprake is van het «opzettelijk afgeven van een valse overlijdensverklaring» ex artikel 228 Wetboek van Strafrecht en zo nodig een strafrechtelijk onderzoek starten.
Bij veel zorgverleners lijkt, ten onrechte, de opvatting te leven dat er pas sprake is van een niet-natuurlijke dood op het moment dat er sprake is van een mogelijk gepleegd strafbaar feit. De lijkschouwend arts moet echter ook twijfelen aan het natuurlijke karakter van het overlijden als dit overlijden geen rechtstreeks verband meer heeft met een (spontane) ziekte maar wordt veroorzaakt door complicaties gedurende de medische behandeling die (mogelijk) onjuist is geïndiceerd, onjuist is uitgevoerd of onjuist is gedoseerd. Door dit gebrek aan kennis bij de beroepsgroep kan betwijfeld worden of artsen «opzettelijk» een valse overlijdensverklaring afgeven, en dus of er sprake is van een strafbaar feit ex artikel 228 Wetboek van Strafrecht. Deze kennisachterstand beoogt het OM eerst te dichten. In de fase daarna zal het OM de zorginstellingen die (nagenoeg) nooit een niet-natuurlijke dood melden daarop aanspreken via de Raad van Bestuur van de zorginstelling.
Uiteraard blijft het OM wel waakzaam op meldingen van niet-natuurlijk overlijden en aangiftes.
Bent u het eens met de stelling van de woordvoerder van het OM dat naleving van de procedure in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van artsen en zorginstellingen? Wat is uw mening over het feit dat het OM eerst een kennis- campagne gaat ontwikkelen, dan nog wacht of er nog steeds niet gemeld wordt, en dan pas overgaat tot het actief benaderen van artsen en zorginstellingen?
Op grond van artikel 7 van de Wet op de lijkbezorging is hij die de schouwing heeft verricht, en dat is ofwel de behandelend arts ofwel de gemeentelijke lijkschouwer, degene die een verklaring van overlijden afgeeft. Naleving van de procedure is in de eerste plaats dan ook de verantwoordelijkheid van die arts. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de werkwijze van het OM om eerst een kenniscampagne te ontwikkelen en pas over te gaan tot het actief benaderen van artsen en zorginstellingen als na verloop van tijd nog steeds geen toename van het aantal meldingen van niet-natuurlijke dood kan worden vastgesteld.
Als blijkt dat jaarlijks ongeveer 2000 medische missers plaatsvinden, en deze niet gemeld worden, ligt het dan naar uw mening voor de hand te veronderstellen dat ook een aantal kinderen die zijn overleden ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling niet gemeld zullen worden?
In situaties van overlijden ten gevolge van kindermishandeling of -verwaarlozing is duidelijk dat deze zaken geregistreerd moeten worden als niet-natuurlijk overlijden. Probleem hierbij is wel dat het signaleren dat het overlijden door kindermishandeling is veroorzaakt, in zekere zin ook specifieke expertise vraagt, die de behandelende artsen niet altijd hebben. Daardoor valt niet uit te sluiten dat in een aantal gevallen overlijden door kindermishandeling niet wordt gemeld.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen van ruim een jaar geleden over het niet goed uitvoeren van onderzoek naar plotseling, onverwacht en onverklaarbaar overlijden van minderjarigen, waarin u schrijft: «Ik acht het van belang dat de NODO-procedure op korte termijn kan worden ingevoerd en streef er dan ook naar hierover spoedig een beslissing te nemen, in overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijnen Sport»?2 Wat is nu precies de stand van zaken rond de invoering van de NODO procedure cq het instellen van mobiele «Rapid Response» teams? Kan precies worden aangegeven waarom er vertraging is opgetreden en wie daarvoor verantwoordelijk is of welke gebeurtenissen daartoe aanleiding hebben gegeven?
Op korte termijn zal uw Kamer een brief ontvangen waarin wordt toegelicht op welke wijze de NODO-procedure ingevoerd zal worden en hoe deze werkwijze in de afgelopen periode precies tot stand is gekomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de KNMG op haar website3 schrijft: «Zolang de NODO-procedure niet is ingevoerd, hangt deze nieuwe wettelijke plicht (meldplicht, standaard contact met gemeentelijke lijkschouwer) enigszins in de lucht. In situaties waarin artsen geen concrete aanleiding hebben om een niet-natuurlijk overlijden aan te nemen, maar evenmin met zekerheid de doodsoorzaak kunnen vaststellen, kan zonder ingevoerde NODO-procedure geen onderzoek zoals bedoeld in het NODO-protocol plaatsvinden»? Wat is uw mening over deze stelling?
Totdat de NODO-procedure is ingevoerd kan deze nog niet toegepast worden. Zoals aangegeven in de beantwoording op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1727) is alleen het contact tussen de behandelend arts en de gemeentelijk lijkschouwer sinds 1 januari 2010 een nieuwe taak. De beslissing die de gemeentelijk lijkschouwer neemt na dit contact blijft dezelfde als voorheen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen: «Door de invoering van de NODO-procedure zullen gevallen van onverklaard overlijden bij minderjarigen nader onderzocht worden en zal een beter onderscheid gemaakt kunnen worden tussen een natuurlijke en een niet- natuurlijke dood»? Betekent uw antwoord destijds dat op dit moment geen goed onderscheid gemaakt kan worden tussen een natuurlijke en een niet- natuurlijke dood bij minderjarigen?
Dit betekent niet dat er momenteel geen goed onderscheid gemaakt kan worden, maar wel dat met de invoering van de NODO-procedure dit onderscheid beter gemaakt kan worden. Aanleiding voor het opstellen van de NODO-procedure is geweest dat zich gevallen voordeden waarbij het overlijden van een minderjarige onverklaard bleef. Vanaf 1 januari 2010 kan de behandelend arts alleen een verklaring van overlijden van een minderjarige afgeven na overleg met de gemeentelijk lijkschouwer (artikel 10a, eerste lid, Wlb). Dit overleg is erop gericht de overtuiging van de arts te toetsen. Ook als er op voorhand geen aanleiding is om te twijfelen aan de natuurlijke aard van het overlijden, maar de doodsoorzaak onbekend is, kunnen na invoering van de NODO-procedure gevallen van onverklaard overlijden bij minderjarigen alsnog worden verklaard.
Het bericht dat zorgverzekeraars 58 miljoen euro aan reclame hebben besteed |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gezamenlijke zorgverzekeraars het afgelopen seizoen 58 miljoen euro aan reclame hebben besteed? Is dit wat u verstaat onder doelmatig en sober gebruik van zorggeld?1
Zorgverzekeraars hebben volgens het rapport van BS Health Consultancy2 in het overstapseizoen 2011–2012 58 miljoen euro uitgegeven aan reclame. Omgerekend is dit € 3,50 per verzekerde of € 58 per overstappende verzekerde. De hoeveelheid geld die zorgverzekeraars uitgeven aan reclame valt buiten mijn verantwoordelijkheid. De uitvoering van de Zorgverzekeringswet is in handen gegeven van private zorgverzekeraars. Deze zorgverzekeraars hebben een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om hun marktpositioneringsstrategie. Zorgverzekeraars moeten hun zorgplicht nakomen; zij hebben daarnaast de vrijheid om te bepalen op welke wijze zij reclame maken, hoeveel geld ze daaraan besteden, en hoe dit tot uitdrukking komt in hun premiebeleid.
Wat is uw opvatting over de jaarlijkse toename van reclame-uitgaven door zorgverzekeraars, zoals dit jaar met 8%? Hoeveel zorggeld mag er van u maximaal worden besteed aan reclame?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet valt uit te leggen dat, terwijl de premies stijgen, de eigen betalingen toenemen en het verzekerde basispakket wordt verkleind vanwege de vermeende onbetaalbaarheid van de zorg, er door zorgverzekeraars tientallen miljoenen worden uitgegeven aan reclames? Zo nee, hoe legt u dit aan burgers uit?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de bevinding dat de prijs het belangrijkste criterium is voor verzekerden om over te stappen en niet de kwaliteit van zorg? Hoe verhoudt zich dit tot uw geloof dat door concurrentie tussen zorgverzekeraars de kwaliteit van de zorg zal stijgen?2
Volgens het rapport van BS Health Consultancy zijn in 2012 6% van de verzekerden overgestapt naar een andere zorgverzekering. In het rapport wordt geconcludeerd dat de prijs het belangrijkste keuzecriterium blijft voor veel overstappers, gezien de stijging van het aantal goedkope (internet)polissen en collectief verzekerden. Verzekerden tussen de 18 en 45 jaar blijken het meest over te stappen en letten daarbij vooral op prijs, korting en eventuele aantrekkelijke cadeaus. De doelgroep boven de 45 jaar is meer gericht op kwaliteit maar stappen minder vaak over.
Een belangrijk oogmerk van de Zorgverzekeringswet is dat zorgverzekeraars in hun rol als inkopers van zorg ten behoeve van hun verzekerden de doelmatigheid en kwaliteit van de zorg bevorderen. Ik constateer dat zorgverzekeraars deze rol steeds meer oppakken, door bijvoorbeeld het selectief inkopen van zorg. Aangezien zorgverzekeraars zich langzamerhand meer onderscheiden in de wijze waarop zij zorg inkopen, verwacht ik dat het kwaliteitsaspect een gaandeweg sterkere rol zal gaan spelen bij de keuze voor een zorgverzekeraar.
Wat is uw reactie op het feit dat verzekerden bij een zogenaamde internetpolis gemiddeld 125 euro goedkoper uit zijn dan mensen met een reguliere polis en dat internetpolissen de voornaamste bron van het succes van winnende zorgverzekeraars zijn? Deelt u de mening dat hier de tweedeling verder voortschrijdt tussen relatief gezonde jongere mensen die vaardig zijn met internet enerzijds en ouderen en chronisch zieken met hoge zorgkosten en minder eigen regie anderzijds? Zo nee, waarom niet?2
Het aantal verzekerden met een internetpolis is in 2012 toegenomen tot 770 000 verzekerden, ofwel 5% van het totaal aantal verzekerden. Dit waren er in 2011 nog geen half miljoen ofwel 3%. Deze verzekerden waren met hun internetpolis gemiddeld 125 euro per jaar goedkoper uit dan met een reguliere polis. Ook verzekerden in een collectiviteit zijn goedkoper uit dan met een reguliere polis, dit scheelt gemiddeld 85 euro per jaar. Het aantal collectief verzekerden is in 2012 gestegen van 66% naar 68%.
Steeds meer verzekerden sluiten zich aan bij een collectiviteit of een internetpolis. Het aantal verzekerden met een reguliere polis (geen internet of collectiviteit) is gedaald in 2012 van 31% naar 27%. Uiteraard is toegang tot het internet voor het sluiten van een internetpolis van belang. De internetpolissen, tenzij er sprake is van een collectiviteit, zijn echter wel altijd voor iedereen toegankelijk, aangezien de zorgverzekeraar een acceptatieplicht heeft. Ook heeft inmiddels 94% van alle huishoudens in Nederland toegang tot het internet (Bron: Statline) en is een aantal internetpolissen ook telefonisch af te sluiten. Overigens is er de laatste jaren een inhaalslag gaande van het internet gebruik van ouderen. Van een tweedeling is derhalve mijn inziens geen sprake.
Wat is uw reactie op de constatering dat beleid gericht op doelgroepen van jongere verzekerden die sneller geneigd zijn over te stappen vanwege lage prijzen, aantrekkelijke cadeaus en kortingen het meeste succes oplevert voor zorgverzekeraars en dat dit doelgroepgericht beleid in de toekomst verder zal toenemen? Hoe voorkomt u dat de zorgverzekeraars zich vooral gaan inspannen om commercieel aantrekkelijke doelgroepen te lokken, terwijl ouderen, chronisch zieken en andere minder winstgevende verzekerden er bekaaid vanaf komen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Voorop staat dat de zorgverzekeraar een acceptatieplicht heeft, dus ook polissen die speciaal ontwikkeld worden voor doelgroepen als jonge verzekerden, zijn toegankelijk voor oudere verzekerden, tenzij er sprake is van een collectiviteit. Verder ligt het buiten mijn verantwoordelijkheid welke doelgroepen verzekeraars aan zich proberen te binden. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, 2 en 3 is de marktpositioneringsstrategie de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars zelf.
Ik vind het wel van groot belang dat verzekeraars hun doelgroepenbeleid niet laten afhangen van de eventuele winst of verlies die op bepaalde groepen valt te behalen. De commissie Don onderzoekt of er door onvoldoende compenserende werking van het risicovereveningssysteem prikkels zijn voor verzekeraars om doelgroepenbeleid te voeren. In voorkomende gevallen verwacht ik dat de commissie Don suggesties heeft om verkapte vormen van risicoselectie tegen te gaan. De commissie Don komt in juni met haar eindrapport.
Deelt u de mening dat 58 miljoen euro zorggeld beter kan worden besteed aan het verzekerd houden van noodzakelijke zorg, zoals dieetadvisering en tandzorg dan aan de promotie van zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw opvatting over de 7 miljard euro aan reserves die de zorgverzekeraars hebben opgepot? Deelt u de mening dat hiervan zo’n 2 miljard euro niet verklaard kan worden door de vereiste solvabiliteit? Zo nee, op welke cijfers en/of rapporten baseert u uw opvatting? Zo ja, wat gaat u doen om het oppotten van miljarden tegen te gaan en te bewerkstelligen dat dit geld daadwerkelijk wordt besteed aan noodzakelijke zorg?
De Nederlandsche Bank (DNB) eist van de zorgverzekeraars dat zij een solvabiliteitsreserve aanhouden. De DNB baseert zich hierbij op Europese regelgeving. De solvabiliteitseisen hebben tot doel om de verzekerden de zekerheid te geven dat de zorgverzekeraars hun financiële verplichtingen kunnen nakomen.
Ik herken de genoemde cijfers over de vermogensopbouw door zorgverzekeraars. Volgens DNB zouden de zorgverzekeraars, gezien de in 2011 geldende solvabiliteitseisen voor de basisverzekering en de aanvullende verzekering, een minimale solvabiliteitsreserve van € 3,5 miljard moeten aanhouden. Vanuit prudentieoverweging streven veel zorgverzekeraars naar het aanhouden van een extra solvabiliteitsbuffer van ongeveer 50 procent. Het eigen vermogen van de zorgverzekeraars bedroeg ultimo boekjaar 2011 € 6,8 miljard. Het eigen vermogen was dus € 1,6 miljard hoger dan de vereiste solvabiliteitsreserve vermeerderd met de prudentiebuffer. Het staat de verzekeraars vrij om vermogens op te bouwen die boven de minimaal vereiste solvabiliteit uitgaan, deze minimaal vereiste solvabiliteit zorgt er voor dat de kans dat de verzekeraar failliet gaat en de verzekerde daardoor geen zorg geleverd krijgt, een stuk kleiner wordt.
De gevolgen van verschillende gerechtelijke uitspraken voor lopende procedures van Iraanse bekeerlingen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Diederik Samsom (PvdA), Joël Voordewind (CU), Tofik Dibi (GL) |
|
Leers |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de prejudiciële vragen die op 18 februari en 2 maart 2011 door het Bundesverwaltungsgericht van de Bondsrepubliek Duitsland zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van artikel 9 van de «richtlijn 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming» in relatie tot het hebben en invullen van een geloofsovertuiging?1
Ja, ik ben bekend met deze informatie.
Bent u bekend met het feit dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State begin maart in ten minste één zaak die in hoger beroep aanhangig is, betreffende een tot het christendom bekeerde Iraniër, heeft besloten de behandeling van het hoger beroep aan te houden in afwachting van het antwoord op deze prejudiciële vragen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voorts bekend met het feit dat het Europees Hof voor de Rechten van de mens op 9 maart 2012 «een interim measure» heeft getroffen ten aanzien van een Iraanse asielzoeker die in Nederland is bekeerd tot het christelijk geloof en die, ingevolge de interim measure, niet mag worden uitgezet naar Iran, zolang zijn zaak dient voor het Europese Hof voor de Rechten van de mens?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, nu in het ambtsbericht met betrekking tot Iran wordt gesteld dat de mate van vervolging afhankelijk is van het aanhouden van een laag dan wel een hoog profiel en tevens wordt gesteld dat bij bezoek van huiskerken de dreiging van een inval door de politie die inzicht wil krijgen in de aard van de bijeenkomst, afluisteren van de telefoon, controle van e-mailberichtgeving en infiltratie door spionnen, altijd aanwezig is, deze prejudiciële vragen direct raken aan het vraagstuk rond de bescherming van Iraanse bekeerlingen? Zo nee, waarom niet?
De prejudiciële vragen zien niet specifiek op de situatie van Iraanse bekeerlingen, maar hebben betrekking op de meer algemene vraag wanneer een ingreep in de godsdienstvrijheid als een daad van vervolging wordt beschouwd.
Mijn standpunt ten aanzien van dit vraagstuk heb ik in het verleden toegelicht in het kader van het asielbeleid ten aanzien van Iraanse (bekeerde) christenen. In dit verband verwijs ik u naar mijn brief van 19 september 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 19 637, nr. 1456). In deze brief heb ik ten aanzien van dit vraagstuk opgemerkt dat het asielbeleid bedoeld is om bescherming te bieden aan personen die aannemelijk hebben gemaakt dat de problemen als gevolg van hun geloofsbeleving als een situatie zoals beschreven in het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 EVRM kunnen worden gekwalificeerd. Het asielbeleid is evenwel niet bedoeld om te garanderen dat personen hun geloof elders op exact dezelfde wijze kunnen uitoefenen als zij in Nederland kunnen doen. Zoals ik heb toegelicht in de brief van 19 september 2011 sluit dit uitgangspunt aan bij de bestaande jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (uitspraak van 28 februari 2006 – Z. en T. tegen Verenigd Koninkrijk, nr. 27034/05, JV 2006, 274).
Een enkele beperking in de vrijheid van godsdienst zal daarom op zichzelf niet snel als daad van vervolging worden aangemerkt. Slechts indien er sprake is van ernstige schending van de godsdienstvrijheid is er sprake van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Of er sprake is van een ernstige schending zal afhangen van het specifieke geval en zal moeten worden beoordeeld tegen de achtergrond van hetgeen uit openbare bronnen bekend is over de situatie van aanhangers van een bepaalde godsdienst. Conform Nederlands beleid zal in elk geval sprake zijn van een ernstige schending wanneer de beperkingen dusdanig zijn dat betrokkene zijn geloof uitsluitend in verborgenheid kan belijden.
Bovenstaande zal het uitgangspunt blijven vormen bij de beoordeling van asielaanvragen van asielzoekers die zich beroepen op problemen die ze hebben ondervonden als gevolg van hun geloofsbeleving.
Welke gevolgen verbindt u aan deze ontwikkelingen voor de behandeling van lopende asielzaken van Iraanse bekeerlingen?
De door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens getroffen voorlopige maatregel (interim measure) is niet gemotiveerd. Reeds om deze reden komt aan deze in een individuele zaak getroffen voorlopige maatregel geen generieke werking toe en verbind ik hieraan geen gevolgen voor de beoordeling van asielaanvragen van andere Iraanse christenen of voor de eventuele gedwongen terugkeer van Iraanse christenen waarvan is geoordeeld dat ze geen bescherming in Nederland behoeven.
De prejudiciële vragen die voor de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aanleiding waren om de behandeling van het hoger beroep van een tot het christendom bekeerde Iraanse vreemdeling aan te houden, vormen evenmin aanleiding om de behandeling van asielaanvragen van asielzoekers die zich beroepen op problemen omwille van hun religie aan te houden. Zoals ik heb geantwoord op vraag 4 is het Nederlandse uitgangspunt dat niet elke beperking in de geloofsbeleving reeds grond is om te besluiten tot het toekennen van bescherming in Nederland. Dat standpunt is door Nederland ook ingebracht in de procedure bij het Hof van Justitie.
Bent u bereid de behandeling van asielverzoeken van Iraanse bekeerlingen en een eventueel daaropvolgende uitzetting op te schorten, totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie antwoord heeft gegeven op de prejudiciële vragen, waaronder de vraag of het kerngebied van de godsdienstvrijheid beperkt is tot de geloofsbelijdenis en geloofsbeleving thuis en in beperkte kring, of dat van daden van vervolging ook sprake kan zijn wanneer de uitoefening van het geloof in het openbaar in het land van herkomst een gevaar voor de fysieke integriteit, het leven of de vrijheid van verzoeker inhoudt en de verzoeker er daarom vanaf ziet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De toepassing van het Europese Arrestatie Bevel door Duitsland dat twee keer overlevering vraagt voor hetzelfde feitencomplex |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zaak van de heer S. die in 2009 door Nederland is overgeleverd aan Duitsland en in Nederland zijn strafrestant heeft uitgezeten?1 Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 9 maart 2012 in deze zaak?2
Ja.
Is het waar dat Duitsland opnieuw de overlevering eist van de heer S. op het moment dat zijn eerdere in Duitsland opgelegde straf, die hij in Nederland mocht uitzitten, er bijna op zat? Bent u bekend met het (aantoonbare) feit dat het hier gaat om soortgelijke feiten, (dezelfde verdachten in dezelfde periode), die ook destijds al bekend waren bij de Duitse justitie?
Uit de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2009 blijkt, dat de overlevering van betrokkene de eerste keer is verzocht en toegestaan voor het opzetten en uitbaten van een vijftal hennepplantages in 2005 in Duitsland. De uitspraak van dezelfde rechtbank van 9 maart 2012 heeft betrekking op een tweede EAB waarin het gaat om het opzetten en uitbaten in Duitsland van een elftal hennepplantages in 2004, 2005 en 2006. Uit de aan deze uitspraken gehechte feitenomschrijving uit het EAB blijkt dat de tijdstippen en plaatsen waar de feiten uit beide aanhoudingsbevelen zijn gepleegd niet dezelfde zijn en verder dat de mededaders niet identiek zijn.
Is het waar dat het afzonderlijk ten laste leggen van deze feiten naar alle waarschijnlijkheid (in totaal) een hogere straf oplevert dan wanneer hij voor al deze zaken gelijktijdig was berecht?
Ik heb geen inzicht in de straftoemeting in Duitsland. Mij is wel bekend dat in het Duitse recht bij de bepaling van een op te leggen straf rekening wordt gehouden met een eerder opgelegde straf, indien de feiten waarom het gaat zijn begaan voordat de eerdere straf werd opgelegd.
Wat zou de reden kunnen zijn dat deze feiten nu afzonderlijk (en eigenlijk nogmaals) ten laste worden gelegd? Waarom zijn die zaken door de Duitse justitie niet meteen ten laste gelegd? Denkt u dat de Duitse justitie strafzaken tegen Nederlandse softdrugverdachten opzettelijk in stukken knipt om zo hogere straffen te krijgen uit onvrede met de lagere straffen in Nederland voor dergelijke delicten?
De redenen van de Duitse justitiële autoriteiten voor de wijze waar op zij betrokkene strafrechtelijk vervolgen, zijn mij niet bekend. Ik zal daarover dan ook geen uitspraken doen. Uit de behandeling van het tweede EAB, noch anderszins is mij gebleken dat er enige grond is voor de veronderstelling dat de Duitse justitie strafzaken tegen Nederlandse softdrugverdachten opzettelijk in stukken knipt om zo hogere straffen te krijgen uit onvrede met de lagere straffen in Nederland voor dergelijke delicten.
Hoe beoordeelt u het feit dat Duitsland nu nogmaals de overlevering eist van de heer S. voor nagenoeg hetzelfde feitencomplex of in ieder geval voor zaken die bij de Duitse justitie ten tijde van de eerste veroordeling ook reeds bekend waren?
Zoals uit het antwoord vraag 2 blijkt, is er sprake van soortgelijke feiten, maar niet van dezelfde feiten. De rechtbank Amsterdam komt in zijn uitspraak van 9 maart 2012 tot het oordeel dat er geen sprake is van schending van het beginsel ne bis in idem in deze zaak. In het antwoord op vraag 4 heb ik al aangegeven dat de redenen van de Duitse justitiële autoriteiten voor de wijze van vervolging van betrokkene mij niet bekend zijn.
Is dit toegestaan? Levert dit geen schending op van het «ne-bis-in-idem»-beginsel? Zo nee, levert dit evenmin een schending op indien blijkt dat de Duitse rechter destijds weliswaar niet gestraft heeft voor deze zogenaamde nieuwe feiten, maar er wel rekening mee heeft gehouden bij het bepalen van de strafmaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Welk nut dient naar uw mening deze overlevering?
De overlevering is gevraagd voor de strafvervolging van betrokkene.
Bent u bereid de mogelijkheden te verruimen voor rechters om overleveringen te weigeren? Zo nee, waarom niet?
Deze zaak geeft mij geen aanleiding ik de mogelijkheid van rechters om overlevering te weigeren, te verruimen. Alle relevante aspecten zijn zowel in 2009 als in 2012 door de rechter bezien.
Bent u bereid met uw Duitse ambtsgenoot te overleggen over deze en mogelijk soortgelijke kwesties en erop aan te dringen deze overlevering niet te effectueren, nu deze persoon reeds zijn straf heeft uitgezeten?
Ik zie geen aanleiding om met mijn Duitse ambtgenoot te overleggen.