Natuursubsidies Reiderwolde en de betrokkenheid van de staatssecretaris |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Waarom is de grond van Reiderwolde goedkoper verkocht (22 000 euro) dan dat het getaxeerd (23 000 euro) is?1 Zijn er aanwijzingen of andere communicaties geweest richting het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) over de hoogte van het bedrag? Zo ja, welke, waartoe en graag een afschrift. Is het gebruikelijk dat BBL in deze orde van grootte op een goedkoper bedrag uitkomt dan getaxeerd? Zo ja, in hoeveel procent van de gevallen?
De verkoopprijs is geheel en al het resultaat van onderhandelingen, waarvoor de taxatie de grondslag vormt. Ik verwijs u hierover ook naar mijn brief van 13 januari 2012 (TK 31 920, nr. 18). Er zijn geen aanwijzingen gegeven richting BBL. Een verschil tussen de verkoopprijs en taxatie van onroerend goed is vrij gebruikelijk. Ik beschik niet over een overzicht van het (relatief) aantal gevallen waarin BBL in deze orde van grootte op een lager bedrag uitkomt dan het getaxeerde bedrag.
Waarom wordt de grond in maart 2007 ongeveer 5 maanden na de verkoop (voor € 22 000, euro op 23 oktober 2006), zo'n 4% duurder opgegeven namelijk op 22 850 euro?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 13 januari 2012 (TK 31 920, nr. 18).
Is 9% waardestijging van grond per jaar gangbaar? Is de 9% voor die periode voor natuurgrond in Noord-Oost Groningen normaal, met welke stukken als achtergrond is de 9% waardestijging van de grond aldaar aannemelijk te maken, en wilt u bij de gegevens betreffende dergelijke waardestijging vermelden of dat inclusief of exclusief de betreffende transactie is en graag ook een vergelijking met het jaar daarvoor en daarna?
De Tweede Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de grondprijsontwikkelingen met de door DLG opgestelde grondprijsmonitor. In de grondprijsmonitor 2007, die op 26 september 2008 aan de Tweede Kamer is gezonden, is te lezen dat de gemiddelde agrarische grondprijs in de provincie Groningen gerekend over het gehele jaar 2007 ten opzichte van het gehele jaar 2006 met circa 17% is gestegen (van 23 719 euro naar 27 742 euro per ha). De prijsstijging in 2006 ten opzichte van 2005 bedroeg circa 15% (van 20 666 euro naar 23 719 euro per ha). In deze grondprijsmonitor worden de BBL-transacties meegeteld.
Waarom wordt beweerd2 dat het geïndexeerde bedrag van 22 850 euro lager uit zal vallen dan na hertaxatie? Waarop is deze kennis gebaseerd? Is er dan gehertaxeerd? Zo ja, door wie en hoe hoog was deze hertaxatie? Zo nee, waarom wordt dan beweerd dat deze duurder uit zou vallen? Is hier bewijs voor of een reden waarom dit aannemelijk is?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven bedroeg de gemiddelde waardestijging in de betreffende periode in de provincie Groningen meer dan het verschil tussen de overeengekomen prijzen.
Nu bij de subsidietoekenning aan Reiderwolde V.O.F met 22 850 euro een ander bedrag is opgegeven en gehonoreerd dan de daadwerkelijk voor de grond betaalde 22 000 euro als basis voor de subsidieaanvraag, hoe vaak is een dergelijke constructie (met een ander bedrag voor de subsidieaanvraag dan het betaalde bedrag) daadwerkelijk voorgekomen bij andere gegunde natuursubsidies in Groningen en in heel Nederland (graag zowel in percentage als in absolute aantallen)?
Omdat dit de algemene systematiek van dat moment was, is een dergelijke situatie vaker voorgekomen. BBL registreert alle transacties maar houdt geen overzichten bij van het verschil tussen verkoopprijs en taxatie. Zoals vermeld in de brief van 13 januari 2012 (TK 31 920, nr. 18) is deze systematiek in 2008 aangepast.
Waren er afspraken tussen de provincie en Reiderwolde V.O.F over de hoogte van het bedrag dat per hectare zou worden opgegeven bij de subsidieaanvraag? Zo ja, wanneer zijn deze gemaakt, wie waren hierbij betrokken en wat behelsden deze en heeft u zich op enigerlei wijze direct dan wel indirect bemoeid met de totstandkoming van de hectareprijs zoals opgegeven in de subsidieaanvraag?
Nee, er waren enkel afspraken gemaakt over de systematiek, zie mijn brief van 13 januari 2012.
Welke betrokkenheid heeft u gehad bij het vaststellen van inrichtingssubsidies en welke actieve aanwijzingen heeft u in deze gegeven richting de ambtenarij?
Er zijn geen aanwijzingen gegeven. De subsidieprocedure voor inrichtingssubsidie in het kader van de Subsidieregeling Natuur (SN) was destijds als volgt. De provincie stelde de kaders vast in het natuurbeheerplan. Daarin zijn onder andere natuurdoelen vastgelegd. Een grondeigenaar kon subsidie aanvragen op basis van het natuurbeheerplan. De subsidieaanvraag werd ingediend bij de Dienst Regelingen. Dienst Regelingen beoordeelde de subsidieaanvraag en vroeg daarvoor advies van de Dienst Landelijk Gebied. Dienst Regelingen was gemandeerd om namens de provincie de beschikking af te geven. De provincie had daarmee geen actieve rol in de vaststelling van de subsidie.
In het kader van het projectplan toeristische recreatieve infrastructuur Ring Blauwe Stad is nog subsidie naar het gebied gegaan (maar niet naar Reiderwolde V.O.F) om daarmee de recreatieve voorzieningen te realiseren voor toeristen, recreanten, nieuwe en huidige bewoners, maar als Staatsbosbeheer het gebied ontwikkeld had, had zij dan de toeristische recreatieve voorzieningen bekostigd, of was dezelfde subsidie in dezelfde hoeveelheid in dat geval naar Staatsbosbeheer gegaan? Kunt u dit toelichten?
Staatsbosbeheer (SBB) ontwikkelt geen gebieden en ontvangt daarvoor ook geen financiële bijdrage. SBB neemt wel, veelal door overname van gronden van BBL, ingerichte en ontwikkelde gebieden in beheer.
Hoe is de natuurfunctie en het natuurbeheer voor de lange termijn gegarandeerd voor het gebied?
Voor het Reiderwolde is de natuurfunctie notarieel voor onbepaalde tijd vastgelegd met sancties op schending van deze verplichting. Dienst Regelingen is van overheidszijde de uitvoerder en houder van deze verplichting. Daarmee is de natuurfunctie privaatrechterlijk geborgd. Verder geldt dat als Reiderwolde onderdeel wordt van de herijkte EHS, de natuurfunctie en het beheer extra zijn geborgd met de afspraken in het Onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur over planologische vastlegging van de herijkte EHS en de financiering van beheer.
Op welk moment is besloten dat Reiderwolde voor particulier natuurbeheer gegund zal worden en dat Staatsbosbeheer hier niet voor in aanmerking zou komen, op welke gronden is deze beslissing genomen en is hierbij een kostenvergelijking gemaakt tussen particulier natuurbeheer en ontwikkeling door Staatsbosbeheer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hier dan duidelijk inzicht in geven? Welke kostenopgaaf/offerte voor natuurontwikkeling en beheer van het gebied heeft de provincie van Staatsbosbeheer ontvangen en kunt u de Kamer hiervan een kopie doen toekomen?
Het besluit is genomen op 29 juni 2006 door Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen. Het besluit paste in het Rijksbeleidskader «Omslag van minder verwerving naar meer beheer» (TK 29 800 XIV, nr. 97), wat als doel had een verdere stimulans te geven aan het particulier natuurbeheer. Van de restantopgave voor verwerving ten behoeve van de Ecologische Hoofdstructuur op 1 januari 2004, werd 60% via verwerving en 40% via beheer gerealiseerd. En daarvan weer 25% via agrarisch natuurbeheer en 75% via particulier natuurbeheer. Het beleidskader bevatte ook een bijlage met afwegingen als hulpmiddel voor de provincies om te bepalen waar het best voor welke beheersstrategie gekozen kan worden. Dit betrof inhoudelijke afwegingen, kosten waren hierin geen afwegingscriterium. De beheersbijdrage is voor alle terreinbeheerders hetzelfde (zie antwoord vraag 11). In tegenstelling tot verwerving wordt bij particulier natuurbeheer de grond niet verworven door het Rijk, maar wordt 80–85% van de waarde vergoed (waardedaling).
Het beleid en de inzet van het toenmalige provinciebestuur waren gericht op het stimuleren van particulier natuurbeheer. Dat blijkt onder andere uit de voor 2005 en 2006 door dat bestuur opgestelde begrotingen. Gedeputeerde Staten hebben destijds, na overleg met de grote natuurorganisaties, een kaart vastgesteld met gebieden die zich zouden kunnen lenen voor particulier natuurbeheer. Op 5 september 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Groningen het inrichtingsplan Reiderwolde vastgesteld (met indicatieve begroting). Het inrichtingsplan was kaderstellend voor de inrichting van het gebied. Dat zou zowel voor Staatsbosbeheer als een particulier natuurbeheerder het geval zijn geweest.
Welke beheerskosten zou de overheid aan Staatsbosbeheer betaald hebben als zij dit gebied in beheer had genomen als grote eenheid natuur? Welke beheerskosten wordt aan Reiderwolde V.O.F. in het totaal betaald en hoe verklaart u het verschil?
De provincie heeft het gebied niet aangewezen als «grote eenheid natuur», maar heeft de natuurdoelen bos, moeras en grasland in het gebied vastgesteld. Een beheerssubsidie of andere betaling voor «grote eenheid natuur» is en was dus niet aan de orde.
De sluiting van brandweerposten |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat er door heel Nederland de afgelopen jaren 53 brandweerposten gesloten zijn en dat er 42 brandweerposten gesloten dreigen te worden?1
Ik ken de geluiden over het sluiten van brandweerposten. Het is echter niet aan mij om in te gaan op de precieze cijfers hieromtrent. De verantwoordelijkheid voor het sluiten van brandweerposten ligt immers bij het bestuur van de veiligheidsregio’s. Mijn verantwoordelijkheid richt zich op het naleven van de wettelijke kaders uit de wet veiligheidsregio’s, waaronder het behalen van de opkomsttijden. Ik baseer mijn beeld op het onderzoek dat de Inspectie VenJ hiernaar heeft uitgevoerd en zal u voor de zomer informeren over de concrete cijfers met betrekking tot de opkomsttijden en de landelijke dekking in Nederland.
Is het waar dat er sluitingsplannen zijn in de veiligheidsregio’s Haaglanden, Rotterdam-Rijnmond, Noord- en Oost-Gelderland, Friesland, Limburg-Noord, Zuid-Oost Brabant en Zeeland? Waaruit bestaan deze plannen concreet? Kunt u per brandweerpost aangeven waarom sluiting nodig is?
Het bestuur van de veiligheidsregio stelt het brandweerbeleid, op basis van het regionale risicoprofiel, vast in het brandweerbeleidsplan. Onderdeel daarvan is het zogenaamde dekkingsplan, waarin de spreiding en het aantal brandweerposten per veiligheidsregio wordt vastgelegd. Daarin staan de middelen en maatregelen beschreven om de brandweerzorg in de veiligheidsregio te realiseren. De veiligheidsregio’s zijn daartoe verplicht op basis van de Wet veiligheidsregio’s en het Besluit veiligheidsregio’s en moeten zich houden aan de bepalingen uit de Wet.
Het regionale brandweerbeleid en het treffen van maatregelen om dat beleid zo effectief en efficiënt mogelijk uit te voeren, is een regionale bestuurlijke verantwoordelijkheid en bevoegdheid. Ik stel de landelijke kaders. Omdat het vaststellen van het brandweerbeleid en de regionale dekkingsplannen door het bestuur van de regio gebeurt, is het niet aan mij om per brandweerpost aan te geven waarom sluiting nodig is.
Wat zijn de gevolgen van deze plannen voor de opkomsttijden en de veiligheid van de inwoners?
De IOOV is bezig met een grootschalig onderzoek naar de gerealiseerde opkomsttijden in Nederland. Dat onderzoek zal uitwijzen hoe het staat met de opkomsttijden in het land. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Hoe worden gemeenteraden betrokken bij voorstellen over mogelijke sluitingen?
Het is in Nederland zo geregeld dat het beleidsplan moet worden vastgesteld door het bestuur van de veiligheidsregio. Elke burgemeester in een veiligheidsregio maakt deel uit van het bestuur van de veiligheidsregio, dat de beleidsplannen vaststelt.
Binnen ons dualistische stelsel kan een gemeenteraad te allen tijde de burgemeester van een gemeente vragen zich te verantwoorden over het beleid in de eigen gemeente.
Wat is op dit moment de stand van zaken van het onderzoek van Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) naar de opkomsttijden van de brandweer?
Het onderzoek van de Inspectie OOV wordt in mei 2012 afgerond en de resultaten worden dan aan mij kenbaar gemaakt. Ik zal kort daarop ook de Kamer informeren over die uitkomsten en mijn reactie op het rapport geven.
Bent u bereid voorgenomen sluitingen van kazernes op te schorten tot de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn?
Het bestuur van de veiligheidsregio stelt het beleid en de samenhangende maatregelen vast. De veiligheidsregio maakt bestuurlijke afwegingen (op basis van de landelijke kaders) en besluit op basis van haar beleidsplan over de brandweerposten, het aantal en de spreiding. Het is een regionale bestuurlijke afweging welke maatregelen op welk moment moeten worden genomen. Ik ga er daarbij vanuit dat de veiligheidsregio’s de veiligheid van burger en personeel voorop hebben staan.
Zoals ik hiervoor aangaf, wil ik niet op de resultaten van het onderzoek van de IOOV vooruitlopen. Indien het onderzoek van de IOOV uitwijst dat veiligheidsregio’s zich niet houden aan de bepalingen in de Wet, dan is het aan het bestuur van de veiligheidsregio om maatregelen te treffen om die situatie te verbeteren. Ik kan het bestuur van de veiligheidsregio daarop aanspreken.
Het bericht dat het kabinet af wil van de dubbele nationaliteit |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u in deze economisch zware tijden niets belangrijkers te doen dan een maatschappelijk non-probleem zoals de dubbele nationaliteit op de agenda van de Tweede Kamer te plaatsen?1
Het aanscherpen van de plicht tot afstand van de nationaliteit van het land van herkomst bij naturalisatie of optie tot Nederlander vloeit voort uit de gedachte dat de helderheid van de rechtspositie van de burger, zowel voor de overheid als voor de burger, is gediend met een enkelvoudige nationaliteit.
Kent u het aantal volksvertegenwoordigers van CDA, VVD, PVV en bewindspersonen die willens en wetens een dubbele nationaliteit hebben? Zo ja, hoeveel?
Nee. Het hebben van een meervoudige nationaliteit wordt niet van overheidswege getoetst bij benoeming van bewindspersonen of installatie van volksvertegenwoordigers. Hiervoor is slechts van belang of betrokkene het Nederlanderschap bezit.
Getuigt het niet van schijnheiligheid om anderen lastig te vallen met dit maatschappelijke non-probleem, maar zelf wel 2 paspoorten te verkiezen?
Het verlies van het Nederlanderschap bij verkrijging van een andere nationaliteit en de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit bij verkrijging van het Nederlanderschap is altijd uitgangspunt geweest van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Ik wijs er overigens op dat het bezitten van twee nationaliteiten voor veel Nederlanders niet altijd het gevolg is van een vrijwillige keuze. Dubbele nationaliteit kan ook ontstaan door afstamming indien iemand geboren wordt uit twee ouders met verschillende nationaliteiten; het wetsvoorstel laat dit onverlet. Verder staan sommige landen niet toe dat hun onderdanen afstand doen van hun nationaliteit, zelfs indien betrokkene dit zou wensen.
Bent u van mening dat de bewindslieden en Kamerleden van CDA, VVD en PVV de eersten moeten zijn die hun tweede nationaliteit afleggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u hen dat dan vragen?
Het wetsvoorstel zal alleen betrekking hebben op nieuwe gevallen, dat wil zeggen, voor personen die in de toekomst van nationaliteit veranderen. Hiervoor is niet relevant of betrokkene bewindspersoon of Kamerlid is.
Wat zegt u tegen Nederlanders in het buitenland die straks hun Nederlandse nationaliteit moeten opgeven en het gevoel hebben dat hun band met het geboorteland wordt doorgescheurd?
Het verlies van het Nederlanderschap bij vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit is reeds lang uitgangspunt van de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap. Het voorstel heeft tot strekking de thans bestaande uitzonderingen hierop te schrappen. Dit heeft geen gevolgen voor Nederlanders in het buitenland die nu reeds een dubbele nationaliteit bezitten. Het heeft wel gevolgen voor Nederlanders die in de toekomst een andere nationaliteit willen verkrijgen. Daarbij zal het Nederlanderschap overigens slechts verloren gaat indien de andere nationaliteit vrijwillig wordt aanvaard. Dit is primair een afweging van de betrokkene zelf. Overigens wijs ik er op dat de emotionele band met Nederland niet samenvalt met het bezit van de Nederlandse nationaliteit: het is mogelijk om een emotioneel band met Nederland te hebben zonder dat deze juridisch tot uitdrukking komt in het Nederlanderschap.
Gesjoemel met tellen van reeën |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Gesjoemel met tellen van reeën»1 en «Reeënjacht ligt aan banden»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het aantal door Drentse wildbeheereenheden getelde reeën tot 25 tot 30 procent afweek van de in eerste instantie opgegeven aantallen? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe deze situaties hebben kunnen ontstaan? Zo nee, op welke onduidelijkheden in tellingen van reewild is dit bericht dan gebaseerd?
Het is aan de colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies om maatregelen te nemen voor een verantwoord faunabeheer dat is gericht op de instandhouding van een gezonde en evenwichtige doelpopulatie. Het is eveneens de verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten om zo nodig handhavend op te treden. De provincies hebben een aantal taken met betrekking tot het faunabeheer neergelegd bij faunabeheereenheden (FBE), maar blijven uiteraard zelf verantwoordelijk voor een verantwoord beleid.
Om die redenen ben ik niet bereid onderzoek in te stellen naar populatiedynamiek of beheermaatregelen.
Deelt u de mening dat het stelselmatig teveel tellen van reewild om op die manier machtigingen te krijgen om extra dieren te kunnen schieten onaanvaardbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze gaat u maatregelen treffen?
Ja, het opzettelijk teveel dieren opgeven om er meer te kunnen schieten, vind ik niet aanvaardbaar. Het is echter de verantwoordelijkheid van de Gedeputeerde Staten van de provincies om dit te onderzoeken en in voorkomende gevallen maatregelen te nemen. Zij zijn verantwoordelijk voor het faunabeheer.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre deze onduidelijkheden met betrekking tot het tellen van reeën ook bij andere faunabeheereenheden aan de orde zijn of zijn geweest de afgelopen jaren? Zo nee, bent u bereid om naar aanleiding van de berichtgeving over de Drentse wildbeheereenheden onafhankelijk onderzoek wildbeheereenheden hier naar in te stellen onder de overige?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten hoe wordt gecontroleerd of faunabeheereenheden en wildbeheereenheden het reewild naar waarheid in kaart brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat jagers er belang bij hebben het aantal reeën hoger in te schatten om zo meer dieren te kunnen schieten? Zo nee, hoe verklaart u dan het gesjoemel met tellingen van reeën door de faunabeheereenheid Drenthe? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De specifiek omschreven casuïstiek in Drenthe valt binnen de verantwoordelijkheid van de Gedeputeerde Staten. Het is niet aan mij om daar uitspraken over te doen.
Is het waar dat jagers vanuit eigenbelang er niet bij gebaat zijn de populatie te beheren in lijn met het draagkracht van het gebied, omdat er dan minder aantallen geschoten kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Nee, jagers en wildbeheereenheden zijn niet de enigen die faunapopulaties in kaart brengen. Om een gecoördineerde en planmatige aanpak van het faunabeheer te bewerkstelligen is juist de Faunabeheereenheid (FBE) opgericht. In de FBE hebben diverse betrokken maatschappelijke partijen zitting, waaronder natuurorganisaties. Daarmee is de onafhankelijkheid en objectiviteit voldoende gewaarborgd.3
Deelt u de mening dat het in kaart brengen van wildpopulaties niet aan jagers en wildbeheereenheden moet worden overgelaten vanwege de tegenstrijdige belangen zoals blijkt uit het gesjoemel met reewildtellingen? Zo nee, waaraan ontleent u de zekerheid dat wildbeheereenheden het tellen van wild ten behoeve van het bepalen van de afschotaantallen naar waarheid uitvoeren? Zo ja, op welke termijn en wijze gaat u het beleid ten aanzien van tellen van wildpopulaties anders inrichten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u uiteenzetten hoe de onafhankelijkheid van de telling van andere grote hoefdieren zoals damherten, edelherten en zwijnen gewaarborgd is? Kunt u ook uiteenzetten wat de betrokkenheid van jagers en wildbeheereenheden is bij deze tellingen en hoe belangenverstrengeling van overheidswege voorkomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre het afschot van grote hoefdieren gericht is op blijvende regulering van de populatieomvang en kunt u het succes van een dergelijke strategie duiden aan de hand van de populatieontwikkeling van de afgelopen 5 jaar gerelateerd aan afschotcijfers en uitgesplitst naar diersoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat de logica is van de gedachte dat de Drentse jagers na het bekend worden van het gesjoemel, in overleg met de Provincie hebben besloten met name de jacht op vrouwelijke dieren aan banden te leggen? Waren er aanwijzingen dat er in verhouding meer op vrouwelijke dieren dan op mannelijke dieren geschoten werd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in termen van populatiedynamiek en populatiebeheersing uitleggen wat het beperken van de jacht op vrouwelijke dieren betekent voor de te verwachten aanwas van volgend jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat jagers vaak een geiten- of zeugenpot hebben waarin boetes gestort moeten worden wanneer een jager teveel vrouwelijke dieren schiet, juist omdat jagers vrouwelijke dieren zien als de garantie voor voldoende af te schieten dieren in het volgende jaar? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben daar niet mee bekend.
Bent u bereid nader onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de populatiedynamiek van grote hoefdieren in relatie tot de totstandkoming van telgegevens en de rol van de jacht c.q. schadebestrijding met het jachtgeweer daarin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat jagers ook de rollen van dierenteller, dierenpolitieagent, veldwachter, aanklager, rechter en leverancier van de poelier op zich mogen nemen, waardoor belangenverstrengeling op de loer ligt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u deze vermenging van rollen ontvlechten en objectiveren?
Zie antwoord vraag 7.
De ongebruikelijke transacties van de minister-president van Curacao |
|
Ronald van Raak |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw opvatting over de «ongebruikelijke transacties» waarbij de huidige minister-president van Curaçao in 2009 als toenmalig lid van de Eilandsraad betrokken was?1
De benoeming van de minister-president is een landsaangelegenheid. Het past mij daarom niet daar een opvatting over te hebben. Benoeming geschiedt bij landsbesluit, door de Gouverneur onder politieke verantwoordelijkheid van de (nieuwe) minister-president. Het is aan de Staten van Curaçao om te beoordelen of de bestuurders een goede afweging hebben gemaakt bij de benoeming van de minister-president.
Wanneer was u op de hoogte van deze ongebruikelijke financiële transacties?
Mijn ambtsvoorganger heeft van de Gouverneur begin 2011 zijn waardering van de uitkomsten van de gebruikelijke screening van bewindslieden door de veiligheidsdienst Nederlandse Antillen c.q. Curaçao ontvangen en daar kennis van genomen (u bent hier per brief van 19 januari 2011, Kamerstuk 2010–2011, 32 500 IV, nr. 26 en het debat van 10 februari 2011 (Handelingen 10 februari 2011, 51-4) over geïnformeerd). Deze screening bestond uit een onderzoek door de Veiligheidsdienst en onderzoek naar gegevens van betrokkenen uit de dossiers van het Openbaar Ministerie, de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank.
Zouden de in het artikel genoemde ongebruikelijke transacties bij een screening van ministers een belemmering hebben gevormd voor de benoeming van deze minister-president?
Het Openbaar Ministerie heeft eind 2010 meldingen bij het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) met het hoofd van deze dienst besproken en zag toen op basis van de beschikbare informatie vooralsnog geen termen aanwezig om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. De verklaring die de procureur-generaal daarover richting de Gouverneur van Curaçao heeft gestuurd in december 2010 is door de regering van Curaçao openbaar gemaakt (persbericht 7 maart 2012 «OM heeft reeds in december 2010 de premier «gecleared» inzake MOT-meldingen»).
In hoeverre is naar uw opvatting op Curaçao nog sprake van goed bestuur?
Curaçao is een autonoom land en heeft zijn eigen mechanismen om de gemeenschappelijke waarden te waarborgen. Het is in eerste instantie aan de organen van het land om zorg te dragen voor goed bestuur. De verantwoordelijkheid van het Koninkrijk in dit verband bestaat uit invulling geven aan het waarborgen van deugdelijkheid van bestuur als bedoeld in artikel 43, tweede lid van het Statuut voor het Koninkrijk. Uitgangspunt daarbij is dat de Koninkrijksregering de landen de tijd en ruimte laat om zelf hun verantwoordelijkheid te nemen. Ingrijpen in de autonomie van een land om de deugdelijkheid van bestuur te waarborgen, moet worden beschouwd als een ultimum remedium.
Hoe gaat u invulling geven aan de taak van de Koninkrijksregering om goed bestuur op Curaçao te waarborgen?
Zie antwoord vraag 4.
Het advies van de Commissie voor de Milieu Effect Rapportage over goederenspoor in Oost-Nederland |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Wacht met MER goederenspoor Oost-Nederland tot noodzaak duidelijker is»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verstandig is om het advies van de Commissie voor de op te volgen en eerst fundamentele vragen over de lange termijn verwachtingen en de keuze tussen modaliteiten?
Naar aanleiding van de door de Kamer aangenomen moties tijdens het debat over het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) heb ik in de Voortgangsrapportage over PHS van 10 oktober 2011 (Kamerstuk 32 404, nr. 55 met bijlage2 aangegeven dat gekozen is voor een parallelle aanpak van de onderzoeken. Tegelijkertijd worden (A) de door uw Kamer gevraagde extra studies uitgevoerd (namelijk: meer inzet van de binnenvaart, meer gebruik van de Betuweroute, en het lange termijn perspectief van het goederenvervoer per spoor), en (B) de MER voor de goederenroutering in Oost Nederland. In par 2.4.7. van de Voortgangsrapportage is aangegeven hoe die studies in samenhang worden gepland en uitgevoerd.
In de opzet van de MER-studie is er rekening mee gehouden dat de uitkomsten van de noodzaak-onderzoeken (A) adequaat meegenomen kunnen
worden in de lopende MER-studie (B). Daarom wordt in de MER zowel onderzoek gedaan naar de effecten van het aantal goederentreinen zoals voorzien in de PHS Voorkeursbeslissing door het Kabinet van juni 2010, namelijk 2 extra goederentreinen per uur en per richting, alsook naar de effecten van 1 goederentrein per uur en per richting, en idem van nul extra goederentreinen.
Daardoor kan de MER, vanaf het moment dat besluitvorming naar aanleiding van de door uw Kamer gevraagde extra onderzoeken (A) heeft plaatsgevonden, daarop op maat gesneden worden voortgezet, en zonder tijdverlies. Die besluitvorming is gepland medio 2012 na bestuurlijk overleg met de regio.
Het advies van de CieMER om de onderzoeken ná elkaar uit te voeren neem ik niet over. Dat zou tot een onnodige vertraging van de MER-procedure leiden, en tot een langere periode van onzekerheid voor de bewoners langs de spoorlijnen van Elst tot Oldenzaal/grens.
Deelt u de mening dat de m.e.r.-procedure moet worden stopgezet en dat hoe dan ook de deadline voor het inbrengen van commentaar voor de m.e.r.-startnotitie ruim na het verschijnen van de resultaten van de voorstudies rond de alternatieven voor de spoorboog bij Deventer moet liggen? Zo nee, waarom niet?
De m.e.r.-procedure behoeft niet te worden stilgelegd, omdat er in de procedure voorzieningen zijn opgenomen om rekening te kunnen houden met tussentijdse beslissing naar aanleiding van de noodzaak-onderzoeken; zie het antwoord op vraag 2. Deze aanpak is ook beschreven in de «Notitie reikwijdte en detailniveau» (de m.e.r.-startnotitie), die al vanaf eind 2011 ter visie ligt; de commentaarperiode op dit document behoeft derhalve niet te worden verlengd. De «voorstudies rond de alternatieven voor de spoorboog bij Deventer» maken juist onderdeel uit van het m.e.r.-onderzoek; als dat deel van het onderzoek gereed is – volgens planning voorjaar 2013 – is er vanzelfsprekend ruime gelegenheid voor inspraak.
Kunt u deze vragen, gelet op de deadline die nu geldt voor het indienen van commentaar op de m.e.r.-startnotitie, vóór 15 maart beantwoorden?
Beantwoording voor 15 maart is helaas net niet gelukt, wel zeer kort daarna.
De Chinese overheidsmaatregelen tegen mensenrechtenverdedigers |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe hebt u gereageerd of hoe gaat u reageren op het door de Chinese politie verhinderen van het door Tsering Woeser in ontvangst nemen van de Prins Claus Prijs en op het huisarrest dat haar werd opgelegd?1
Ik betreur de gang van zaken en heb de Chinese autoriteiten om tekst en uitleg gevraagd. De Chinese autoriteiten zien mevrouw Tsering Woeser als een Tibetaanse die separatisme voorstaat en ziet haar activiteiten niet in een cultureel, maar een politiek kader. Hoewel mevrouw Tsering Woeser niet bij de uitreiking aanwezig kon zijn, is de Prins Claus Prijs inmiddels wel aan haar overhandigd.
Bent u bereid Tsering Woeser uit te nodigen naar Nederland om de Prins Claus Prijs hier in ontvangst te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mevrouw Woeser kan China niet uitreizen. Zij beschikt niet over een paspoort.
Hoe beoordeelt u de tegen Tsering Woeser getroffen maatregelen in het licht van de mensenrechtensituatie in China in het algemeen en in het licht van de situatie van de Tibetanen in het bijzonder?
Mevrouw Tsering Woeser heeft gemeld dat zij een maand in haar bewegingsvrijheid beperkt zal worden. Zij zelf brengt dit in verband met de twee vergaderingen van het Nationale Volkscongres en de Politieke Raadgevende Volksconferentie en met de situatie in de Tibetaanse gebieden. De Tibetaanse minderheid in China staat onder druk. Tibet staat op de agenda in de dialoog die de EU met China voert over de mensenrechtensituatie. De kwestie heeft internationale aandacht, ook tijdens de VN-Mensenrechtenraad bijeenkomst in Genève.
Kunt u de Kamer informeren over de situatie van Ni Yulan, die vanwege detentie de Nederlandse Mensenrechtentulp niet in ontvangst kon nemen? Hebben Nederlandse diplomaten geprobeerd haar in de gevangenis te bezoeken? Zo nee, waarom niet? Wordt het proces tegen Ni Yulan door Nederlandse diplomaten bijgewoond? Zo nee, waarom niet?
Mevrouw Ni Yulan zit in voorarrest in afwachting van een volgende rechtszitting. De ambassade heeft contact met haar dochter. Verdachten in voorarrest kunnen alleen door hun advocaat worden bezocht. De ambassade heeft samen met vertegenwoordigingen van andere landen geprobeerd op 29 december 2011 de rechtszitting tegen mevrouw Ni Yulan en haar man bij te wonen, maar kreeg toen geen toegang tot de rechtszaal.l
Bent u bereid de positie van Tsering Woeser en Ni Yulan blijvend aan de orde te stellen in bilaterale contacten met China alsmede in internationale gremia? Zo nee, waarom niet?
Het proces tegen mevrouw Ni Yulan wordt door Nederland en een aantal andere landen nauwlettend gevolgd en aangekaart bij de Chinese autoriteiten, zoals tijdens de recente EU-China Top. Op passende gelegenheden zal ook de kwestie rond de positie van mevrouw Tsering Woeser ter sprake worden gebracht
De verkoop van Holland Casino. |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kabinet doet Holland Casino in de verkoop»1 en herinnert u zich het bericht «Verkoop Holland Casino»; PvdA: «Entertainmentbedrijf geen taak overheid»?2
Ja.
Betekent het feit dat Holland Casino een staatsbedrijf is dat de verdere ontwikkeling naar een entertainmentbedrijf met onder andere een uitbreiding van theater- en horecafaciliteiten, wordt gehinderd? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de regels ten aanzien van markt en overheid?
Holland Casino is een private onderneming die zelfstandig opereert. Door de pseudo-aandeelhouder wordt het behandeld als ware het een staatsdeelneming. Inzake het ontplooien van nevenactiviteiten hebben de toenmalige ministers van Financiën en van Justitie uw Kamer op 24 maart 2010 een brief3 gestuurd met hun reactie op het advies van de landsadvocaat. Graag verwijzen wij u hiernaar. De brief gaat vooral in op de vraag in welke mate vernieuwing van het casinoconcept mogelijk is zonder de Europeesrechtelijke houdbaarheid van het monopolie voor speelcasino’s in gevaar te brengen. Volgens de landsadvocaat is het mogelijk de kwaliteit van het aanbod te verhogen en het aanbod aantrekkelijker te maken, zolang het speelaanbod en de hoeveelheid reclame daarvoor in zijn totaliteit niet wordt vergroot. Revitalisering van de bestaande casino’s zou niet op Europeesrechtelijke bezwaren stuiten, ook als in de bestaande casino’s meer dan voorheen plaats wordt ingeruimd voor horecafaciliteiten of als er een (klein) theater wordt ingericht.
Is het waar dat het kabinet momenteel werkt aan een voorstel tot privatisering van Holland Casino? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat voorstel, op welke termijn is de verkoop mogelijk en had de Tweede Kamer eerder kennis van een dergelijk voorstel kunnen nemen? Zo nee, betekent dat dan dat u op dit moment op geen enkele manier overweegt Holland Casino te verkopen?
Eén van de uitgangspunten van de van de in maart vorig jaar aan uw Kamer verzonden Beleidsvisie Kansspelen4 is om de beleidsdoelstellingen (voorkomen van kansspelverslaving, beschermen van de consument, tegengaan van fraude en witwassen en creëren van passend en attractief aanbod) zoveel mogelijk door het stellen van strikte regels en het uitoefenen van goed toezicht te bereiken en niet altijd vast te houden aan het huidige beginsel om per kansspelcategorie slechts één vergunning toe te laten. In het nieuwe kansspelbeleid zullen wij dan ook bezien hoe de markten geordend worden (één of meer vergunningen). Onze departementen werken momenteel hard aan voorstellen voor een gemoderniseerde inrichting en ordening van de kansspelmarkten voor casino’s en automatenhallen. De vraag of de overheid voor 100% eigenaar dient te zijn van Holland Casino is daar een afgeleide van. Een eventuele verkoop van Holland Casino zal derhalve bezien worden in samenhang met de voorstellen voor een gemoderniseerde inrichting en ordening van deze kansspeldeelmarkten. Een concreet voorstel tot privatisering is er nu derhalve niet.
Indien het antwoord op vraag drie bevestigend is, op welke wijze overweegt het kabinet Holland Casino dan eventueel te verkopen? Gebeurt dat via een veiling van de vergunning, een onderhandse verkoop, uitgifte van aandelen of anders?
Wij kunnen nu op deze vragen geen betekenisvolle antwoorden geven. Voor de vormgeving van voorstellen voor een gemoderniseerde inrichting en ordening van de kansspelmarkten zijn de in de vraag genoemde doelstellingen, alsook de bescherming van de consument tegen crimineel en frauduleus handelen onaantastbare randvoorwaarden. Marktordeningsopties die daar geen of onvoldoende rekening mee houden zijn onaanvaardbaar.
Indien verkoop wordt overwogen, vindt de verkoop van Holland Casino dan in zijn geheel plaats of worden afzonderlijke locaties afzonderlijk of in clusters verkocht? Op welke wijze wordt er bij de verkoop rekening gehouden met doelstellingen ten aanzien van het voorkomen van gokverslaving of het wiswassen van geld en met de belangen van het huidige personeel van dit staatsbedrijf?
Zie antwoord vraag 4.
Betekent een mogelijke verkoop van Holland Casino dat daarmee meer ruimte wordt gecreëerd voor entertainment en online gokken in combinatie met kansspelen binnen de vestigingen van Holland Casino?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat er zes jaar geleden al belangstelling was bij Amerikaanse gokconcerns om Holland Casino over te nemen? Zo ja, waar bleek die belangstelling uit en bestaat die nog steeds?
De afgelopen jaren hebben zich op de departementen van Veiligheid en Justitie en Financiën verschillende partijen gemeld om hun belangstelling voor het exploiteren van één of meerdere casino's in Nederland kenbaar te maken. Gelet op het huidige stelsel van de Wet op de Kansspelen en de positie van Holland Casino daarin is van onderhandelingen met deze partijen geen sprake.
Zijn u op dit moment partijen bekend die geïnteresseerd zijn in een overname van Holland Casino? Bent u al met partijen in onderhandeling?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer krijgt de Kamer een kabinetsreactie over hoe de aangenomen moties met betrekking tot een breed kansspelbeleid (behorend bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de kansspelen 32 264) worden uitgevoerd?
Zoals uw Kamer bij haar regeling van werkzaamheden van 28 februari jl. heeft verzocht, zal de reactie op de aangenomen moties op korte termijn aan uw Kamer worden gezonden.
De toerusting en verantwoordelijkheden van gezinsvoogden. |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van de Vara Ombudsman over de macht van gezinsvoogden?1
De uitzending laat zien dat gezinsvoogden in complexe situaties lastige afwegingen moeten maken in het belang van het kind. Daarbij is het van groot belang om ouders maximaal te betrekken bij de uitvoering van de maatregel, ook als die op grond van een rechterlijke uitspraak tegen hun wil wordt genomen.
Wanneer is het tuchtrecht geregeld voor beroepen in de jeugdzorg? Waarom laat het tuchtrecht in de jeugdzorg zo lang op zich wachten? Wat gaat u doen om dit traject te versnellen?
Over de juridische uitwerking van het voornemen om tot een wettelijke regeling te komen, is intensief overleg gevoerd met de Stuurgroep Implementatie Actieplan Professionalisering. Het ging daarbij met name over de wijze waarop de wettelijke verplichting tot registratie zou worden vormgegeven en in het bijzonder om de vraag wie straks verplicht is om zich te laten registreren. Het bleek niet mogelijk te zijn een sluitende domeinbeschrijving te maken of de werkzaamheden van deze professionals waarvoor een registratie vereist is te omschrijven. Het werk van een jeugdzorgwerker of gedragswetenschapper in de jeugdzorg is bijvoorbeeld niet te typeren in de vorm van voorbehouden handelingen, zoals die opgenomen zijn in de Wet BIG. In plaats daarvan is aangesloten bij het begrip «verantwoorde zorg» zoals dat nu reeds is opgenomen in de Wet op de jeugdzorg. Voor een nadere toelichting op deze keuze verwijs ik naar de brief over Kwaliteitsbeleid voor de brede zorg voor jeugd die ik u op 2 april heb gestuurd
Ik ben voornemens u rond het kerstreces een voorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg te doen toekomen, waarmee ik de professionalisering van twee beroepen in de jeugdzorg wettelijk wil borgen.
Welke extra scholing en ook eventuele permanente scholing zou een gezinsvoogd of voogd volgens u moeten volgen naast de basisopleiding? Bent u bereid om deze nascholing verplicht te stellen als de jeugdzorg over gaat naar de gemeenten?
Wanneer gezinsvoogden onder verplichte beroepsregistratie vallen wordt ook continue scholing via eisen voor herregistratie ingevoerd. De beroepsregistratie zal deel uit maken van het nieuwe stelsel zorg voor jeugd.
Deelt u de mening dat het gezinsvoogdijwerk een zeer zwaar beroep is, dat nieuwe gezinsvoogden dus voldoende tijd en ruimte moeten hebben om zich goed in te werken, en dat nieuwe gezinsvoogden bijvoorbeeld moeten beginnen met een lagere caseload en regelmatig meelopen met een ervaren gezinsvoogd? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit altijd gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de gezinsvoogdij moeilijk en belangrijk werk waaraan kwaliteitseisen moeten worden gesteld. Mede hierom wil ik twee beroepen in de jeugdzorg professionaliseren via opleiding, registratie, ethische code en tuchtrecht. De Stuurgroep Implementatie Professionalisering in de Jeugdzorg onder leiding van mw. Ella Kalsbeek werkt uit hoe dit in de praktijk kan worden vormgegeven. Het traineeship voor jonge professionals maakt hier onderdeel van uit. Definitieve afspraken zullen hierover moeten worden gemaakt in de gesprekken tussen werknemers en werkgevers in de sector.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat ouders ook de mogelijkheid krijgen om, net als bij het verslag van de Raad voor de Kinderbescherming,een reactie mee te sturen aan de rechtbank als reactie op het hulpverleningsplan van de gezinsvoogd en dat ouders van deze mogelijkheid op de hoogte zijn? Zo nee, waarom niet?
De standaardplannen van aanpak zijn gebaseerd op de Deltamethode, waarvan het uitgangspunt is dat samen met de ouders de problemen aangepakt worden. In het voorbeeld plan van aanpak is daarom plek ingeruimd voor de mening van ouders. Inmiddels wordt op basis van aanvullende werkafspraken ook de mening van pleegouders vermeld. Ouders hebben ook het recht om hun eigen mening aan een rapport of verzoekschrift toe te voegen. Hoewel deze werkwijze al vele jaren gangbaar is, heb ik aan Jeugdzorg Nederland gevraagd deze werkwijze nogmaals onder de aandacht te brengen van de bureaus jeugdzorg.
Kunt u aangeven hoeveel tijd kinderrechters in totaal hebben voor de behandeling van een (gezins)voogdijzaak? Bent u bereid om kinderrechters meer tijd te geven voor de behandeling van zo’n zaak? Zo nee, waarom niet?
Die vraag kan niet in algemene zin worden beantwoord. De Rechtspraak zelf is verantwoordelijk voor het beheer en de kwaliteit van de rechtspraak. Rechtbanken werken met productgroepen. Zaken over gezinsvoogdij vallen in de productgroep civiel. De Raad voor de rechtspraak en de individuele gerechten hebben de mogelijkheid om binnen de categorie zelf te prioriteren en onderscheid te maken in de hoeveelheid te besteden tijd.
Wat gaat u doen om te komen tot een eenduidige en goede klachtenafhandeling in de jeugdzorg, conform de aangenomen motie-Langkamp?2
De door u genoemde motie is op 3 september 2008 door mevrouw Langkamp ingediend naar aanleiding van een debat over bevindingen van de Nationale ombudsman. Op 3 november 2009 heeft mijn ambtsvoorganger u per brief (TK 2009–2010, 31 839 nr. 22) geïnformeerd over de wijze waarop deze motie zou worden uitgevoerd. Vervolgens heb ik u bij brief van 7 oktober 2011 (TK 2011–2012, 31 839 nr. 134) geïnformeerd over de bijstelling van het landelijk beleidskader jeugdzorg 2009–2012, waarin ik de provincies verzoek te komen tot een eenduidige en uniforme klachtafhandeling, conform de handreiking «Goede klachtbehandeling in de jeugdzorg» van de Nationale ombudsman .
Het bericht dat gegevens van de veiligheidsdienst van Curaçao zijn verstrekt aan derden |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Veiligheidsgegevens Curaçao in handen van derden»?1
Hoe beoordeelt u het functioneren van de Veiligheidsdienst Curaçao (VDC) en de samenwerking tussen deze dienst en de regering van Curaçao?
Kunt u uitsluiten dat gevoelige informatie van de VDC aan derden is verstrekt?
Hoe beoordeelt u de bescherming van gegevens die door de VDC worden verzameld en opgeslagen? Welke gevolgen heeft het lekken van deze gegevens voor de belangen van het Koninkrijk?
Kunt u ingaan op het gerucht dat de Colombiaanse veiligheidsdienst betrokken is bij het lekken van gevoelige informatie door de VDC? Welke rol speelt deze dienst op Curaçao en past dit binnen het veiligheidsbeleid van het Koninkrijk?
Wordt er door Nederlandse diensten gevoelige informatie uitgewisseld met de VDC? Bent u van plan het verstrekken van gevoelige informatie aan de VDC direct te stoppen, nu getwijfeld kan worden aan de bescherming van dit soort gegevens? Zo nee, waarom niet?
Bent u van plan de regering van Curaçao om opheldering te vragen over de reeks incidenten rond de VDC en de rol hierin van premier Schotte? Bent u bereid om zelf een onderzoek in te stellen wanneer Curaçao die opheldering weigert te geven? Zo nee, waarom niet?
De aanvallen van Japanse walvisjagers op bemanning van Sea Shepherd rond de Zuidpool |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u de ontwikkelingen rond de illegale Japanse walvisjacht en de acties van Sea Shepherd Conservation Society (SSCS) gevolgd sinds de Japanse walvisvloot in december weer is uitgevaren naar Antarctica, met SSCS in haar kielzog?
Ja.
Is het u bekend dat Japanse walvisjagers een bemanningslid van Sea Shepherd Conservation Society, die een harpoenschip probeerde af te remmen, met een waterkanon van zijn jetski hebben afgestoten waardoor hij in het ijskoude water terecht kwam?1 Hoe beoordeelt u het gebruik van waterkanonnen tegen mensen op jetski’s in termen van veiligheid op zee?
Ja, ik ben daarmee bekend. Nederland hecht aan het recht op demonstratie, ook op volle zee. Wel dienen zowel de demonstraties zelf als ook de maatregelen daartegen niet de veiligheid op zee in gevaar te brengen.
Op basis van de beschikbare informatie ben ik niet in staat om een inhoudelijk oordeel te vellen over deze specifieke situatie. Een dergelijk antwoord kan alleen gegeven worden op basis van een gedegen onderzoek in een justitiële procedure. Deze kan door de betrokken partijen geïnitieerd worden.
Het Openbaar Ministerie heeft op basis van de beschikbare informatie tot dusverre geen aanleiding gezien onderzoek te verrichten naar de incidenten die in de afgelopen periode hebben plaatsgevonden. Voor zover mij bekend is er ook door Sea Shepherd Conservation Society geen aangifte gedaan bij het Japanse Openbaar Ministerie van de gedragingen van de Japanse walvisjagers.
Bent u er van op de hoogte dat Japanse walvisjagers vanuit hun harpoenschip inzittenden van een rubberboot van Sea Shepherd Conservation Society hebben aangevallen met grijphaken en bamboestokken, en dat een Sea Shepherd vrijwilliger, een Franse fotograaf, en een cameraman van Animal Planet hierbij verwondingen hebben opgelopen?2 Deelt u de mening dat dit een zeer gevaarlijke tactiek is, omdat de grijphaken de opblaasbare boten kunnen lek slaan, en de grijphaken, mochten ze zich vasthaken in de kleding van de bemanningsleden, de opvarenden uit hun boot zouden kunnen rukken? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u het gebruik van grijphaken en bamboestokken tegen mensen in rubberbootjes in termen van veiligheid op zee?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Zou u kunnen concluderen dat waterkanonnen, grijphaken en bamboestokken bij bovengenoemde incidenten als «wapen» zijn ingezet? Zo ja, vindt u dit geoorloofd? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat er met deze aanvallen door Japanse walvisjagers in minder dan een maand tijd de veiligheid op zee ernstig in gevaar is gebracht? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee waarom niet?
Beide partijen zijn al in december 2011 opgeroepen door Nederland, Australië, de Verenigde Staten en Nieuw Zeeland tot het nemen van hun verantwoordelijkheid teneinde de veiligheid op zee niet in gevaar te brengen. Zie tevens het antwoord op vraag 2.
Kunt u mede in het licht van bovengenoemde incidenten, uiteenzetten welk vervolg u heeft gegeven aan de gezamenlijke waarschuwing die Nederland samen met Australie, de Verenigde Staten en Nieuw Zeeland heeft afgegeven, te weten: «Wie de veiligheid op zee in gevaar brengt, kan worden aangeklaagd»?3 Heeft u inmiddels actie ondernomen om een aanklacht in te dienen tegen de Japanse walvisjagers? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Kunt u uiteenzetten wat er – in termen van feitelijke informatie – precies voor nodig is om een deugdelijke aanklacht in te kunnen dienen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitleggen hoe u kunt weten wat zich precies afspeelt in de wateren rond Antarctica als er geen autoriteiten vanuit Nederland of de internationale gemeenschap aanwezig zijn om te registreren wat er gebeurt? Kunt u bevestigen dat de internationale gemeenschap de registratie van de jaarlijks terugkerende schending van het moratorium op de walvisjacht volledig te danken heeft aan Sea Shepherd Conservation Society, omdat Japan zonder hun aanwezigheid nog steeds in alle stilte op walvissen zou kunnen jagen, tegen alle internationale verdragen in?
Indien zich een incident heeft voorgedaan is het lastig vast te stellen wat er precies is gebeurd. Nederland stelt zich daarom op de hoogte van de gebeurtenissen van beide kanten.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn om controle op de naleving van het moratorium op de walvisjacht te laten uitvoeren door de autoriteiten van de internationale gemeenschap? Zo ja, waarom zijn er nog steeds geen autoriteiten aanwezig in de wateren rond Antarctica om in elk geval de schending van het moratorium te registreren om Japan zo te kunnen aanklagen wegens schending van het internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
De walvisvangst vindt volgens Japan plaats in het kader van wetenschappelijk onderzoek, hetgeen is toegestaan onder het moratorium van de IWC. In de IWC heeft Japan medestanders die er mee instemmen om walvissen te doden voor wetenschappelijk onderzoek. Het betreft hier geen schending van het internationaal recht. Tegen deze achtergrond is het niet verwonderlijk dat er geen controle is door de internationale gemeenschap in Antarctische wateren.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze u van plan bent om te gaan met mogelijke nieuwe geweldplegingen van de walvisvaarders richting demonstranten op zee? Op welke wijze werkt u samen met Nieuw-Zeeland, Australië en de Verenigde Staten, met wie u dit gezamenlijke statement heeft gemaakt, om geweld van walvisvaarders richting demonstranten op zee te voorkomen? Wat is hierbij de inzet en specifieke rol van Nederland?
Nederland heeft regelmatig contact met zowel de Japanse regering als ook Sea Shepherd Conservation Society, juist om te voorkomen dat de confrontaties in de Antarctische wateren uit de hand lopen. Tevens wordt op basis van de ontvangen informatie bezien of, gezien de zwaarte van een specifiek incident, zelfstandig onderzoek verricht dient te worden. Waar mogelijk en wenselijk zal Nederland daarbij samenwerken met een of meer andere partijen van de Gemeenschappelijke Verklaring. Daarnaast trekt Nederland met genoemde landen en andere gelijkgezinden op in internationale fora zoals de IWC en de IMO als gesproken wordt over de veiligheid op zee.
Wat is de reden dat u de gezamenlijke verklaring van Nederland, Nieuw Zeeland, Australie en de VS over de veiligheid op zee niet samen met de Japanse regering heeft uitgedaan?
Tijdens de IWC 63 is een resolutie door Japan ingediend inzake veiligheid op zee waarin het recht op vreedzame demonstratie op volle zee wordt erkend en op aandringen van Nederland, Nieuw Zeeland, Australië en de VS alle betrokken overheden o.m. aangespoord worden om de kapiteins van alle schepen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor de veiligheid op zee als hoogste prioriteit. De gemeenschappelijke verklaring gaat evenwel verder dan alleen de veiligheid op zee. In de verklaring wordt immers ook afstand genomen van de dodelijke walvisvangst voor wetenschappelijke doeleinden. Juist dit laatste, zo belangrijke onderdeel van de verklaring, is voor Japan een stap te ver.
de publicatie 'Ondernemingsraad en pensioen' |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Ondernemingsraad en Pensioen» uit de Serie Publicaties van het VU Expertisecentrum Pensioenrecht, geschreven door mr. dr. Mark Heemskerk (hierna: de auteur)?
Ja
Deelt u de mening van de auteur dat het geldend recht is dat de Ondernemingsraad (OR) instemmingsrecht op grond waarvan artikel 27, eerste lid 1 sub a, van de Wet op de ondernemingsraden heeft over zowel de pensioenovereenkomst als de uitvoeringsovereenkomst?
Ja. Ondernemingsraden hebben conform artikel 27 ten aanzien van regelingen die ondergebracht zijn bij een pensioenverzekeraar instemmingsrecht over zowel de pensioenovereenkomst als de uitkeringsovereenkomst (zie Aanhangsel van de Handelingen 2009/10, 2601 en Kamerstukken 2007/08, 31 226, nr. G).
Brengt het voorgaande u ertoe genoemd wetsartikel te verduidelijken?
Nee. Ik zie in de praktijk geen problemen met betrekking tot de huidige formulering.
Deelt u de mening van de schrijver dat de instemming van de OR de individuele medewerker niet bindt?
Ja. In beginsel bindt instemming van de OR de individuele medewerker niet. Wel kan in voorkomende gevallen in het arbeidscontract van een individuele medewerker zijn opgenomen, dat wijziging van specifieke arbeidsvoorwaarden bindend is als de OR hiermee heeft ingestemd. Dan bindt instemming van de OR de medewerker wel.
Is het waar dat aanpassing in fiscale pensioenwetgeving niet dwingend doorwerkt in de pensioenovereenkomst?
Ja. De fiscale wetgeving bepaalt alleen de (voorwaarden voor) fiscale facilitering van pensioen. Deze regelgeving staat in beginsel los van de civielrechtelijke mogelijkheden voor de vormgeving van de pensioenovereenkomst. Tegelijkertijd heeft deze wetgeving in de praktijk grote invloed op de uiteindelijke pensioenregeling. Zowel werkgevers als werknemers willen immers in aanmerking blijven komen voor toepassing van de omkeerregel. Overigens kunnen werkgevers een eenzijdig wijzigingsvoorbehoud hebben overeengekomen voor gewijzigde fiscale regelgeving.
Is het mogelijk dat aanpassing van fiscale pensioenwetgeving leidt tot compensatie-eisen door de OR en/of individuele medewerker?
Ja. Een pensioenovereenkomst is een afspraak tussen werkgevers en werknemers. Zij hebben altijd de mogelijkheid over een eerder gesloten overeenkomst te heronderhandelen. Het kan zijn dat er bij de totstandkoming van de overeenkomst afspraken zijn gemaakt over compenserende maatregelen bij wijziging van fiscale pensioenwetgeving.
Het artikel 'Saoedi-Arabië verbiedt vrouwen deel te nemen aan Olympische Spelen' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Saoedi-Arabië verbiedt vrouwen deel te nemen aan Olympische Spelen»1 en «PVV pleit voor Arabische vrouwen bij OS»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar en onverenigbaar is met het Olympisch Handvest als een land, zoals in dit geval Saoedi-Arabië, potentiële atleten niet naar de Olympische Spelen laat gaan, omdat ze bijvoorbeeld vrouw zijn? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering acht het onaanvaardbaar om bepaalde bevolkingsgroepen, zoals in dit geval vrouwen, uit te sluiten van deelname aan een evenement zoals de Olympische Spelen.
Nationale Olympische Comités (NOC’s) hebben echter het recht om zelf te bepalen wie zij uitzenden naar de Olympische Spelen. Het Internationaal Olympisch Comité (IOC) heeft gelijke deelname van mannen en vrouwen hoog in het vaandel staan. Er is een speciaal programma door het IOC in het leven geroepen om NOC’s te stimuleren om gelijkheid tussen mannen en vrouwen na te streven.
Er vinden momenteel nog gesprekken plaats tussen het IOC en het Saoedisch Olympisch Comité over de mogelijkheden om Saoedische vrouwen alsnog op te laten nemen in de Olympische delegatie voor Londen 2012. Ik hoop op een positief besluit door het Saoedisch Olympisch Comité in deze.
Bent u bereid het Internationaal Olympisch Comité (IOC) op te roepen landen, die atleten niet aan de Spelen mee laten doen enkel en alleen omdat ze bijvoorbeeld vrouw zijn, geheel uit te sluiten van deelname aan de Spelen en hiervoor internationaal steun te vergaren bij uw collegae? Zo nee, waarom niet?
Neen, het IOC hanteert als autonome organisatie zijn eigen beleid in deze.
Als minister van VWS kan en wil ik me daar niet direct mee bemoeien. Nederland zal in internationaal verband wel aandacht blijven vragen voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen.
De toespraak van de minister voor de VN Mensenrechtenraad van 29 februari 2012 |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u in een toespraak voor de VN Mensenrechtenraad gezegd dat de «receptor benadering» onderdeel uitmaakt van het Nederlands mensenrechtenbeleid?1
Ik heb het volgende gezegd over de receptorbenadering:
«Human rights are universal. But that doesn’t mean to say that all countries are identical. What matters is not how citizens» rights are safeguarded but that they are safeguarded. Communication is needed, not confrontation because respect for human rights cannot be imposed from outside. For our policy to be effective, we should respond to what countries are already doing in the field of human rights. This is what we call in The Netherlands the «receptor approach» for human rights policies.»
Zo ja, wanneer is de «receptor benadering» officieel onderdeel gaan uitmaken van het Nederlands mensenrechtenbeleid? Kunt u precies aangeven in welk beleidsdocument, brief aan de Kamer of in welke memorie van toelichting dit staat?
In de mensenrechtenstrategie heb ik aangegeven te streven naar een effectiever mensenrechtenbeleid. Ik en voorstander van het aanspreken van landen op hun mensenrechtenschendingen door het aangaan van dialoog en te concentreren op communicatie in plaats van confrontatie. Het gaat er niet om hoe, maar dat de mensenrechtensituatie verbetert. Uitvoering van de receptorbenadering wordt op dit moment verkend in een pilot zoals in de motie Van der Staaij c.s. verzocht.
Waarom heeft u nog steeds niet voldaan aan het verzoek van de Kamer om in een brief toe te lichten wat u nu verstaat onder de «receptor benadering»?
De brief is aan de Kamer verzonden.
Deelt u de mening dat u de Kamer bruuskeert, zo niet schoffeert, door te beloven eerst in een brief te zullen onderbouwen wat de «receptor benadering» precies is, om vervolgens, dit geheel nagelaten hebbend, in internationaal overleg de «receptor benadering» als staand Nederlands mensenrechtenbeleid te presenteren? Zo ja, waarom doet u dit? Zo nee, waarom niet?
De toespraak sluit aan bij hetgeen ik met de Kamer heb gewisseld.
Nu u de «receptor benadering» als Nederlands mensenrechtenbeleid heeft gepresenteerd voor de VN Mensenrechtencommissie, wilt u dan per omgaande de toegezegde brief aan de Kamer doen toekomen over dit nieuwe Nederlandse beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Het bericht 'Talloze lijntjes Duitse gokmaffia lopen naar Nederland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Enveloppen in Huis ter Duin. Talloze lijntjes Duitse gokmaffia lopen naar Nederland», dat ingaat op de betrokkenheid van Nederlanders bij omkoping en bedrog in het internationale voetbal?1
Ja.
Ziet u een rol voor uzelf weggelegd om een bijdrage te leveren aan het bewaken van de integriteit van de Nederlandse sport?
De sportwereld is primair verantwoordelijk voor de integriteit van de sport en geeft daar ook invulling aan. Zo zet de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB) fors in op preventieve maatregelen zoals voorlichting aan clubs, reglementswijzigingen en samenwerkingsverbanden op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Aanvullend zie ik een rol voor de regering door op nationaal en Europees niveau kennis te delen en de Nederlandse sportwereld in staat te stellen om preventieve projecten te voeren, zoals het verhogen van de weerbaarheid van scheidsrechters.
Welke bijdrage kunt u aan de sportsector leveren om de bewustwording van het gevaar van match fixing te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol heeft het Openbaar Ministerie bij het opsporen en vervolgen van match fixing?
Indien concrete informatie voorhanden zou komen over match fixing in Nederland en er zou een verdenking van niet ambtelijke omkoping (artikel 328ter Wetboek van Strafrecht) rijzen, dan zou opsporing en vervolging door het Openbaar Ministerie ter zake van dat artikel mogelijk kunnen zijn. Tot op heden hebben de Nederlandse autoriteiten echter geen informatie verkregen die zou duiden op strafbare feiten die in dit verband in Nederland begaan zouden zijn.
Indien het buitenland in het kader van een onderzoek naar match fixing aan de Nederlandse autoriteiten een verzoek tot rechtshulp doet om behulpzaam te zijn bij buitenlandse strafrechtelijke onderzoeken dan wordt conform de toepasselijke regels rechtshulp verleend. Ook een verzoek tot overlevering wordt dienovereenkomstig behandeld.
Indien het buitenland informatie over in Nederland gepleegde strafbare feiten aan de Nederlandse autoriteiten geeft of enige strafvervolging overdraagt, dan zal die informatie worden onderzocht dan wel zal het verzoek tot strafvervolging in behandeling worden genomen.
Wanneer is er sprake van een «aanleiding» zoals genoemd in het artikel (BLZ.116) voor het Openbaar Ministerie om op verzoek van sportbonden actie te ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke ontwikkelingen zijn er op dit moment in internationaal en Europese verband om match fixing een halt toe te roepen en de integriteit van de sport te beschermen?
De strijd tegen match fixing staat hoog op de agenda van de Europese Unie en van de Raad van Europa. Zo is bij de EU een werkgroep die zich bezighoudt met goed bestuur in de sport, waarbij match fixing één van de onderwerpen op de agenda is. Voorts is op 15 maart jl. tijdens een bijeenkomst van de Sportministers van de Raad van Europa besloten de onderhandelingen te starten die zouden kunnen leiden tot een Conventie ter bestrijding van match fixing.
De vrijwilligersvergoeding |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank in Arnhem1, waarin de rechter heeft bepaald dat een aan een ANBI2 teruggeschonken vrijwilligersvergoeding aftrekbaar is, en dat het niet van belang is of de ANBI over voldoende liquide middelen beschikte om de vrijwilligersvergoeding uit te betalen?
Ja.
Deelt u de mening dat alle bezwaren tegen aanslagen waarin de teruggeschonken vrijwilligersvergoeding opgevoerd werd als aftrekpost en die zijn afgewezen op basis van het feit dat de ANBI niet over voldoende liquide middelen beschikte, nu alsnog ambtshalve dienen te worden toegekend?
Nee.
Indien u niet bereid bent tot ambtshalve toekenning van die bezwaren, hoe gaat u dan alle mensen, wiens bezwaar is afgewezen, in de gelegenheid stellen om op een eenvoudige en laagdrempelige manier kennis te nemen van het feit dat zij wederom bezwaar kunnen indienen?
Er is geen sprake van een mogelijkheid om wederom bezwaar te kunnen indienen.
Een belastingplichtige kan slechts één bezwaarschrift indienen tegen een aanslag. Wel kan hij tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gaan, als de termijn daarvoor nog niet is verstreken. Deze mogelijkheid is op de uitspraak vermeld.
Overigens is het niet zo dat ik mij verenig met het oordeel van de Rechtbank Arnhem in haar uitspraak van 21 februari 2012. Tegen die uitspraak zou de inspecteur in beginsel hoger beroep hebben ingesteld, ware het niet dat hij ter zitting van de rechtbank al heeft meegedeeld dat het beroep van de belanghebbende op de meerderheidsregel slaagt (de rechtbank heeft dat verwoord in onderdeel 3 van de uitspraak). De inspecteur heeft daaraan gevolg gegeven en de aanslag direct na de uitspraak verminderd, zodat hij daarmee de mogelijkheid van hoger beroep in processuele zin heeft geblokkeerd. Dat neemt echter niet weg dat ik deze uitspraak van de rechtbank inhoudelijk niet zal volgen. Ik houd uitdrukkelijk vast aan mijn tot op heden gevoerde beleid3. Zou bij de beoordeling van de giftenaftrek geen acht mogen worden geslagen op de financiële mogelijkheden van de instelling om een toegezegde vergoeding daadwerkelijk te kunnen uitbetalen, dan wordt de deur opengezet naar allerlei opzetjes waarin de kern van de giftenregeling, de vrijgevigheid, wordt ondermijnd. Ik merk bovendien op dat een eerdere uitspraak van de Rechtbank Arnhem in een vergelijkbare andere zaak wel in overeenstemming is met het destijds geldende beleid (zoals dat met ingang van 1 januari 2012 is opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001). Het gaat hierbij om de in mijn brief van 10 juni 2011 aangehaalde uitspraak van 19 april 20114. Uit die uitspraak blijkt dat de rechter van oordeel is dat van vrijgevigheid geen sprake kan zijn als de ANBI onvoldoende middelen heeft om de toegezegde vergoedingen te betalen.
Kent u het bericht dat slachtoffers van seksueel misbruik binnen katholieke instellingen veel langer moeten wachten op een schadevergoeding dan voorzien?1 Herinnert u zich de vragen over het aantal sterfgevallen in katholieke instellingen voor verstandelijk gehandicapte kinderen?2
Ja.
Is het waar dat de compensatiecommissie van het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK slachtoffers half december 2011 heeft toegezegd om binnen zes weken, maar uiterlijk begin februari, uitsluitsel te geven en dat vorige week pas de aanvragers van een vertraging op de hoogte zijn gesteld?
Blijkens informatie van het onafhankelijke Meldpunt Seksueel Misbruik RKK is eind februari aan de eerste 47 aanvragers van compensatie bericht dat de behandeling van hun aanvragen meer tijd in beslag heeft genomen dan de Compensatie Commissie aanvankelijk heeft aangenomen. De voorzitter van de Compensatie Commissie heeft aangegeven dat de vertraging zeer wordt betreurd, maar een zorgvuldige beoordeling meer tijd vergt dan aanvankelijk was voorzien en dat de Compensatie Commissie haar uiterste best doet alle aanvragen zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen de toegezegde termijn van zes weken te behandelen.
Ik kan niet op basis van de vertraging in de afhandeling van de eerste compensatieverzoeken een oordeel geven over de opvolging die de Rooms-Katholieke Kerk geeft aan de aanbevelingen van de Commissie Deetman. De Rooms-Katholieke Kerk moet enige tijd worden gegund om de aangekondigde maatregelen tot uitvoering te brengen. Het is vervolgens primair aan de Commissie Deetman om bij de eerste monitoring met een oordeel te komen over de opvolging van de aanbevelingen.
Deelt u de mening dat met bovenbeschreven gang van zaken het belang van eendrachtig handelen binnen de Rooms-Katholieke Kerk om nu en in de toekomst samen met de slachtoffers door erkenning, hulp, genoegdoening en nazorg bij te dragen aan herstel van het aangedane leed, zoals verwoord in de eerste aanbeveling van de commissie-Deetman, in het geding is gekomen en daarmee naar onvoldoende wordt opgevolgd door de Rooms-Katholieke Kerk? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de opvatting dat de Staat onvoldoende toezicht heeft gehouden op de naleving van mensenrechten binnen de kerkelijke instellingen, gezien het feit dat uit het rapport van de commissie-Deetman blijkt dat seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk van 1945–2010 van structurele aard was en een grote omvang kende?
In mijn brief aan uw Kamer van 13 februari 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33000-VI, nr. 82) en tijdens het debat naar aanleiding van het rapport van de Commissie Deetman op 31 januari en 15 februari 2012 ben ik ingegaan op de rol van de overheid zoals die in verschillende onderzoeken aan de orde komt en is gekomen. Ik memoreer hier dat de Commissie Samson onderzoek doet naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in een instelling of pleeggezin zijn geplaatst, bekendheid van de overheid met deze signalen en de reactie van de overheid hierop alsook huidige mechanismen voor het signaleren van seksueel misbruik. Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven, kunnen concrete klachten over de rol van de politie en het Openbaar Ministerie aan mijn departement worden gezonden. Over een half jaar zal worden bezien welke conclusies hieruit moeten worden getrokken.
Uit de bevindingen van de Commissie Deetman ten aanzien van de omvang en de aard van het misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over het toezicht van de Staat op de naleving van de mensenrechten. Waar het betreft seksueel misbruik in horizontale relaties, zoals bij het misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, staat de rol van de Staat vanuit het oogpunt van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ter discussie als enig overheidsorgaan wist of behoorde te weten van seksueel misbruik en heeft nagelaten (preventieve) maatregelen te nemen. Ik verwijs u voor het juridisch kader naar de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 31 maart 2010 van de toenmalige Ministers van Justitie en voor Jeugd en Gezin (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VI, nr. 91). Mede gelet op de uitkomsten van de onderzoeken door de Commissie Deetman en de heer Steenhuis heb ik daarvoor nu geen aanwijzingen.
Hebt u concrete aanwijzingen dat de justitiële autoriteiten wetenschap hebben gehad of hadden moeten hebben van dergelijke misdragingen binnen katholieke instellingen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat deze autoriteiten geen rol hebben gespeeld in het willens en wetens negeren van misdragingen binnen katholieke instellingen in de hele periode van 1945–2010?
Uit de mij op dit moment ter beschikking staande gegevens heb ik geen aanwijzingen dat de justitiële autoriteiten wetenschap hebben gehad van (de aard en omvang van) misbruikzaken binnen Rooms-Katholieke instellingen, anders dan de zaken die aan de politie en het Openbaar Ministerie ter kennis zijn gebracht. Evenmin heb ik aanwijzingen dat er sprake is geweest van het willens en wetens negeren van misdragingen binnen katholieke instellingen in de periode 1945–2010. In het rapport van de Commissie Deetman komen diverse van deze zaken aan de orde, waarin door de politie onderzoek is verricht en het Openbaar Ministerie tot vervolging is overgegaan.
Wat was de rol van de overheid, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij specifiek en actief het tegengaan van misbruik binnen de Rooms-katholieke Kerk in de periode 1945 tot 2010?
Voor zover ik heb kunnen nagaan was er bij de overheid, de politie en het Openbaar Ministerie geen afzonderlijke (beleidsmatige) aandacht voor specifiek het tegengaan van seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Daarbij dient bedacht te worden dat er in de naoorlogse decennia zowel politiek als bestuurlijk relatief weinig aandacht was voor zedenmisdrijven en de bestrijding ervan. De achtergrondstudies bij het rapport van de Commissie Deetman geven hiervan een beeld.
Voor zover van zaken melding werd gedaan bij de politie of het Openbaar Ministerie werden die als individuele zaak beoordeeld en afgehandeld. Bij grotere onderzoeken waarin katholieke instellingen een rol speelden werd met het oog op de gewenste afstand wel de rijksrecherche met het onderzoek belast. Dit was bijvoorbeeld het geval bij het onderzoek naar misstanden in de Rooms-Katholieke instelling in Harreveld.
Hoe verklaart u het feit dat ondanks de grote omvang van seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk van 1945–2010 het aantal zaken dat uiteindelijk voor de rechter kwam gering is?
Het onderzoek van de Commissie Deetman heeft laten zien dat het zwaartepunt van de misbruikzaken ligt in de periode 1945–1970 en dat misbruik toen nauwelijks door slachtoffers bij de overheid werd gemeld. In het rapport van de Commissie Deetman worden als verklarende factoren onder meer genoemd de taboesfeer rondom seksualiteit, de zwijgcultuur en drempels voor slachtoffers om aangifte te doen. Dit verklaart waarom het aantal zaken dat uiteindelijk voor de rechter is gekomen gering is.
Is het waar dat priesters lagere straffen voor seksueel misbruik kregen dan andere individuen in de samenleving? Zo ja, hoe verklaart u deze voorkeursbehandeling? Zo nee, waar blijkt dat uit?
De mij ter beschikking staande systemen kunnen geen inzicht bieden in de door rechters gehanteerde strafmaat in zedenzaken in het verleden, waar het gaat om de vergelijking van straffen die aan priesters of andere Rooms-Katholieke geestelijken zijn opgelegd en de straffen die in vergelijkbare gevallen aan anderen werden opgelegd. Hierbij is tevens van belang dat er weinig vergelijkingsmateriaal is omdat er destijds nauwelijks aangifte werd gedaan en er maar een beperkt aantal zaken tegen Rooms-Katholieke geestelijken aan de rechter is voorgelegd. Ik heb geen aanwijzingen dat vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Kerk van de justitiële autoriteiten een voorkeursbehandeling genoten.
Waarom duurt het langer dan de in september 2011 voorziene paar maanden was voordat de uitkomst van het feitenonderzoek van het OM naar de sterfgevallen in de zwakzinnigeninstelling Sint Joseph in Heel bekend wordt? Welke aspecten?
De beschikbare onderzoekscapaciteit en het lokaliseren en benaderen van betrokkenen, alsmede het lokaliseren en ontsluiten van relevante archieven hebben ertoe geleid dat het feitenonderzoek tot begin maart 2012 heeft voortgeduurd. Procureur-generaal Moraal heeft tijdens de hoorzitting van uw Kamer op 18 januari 2012 meegedeeld dat het onderzoek naar verwachting dit voorjaar zal zijn afgerond. Momenteel wordt gewerkt aan de eindrapportage.
Is de eerdere vraag of het OM of andere delen van de rechterlijke macht al jaren eerder zouden kennis zouden hebben gehad over het aantal sterfgevallen nog steeds onderwerp van onderzoek? Zo ja, is het vinden van een antwoord op die vraag mede de reden voor de langere duur van het feitenonderzoek?
Deze vraag is nog steeds onderwerp van onderzoek, maar is niet bepalend voor de duur ervan.
Het opnieuw lekken van informatie uit de geheime dienst van Curacao |
|
Ronald van Raak |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt de informatie van een klokkenluider van de Veiligheidsdienst Curaçao dat gegevens van de dienst en van de geheime diensten van andere landen op verzoek van de minister-president van Curaçao in handen zijn gegeven van de geheime dienst van Colombia?1
Klopt de informatie van een klokkenluider van de Veiligheidsdienst Curaçao dat gegevens van de dienst en van de geheime diensten van andere landen op verzoek van de minister-president van Curaçao in handen zijn gegeven van «particulieren», in het bijzonder van Independent Forensic Services?
Kunt u uitsluiten dat ook door de Nederlandse geheime diensten verstrekte informatie op een niet-reguliere wijze in handen is gekomen van derden?
Is het waar dat de genoemde klokkenluider onder meer informatie moest geven over het netwerk van de veiligheidsdienst, de beveiliging van de systemen en de zogenoemde «IP range» die door de dienst wordt gebruikt?
Wat zegt dit nieuwe lek uit de Veiligheidsdienst Curaçao naar uw opvatting over de manier waarop de regering Schotte gebruik maakt van de instituties op Curaçao?
Deelt u de opvatting dat het lekken van deze informatie een goed onderzoek naar de falende screening van de regering van Curaçao en eerdere lekken uit de Veiligheidsdienst Curaçao frustreert?
Bent u nog steeds van opvatting dat Curaçao zelf in staat is om de falende screening van de regering van Curaçao en eerdere lekken uit de Veiligheidsdienst Curaçao te onderzoeken?
Deelt u de opvatting dat de Veiligheidsdienst Curaçao geen betrouwbare partner meer is voor de geheime diensten van Nederland?
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd in deze zaak, met het oog op de in het Statuut opgenomen waarborgfunctie?
Welke maatregelen gaat u nemen om de betrokken klokkenluider, die naar het zich laat aanzien op initiatief van de minister-president van Curaçao is bedreigd, te beschermen?
Het bericht dat Nederland de Roma niet goed behandelt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Human rights of Roma and Travellers in Europe» van de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa Thomas Hammarberg?1 2
Ik heb kennis genomen van dit rapport van de mensenrechtencommissaris Hammarberg van de Raad van Europa dat op 27 februari jl. is gepresenteerd. Daarin wordt onder meer gemeld dat de Romapopulatie in Nederland problemen kent op het gebied van integratie, en bovendien wordt er aandacht gevraagd voor mensenhandel, waarvan ook kinderen onder de Romapopulatie het slachtoffer zijn. Zoals verder uiteengezet in antwoord op 5 heeft het kabinet in de Nederlandse inbreng over de sociale inclusie van Roma ook aandacht gevraagd voor normoverschrijdend gedrag door Roma en in het bijzonder voor uitbuiting van kinderen onder Roma.
Hoe beoordeelt u de conclusie van commissaris Hammarberg dat geen enkele Europese regering kan claimen succesvol te zijn in het waarborgen van de mensenrechten van deze groep en dus ook de Nederlandse regering niet?
Het kabinet deelt niet de conclusie van de mensenrechtencommissaris dat ook in Nederland de mensenrechten van Roma niet worden gewaarborgd.
In het rapport van de mensenrechtencommissaris wordt naar voren gebracht dat Roma worden gediscrimineerd. Een van de cruciale mensenrechten is inderdaad dat burgers niet gediscrimineerd mogen worden (artikel 2 van de Universele verklaring voor de rechten van de mens). In Artikel 1 van de Grondwet wordt het verbod op discriminatie geformuleerd. Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om discriminatie wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook. In Nederland is wettelijk geregeld dat men in geval van discriminatie bijstand kan krijgen. Dankzij de Wet Antidiscriminatievoorzieningen (ADV) kan iedere burger in zijn of haar eigen leefomgeving terecht om op een laagdrempelige manier (vermeende) discriminatie te melden of om hulp en advies te ontvangen bij een antidiscriminatievoorziening. Voor een adequate bestrijding van discriminatie is het echter wel nodig dat burgers melding maken van (vermeende) discriminatie bij een antidiscriminatievoorziening of aangifte doen bij de politie. Ook hier is de eigen verantwoordelijkheid dus van belang.
Verder maakt het rapport Hammarberg melding van stateloosheid onder Roma in Nederland. Ieder burger heeft volgens artikel 15 van de Universele verklaring voor de rechten van de mens, recht op een nationaliteit. Het is de eigen verantwoordelijkheid van elke burger om op de hoogte te zijn van de naturalisatieregelgeving en hiernaar te handelen. Roma moeten er in dit kader op letten dat men in ieder geval ingeschreven staat bij de GBA om aan de naturalisatievoorwaarde van ten minste vijf jaar hoofdverblijf in Nederland te voldoen. Kinderen moeten worden aangegeven bij de geboorte en worden ingeschreven in de GBA. Dit is namelijk van belang bij het doen van een optieverzoek van in Nederland geboren staatloze kinderen.
Wat is uw reactie op de constatering dat de Nederlandse inzending voor het EU Framework for National Roma Integration Strategies niet in de buurt komt van de door de Europese Commissie gestelde eisen en zowel kwalitatief als kwantitatief onder doet voor de overige inzendingen?3
De constatering luidt dat een aantal bijdragen van lidstaten veel afwijken van de criteria van de Commissie. Daarbij wordt erop gewezen dat de Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van Roma slechts zes pagina’s lang is. Deze constatering wordt gedaan door het ERIO (European Roma Information Office). Ik denk dat de Commissie zelf het beste kan bepalen of de Nederlandse inbreng voldoet aan de criteria. Ik zie dan ook de reactie van de Commissie tegemoet.
Het klopt dat de Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van Roma relatief kort is. Dit is inherent aan het feit dat Nederland geen doelgroepenbeleid voert. Uitgebreide actieplannen voor één specifieke bevolkingsgroep passen daar niet in. Bovendien constateert het kabinet dat de Roma in Nederland vooral op de aandachtsgebieden onderwijs en werk een achterstand hebben. Het kabinet vindt het van groot belang dat Roma onderwijs volgen en werken. De mogelijkheden daarvoor zijn er. Roma moeten deze mogelijkheden echter wel benutten.
Bent u nog steeds van mening dat enkel via generiek beleid de geconstateerde problemen in onderwijs, arbeidsparticipatie, uitkeringsafhankelijkheid, overlast en moeizame integratie tegengegaan kunnen worden? Zo ja, waarom bent u van mening dat dit beleid voldoende zal zijn?
Integratie komt tot stand als men zich daarvoor inzet en ertoe in staat wordt gesteld. Via regulier beleid op het gebied van arbeidsmarkt, onderwijs en wonen wordt elke burger in staat gesteld om naar vermogen een zelfstandig bestaan op te bouwen. Nederland heeft geen beleid specifiek gericht op groepen zoals Roma. Zoals in de Integratievisie «Integratie, binding en burgerschap» van 16 juni 2011 is aangegeven spant het kabinet zich ervoor in dat generieke instellingen toegankelijk en effectief zijn voor mensen met een bepaalde etnische en/of culturele achtergrond, waaronder Roma. Op lokaal niveau waar het zwaartepunt van het beleid is, wordt binnen de generieke aanpak bijzondere aandacht besteed aan Roma, zoals bijvoorbeeld bij het terugdringen van schoolverzuim. Om de ontwikkelingen te blijven volgen op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting, gezondheidszorg, criminaliteit, discriminatie en stateloosheid blijft de Rijksoverheid in gesprek met gemeenten.
Hoe verhoudt de door u gewenste kennisuitwisseling betreffende bestrijding criminaliteit en uitbuiting Roma kinderen door Roma zich tot het feit dat geen enkele lidstaat dit heeft opgenomen in zijn nationale plannen?
Het verzoek van de Commissie betrof een nationale strategie op de thema’s onderwijs, werk, gezondheid en huisvesting. Het ligt voor de hand dat Lidstaten hun strategie toespitsen op deze thema’s. Zoals in de aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer van de «Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van Roma» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-20, nr. 599) vermeld is, heeft het kabinet er bewust voor gekozen om zich hier niet toe te beperken. Het kabinet heeft in zijn inbreng aandacht gevraagd voor normoverschrijdend gedrag door Roma en in het bijzonder voor uitbuiting van kinderen onder Roma. Het programma aanpak uitbuiting (Roma) kinderen, waarvan in de aanbiedingsbrief melding werd gemaakt, kent een internationale dimensie. Doelstelling in dit kader is om de samenwerking tussen en met de EU-lidstaten op het thema te bevorderen. De vermelding van criminaliteit, overlast en uitbuiting van Roma kinderen in de Nederlandse strategie heeft tot doel deze problematiek in de EU onder de aandacht te brengen.
Ziet u in de constatering dat de Nederlandse overheid wel over maar niet met Roma en Sinti praat aanleiding in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de Roma- en Sinti gemeenschappen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven op welke termijn u of uw collega bewindspersonen met welke organisaties en vertegenwoordigers zal spreken? Hoe verhoudt zich dit tot de door Nederland in 2008 in Praag onderschreven Common Basic Principles on Roma Inclusion en het adopteren van het EU Framework for National Roma Integration Strategies in juni 2011?
Om de ontwikkelingen te blijven volgen op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting, gezondheidszorg, criminaliteit, discriminatie en stateloosheid blijft de Rijksoverheid in gesprek met Roma.
Nederland onderschrijft de «Common Basic Principles on Roma inclusion» en heeft ingestemd met Raadsconclusies over de integratie van de Roma, die onder meer het EU-raamwerk verwelkomen. Belangrijke notie in beide documenten is de betrokkenheid van het lokale en regionale bestuur. Dit is ook het niveau waarop in Nederland de meest directe bemoeienis met de Roma-gemeenschap plaatsvindt. Overleg met Roma op dit niveau is ook het meest effectief, aangezien de problemen die gemeenten en Roma ervaren per regio verschillen.
Het conflict tussen de Nederlandse dierenbeschermer Edwin Wiek en de Thaise overheid over de handel in uit het wild gevangen babyolifanten voor de toeristenindustrie |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het conflict van de Nederlander Edwin Wiek – oprichter van de Wildlife Friends Foundation (WFFT), een opvangcentrum voor apen, tijgers, olifanten en beren die uit handen van stropers en handelaren gered zijn – met de Thaise overheid?1
Ja.
Is het waar dat illegale stropers in Thailand al maandenlang babyolifanten uit het wild vangen, omdat toeristische kampen in Thailand niet genoeg olifanten hebben om toeristen aan te trekken?2
Ik ben op de hoogte van diverse mediaberichten over deze kwestie, zowel in de Nederlandse als ook de Thaise pers.
Zijn de beweringen van Wiek over de steun van medewerkers van het Thaise Department of National Parks (DNP) aan de stroperij en illegale handel in wilde dieren waar en betekent dit dat ambtenaren in dienst van de Thaise overheid betrokken zijn bij de jacht op babyolifanten in Thailand, waarbij eerst moeders worden doodgeschoten en vervolgens de babyolifanten worden meegenomen voor toeristen? Zo ja, bent u bereid om via diplomatieke weg uw zorgen hierover uit te spreken? Zo nee, waar baseert u dit op?
Ik vind de berichten zorgelijk. De internationale organisatie Traffic, die zich bezighoudt met bestrijding van de handel in bedreigde dieren en planten, heeft de zaak in onderzoek. Dit onderzoek loopt nog.
Deelt u de zorgen over de mogelijke betrokkenheid van medewerkers van deze Thaise variant van Staatsbosbeheer (DNP) bij illegale stroperij en handel in wilde dieren? Zo ja, bent u bereid om uw zorgen tegen de Thaise overheid uit te spreken en aan te dringen op maatregelen om de stroperij en illegale handel in wilde dieren in Thailand tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Indien sprake is van betrokkenheid van overheidsambtenaren bij stroperij en handel in wilde olifanten ben ik bereid om mijn bezorgdheid daarover onder de aandacht van de Thaise overheid te brengen. Thailand is partij bij CITES (Convention on International Trade in Endangered Species of flora and fauna), net als Nederland. Dat betekent dat de Thaise regering verantwoordelijk is voor de toepassing van de CITES-regelgeving in eigen land, waaronder het handhaven van het verbod op internationale handel voor commerciële doeleinden. Verder is Thailand zelf verantwoordelijk voor de bescherming en het beheer van de eigen populatie Aziatische olifanten. Daarbij hoort het tegengaan van stroperij.
De Thaise autoriteiten hebben recent maatregelen aangekondigd die de illegale stroperij van olifanten effectiever zouden moeten bestrijden.
Is het waar dat de vrouw van deze dierenbeschermer in hechtenis heeft gezeten, omdat honderden documenten niet binnen enkele uren konden worden overlegd? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
De Thaise echtgenote van Edwin Wiek is directeur van het WFFT en heeft in hechtenis gezeten naar verluidt omdat zij niet binnen de gestelde tijd alle gevraagde vergunningen kon presenteren. Nederland beschouwt dit als een interne Thaise justitiële aangelegenheid.
Deelt u de conclusie van de organisatie Traffic, dat de Thaise overheid Wiek lastig valt wegen zijn kritische houding over de rol van overheidsdienaren bij de handel in wilde dieren? Zo ja, bent u bereid om uw Thaise collega’s op hun gedrag en werkwijze aan te spreken? Zo nee, waarop baseert u dit oordeel?
Niet alleen WFFT maar ook andere dierencentra zijn door de Thaise autoriteiten bezocht. Er is onvoldoende bekend over de zaak om hierover te kunnen oordelen. Uit het aangehaalde persbericht maak ik op dat de organisatie Traffic de zaak nog in onderzoek heeft. Ik acht het derhalve te vroeg om de Thaise autoriteiten op hun gedrag en werkwijze aan te spreken.
Is het waar dat het opvangcentrum van Wiek met invallen en intimidatie door gewapende ambtenaren wordt geconfronteerd, waarbij op weinig zachtzinnige wijze olifanten en apen in beslag worden genomen, terwijl deze dieren juist uit erbarmelijke omstandigheden waren gered? Zo ja, kunt u opheldering vragen van uw ambtsgenoten in Thailand met betrekking over deze werkwijze?
Er kan worden vastgesteld dat op weinig zachtzinnige wijze is gehandeld. De bevindingen van Traffic zal ik gebruiken in mijn reactie naar de Thaise regering.
Bent u bereid om bij uw Thaise collega’s te vragen wat het lot is van deze in beslag genomen dieren en te pleiten voor een veilige en snelle terugkeer naar het opvangcentrum van Wiek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u uitsluiten dat deze en andere in beslag genomen dieren in Thailand ten prooi vallen aan handelaren? Zo ja, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo nee, wat gaat u doen om dat te voorkomen?
Nee, ik kan dit niet uitsluiten.