De organisatie Palestinian Media Watch |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Israëlische overheidsinstanties en het Israëlische leger de controle van Palestijnse media aan particuliere organisaties hebben uitbesteed, waaronder Palestinian Media Watch?1
Ja.
Klopt het dat de directeur van Palestinian Media Watch, Itamar Marcus, vice-president is of was van het in New York gevestigde Central Fund of Israel, die radicale Israëlische organisaties subsidieert en financieel bijdraagt aan nederzettingen?2
Voor zover na te gaan is Itamar Marcus tot 2010 actief geweest als vice-president van het Central Fund of Israel.
Is het waar dat Palestinian Media Watch wordt gefinancierd door de Michael Cherney Foundation, wiens oprichter en president Michael Cherney sinds 2009 wordt gezocht door Interpol?3 Kunt u de Kamer nader informeren over de aard van het opsporingsbevel dat Interpol heeft uitgevaardigd en de relatie tussen Cherney en Palestinian Media Watch?
Uit de website van de Michael Cherney Foundation is af te leiden dat deze stichting steun geeft aan Palestinian Media Watch. Ik heb geen nadere informatie over de relatie tussen Cherney en Palestinian Media Watch. Cherney’s aanhouding wordt gevraagd in verband met verdenking van betrokkenheid bij witwassen van geld in Spanje.
Klopt het dat Palestinian Media Watch nooit informatie aandraagt over ophitsing, haatzaaien en verheerlijking van geweld door Israëlische politici, kolonisten en functionarissen en geen onderzoek doet naar een mogelijke anti-Palestijnse bias in Israëlische schoolboeken en publicaties?
Palestinian Media Watch richt zich naar eigen zeggen op de bestudering van de Palestijnse maatschappij.
Heeft de regering een accuraat beeld van ophitsing, haatzaaien en verheerlijking van geweld in Israël en de Palestijnse gebieden door zowel Israëlische als Palestijnse personen en organisaties? Berust het beeld uitsluitend op informatie beschikbaar gesteld door derden, of ook op eigen waarneming?
Het kabinet meent op basis van eigen waarneming, door bezoeken aan de regio, rapportage van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen, alsmede die van andere EU-vertegenwoordigingen, in combinatie met berichten in de media over een goed beeld te beschikken.
Klopt het dat de Palestijnse president Mahmoud Abbas in 2010 heeft voorgesteld om opnieuw de trilaterale commissie te activeren die onder het Wye River Akkoord was opgericht om zowel Israëlische als Palestijnse incidenten van ophitsing te monitoren? Is dit nog steeds het standpunt van de Palestijnse Autoriteit? Steunt de Israëlische regering de heractivering van deze trilaterale commissie?
Zowel Israël als de PA zegt voorstander te zijn van het reactiveren van de trilaterale commissie. Gevolg gevend aan de motie-Voordewind/Van der Staaij/Ten Broeke van 16 februari 2012 roept het kabinet partijen op via rechtstreekse onderhandelingen te komen tot een vredesregeling en om het trilaterale overleg Israël/Palestijnse Autoriteit/Verenigde Staten over het tegengaan van verheerlijking en vergoelijken van terrorisme te hervatten. Tevens wijst het kabinet, ook in EU-verband, partijen op hun verplichtingen om terrorisme en geweld niet te faciliteren.
Kunt u een overzicht geven van partnerlanden, in het bijzonder (post-) conflictgebieden, waarin particuliere organisaties als Palestinian Media Watch onderzoek doen naar ophitsing, haatzaaien en verheerlijking van geweld?
Voor zover na te gaan is geen sprake van particuliere organisaties als bedoelde in andere partnerlanden.
Het ontbreken van richtlijnen voor huisartsen over een gesprek over ongewenste zwangerschap |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Besluiten bij ongewenste zwangerschap»?1
Ja.
Wat is uw mening over het belang van goede zorg door huisartsen bij ongewenste zwangerschap in het licht van het gegeven dat bijna een kwart van de vrouwen die een huisarts consulteert voor een ongewenste zwangerschap nog geen keuze heeft gemaakt?
Ik deel het belang van goede zorg bij ongewenste zwangerschap. Deze zorg kan vanuit meerdere professionals gegeven kan worden. De huisarts speelt hier een belangrijke rol door de vaak langdurige relatie met de patiënt.
Deelt u de visie van Nivel-onderzoeker Gé Donker dat huisartsen de grote verantwoordelijkheid hebben om zeker te stellen dat patiënten volledig geïnformeerd zijn over alle mogelijkheden en in volledige vrijheid moeten kunnen besluiten en dat dit alleen kan na een diepgaand gesprek met hun patiënt, omdat vaststaat dat bijna iedere vrouw die naar een abortuskliniek verwezen wordt een abortus ondergaat, zodat in de fase daarvoor door de betrokkenen een zorgvuldige afweging gemaakt moet worden?2
In het kader van de Wet afbreking zwangerschap ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van een weloverwogen beslissing bij de arts die de uiteindelijke behandeling uitvoert. Die moet zich ervan vergewissen dat de vrouw de beslissing in alle vrijheid en weloverwogen neemt. Het verbeteren van de psychosociale hulpverlening aan vrouwen is een onderdeel uit de nieuwe richtlijn abortushulpverlening. De abortusklinieken hebben in 2011 een nieuwe opleiding ontwikkeld voor psychosociale hulpverlening. Dit neemt uiteraard niet weg dat de huisarts ook een rol kan vervullen indien de vrouw die zich tot hem of haar wendt twijfels heeft. De visie dat het nemen van het besluit tot het al dan niet afbreken van de zwangerschap alleen kan na een diepgaand gesprek met de eigen huisarts, deel ik niet.
Wat is in dit licht uw visie op het gegeven dat in 60 procent van de situaties waarin nog geen beslissing is genomen over het voortzetten van de zwangerschap geen alternatieven ter sprake komen in het gesprek tussen de huisarts en de zwangere vrouw?
Bij het maken van een weloverwogen beslissing over een ongewenste zwangerschap is het noodzakelijk dat de vrouw op de hoogte is van alle alternatieven. De huisarts kan een belangrijke rol spelen bij het geven van informatie over die alternatieven. Daarbij is uiteraard wel belangrijk dat de vrouw ook open staat voor het bespreken van die alternatieven.
Deelt u de opvatting dat goede, open en deskundige voorlichting door huisartsen over alternatieve mogelijkheden voor een abortus bij ongewenste zwangerschap van groot belang is en dat in de richtlijn voor hulpverlening bij ongewenste zwangerschap uitdrukkelijk aandacht dient te zijn voor deze belangrijke rol van de huisarts?
Zie antwoord 3 en 4.
Op welke wijze wordt er op dit moment in de huisartsenopleiding aandacht gegeven aan het vergroten van gespreksvaardigheden rond ongewenste zwangerschap en het aanbieden van alternatieven? Welke mogelijkheden ziet u om training in deze gespreksvaardigheden tijdens en na de huisartsenopleiding te vergroten?
Communicatie is een essentieel onderdeel van de competenties van de huisarts. Gespreksvaardigheidstraining vormt een onderdeel van de opleiding tot huisarts en deze training heeft betrekking op alle klachten, problemen en vragen over gezondheid en ziekte die de patiënt presenteert. De inhoud van de opleiding tot huisarts wordt bepaald door de betreffende deskundigen, i.c. de beroepsgroep zelf. Deze autonomie respecteer ik. Ik heb er alle vertrouwen in dat indien de beroepsgroep wijzigingen in de (inhoud van de) opleiding nodig acht, zij die zal doorvoeren. Deskundigheidsbevordering ná de opleiding is eveneens een zaak van de beroepsgroep zelf. Alleen de beroepsgroep kan beoordelen waar een noodzaak tot aanpassing van de bij- en nascholing is.
Het veld ontwikkelt momenteel initiatieven op dit gebied, onder andere via een werkgroep binnen het Nederlands Huisartsen Genootschap. Daarbij worden ook ervaringen van abortusklinieken gedeeld met huisartsen die zich meer willen specialiseren.
Wat zijn uw concrete voornemens om de deskundigheid onder huisartsen rond het bespreken van alternatieven te vergroten?
Ik zie geen noodzaak tot enige voornemens van mijn zijde op dit vlak.
De benzeenconcentratie op het meetpunt A15 Botlek |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de benzeenconcentratie op zaterdag 4 februari 2012 tegen het einde van de dag een piek bereikte van 75 µg/m³ op het meetpunt A15 Botlek, terwijl de grenswaarde 5 µg/m³ bedraagt?1
Op zaterdag 4 februari 2012 is inderdaad een kortstondige piek gemeten in het meetnet luchtkwaliteit op het meetpunt A15 Botlek. De genoemde grenswaarde heeft betrekking op een jaargemiddelde situatie en kan daarom niet worden gebruikt bij het toetsen van een kortstondige piek.
Bent u ervan op de hoogte dat de World Health Organization schrijft dat «Benzene is carcinogenic to humans and no safe level of exposure can be recommended»?2
Ja.
De huidige EU grenswaarde is vanaf 1 januari 2010 voor milieu 5 µg/m3. Het gaat hierbij omjaargemiddelde waarden en niet om een piekbelasting die gedurende een korte tijd kan optreden.
De Europees geharmoniseerde grenswaarde voor arbeidsveiligheid kent een maximum van 3,25 mg/m3.
Heeft enig bedrijf of particulier een melding gemaakt van een incident op 4 februari 2012 of 5 februari 2012? Zo ja, kunt u de details van de melding geven (tijdstip van incident, tijdstip van melding, aard en omvang van het lek)?
Nee, er is geen melding gemaakt van een incident door een bedrijf of particulier.
Waarom bevat de website van Milieudienst Rijnmond (DCMR) geen gegevens over een incident op haar homepage of melding van een incident waarnaar onderzoek verricht wordt?
Over de benzeenpiek van zaterdag 4 februari heeft de DCMR een dag later bericht in de rubriek Actueel, te benaderen via de homepage. Op maandag 6 februari werd een follow-up gepubliceerd.
Procedure is dat de DCMR bij incidenten waarover 15 of meer klachten komen, een bericht plaatst. Naar aanleiding van de benzeenpiek en de onrust die dat gaf, is de procedure uitgebreid: bij bepaalde hoge benzeenpieken, zoals die van zaterdag 4 februari, publiceert de DCMR zo snel mogelijk een melding op de website met informatie over het onderzoek. Zo snel mogelijk betekent: binnen een uur nadat de meldkamer het signaal heeft ontvangen.
Ter ondersteuning van de communicatie over benzeen staat vanaf 16 februari ook achtergrondinformatie over benzeenemissies en -pieken op de DCMR-website.
Welke actie is ondernomen om de bron van het lek te achterhalen, indien er geen spontane melding van het incident heeft plaatsgevonden?
Op zaterdag 4 februari 2012 iser bij de DCMR luchtkwaliteit-monitoringslocatie «A15 Botlek» een korte maar hevige benzeenpiek vastgesteld.
Hoewel de gemeten benzeenconcentratie erg hoog was, was de tijdsduur kort en werd er hierbij geen formele grenswaarde of alarmdrempel overschreden.
Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de veroorzaker van deze zeer kortdurende en hoge concentratie Benzeen.
Het onderzoek bestond uit de volgende activiteiten:
Ten tijde van de vastgestelde piek kwam de wind inderdaad vanuit zuid tot zuid-westelijke richting (180- 220°), met een snelheid van 1 tot 2 m/s.
Dat is aanleiding geweest om de bron ten zuiden van het meetpunt te rechercheren. Contact is dan ook gelegd met instanties die daar bedrijfsmatige activiteiten uitvoerden die mogelijk tot benzeenemissies hebben geleid.
Uit nader onderzoek van de DCMR blijkt dat de piek mogelijk is veroorzaakt door vorstproblemen bij een installatie van de NAM. Daarbij is aardgas bij een veiligheidsklep vrijgekomen. NAM heeft maatregelen genomen om herhaling te voorkomen.
Een kaartje met bedrijventerreinen binnen 3 kilometer van het meetpunt treft u aan in de bijlage3 .
Klopt het dat de windrichting op het moment van het lek zuidwest was? Welke bedrijven en bedrijventerreinen, waar benzeen verwerkt wordt, liggen er ten zuidwesten van het meetpunt?
Zie antwoord vraag 5.
Is er contact geweest met deze bedrijven over een mogelijk lek? Kunt u een kaart van het gebied bijvoegen, waarop het meetpunt is aangegeven en de bedrijven(terreinen) die zich binnen drie kilometer van het meetpunt bevinden?
Zie antwoord vraag 5.
Welke gevolgen verbindt u aan dit incident voor het toezicht op het bedrijf waar dit lek zich heeft voorgedaan?
Uitgaande van het persbericht van DCMR worden de installaties gekenmerkt als mijnbouwinstallaties. Dat betekent dat de dienst Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) toezichthouder is. SodM doet nader onderzoek naar de oorzaken van de gaslekkages op de locaties.
Wilt u deze vragen op een zo kort mogelijke termijn beantwoorden, tezamen met de vragen van 26 januari 2012 inzake het artikel «Inspectie dreigt met exploitatieverbod Odfjell» en ruim voor het algemeen overleg Externe veiligheid op 6 maart 2012?
Ik doe mijn uiterste best om beide sets vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Vergoeding van alternatieve therapieën uit het basispakket |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat zorgverzekeraars via een U-bocht alternatieve therapieën vergoeden die niet in het basispakket zitten, doordat de Stichting Europsyche een BIG-geregistreerde psychiater of klinisch psycholoog op papier als hoofdbehandelaar laat functioneren?1
Het betreffende krantenartikel is mij bekend. Zoals u weet heb ik naar aanleiding dit signaal op 7 februari 2012 de NZa en IGZ gevraagd nader onderzoek in te stellen naar deze organisatie. Voor de stand van zaken met betrekking tot de Stichting Europsyche, en de uitkomsten van de onderzoeken van NZa en IGZ, verwijs ik u naar mijn brief van 25 juni 2012 hierover, en de daarbij gevoegde onderzoeksresultaten van NZa en IGZ.
Wat is uw mening over het feit dat de stichting Europsyche via een zogenaamde verlengde arm-constructie behandelingen kan laten declareren bij de zorgverzekeraars?
Ik wil u verwijzen naar mijn antwoord van 30 mei 2012 op vraag 5 van de kamervragen van de Kamerleden Van Gerven (SP) en Leijten (SP) over vergoeding van alternatieve therapieën uit het basispakket (2012Z02132) en naar mijn brief van 25 juni 2012.
Wat is uw mening over het feit dat bij de stichting Europsyche rond de 1200 behandelaars zijn aangesloten? Kan aangegeven worden wat voor behandelaars dit zijn?
Het gaat om circa 1 200 over het hele land verspreide hulpverleners en/of praktijken van hulpverleners.
Deelt u de mening dat alternatieve behandelaars een patiënt/cliënt schade kunnen toebrengen en dat de hoofdbehandelaars van Europsyche die hiervoor tekenen deze patiënt/cliënt bewust risico laten lopen omdat zij bij het verloop van de behandeling verder niet betrokken zijn?
Een hoofdbehandelaar is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg van de gehele behandeling, ook indien (een deel van) de behandelactiviteiten in het kader van het behandelplan worden uitgevoerd door andere beroepsbeoefenaren. De hoofdbehandelaar dient zich er vooraf van te verzekeren dat degene die behandelactiviteiten uitvoert ook bekwaam is om deze activiteiten goed uit te voeren.
Wat is uw mening over het feit dat een BIG-geregistreerde behandelaar hoogstens slechts de intake doet en vervolgens een alternatieve behandeling laat declareren? Bent u van mening dat deze BIG-geregistreerde behandelaars thuishoren in het BIG-register dat duidelijkheid biedt over de bevoegdheid van een zorgverlener?
Het is wat mij betreft zeker van belang dat de hoofdbehandelaar niet alleen bij de intake betrokken is. De IGZ heeft naar aanleiding van haar onderzoek naar Europsyche een aantal aanbevelingen gedaan ten aanzien van de kwalificatie en invulling van het hoofdbehandelaarschap. Zie daarvoor mijn brief van 25 juni 2012. Deze aanbevelingen neem ik over.
Het BIG-register dient om patiënten duidelijkheid te bieden over welke deskundigheid zij binnen de reguliere zorg van een zorgverlener mogen verwachten. Het BIG-register is ook de plek om te zien of er eventueel tuchtrechtelijke maatregelen aan de betrokkene zijn opgelegd.
Wat betekent de jaaromzet van 24 miljoen euro van de stichting Europsyche en het gegeven dat in ruil voor de diensten van de stichting 17 procent van de inkomsten wordt afgedragen naar uw mening voor de hoogte van het bedrag aan onterechte vergoedingen voor alternatieve therapieën?
Indien zorg verleend wordt die niet onder het verzekerd pakket valt, dient deze niet vergoed te worden. Vanwege de constatering dat een groot deel van de declaraties onterecht was, hebben de zorgverzekeraars de uitbetalingen aan Europsyche opgeschort.
Is het waar dat de stichting Europsyche onder de Kwaliteitswet zorginstellingen valt en derhalve niet hoeft te voldoen aan de 80/20-verhouding, zoals die wél geldt voor vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten? Bent u van mening dat de stichting Europsyche voldoet aan de Kwaliteitswet, terwijl zij voor het grootste deel van de door haar gedeclareerde behandelingen de kwaliteit niet kan garanderen omdat zij deze niet controleert? Valt de stichting Europsyche naar uw mening onterecht onder de Kwaliteitswet of schiet de Kwaliteitswet hier tekort?
Europsyche heeft een WTZi (Wet Toelating Zorginstellingen) toelating, en valt daarmee inderdaad onder de Kwaliteitswet zorginstellingen. Zorgverzekeraars stellen uit kwaliteits- en kostenoogpunt sinds 2012 in de contracten met vrijgevestigde zorgaanbieders een grens aan de inzet van hulppersoneel. Dit is de »80/20-verhouding» waar u naar verwijst. Dat betekent niet dat zorgverzekeraars geen eisen kunnen stellen aan de door Europsyche geleverde zorg. Zorgverzekeraars bepalen zelf of zij een overeenkomst met een instelling sluiten, en onder welke voorwaarden dat gebeurt. Er zijn voor zover mij bekend geen zorgverzekeraars die een contractafspraak met Europsyche hebben voor specialistische ggz.
Europsyche valt mijns inziens terecht onder de Kwaliteitswet zorginstellingen. Deze wet verplicht zorginstellingen hun eigen kwaliteit te bewaken, te beheersen en te verbeteren. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van de geneeskundige zorg die instellingen voor geestelijke gezondheidszorg leveren.
Welke concrete actie onderneemt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om de kwaliteit van de door de stichting Europsyche gedeclareerde behandelingen te controleren? Welke actie gaat de IGZ nu naar aanleiding van dit bericht ondernemen?
Ik wil u voor deze vraag verwijzen naar mijn brief van 25 juni 2012 en de daarbij gevoegde onderzoeksresultaten van de IGZ.
Zijn er op dit moment wettelijke mogelijkheden om dit soort praktijken te verbieden? Zo ja, hoe gaat u daar gebruik van maken? Zo nee, welke aanpassingen in de wet zijn noodzakelijk om dit soort praktijken te verbieden?
Europsyche moet voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving. Het optreden van de verzekeraars tegen Europsyche, en de goedkeuring daarvan door de rechter, toont dat het stelsel op hoofdlijnen goed functioneert. Tegelijkertijd hebben de onderzoeken van CZ, NZa en IGZ een aantal lacunes en onduidelijkheden in de publiekrechtelijke wet- en regelgeving blootgelegd. Voor de aanbevelingen van de NZa en de IGZ en de vervolgstappen die ik ga nemen verwijs ik u naar mijn brief van 25 juni 2012.
Het artikel 'Gemeente publiceert kraakkaart' |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemeente publiceert kraakkaart»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het bestaan van de website die wordt genoemd? Wie is de host c.q. beheerder van deze website, in het artikel aangeduid als de «kraakkaart»? Wat is de bedoeling van de host c.q. beheerder met deze website? Is het waar dat deze website krakers in Amsterdam aanzet om een pand te kraken, en dat dit haaks staat op de maatregelen die in de Wet kraken en leegstand zijn vastgesteld om het kraken terug te dringen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2007 maakt en publiceert de Kantorenloods van de gemeente Amsterdam de discussiekaart Omzet van Kantoren. Aan de hand van de discussiekaart werkt de kantorenloods gericht aan de transformatie van deze leegstaande kantoorpanden door vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Sinds het bestaan van de kantorenloods is er al meer dan 100 000m2 kantoor omgezet naar andere functies, zoals hotels, studentenhuisvesting en broedplaatsen. Momenteel wordt gewerkt aan ruim 150 000m2 transformatieprojecten.
Sinds 2010 is deze kaart ook via de website van de Kantorenloods beschikbaar (http://www.oga.amsterdam.nl/bijlagen/kantorenloods%20nov.pdf ).
Op de kaart staan circa 180 structureel leegstaande kantorenpanden. Onder structurele leegstand wordt verstaan: Langer dan 3 jaar grotendeels (>50%) structureel leegstaande kantoren. De discussiekaart biedt een geografische weergave van – gedeeltelijk – leegstaande kantoorpanden of leegkomende panden die mogelijk voor transformatie in aanmerking komen.
Aan de hand van deze kaart werkt de gemeente Amsterdam gericht aan de transformatie van leegstaande kantoorpanden. De oogmerken die de kantorenloods hiermee heeft zijn: transparantie ten behoeve van potentiële huurders en een stimulans naar eigenaars om actie te ondernemen om de leegstand te beëindigen.
Ik deel niet de opvatting dat hiermee krakers worden aangezet tot kraken. Het betreft hier openbare informatie die voor iedereen verkrijgbaar is. Bij vrijwel alle panden op deze kaart staat een groot bord voor de deur waarop ze te huur worden aangeboden. Ook in andere gemeenten wordt dergelijke informatie verzameld en aangeboden aan de markt, bijvoorbeeld in de Stadsregio Haaglanden (www.steenworp.nl).
Wat is de rol van het Wijksteunpunt Wonen bij het leegstandsbeleid van de gemeente Amsterdam, en heeft het Wijksteunpunt Wonen ook een rol bij deze website? Kunt u dit toelichten?
Op grond van informatie verkregen van de gemeente Amsterdam kan ik u het volgende mededelen.
De wijksteunpunten wonen hebben op het vlak van wonen onder meer een (algemeen) signalerende functie. Signalen en knelpunten van bewoners op het vlak van wonen die de gehele stad aangaan kunnen door de wijksteunpunten worden doorgespeeld aan de gemeente Amsterdam. De wijksteunpunten wonen ontvangen weliswaar subsidie, maar zijn onafhankelijk van de gemeente.
Het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Centrum is per motie door de stadsdeelraad verzocht het wijksteunpunt wonen Centrum een inventarisatie naar leegstand te laten doen. Het steunpunt Centrum heeft daarop alle leegstaande panden (zowel woningen als kantoren) in kaart gebracht. Dit is een andere inventarisatie dan is gedaan voor het opstellen van de kaart van leegstaande kantoren van de kantorenloods.
Het stadsdeel Centrum meent hiermee een bijdrage te leveren aan het bestrijden van verloedering en criminaliteit. Ook wil het stadsdeel aansluiten op de inzet van de centrale stad op de bestrijding van leegstand.
Het College van B&W van Amsterdam vindt het een goede zaak dat het stadsdeel de leegstand actief aanpakt. Een leegstandinventarisatie kan aanvullend zijn op de informatie die de centrale stad over leegstaande panden bijhoudt.
Het artikel “Defensie maakt puinhoop van personeelsbeleid” |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Defensie maakt puinhoop van personeelsbeleid»?1
Ja.
Wat is de reden dat er, ondanks de duidelijke regelgeving hierover (artikel 28a Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en 3:27 Uitvoeringsregeling AMAR (VVURAMAR) met bijlage 3), zoveel problemen worden ervaren rondom de loopbaanbegeleiding en het opstellen van een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) van de medewerkers van Defensie?
Met mijn brief van 3 maart 2011 (kamerstuk 32 500 X, nr. 88) heb ik de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de invoering van het flexibel personeelssysteem (FPS) bij de krijgsmacht. De werknemers van Defensie kunnen in het FPS invloed uitoefenen op hun loopbaan. Een van de instrumenten hiervoor is het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP). Medewerkers stellen dit zelf op en kunnen daarbij worden ondersteund door loopbaanbegeleiders. De commandant van het desbetreffende operationeel commando keurt het POP goed. Met het POP kunnen zij onder meer opleidingen aanvragen, waarna defensieonderdelen toetsen of de opleiding de persoonlijke ontwikkeling van de medewerker en de loopbaankansen bevordert en – indien dit van toepassing is – de kansen op de externe arbeidsmarkt vergroot. Hierdoor is het mogelijk dat een aanvraag voor een opleiding niet wordt gehonoreerd. Ook is het mogelijk dat de uitvoering van een POP om operationele redenen moet worden vertraagd. Voorts is als gevolg van de bezuinigingen een lager opleidingsbudget beschikbaar dan in het verleden, hierdoor komt de uitvoering van opleidingen die geen onderdeel zijn van een POP onder druk te staan. Ik probeer de gevolgen hiervan zo goed mogelijk te ondervangen.
Verder ondersteunen loopbaanbegeleiders medewerkers met loopbaangesprekken. Er worden jaarlijks meer dan 6000 van deze gesprekken gehouden. Tijdens deze gesprekken worden onder meer de ambitie van de medewerker, het POP en de E-portfolio besproken. De loopbaanbegeleider wijst de werknemer bijvoorbeeld op de mogelijkheden van de E-portfolio, waarvan de vulling zijn eigen verantwoordelijkheid is, maar waarbij hij de medewerker kan ondersteunen.
Zoals ik heb uiteengezet in mijn brief van 3 maart 2011 zijn de FPS instrumenten stapsgewijs ingevoerd. Defensie werkt nu ruim een jaar met alle onderdelen van het FPS. Bij de uitvoering van de procedures kan sprake zijn van onvolkomenheden door onder meer de veranderingen in de rol en verantwoordelijkheden van zowel de werknemers als de werkgevers. Defensie zal de komende tijd extra aandacht besteden aan de voorlichting over de juiste toepassing van de instrumenten van het FPS. Ook de voorgenomen reorganisaties kunnen invloed hebben op de juiste toepassing van de instrumenten.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om deze problemen op korte termijn op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Adviescommissie ex artikel 28a lid 9 en 3:28 VVURAMAR, die moet oordelen over problemen met de uitvoering van een Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP) nog steeds niet is ingesteld? Zo ja, binnen welke termijn zal deze commissie wel worden ingesteld?
De commissie zal 1 maart a.s. worden geïnstalleerd. De commissie zal vooralsnog alleen een rol krijgen indien problemen optreden bij uitvoering van vastgestelde POP’s. Op korte termijn wordt gesproken met de centrales van overheidspersoneel over een eventuele uitbreiding van de taken van de commissie. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit overleg.
Bent u bereid om, zoals de AFMP/FNV heeft voorgesteld, deze commissie niet alleen een rol te geven bij de uitvoering van reeds overeengekomen POP’s maar ook bij problemen rondom de totstandkoming van de POP?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er bij de totstandkoming van de POP geen of weinig aandacht wordt besteed aan de vulling van het E-portfolio en de mogelijkheden van een Ervaringscertificaat (EVC)-procedure? Zo ja, welke maatregelen zult u nemen om deze mogelijkheden, die de kansen op de arbeidsmarkt van de medewerker kunnen vergroten, vaker te benutten?
De veronderstelling in de vraag dat bij de totstandkoming van de POP geen of weinig aandacht wordt besteed aan de E-portfolio en van een certificaat voor eerder verworven competenties (EVC) is niet juist. Het EVC is een instrument dat kan worden gebruikt bij het ontwikkel- en opleidingsplan van de medewerker. Zie verder het antwoord op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat een aanvraag van een opleiding door een medewerker van Defensie momenteel eerder wordt geweigerd dan in het verleden? Is dit het gevolg van de bezuinigingen? Zo ja, komt één van de doelstellingen van het Flexibel Personeels systeem (FPS): voortdurende talentontwikkeling van het personeel, daardoor in gevaar?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nog steeds garanderen, zoals afgesproken bij de invoering van het nieuwe AMAR (toelichting blz. 21) dat iedere medewerker zich via opleidingen en werkervaring kan ontwikkelen naar een hoger niveau, niet alleen voor de loopbaan bij Defensie, maar ook voor de kans op een loopbaan buiten Defensie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat iedere medewerker gebruik kan blijven maken van het zogenaamde «rugzakje», ofwel de maximale vergoeding per medewerker uit artikel 3:5? Indien het rugzakje tijdens de loopbaan binnen Defensie niet gebruikt kan worden, wat gebeurt er dan met het gereserveerde bedrag?
De vergoedingen voor opleidingen maken deel uit van de personele exploitatie van de afzonderlijke begrotingsartikelen van de defensieonderdelen. De personele exploitatie bestaat onder meer uit de salaris- en opleidingskosten voor personeel.
Zoals ik heb uiteengezet bij het antwoord op de vragen 7 en 8 is door de bezuinigingen het opleidingsbudget verlaagd. De opleidingen die de werknemer aanvraagt, worden getoetst zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 7 en 8. Indien een werknemer geen gebruik maakt van het opleidingsbudget kan het worden gebruikt voor de ontwikkeling van een andere medewerker.
Ongeldige vonnissen van e-Court |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat vonnissen die e-Court tot nu heeft gedaan niet rechtsgeldig zijn?1 Heeft e-Court daarmee in ieder geval zijn contractanten verkeerd voorgelicht over de afdwingbaarheid van zijn uitspraken?2
De rechter heeft zich uitgesproken over de rechtsgeldigheid van de arbitrale vonnissen van e-Court. Het lijkt mij in zijn algemeenheid wenselijk en aannemelijk dat e-Court naar aanleiding van de uitspraak van de rechter haar procedure zodanig zal wijzigen dat tegemoet wordt gekomen aan de eisen die door de wet aan een rechtsgeldig arbitraal vonnis worden gesteld. Aangezien het om een private geschilbeslechtingsinstantie gaat is het niet aan mij om actie te ondernemen.
In het arbitragereglement van e-Court wordt in deel 2, artikel 8, gesteld dat voor het verkrijgen van een executoriale titel in zaken die voor arbitrage aan e-Court worden voorgelegd, verlof van de voorzieningenrechter nodig is. Op dat punt kan ik concluderen dat de informatievoorziening juist is.
Welke actie heeft u naar aanleiding van deze uitspraken ondernomen of gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat e-Court zijn praktijken pas voort mag zetten indien duidelijk is dat alle contracten met zijn relaties zullen leiden tot rechtsgeldige vonnissen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat alternatieve geschillenbeslechting alleen mogelijk moet zijn wanneer beide partijen daarmee akkoord zijn? Deelt u de mening dat de gang naar de normale rechter een optie moet blijven?
Alternatieve geschillenbeslechting is per definitie een vorm van geschiloplossing die berust op de instemming van beide betrokken partijen. Daarbij blijft de gang naar de overheidsrechter open in die zin dat bij bindend advies de rechter gevraagd kan worden of gebondenheid aan het bindend advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar is (in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan). In het geval van arbitrage kan vernietiging van het arbitrale vonnis gevraagd worden op een aantal in de wet genoemde gronden. Ook is in bepaalde gevallen herroeping van het vonnis mogelijk. De tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis kan in bepaalde gevallen geweigerd worden, onder andere wegens kennelijke strijd met de goede zeden of de openbare orde.
Heeft u in uw gesprek met e-Court medio 2011 aangegeven onder welke voorwaarden e-Court gebruik kan maken van arbitrage?3 Wat vindt u ervan dat ondanks dit gesprek nog steeds door e-Court de mogelijkheid wordt geboden om het geschil te beslechten middels een bindend advies?4
De voorwaarden voor arbitrage zijn opgenomen in artikelen 1020–1076 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en zijn dus openlijk beschikbaar. Het gebruik van bindend advies is een bestaande optie voor geschillenoplossing, met de kanttekeningen die ik daar in mijn brief aan uw Kamer van 23 juni 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 29 279, nr. 122) bij heb gemaakt.
Heeft u na het gesprek, zoals genoemd in uw brief d.d. 23 juni 2011, nog met e-Court aan tafel gezeten? Zo ja, wat is er toen besproken?
Ambtenaren van mijn ministerie hebben na 23 juni 2011 nog twee maal met vertegenwoordigers van e-Court om de tafel gezeten. Deze gesprekken hebben plaatsgevonden in het kader van de innovatieagenda rechtsbestel, die op 31 oktober 2011 aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 071, nr. 5). Zowel het ministerie als e-Court hebben aangegeven in gesprek te willen blijven en te onderzoeken waar kennisuitwisseling voordelen kan hebben voor innovatie van juridische procedures.
Wat is uw reactie op het bericht dat e-Court een overeenkomst heeft gesloten met Intrum Justitia, ondanks dat vast is komen te staan dat de werkwijze van e-Court in veel gevallen onrechtmatig is?5
E-Court en Intrum Justitia zijn private partijen. Het staat hen vrij om een overeenkomst te sluiten. Ik veronderstel dat zij de gevolgen van de recente uitspraak van de rechtbank onderling zullen bespreken, en acht het niet nodig mij daarin te mengen.
Deelt u de mening dat door onder andere verhoging van de griffierechten meer private alternatieven voor geschillenbeslechting zullen ontstaan? Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat dergelijke private initiatieven zich niet aan de wet houden?
Het is zeker mogelijk dat er meer private initiatieven zullen ontstaan die buitengerechtelijke geschiloplossing aanbieden. Ook het voorstel voor een Europese richtlijn over Alternative Dispute Resolution in consumentenzaken (COM2011 793) en het voorstel voor de verordening Online Dispute Resolution (COM2011 794) zullen wellicht private initiatieven stimuleren.
Ik ben van mening dat buitengerechtelijke geschilbeslechting zo veel mogelijk door zelfregulering tot stand moet komen, uiteraard met eerbiediging van de geldende wetgeving. Ter waarborging daarvan kunnen uitspraken van buitengerechtelijke geschilbeslechters in bepaalde gevallen getoetst worden door de rechter. De recente beschikkingen ten aanzien van de uitspraken van e-Court zijn een goed voorbeeld van deze toetsing.
Het verstrekken van biometrische gegevens aan de Verenigde Staten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dutch Government selects Sagem Identification for secure travel documents»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de productie van Nederlandse reisdocumenten zoals paspoorten en ID-kaarten voor de komende 7 à 10 jaar heeft uitbesteed aan het bedrijf Morpho (voorheen Sagem)?
Ja, ik verwijs daarvoor naar onder meer de brief d.d. 23 september 2010 die aan de Tweede Kamer is gezonden.
Kunt u bevestigen dat de biometrische gegevens voor de Nederlandse reisdocumenten, zoals digitale gezichtsscans en vingerafdrukken, opgeslagen liggen in de databank van Morpho BV in Haarlem?2
Morpho ontvangt voor het personaliseren van de aangevraagde reisdocumenten (digitaal) de persoonsgegevens die op de documenten moeten worden vermeld. Morpho bewaart daarvoor de gegevens gedurende een beperkte periode. Zie ook de antwoorden op de vragen van het TK-lid Van Raak (TK 2009–2010, nr 2067).
Bent u zich bewust van het feit dat Morpho (voorheen Sagem) onderdeel is van de Safran Group en dat de Safran Group verschillende vestigingen in de Verenigde Staten van Amerika heeft?
Zoals uit het algemene antwoord blijkt valt Morpho niet zonder meer onder de Amerikaanse jurisdictie door het enkele feit dat zij zusterbedrijven in de Verenigde staten heeft.
Bent u zich bewust van het feit dat, vanwege deze vestigingen van de Safran Group in de Verenigde Staten, ook het bedrijf Morpho BV in Haarlem onder Amerikaanse jurisdictie valt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u zich ervan bewust dat de Amerikaanse autoriteiten biometrische gegevens kunnen opvragen uit de databank van Morpho BV op basis van de Patriot Act?
Ik ben mij ervan bewust geworden – na kennisneming van het advies van de Landsadvocaat – dat het niet is uitgesloten dat de Amerikaanse autoriteiten jurisdictie hebben tot het vorderen van persoonsgegevens uit de databank van Morpho BV. Mocht sprake zijn van jurisdictie, dan betekent dat nog niet dat vordering van de Amerikaanse autoriteiten tot het verstrekken van die persoonsgegevens zal worden toegewezen. Zoals ik in het algemene antwoord heb aangegeven zal een dergelijk verzoek door de Amerikaanse rechter getoetst worden aan beginselen van wederkerigheid en soevereiniteit mede met inachtneming van Europese en Nederlandse regelgeving gericht op bescherming van persoonsgegevens, welke toetsing tot een afwijzende beslissing kan leiden. Voorts is Morpho bereid te onderzoeken of er verdergaande maatregelen genomen kunnen worden dat te voorkomen. Deze maatregelen zijn ook in het belang van de bescherming van persoonsgegevens waarover Morpho in het kader van andere contracten met de Staat de beschikking krijgt.
Kunt u aangeven of Morpho BV ooit verzoeken heeft gekregen van de Amerikaanse autoriteiten voor het verstrekken van biometrische gegevens? Kunt u aangeven om hoeveel verzoeken dit gaat? Kunt u aangeven of het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ooit verzoeken heeft gekregen van de Amerikaanse autoriteiten voor het verstrekken van biometrische gegevens uit de databank van Morpho op basis een rechtshulpverzoek?
Morpho heeft desgevraagd mij bericht nooit een verzoek voor het verstrekken van biometrische gegevens te hebben gekregen. Evenmin heeft het ministerie van BZK verzoeken hiertoe ontvangen van de Amerikaanse autoriteiten. Niet de minister van BZK, maar de minister van Veiligheid en Justitie is verdragsrechtelijk aangewezen als de bevoegde autoriteit voor de ontvangst van rechtshulpverzoeken.
Kunt u aangeven aan welke criteria deze verzoeken worden getoetst? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen deze verzoeken zijn toegewezen en in hoeveel gevallen deze verzoeken zijn afgewezen?
Desgevraagd heeft mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie mij meegedeeld geen rechtshulpverzoeken te hebben ontvangen die waren gericht op het verkrijgen van biometrische gegevens die zich bij Morpho in Nederland bevinden.
Als de Verenigde Staten rechtshulp zou vragen, zal aan de hand van dat verzoek worden beoordeeld of Nederland medewerking kan verlenen. Uit dat verzoek dient onder andere te blijken naar welke strafbare feiten onderzoek wordt gedaan en welke specifieke informatie in het kader van dat onderzoek vereist is. De criteria voor rechtshulpverzoeken staan vermeld in het rechtshulpverdrag tussen Nederland en de VS3 en in artikel 552h e.v. van het Wetboek van Strafvordering. De procedure voor rechtshulpverlening is met waarborgen omkleed.
Het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar het aanbieden van christelijke homotherapie |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat u bedoelt met uw uitspraak dat de aanpak van Different niet gaat om het onderdrukken of «genezen» van homoseksualiteit, maar om het aanvaarden van wie men is en op de keuze om wel of niet een homoseksuele relatie aan te gaan?1
De behandeling van Different is volgens de informatie die ik heb ontvangen van de IGZ, gericht op ondersteuning en begeleiding van cliënten die worstelen met hun homoseksuele gevoelens en hun geloof. De behandeling is niet gericht op het onderdrukken of genezen van de homoseksualiteit maar op het aanvaarden van wie je bent, het beleven van gevoelens en daarbij eigen overwegingen te maken om wel of niet een homoseksuele relatie aan te gaan.
Hoe verhoudt de conclusie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat de therapie van Different niet gericht is op het behandelen of genezen van homoseksualiteit zich tot de in het inspectierapport genoemde uitspraken van een cliënt dat er binnen de instelling een klimaat heerst waarbinnen homoseksualiteit wordt geproblematiseerd en dat Different «succesverhalen» propageert over cliënten die er in slaagden hun homoseksualiteit niet langer te beleven?2
Deze uitspraak is van een cliënt die 9 jaar geleden pastorale zorg kreeg van Different. Op pastorale zorg heeft de IGZ geen toezichtstaak. De IGZ heeft daarnaar ook geen onderzoek gedaan. Op de GGZ-zorg die Different nu geeft, heeft de IGZ wel een toezichtstaak. De betreffende cliënt geeft aan dat het erg belangrijk is dat Different eerlijk is over haar zorgaanbod en de behaalde resultaten op langere termijn. De IGZ onderstreept deze opvatting in haar conclusies. De IGZ heeft Different te kennen gegeven dat homoseksualiteit een geaardheid is en geen ziekte en dat behandeling gericht op (pogingen tot) het «genezen» (of onderdrukken) van homoseksualiteit derhalve nooit conform de vigerende richtlijnen kan zijn. De Raad van Bestuur heeft aangegeven deze zienswijze te ondersteunen en stelt dat in de pers helaas een verkeerde voorstelling van zaken is ontstaan.
Op 19 januari constateerde de IGZ dat Different in veel gevallen geen gedegen diagnose stelt. De inspectie verwacht directe maatregelen om voor de clië
Deelt u de mening dat het onderzoek van de IGZ onvoldoende zicht geeft op de inhoud van de door Different aangeboden homotherapie, omdat de getuigenissen van oud-cliënten en in de media verkondigde negatieve opvattingen over homoseksualiteit door betrokkenen van Different en koepelorganisatie Stichting tot Heil des Volks niet zijn meegenomen?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het onderzoek te verdiepen?
Nee, ik deel die mening niet. In het onderzoek van de IGZ zijn ervaringen van ex-cliënten meegenomen. Via andere kanalen dan Different zijn ex-cliënten, hangende het IGZ-onderzoek, benaderd. De langs deze weg verkregen informatie is meegewogen in de rapportage van de IGZ.
De ervaringen van ex-cliënten betreffen zover de IGZ dat nu kan beoordelen ervaringen van langer dan 5 jaar geleden, toen Different geen zorgorganisatie was, maar uitsluitend pastorale zorg leverde (zie ook het antwoord op vraag 1). Als de IGZ alsnog meldingen krijgt van (ex-) cliënten die wijzen op behandeling gericht op het «genezen» van homoseksualiteit, dan zal de IGZ deze direct onderzoeken en zo nodig maatregelen treffen, zoals ik in antwoorden op eerdere Kamervragen reeds heb toegezegd.
De IGZ monitort de komende periode de verbetermaatregelen (zie het antwoord op vraag 2) en zal binnen 2 maanden een nieuwe toets uitvoeren, gericht op deugdelijke diagnosestelling, voorlichting en gedragscodering.
De medezeggenschap aan het Stedelijk Lyceum te Enschede |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over medezeggenschap1, waarin u schrijft dat, als het bevoegd gezag weigert de uitspraak van de Geschillencommissie na te komen, een medezeggenschapsorgaan een nalevingsvordering op grond van artikel 36, lid 1, wet Medezeggenschap op scholen (WMS), kan instellen bij de Ondernemingskamer? Kunt u bevestigen dat de procedure bij de Ondernemingskamer echter bedoeld is om naleving van een wettelijke verplichting af te dwingen en niet om nakoming van een uitspraak van de Geschillencommissie af te dwingen? Kunt u daarom uw antwoord verduidelijken?
Ja, dat herinner ik mij. De Landelijke Commissie Geschillen WMS (hierna LCG WMS) is bevoegd in instemmingsgeschillen, geschillen over de inhoud van het medezeggenschapsstatuut en medezeggenschapsreglement, adviesgeschillen en geschillen over de interpretatie van een bepaling in de WMS, het medezeggenschapsreglement of medezeggenschapsstatuut. De Ondernemingskamer bij het Gerechtshof Amsterdam fungeert als beroepsrechter voor uitspraken van de LCG WMS op grond van de artikelen 32, 33, 34 en 35 van de WMS en is bevoegd in nalevingsgeschillen. Het gaat bij nalevingsgeschillen inderdaad om naleving van wettelijke verplichtingen door het bevoegd gezag.
Vindt u het in het kader van een behoorlijke rechtsbescherming gerechtvaardigd dat een medezeggenschapsorgaan een geheel nieuwe procedure (met dure verplichte procesvertegenwoordiging) bij de Ondernemingskamer moet beginnen om nakoming van een uitspraak af te dwingen?
Ja. Dit is niet anders dan bij andere gerechtelijke procedures. Daarnaast voorziet de WMS in de verplichting een faciliteitenregeling te treffen voor de medezeggenschapstaken. Hierin kunnen afspraken worden vastgelegd over de vergoeding van juridische kosten, waaronder ook procesvertegenwoordiging.
Kunt u toelichten welke civiele rechter u bedoelt in uw antwoord, met het oog op artikel 36, leden 1 en 2 van de WMS, waarin is bepaald dat een medezeggenschapsorgaan alleen in rechte kan optreden bij de Ondernemingskamer en het feit dat een medezeggenschapsorgaan geen natuurlijk persoon of rechtspersoon is en daarom geen rechtsbevoegdheid in de zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft (aldus Hoge Raad, 3 december 1993, NJ 1994, 375)?
Het klopt dat een medezeggenschapsorgaan geen rechtspersoonlijkheid bezit. Daarom zal in dit geval een of meerdere leden van het medezeggenschapsorgaan als natuurlijk persoon naar de voorzieningenrechter dienen te gaan om naleving van de uitspraak af te dwingen. Dit kan door aan te voeren dat het bevoegd gezag een onrechtmatige daad heeft gepleegd door het niet-naleven van een uitspraak van de Ondernemingskamer.
Bent u van plan om een bekostigingsmaatregel te nemen, nu duidelijk is dat het bevoegd gezag van het Stedelijk Lyceum Enschede niet van plan is de genoemde uitspraken na te komen?
Een bekostigingsmaatregel kan ik opleggen indien een bevoegd gezag de bij of krachtens de WMS gegeven voorschriften niet nakomt.
In onderhavig geval is sprake van een geschil tussen twee autonome partijen, te weten het bevoegd gezag en de ouder/leerlinggeleding van de «oude» GMR. Indien de ouder/leerlinggeleding van mening is dat er sprake is van niet-naleving van de uitspraak van de Ondernemingskamer door het bevoegd gezag kan dit voor de voorzieningenrechter gebracht worden (zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 3). Het past mij als minister niet om deze rechtsgang te doorkruisen, temeer daar de uitspraak van de Ondernemingskamer in dit geval geen instructie bevat die de minister van OCW zou moeten bewaken.
Mijns inziens is er geen sprake van niet-naleving van de WMS door het bevoegd gezag van het Stedelijk Lyceum Enschede. De Inspectie heeft bovendien in november 2011 vastgesteld dat de medezeggenschap op de school op een goede manier is vormgegeven en dat wordt voldaan aan de verplichtingen op grond van de WMS. Ik zie dan ook geen aanleiding of mogelijkheid tot het treffen van een bekostigingssanctie.
Deelt u de mening dat er sprake lijkt van een leemte in de rechtsbescherming voor medezeggenschapsorganen als uit de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3 blijkt dat de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR) geen rechtsmiddel heeft om het bevoegd gezag te dwingen tot nakoming van een uitspraak?
Ik deel de mening dat de GMR geen rechtsmiddel heeft om het bevoegd gezag te dwingen tot nakoming van een uitspraak niet. Alle scholen dienen zich aan de WMS te houden. Indien dat niet gebeurt kan het medezeggenschapsorgaan een nalevingsvordering instellen bij de Ondernemingskamer. Alle partijen zijn gebonden aan de uitspraak van de Ondernemingskamer. Indien een partij zich hier niet aan houdt staat de weg naar de voorzieningenrechter open.
De voortgang van de oorlog in Afghanistan |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Truth, lies and Afghanistan» van de Amerikaanse luitenant-kolonel Daniel Davis?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de luitenant-kolonel dat rooskleurige officiële uitlatingen van militaire leiders over vooruitgang in de oorlog niet overeenkomen met de werkelijke situatie in Afghanistan? Hoe beoordeelt u Davis» conclusie dat de militair-tactische situatie in Afghanistan van «slecht» naar «hopeloos» is opgeschoven? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Het artikel geeft de mening van een Amerikaanse militair over de veiligheidssituatie en berust op enkele observaties, beperkt in regio en tijd, bij Amerikaanse eenheden. Uit diverse rapportages van internationale en non-gouvernementele organisaties, die geheel Afghanistan bestrijken, komt een genuanceerder beeld van de veiligheidssituatie naar voren. In de komende stand-van-zakenbrief wordt u nader geïnformeerd over de actuele veiligheidssituatie.
De Afghan National Security Forces (ANSF) zijn de afgelopen jaren in kwantiteit en kwaliteit gegroeid. De transitie – het geleidelijk overdragen van de verantwoordelijkheid voor de veiligheid aan de Afghaanse autoriteiten en ANSF – is gaande en verloopt volgens plan. In de gebieden waar de verantwoordelijkheid is overgedragen blijkt de ANSF in staat zorg te dragen voor de veiligheid. Er zal evenwel de komende jaren nog veel moeten worden geïnvesteerd om duurzame vrede en veiligheid in Afghanistan te realiseren. De internationale gemeenschap zal het land hierbij ondersteunen en assisteren.
Is het waar dat de opstandelingen in Afghanistan vrijwel elk stuk land buiten het gezichtsbereik van ISAF-bases controleren? Indien ja, geldt dit ook voor de provincie Kunduz?
Nee, de regering is het oneens met de stelling dat de Taliban gebieden controleert buiten het gezichtsbereik van ISAF-bases. De ANSF en ISAF richten zich vooral op de bescherming van bevolkingscentra en belangrijke verkeersroutes en de Taliban is in militair opzicht en in vergelijking tot de Afghaanse veiligheidsdiensten en ISAF geenszins een gelijkwaardige speler. Derhalve oefent de Taliban niet dusdanige invloed uit op de lokale bevolking dat gesproken kan worden van «controle». In het algemeen heeft de bevolking geen enkele behoefte aan een terugkeer naar de terreur en het extremisme van het Taliban bewind van ruim tien jaar geleden. In dat licht hebben terroristische aanslagen van de Taliban waarbij onschuldige Afghaanse burgers om het leven zijn gekomen de reputatie van de Taliban niet verbeterd. Daar staat tegenover dat de steun onder de bevolking voor de Afghaanse regering te lijden heeft onder zwak Afghaans bestuur en corruptie. De komende periode zal de regering Karzai daarom nog meer daadkracht moeten tonen in het verbeteren van het openbaar bestuur om als legitieme en geloofwaardige overheid te kunnen blijven functioneren.
Is het waar dat het voorkomt dat Afghaanse veiligheidsdiensten met opstandelingen afspreken dat beide elkaar niet beschieten? Indien ja, hoe beoordeelt u deze afspraken? Hoe vaak komt dit voor? Komt dit ook voor in Kunduz?
De ANSF voeren geregeld operaties uit om de dreiging die uitgaat vanopstandelingen weg te nemen. Afspraken om elkaar niet te beschieten horen hier niet bij. Er zijn evenwel enkele incidentele gevallen bekend waarbij personen binnen de ANSF afspraken met insurgents hebben gemaakt. Deze incidenten zijn niet structureel van aard en zijn te verklaren vanuit de specifieke context van het geval, waarbij binnen een bepaalde familie of stam afspraken werden gemaakt. In Kunduz zijn dergelijke gevallen niet vastgesteld.
Het advies om zwangere vrouwen te waarschuwen voor het Schmallenbergvirus |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Waarschuw zwangeren voor Schmallenberg»?1
Ja.
Bent u met huisarts Olde Loohuis van oordeel dat geen risico’s genomen mogen worden met kwetsbare groepen mensen in relatie tot het Schmallenbergvirus, zoals eerder wel gebeurde met betrekking tot de Q-koorts? Zo nee, waarom niet?
Uit de, ook door het European Centre for Disease Prevention and Control bevestigde risico inschatting van het RIVM blijkt dat het niet uit te sluiten is dat het Schmallenbergvirus een risico vormt voor mensen maar dat dit onwaarschijnlijk is. De adviezen van het RIVM zijn daarop gebaseerd. Op dit moment wordt zwangere vrouwen geadviseerd om geen verloskundige handelingen verrichten op bedrijven met verdenking van de aanwezigheid van het Schmallenbergvirus. Dit zijn overigens gebruikelijke hygiënemaatregelen. Zwangere vrouwen wordt standaard geadviseerd verlossingen van schapen en geiten niet uit te voeren en verlossingen van runderen te vermijden.
Deelt u de mening dat er geen eenduidige gegevens zijn over de infectieroute en de verspreiding van het Schmallenbergvirus, en dat derhalve overdracht van het virus naar mensen niet kan worden uitgesloten? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo ja, deelt u de mening dat, gelet op het voorzorgsprincipe preventieve maatregelen om besmetting van mensen te voorkomen gerechtvaardigd zijn?
Overdracht van het virus naar mensen kan inderdaad niet worden uitgesloten en daarom zijn preventieve maatregelen vanuit het voorzorgprincipe gerechtvaardigd. Het RIVM adviseert aan zwangere vrouwen om geen verloskundige handelingen uit te voeren op bedrijven met verdenking van de aanwezigheid van het Schmallenbergvirus.
Is het waar dat artsen onvoldoende alert zijn op de risico’s van zoönoses en het ontstaan van (nieuwe) zoönoses? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren?
De bescherming van de volks- en diergezondheid moeten met elkaar verbonden zijn. Het zijn de professionals die verbinding moeten maken. De alertheid van artsen, zowel humane als veterinair kan verder vergroot worden. Zowel door de overheid als de vele betrokken professionals, zijn de afgelopen jaren initiatieven op dit vlak genomen. Professionals uit beide domeinen, zowel regionaal als centraal, zijn op bijeenkomsten, symposia en congressen regelmatig inzichten en expertise gaan delen. Deze acties dragen bij aan de alertheid van artsen op zoönosen.
Bent u van oordeel dat zwangeren en andere kwetsbare groepen voldoende gewaarschuwd worden dat zij (en hun ongeboren kind) kwetsbaar zijn voor zoönoses, en derhalve beter uit de buurt van bijvoorbeeld stallen van veebedrijven en kinderboerderijen kunnen blijven? Zo ja, waar baseert u zich op? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om de voorlichting aan zwangeren en andere kwetsbare groepen te verbeteren?
Op de website van het RIVM zijn diverse brochures en folders te vinden over de maatregelen die vrouwen tijdens de zwangerschap kunnen nemen om infecties, ook met zoönosen, te voorkomen. Dieren op de (kinder)boerderij kunnen ziekteverwekkers bij zich dragen die ook voor mensen gevaarlijk kunnen zijn. Daarom is het verstandig om bij het bezoeken van een (kinder)boerderij extra aandacht te besteden aan hygiëne. Beperk het aanraken van dieren, hooi, stro en mest, was de handen met zeep en veel water na contact met dieren en vóór het eten, eet niet tussen de dieren en eet geen voedsel dat op de grond is gevallen. Het is niet nodig dat zwangere vrouwen uit de buurt van stallen en kinderboerderijen blijven.
De stichting kinderboerderijen Nederland, waarbij veel kinderboerderijen zijn aangesloten, geeft borden uit waarin de risico’s voor zwangere vrouwen helder uitgelegd worden. De NVWA en diverse GGD’en stimuleren de kinderboerderijen uit hun regio om het keurmerk van deze stichting aan te vragen. De voorlichting op kinderboerderijen wordt dus steeds beter.
De voorlichting aan zwangere werknemers, zoals veehouders en dierenartsen, loopt via de ARBO route. Zo bevat de ARBO catalogus voor dierenartsenpraktijken van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde uitgebreide informatie voor zwangeren.
Bent u bereid de adressen van bedrijven waar het Schmallenbergvirus is vastgesteld openbaar te maken, zodat zwangere vrouwen en andere kwetsbare groepen hun eigen afweging kunnen maken met betrekking tot hun veiligheidssituatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Op de website van de NVWA wordt een overzichtskaart bijgehouden waarop de met het Schmallenbergvirus besmette bedrijven zijn afgebeeld, daarbij wordt ook een lijst gepubliceerd met de plaatsen waar deze bedrijven zich bevinden.
Bent u bereid op korte termijn onderzoek in te stellen naar de mogelijke gevaren van het Schmallenbergvirus voor mensen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zoals in de brief van de staatssecretaris van EL&I van 9 februari jl. is vermeld heeft het RIVM een onderzoeksvoorstel voorbereid om een indruk te krijgen of mensen bij blootstelling geïnfecteerd kunnen worden met het virus. Dit voorstel is besproken in een deskundigenberaad over het Schmallenbergvirus. Het advies van dit beraad zend ik u separaat toe.
Het bericht "dure verzekering voor dikke mensen" |
|
den Blanksma-van Heuvel , Margreeth Smilde (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dure verzekering voor dikke mensen»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat iemand die gezond leeft en is, maar wel een ongezond ogende gewicht/lengte-verhouding heeft (in dit geval 1,60m en 90 kilo), een hogere verzekeringspremie moet betalen?
Gezondheid en leefstijl zijn voor verzekeraars van belang bij het beoordelen van aanvragen van een levensverzekering (hieronder valt een overlijdensrisicoverzekering) of arbeidsongeschiktheidsverzekering. Op grond daarvan kan een verzekeraar een zo goed mogelijke inschatting maken van het risico en de premie daarop afstemmen. Op de gezondheidsverklaring die bij het aanvragen van een overlijdensrisicoverzekering of een arbeidsongeschiktheidsverzekering moet worden ingevuld, wordt onder andere gevraagd naar leeftijd, gewicht en lengte. De medisch adviseur zal overigens niet alleen kijken of er sprake is van overgewicht, maar het totaal plaatje van de potentiële verzekerde beoordelen.
Uit onderzoek van onder meer RIVM blijkt dat ernstig overgewicht van invloed is op de levensverwachting en gezondheid. Mensen met ernstig overgewicht hebben in het algemeen een hogere sterftekans dan mensen zonder overgewicht. In het aangegeven voorbeeld van iemand van 1.60 m en 90 kilo komt de Body Mass Index uit op 35. Dit valt in de categorie ernstig overgewicht (> 30) en leidt tot een verhoogd risico voor de gezondheid van die persoon.
Wie bepaalt, en op basis waarvan, of iemand ongezond leeft en of dit invloed heeft op de levensverwachting? Zijn er grote verschillen tussen verzekeraars of wordt er uitgegaan van uniforme waarden in een gezondheidsverklaring?
Een medisch adviseur maakt op basis van een ingevulde gezondheidsverklaring (soms na een aanvullende medische keuring en advies van een keuringsarts) een inschatting van de levensverwachting of het gezondheidsrisico van een potentiële verzekerde. Wanneer een overlijdensrisicoverzekering wordt aangevraagd voor een bedrag onder de € 181 198,– (grens op 1 april 2011), dan dient de verzekeraar gebruik te maken van de model-gezondheidsverklaring van het Verbond van Verzekeraars. Verzekeraars mogen niet meer vragen stellen dan op deze model-gezondheidsverklaring zijn opgenomen. Op basis van het advies van de medisch adviseur stelt de verzekeraar de voorwaarden en premie vast die zo goed mogelijk passen bij het te verzekeren risico.
Op grond van de Mededingingswet mogen verzekeraars onderling geen afspraken maken over acceptatierichtlijnen. Iedere verzekeraar heeft dan ook zijn eigen beleid ten aanzien van de medische beoordeling en het effect hiervan op de voorwaarden en verzekeringspremie.
In welke mate worden mensen vooraf geïnformeerd over de criteria waarop hij/zij wordt beoordeeld en in welke mate heeft dit invloed op de verzekeringspremie?
De potentiële verzekerde krijgt bij het invullen van de gezondheidsverklaring een toelichting op de vragen die moeten worden ingevuld. Ook publiceren verzekeraars op hun website een beslisboom waarin te zien is hoe een medisch acceptatietraject eruit ziet en welke zaken hierbij van belang zijn. De medisch adviseur van de verzekeraar beoordeelt de aanvragen op basis van de beschikbare statistische informatie over een veelheid van factoren, zoals leeftijd, medicijngebruik, leefstijlfactoren (zoals roken, alcohol- en drugsgebruik) en overgewicht.
In welke mate kan een veranderende leefstijl een positief, dan wel een negatief effect hebben op de verzekeringspremie?
Afhankelijk van de voorwaarden van een verzekering kan een verandering van leefstijl tijdens de looptijd van de verzekering invloed hebben op de premie. Het kan voor een verzekerde met een sterk verbeterde gezondheid bovendien lonend zijn om een nieuwe offerte aan te vragen (bij dezelfde verzekeraar).
In hoeverre mogen verzekeraars (over)gewicht direct meenemen bij het bepalen van de premies voor verzekerden? Bij welke type verzekeringen speelt dit een rol?
Bij levensverzekeringen en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen mogen verzekeraars eveneens leefstijlfactoren, waaronder (over)gewicht, meenemen bij het bepalen van de verzekeringspremie.
De toegang tot de zorgverzekering is voor iedereen gewaarborgd in de Zorgverzekeringswet. Voor de zorgverzekering geldt een wettelijk verzekerd pakket, een acceptatieplicht voor verzekeraars en een verbod om voor dezelfde polis verschillende premies in rekening te brengen. Op dat verbod maakt de wet twee uitzonderingen mogelijk:
Voor de aanvullende ziektekostenverzekering mag wel gebruik gemaakt worden van gezondheidsrisicocriteria. Zowel bij toelating als bij de vaststelling van de premie. In de praktijk wordt dit alleen toegepast bij luxe aanvullende verzekeringspakketten.
Wat zijn de beleidskaders waar financiële instellingen rekening mee moeten houden bij het bepalen van de hoogte van de premie? Wanneer zijn gezondheidsverklaringen verplicht? Wanneer is een medische keuring verplicht? Wat zijn volgens u de knelpunten bij dit beleid?
Een gezondheidsverklaring en medische keuring zijn vanuit de verzekeraar niet verplicht, maar voor de acceptatie is het belangrijk dat een verzekeraar over alle relevante informatie kan beschikken die voor een goede inschatting van het te verzekeren risico noodzakelijk is. In de Wet op Medische Keuringen (WMK) zijn, in het belang van de verzekerde, grenzen gesteld aan de mogelijkheden om via verzekeringskeuringen informatie te verzamelen. Gezondheidsverklaringen en medische keuringen zijn toegestaan bij aanvullende ziektekostenverzekeringen.
Bij de aanvraag van levensverzekeringen en arbeidsongeschiktheids-verzekeringen zijn gezondheidsverklaringen en medische keuringen alleen toegestaan indien die verzekeringen niet vallen onder het keuringsverbod van artikel 4 van de WMK. Het Protocol verzekeringskeuringen van het Verbond van Verzekeraars bevat een nadere uitwerking van de grenzen en vereisten die in de WMK zijn vastgelegd. Verder zijn gedragsregels voor verzekeraars en betrokken partijen vastgelegd in de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO), de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen en de Wet bescherming persoonsgegevens.
Indien het verzekerde bedrag beneden de zogenoemde vragengrens2 blijft, maken verzekeraars gebruik van de model-gezondheidsverklaring van het Verbond van Verzekeraars of een ingekorte versie daarvan. Indien het verzekerde bedrag de vragengrens overschrijdt, is het gebruikelijk dat door de verzekeraar aanvullende vragen worden gesteld of een medische keuring wordt gevraagd.
Het pensioenakkoord |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u tijdens het debat over het pensioenakkoord op 15 september 2011 heeft gezegd: «Ik heb tegen hen gezegd dat ik het op prijs zou stellen dat er ook van hun kant [ouderenbonden] inbreng wordt geleverd in het werk dat gedaan wordt. Ik zal hetzelfde bij de jongeren doen en proberen om bij het werk van de commissie die de heer Omtzigt noemt, iemand te betrekken die deze problematiek vanuit de invalshoek van de jongeren benadert»?1
Ja.
Op welke wijze hebben vertegenwoordigers van ouderenbonden en jongerenorganisaties geparticipeerd in de commissies en hun input kunnen leveren sinds het debat?
Zoals ik tijdens het debat over het wetsvoorstel Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW op 2 februari jl. heb aangegeven, zijn in de afgelopen periode zowel met jongeren als ouderen gesprekken gevoerd. Beide groepen krijgen dezelfde informatie en worden op dezelfde manier behandeld. In september jl. heb ik zelf met de ouderenorganisaties, die zijn verenigd in de CSO, gesproken over de uitwerking van het pensioenakkoord. In november jl. heeft vervolgens een ambtelijk gesprek plaatsgevonden met deze organisaties. Bovendien is er in december jl. op ambtelijk niveau met de ouderenorganisaties gesproken over het wetsvoorstel Wet versterking bestuur pensioenfondsbesturen. Ook is er al tweemaal gesproken met de politieke jongerenorganisaties. De eerste keer was dat in november vorig jaar, de tweede keer in januari jl. Bij het eerste gesprek met de jongeren was ik zelf aanwezig.
Begin maart vinden er vervolggesprekken plaats met zowel de jongeren- als de ouderenorganisaties. Daarna zal ik ten minste nog één keer extra met hen spreken voordat uiteindelijk de Hoofdlijnennotitie FTK naar de Kamer wordt gestuurd.
Bent u van mening dat zij op een volwaardige manier betrokken zijn bij de discussie rond het invaren van oude rechten?
Ja. De jongeren en ouderen worden uitgebreid betrokken. De contacten zijn goed en de gesprekken constructief. Het karakter van de gesprekken is het uitwisselen van informatie en het vernemen van de visie van jongeren en ouderenorganisaties. Deze organisaties nemen niet deel aan de onderhandelingen. Maar ik neem hun visie serieus en neem geen besluit voordat ik die visie gehoord heb.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ik beantwoord deze vragen zo snel mogelijk.
Winst voor gemeenten door leges voor registratie van gastouders in het Landelijk Register Kinderopvang |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat gastouders die zich laten registreren in het Landelijk Register Kinderopvang hiervoor in sommige gevallen leges moeten betalen bij de gemeente?
Het klopt dat gastouders in sommige gemeenten leges verschuldigd zijn voor de afhandeling van hun aanvraag tot exploitatie. Tot die afhandeling behoren onder andere de inname en controle van documenten door de gemeente, de aanvangsinspectie door de GGD en het opmaken en verzenden van de beschikking op de aanvraag door de gemeente. Registratie in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) is een onderdeel van de afhandeling en vindt plaats na een positieve beschikking.
Bent u op de hoogte dat in de gemeente Hoogezand-Sappemeer via deze leges alle kosten, à 456,69 euro per aangemelde gastouder, doorberekend worden aan de gastouder, terwijl deze gemeente hiervoor ook middelen ontvangt uit het gemeentefonds?
Ja.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met de gemeentewet, waarin is bepaald dat gemeenten geen winst mogen maken over diensten, zoals u ook heeft geantwoord op eerdere vragen?1 Zo ja, bent u van plan iets hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. In Artikel 229 eerste lid onder b van de Gemeentewet wordt bepaald dat individuele gemeenten bevoegd zijn tot het heffen van leges voor verstrekte diensten. In artikel 229b van de Gemeentewet en in de Europese Dienstenrichtlijn, artikel 13, lid 2, wordt geregeld dat de legestarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten: de tarieven mogen maximaal 100% kostendekkend zijn. Uiteindelijk is de gemeenteraad verantwoordelijk voor het vaststellen van de legeshoogte.
Gemeenten ontvangen via het gemeentefonds weliswaar de middelen om toezicht en handhaving op het gebied van de kinderopvang in te richten en uit te voeren, maar indien een gemeente er niet in slaagt met die middelen uit te komen (bijvoorbeeld door relatief grote aantallen gastouders of kindercentra), is het niet in strijd met de Gemeentewet om aanvullend leges te heffen om op die manier kostendekkend te kunnen werken. Voorwaarde is wel dat de gemeente bij bezwaar tegen de hoogte van de leges volstrekte transparantie moet kunnen bieden over de in rekening gebrachte kosten.
Hoge legeskosten kunnen voor potentiële gastouders een drempel betekenen om in de kinderopvang aan de slag te gaan. Dat vind ik een ongewenst effect, gezien de waardevolle opvangvorm die gastouderopvang is. Naar mijn mening zouden gemeenten daarom in ieder geval bij de vaststelling van de kosten de bijdrage van de rijksoverheid moeten verrekenen, om zoveel mogelijk te voorkomen dat een te hoge drempel voor gastouders ontstaat. Ik ben in overleg met de VNG om te bezien hoe gemeenten hierop zijn aan te spreken.
Legesheffing is echter uiteindelijk een zaak tussen de gemeente en de aanvrager. De aan te spreken partij is de gemeenteraad in de betreffende gemeente.
De bevindingen van het boek ‘Deception’ |
|
Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het boek Deception waarin de handelingen van de Palestijnse Autoriteit tussen 2010 en 2011 geanalyseerd worden?1
Ja.
Erkent u dat de honderden voorbeelden in het boek van misdragingen inderdaad kunnen worden toegekend aan de Palestijnse Autoriteit? Zo nee, waarom niet?
Deze stelling veronderstelt dat de Palestijnse Autoriteit (PA) aansprakelijk is voor alle uitlatingen van personen die via de media aan het woord komen.
Hoe verhouden de honderden voorbeelden uit het boek van officiële uitingen van de Palestijnse Autoriteit waarin Israël niet wordt erkend, waarin zelfmoordterroristen worden geëerd en verheerlijkt en waarin geweld en haat tegen joden en Israël wordt gepropageerd zich tot uw stelling dat «de belangrijkste vertegenwoordigers van de PA ondubbelzinnig afstand nemen van terrorisme en terrorismeverheerlijking»?2
Het boek bevat overwegend uitingen van journalisten, geestelijken, kinderen, muzikanten, acteurs e.d. Het is van belang dat de Palestijnse Autoriteit publiekelijk afstand neemt van haatzaaien en geweldverheerlijking.
Is het antiterrorisme beleid van politiek leider Abbas in uw optiek effectief? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Het beleid van president Abbas, dat hij uitvoert in nauwe samenwerking met de VS en de EU, heeft er mede toe geleid dat het aantal terreuraanslagen en andere vormen van geweld gericht tegen Israël in de afgelopen tien jaar zeer sterk zijn gedaald. Ook Israël is positief over de veiligheidssamenwerking met de PA. Als gevolg hiervan is de Palestijnse geweldsdreiging tegen Israël tegenwoordig primair afkomstig uit Gaza dat niet onder het gezag van de PA staat.
Erkent de PA dat ze zich schuldig heeft gemaakt aan de niet-uitputtende lijst van voorbeelden van verheerlijking van geweld en terrorisme zoals beschreven in eerdere schriftelijke vragen? In hoeverre zijn deze beschuldigingen inzake terrorismeverheerlijking besproken in de trilaterale commissie zoals is toegezegd in de beantwoording van deze vragen? Wat was de uitkomst van deze besprekingen?3
Bedoelde trilaterale commissie komt op dit moment niet bijeen. Bijgevolg heeft geen overleg tussen Israël en de PA plaatsgevonden over de inhoud van dit boek en is niet bekend wat het oordeel van de PA is.
Gevolg gevend aan de motie-Voordewind/Van der Staaij/Ten Broeke van 16 februari 2012 roept het kabinet partijen op via rechtstreekse onderhandelingen te komen tot een vredesregeling en om het trilaterale overleg Israël/Palestijnse Autoriteit/Verenigde Staten over het tegengaan van verheerlijking en vergoelijken van terrorisme te hervatten. Tevens wijst het kabinet, ook in EU-verband, partijen op hun verplichtingen om terrorisme en geweld niet te faciliteren.
Passen de uitingen van de Moefti Muhammed Hussein, onlangs uitgezonden op de Palestijnse staatstelevisie, waarin openlijk wordt opgeroepen tot jihad tegen, en het doden van joden, in de definitie van het oproepen tot genocide zoals gecodificeerd in het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit? Bent u bereid, in navolging van de EU-lijst mensenrechtenschenders Iran, te pleiten voor een vergelijkbare lijst voor hen die openlijk oproepen tot haat en het verheerlijken van terrorisme? Zo nee, waarom niet?
De genoemde uitingen zijn volstrekt onacceptabel. Het is echter niet aan de regering om deze strafrechtelijk te duiden. Overigens merk ik op dat de moefti nader heeft verklaard dat hij staat voor co-existentie tussen alle religies en dat hij acties tegen het Joodse volk veroordeelt.
Aanpak van oproepen tot haat en verheerlijking van geweld kan het meest effectief plaatsvinden door middel van rechtstreeks overleg tussen de meest betrokken overheden. Daarom pleit Nederland voor reactivering van de trilaterale commissie die in vraag 5 is bedoeld.
Welke concrete invulling geeft u aan de uitvoering van de motie Van der Staaij / Voordewind4, waarin u wordt verzocht geen subsidie te geven aan de PA indien zij het verheerlijken van terrorisme en geweld tegen de joden niet effectief tegengaat?
Het kabinet wijst in al zijn contacten met de PA op de noodzaak haatzaaien en geweldverheerlijking tegen te gaan. Daarmee geeft het kabinet ook gevolg aan de toezegging gedaan tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken op 24 november 2011. De Kamer is geïnformeerd over deze inzet en de uitkomsten daarvan (bijv. via het Algemeen Overleg van 19 januari 2012 ter voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken van 23 januari). Ook in EU-kader komt Nederland hiervoor op. Nederland heeft actief bijgedragen aan de verklaring die de EU-missies in de Palestijnse Gebieden op 28 januari jl hebben uitgebracht en waarin de opruiende toespraak van de moefti (waar vraag 6 naar verwijst) wordt veroordeeld.
Bent u tevens bereid de Nederlandse steun aan de Palestijnse Autoriteit niet jaarlijks maar maandelijks uit te betalen, waarbij elke maand wordt bezien of de Palestijnse Autoriteit inderdaad een effectief antiterrorismebeleid voert? Zo nee, waarom niet?
Bestraffing van de PA zal op dit moment niet bijdragen aan de herstart van de vredesbesprekingen. Dat heeft nu de hoogste prioriteit.
De uitvoering van Natura 2000 beleid |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van Raad van State inzake het uitrijden van mest in de Eilandspolder (201012793/1/H4) en het artikel «Mest uitscheppen vanwege Noordse woelmuis»?1
Ja.
Is de veronderstelling, naar aanleiding van de uitspraken van de woordvoerder van het ministerie van EL&I, juist dat met de Programmatische Aanpak Stikstof en bijbehorende herstelmaatregelen mogelijke negatieve invloeden, zowel via uitspoeling als vervluchtiging, van het uitrijden van mest in en nabij Natura 2000-gebieden in principe gedekt worden?
De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland vernietigd om niet handhavend op te treden tegen het zonder vergunning uitrijden van drijfmest. Het betrof het uitrijden in een Natura 2000-gebied. De afdeling Rechtspraak heeft uitgesproken dat hiervoor in beginsel een vergunning is vereist op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, voor zover er geen sprake is van bestaand gebruik.
Naar mijn oordeel kunnen de gevolgen van de uitspraak beperkt blijven, zeker nu de afdeling rechtspraak niet heeft gezegd dat mestuitrijden als zodanig een project met mogelijk significante gevolgen in de zin van de Habitatrichtlijn is. Veelal zal het mestuitrijden vallen onder «bestaand gebruik», mede door de verbreding van dat begrip door het amendement-Koopmans/Aptroot, Kamerstuk 32 588 nr.16 . Daarmee valt het buiten de vergunningplicht. De afgelopen jaren zijn de eisen ten aanzien van het uitrijden van mest alleen maar verscherpt, dus van wezenlijke wijzigingen van het bestaand gebruik die negatief zijn voor de realisatie van de natuurdoelstellingen zal vrijwel nooit sprake zijn.
Voor zover mest uitrijden wel onder de vergunningplicht valt, is het zaak om de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de beheerplannen zo snel mogelijk af te ronden. Met de PAS wordt de ecologische onderbouwing gegeven dat in bijna alle Natura 2000-gebieden de combinatie van depositiedaling en het uitvoeren van herstelmaatregelen voldoende is om verslechtering door mest uitrijden te kunnen tegengaan. Vervolgens kan in de beheerplannen het mest uitrijden vergunningvrij worden gemaakt.
Deelt u de zorg van betrokken veehouders en LTO dat het uitrijden van drijfmest in de Eilandspolder onmogelijk gemaakt zal worden en dat de genoemde uitspraak van Raad van State consequenties zal hebben voor andere gebieden in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waardeert u het feit dat zelfs voor het eenmalig opvragen van natuurgegevens bij Het Natuurloket 275 euro per kilometerhok betaald moet worden in het licht van het feit dat de bewijslast voor ondermeer vergunningverlening bij de initiatiefnemer ligt en in het licht van de doelstelling van de Gegevensautoriteit Natuur, namelijk het bevorderen van de beschikbaarheid van natuurgegevens?
De Stichting GaN dient, als stichting zonder winstoogmerk, te komen tot een kostendekkende exploitatie van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Daartoe brengt zij voor zogenaamde losse leveringen het genoemde standaardtarief per kilometerhok in rekening. Voor aanvragen die een groot areaal beslaan, zoals de Eilandspolder kan het Natuurloket maatwerk leveren tegen gereduceerd tarief. Daarnaast biedt een abonnement de mogelijkheid van ongelimiteerde toegang. Het beleid van de Stichting GaN is erop gericht om, zodra de toestand van kostendekkend beheer van de NDFF bereikt is, in overleg met de gebruikers te besluiten over verlaging van de tarieven of verder ontwikkeling van de dienstverlening. Ik houd scherp in de gaten of de GaN voldoende werk maakt van kostenbeheersing. Dit is naar mijn oordeel het geval en ik waardeer de huidige opzet positief.
Is het waar dat het aantal provincies en andere lagere overheden dat gegevens opvraagt, afneemt ondermeer vanwege de daarmee gemoeide kosten, waardoor de noodzaak om de prijs te verhogen weer toeneemt? Zo ja, hoe waardeert u dat?
In tegendeel, het aantal abonnees neemt maandelijks toe. Dit neemt niet weg dat de toename langzamer gaat dan oorspronkelijk is geraamd.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat in ieder geval belanghebbende partijen, als vergunningaanvragers en bij het beheerplan betrokken partijen, al op korte termijn gratis en vrij toegang krijgen tot alle gegevens die in de Nationale Databank Flora en Fauna beschikbaar zijn?
Vergunningaanvragers en overige belanghebbende partijen kunnen zich richten tot de voortouwnemer van een beheerplan om relevante informatie op te vragen over de aanwezige natuurwaarden in een Natura 2000 gebied.
Bent u bereid alle in de nationale Databank Flora en Fauna beschikbare gegevens van de afgelopen twintig jaar over het voorkomen van de noordse woelmuis (H1340) en het habitattype veenmosrietland (H7140 B) in Natura 2000 gebied Eilandspolder, over het voorkomen van de noordse woelmuis (H1340), de gestreepte waterroofkever (H1082), de groene knolorchis (H1903), het habitattype veenmosrietland (H7140 B) en het habitattype blauwgrasland (H6410) in Natura 2000 gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, en over het habitattype actieve hoogvenen (H7110A) in Natura 2000 gebied Engbertsdijkvenen aan de Kamer ter beschikking te stellen?
Nee, de voortouwnemer is de aangewezen partij om relevante informatie over de aanwezigheid van natuurwaarden in een Natura 2000 gebied op te vragen. zie ook vraag 6.
De interoperabiliteit op het grenstraject Arnhem-Emmerich |
|
Arie Slob (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen treinen meer naar Emmerich»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 23 van de lijst van vragen over de Nationale Markt en Capaciteitsanalyses over het spanningseiland Zevenaar?2
Ja.
Bent u op de hoogte van de brief van Gedeputeerde Staten van Gelderland d.d. 11 januari aan u en de gezamenlijke brief van NS Hispeed en DB Fernverker AG d.d. 19/20 december 2011 aan ProRail over dit onderwerp?
Ja. Ik heb de brief van Gedeputeerde Staten van Gelderland ontvangen en ken de gezamenlijke brief van NS Hispeed en DB Fernverkehr aan ProRail.
Kunt u het verslag van het overleg dat onlangs heeft plaatsgevonden over dit onderwerp tussen ProRail, NS Hispeed, de provincie Gelderland en uzelf naar de Kamer sturen?
De Provincie Gelderland heeft dit informele treffen georganiseerd. In het overleg is gesproken over de varianten en is het proces van de besluitvorming toegelicht. ProRail en Hispeed spraken toen af nader met elkaar te overleggen over de voorgestelde oplossing en over de mogelijke aanpassing van het materieel.
Wat zijn de begrote kosten voor het verschuiven van het spanningseiland Zevenaar?
Ik ga ervan uit dat u hiermee het volledige project Zevenaar-Duitse grens bedoelt. Dit project bestaat uit de voorgenomen uitbreiding van de bestaande tweesporigheid naar driesporigheid vanaf de aansluiting van de Betuweroute ten oosten van Zevenaar op het baanvak Zevenaar-Emmerich tot aan de Duitse grens, de nieuwe (ERTMS-)beveiliging en de 25kv bovenleidingspanning. De begrootte kosten hiervan zijn 105 miljoen euro.
Onderschrijft u de observatie dat met de voorgestelde aanpak van ProRail het spanningseiland voor goederenvervoer weliswaar wordt opgeheven, maar dat er een nieuw spanningseiland voor het personenvervoer ontstaat? Deelt u de conclusie dat hiermee nieuwe drempels worden opgeworpen voor het grensoverschrijdend personenvervoer? Hoe beoordeelt u dit vanuit de effectiviteit van bestede middelen, EU- en nationaal spoorbeleid en het Verdrag van Warnemuende?
Klopt het dat de betrokken rechthebbende, NS Hispeed, de voorgenomen maatregel onacceptabel vindt omdat zij ook bij de treinen van NS Hispeed diverse technische en exploitatieve problemen bij de voorgenomen aanpassing van het spanningseiland voorziet, ondanks het feit dat deze treinen wel zijn voorzien van 25 kV?
Ik ben op de hoogte van de zorgen van NS Hispeed en heb in afschrift de brief van NS Hispeed en DB Fernverkehr aan ProRail en DB Netze dd 20-12-2011 ontvangen. Uit deze brief leid ik niet af dat NS Hispeed de voorgenomen maatregel onacceptabel vindt. Zie ook antwoord 6.2.
Klopt het dat ProRail de provincie Gelderland formeel niet als gerechtigde wil erkennen omdat zij geen vervoerder noch belanghebbende zijn? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 17 lid 3 en met name artikel 57 sub b, waarin concessieverleners ten behoeve van openbaar vervoer per trein expliciet als gerechtigde worden aangemerkt? Hoe beoordeelt u dit? Bent u bereid om ProRail in deze tot de orde te roepen?
De provincie Gelderland verleent nu geen vervoerconcessie op dit grensoverschrijdende baanvak en is in dit geval geen gerechtigde in de zin van de Spoorwegwet. Formeel is nu Hispeed in overleg met ProRail over de voorgenomen variant. Als de plannen voor een eventuele, regionale vervoersconcessie per 2016 concreet worden, kan de Provincie in contact treden met ProRail.
Is het waar dat er reeds een «letter of intent» tussen de netbeheerders ProRail en DB Netz over de technische aanpak is ondertekend, terwijl op dat moment noch de gerechtigde(n) conform artikel 17 lid 3 Spoorwegwet om hun zienswijze is gevraagd, noch door u, conform genoemd artikel, vooraf een formeel instemmingbesluit is genomen? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken? Deelt u de conclusie dat deze handelswijze op gespannen voet staat met de Spoorwegwet? Deelt u tevens de conclusie dat de «letter-of-intent» geen wettelijke grondslag heeft en slechts gezien kan worden als een informeel technisch voornemen?
Hoe is aan Duitse zijde de aldaar geldende wettelijke procedure tot nu toe verlopen? Heeft u hierover contact gehad met uw Duitse ambtsgenoot? Deelt u de zienswijze dat een besluit over de technische inrichting van een grensbaanvak alleen door u en uw ambtgenoot genomen kan worden en dat dit besluit in lijn dient te zijn met van toepassing zijnd Europeees en nationaal beleid en bilaterale verdragen?
Kunt u verklaren waarom door de netbeheerders niet is gekozen voor het voorstel om het Duitse systeem door te trekken tot de afsplitsing van de Betuwelijn bij Zevenaar zodat er zowel voor goederenvervoerders als voor personenvervoerders geen spanningseiland meer is?
Uit het advies in 2010 van de beide netbeheerders aan de beide ministeries bleek dat het saldo van voor- en nadelen van het voorgenomen plan voor 25 kV met betrekking tot de kosten, risico’s en doorlooptijden veel gunstiger was dan bij 15 kV. Één van de grote nadelen bij een eventuele keuze voor 15kV bleken de extra risico’s te zijn, ook voor het personenvervoer, als gevolg van zogenaamde Elektro Magnetische Compatibiliteit (EMC) op het Nederlandse net.
Herinnert u zich de treinbotsingen bij Barendrecht en Zevenaar-Oost? Onderschijft u de noodzaak om zo spoedig mogelijk over te gaan tot de aanleg van ERTMS tussen Zevenaar-Oost en de staatsgrens, en dat vertraging daarvan hoogst ongewenst is, zeker nu het goederenverkeer over de Betuweroute verder groeit en daarmee de risico’s bij Zevenaar-Oost verder toenemen?
Gaat u op korte termijn alsnog een formeel besluit nemen conform artikel 17 lid 3? Bent u bereid om daarbij de bezwaren van betrokken gerechtigden mee te nemen en rekening te houden met vigerend beleid? Bent u bereid om in samenspraak met uw Duitse ambtsgenoot de beide spoorbeheerders te gelasten om hun voorstel aan te passen, en indien nodig het project op te splitsen in een apart ERTMS-project voor de korte termijn en de problematische spanningsaanpassing vooralsnog op te schorten? Zo nee, waarom niet?
Mannen die massaal de kinderopvang verlaten |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mannen verlaten massaal kinderopvang»?1
Ja.
Kunt u nader inzicht geven in de ontwikkeling dat veel mannen die werkzaam waren in de kinderopvang hun baan hebben opgezegd na de zedenzaak in kinderdagverblijf ’t Hofnarretje? In hoeverre kan gesteld worden dat mannen «massaal» de kinderopvang verlaten?
Uit landelijke gegevens over 2010 blijkt dat 4 procent van het personeel in de kinderopvang man is.2 Er werken minder mannen in kinderdagverblijven dan in de buitenschoolse opvang. Over het jaar 2011 zijn nog geen gegevens bekend, ook niet over het aantal mannen dat uit de sector is vertrokken. Een vergelijking van voor en na de zedenzaak in Amsterdam, die in december 2010 plaatsvond, is dan ook niet mogelijk.
Welke feitelijke informatie heeft u over het aantal mannen dat werkzaam is in de kinderopvang voor en nadat de Amsterdamse zedenzaak aan het licht kwam?
Zie antwoord vraag 2.
Welke redenen liggen er volgens u ten grondslag aan het grootschalige vertrek van mannen uit de kinderopvang? Hoe beoordeelt u de stellingen dat zij «min of meer gedwongen» zijn weggegaan, dat zij zich «bekeken» voelden en dat zij steeds «verantwoording» af moest leggen voor hun aanwezigheid? Is het waar dat veel ouders sinds de zedenzaak bezwaar maken tegen de aanwezigheid van mannen in de kinderopvang?
Na het zedenmisbruik in Amsterdam is de aandacht voor mannen, die in de kinderopvang werken, sterk toegenomen. In een aantal gevallen werden in de discussie alle mannen in de kinderopvang over één kam geschoren. De extra negatieve aandacht kan hebben bijgedragen aan het vertrek van een aantal mannen uit de sector. Het is mij niet bekend in welke mate dit feitelijk het geval is. Ook is mij niet bekend hoeveel ouders sinds de zedenzaak bezwaar maken tegen de aanwezigheid van mannen in de opvang. Overigens zijn er ook steunbetuigingen voor het werken van mannen in de kinderopvang, zoals van de Brancheorganisatie kinderopvang, de belangenorganisatie voor ouders BOinK en diverse individuele ondernemers in de kinderopvang.
Is het waar dat van het personeel in de kinderopvang slechts 1 procent man is? Deelt u de mening van kinderopvang en ouderorganisaties dat het belangrijk is dat er ook mannen werken in de kinderopvang omdat zij als rolmodel dienen? Deelt u de mening dat het in dit kader een zorgelijke ontwikkeling is dat veel mannen zich nu gedwongen voelen de kinderopvang te verlaten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3, is 4 procent van het personeel in de kinderopvang man. Naar mijn mening vormen mannen een welkome aanvulling op de – gelet op geslacht – eenzijdig samengestelde beroepsgroep. Zo blijken mannen, vooral voor jongens ouder dan twee jaar, als rolmodel te fungeren. Het vertrek van mannen uit de kinderopvang vind ik daarom te betreuren.
Bent u al in overleg geweest met kinderopvang en ouderorganisaties over deze zorgelijke ontwikkeling? Zo neen, bent u bereid om dit alsnog te doen? Welke mogelijkheden ziet u om in overleg met de kinderopvang en ouderorganisaties te komen met voorstellen om te bevorderen dat er voldoende mannen werkzaam blijven in de kinderopvang?
Zowel met de Brancheorganisatie kinderopvang als met de ouderorganisatie BOinK heb ik over dit onderwerp contact gehad. Beide organisaties hebben aangegeven te streven naar een hoger percentage mannen werkzaam in de kinderopvang. De universiteit van Amsterdam is een onderzoek gestart naar de invloed van het gedrag van mannelijke pedagogisch medewerkers op kinderen. Gezien de verantwoordelijkheidsverdeling, zie ik geen mogelijkheid om zelf actief het aantal mannen in de kinderopvang te bevorderen.
Een artikel waarin gesteld wordt dat geweld binnen scholen door schooldirecties nog altijd niet voldoende wordt aangepakt |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geweld in de klas, een taboe»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de veiligheid van leerlingen en onderwijspersoneel te allen tijde gegarandeerd moet zijn?
Ja.
Deelt u de mening dat de eindverantwoordelijkheid voor de veiligheid binnen de school bij de directie ligt en dat deze verantwoordelijkheid in veel gevallen tekort schiet? Zo nee, waarom niet?
Ja, de verantwoordelijkheid voor de veiligheid dient altijd bij het bevoegd gezag van de school te liggen. De leraar is de baas in de klas en de schooldirecteur bepaalt de regels binnen de school. Om dit nog beter te ondersteunen heeft het kabinet al verschillende acties in gang gezet.
Sinds november 2010 is de strafeis voor geweld tegen werknemers met een publieke taak, waaronder leraren, dan ook met 200% verhoogd.
Bovendien bevordert de regering in het kader van het rijksbrede programma «Veilige Publieke Taak» het (laten) doen van aangifte van strafbare feiten door het bevoegd gezag van de onderwijsinstellingen. Hiervoor zijn diverse handreikingen opgesteld, bijvoorbeeld de handreiking agressie en geweld 2011. Hierin is o.a. geregeld dat werkgevers namens de medewerker aangifte kunnen doen, dat er anoniem aangifte kan worden gedaan, dat er sprake is van lik-op-stuk beleid en dat het mogelijk is schade te verhalen op de dader.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat schooldirecties aangifte bij geweld willen voorkomen, omdat het de reputatie van de school zou schaden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Onderschrijft u het standpunt dat de positie van leraren sterk kan verbeteren als scholen verplicht worden om altijd aangifte te doen bij incidenten met mishandeling en/of ernstige bedreiging van onderwijzend of onderwijsondersteunend personeel, waarbij de school in zijn hoedanigheid van bevoegd gezag de rol van aangevende partij op zich neemt? Bent u bereid dit in wetgeving op te nemen? Zo nee, waarom niet?
De regering heeft scholen al meerdere malen opgeroepen om bij een strafbaar feit altijd aangifte te doen. Ik wil voor scholen echter geen uitzonderingspositie maken voor wat betreft het verplichten van aangifte doen. Iedereen is gelijk voor de wet, en de wet geeft al aan dat burgers in geval van ernstige misdrijven verplicht zijn tot het doen van aangifte.
Omdat er signalen zijn dat verschillende factoren de aangiftebereidheid beïnvloeden wordt momenteel in kaart gebracht hoe de aangiftebereidheid op scholen kan worden verbeterd. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Veiligheid en Justitie. Op basis van deze uitkomsten worden afspraken gemaakt met de schoolbesturen om de aangiftebereidheid verder te verhogen.