Bent u bekend met het artikel «Nobel peace price winner defends laws criminalising homosexuality in Liberia?»1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van president Ellen Johnson Sirleaf, die heeft aangeven twee wetsvoorstellen die homoseksualiteit verbieden openlijk te willen steunen? Deelt u de mening dat het ongepast is dat een Nobelprijswinnaar voor de Vrede dit type uitspraak doet en daarmee bijdraagt aan haat zaaien en absoluut niet aan het bevorderen van de vrede? Indien nee, waarom niet?
De uitspraken in het genoemde artikel staan haaks op herhaaldelijke mededelingen in de media van president Johnson Sirleaf dat zij geen wetsvoorstellen zal tekenen op het gebied van homoseksualiteit. De Liberiaanse overheid heeft dit bevestigd in een reactie op het artikel in The Guardian. Dit betreft dus ook de twee actuele wetsvoorstellen – afkomstig van Liberiaanse parlementsleden – die een verzwaring inhouden van de strafmaat bij seksuele activiteiten tussen mensen van hetzelfde geslacht.
Deelt u de mening dat dit type wetgeving in strijd is met tal van internationale verdragen waar Liberia aan gecommitteerd is? Indien nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om in EU-verband een open dialoog aan te gaan met de Afrikaanse Unie over homoseksualiteit, gezien het gegeven dat homoseksualiteit in 37 Afrikaanse landen verboden is? Indien ja, bent u bereid om Nederland hier een voortrekkersrol in te laten spelen, gezien het gegeven dat Rechten van lesbiennes, homo's, bi- en transseksuelen (LHBTI) een van uw prioritaire beleidsthema’s binnen het mensenrechtenbeleid is? Indien nee, waarom niet?
Nederland wil in EU verband bezien op welke wijze een dialoog over dit onderwerp met de AU kan worden aangegaan.
Bent u bereid de Liberiaanse autoriteiten te wijzen op hun internationaal- rechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten, nu zij zo duidelijk in strijd handelen met die verplichtingen? Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie de Liberiaanse autoriteiten hierop in heldere bewoordingen aan te spreken en de Kamer hier op korte termijn over te informeren? Indien nee, waarom niet?
Nederland wijst discriminatie af en komt actief op voor de rechten van lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en intersex (LHBTI) personen. Het Nederlandse beleid voor rechten van LHBTI-personen streeft naar decriminalisering van homoseksualiteit en het tegengaan van discriminatie. In de reguliere contacten tussen Nederland en Liberia alsmede die van de EU wordt dit beleid uitgedragen. Zorgelijk vind ik de recente toename van aanvallen op homo-activisten in Liberia. Naar aanleiding van deze ontwikkeling is de EU in het kader van de EU-richtsnoeren voor mensenrechtenverdedigers reeds in contact met een Liberiaanse activist.
Kunt u aangeven of de receptorbenadering volgens u van toepassing is/kan zijn in Liberia? Indien ja, betekent het dat we dan, vanuit de cultuur van Liberia gezien, begrip moeten hebben voor de criminalisering van homoseksualiteit?
Vanuit de receptorbenadering zou onderzocht kunnen worden of via lokale en regionale instituties aanknopingspunten te vinden zijn voor bevordering van decriminalisering en acceptatie van homoseksualiteit.
Het bericht dat kantoren vaak energiezuiniger kunnen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kantoren kunnen vaak energiezuiniger»?1
Ja.
Klopt het dat veel, met name energiezuinige, kantoren onnodig veel energie verspillen door verkeerd gebruik? Zo ja, bent u bereid om met de eigenaren en gebruikers in gesprek te gaan om dit gedrag aan te pakken?
De stelling dat veel, met name energiezuinige, kantoren onnodig veel energie verspillen door verkeerd gebruik, is gebaseerd op een onderzoek van Jones Lang LaSalle2. Dit onderzoek is gebaseerd op een relatief kleine steekproef met slechts 24 gebouwen met een groen label (A,B of C-label). Echt duurzame kantoren met een A++ label komen voor zover mij bekend niet voor in het onderzoek.
In het onderzoek wordt ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen het energiegebruik van het gebouw voor verwarming, ventilatie, koeling en verlichting enerzijds en het persoonsgebonden energiegebruik door stekkerapparatuur als computers en printers anderzijds. Zeker in moderne, intensief gebruikte kantoren is dit persoonsgebonden energiegebruik aanzienlijk. Voorts geven de onderzoekers aan dat in nieuwere kantoren met een groen label het serviceniveau hoger is en vaker gebruik wordt gemaakt van hoogwaardige voorzieningen. Uit onderzoek is bekend dat betere ventilatie, verwarming en koeling leiden tot een hogere productiviteit. Dit is in het onderzoek niet meegewogen. Tenslotte melden de onderzoekers ook een hogere bezettingsgraad in kantoren met een groen label. Dit maakt dat het energiegebruik weliswaar per m2 iets toeneemt, maar per medewerker daalt. Ook dit is in het onderzoek niet meegewogen.
Op basis van het voorgaande geeft het genoemde onderzoek weinig basis om uitspraken te kunnen doen over het werkelijke energiegebruik van kantoorgebouwen
Doet dit probleem zich ook voor bij overheidsgebouwen? Welke besparing is hier financieel en energietechnisch te halen? Wat gaat u doen om deze besparing daadwerkelijk te realiseren?
Zoals bij vraag 2 is aangegeven, is er op basis van dit onderzoek van Jones Lang LaSalle geen uitspraak te doen over het werkelijke energieverbruik van kantoorgebouwen. Door de Rijksgebouwendienst is reeds enkele jaren geleden geconstateerd dat er structureel te veel energie wordt verbruikt door onvoldoende aandacht aan de goede werking van klimaatinstallaties, onder andere door onjuist gebruik daarvan. Daarom is gestart met een programma waarbij dit wordt verbeterd en verzekerd.
Inadequate zorg na de sluiting van de afdeling immunologie van het Academisch Ziekenhuis Maastricht |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen waarin u stelt dat de zorg voor patiënten na het sluiten van de specialistische klinische immunologie afdeling in het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM) goed zou zijn geborgd?1
Ja.
Herinnert u zich het debat op 15 februari 2012 waarin u heeft opgeroepen om als patiënten geen goede behandeling krijgen omdat het AZM de specialistische klinische afdeling immunologie heeft gesloten dit bij u te melden?2
Ja. In het stenogram is hierover het volgende opgenomen: «Ik geef aan dat wij afspraken hebben gemaakt met het AZM over het goed doorgeleiden van patiënten. Als het niet gebeurt, wil ik dat die patiënten zich bij mij of bij de inspectie melden, zodat wij er daadwerkelijk iets aan kunnen doen.»
Er heeft zich tussen 15 februari 2012 en 2 april 2012 één patiënt bij mijn ministerie gemeld. Deze patiënt had een vervolgrecept nodig voor haar medicatie. Mijn ministerie heeft, na haar akkoord, haar gegevens verstrekt aan het ziekenhuis. Het AZM heeft mijn ministerie laten weten nog diezelfde dag het recept verstrekt te hebben.
Vindt u dat het AZM in de volgende casus zijn belofte om voor adequate vervolgzorg bij een ander gespecialiseerd ziekenhuis te zorgen na is gekomen? Zo ja, waarom? Zo neen, wat gaat u ondernemen om het AZM aan zijn belofte te houden?3
Vooropgesteld kan en wil ik vanwege de privacy van de patiënt niet inhoudelijk op een specifieke casus ingaan. Wel kan ik u informeren over de stappen die gezet zijn om te toetsen of er inderdaad sprake is van adequate vervolgzorg en welke stappen daarop zijn gezet.
Zoals u in het stenogram van het debat van 15 februari 2012 heeft kunnen lezen heb ik toegezegd dat patiënten die niet goed doorgeleid worden zich bij mij of de inspectie voor de Gezondheidszorg (de inspectie) kunnen melden. Naar aanleiding van deze en andere signalen, heeft de inspectie getoetst of het AZM de continuïteit van zorg voor de topreferente patiënten groep waarborgt.
De inspectie heeft geconstateerd dat nieuwe patiënten die naar het AZM verwezen worden voor immunologische stoornissen inderdaad door het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) en het Universitair Medisch Centrum St. Radboud (UMCN) worden overgenomen. De inspectie heeft daarnaast geconstateerd dat de doorverwijzing van de bij het AZM reeds onder behandeling zijnde patiënten nog nauwelijks is gestart. Er zijn ruim 800 immunologische patiënten onder behandeling, waarvan naar schatting 250 met een topreferent immunologisch vraagstuk. De inspectie deelt de mening van het AZM, dat continuïteit en kwaliteit van de topreferente zorg voor al deze patiënten op het moment adequaat geregeld is, niet. De inspectie heeft het AZM gevraagd stappen te zetten om ervoor te zorgen dat het hele proces voor alle patiënten op een kwalitatief goede wijze afgerond kan worden. De inspectie continueert haar toezicht op de voortgang van dit proces.
Het AZM heeft per brief van 19 april 2012 aan alle patiënten duidelijkheid gegeven over haar handelwijze. De inspectie is van oordeel dat het AZM deze patiënten te lang in onzekerheid heeft gelaten over het al dan niet continueren van hun behandeling.
Welke ziekenhuizen hebben nu concreet de specialistische klinisch immunologische zorg met alle expertise van het AZM overgenomen? Waar kunnen de circa 3000 patiënten die op de afdeling in Maastricht werden behandeld nu terecht?
Nieuwe patiënten die naar het AZM verwezen worden voor immunologische stoornissen worden door het UMCU en het UMCN overgenomen.
In het AZM zijn nu ruim 800 immunologische patiënten onder behandeling, waarvan naar schatting 250 met een top referent immunologisch vraagstuk. Deze topreferente patiënten kunnen in het AZM onder behandeling blijven of op verzoek worden doorverwezen naar een ander centrum. Met het UMCU en het UMCN zijn hierover specifieke afspraken gemaakt.
De waterbouwkundige gevolgen van de kabinetsplannen ten aanzien van natuurcompensatie in de Westerschelde |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het uitvoeren van de buitendijkse maatregelen, zoals benoemd in de kabinetsplannen1 ten aanzien van natuurcompensatie in de Westerschelde, zou leiden tot toegenomen erosie aan het schor bij Saeftinghe aan de overzijde van de Westerschelde?
Per brief van 13 april 2012 heb ik u geïnformeerd over het kabinetsbesluit inzake natuurherstel in de Westerschelde en het maatregelenpakket dat het kabinet aan de Europese Commissie heeft voorgesteld. Daarvan maken de door u bedoelde buitendijkse maatregelen geen onderdeel uit.
Kunt u aangeven wat de bestaande ramingen zijn voor uitgaven ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden dan wel beheers- en herstelwerkzaamheden aan het schor bij Saeftinghe en houdt u rekening met de aanleg van een geulwandverdediging de komende jaren om erosie tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zou de aanleg van een geulwandverdediging bij het Saeftingheschor kosten en wat zouden daarvan de ecologische gevolgen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij het opstellen van de ramingen voor uitgaven ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden aan de primaire waterkeringen ten aanzien van de Westerschelde gedurende de komende decennia rekening gehouden met een mogelijk hoger tempo van erosie als gevolg van de beoogde buitendijkse natuurcompensatie?
Zie antwoord vraag 1.
Is er sprake geweest van nader overleg en/of afspraken met Vlaanderen ten aanzien van de buitendijkse maatregelen bij de locatie Appelzak, voor zover die leiden tot het verzanden van nevengeulen die doorlopen op Vlaams grondgebied?
Zie antwoord vraag 1.
Is het technisch en juridisch mogelijk om de buitendijkse maatregelen bij de locatie Appelzak te treffen, als de Vlaamse overheid hier niet mee instemt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat als gevolg van de keuze om niet over te gaan tot ontpolderen de netto lengte van de te onderhouden primaire waterkering rondom de Hedwigepolder circa 5,5 kilometer wordt, waar deze bekort had kunnen worden tot circa 750 meter als de Hedwigepolder wel ontpolderd wordt?
De bestaande primaire waterkering rondom de Hedwigepolder heeft een lengte van circa 3,7 km. In geval van gehele ontpoldering – waarop de vraag doelt – zou de lengte van de primaire waterkering op Nederlands grondgebied circa 1,5 km zijn geworden. Ten gevolge van het kabinetsbesluit van 13 april 2012 zal de lengte van de primaire waterkering op Nederlands grond gebied ongeveer 3,9 km, waarvan 2,1 km nieuw aangelegd, bedragen.
Is het waar dat als gevolg van de keuze om niet over te gaan tot ontpolderen de hoogwaterstanden ter hoogte van de Hedwigepolder en stroomopwaarts met circa 2 cm. zullen stijgen2 waar deze verlaagd hadden kunnen worden met 5 cm als de Hedwigepolder wel ontpolderd wordt?
In het Deltares-rapport dat als bijlage bij de brief aan uw Kamer van 13 april 2012 is gevoegd, is aangegeven dat de gedeeltelijke ontpoldering van de Hedwigepolder een positief effect op de opstroomse waterstanden zal hebben van 1–2 centimeter. Hierover heeft nog geen overleg in de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie plaatsgevonden.
Wat zijn de gevolgen van de kabinetsplannen ten aanzien van buitendijkse natuurcompensatie voor de geschatte aanleg en onderhoudskosten van de Deltadijken in dit deel van de Westerschelde voor het Rijk en het waterschap gedurende de komende decennia?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u al overleg gehad met uw Vlaamse ambtsgenoot over de gevolgen van de door het kabinet beoogde maatregelen voor de waterstanden op de Zeeschelde, zoals de stijging van de hoogwaterstand met 2 cm en is dit onderwerp besproken in de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft Nederland aan Vlaanderen aangeboden om bij te dragen aan de met de kabinetsplannen samenhangende extra kosten voor de waterveiligheid langs de Vlaamse Zeeschelde? Zo ja, om welke orde van grootte van bijdrage gaat het?
Nee.
Intensivering van de bilaterale relatie met Israël |
|
Mariko Peters (GL), Frans Timmermans (PvdA), Alexander Pechtold (D66) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw beoordeling van het bezoek van de Israëlische premier Netanyahu aan Nederland in januari jl.? Wat waren uw doelstellingen voor dit bezoek en zijn deze gehaald?
Het werkbezoek van premier Netanyahu bracht op 18 en 19 januari jl. is een gebruikelijk bezoek voor twee staten met goede bilaterale betrekkingen. Met dit bezoek geeft het kabinet mede invulling aan het regeerakkoord. Doel van het bezoek was het bespreken van het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP) en regionale ontwikkelingen, in het bijzonder Syrië, Iran en de rol van Turkije. Hierbij is het Nederlandse standpunt voor het voetlicht gebracht.
Kunt u een volledig overzicht geven van de bilaterale afspraken die tijdens het bezoek zijn gemaakt, in het bijzonder ten aanzien van de intensivering van de Nederlands-Israëlische betrekkingen?
Tijdens het bezoek is besloten dat de Nederlands-Israëlische Samenwerkingsraad voor de eerste maal bijeen zal komen op 7 juni a.s. in Israël. Ook is afgesproken te bezien op welke wijze de relatie tussen Nederland en Israël instrumenteel kan zijn voor het vredesproces tussen Israel en de Palestijnse autoriteit. Dit heeft geresulteerd in afspraken over het leveren van een containerscanner bij de grensovergang Westbank-Jordanië (Allenby/King Hussein bridge) en over de export uit Gaza.
Is het waar dat de intensivering van deze betrekkingen geformaliseerd wordt via een bilaterale samenwerkingsovereenkomst, die de Nederlandse en Israëlische regeringen de komende maanden zullen uitwerken? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze overeenkomst tot stand komt, welke status en elementen zij zal hebben en wanneer zij ondertekend zal worden?
Zoals bij andere landen waarmee Nederland een geformaliseerde samenwerking heeft, zal een oprichtingsdocument aan deze samenwerkingsraad ten grondslag liggen. Dit document wordt de komende maanden uitgewerkt om op 7 juni a.s. ondertekend te kunnen worden. De vorm van het document is nog niet vastgelegd. Zeker is evenwel dat het geen verdrag of een anderszins volkenrechtelijk bindend document zal zijn.
Bent u bereid deze samenwerkingsovereenkomst met de Kamer te delen voordat zij ondertekend en van kracht wordt? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet wil eerst overeenstemming bereiken met Israël over de inhoud van het document. De samenwerkingsovereenkomst valt binnen de kaders van het regeerakkoord. De Tweede Kamer zal na afloop van de Samenwerkingsraad worden geïnformeerd over de uitkomsten ervan.
Zijn er naast deze overeenkomst andere bilaterale overeenkomsten die in het kader van de intensivering van de betrekkingen gesloten worden?
De Samenwerkingsraad van 7 juni a.s. kan leiden tot het afsluiten van gemeenschappelijke schriftelijke intentieverklaringen in de vorm van bijvoorbeeld een Memorandum of Understanding, een Joint Declaration of een vergelijkbaar instrument.
Bent u bereid de agenda en doelstellingen van de eerste Nederlands-Israëlische Samenwerkingsraad met de Kamer te delen? Kunt u aangeven wie hier van Nederlandse zijde bij aanwezig zal zijn?
Zoals gesteld in reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 1 maart 2012 met kenmerk 2012Z03917/2012D08560 over intensivering van de bilaterale relatie met Israël, vinden momenteel besprekingen plaats met de Israëlische regering over de precieze invulling van de agenda van 7 juni. Beide kanten hebben kenbaar gemaakt met elkaar te willen spreken over verdere samenwerking op het gebied van onderwijs, agro-food en water. Naast de minister-president, die de Nederlandse delegatie zal leiden, zullen ook minister van EL&I en ikzelf aan de Samenwerkingsraad deelnemen.
Welke concrete en bindende afspraken heeft u met de Israëlische regering gemaakt – of zult u maken – om te voorkomen dat bedrijven en instellingen die in nederzettingen zijn gevestigd kunnen deelnemen aan samenwerkingsactiviteiten die voortvloeien uit de intensivering?
Zoals ook gesteld in antwoorden op vragen van het lid Van Bommel van 2 maart 2012 met kenmerk 2012Z03986 (zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2147), is het Nederlandse bedrijven niet verboden handelsrelaties te onderhouden met bedrijven uit Israëlische nederzettingen in de Palestijnse Gebieden. De regering ontmoedigt economische relaties met bedrijven in de bezette gebieden. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv of andere onder de verantwoordelijkheid van het ministerie vallende instellingen verlenen niet actief diensten aan bedrijven die gevestigd zijn in Israëlische nederzettingen. Desgevraagd worden dergelijke diensten geweigerd. Deze lijn wordt in de context van de Samenwerkingsraad voortgezet.
Bent u bereid om juridisch advies in te winnen omtrent het risico dat bedrijven en instellingen in nederzettingen bij samenwerkingsactiviteiten betrokken raken die uit de intensivering voortvloeien? Mocht u reeds juridisch advies ter zake hebben ontvangen, zou u dat met de Kamer willen delen?
In het licht van het antwoord op vraag 7 is er geen noodzaak tot aanvragen van juridisch advies.
Zal de intensivering een mensenrechtencomponent hebben? Zo ja, waar bestaat deze uit? Zo neen, waarom niet?
De EU voert reeds een constructieve dialoog over mensenrechten met Israël in de jaarlijkse bijeenkomsten van de informele werkgroep Mensenrechten EU-Israël en ook in bilaterale contacten wordt dit onderwerp wanneer nodig afdoende aan de orde gesteld.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden, vóór het algemeen overleg over het Mensenrechtenbeleid op 11 april a.s?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De rapportage van rechtelijke psychologen en psychiaters |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rechterlijke psycholoog werkt vaak ondermaats?1
Bent u bekend met de inhoud en conclusie van het proefschrift «Gedragsdeskundigen in strafzaken» van mr. Corrie van Esch? Hoe betrouwbaar acht u dit onderzoek?
(H)erkent u de conclusie van het proefschrift over gedragsdeskundigen in strafzaken? Zo ja, op welke punten? Zo nee, welke conclusies niet en waarom?
Is het waar dat eenderde van de gedragsdeskundigen het procesverbaal van de politie, de tenlastelegging en eerder uitgebracht rapporten niet lezen? Zo nee, wat is er niet waar? Zo ja, wat betekent deze manier van werken van de gedragsdeskundigen voor de deskundigenverklaringen in de strafzaken?
Hoe vaak spreekt een gedragsdeskundige met de verdachte alvorens een rapport over diezelfde verdachte uit te brengen? Is het noodzakelijk om de verdachte te spreken of gezien te hebben om een betrouwbaar rapport op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw mening over de conclusie dat in één op de drie rapporten een verband wordt gelegd tussen de stoornis van de verdachte en de tenlastelegging?
Wat is uw mening over de conclusie dat voor het voorspellen van recidive geen enkele keer de daarvoor aangewezen methode wordt gebruikt? Om welke methode gaat het en hoe betrouwbaar is deze methode?
Deelt u de mening van de rechtspsycholoog, de heer Van Koppen, dat forensische psychologen en psychiaters zich met een onmogelijke opdracht op pad laten sturen? Deelt u tevens zijn mening dat forensische psychologen en psychiaters vaker moeten zeggen dat zij zich geen gefundeerde opvatting kunnen geven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is er een verband te leggen tussen de uitkomsten van dit onderzoek en de aanbevelingen van commissie-Visser over de tbs waarin gesproken wordt over gebrek aan kwaliteit en aantal beschikbare forensisch psychologen en psychiaters?
Erkent u dat dit rapport veel vragen oproept? Bent u bereid het rapport op te vragen en voorzien van uw commentaar aan de Kamer te sturen? Zo ja, wanneer de Kamer uw reactie verwachten? Zo nee, waarom niet?
Een mogelijk verband tussen de sterftepiek in het katholieke jongensinternaat huize St. Joseph in Heel en castraties aldaar |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de Kamervragen over een hoger aantal sterfgevallen in huize St. Joseph dan normaal?1 Kent u de berichten «Inspectie wist van castreren» en «Niets vragen, castreren»2?
Ja.
Wanneer is het strafrechtelijk feitenonderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) naar de genoemde instelling in Heel afgerond?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het onderzoek recent is afgerond en dat op dit moment wordt gewerkt aan de eindrapportage.
Hebt u aanwijzingen dat in de periode waarover het OM onderzoek zich uitstrekt er jongens uit huize St. Joseph zijn gecastreerd? Zo ja, wordt bij het onderzoek naar de sterfgevallen in deze instelling ook gekeken of er een verband bestaat tussen castraties, mogelijke strafbare feiten of het verdoezelen daarvan en sterfgevallen? Zo nee, hebt u die aanwijzingen niet omdat er geen aanwijzingen zijn of omdat het OM er niet naar heeft gezocht?
Het Openbaar Ministerie heeft het onderzoek gericht op en beperkt tot de piek van sterfgevallen in de jaren 1952–1954 in Huize St. Joseph te Heel, een verzorgingstehuis voor mensen met een lichamelijke en geestelijke beperking. Deze focus komt voort uit het feit dat er concrete aanwijzingen waren voor mogelijke misdrijven die zouden hebben geleid tot sterfgevallen. Deze aanwijzingen waren duidelijk afgebakend in tijd en plaats, met een duidelijke indicatie van mogelijke betrokkenen. Uit genoemd onderzoek is geen enkele aanwijzing naar voren gekomen die duidt op mogelijke castraties in Huize St. Joseph. Om die reden bestaat er voor het Openbaar Ministerie geen aanleiding nader onderzoek te doen naar mogelijke castraties en de vraag of daarbij strafbare feiten zijn gepleegd in Huize St. Joseph te Heel in de jaren 1952–1954.
Indien mogelijke castraties geen onderdeel van het strafrechtelijk feitenonderzoek vormen, kan dit dan alsnog gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Richt het strafrechtelijk feitenonderzoek van het OM naar de sterfgevallen in St. Joseph zich in de hele breedte op strafbare feiten die zich in dat instituut mogelijk hebben voorgedaan? Zo ja, wordt daarbij ook onderzocht of er sprake is van een mogelijke samenhang tussen het plegen van seksueel misbruik, mogelijke castratie, eventuele andere strafbare feiten en de sterfgevallen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 3 en 4.
Indien het genoemd strafrechtelijk feitenonderzoek van het OM aanleiding geeft om dit onderzoek naar andere jaren dan de jaren 1952–1954 of andere instellingen uit te breiden, gebeurt dit dan ook? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het hierover pas op basis van het eindrapport een gewogen standpunt kan innemen.
Het bericht dat de vrije uitkering voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustasius en Saba structureel te laag zou zijn |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «No commitment to raise islands» free allowance?1
Ja.
Is het waar dat u hebt toegegeven dat de vrije uitkering te laag is geweest? Hoe groot is dit tekort geweest, gespecificeerd naar de verschillende eilanden? Kunt u aangeven welke verantwoordelijkheden de openbare lichamen niet (adequaat) hebben kunnen uitvoeren als gevolg hiervan? Hoe denkt u recht te doen aan de tekorten waarmee de eilanden de afgelopen twee jaar hebben gekampt?
Is het waar dat uit het referentiekaderonderzoek blijkt dat de vrije uitkering minimaal 42,9 miljoen dollar en maximaal 61,1 miljoen dollar zou moeten zijn? Zo nee, over welke bedragen gaat het dan?
Is het waar dat u geen toezeggingen kon doen over een mogelijke verhoging van de vrije uitkering indien blijkt dat deze (structureel) te laag zouden zijn? Zo ja, hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de toezegging2 van uw voorganger dat eventuele wijzigingen in de vrije uitkering bij de voorjaarsnota verwerkt zouden worden? Bent u alsnog bereid zich klip en klaar te conformeren aan de uitkomsten van het referentiekaderonderzoek en de vrije uitkering als zodanig te corrigeren? Bent u tevens bereid uit te sluiten dat er extra bezuinigd wordt op de vrije uitkering?
Een volgende aanslag op het rijksmonument Sankt Ludwig in Vlodrop |
|
Jasper van Dijk (SP), Paulus Jansen |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de stichting Meru voor de derde keer een sloopvergunning heeft aangevraagd voor rijksmonument Sankt Ludwig in Vlodrop?1 Herinnert u zich de vele vragen die in de loop van de jaren over dit rijksmonument gesteld zijn?2
Ja, dat klopt, Stichting Meru heeft 17 februari 2012 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij de gemeente Roerdalen, voor het slopen van het rijksmonument Sankt Ludwig. De gemeente heeft in dat kader op 1 maart 2012 de RCE om advies verzocht. Ik ben bekend met de vele vragen die in de loop van de jaren over de problematiek rondom dit rijksmonument zijn gesteld.
Is u bekend dat het rijksmonument, door de stichting Meru aangeduid als «bouwvallige ruïne» op het moment van verwerving van het voormalige klooster een oerdegelijk gebouw was en nog in zeer behoorlijke staat verkeerde?
Ja, het is mij bekend dat het voormalige klooster op het moment van verwerving door Meru in 1984 en op het moment van aanwijzing als beschermd monument op 9 oktober 1997 in behoorlijke staat verkeerde. De Raad van State heeft in haar uitspraak van 21 september 2011 bepaald dat er voldoende monumentale waarden resteren en zij geen aanleiding ziet tot verwijdering uit het monumentenregister.
Heeft de gemeente Roerdalen sinds 2009 gebruik gemaakt van haar wettelijke middelen om herstel af te dwingen?3 Zo nee, heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ingegrepen op grond van zijn toezichthoudende rol op de uitvoering van wettelijke taken van gemeenten? Als dat niet gebeurd is, is de minister daar alsnog toe bereid? Als de gemeente Roerdalen wel sinds 2009 gebruik heeft gemaakt van haar wettelijke middelen om herstel af te dwingen, waarom heeft dit ingrijpen niet geleid tot herstel? Is het wettelijk instrumentarium bij nader inzien onvoldoende om in situaties waarbij de eigenaar niet meewerkt herstel van cultureel erfgoed af te dwingen?
Ja, de gemeente Roerdalen heeft sinds 2009 gebruik gemaakt van haar wettelijke middelen om herstel af te dwingen. Het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen heeft bij besluit van 21 oktober 2009 een last onder dwangsom opgelegd aan de Stichting Meru om het Rijksmonument Sankt Ludwig te herstellen in de toestand zoals die was vóór de illegale sloop van de voorbouw en om passende voorzieningen te treffen aan de overige delen van het complex, teneinde te voorkomen dat het monument in gevaar wordt gebracht.
Stichting Meru heeft tegen deze last onder dwangsom geprocedeerd tot aan de Raad van State. De Raad heeft op 1 februari 2012 de opgelegde last onder dwangsom echter in stand gelaten. De begunstigingstermijn van de last onder dwangsom loopt nog tot 21 september 2012. Indien de stichting Meru op die datum niet aan de opgelegde last heeft voldaan, dan verbeurt zij een dwangsom van EUR 100 000,– per dag met een maximum van EUR 3 000 000,–.
Mocht de 3 miljoen euro verbeurd zijn en er nog steeds niet voldaan zijn aan de last, en er géén verwachting bestaan dat bij hernieuwde oplegging van een last onder dwangsom wel tot herstel zal worden overgegaan, dan zou de gemeente er ook voor kunnen kiezen om alsnog bestuursdwang toe te passen. Daarna kan de gemeente zelf opdracht geven tot herstel en de kosten daarvan op de overtreder verhalen. Het wettelijk instrumentarium biedt derhalve voldoende mogelijkheden voor herstel.
Bent u bereid om na twaalf jaar pappen en nathouden nu krachtdadig op te treden tegen deze aanslag op ons cultureel erfgoed en herstel af te dwingen?
Ik heb geen wettelijke mogelijkheden om herstel af te dwingen. Mijn wettelijke taak houdt in dat ik zal adviseren over de recente aanvraag van de omgevingsvergunning voor het slopen van het klooster. Het is de rol van de gemeente om handhavend op te treden tegen overtredingen van de Monumentwet (inmiddels de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), en zo het herstel van het klooster af te dwingen. Deze rol is ook door de gemeente opgepakt.
Ziet u aanleiding om procedures rond sloop en/of herstel van rijksmonumenten te verbeteren, zodat het beoogde resultaat in de toekomst binnen minder dan twaalf jaar gerealiseerd wordt?
Nee, hier zie ik geen aanleiding voor. Ik beschouw dit als een uitzonderlijke situatie. De wettelijke procedures voldoen, indien ze consequent worden toegepast. Ik zie de uitspraak van de Raad van State van 1 februari 2012 als een bevestiging dat opgetreden kan worden tegen verwaarlozing van rijksmonumenten.
Het bericht dat Duitsland de achtergrondpositie van ammoniak anders dan in Nederland bepaalt |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duitsland bepaalt achtergronddepositie van ammoniak anders dan Nederland?»1
Ja.
Waarom gebruiken Nederland en Duitsland een verschillende methode voor het vaststellen van achtergronddepositie, wat zijn de verschillen in methodes en welke methode dient volgens u te worden toegepast? Zo ja waarom?
Er bestaat tot op heden geen vastgelegde of voorgeschreven methode waarmee de depositie bepaald moet worden in Europa2. Nederland bepaalt de depositie op basis van berekeningen die vergeleken worden met metingen. De berekeningswijze is gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten. De depositieberekeningen worden jaarlijks uitgevoerd en gerapporteerd door RIVM (www.rivm.nl/gcn).
In Duitsland worden berekeningen van de depositie uitgevoerd door TNO voor het BundesUmweltamt. TNO doet dat met een ander methode en met andere invoergegevens. Dit leidt tot verschillen die met name in de grensstreek goed zichtbaar zijn. Een deel van de verschillen is het gevolg van het toepassen van een andere rekenmethode maar ook omdat de ingevoerde emissies (lees: het beleid en de maatregelen) anders zijn.
In 2009 heeft RIVM een essentieel onderdeel in haar berekeningswijze aangepast naar aanleiding van nieuw wetenschappelijk onderzoek over het depositieproces (verklaring ammoniakgat). De berekende depositie is door deze aanpassingen aanzienlijk gedaald. Deze aanpassing is echter niet doorgevoerd in de berekeningen die TNO uitgevoerd heeft voor BundesUmweltamt uit 2007 en die geciteerd zijn in het artikel van V-focus. De Duitse overheid hanteert nog steeds de oude methode uit oogpunt van consistentie met het verleden. Nederland kiest ervoor gebruik te maken van de nieuwste inzichten.
Waarom zijn TNO en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet op de hoogte van elkaars rekenmodellen? Wat betekent het voor de Nederlandse situatie als het rekenmodel van TNO zou worden gebruikt?
RIVM en TNO geven aan dat zij op de hoogte zijn van elkaars activiteiten op dit vlak. Het beeld dat geschetst wordt in het V-focus artikel is niet correct. Als het RIVM de «TNO-methode» zou hanteren, dan zouden de deposities in Nederland aanzienlijk hoger zijn. Maar zoals aangegeven is dit niet meer in lijn met de huidige wetenschappelijke inzichten.
Welke gevolgen heeft het gebruik van verschillende methodes en wat betekent dit voor de Nederlandse ondernemers ten opzichte van onze Duitse collega’s?
Het gebruik van verschillende methodes leidt tot verschillen in de berekende depositie, waarbij de in Nederland berekende depositiewaarden lager liggen dan in Duitsland. Belangrijker dan het verschil in rekenmethode is het beleid dat door de lidstaten gevoerd wordt om ammoniakemissies te beperken. In Nederland wordt het stikstofprobleem zwaarder gevoeld dan in omringende landen. Dit komt door de specifieke omstandigheden in het dichtbevolkte Nederland, waarin (kwetsbare) natuur en veehouderijen dicht bij elkaar liggen. Nederland kent door deze hoge stikstofbelasting een strikt beleid om de voldoen aan de Europese vereisten die voortvloeien uit de Richtlijn Nationale Emissieplafonds (NEC-Richtlijn) en Natura 2000.
Waarom hanteert Nederland strengere regelgeving voor ammoniakdepositie dan Duitsland? Is er volgens u nog sprake van een gelijk speelveld? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 4. Zowel Duitsland als Nederland moeten voldoen aan de Europese vereisten voor de NEC-richtlijn en Natura 2000.
Heeft de Duitse regelgeving op dit gebied invloed op het behalen van de Nederlandse natuurdoelstellingen? Zo nee, waarom niet?
Ja, maar in beperkte mate. Op het moment dat Duitsland haar ammoniakbeleid aanscherpt tot het Nederlandse niveau vermindert de ammoniakimport vanuit Duitsland. Van de Duitse ammoniakuitstoot van ca. 600 kton komt 9 kton in Nederland terecht. Ter vergelijking van de Nederlandse ammoniakuitstoot van 125 kton komt 29 kton in Duitsland terecht3.
De informatievoorziening aan de Tweede Kamer in het kader van de plannen voor Olympische Spelen in 2028 |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Aan wie is de «Nota (ter beslissing) Kabinetsbrief «verkennende studies Olympische Spelen»» van 11 oktober 2011 allemaal gezonden?1
De concept-nota is binnen de beleidsdirectie Sport gewisseld.
Bent u over het ene discussiepunt, waarover nog geen ambtelijke overeenstemming bereikt was, geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer bent u geïnformeerd over de ambtelijke discussie?
Ja, zie hiervoor mijn brief van 23 maart 2012 met bijlagen waar ik nader ben ingegaan op dit onderwerp (kamerstuk 30 234, nr. 34).
Kende u de inzet van uw eigen ambtenaren om niet de investeringskosten of het kostenbatensaldo in de brief op te nemen? Zo nee, waarom kende u de inzet van uw ambtenaren niet? Zo ja, wanneer bent u geïnformeerd?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat de Kamer alle cijfers heeft gehad zich met de noot in de genoemde Nota, waarin staat dat de € 8 miljard van het ministerie van Financien niet genoemd is in de Verkenning van Maatschappelijke Kosten en Baten (VMKB)? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid een inhoudelijke reactie te geven op de aanbevelingen van de Second Opinion op de VMKB van het CPB, Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en SCP? Kunt u uw antwoord toelichten, kunt u daarbij ook ingaan op het feit dat u dit rapport niet hebt toegezonden aan de Kamer?4
Zie antwoord op vraag 2. De second opinion is gevraagd als input voor het beleidsproces ter voorbereiding op een volwaardige MKBA. Voor geïnteresseerden is de second opinion op de sites van de betrokken planbureaus gepubliceerd.
Uitspraken van de grootmoefti van Saoedi-Arabie |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grootmoefti Saoedi-Arabië: vernietig alle kerken in de regio»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de grootmoefti die heeft aangegeven dat het noodzakelijk zou zijn om alle christelijke kerken in de regio te vernietigen?
Ik betreur deze uitspraken. Na overleg tussen EU-lidstaten zijn de zorgen over de opmerking van de grootmoefti in EU-verband uitgesproken in een overleg met Gulf Cooperation Council op 28 maart j.l.
De grootmoefti heeft geen formele rol in de politieke besluitvorming in Saudi-Arabië, zijn opmerking weerspiegelt dan ook niet het beleid van de Saudische autoriteiten. Er zijn geen aanwijzingen dat de autoriteiten in Saudi-Arabië, of in de andere Golfstaten, voornemens zijn om navolging te geven aan de opmerking.
Mensenrechten, waaronder de doodstraf, rechten van vrouwen, rechten van arbeidsmigranten en de positie van religieuze minderheden, worden regelmatig in multilateraal en bilateraal verband met de Saudische autoriteiten besproken. Recent kwam dit onderwerp nog aan de orde tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Saudi-Arabië (11-14 februari 2012).
Deelt u de mening van de Washington Post die heeft aangeven dat «uitspraken als deze negeren, het signaal afgeeft dat radicalen hun visie zonder enige consequentie kunnen opleggen (...) Als leden van het islamitische establishment oproepen tot een religieuze equivalent van etnische zuiveringen, zou de leider van de vrije wereld hierop moeten reageren omdat hij anders riskeert dat de onderdrukking die volgt, door hem is gelegitimeerd»? Indien ja, bent u bereid om de Amerikaanse autoriteiten hierop aan te spreken? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u eveneens bereid om bilateraal en/of in EU-verband de grootmoefti van Saoedi-Arabië aan te spreken over zijn uitspraken en hem te wijzen op de internationaalrechtelijke verplichtingen die Saoedi-Arabië is aangegaan op het gebied van vrijheid van godsdienst? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De zaak Bilderbeek |
|
Paulus Jansen , Harry van Bommel (SP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Onderschrijft u het feitenrelaas zoals beschreven in het recent verschenen boek «De Olievlek»? Zo nee, op welke punten niet?1
Ik heb kennisgenomen van het boek. Ik kan slechts een oordeel geven over zaken die mij regarderen. In aanvulling op de hieronder gegeven antwoorden verwijs ik naar de antwoorden op vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Koenders (PvdA), Ormel (CDA), Van Baalen (VVD) en Bakker (D66) d.d. 3 juli 2006 en van de leden Azough en Diks (beiden SP) d.d. 6 november 2008.
Welke stappen heeft de Nederlandse overheid ondernomen om de beide broers Bilderbeek in Columbia bij te staan zowel humanitair, diplomatiek als juridisch?
De heer H. van Bilderbeek kreeg na zijn arrestatie in september 2004 consulaire bijstand. Hij werd door de Nederlandse ambassade in Bogota regelmatig bezocht. De Nederlandse ambassade in Bogota heeft bovendien meerdere malen bij de Colombiaanse autoriteiten tot op het politiek hoogste niveau aandacht gevraagd voor de lange duur van het proces en voor de gezondheidssituatie van de heer Van Bilderbeek. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de heer Van Bilderbeek op 20 oktober 2008 in de gelegenheid werd gesteld om in een door hem zelf gekozen ziekenhuis buiten de gevangenis te worden behandeld. In maart 2009 heeft de heer Van Bilderbeek aangegeven geen belangstelling meer te hebben voor consulaire bijstand.
Mijn ambtsvoorganger heeft zowel met de minister van Buitenlandse Zaken als met de vicepresident van Colombia gesproken over de zaak Van Bilderbeek. De toenmalige minister-president heeft de kwestie onder de aandacht gebracht van president Uribe tijdens de EU-LAC top in Lima (15–16 mei 2008).
De Nederlandse ambassade in Bogota heeft voorts naar aanleiding van een klacht van de heer Van Bilderbeek een vertrouwensadvocaat ingeschakeld om na te gaan of het proces aan de geldende rechtsregels voldeed. De vertrouwensadvocaat heeft geen schending van het recht op eerlijke rechtsgang of van het recht op verdediging van de heer Van Bilderbeek vastgesteld.
Wat is uw reactie op de constatering dat voormalig minister van Buitenlandse Zaken Verhagen de broers Bilderbeek tegenwerkte?2 Waarom duurde het verlenen van een paspoort zo lang?
Het destijds vigerend beleid bepaalde dat autoriteiten van derde landen geïnformeerd worden over het voornemen om over te gaan tot verstrekking van een reisdocument aan Nederlanders die in het derde land verwikkeld zijn in een lopende strafvervolging. Tevens voorzag het beleid in de mogelijkheid een paspoort te weigeren in het geval van het risico van onttrekking aan (verdere) rechtsvervolging in het buitenland.
De paspoortaanvraag van Van Bilderbeek is op grond van dit beleid geweigerd. De heer Van Bilderbeek is tegen dit besluit in bezwaar en beroep gegaan. De rechter heeft het beroepschrift op 8 december 2010 gegrond verklaard en gelast de heer Van Bilderbeek een paspoort te verstrekken. Op 7 januari 2011 is het paspoort aan hem uitgereikt.
Kunt u, in aanvulling op de antwoorden van uw ambtsvoorganger op schriftelijke vragen terzake3, een auctualisering geven van de acties die door of namens de Nederlandse regering zijn ondernomen na het algemeen overleg van 1 oktober 2008?4
De Nederlandse ambassade in Bogota heeft naar aanleiding van een klacht van de heer Van Bilderbeek in januari 2009 een vertrouwensadvocaat ingeschakeld om na te gaan of het proces aan de geldende rechtsregels voldeed. De vertrouwensadvocaat heeft geen schending van recht op eerlijke rechtsgang of recht op verdediging van de heer Van Bilderbeek vastgesteld.
Op 8 december 2010 heeft de bestuursrechter gelast om een paspoort te verstrekken. Het paspoort werd op 7 januari 2011 door de Ambassade Bogota aan de heer Van Bilderbeek uitgereikt.
Het jaarlijks mislopen van 2 miljard aan belastinginkomsten |
|
Roland van Vliet (PVV) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het krantenbericht «Fiscus loop jaarlijks 2 miljard aan oninbare schulden mis»?1
Ja. Op 12 april 2012 is het rapport «Miljarden voor het oprapen» verschenen dat de AbvaKabo FNV heeft gemaakt over de Belastingdienst. Op 13 april 2012 heeft de vaste commissie voor Financiën hier enkele schriftelijke vragen over gesteld. Deze antwoorden dienen mede als antwoord op de schriftelijke vraag «Worden schulden tot € 1500 van particulieren en tot € 5000 van bedrijven niet meer geïnd?».
Is het waar dat er jaarlijks een bedrag van € 4,4 miljard aan belastingen niet op tijd wordt betaald? Is het waar dat van dat bedrag van € 4,4 miljard er uiteindelijk € 2 miljard wordt afgeschreven?
Het bedrag van € 4,4 miljard is niet het bedrag dat jaarlijks niet op tijd wordt betaald. Het betreft namelijk de omvang van de openstaande (nog niet ontvangen) belastingvorderingen met een betalingsachterstand op peildatum 31-12-2011.
In 2011 is € 1,8 miljard aan belastingvorderingen afgeschreven. Dit bedrag heeft echter geen directe relatie met het bedrag van € 4,4 miljard aan openstaande vorderingen. Weliswaar zal een deel van deze openstaande vorderingen niet inbaar zijn. Maar er ontstaan ook continu nieuwe vorderingen. Van het totaal van de belasting- en premieopbrengsten is uiteindelijk een klein deel (circa 1%) niet inbaar.
Op een zeker moment constateert de Belastingdienst dat het niet zinvol is om verdere invorderingsmaatregelen te nemen. Zoals hierboven vermeld is in 2011 € 1,8 miljard aan belastingvorderingen afgeschreven. Voor ruim 65% daarvan is dat onvermijdelijk omdat door de economische situatie van de belastingschuldige (faillissement, onvermogen) activa ontbreken waarop de ontvanger zich kan verhalen of andere schuldeisers voorrang hebben, ruim 10% omdat er geen verhaal mogelijk is omdat de belastingschuldige onvindbaar is (adres onbekend of vertrokken naar het buitenland), en minder dan 25% op grond van doelmatigheidsafwegingen. De restwaarde van de categorie die om doelmatigheidsredenen is afgeschreven is aanzienlijk lager dan de nominale waarde van de vordering. Een aantal standaard invorderingsmaatregelen heeft op deze categorie vorderingen al plaatsgevonden en het beproeven van verdere invorderingsmaatregelen zal het invorderingsverlies zeer beperkt tegengaan. Toch vind ik dit deel te hoog en ik heb de Belastingdienst gevraagd met plannen te komen om dit omlaag te brengen.
Een afgeschreven vordering blijft nog wel invorderbaar tot het moment van verjaring (het moment van verjaring kan worden gestuit of geschorst door de ontvanger). Als alsnog betaald wordt of verrekend kan worden, wordt dit bedrag afgeboekt op de vordering.
In onderstaande tabel is voor de jaren 2009–2011 aangegeven welke belastingvorderingen zijn geïnd en welke afgeschreven.
Bestaat het bedrag van € 4,4 miljard alleen uit belastingen of zitten daar ook de toeslagen bij? Indien die € 4,4 miljard alleen de belastingen betreft, hoe groot is het bedrag dan dat nog moet worden teruggevorderd aan toeslagen?
Het bedrag van € 4,4 miljard bestaat alleen uit openstaande vorderingen van belastingen en premies.
Het openstaande bedrag van de toeslagvorderingen met een betalingsachterstand is bijna € 0,7 miljard (peildatum 31-12-2011). Het grootste deel hiervan (bijna € 0,6 miljard) bestaat uit nog lopende betalingsregelingen.
De heffing en invordering van de premies werknemersverzekeringen loopt via de Belastingdienst, welk bedrag aan premies werknemersverzekeringen wordt er niet tijdig betaald? Hoeveel van die premies werknemersverzekeringen moet er nog van betaald worden en hoeveel wordt daar jaarlijks op afgeschreven?
De premies werknemersverzekeringen maken onderdeel uit van de loonheffingen.
Van de ontvangen loonheffingen is in 2011 € 4,1 miljard niet tijdig afgedragen. Het aandeel van de premies werknemersverzekeringen daarin bedraagt ruim € 0,5 miljard.
Voor de loonheffingen zijn er openstaande belastingvorderingen met een betalingsachterstand voor een bedrag van bijna € 950 miljoen (peildatum 31-12-2011). Het aandeel van de premies werknemersverzekeringen hierin bedraagt ca. € 125 miljoen.
In 2011 is op de loonheffingsvorderingen ruim € 350 miljoen afgeschreven. Het aandeel van de premies werknemersverzekeringen hierin bedraagt ca. € 45 miljoen.
Kinderbijslag wordt niet via de Belastingdienst betaald, hoeveel kinderbijslag wordt er jaarlijks teveel betaald? Hoeveel van de teveel betaalde kinderbijslag moet er nog van terugbetaald worden en hoeveel wordt daar jaarlijks op afgeschreven?
Jaarlijks wordt er tussen de € 5 en 6 miljoen teveel aan kinderbijslag uitbetaald op een totaal van € 3,37 miljard. Hiervan wordt gemiddeld 90% verrekend of terugbetaald. De resterende 10% van de teveel betaalde uitkering wordt afgeboekt, ofwel 0,015% van de uitkeringslasten.
Is het waar dat er binnen de rijksoverheid verschillende instellingen zijn die zich bezighouden met het invorderen van achterstallige premies, belastingen en andere bijdragen? Is het mogelijk dat er dan verschillende instanties van de centrale overheid gelijktijdig bij een schuldenaar invorderen? Is het mogelijk dat er dan verschillende overheden gelijktijdig bij een schuldenaar aan de deur staan om in te vorderen? Hoe denkt u dit innings- en invorderingsproces efficiënter te maken?
In de gestelde vragen worden denkrichtingen geopperd om het innings- en invorderingsproces bij de Rijksoverheid efficiënter te maken. Mede met het oog daarop heeft het kabinet in december 2010 besloten tot het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst. Onderdeel hiervan is het project Rijksincasso, dat als doel heeft om alle rijksincasso’s (inclusief de deurwaardersactiviteiten) beheerst en beheersbaar te clusteren bij het CJIB, dat zich zodoende doorontwikkelt tot Rijksincassodienst. Uit de verkenningsfase van dit project komt naar voren dat een stapsgewijze aanpak het meest haalbaar is, en dat ten eerste het rijksbreed clusteren van de «afgedwongen incasso» (het deurwaarderstraject) het meest logisch is. Hierover zal deze zomer in de Ministerraad worden besloten. Gegeven de omvang van de inningen van de Belastingdienst en het specifieke karakter van de fiscale wet- en regelgeving, is de Belastingdienst uitgesloten van deze opdracht. Naast de beoogde bundeling bij het CJIB zal de Belastingdienst het enige onderdeel in de rijksdienst zijn dat incasso in eigen beheer uitvoert.
Worden er tussen de rijksbelastingdienst en het Centraal Justitieel Incasso Bureau gegevens uitgewisseld?
De vraag of er tussen de rijksbelastingdienst en het Centraal Justitieel Incasso Bureau gegevens worden uitgewisseld beantwoord ik bevestigend. Zo verstrekt de Belastingdienst aan het CJIB onder meer inlichtingen ten behoeve van het verhaal van straffen, maatregelen en administratiefrechtelijke sancties. Het CJIB verstrekt gegevens aan de Belastingdienst die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wettelijke taken van de Belastingdienst.
Is het waar dat een speciale uitgave (in verband met de ledenvergadering van 19 april 2011) van «Verhaal», het vakblad van de AVB (Algemene Vereniging van Belastingdeurwaarders), van maart 2011 naar de dienstleiding is gezonden maar daar nooit een reactie op is gekomen? Wilt u op de onderstaande passages reageren aan de hand van onderstaande specifieke vragen: Ad 1: Blijkt hier niet uit dat de invordering per belastingregio verschilt? Is er dan nog wel sprake van een uniform landelijke invorderingsbeleid? Is het mogelijk dat dit gebeurt door een keuze op regionaal managementniveau? Is er dan geen sprake van rechtsongelijkheid? Ad 2: Wordt hier niet gesteld dat de Belastingdienst de reguliere werkzaamheden niet aan kan, vanwege capaciteitsproblemen, en dat een verzekering van u aan de Kamer lachwekkend overkomt, met name op het punt van het capaciteitsprobleem? Wat is uw reactie hierop?. Ad 3: Het lijkt er op dat er budgettair ruimte is gemaakt in de begrotingen voor oninbaarlijden, en het lijkt alsof dit doelstellingen geworden zijn, is dat zo? Het lijkt alsof het invorderen doorgaat tot dat de begrote post oninbaar bereikt is, is dat zo? Is dit niet een soortgelijke redenering als bij de bezwarenafhandeling: bepaald werk wordt niet gedaan omdat het te weinig oplevert, dus ondoelmatig is? In hoeverre is deze werkwijze toe te rekenen aan de aansturing door management binnen de Belastingdienst die van het primaire proces weinig kaas gegeten heeft en meer denkt in termen van prestatienormen, prestatie-indicatoren en doelstellingen? Ad 4: Hoe plaatst u het uit doelmatigheidsoverwegingen oninbaarlijden met het beginsel «égalite devant les charges publiques» (draagkrachtbeginsel) en het gelijkheidsbeginsel?
De AVB stuurt altijd een aantal exemplaren van haar ledenblad «Verhaal» naar de dienstleiding van de Belastingdienst en enkele functionarissen van het ministerie van Financiën. Dit is uitsluitend ter kennisneming. De leiding van de Belastingdienst beschouwt de AVB niet alleen als belangenbehartiger van de beroepsgroep belastingdeurwaarders, maar staat ook open voor de zienswijzen die de AVB heeft op de beleidsontwikkelingen op het terrein van de invordering. Er bestaan vaste kanalen waarin de dienstleiding van de Belastingdienst het gesprek aangaat met de AVB en de AVB betrekt bij de beleidsontwikkeling. Als voorbeeld kan dienen dat een lid van het Managementteam van de Belastingdienst alsmede een senior beleidsambtenaar van het ministerie van Financiën op het terrein van de invordering hebben gesproken op de in de vraag al gememoreerde ledenvergadering van 19 april 2011 en daarbij de dialoog met de leden van de AVB niet hebben geschuwd. In november 2011 heeft de Directeur-generaal Belastingdienst gesproken op een congres van de AVB om het beleid van de Belastingdienst toe te lichten en vragen te beantwoorden. Ook heeft de AVB meegedaan aan de themadag invordering die in november 2011 is gehouden op het ministerie van Financiën.
Ad 1
Tot en met november 2009 bestonden er geen specifieke beheersafspraken en maakte elke regio procesafwegingen voor zich. Uit de inventarisatie die in 2009 heeft plaatsgevonden zijn ca 40 verschillende manieren naar voren gekomen die werden toegepast om het invorderingsproces te beheersen. Na november 2009 is binnen het voorzittersoverleg van de regio’s van de Belastingdienst afgesproken om daar meer uniformiteit in aan te brengen. Ik verwijs naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger van 22 februari 2010 op de Kamervragen van het lid Remkes over het invorderingsbeleid van de Belastingdienst (Vergaderjaar 2009–2010) waarin deze afspraken zijn toegelicht.
In de opzet van de gemaakte afspraken worden in de invordering enkele indicatieve kwantitatieve grenzen gehanteerd om te komen tot een differentiatie van de toepassing van het meer intensieve invorderingsinstrumentarium. Met betrekking tot het karakter van deze grenzen zij erop gewezen dat het hier gaat om interne instructies die niet zijn gepubliceerd en geen externe werking hebben en die al helemaal geen externe rechtskracht hebben. Het is dan ook ongelukkig dat cijfermatige bedragen in de openbaarheid zijn gekomen waardoor een zwart wit beeld ontstaat die niet strookt met de geleidelijke en proportionele escalatie van invorderingsinstrumenten bij niet of te late betaling. Verder dient bedacht te worden dat deze grenzen niet dwingend zijn. Het lokale management kan er voor kiezen in individuele gevallen zoals fraude de meer intensieve invorderingsinstrumenten ook onder deze grenzen in te zetten. Ook zijn er onder de grensbedragen vangnet maatregelen aanwezig in de vorm van (onvoorspelbare) ANPR en wijkgerichte acties alsmede uitzonderingen op de grenzen voor specifieke doelgroepen en werkstromen. Overigens zullen deze grenzen worden heroverwogen. Naast de hiervoor genoemde grenzen kent de invordering een vrij groot aantal efficiency grenzen voor kleine bedragen (variërend in orde van grootte van € 3 tot € 35) die zijn ingebouwd in het systeem. De kosten van invordering zijn in deze gevallen evident hoger dan de baten.
Verschillen tussen belastingregio’s worden tot een minimum beperkt door een verschuiving van werkzaamheden en capaciteit tussen regio’s en door de implementatie van het project Professionaliseren, Systematiseren en Uniformeren (PSU) binnen de invordering. In het algemeen overleg dat ik op 9 februari 2012 heb gehad met de vaste commissie voor Financiën over de Belastingdienst heb ik toegezegd dat in de halfjaarsrapportage van juli 2012 de stand van zaken wordt weergegeven van de verbetering van de processen van invordering en de bijbehorende automatisering.
Ad 2
In het onder «Ad 1» van het antwoord op vraag 8 genoemde werkafspraken is nadrukkelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat voor specifieke doelgroepen, met voorbijgaan aan de beheersafspraken invorderingscapaciteit beschikbaar wordt gesteld (zogenaamde specials). Het invorderen van aanslagen inkomensheffing opgelegd naar aanleiding van ten onrechte uitbetaalde voorlopige teruggaven is zo'n special. Dit houdt in dat alle wettelijke mogelijkheden die de ontvanger ten dienste staan (w.o. het leggen van beslag op zaken van belastingschuldige) in deze gevallen worden ingezet. Hierbij wordt wel vooraf getoetst in hoeverre het inzetten van deze mogelijkheden ook daadwerkelijk effectief zal zijn. Dat de ten onrechte uitbetaalde voorlopige teruggaven altijd worden teruggevorderd, betekent dan ook niet dat dit in alle gevallen leidt tot een 100% terugbetaling.
Ad 3
In de begroting worden alleen de ontvangsten geraamd, niet de oninbare bedragen. Er bestaat geen doelstelling om minimaal voor een bepaald bedrag aan vorderingen af te schrijven.
Wel is het beleid erop gericht om vorderingen, waarvoor geen invorderingsmogelijkheden meer bestaan, niet langer dan noodzakelijk in het werkpakket te houden en, zodra daar aanleiding toe is, af te schrijven. Het afschrijven van vorderingen kan als een «verliespost» worden beschouwd. De Belastingdienst monitort daarom het verloop van de afboekingen, ten einde tijdig te kunnen reageren als de omvang van de afgeschreven bedragen groter wordt dan gebruikelijk. Deze monitoring vindt plaats door steeksproefgewijze kwaliteitscontrole achteraf van individuele posten. Op concernniveau van de Belastingdienst werd voor de interne monitoring in 2011 een signaalwaarde gehanteerd van 1%. Dit houdt in dat het bedrag van de afboekingen niet hoger mocht worden dan 1% van de totale kasopbrengst. De afboekingen bleven in 2011 met 0,88% ruim binnen deze waarde.
Ad 4
De ontvanger heeft de mogelijkheid om vorderingen, waarvoor geen invorderingsmogelijkheden meer bestaan, af te schrijven. Bij de beslissing daartoe worden ook doelmatigheidsredenen betrokken. In fraude gevallen wordt ervoor gekozen de duimschroeven in de invordering aan te draaien, ook wanneer dit op basis van een kosten batenafweging niet aangewezen zou zijn. Voorbeeld daarvan is de in ad 2 genoemde terugvordering van ten onrechte uitbetaalde voorlopige teruggaven. De mix van doelmatigheidsoverwegingen en adequaat en slagvaardig reageren om ongewenst ontwikkelingen de kop in te drukken draagt bij aan een maatschappelijk gezien optimale inzet van invorderingscapaciteit. Dit versterkt de effectuering van de ambitie dat wie kan betalen de verschuldigde belastingen en premies ook moet betalen. Het zo veel mogelijk effectueren van deze ambitie past naar mijn oordeel naadloos in het draagkrachtbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
Wilt u de onderstaande specifieke vragen beantwoorden, die betrekking hebben op de in juni 2011 door de AVB en de VMHF (Vereniging van Hogere ambtenaren bij het Ministerie van Financiën) aan u geschreven brief geschreven: Ad 1: Kunt u commentaar geven op deze passage, «betalen doen de bangen, en de dapperen die worden niet aangepakt»? Is er dan geen sprake van rechtsongelijkheid? Ad 2: Kunt u commentaar geven op deze passage? Graag een inzicht in de ontwikkeling van het horizontale en het verticale toezicht, en de middelen (formatie) die daarvoor zijn vrijgemaakt? Ad 3: Kunt u commentaar geven op deze passage? Kunt u inzicht geven in de mate waarin vaststaande schulden niet meer worden ingevorderd?
Ad 1
De in de vertrouwelijke brief van het VHMF en de AVB van juni 2011 aangehaald passage wordt niet correct samengevat door niet betalende belastingplichtigen als «dapper» te kwalificeren. De VHMF en de AVB geven aan dat de indruk bestaat dat compliante belastingplichtigen eerder en vooral dwingender worden aangesproken op openstaande schulden dan de niet compliante belastingplichtigen. In de gesprekken met VHMF en AVB naar aanleiding van deze brief heeft de leiding van de Belastingdienst toegelicht waarom deze indruk niet strookt met de feitelijke praktijk. Ook niet compliante ondernemers en particulieren krijgen te maken met intensieve invorderingsmaatregelen wanneer zij volharden belastingschulden niet te betalen. Rechtsongelijkheid is dan ook niet aan de orde.
Ad 2
Ongeveer de helft van de medewerkers (ruim 15 000) is werkzaam bij de belastingregio’s. Het zwaartepunt van het horizontaal toezicht ligt bij het segment MGO/ZGO. Bij het segment MKB is dit aanzienlijk kleiner.
De keuze voor de weging van de componenten dienstverlening, verticaal toezicht en horizontaal toezicht is niet in beton gegoten. Het is verstandig de weging van deze componenten te scherpen aan praktijkervaringen, externe signalen en maatschappelijke wensen en ontwikkelingen. In de gesprekken die de dienstleiding van de Belastingdienst met de VHMF heeft gevoerd zijn deze onderwerpen grondig besproken. In een vruchtbaar gesprek hebben alle deelnemers hun eigen accenten kunnen leggen. De zienswijze van de VHMF en de AVB wordt betrokken in de toekomstige beleidsontwikkeling. Zo hebben de VHMF en de AVB deelgenomen aan een strategische themadag over invordering dat in november 2011 heeft plaatsgevonden. De VHMF was ook uitgenodigd voor de themadag inning die de Belastingdienst op 3 april jongstleden heeft gehouden. Het eind mei te verwachten rapport van de Cie. Stevens over horizontaal toezicht is een goed moment om de mix van de componenten dienstverlening, verticaal toezicht en horizontaal toezicht de revue te laten passeren.
Ad 3
De stelling dat op grote schaal vaststaande schulden niet worden ingevorderd is onjuist. Het over 2011 oninbaar geleden bedrag aan belastingen en premies beloopt 0,88% van de totale ontvangsten en vertoont een lichte terugloop ten opzichte van voorgaande jaren.
Hoeveel formatie is er in de afgelopen jaren en voor de toekomst ingeruimd voor invorderings- en deurwaarderswerkzaamheden? Kunt u een cijfermatige onderbouwing geven, in het bijzonder daarbij aandacht gevend aan het aspect van de vergrijzing en het benodigde kennisniveau?
Van de formatie 2012 is in totaal ruim 2000 FTE ingezet op invorderings- en deurwaarderswerkzaamheden. De vergrijzing en uitdiensttreding zijn niet direct van invloed op het kennisniveau van het personeelsbestand. Er is voldoende potentieel om personeel op te leiden en te laten doorstromen.
Voor de toekomst zet de Belastingdienst in op procesverbeteringen, digitalisering en efficiëntere en effectievere invorderingsinstrumenten om met minder FTE de handhaving in invordering op peil te houden. Door sturing op de verhouding directe/indirecte uren is bij een krimpend personeelsbestand het aantal directe uren de laatste jaren vrijwel gelijk gebleven.
Is het uit doelmatigheidsoverwegingen een optie om de invordering van de rijksbelastingschulden uit te besteden aan de gerechtsdeurwaarders of incassobureaus?
De tabel in het antwoord op vraag 2 laat zien dat de scores van de effectiviteit van de invordering over de jaren 2009–2011 als goed kunnen worden gekenschetst, maar er altijd naar mogelijkheden voor verbetering moeten worden gezocht. Ook valt op dat het om stabiele uitkomsten gaat met als positieve trends een toename van tijdig betalen van 90 tot 93 % en een lichte daling van het afschrijvingspercentage tot 0,88% over 2011. In het kader van zoeken naar mogelijkheden tot verbetering zal een pilot worden onderzocht die zich concentreert op het deel van de afgeschreven bedragen dat niet onvermijdelijk is. Grondige verkenning en analyse zal duidelijk maken of hiervoor een haalbare businesscase is te maken die ook past binnen de begrotingsregels en waarvoor politieke en maatschappelijke steun bestaat.
Is het uit doelmatigheidsoverwegingen een optie om de invordering van belastingschulden, zowel van rijksbelastingen als van lokale belastingen, en overige schulden die een schuldenaar heeft bij een overheid in te laten vorderen door een team van belastingdeurwaarders samengesteld uit deurwaarders van de rijksbelastingdiensten en deurwaarders van lokale overheden?
Samenwerking tussen deurwaarders van rijksbelastingdiensten en van lokale overheden kan een optie zijn. Gemeenten kunnen zelf bepalen hoe zij de invordering van schulden vorm geven. Sommige gemeenten voeren deze taak zelf uit, andere gemeenten besteden dit uit. Zij maken daarbij zelf een doelmatigheidsafweging. Recent hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen besloten om al bestaande voorbeelden van dergelijke interbestuurlijke shared services -op andere terreinen – breder onder de aandacht te brengen. Het kabinet zal voorstellen om dit specifieke onderwerp in dit traject onder te brengen, en een verkenning naar de mogelijkheden van gezamenlijke invordering van schulden uit te laten voeren.
Ziet u iets in de omvorming van de belastingdeurwaarder tot een overheidsdeurwaarder die dan bevoegd is om te exploiteren en te executeren in alle schuldvorderingen die de overheid heeft op haar burgers? Zou dit ook niet de nodige marktwerking kunnen brengen in een verstard beroep als de gerechtsdeurwaarder?
Binnen het programma Compacte Rijksdienst en daarbinnen het project Rijksincasso is nauwe samenwerking tussen de beoogde Rijksincassodienst en andere instanties, waaronder bijvoorbeeld schuldhulpverlening beoogd. Behalve dat dit leidt tot meer integrale dienstverlening richting burgers, brengt een dergelijke aanpak naar verwachting een hoger inningspercentage en lagere deurwaarderskosten met zich mee. Zoals geantwoord op vraag 6, is de Belastingdienst echter om gegronde redenen uitgesloten van de beoogde rijksbrede clustering van innings- en incassoactiviteiten; wel kan overleg plaatsvinden tussen de Belastingdienst en het toekomstige Rijksincassokantoor. De gerechtsdeurwaarder is een ondernemer belast met de uitvoering van in de wet beschreven ambtshandelingen. Niet valt in te zien hoe verdere clustering bijdraagt aan een betere marktwerking.
Tien dagen na de verzending van de aanmaning wordt overgegaan tot actieve inning, wat verstaat u onder actieve inning? Is de fase van de inning niet de fase die ligt tussen de aanslagoplegging en het verstrijken van de betalingstermijn?
In de Invorderingswet 1990 wordt onderscheid gemaakt tussen de invordering in eerste aanleg en de dwanginvordering. De invordering in eerste aanleg vangt aan met het verzenden of uitreiken van het aanslagbiljet. De fase van de dwanginvordering vangt aan met het verzenden van de aanmaning. In het artikel in de Volkskrant wordt de term «actieve inning» gebruikt. In dit artikel wordt actieve inning opgevat als de fase die intreedt als 10 dagen na het versturen van de aanmaning nog niet is betaald. De term «actieve inning» is echter geen wetstechnische term en is ook niet een in de praktijk gangbaar begrip. Om verwarring te voorkomen heeft het mijn voorkeur deze terminologie niet te gebruiken.
Hoe is het mogelijk dat er tien dagen na het verstrijken van de betalingstermijn al een betalingsachterstand is van twee maanden? Het is toch mogelijk om direct na het verstrijken van de betalingstermijn een aanmaning te verzenden en dan 14 dagen na het verzenden van de aanmaning een dwangbevel uit te vaardigen? Waarom dan twee maanden later?
Een formele betalingsachterstand ontstaat pas na beëindiging van de betalingstermijn. Dat is het kenmerk van een betalingstermijn waarin de belastingschuldige in de gelegenheid wordt gesteld de middelen te verzamelen om de verschuldigde belasting te kunnen betalen. In het normale geautomatiseerde invorderingstraject wordt na verloop van een aantal dagen na het verstrijken van de betalingstermijn een aanmaning verstuurd. Dat niet direct na afloop van de laatste vervaldag van de betalingstermijn een aanmaning wordt verstuurd, houdt verband met het feit dat nog een betaling onderweg kan zijn. Als direct na afloop van de laatste vervaldag tot het verzenden van aanmaningen zou worden overgegaan, zouden teveel herstelboekingen moeten plaatsvinden, omdat als reeds betaald is de aanmaning als niet verzonden moet worden beschouwd. De stelling in het artikel van de Volkskrant dat 10 dagen na het verzenden van de aanmaning «de belastingplichtige de uiterste betaaldatum van ongeveer twee maanden dan al heeft overschreden» begrijp ik zo dat in het artikel voor de berekening van de periode van 2 maanden wordt uitgegaan van de dagtekening van de aanslag. In het algemeen geldt voor belastingaanslagen een betalingstermijn van 6 weken. In dat geval kan het inderdaad zo zijn dat als de aanmaning wordt verzonden sprake is van een tijdsverloop van ongeveer 2 maanden sinds de dagtekening van de aanslag. Het is niet zo, zoals de heer Van Vliet vreest, dat er een tijdsverloop zit van 2 maanden tussen het versturen van de aanmaning en het uitvaardigen van het dwangbevel.
Welke rol speelt de «klantvriendelijke» betalingsherinnering in dit proces van vertraging bij de invordering? Moet deze betalingsherinnering niet worden afgeschaft, immers, de aanmaning is een vermaning tot betalen waarvoor ook nog kosten in rekening worden gebracht?
De betalingsherinnering wordt verzonden voordat de aanmaning wordt verzonden. Als met betrekking tot een belastingschuld niet naar aanleiding van een betalingsherinnering wordt betaald, wordt vervolgens na een aantal dagen een aanmaning verzonden. Het gaat om een minieme «vertraging» in het invorderingsproces. De vraag of deze betalingsherinnering dan niet moet worden afgeschaft, gelet op het feit dat de aanmaning een vermaning is tot betalen waarvoor ook nog kosten in rekening worden gebracht, beantwoord ik ontkennend.
Zoals in het nader rapport inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kamerstukken II 2002/03, 28 917, A, p. 3) is opgemerkt is het doel van de betalingsherinnering het bevorderen van coöperatief gedrag waardoor het aantal belastingplichtigen in de fase van de dwanginvordering zal worden teruggedrongen. Deze doelstelling doet nog steeds opgeld. Bovendien wordt niet in alle gevallen een betalingsherinnering verzonden. Zo wordt een betalingsherinnering alleen verzonden voor niet zakelijke belastingaanslagen en dan alleen nog aan compliante belastingplichtigen. Zij die bijvoorbeeld eerder een aanmaning hebben gekregen voor een andere belastingaanslag komen niet voor een betalingsherinnering in aanmerking.
Kunt u een overzicht maken en toesturen van de verloop van het heffings- en invorderingstraject van alle belastingen, premies en heffingen? Kunt u deze informatie in het reguliere, periodieke overleg met de Kamer over de Belastingdienst opnemen?
Allereerst verwijs ik naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger van 22 februari 2010 op de Kamervragen van het lid Remkes over het invorderingsbeleid van de Belastingdienst (Vergaderjaar 2009–2010) waarin de gemaakte keuzes bij het verloop van het invorderingstraject zijn toegelicht. In het antwoord op vraag 8 ad 1 heb al eerder gewezen op deze antwoorden.
Er bestaan twee verschillende manieren waarop belastingen en premies worden geheven, namelijk de aanslagbelastingen en de aangiftebelastingen. Bij de aanslagbelastingen reikt de inspecteur een aangiftebiljet uit aan de belastingplichtige. Op basis van de ingevulde aangifte legt de inspecteur een aanslag op. Bij de aangiftebelastingen doet de belastingplichtige aangifte over een bepaald tijdvak en draagt de belastingplichtige er zorg voor dat binnen de geldende betalingstermijn het aangegeven bedrag wordt betaald. Indien het verschuldigde bedrag niet tijdig wordt betaald of de inspecteur constateert dat de aangifte onjuist of onvolledig is dan legt de inspecteur een naheffingsaanslag op. Met het verzenden of uitreiken van het aanslagbiljet (aanslag of naheffingsaanslag) start de invordering in eerste aanleg. De betalingsverplichting ontstaat op het moment van de dagtekening van de aanslag of naheffingsaanslag. Een betalingsachterstand ontstaat nadat de betalingstermijn is verstreken van de aanslag of naheffingsaanslag. Na de betalingsherinnering, de aanmaning en de betekening per post van het dwangbevel wordt de invordering voortgezet op het regiokantoor. Daar vindt een splitsing plaats in de behandeling: particulieren en ondernemers en in die laatste categorie wordt onderscheid gemaakt naar starters, zelfstandigen zonder personeel en MKB+.
Belastingschulden van particulieren
Gedurende het hele proces van het invorderen van belastingschulden van particulieren worden indien er openstaande schulden zijn, teruggaven verrekend met die openstaande schulden. Vorig jaar oktober is bijvoorbeeld de automatische verrekening Voorlopige Teruggaaf (VT) ingevoerd zodat dit proces zonder een capaciteitsbeslag op de medewerkers kan worden uitgevoerd. Ook loopt de belastingschuldige gedurende het hele traject dat er openstaande vorderingen zijn, de kans bij handhavingsacties te worden aangesproken op zijn openstaande verplichtingen.
De belastingschulden van particulieren, die niet verrekend kunnen worden, ondergaan een aantal invorderingspogingen, te beginnen met de overheidsvordering voor aanslagen motorrijtuigenbelasting. Voor overige schulden en de overblijvende vorderingen motorrijtuigenbelasting wordt in beginsel (vereenvoudigd) derdenbeslag gelegd op de inkomsten uit dienstbetrekking of op de inkomensuitkering van de schuldenaar (de loonvordering); daarbij dient overigens rekening te worden gehouden met de (wettelijke) beslagvrije voet. Leidt de loonvordering evenmin tot succes dan wordt er ten aanzien van aanslagen motorrijtuigenbelasting direct een signalering ingebracht bij de Rijksdienst voor het wegverkeer zodra sprake is van het in de regelgeving voorgeschreven minimumaantal van 5 onbetaald gebleven aanslagen motorrijtuigenbelasting. Door de signalering kan de belastingschuldige niet langer een auto op zijn naam krijgen. Na deze maatregelen worden de openstaande vorderingen en nieuw opkomende schuld opgespaard. Bij het overschrijden van een indicatieve kwantitatieve grens of indien daartoe aanleiding bestaat naar aanleiding van specifieke signalen, wordt de post bekeken op verhaalsmogelijkheden. Scoort deze toets positief dan gaat de belastingdeurwaarder aan de slag. Bij negatieve uitkomst worden de aanslagen gepauzeerd in afwachting van mogelijke verrekening. In de praktijk blijkt dat met die verrekening nog een substantieel bedrag boven water komt (ca. € 47 000 000 op jaarbasis). Ook na het bereiken van de pauzefase worden de schulden meegenomen bij handhavingsacties.
Belastingschulden van ondernemers
Belastingschulden van ondernemers worden pas aan de belastingdeurwaarder ter hand gesteld nadat gebleken is dat de ondernemer belastingschulden blijft creëren. Hier geldt een indicatieve kwantitatieve grens met daarbij een tijdgrens van een half jaar. Dat wil zeggen dat aan ondernemers met belastingschulden tot een indicatieve kwantitatieve grens en ouder dan een half jaar geen actieve invorderingsaandacht wordt besteed. Overigens wil dat niet zeggen dat deze schulden onbetaald blijven want ook hier is verrekening mogelijk met eventuele toekomstige teruggaven. Boven die indicatieve kwantitatieve grens, of eerder indien daartoe aanleiding bestaat naar aanleiding van specifieke signalen, gaat de belastingdeurwaarder op stap om tot dwanginvorderingsmaatregelen over te gaan. De praktijk van de Belastingdienst leert dat de ondernemer die belastingschulden onbetaald laat, in de loop van de verjaringstermijn (5 jaar) meestal op enig moment de fase bereikt waarin de totale belastingschuld de indicatieve kwantitatieve grens overstijgt. Zodra dit gebeurt wordt de deurwaarder ingeschakeld. Overigens worden, zoals ik in het antwoord op vraag 8 ad 1 heb aangegeven, deze grenzen thans heroverwogen.
Zijn er groepen/sectoren/regio’s aan te wijzen waarvan het betalingsgedrag een hoger risico op niet-betaling oplevert? Wordt er dan maatwerk toegepast waardoor er een «speciale» behandeling is die ervoor zorgt dat het geld zo snel mogelijk wordt ingevorderd?
Zie antwoord vraag 17.
De situatie omtrent de Oekraïnse oppositieleider Avakov |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de huidige ontwikkelingen omtrent de Oekraïense oppositieleider Arsen Avakov, die volgens meerdere berichten vervolgd zou worden door de Oekraïense autoriteiten?
Op 26 januari jl. opende de Openbaar Aanklager van de regio Kharkiv een strafrechtelijk onderzoek tegen de heer Arsen Avakov op grond van vermeende malversatie met aankoop van land. Op 21 maart jl. deelden Oekraïense autoriteiten mee dat de heer Avakov was opgenomen op de lijst van gezochte personen van Interpol. Op 26 maart werd de heer Avakov gearresteerd in Italië.
Kunt u aangeven welke mogelijke rol Interpol heeft gespeeld in deze casus?
Ik heb geen inzicht in de procedure die heeft geresulteerd in de aanhouding van de heer Avakov door de Italiaanse autoriteiten. Nederland was en is daarbij geen partij. Wel wijs ik erop dat de Constitutie van Interpol handelingen door Interpol, zoals plaatsing op een signaleringslijst, vanwege een politieke, militaire, religieuze of etnische achtergrond verbiedt. Interpol toetst zelf per signalering of hiervan sprake is.
Deelt u de mening dat na meerdere rechtszaken in Oekraïne die door de internationale gemeenschap werden beschouwd als illegitiem en politiek, Nederland en de Europese Unie de vinger aan de pols dienen te houden in vergelijkbare gevallen? Hoe krijgt dit concreet vorm?
Het is mogelijk dat de vervolging van de heer Avakov een politieke achtergrond heeft en past in een breder patroon van politiek gemotiveerde vervolgingen en veroordelingen van oppositiepolitici, zoals oud-premier Timosjenko en oud-minister van binnenlandse zaken Loetsenko. Door de EU is bij monde van HV Ashton en Commissaris Füle bij herhaling verklaard dat de veroordeling van betreffende oppositiepolitici niet voldoet aan internationale standaarden van een eerlijke, transparante en onafhankelijke rechtsgang.
De achteruitgang van de rechtsstaat in Oekraïne vervult de gehele EU met zorg. Nederland en de EU volgen de ontwikkelingen op de voet, en spreken de Oekraïense autoriteiten op verschillende niveaus, zowel bilateraal als in EU-verband, aan op de achteruitgang van de rechtsstaat. Daarbij wordt Oekraïne aangespoord om wetgeving op het gebied van strafrecht en bestuursrecht, en de implementatie hiervan, in overeenstemming met internationale normen en standaarden te brengen.
Hoe spreekt u, zowel in bilaterale contacten als via de Europese Unie en de relevante VN instrumenten, Oekraïne aan op internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten en staatsrechtelijkheid? Bent u bereid te bevorderen dat artikelen die normale politieke besluitvorming voorwerp van het strafrecht maken uit de Oekraïense Strafwet gehaald worden en dat aanklachten tegen voormalige bewindspersonen en bestuurders die op deze artikelen zijn gebaseerd worden ingetrokken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in uw contacten de casus-Avakov specifiek te adresseren?
Mijn ambtgenoot, minister Grysjtsjenko van Buitenlandse Zaken, heeft op 4 april een werkbezoek aan Den Haag gebracht. Ik heb hem bij die gelegenheid aangesproken op de achteruitgang van de rechtsstaat, met verwijzing naar relevante zaken.
De oproep van de grootmoefti van Saoedi-Arabië dat alle kerken in de regio vernietigd moeten worden |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep (fatwa) van de grootmoefti van Saoedi-Arabië,sjeik Abdul Aziz bin Abdulah, om alle kerken in de regio te vernietigen?1 Hoe beoordeelt u deze oproep? Welke actie heeft u naar aanleiding hiervan ondernomen?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 4 t/m 6.
Welk gezag onder moslims heeft deze grootmoefti in Saoedi-Arabië? Kan hij inderdaad worden beschouwd als één van de meest invloedrijke leiders in de moslimwereld? Welke consequenties kunnen zijn uitspraken hebben in de regio, maar ook daarbuiten, in het bijzonder voor kerken en christenen?
De invloed van de grootmoefti van Saoedi-Arabië is doorgaans beperkt tot de eigen gemeenschap. Ik heb geen wetenschap van aanvallen tegen kerken naar aanleiding van de opmerking van de grootmoefti, of andere gevolgen voor christenen in de regio.
Hoe is hierop gereageerd door de politieke machthebbers in Saoedi-Arabië? Hebben zij deze uitspraken veroordeeld?
De Saudische autoriteiten hebben niet gereageerd op de opmerking van de grootmoefti.
Hoe is hierop tot nu toe gereageerd door politieke leiders in de internationale gemeenschap en in het bijzonder vanuit de EU?
Ik betreur dergelijke uitspraken. Na overleg tussen EU-lidstaten zijn de zorgen omtrent de opmerking van de grootmoefti in EU-verband uitgesproken tijdens een overleg met de landen van de Gulf Cooperation Council (GCC) op 28 maart j.l.
De grootmoefti heeft geen formele rol in de politieke besluitvorming in Saudi-Arabië, zijn opmerking weerspiegelt dan ook niet het beleid van de Saudische autoriteiten. Er zijn geen aanwijzingen dat de autoriteiten in Saudi-Arabië, of in de andere Golfstaten, voornemens zijn om navolging te geven aan de opmerking.
Mensenrechten, waaronder de doodstraf, rechten van vrouwen, rechten van arbeidsmigranten en de positie van religieuze minderheden, worden regelmatig in multilateraal en bilateraal verband met de Saudische autoriteiten besproken. Recent kwam dit onderwerp nog aan de orde tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Saudi-Arabië (11–14 februari 2012).
Bent u bereid om deze uitspraken zo krachtig mogelijk te veroordelen en hiertoe ook op te roepen bij uw collega’s in Europees verband?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om – zoveel mogelijk in internationaal verband – deze uitspraken te bespreken met de politieke machthebbers in Saoedi-Arabië en hen dringend verzoeken om deze uitspraken te veroordelen en er afstand van te nemen? Op welke wijze en wanneer wilt u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Nazorg bij ruiming in de veehouderij om dierziekte |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bestaat er volgens u behoefte aan nazorg voor gezinnen en eigenaren van veehouderijen, die een ruiming vanwege een dierziekte moeten meemaken? Zo ja, op welke terreinen en in welke vormen is volgens u behoefte aan nazorg?
Ja, uit de evaluaties van verschillende dierziektecrises komt naar voren dat er bij de getroffen veehouder behoefte is aan nazorg. Welke vorm van nazorg nodig is, hangt af van de aard van het bedrijf en de omstandigheden van het gezin. Uit de Q-koorts evaluatie kwam bijvoorbeeld naar voren dat de onzekerheid over de economische en bedrijfsmatige gevolgen van de ruimingen een belangrijke bron van stress is. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief van 24 juni 2011 (TK 28 286, nr. 406).
Is het waar dat ten tijde van de Mond-en-klauwzeer (MKZ)-ruimingen in 2001 geen enkele vorm van nazorg beschikbaar was voor de getroffen gezinnen en andere bij het bedrijf betrokkenen? Zo nee, welke nazorg heeft er dan plaatsgevonden?
Tijdens de MKZ-crisis was de psychosociale hulpverlening nog niet optimaal georganiseerd. Ik verwijs u hiervoor naar de brief van 15 maart 2002 over de MKZ-evaluatie (TK 27 622, nr. 95). Tijdens deze crisis waren met name brancheorganisaties, sociale omgeving en kerken actief in de ondersteuning van mensen. Destijds was de rol van de overheid hierbij niet zo vanzelfsprekend waardoor de hulpverlening van die kant langzamer op gang kwam. Ook was het voor de veehouder moeilijk om de verschillende mogelijkheden voor hulp in beeld te krijgen.
Is er nu nazorg beschikbaar voor veehouderijen die vanwege een dierziekte worden geruimd? Zo ja, in welke vorm? Welke lessen zijn daarbij getrokken uit de MKZ-crisis en de bestrijding van de Q-koorts?
De Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) heeft op basis van de Wet publieke gezondheid een belangrijke taak in het organiseren van de psychosociale hulpverlening na rampen en crises. De procedures die de GGD volgt, zijn opgenomen in het GGD Rampen Opvang Plan (GROP). In het nazorgtraject wordt zo veel mogelijk aangesloten op het reguliere zorgaanbod dat bijvoorbeeld huisartsen, maatschappelijk werk en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) beschikbaar stellen.
De evaluaties van de MKZ-crisis in 2001 en de bestrijding van de Q-koorts in 2011 hebben verbeterpunten opgeleverd (zie ook het antwoord op vraag 1). Deze zijn door de GGD meegenomen bij de invulling van het GROP.
Voor veehouders die geconfronteerd worden met ruimingen heeft (Z)LTO eveneens een nazorgaanbod voor haar leden. De behoefte aan nazorg is individueel bepaald.
Minderjarigen die zich na alcoholgebruik schuldig maken aan misdrijven en (uitgaans-)geweld |
|
Cisca Joldersma (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat kinderen onder de 16 zich na alcoholgebruik op grote schaal schuldig maken aan misdrijven en (uitgaans-)geweld?1
Ja.
Kent u de gebruikte methode om alcoholgerelateerde incidenten in kaart te brengen, en wat is uw oordeel over de methode?
Ik ben geïnformeerd over de gebruikte methode. Via een specifieke zoeksleutel is de Basis Voorziening Handhaving (BVH) bevraagd op incidenten die onder invloed van alcohol gepleegd worden. Registratie van middelengebruik acht ik van belang om delictpleging onder invloed goed te kunnen bestrijden. Dit geldt in het bijzonder voor geweld, omdat alcoholgebruik bij dit delict een belangrijke risicofactor vormt. Al in 2007 zijn op initiatief van de toenmalige minister van Justitie drie pilots gehouden, waarbij de politie via haar basisprocessensysteem alcohol- en drugsgebruik bij geweld registreerde. Daaruit kwam naar voren dat bij 31% van de geweldsdelicten middelengebruik aan de orde was. De aangehouden verdachten waren relatief vaak jong: 42% was jonger dan 24 jaar (Kamerstukken II 2008/09, 27 565, nr. 83).
Om een completer inzicht te krijgen dan alleen via de politieregistratie, kan ook gekeken worden naar de gegevens van het Letsel Informatie Systeem (LIS) dat stichting VeiligheidNL (voorheen Consument en Veiligheid) met subsidie van VWS onderhoudt. Via het LIS worden slachtoffers geregistreerd die na een ongeval, geweld of automutilatie zijn behandeld op een Spoedeisende Hulp (SEH) afdeling van een selectie van ziekenhuizen in Nederland. In het LIS wordt ook geregistreerd wat de oorzaak en toedracht waren van het letsel of de vergiftiging (bijvoorbeeld of alcohol of drugs in het spel was). VeiligheidNL onderzoekt momenteel de mogelijkheden om deze SEH-gegevens lokaal in te zetten voor vroegsignalering en preventie en streeft ernaar eind dit jaar inzicht te hebben in de mogelijkheden.
Welke mogelijkheden ziet u om bij incidenten en delicten de politie meer actief te laten registreren op alcoholgebruik?
Zoals aangegeven in mijn brief van 25 maart 2011 tref ik voorbereidingen voor een meer systematische registratie door de politie van alcohol- en drugsgebruik bij geweld (Kamerstukken II, 2010–2011, 28 684, nr. 311). Zo is na de drie pilots in 2007 een impactanalyse gemaakt van de personele, financiële en technische consequenties van de registratie en is in overleg met de politie een overzicht opgesteld van maatregelen die getroffen moeten worden om de registratie in te voeren. Deze registratie dient om het middelengebruik bij de sanctieoplegging te kunnen betrekken, zodat dit als strafverzwarende factor kan meegewogen worden en ook om meer voorwaardelijke sancties in te zetten, zoals locatieverboden en alcoholverboden en gedragsinterventies die ingrijpen op dit middelengebruik. Alvorens dit registratietraject te implementeren dient de politie de bevoegdheid te krijgen om middelentesten in te zetten. Een wetsvoorstel is in voorbereiding en zal in juni aan de vaste adviesorganen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aangeboden worden.
Gaat u dronkenschap van jongeren onder de 16 jaar harder aanpakken, door dronken jongeren vaker te beboeten voor openbare dronkenschap en te komen tot een objectief hanteerbare norm wanneer er bij deze jongeren sprake is van openbare dronkenschap?
In 2011 zijn 3 114 geldboetevonnissen opgelegd voor openbare dronkenschap, waarvan 3 079 met betrekking tot jongeren onder de 16 jaar (98,9%). In 2010 ging het om 3 103 zaken, waarvan 2 991 gericht op jongeren (96,4%). Bij de transacties via het OM had 1,2% in 2010 betrekking op jeugd en 8,0% in 2011. Bij de OM-afdoening betrof het in 2011 jeugdigen in 1,9% van de gevallen. Uit deze cijfers blijkt dat openbare dronkenschap onder jongeren vooral met geldboetevonnissen wordt afgedaan. Ik heb geen aanwijzingen dat politie en justitie terzake tekortschieten en dat jongeren vaker beboet zouden moeten worden.
Volgens de huidige delictomschrijving van openbare dronkenschap moet sprake zijn van een «kennelijke staat». De politieagent moet dus op basis van zijn eigen waarneming constateren dat sprake is van dronkenschap in het openbaar en deze dronkenschap moet zich uiten in aanstootgevend, overlastgevend of gevaarlijk gedrag. Als dit criterium vervangen wordt door een objectief hanteerbare norm, zou openbare dronkenschap in termen van alcoholpromillages vertaald moeten worden. Dit zou betekenen dat ook zonder kennelijke staat en zonder aanstootgevend, overlastgevend of gevaarlijk gedrag sprake kan zijn van dronkenschap, wanneer iemand meer dan een vooraf vastgesteld alcoholpromillage gedronken heeft. Dit zou feitelijk neerkomen op een verbod om zich in de openbare ruimte te bevinden indien men meer dan een bepaalde hoeveelheid alcohol genuttigd heeft, óók wanneer van kennelijke staat in het geheel geen sprake is. Ik acht dit onwenselijk. Daarbij zou voor een veroordeling ter zake van openbare dronkenschap bovendien noodzakelijk zijn om alcoholtesten in te zetten om dit feit bewijsbaar te maken. Ook dit is onwenselijk, aangezien nu met de enkele vaststelling van de opsporingsambtenaar kan worden volstaan.
Daarnaast is in het wijzigingsvoorstel van de Drank- en Horecawet dat thans ter behandeling bij de Eerste Kamer ligt, een bepaling opgenomen, waarmee het voor jongeren onder de 16 jaar verboden is op voor het publiek toegankelijke plaatsen alcoholhoudende drank aanwezig te hebben of voor consumptie gereed te hebben.2 In combinatie met artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht biedt dit voldoende mogelijkheden om dronkenschap onder jongeren aan te pakken, wanneer dit overlast tot gevolg heeft.
Hoe wordt tot op heden uitvoering gegeven aan de aanwijzing aan het Openbaar Ministerie om bij alcoholgerelateerde misdrijven of overtredingen een zwaardere strafeis te stellen?
Voor de sanctieoplegging bij geweldsmisdrijven zullen alcohol- en drugstesten worden ingezet. Een wetsvoorstel is hiervoor in voorbereiding en zal in juni aan de vaste adviesorganen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aangeboden worden. Met de invoering van deze middelentesten hangt samen dat het Openbaar Ministerie de resultaten hiervan betrekt in zijn vorderingsbeleid. De alcohol- en blaastesten ondersteunen dit. Bij geweldsmisdrijven onder invloed zal een hogere straf worden gevorderd, zodra het wetsvoorstel in werking is getreden dat de politie de bevoegdheid geeft middelentesten af te nemen.
Een oproep van de grootmoefti van Saoedi-Arabië |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de grootmoeftie van Saoedi-Arabië heeft opgeroepen alle kerken op het Arabisch schiereiland te vernietigen?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze radicale en schokkende uitspraken, door één van de belangrijkste religieuze leiders van de islam, aanzetten tot geweld tegen christenen en dat dit gevolgen heeft voor de toch al precaire positie van christenen in de gehele Arabische regio? Zo ja, kunt u een inschatting geven van deze gevolgen voor de christenen in de regio?
Ik betreur dergelijke uitspraken. Er zijn mij geen gevallen bekend van aanvallen tegen kerken naar aanleiding van de opmerking van de grootmoefti, of andere gevolgen voor christenen in de regio.
Zijn er gevallen bekend van kerken die zijn aangevallen naar aanleiding van deze uitspraken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze uitspraken te veroordelen? Zult u zich in EU en VN-verband inzetten voor een krachtige veroordeling?
Na overleg tussen EU-lidstaten zijn de zorgen omtrent de opmerking van de grootmoefti in EU-verband uitgesproken tijdens een overleg met de landen van de Gulf Cooperation Council (GCC) op 28 maart j.l.
De grootmoefti heeft geen formele rol in de politieke besluitvorming in Saudi-Arabië, zijn opmerking weerspiegelt dan ook niet het beleid van de Saudische autoriteiten. Er zijn geen aanwijzingen dat de autoriteiten in Saudi-Arabië, of in de andere Golfstaten, voornemens zijn om navolging te geven aan de opmerking.
Mensenrechten, waaronder de doodstraf, rechten van vrouwen, rechten van arbeidsmigranten en de positie van religieuze minderheden, worden regelmatig in multilateraal en bilateraal verband met de Saudische autoriteiten besproken. Recent kwam dit onderwerp nog aan de orde tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Saudi-Arabië (11-14 februari 2012).
Hoe beoordeelt u het feit dat een islamitische leider zich bevoegd voelt om dergelijke uitspraken te doen, naar aanleiding van besluitvorming in een soeverein land?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier zullen u en de Europese partners de Saoedi-Arabische autoriteiten wijzen op hun verantwoordelijkheid om de positie van religieuze minderheden te beschermen, radicale uitspraken als deze zonder aarzeling te veroordelen en maatregelen te nemen tegen religieuze leiders die aanzetten tot geweld?
Zie antwoord vraag 4.
Het terugsturen van afval door Indonesië |
|
Marieke van der Werf (CDA), Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Indonesië stuurt giftig afval terug» van 16 maart jongstleden1 en het artikel «The Story of the Hazardous and Toxic Waste in Indonesia» van 6 maart jongstleden?2
Ja, ik ben bekend met deze artikelen.
Kunt u beschrijven wat de inhoud en oorsprong van het afval in de containers is volgens de verleende vergunningen en EVOA-kennisgevingen?3 Kunt u bevestigen dat de inhoud van de containers niet overeenstemt met deze documentatie? Zo ja, kunt u (indicatief) aangeven hoe groot de vastgestelde afwijkingen zijn?
De inhoud van de 24 containers uit Nederland is nog niet door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeeld. De containers bevatten volgens de bijgevoegde documenten metaalschroot. Omdat dit een afvalstof is die in de EVOA is ingedeeld als groene-lijst-afvalstof en bestemd is voor nuttige toepassing, mag deze afvalstof, conform de EVOA, zonder beschikking, maar met zogenoemde bijlage VII documenten naar Indonesië verscheept worden. De opdrachtgever van dit transport hoefde dus geen vergunning aan te vragen en evenmin een kennisgevingsprocedure te doorlopen.
De inhoud van de containers wordt bij terugkomst in Nederland beoordeeld.
Is het waar dat in het afval giftige stoffen zoals arseen, zink, lood, chroom, zwavelzuur, asfalt en elektronicaschroot zijn aangetroffen? Kunt u aangeven wat de witte vloeistof is die uit de containers stroomde?
De autoriteiten in Indonesië geven aan dat zij deze stoffen hebben aangetroffen. Bij terugkomst in Nederland zal de ILT de inhoud van de containers beoordelen en laten onderzoeken. Pas dan is uw vraag meer in detail te beantwoorden.
Welk aandeel van het afval komt uit Nederland? Kunt u bekendmaken welke bedrijven voor de uitvoer van deze containers met afval verantwoordelijk zijn?
Het is niet duidelijk welk aandeel van het afval uit Nederland komt. Uit de contacten met de Indonesische autoriteiten blijkt dat het om 24 containers uit Nederland gaat.
Afhankelijk van de in antwoord 3 genoemde inspectie van de ILT, wordt bepaald of tegen de verantwoordelijke bedrijven maatregelen zullen worden genomen.
Kunt u beschrijven welke rol en verantwoordelijkheid uw ministerie en AgentschapNL in deze kwestie hebben?
De Minister van Infrastructuur en Milieu is het bevoegd gezag voor EVOA in Nederland. Agentschap NL is gemandateerd om namens de minister de EVOA uit te voeren.
Terughaalverzoeken moeten formeel door de buitenlandse bevoegde autoriteit aan Agentschap NL worden gericht.
De ILT is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van de EVOA.
Nadat Nederland vanuit Indonesië geïnformeerd is over dit transport, heeft de ILT de opdrachtgever en het bedrijf waar de afvalstoffen waren beladen, benaderd voor aanvullende informatie en de opdrachtgever gemaand om het transport retour te nemen.
Agentschap NL heeft geen rol gehad bij de verzending van deze containers. Agentschap NL heeft nu contact met de opdrachtgever en de Indonesische autoriteit over de kennisgeving voor het retourtransport.
Kunt u aangeven wat er met de 113 containers gaat gebeuren? Hoe wordt deze zaak afgehandeld? Maakt verscherpt toezicht op de bedrijven die het afval hebben verscheept, onderdeel uit van uw aanpak?
De 24 containers uit Nederland komen terug naar Nederland.
De overige 89 containers komen uit Engeland en gaan daarheen.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Is het waar dat dit slechts een topje van de ijsberg is en dat de Indonesische regering nog een paar duizend andere containers heeft geïnspecteerd of gaat inspecteren, waarvan verwacht wordt dat deze giftig afval bevatten? Is bekend waar deze containers vandaan komen en of hier ook nog meer Nederlands afval in zit?
Uit het artikel blijkt dat de douane in Indonesië op basis van vermoedens een paar duizend containers heeft vastgezet.
Er zijn geen signalen dat hier meer containers uit Nederland tussen zitten.