Het bericht dat de SER-Commissie Arbeidsomstandigheden positief heeft geoordeeld over ratificatie van ILO-verdrag 170 |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het positieve advies van de SER-Commissie Arbeidsomstandigheden over ratificatie van ILO-verdrag 170?1
Ja.
Bent u voornemens dit advies over te nemen? Zo ja, wanneer gaat de regering over tot ratificatie van ILO-verdrag 170?
De beslissing over ratificatie wordt genomen door de Rijksministerraad. De voornemens met betrekking tot dit advies zullen zo spoedig mogelijk aan de Rijksministerraad worden voorgelegd. Vervolgens zal het standpunt aan uw Kamer worden medegedeeld.
De belofte van de minister aan de Van Drie Group |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ploumen belooft Van Drie hulp bij export»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de staatssecretaris van Economische Zaken heeft aangegeven dat er in het naleven van regelgeving en de kwaliteit van het toezicht op slachterijen en diertransporten onacceptabele knelpunten zijn?
Ja. Hiervoor verwijs ik u naar de brief van de Staatsecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer van 3 september jl. (26991–368).
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat momenteel loopt van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de risico’s voor de voedselveiligheid bij de productie en verwerking van en handel in vlees?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Ekro, onderdeel van de Van Drie Group, onderwerp van discussie is rond de misstanden in de vleesindustrie na de uitzending van Zembla over het wegspoelen van mestbezoedeling met water en het wegsnijden van ontdooid, groen en stinkend vlees?
De Staatssecretaris van Economische Zaken is in haar brief van 10 september jl. (26991–369) aan de Tweede Kamer ingegaan op de vermeende misstanden met betrekking tot mestbezoedeling. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft over de (herziening) van de EU-regelgeving heretikettering van vlees in het AO Toezicht NVWA op 11 september jl. toegezegd de Tweede Kamer te informeren via de Kamerbrieven Landbouwraad.
De Nederlandse agrosector loopt in het algemeen wereldwijd voorop met kwaliteitsproducten, waarbij dierenwelzijn en voedselveiligheid hoog in het vaandel staan. Mijn taak is het om handelsbarrières op buitenlandse markten voor het Nederlands bedrijfsleven weg te halen, juist nu, tijdens de economische crisis. Bijvoorbeeld in de TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership) onderhandelingen. Wat betreft vleesproducten specifiek: de Staatssecretaris van Economische Zaken heeft meerdere maatregelen getroffen om het toezicht van de NVWA te versterken, daarvoor verwijs ik u naar de hierboven genoemde brieven van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer.
Bent u van mening dat bovenstaande door keurmeesters gemelde misstanden een risico vormen voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt uw directe belofte aan de Van Drie Group zich met de misstanden die er momenteel zijn in de handel en verwerking van vleesproducten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het ethisch verantwoord is om vleesproducten met een mogelijk risico voor de volksgezondheid te promoten in het buitenland?
Ik verwijs u voor een antwoord op de vraag naar de risico’s voor de volksgezondheid naar mijn antwoord op de vragen 4 tot en met 6 en de eerder genoemde brieven van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Kamer.
Bent u bereid uw uitspraak «Met bedrijven als de Van Drie Group lopen we internationaal voorop»te nuanceren gelet op het feit dat het hier vooralsnog om een bedrijf gaat waarvan het beleid ter discussie staat? Zo nee, hoe verhoudt uw uitspraak zich tot de recente vleesschandalen?
Nee, ik handhaaf mijn uitspraak.
Voor zover mij bekend, loopt de Van Drie Group internationaal voorop met geavanceerde technieken om de traceerbaarheid van het product te realiseren.
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 4 tot en met 6.
Hoe rechtvaardigt u de door u getoonde bereidheid om hulp te verlenen bij het openen van de markt, nu er volgens de staatssecretaris van Economische Zaken onvoldoende sprake is van een goede borging van de integriteit en veiligheid van voedsel in slachterijen en diertransporten? Acht u het verstandig om relaties met landen als Japan, de Verenigde Staten en Turkije op het spel te zetten nu Nederland te kampen heeft met vleesschandalen die met een falende Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) aantoonbaar nog niet kunnen worden aangepakt?
De vleessector is een belangrijke sector van de Nederlandse economie. Daarom is het van belang om de exportpositie van deze sector te handhaven en zo mogelijk te versterken. Voorwaarde daarvoor is dat integriteit en veiligheid zoveel mogelijk gewaarborgd zijn. De Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben maatregelen genomen om het toezicht van de NVWA te versterken (hiervoor verwijs ik u naar eerdergenoemde brieven van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer), en hebben samen met bedrijfsleven een «Taskforce Voedselvertrouwen» opgericht. Deze Taskforce is bezig met verbeteringen in de vlees- en zuivelsector, onder andere op het gebied van traceerbaarheid, waardoor fraude zoveel mogelijk moet worden voorkomen en de voedselveiligheid verder wordt verbeterd. De Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben toegezegd de Tweede Kamer eind 2013 te informeren over de voortgang en de resultaten van deze Taskforce. Ook heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) verzocht onderzoek te doen naar risico’s voor voedselveiligheid bij productie en verwerking van en handel in vlees. Het rapport wordt in februari 2014 verwacht. Ik kan niet vooruitlopen op conclusies hiervan.
Het Kabinet hecht eraan dat Nederlandse exportsectoren, waaronder de landbouwsector, voldoende toegang hebben tot buitenlandse markten. In het huidig economische tijdsperk zie ik dat diverse landen in toenemende mate de neiging hebben hun markten te sluiten voor importen. Zo zijn er op dit moment nog diverse landen (waaronder de VS) die hun markten, tegen de internationale afspraken in, gesloten houden voor Nederlands kalfs- en rundvlees. Gelukkig begint dit langzaam te veranderen, dankzij extra inzet hierop door het kabinet. Zo heeft afgelopen februari Japan de markt geopend voor Nederlands kalfs- en rundvlees, dankzij uitgebreide economische diplomatie. Japan kent echter nog wel hoge invoerheffingen op deze producten. Nu de Europese Unie met Japan over een vrijhandelsakkoord onderhandelt, zal ik in Europa er zeker voor pleiten dat deze invoerheffingen worden afgeschaft. Ik deel uw visie niet dat hiermee de relaties met genoemde landen op het spel worden gezet.
Het bericht dat mensen door het nieuwe vergoedingensysteem duizenden euro’s zelf moeten betalen voor een hoortoestel |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat mensen door het nieuwe vergoedingensysteem duizenden euro’s zelf moeten betalen voor een hoortoestel?1
Ik heb daar kennis van genomen.
Deelt u de visie van de Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS) dat «niet alle verzekeraars zich houden aan het protocol en onderliggende afspraken»? Kunt u een overzicht verstrekken welke zorgverzekeraars dit betreft? Hoeveel mensen zijn hierdoor gedupeerd?
Ik kan op moment niet beoordelen of zorgverzekeraars zich houden aan afspraken die zij zelf met de hoortoestellenbranche en andere partijen gemaakt hebben, noch van het aantal mensen dat naar uw zeggen gedupeerd zouden zijn. Zoals ik de Kamer tijdens het AO Pakketadvies van 22 juni 2012 heb toegezegd (29 689, nr. 410) laat ik de effecten van de nieuwe aanspraak op hoortoestellen monitoren en zou ik u daarover eind 2013 informeren. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) is momenteel bezig om het systeem te monitoren op kwaliteitaspecten en prijsontwikkeling. Omdat de resultaten van een eerste meting pas rond de jaarwisseling beschikbaar zijn, kan ik de deze toezegging helaas niet binnen de termijn gestand doen. Ik wacht graag de bevindingen van het CVZ af vooraleer ik u in het voorjaar 2014 een betrouwbare rapportage kan presenteren. Ondertussen zal ik veldpartijen oproepen om met elkaar in gesprek te blijven over het oplossen van eventuele aanloop problemen.
Vindt u het acceptabel dat slechthorenden een zorgtoestel zelf moeten betalen, wanneer deze buiten de door de zorgverzekeraar aangewezen categorie valt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De Zvw geeft aan op welke medisch noodzakelijke zorg iemand recht heeft. Zorgverzekeraars werken de nadere voorwaarden vervolgens uit in hun verzekeringspolis van de basiszorgverzekering. Zorgverzekeraars mogen vervolgens zelf bepalen op welke zorg een verzekerde precies recht heeft. Dit leggen zij vast in hun verzekeringspolis of zorgpolis. In de zorgpolis staat ook onder welke voorwaarden bij welke zorgverlener de zorg verkrijgbaar is. Indien een verzekerde kiest voor zorg waarop men – naar oordeel van de zorgverzekeraar – geen aanspraak heeft, hoeft de zorgverzekeraar de kosten daarvan niet te vergoeden. In het geval dat een verzekerde met zijn zorgverzekeraar van mening verschilt of een bepaalde zorgvorm ten laste van de basisverzekering moet komen, kan hij dit geschil ter beoordeling voorleggen aan de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ).
Is het waar dat audiciens onder druk van zorgverzekeraars slechts een beperkt aantal hoortoestellen inkopen, waardoor er binnen de aangewezen categorie minder hoortoestellen beschikbaar zijn? Is dit naar uw mening wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens zorgverzekeraars zijn van de totaal 1.400 beschikbare hoortoestellen op de Nederlandse markt, zo’n 800 toestellen geclassificeerd en opgenomen in de hoortoestellen database waaruit men kan kiezen. Binnen elke categorie is er voldoende keus tussen verschillende toestellen om tot een optimale oplossing te komen. Verzekeraars hebben met audiciens afspraken gemaakt over de kwaliteit van hoorzorg en de prijs voor een hooroplossing. De prijzen zijn veelal tot stand gekomen op basis van een aanbieding van de audicienbedrijven zelf. In die zin kan er geen sprake zijn van te lage tarieven, omdat audiciens zelf hebben aangegeven voor deze tarieven kwalitatief goede hoorzorg te kunnen bieden. Veelal worden er voorwaarden gesteld aan de minimale keuzemogelijkheden die de audicien moet bieden aan klanten binnen elke categorie. Het audicienbedrijf bepaalt zelf welke merken zij inkoopt en welke assortiment ze wil voeren, waarbij geldt dat de audicien een zorgplicht heeft om de klant te allen tijde te voorzien van adequate zorg. De audicien zal dus ook toestellen moeten kunnen leveren die hij niet standaard opneemt in zijn assortiment. Bovendien schrijft het protocol niet dwingend voor. De indicatie is in principe leidend, maar tijdens de proefperiode, waarin diverse toestellen uit een bepaalde categorie zijn geprobeerd, kan worden geconcludeerd dat een toestel uit die categorie niet adequaat is. Voor zorgverzekeraars geldt dat een audicien op basis van de geprotocolleerde afspraken kan afwijken van de voorgestelde categorie-indeling.
Is het waar dat er door dit beleid ook problemen ontstaan voor bijzondere situaties en speciale groepen mensen, zoals kinderen of mensen met een beroep dat hoge eisen stelt aan het gehoor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de visie dat het onacceptabel is dat mensen door dit beleid van de zorgverzekeraars verstoken blijven van goede zorg? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Of mensen verstoken blijven van goede hoorzorg kan ik op basis van deze feiten op dit moment niet beoordelen. De uitgangspunten van de nieuwe systematiek geven een waarborg dat een verzekerde, ongeacht de complexiteit, een adequate oplossing krijgt. Zoals ik de Kamer reeds heb toegezegd, laat ik de effecten van het huidige vergoedingssysteem monitoren en zal ik u daarover in het voorjaar van 2014 informeren.
Deelt u voorts de visie dat het onacceptabel is dat mensen hierdoor op hun werk en privé niet optimaal kunnen functioneren? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is voor u leidend, een protocol of goede zorg voor mensen met een gehoorbeschadiging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor mij leidend is mijn beleid dat er op gericht is dat mensen die daarop aangewezen zijn, kunnen beschikken over adequate hulpmiddelen die toereikend zijn voor het compenseren van hun beperking. Op basis van eenvoudig (goedkoop) waar dat kan en complex (duur) waar dat nodig is, waarborg ik tegelijkertijd optimale doelmatigheid. Dat daarbij door het veld gewerkt wordt met gedragen en transparante richtlijnen of protocollen die dat bevorderen, juich ik alleen maar toe.
Vindt u dat het aan de zorgverzekeraar is om te bepalen wat een goede oplossing is voor gehoorproblemen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u de zorgverzekeraars deze macht ontnemen?
Het feit dat zorgverzekeraars – in het belang van de verzekerde en premiebetaler – nadere voorwaarden en kwaliteitseisen mogen stellen aan welke verantwoorde zorg onder de zorgplicht valt, is wettelijk vastgelegd en zie ik als een van de belangrijkste pijlers onder ons zorgstelsel. Het protocol is bovendien tot stand gekomen op initiatief van en in samenwerking met het zorgveld en is leidend voor de afspraken die zorgverzekeraars met audicienbedrijven hebben gemaakt. Het is echter de audicien die het protocol doorloopt en daarmee de indicatie stelt en zo bepaalt welke hooroplossing voor de klant de beste is. Daarnaast bestaat er een mogelijkheid om in complexe situaties een aanvraag in te dienen bij de zorgverzekeraar om van het protocol af te wijken.
Blijft u, gezien de problemen, bij uw stelling dat het overbodig is het schrappen van de vergoedingen vanuit het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) ongedaan te maken? Zo ja, welke oplossing biedt u deze mensen dan?3
Ik blijf bij mijn standpunt dat ik niet van plan om opnieuw twee regelingen en twee loketten te creëren met ieder aparte bepalingen en uitzonderingen. Ik kies ervoor om één aanspraak en één loket te behouden die voor iedereen hetzelfde recht geeft op adequate hoortoestellen die geschikt zijn voor de individuele (werk)situatie.
Het bericht dat slachtoffers van mensenhandel te weinig vergoed krijgen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Slachtoffers mensenhandel krijgen te weinig vergoed»?1
Ja.
In hoeverre herkent u het probleem dat slachtoffers van mensenhandel in strafzaken nauwelijks schadevergoedingen krijgen toegewezen?
Het onderzoek is gebaseerd op vonnissen die zijn gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl. Aangezien dit slechts een selectie van vonnissen betreft, geven de genoemde cijfers geen volledig beeld. Verder is een aandachtspunt dat in deze cijfers ook vrijspraken zijn meegenomen en dat in de zaken die als uitgangspunt zijn genomen vrijwel nooit sprake is geweest van geheel door de rechter afgewezen claims. Wel is het zo dat in het merendeel van de gevallen de claims gedeeltelijk werden toegewezen.
Bovendien blijkt in de praktijk (zoals ook staat vermeld in het onderhavige rapport) dat een groot percentage van de ingediende vorderingen niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Artikel 361, derde lid, Wetboek van Strafvordering bepaalt dat in die gevallen de rechter kan bepalen dat de vordering geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Het gaat dan bijvoorbeeld om complexe vorderingen die civielrechtelijke expertise vragen. In mensenhandelzaken gaat het niet zelden om dergelijke complexe vorderingen.
Afgezien van het bovenstaande herken ik het beeld dat slachtoffers om diverse redenen geen gebruik maken van de mogelijkheden om schade te verhalen. Redenen hiervoor zijn onder andere de emotionele belasting, de duur van procedures en onwetendheid ten aanzien van de mogelijkheden. Uit diverse onderzoeken blijkt dat verbeteringen nodig zijn ten aanzien van schadeverhaal door slachtoffers, zo ook uit de eerste meting van de slachtoffermonitor, die ik op 4 september jl. aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33 552, nr. 7). Daarnaast zijn er ook goede voorbeelden te noemen uit de praktijk. Zo is recent in een mensenhandelzaak, naast oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, schadevergoeding toegekend aan het slachtoffer door het Hof Arnhem-Leeuwarden voor een bedrag van € 843.500,-.
Waar ligt het aan dat slechts een op de drie slachtoffers een schadeclaim indient en dat de helft van deze claims door de rechter geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor een slachtoffer van mensenhandel uitermate belangrijk kan zijn om bijvoorbeeld achterstallig loon te kunnen terugvorderen teneinde enig gevoel van rechtvaardigheid te ervaren na een uitbuitingssituatie? Zo ja, op welke wijze kunt u bevorderen dat de bestaande mogelijkheden voor compensatie van slachtoffers mensenhandel in het strafproces in de toekomst vaker en beter benut zullen worden?
Schadeherstel is een belangrijke behoefte van slachtoffers, ook van slachtoffers van mensenhandel. Zoals ik heb aangegeven in mijn visiedocument «Recht doen aan slachtoffers» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, bijlage bij 33 552, nr. 2) is een van mijn beleidsdoelen voor de komende periode erop gericht om slachtoffers betere mogelijkheden te bieden om van de gevolgen van criminaliteit te herstellen, ook financieel. Samen met de ketenpartners ben ik dan ook een traject gestart om de procedures te vereenvoudigen en om ervoor te zorgen dat slachtoffers één aanspreekpunt krijgen voor schadeverhaal. Ik verwacht dat bestaande mogelijkheden voor schadeverhaal hierdoor beter zullen worden benut. Daarnaast neem ik maatregelen om ervoor te zorgen dat daders de schade vergoeden, aangezien zij hiervoor primair verantwoordelijk zijn. Zo biedt de wijzing van artikel 94a Wetboek van Strafvordering, die op 1 januari 2014 in werking zal treden, de mogelijkheid om in een vroeg stadium conservatoir beslag te leggen op goederen van verdachten, wat ten goede kan komen aan de schadevergoeding van slachtoffers.
Tevens wordt op dit moment binnen de Rechtspraak door een werkgroep gewerkt aan een praktische handleiding voor rechters over slachtoffers, waarin de bestaande handreikingen, aanbevelingen en modelregelingen worden geïncorporeerd. In deze «Best Practice slachtoffer» zal uiteraard ook aandacht worden besteed aan de vaststelling van de schade die slachtoffers hebben geleden als gevolg van het strafbare feit. Zo zal de Best Practice uitgangspunten bevatten ten aanzien van het ontvankelijkheidscriterium en ten aanzien van de wijze van berekening van de hoogte van de te vergoeden schade. Voor zover de specifieke omstandigheden van slachtoffers van delicten als mensenhandel daar aanleiding toe geven, zal worden bezien of hiervoor specifieke uitgangspunten kunnen worden opgesteld. Het streven is erop gericht de Best Practicein het najaar van 2013 gereed te hebben.
Verder wordt sinds 1 januari 2013 de behandeling van mensenhandelzaken per gerecht geconcentreerd bij een klein aantal rechters en juridisch medewerkers met expertise op dit gebied. Mensenhandelzaken die worden aangebracht door het Landelijk Parket worden per genoemde datum afgedaan bij vier speciaal daartoe aangewezen gerechten. Deze specialisatie en concentratie zal naar verwachting eveneens positief uitwerken voor compensatie van slachtoffers mensenhandel.
Ten slotte is in dit kader het voornemen relevant om te komen tot een nationaal verwijzingsmechanisme slachtoffers mensenhandel. Het doel van zo’n wegwijzer is meer duidelijkheid voor slachtoffers, verbetering van de hulp en betere dienstverlening vanuit de overheid. Aandachtspunt hierbij is om vanuit de aanpak van mensenhandel nog meer de verbinding te leggen met de initiatieven in het kader van het verbetertraject «Recht doen aan slachtoffers» en met organisaties als Slachtofferhulp Nederland en het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Ik neem de aanbevelingen uit het rapport ter harte en zal deze meenemen in het reeds gestarte verbetertraject rond compensatie van slachtoffers en het project nationaal verwijzingsmechanisme slachtoffers mensenhandel. De aanbevelingen die zijn gericht tot de advocatuur, de rechtspraak en de hulpverlening zal ik tevens bij de desbetreffende organisaties onder de aandacht brengen.
Wat vindt u van de aanbevelingen zoals gedaan in het rapport «Compensatie voor slachtoffers van mensenhandel»?2 Bent u voornemens om aan de aanbevelingen uit het rapport uitvoering te geven? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over mensenhandel en prostitutie op 31 oktober 2013?
Ja.
Het bericht dat in de Europese Unie honderdduizenden mensen leven als slaven |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: Europese Unie «Honderdduizenden mensen leven als slaven»?1
Ja.
Is het waar dat er in de Europese Unie ongeveer 880.000 mensen als slaven leven en waarvan meer dan een kwart seksueel wordt uitgebuit? Is het waar dat mensenhandel opbrengsten genereert van ongeveer 25 miljard euro per jaar? Zo nee, waar blijkt dat uit en over welke gegevens beschikt u verder ten aanzien van dit probleem?
Betrouwbare schattingen van het aantal slachtoffers van mensenhandel bestaan niet. Zoals de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen in haar meest recente rapport2 aangeeft, bestaat de totale omvang uit de slachtoffers die bekend zijn, d.w.z. geregistreerd zijn, en een zogenaamd dark number, de slachtoffers die onzichtbaar zijn. De bestaande schattingen van het dark number zijn niet betrouwbaar. In haar rapport uit 2012 Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage (2007–2011)3 legt de Nationaal Rapporteur uit waarom dat zo is. Zij gaat daarbij specifiek in op de schattingen van de ILO uit 20124, die nu lijken te worden aangehaald in het rapport van de Europese Unie. Met betrekking tot schattingen van de opbrengsten van mensenhandel gelden vergelijkbare bezwaren.
Eurostat heeft dit voorjaar cijfers gepubliceerd over de slachtoffers van mensenhandel die in de lidstaten geregistreerd zijn5. Daarbij moet worden aangetekend dat de lidstaten verschillende definities hanteren: sommige lidstaten (zoals Nederland) registreren alle mogelijke slachtoffers, terwijl andere lidstaten alleen slachtoffers registreren die officieel de status van slachtoffer hebben gekregen. Verder moet in aanmerking worden genomen dat de aantallen slachtoffers die gevonden worden mede afhangen van de aandacht die het onderwerp krijgt en de aanpak die gehanteerd wordt (bijvoorbeeld meer of minder multidisciplinair).
Met alle kanttekeningen die daarbij gemaakt kunnen worden (ook Eurostat zelf benadrukt dat de cijfers voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden), zijn de Eurostat-cijfers de meest betrouwbare cijfers die tot nu toe beschikbaar zijn voor de Europese Unie. Volgens Eurostat waren er in 2010 9.528 mogelijke en geïdentificeerde slachtoffers in de EU.
Deelt u de mening dat door de openstelling van de interne grenzen van de Europese Unie ook misdaadorganisaties hun grensoverschrijdende activiteiten hebben kunnen uitbreiden? Zo ja, is de toestroom van prostituees vanuit Oost-Europa naar Nederland mede een gevolg van de open grenzen? Ziet u mogelijkheden om, teneinde mensenhandel en slavernijachtige praktijken te voorkomen, aan ingezetenen van de EU die in Nederland in de prostitutie willen komen werken eisen te stellen ten aanzien van de tewerkstelling? Zo nee, waarom niet?
Nadere regulering van de prostitutiesector en een betere positie van prostituees is hard nodig om misstanden in de prostitutiebranche aan te pakken. In het kader van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) zullen onder meer maatregelen getroffen worden om de gezondheid, de veiligheid, de hygiëne en het zelfbeschikkingsrecht van prostituees te waarborgen. Daarnaast ben ik in goed overleg met gemeenten over de (aanvullende) maatregelen die zij treffen op het prostitutiebeleid. Binnen het landelijk programma prostitutie wordt getracht zoveel mogelijk uniformiteit te creëren ten aanzien van de lokale regelgeving. Er is gekozen om de sociale positie van de prostituee met behulp van de Wrp allereerst te verbeteren via de eisen die worden gesteld aan de exploitant. Mocht blijken dat dit tot problemen leidt, zal nader worden bezien of beroepseisen nodig zijn.
Het vrije verkeer van werknemers houdt in dat EU-onderdanen zich vrijelijk op de Nederlandse arbeidsmarkt mogen begeven, en dus ook als prostituee mogen werken (met tijdelijke beperkingen voor burgers van nieuwe lidstaten zoals Bulgarije en Roemenië). Het is niet toegestaan om verschil te maken tussen Nederlanders en EU-burgers op de arbeidsmarkt. Mede daarom is het van belang in te zetten op regulering van de sector en verbetering van de positie van prostituees; dat komt ten goede aan alle prostituees, ongeacht waar ze vandaan komen.
Overigens was men zich vanaf de start van de Schengen samenwerking in het begin van de jaren negentig bewust van de risico’s die het openstellen van de binnengrenzen van de Europese Unie meebracht. Daarom is het vrije verkeer van personen steeds samengegaan met compenserende maatregelen in de vorm van versterkte politiële en justitiële samenwerking. Als onderdeel van de aanpak van mensenhandel zet ik ook sterk in op (operationele) samenwerking met de Oost-Europese landen waar veel van de slachtoffers vandaan komen (Bulgarije, Hongarije en Roemenië), zowel bilateraal als binnen het EU EMPACT-project mensenhandel. Vijfentwintig van de achtentwintig EU-lidstaten werken inmiddels samen in het EMPACT-project, dat tot nauwere samenwerking bij de opsporing moet leiden. Het project wordt getrokken door het Verenigd Koninkrijk en Nederland en is met vier jaar verlengd, nu de JBZ-Raad mensenhandel ook voor de periode 2014 – 2017 als prioriteit heeft aangemerkt. Waar het gaat om bilaterale samenwerking, hebben OM en politie bijvoorbeeld de afgelopen jaren met Bulgarije samengewerkt in het kader van vier Joint Investigation Teams (JITs). Deze JITs hebben niet alleen arrestaties, maar ook weer nieuwe opsporingsonderzoeken opgeleverd. Met Hongarije is een bilateraal operationeel actieplan getekend. Een multidisciplinaire delegatie is tenslotte recent in Roemenië geweest om de lopende opsporingsonderzoeken door te nemen.
Ziet u in verband met het belang van het voorkomen van mensenhandel mogelijkheden om aan het beroep van prostituee wettelijke beroepseisen te verbinden, ook al wordt daarmee het vrije verkeer van werknemers binnen de EU gehinderd? Zo ja, aan welke beroepseisen denkt u en acht u het machtig zijn van de Nederlandse taal een dergelijke beroepseis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om een krachtige en langdurige bewustmakingscampagne uit te laten voeren gericht op het maatschappelijk onaanvaardbaar maken van mensenhandel (zoals aanbevolen door de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen) en deze bewustwordingscampagne periodiek te laten evalueren? Zo ja, binnen welke termijn kan een dergelijke campagne gerealiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Bewustwording is van groot belang en er zijn dan ook reeds meerdere campagnes gaande. Inzet van bewustwordingscampagnes van of in opdracht van de overheid is om gericht slachtoffers van mensenhandel en organisaties die in aanraking kunnen komen met mogelijke slachtoffers te bereiken. Zo is als het gaat om seksuele uitbuiting Meld Misdaad Anoniem in juni 2012 in opdracht van Veiligheid en Justitie begonnen met een nieuwe «Schijn bedriegt» campagne. De campagne richt zich onder andere op bezoekers van prostituees, die via websites als Hookers en Kinky aangemoedigd worden om misstanden te melden. De campagne heeft over de periode juni 2012 – mei 2013 76 procent meer meldingen opgeleverd.
In opdracht van mijn ministerie is tevens de film «De mooiste chick van het web» ontwikkeld. Doel van deze film is om kinderen, ouders, vrienden en leraren te wijzen op de risico’s van social media. Codename Future heeft daarbij een lespakket rond deze film ontwikkeld, waarmee scholen actief aan de slag kunnen. In de eerste week dat het pakket beschikbaar was hadden zich al vijfenveertig scholen hiervoor aangemeld.
Op verzoek van de Taskforce mensenhandel heeft het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) de afgelopen jaren bewustwordingsbijeenkomsten gehouden voor gemeenteambtenaren. Ook vanuit de RIEC’s vinden bewustwordingscampagnes plaats gericht op verschillende ketenpartners.
Ook als het gaat om arbeidsuitbuiting is er informatie voor slachtoffers en wordt ingezet op bewustwordingscampagnes. Zo zijn er brochures en informatiekaarten in verschillende talen gemaakt met informatie voor slachtoffers. In 2013 wordt samen met het CCV ingezet op bewustwording en deskundigheidsbevordering over arbeidsuitbuiting bij gemeenten.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor het algemeen overleg in de Tweede Kamer over mensenhandel en prostitutie op 31 oktober 2013?
Ja.
De kosten uitzetting Guineese hongerstakers |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
In uw antwoorden op eerdere vragen over de medische opvang van twee uitgezette hongerstakers geeft u aan dat de kosten van de uitzetting per overheidsvlucht ongeveer 92.000 EUR bedroegen en dat de kosten van de delegatie die naar Guinee gereisd is 6.000 EUR bedroegen; zijn deze kosten enkel gemaakt voor de betreffende twee uitgezette hongerstakers?1
Ja.
Waaruit zijn deze kosten precies opgebouwd? Kunt u hiervan een gespecificeerd overzicht geven?
De gemaakte kosten voor de overheidsvlucht zien op de huur van het vliegtuig, inclusief brandstof en één persoon cabinepersoneel.
De gemaakte kosten (6.000 EUR) van de delegatie van twee personen die naar Guinee is afgereisd op 18 augustus jl. en op 20 augustus is teruggekeerd, kunnen als volgt worden onderverdeeld: ticketkosten (ca. 4.000 EUR), hotelkosten (ca. 1.000 EUR) en overige kosten voor onder meer vervoer, inhuur van een tolk en visumleges (ca. 1.000 EUR).
Wat is de frequentie van deze speciaal ingezette overheidsvluchten voor uitgezette vreemdelingen op jaarbasis? Wat was deze in 2012 en wat is de verwachting voor 2014?
Sinds 2011 is, inclusief deze betreffende vlucht naar Guinee, bij drie gelegenheden gebruik gemaakt van een individuele overheidsvlucht om vreemdelingen uit te zetten, eenmaal in 2011 en tweemaal in 2013.
Uitzetting met een individuele overheidsvlucht is een uitzonderingssituatie waar voor wordt gekozen als het belang van terugkeer groot is, met name als het gaat om vreemdelingen met een specifieke strafrechtelijke achtergrond en die zich dusdanig gewelddadig of dreigend uitlaten dat uitzetting met een lijnvlucht niet mogelijk is. In dit geval is met de uitzetting ook een bijzonder openbare orde belang gediend.
Omdat tot de inzet van individuele overheidsvluchten wordt besloten op grond van de individuele omstandigheden, is het niet mogelijk van tevoren een verwachting aan te geven.
Wat zijn de kosten van het uitzetten van vreemdelingen met overheidsvluchten op jaarbasis?
In 2012 zijn zeven groepsgewijze uitzettingen per overheidsvlucht gerealiseerd, waarbij in totaal 37 vreemdelingen zijn uitgezet. In vijf gevallen ging het om een overheidsvlucht uitgevoerd in samenwerking met andere EU lidstaten met ondersteuning van Frontex. De totale kosten voor de zeven vluchten bedroegen ca. 508.000 EUR. Daarvan is ongeveer 313.000 EUR (62%) gefinancierd door gebruikmaking van Europese fondsen. De eigen bijdrage van de Nederlandse overheid aan de zeven overheidsvluchten bedraagt derhalve ongeveer 195.000 EUR. Dit betekent dat de kosten die de Nederlandse overheid heeft besteed per vreemdeling die in 2012 is uitgezet per overheidsvlucht ca. 5.270 EUR bedraagt.
De keuze voor een groepsgewijze uitzetting wordt veelal bepaald door overwegingen in het kader van doelmatigheid, hoofdzakelijk de omvang van de groep vreemdelingen behorend tot één enkele nationaliteit in het vertrekproces van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). Zoals ik bovenstaand heb geschreven geldt voor individuele overheidsvluchten dan weer dat het besluit over de inzet daarvan afhankelijk is van de individuele omstandigheden. Daarom is het niet mogelijk uitspraken te doen over de verwachte kosten van overheidsvluchten in 2014.
Wat was deze in 2012 en wat is de verwachting voor 2014? Wat zijn de kosten per uitgezette asielzoeker als er gebruik gemaakt wordt van gecombineerde uitzettingsvluchten, in samenwerking met andere EU Lidstaten? Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van een dergelijke samenwerking? Wat was de frequentie in 2012 en wat is de verwachting voor 2014?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre worden deze gecombineerde vluchten financieel ondersteund door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (Frontex)? Kunt u hiervan een gespecificeerd overzicht geven?
Zie antwoord vraag 4.
Eerder dit jaar zijn er al kritische vragen gesteld over de werkwijze en kosten van zogenaamde taskforces voor uitzettingen naar Guinee en hebt u aangegeven dat de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer (CITT) in de uitzending van Nieuwsuur heeft aangekondigd een onderzoek te starten naar de werkwijze van de taskforces uit Guinee; heeft u al resultaten van dit onderzoek ontvangen en wat voor conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, wanneer verwacht u deze resultaten?
De CITT heeft mij geïnformeerd dat de uitkomsten van dit onderzoek deel zullen uitmaken van het jaarverslag van de CITT over 2013 tenzij er uit het onderzoek dringende zaken naar boven komen die voor de CITT reden zijn om mij tussentijds te berichten. Zo’n tussentijds bericht heb ik tot op heden niet ontvangen. Ik wacht de verdere uitkomsten van het onderzoek van de CITT en de verwerking ervan in het Jaarverslag 2013 dan ook af.
Ik zie derhalve geen aanleiding om het gebruik van deze taskforces in afwachting van het jaarverslag van de CITT stop te zetten.
Wordt er gedurende het onderzoek van de CITT nog gebruik gemaakt van de taskforces voor uitzetting naar Guinee?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling 2014 van het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Ja.
Integriteitsonderzoeken onder gevangenispersoneel |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat jaarlijks gemiddeld 35 medewerkers in gevangenissen worden ontslagen wegens integriteitsschendingen?1 Wat is uw verklaring voor de grote verschillen tussen de inrichtingen?2
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) pakt geconstateerde integritsschendingen direct aan. In 2010 heeft DJI een vernieuwde gedragscode ingevoerd waardoor er een sterkere bewustwording van integriteit binnen de inrichtingen is. De lichte stijging van het aantal strafontslagen in 2011 en 2012 houdt mogelijk hiermee verband. De verschillen per inrichting kunnen deels worden verklaard door de omvang van de inrichtingen. Ook waren er bepaalde inrichtingen met naar verhouding meer integriteitsschendingen. Daaraan is door de leiding van DJI extra aandacht besteed.
Wat is uw verklaring voor het feit dat het aantal strafontslagen ieder jaar stijgt?3 4
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de kritische opmerkingen over het Bureau Veiligheid & Integreit, dat dit geen onafhankelijke instantie is, partijdig zou zijn ten faveure van de inrichting en dat het Bureau soms wordt ingezet om lastige medewerkers er uit te werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Bureau Veiligheid & Integriteit (BV&I) valt rechtstreeks onder de hoofddirecteur van DJI. De onderzoeken voldoen aan de gestelde eisen van zorgvuldigheid, zoals het toepassen van hoor en wederhoor. Onderzoeken van BV&I blijken ook in rechterlijke procedures de toets der kritiek te kunnen doorstaan.
Hoe is het gesteld met de bescherming van klokkenluiders binnen het gevangeniswezen? Worden mensen die misstanden melden of kritiek uiten voldoende beschermd? Kunt u uw antwoord toelichten?
DJI werkt conform het Besluit van 15 december 2009, houdende een regeling voor het melden van een vermoeden van een misstand bij de sectoren Rijk en Politie (Staatsblad Jaargang 2009, Nr. 572). In deze «klokkenluidersregeling» van het Rijk is geregeld dat werknemers bij de overheid vermoedens van misstanden bij overheidsorganisaties moeten kunnen melden zonder dat zij ten gevolge van die melding nadelen ondervinden. Dit besluit wordt door DJI onverkort toegepast. Hierdoor is een adequate bescherming van melders van vermeende misstanden binnen het gevangeniswezen gewaarborgd.
Is het waar dat geregeld de melder wordt overgeplaatst of zelfs er uit wordt gewerkt, maar dat het eigenlijke probleem niet wordt opgelost?
Nee, dat is niet waar.
Ziet u mogelijkheden maatregelen te nemen om melders van misstanden in het gevangeniswezen betere bescherming te bieden, zodat problemen kunnen worden opgelost en deze klokkenluiders zelf niets hoeven te vrezen, waardoor de integriteit binnen het gevangeniswezen zal toenemen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
De beveiliging van joodse instellingen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Veiligheid zware last voor joden»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat joodse instellingen het enorme bedrag van 800.000 euro per jaar kwijt zijn aan beveiligingskosten?
Ik ben bekend met het feit dat de joodse instellingen kosten maken voor hun beveiliging.
Voor iedere burger, culturele, religieuze of onderwijsinstelling worden op gelijke wijze beveiligingsmaatregelen genomen op basis van dreiging en risico. Dreiging en risico wordt op geobjectiveerde wijze vastgesteld door de politie-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarmee wordt op proportionele wijze voor veiligheid gezorgd. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen geldt een getrapte verantwoordelijkheid. De eigen verantwoordelijkheid van burgers en organisaties staat voorop. Ieder mag, binnen de grenzen van de wet, die maatregelen nemen die hij/zij nodig acht. De overheid kan aanvullende maatregelen nemen indien burgers of organisaties waartoe zij behoren op eigen kracht geen weerstand kunnen bieden tegen dreiging en risico.
Vorig najaar heb ik verschillende werkbezoeken gebracht aan joodse instellingen en is de situatie grondig geanalyseerd. Hierover is uitgebreid met uw Kamer gesproken (TK 2012–2013, 30 950, nr. 46) en vanzelfsprekend worden dreiging en risico continu gemonitord. Ik zie op dit moment geen aanleiding om op mijn eerdere standpunt terug te komen. Indien dreiging en risico daartoe aanleiding geven wordt direct actie ondernomen. Om een blijvend gevoel te houden bij de veiligheidsbeleving en -maatregelen van de joodse gemeenschap blijf ik jaarlijks met hen in gesprek.
Bewaken en beveiligen moet gezien worden als het sluitstuk van maatregelen. Het Kabinet zet stevig in op de aanpak van discriminatie in alle vormen. De aanpak van antisemitisme maakt, als een vorm van discriminatie, deel uit van de aanpak van high impact crimes en is onderdeel van de landelijke prioriteiten voor de politie. Bij commune delicten waarbij een discriminatoir aspect een rol heeft gespeeld wordt de strafeis verhoogd met 50%. Als het gaat om een ingrijpend delict wordt de strafeis verhoogd tot 100%. De bestrijding van antisemitisme vraagt ook om voorlichting en actief optreden vanuit de samenleving. Voor de in dat kader ondernomen acties verwijs ik u naar de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 maart 2013 (TK, vergaderjaar 2012–2013, 30 950, nr. 49).
In hoeverre bent u bekend met het rapport «Jong in Brussel» waaruit blijkt dat 50% van de islamitische scholieren antisemitisch is? Wat is hierover uw oordeel?
Wanneer wordt er nu eens een specifiek onderzoek gedaan naar antisemitisme binnen de islamitische gemeenschap in Nederland?
Het onderzoek «Jong in Brussel: bevindingen uit de JOP-monitor2 Brussel» (2011) is mij bekend. De uitkomst dat 50% van de islamitische scholieren antisemitische denkbeelden hebben, is een zorgelijke uitkomst.
In Nederland ontbreekt tot nu toe een soortgelijk onderzoek. Wel is in opdracht van de Anne Frank Stichting recentelijk onderzoek gedaan naar antisemitisme in het voortgezet onderwijs3. Het onderzoek biedt een goede kijk op de ervaring van docenten op middelbare scholen met antisemitische en andere discriminerende incidenten. Zo leert dit onderzoek dat antisemitisme vaak voorkomt in relatie tot voetbal. Dit voetbal gerelateerd antisemitisme kent zijn oorsprong in rivaliteit tussen fanschares van verschillende voetbalclubs en manifesteert zich ook buiten voetbalstadions op middelbare scholen. Het merendeel van de jongeren die zich antisemitisch uitlaten zijn Nederlandse jongeren zonder migratieachtergrond. Als het gaat om antisemitisme in reactie op of in relatie tot het Palestijns-Israëlisch conflict betreft het vaker jongeren uit een migrantenfamilie, met Turkse of Marokkaanse wortels. Het onderzoek maakt duidelijk dat meer dan een derde van de docenten het afgelopen jaar kwetsende opmerkingen over Joden of een ontkenning van de Holocaust heeft gehoord. Deze docenten horen nog vaker smadelijke uitingen aan het adres van homo’s of de Islam. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is naar aanleiding van een ronde-tafelgesprek over antisemitisme voornemens onderzoek te verrichten naar de achterliggende oorzaken van antisemitisme (triggerfactoren) onder jongeren. Daarbij zal worden voortgebouwd op uitkomsten van het onderzoek van de Anne Frank Stichting.
Bent u bereid maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat de extra beveiliging van joodse instellingen niet langer noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Drugsmokkel op Schiphol |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schipholwerkers runnen drugslijn»?1
Ja.
Vervullen de aangehouden medewerkers een vertrouwensfunctie en vielen zij onder de screeningsplicht? Zo ja, zijn deze medewerkers gescreend? Is er een achterstand met betrekking tot het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Acht van de vijftien aangehouden Schipholmedewerkers vervulden een door de Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties aangewezen vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken. Voor deze medewerkers is dan ook een veiligheidsonderzoek uitgevoerd. Er is geen achterstand met betrekking tot het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken.
Herinnert u zich eerdere problematiek met drugssmokkel op en rond Schiphol, onder meer genoemd in de berichten «Marechaussee onderschept 12 kilo cocaïne op Schiphol», «Cocaïne onderschept op Schiphol» en «Schipholbende gepakt voor cokesmokkel»?2 3 4
Ja.
Welke conclusies trekt u uit de voorvallen genoemd in bovenstaande berichten?
Screening is één van de middelen die wordt ingezet om het risico op criminele activiteiten te verminderen, maar daarmee kan dit niet geheel worden uitgesloten. Ik wil hierbij benadrukken dat er jaarlijks meer dan 38.500 personen gescreend worden op Schiphol. Jaarlijks worden zo’n 20 personen hiervan aangehouden. Dat is dus een zeer klein percentage, ook al zijn het er 20 te veel.
Deelt u de zorg dat in deze gevallen telkens sprake was van werknemers of toeleveranciers van Schiphol die van hun positie misbruik hebben gemaakt om criminele activiteiten te ontplooien?
Ja. De Koninklijke Marechaussee houdt zich dan ook voortdurend bezig met de bestrijding van deze criminele activiteiten. De resultaten in de door u aangehaalde artikelen zijn daar mooie voorbeelden van.
Deelt u de mening dat Schiphol alsmede de haven van Rotterdam interessante werkomgevingen zijn voor personen die een criminele carrière ambiëren?
Er gaan grote stromen passagiers en goederen door deze zeer grote (lucht)havens. Het is begrijpelijk dat criminele organisaties daarop proberen mee te liften. Het is aan de rechtshandhavingsinstanties om dat tegen te gaan. Dat is overigens buiten deze plekken niet anders.
Hoe beoordeelt u het succes van screening van werknemers en toeleveranciers van Schiphol nu zich steeds weer gevallen voordoen van criminelen die op deze locaties infiltreren? Zijn er aanvullende maatregelen nodig en welke maatregelen hebt u al genomen? Hoe beoordeelt u de veiligheid rond Schiphol?
Het screenen van werknemers is een momentopname. Daarom vinden voor werknemers op de beveiligde delen van de luchthaven na afgifte van een Verklaring van Geen Bezwaar periodieke herhaalonderzoeken plaats. Toch valt de betrouwbaarheid door het screenen van personeel ook met deze maatregel niet voor 100% te garanderen. Daarom is de screening van werknemers slechts één van de schakels in de keten van beveiligingsmaatregelen. Naast screening zijn er andere middelen om misdaad op de luchthaven te voorkomen en te bestrijden, zoals het verzamelen van criminele inlichtingen, het gebruik maken van camerasystemen en surveillance.
Ik ben van mening dat de veiligheid op Schiphol in zijn algemeenheid goed is. Het is helaas niet te voorkomen dat er desondanks af en toe incidenten zijn. Samen met betrokken partners op de luchthaven houden we de veiligheid in de gaten en worden, waar nodig, maatregelen getroffen.
Het feit dat Blackrock vastgoed gaat keuren waar het zelf belang in heeft |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe is de Nederlandsche Bank (DNB) tot de keuze gekomen om de Amerikaanse vermogensbeheerder BlackRock in te huren voor het doorlichten van de vastgoedportefeuilles van Nederlandse banken?1
Op 8 juli heeft DNB een Europese aanbesteding uitgeschreven volgens een versnelde niet-openbare procedure conform de Aanbestedingswet. De aankondiging is gepubliceerd op diverse openbare gespecialiseerde websites. Naar aanleiding van de aankondiging hebben zes verschillende partijen een aanmelding ingediend die zijn beoordeeld op de geschiktheidseisen en kwalitatieve selectiecriteria die DNB vooraf heeft vastgesteld. Hierbij gaat het onder andere over ervaring met dit soort grote en complexe waarderingsvraagstukken en de kennis om grote hoeveelheid ingewikkelde leningsconstructies goed te modeleren. Op basis van de gunningscriteria is BlackRock Solutions als beste uit de bus gekomen en heeft de opdracht gekregen.
Kunt u vertellen welke andere partijen meededen bij de aanbesteding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke partijen waren dat?
Na de openbare selectieprocedure zijn 5 partijen in de gelegenheid geweest om zich in te schrijven voor het tweede deel van aanbestedingsprocedure. Deze was vanwege het toezichtsvertrouwelijke karakter van het onderzoek geheim. Er kunnen daarom ook geen mededelingen worden gedaan over welke partijen hier bij betrokken waren.
Maakt het voor u uit of de door DNB ingehuurde partij een belang heeft in een bank die door haar wordt doorgelicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan?
BlackRock heeft zelf geen direct belang in ING (zie ook het antwoord op vraag 4). Daarnaast hebben bijna alle partijen die ervaringen hebben om grote portefeuilles te waarderen belangen in de markten waarin zij opereren, hebben zij eerder advies- of controlewerk gedaan of hebben zij ervaring met de aan- of verkoop van activa.
DNB heeft een contract gesloten met BlackRock Solutions, de adviestak van BlackRock, die gescheiden is van de beleggingstak van BlackRock. Tussen deze takken van een onderneming als BlackRock staan zogenaamde Chinese Walls om te voorkomen dat belangenverstrengeling kan plaatsvinden of bedrijfsgevoelige informatie misbruikt kan worden. Een dergelijke interne scheiding – waarbij bedrijfsgevoelige informatie alleen binnen een bepaald team of onderdeel van een bedrijf gebruikt mag worden – is gebruikelijk in de financiële wereld, maar bijvoorbeeld ook bij advocaten of adviseurs.
Vanwege de gevoelige aard van het onderzoek dat BlackRock Solutions zal uitvoeren, zijn in het contract tussen DNB en BlackRock Solutions zware condities opgenomen om misbruik van informatie te voorkomen en eventuele risico's van belangenverstrengeling in te dammen. Standaard onderdelen van zo’n contract zijn strikte voorwaarden voor de werking van de Chinese Walls, boeteclausules in het geval van overtredingen en een screening van alle betrokken consultants door DNB op eenzelfde niveau als dat gebeurt bij DNB-medewerkers.
Kunt u bevestigen dat BlackRock een kapitaalbelang en stemrecht van respectievelijk 4,5 procent en 5,14 procent heeft in ING?
BlackRock heeft zelf geen direct belang in ING. Wel beheert BlackRock gelden voor haar cliënten in ING voor respectievelijk 5 procent kapitaalbelang en 5,57 procent stemrecht (door BlackRock gemeld aan de AFM per 29 oktober 2013). Het overgrote deel van deze belangen komen voort uit de indexfondsen die BlackRock beheert, waarbij sprake is van het (passief) kopiëren van een index en waar geen actieve beleggingskeuzes door BlackRock gemaakt worden.
Vindt u dat er hierdoor sprake is van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt u daaruit?
Nee, zie de antwoorden op vragen 3 en 4. Met DNB acht ik voldoende gewaarborgd dat een onafhankelijk en grondig onderzoek door BlackRock Solutions kan plaatsvinden.
Bent u het ermee eens dat, mede gezien de enorme verschillen die te zien waren bij de waardering van de vastgoedportefeuille van SNS, er grote interpretatieverschillen mogelijk zijn in de manier waarop vastgoed gewaardeerd wordt?
Antwoord op vragen 6, 7 en 8: Bij de waardering van de vastgoedportefeuille van SNS is gebruik gemaakt van de zogenoemde reële economische waarde methodiek, conform de eisen die de Europese Commissie hier aan stelt.2 Uitgangspunt bij deze exercitie was dat de vastgoedleningenportefeuille zou worden afgescheiden en overgedragen naar een zelfstandige vastgoedbeheerorganisatie. Bij deze waardering is gewerkt met een basisscenario (base case) en een negatief scenario (adverse case). Beide scenario’s hebben als input gediend bij het vaststellen van de overdrachtswaarde. Bij de huidige doorlichting van de Nederlandse vastgoedleningenportefeuille van banken door DNB, is de continuïteit van de betreffende banken het uitgangspunt («going concern»). De waardering zal hier dus uitgaan van de aanname dat de vastgoedportefeuilles niet worden overgedragen aan een derde partij.
Waardering van commercieel vastgoed(leningen)portefeuilles is altijd gevoelig voor de exacte timing van de waardering, de economische uitgangspunten en de gehanteerde methodologie. DNB schrijft de methodologie en de economische uitgangspunten zelf voor, de consultants assisteren bij de uitvoering. Uiteindelijk is het aan DNB om aan de uitkomsten de juiste conclusies te verbinden vanuit toezichthouderperspectief.
Schept dat niet de mogelijkheid voor een belanghebbende partij om de vastgoedportefeuille op een voor haar gunstige wijze te waarderen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het daardoor wel heel erg moeilijk wordt om vast te stellen of er door de belanghebbende partij in eigen belang is gehandeld bij het doorlichten van de banken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “Gesjoemel bij reclassering” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Gesjoemel bij reclassering. Taakgestraften maken bankjes voor zichzelf» en «Gestrafte kon klussen aan eigen spullen»?1
Ja
Was u eerder bekend met signalen over en onderzoeken naar het voor zichzelf maken van meubels door taakgestraften, het betalen voor die meubels, het thuis bezorgen van die meubels en praktijken zoals «misstanden, waaronder het aannemen van zwart geld, gesjoemel met urenregistraties, zwart werken aan een project, oneigenlijk gebruik van dienstauto’s en illegale vuilstort»? Zo ja, wat was u daarvan eerder bekend? Zo nee, vindt u dat u hiervan op de hoogte had moeten worden gesteld?
Door Reclassering Nederland ben ik op de hoogte gesteld van de signalen en de resultaten van de onderzoeken die zij in dit kader hebben laten uitvoeren. Reclassering Nederland heeft eerst intern onderzoek ingesteld naar de gemelde vermeende misstanden. Omdat Reclassering Nederland naar aanleiding van dit interne onderzoek onvoldoende in staat was uit te sluiten dat de gemelde misstanden hadden plaatsgevonden is vervolgens besloten tot een extern en onafhankelijk onderzoek door het recherchebureau Hoffmann te Almere. Tevens heeft Hoffmann een aanvullend onderzoek gedaan. Noch op basis van dit onderzoek, noch op basis van het vervolgonderzoek dat aansluitend hierop heeft plaatsgevonden, kon worden vastgesteld dat de gemelde misstanden ook daadwerkelijk hadden plaatsgevonden.
Recentelijk hebben de melders mij ook nogmaals gewezen op de «ernstige misstanden» bij de werkstraf projectplaats Koperwerf van Reclassering Nederland te Den Haag. De taakstraf is een strafrechtelijke sanctie en dient derhalve ook serieus, geloofwaardig en professioneel te worden uitgevoerd. De signalen van de melders over mogelijke misstanden neem ik dan ook zeer serieus. Derhalve heb ik aan de Raad van Toezicht van Reclassering Nederland gevraagd te beoordelen of er voldoende reden is om de gevraagde onderzoeken te (laten) verrichten en mij middels een ambtsbericht van zijn oordeel op de hoogte te brengen. De Raad van Toezicht van Reclassering Nederland is tot de conclusie gekomen dat door het inschakelen van het externe onderzoeksbureau deze vermeende misstanden voldoende onafhankelijk en afdoende zijn onderzocht. Ik heb geen reden aan de conclusie van de Raad van Toezicht van Reclassering Nederland te twijfelen. Deze uitkomst heb ik ook aan de drie melders medegedeeld.
Is het in het bericht gestelde, dat een concreet bekende taakgestrafte Scheveningse ondernemer nooit is benaderd voor een onderzoek terwijl hij op een bij de reclassering bekend adres woonde en steeds over hetzelfde telefoonnummer is blijven beschikken, waar? Zo ja, waarom is die persoon nooit benaderd? Zo nee, wat is er niet waar?
De in het bericht genoemde ex-taakgestrafte is in het kader van het onderzoek door Reclassering Nederland benaderd, echter zonder succes. Medewerkers van Reclassering Nederland zijn langsgegaan op het adres waar hij verbleef en tevens is getracht hem telefonisch op het bij Reclassering Nederland bekende nummer te bereiken. Dit heeft echter niet geleid tot daadwerkelijk contact met de ex-taakgestrafte. De woning bleek onbewoond en het telefoonnummer was gedurende die periode onbereikbaar. Verder is gezocht naar een eventueel ander telefoonnummer en adres van de ex-taakgestrafte. Dat leverde uiteindelijk niets op.
Acht u de genoemde onderzoeken die door Reclassering Nederland en in opdracht van Reclassering Nederland zijn gehouden afdoende en onafhankelijk genoeg? Zo nee, waarom niet en welke conclusies trekt u daar uit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de in het bericht genoemde misstanden en de frequentie waarin die zouden hebben plaatsgevonden? Is dit wat u betreft aanleiding voor nader (strafrechtelijk) onderzoek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik reeds heb aangegeven, is het uitvoeren van een taakstraf een strafrechtelijke sanctie en dient derhalve uiterst serieus genomen te worden. Klussen voor eigen gebruik en andere misstanden genoemd in het artikel zijn dan ook onacceptabel. Als tot taakstraffen veroordeelden financieel of materieel baat zouden hebben bij het uitvoeren van een taakstraf verliest deze straf aan kracht. In de interne richtlijnen van Reclassering Nederland is dan ook opgenomen dat het niet geoorloofd is om tijdens werkstraffen te klussen voor eigen gebruik, zoals het opknappen of vervaardigen van eigen meubels. Op basis van alle stukken ben ik van mening dat Reclassering Nederland serieus met de melding is omgegaan. Noch het eerste, noch het aanvullende onderzoek van Hoffmann geven enige aanleiding te constateren dat het gesjoemel ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Ik heb op dit moment geen reden aan de resultaten van deze onderzoeken te twijfelen. Het doen van nader (strafrechtelijk) onderzoek acht ik dan ook niet nodig.
Deelt u de mening dat op het moment dat tot taakstraffen veroordeelden financieel of materieel baat hebben bij de producten die zij tijdens hun taakstraf maken, daardoor het element van straf komt te vervallen of sterk aan kracht verliest? Zo ja, hoe kwalificeert u dan de in het bericht genoemde praktijk? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat medewerkers van de reclassering in de uitvoering van taakstraffen integer moeten handelen? Zo ja, zijn u uit de afgelopen vijf jaren incidenten bekend waaruit bleek dat medewerkers van de reclassering niet altijd integer hebben gehandeld en welke incidenten waren dat?
Uit het verleden blijkt dat Reclassering Nederland het doen van aangifte tegen misstanden niet schuwt indien dit noodzakelijk blijkt. Daarnaast geeft Reclassering Nederland invulling aan het bewaken van de integriteit door onder andere een klokkenluidersregeling en een gedragscode voor haar personeel. Ik deel de mening dat medewerkers van de reclassering integer moeten handelen en ik heb de overtuiging dat deze ook wordt gedeeld door de leiding van Reclassering Nederland.
De uitwerking van het verlaagde belastingtarief voor decentrale duurzame elektriciteitsopwekking door coöperaties en VVE’s zoals overeengekomen in het Energieakkoord |
|
Joram van Klaveren (PVV), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat er onduidelijkheid bestaat over het verlaagde belastingtarief voor coöperaties en Vereniging van Eigenaren (VvE’s) die gezamenlijk investeren in duurzame elektriciteitsopwekking zoals afgesproken in het Energieakkoord voor Duurzame Groei?1
Nee. Het Energieakkoord waarin deze maatregel is opgenomen is op 6 september jl. gesloten. De regeling is vervolgens opgenomen in het Belastingplan 2014 dat op Prinsjesdag naar de Kamer is verzonden. Het betreft een nieuwe regeling die momenteel nog wordt uitgewerkt in lagere regelgeving. De wet- en regelgeving zal eind dit jaar worden afgerond. Ten behoeve van deze uitwerking vindt er afstemming plaats met de energieleveranciers en vertegenwoordigers van lokale initiatieven.
Zo ja, deelt u de mening dat snel duidelijkheid moet worden geboden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Mag een VvE die gebruik maakt van de fiscale regeling de geproduceerde stroom aan het net leveren via de reeds bestaande collectieve (CVZ) meter? Zo nee, waarom niet?
Ja, de stroom die de V.v.E. netto via de bestaande collectieve aansluiting op het net zet, kan in aanmerking komen voor het verlaagd tarief.
Is het toegestaan het verbruik op deze meter te salderen met de opwek, alvorens het surplus aan de VvE leden wordt geleverd? Zo nee, klopt het dat er dan een kostbare nieuwe meter (inclusief jaarlijks vastrecht) moet worden aangelegd?
Ja, het is toegestaan het verbruik op deze meter te salderen met de opgewekte stroom mits het een kleinverbruikersaansluiting betreft.
Wordt het mogelijk om de geproduceerde duurzame stroom te gebruiken op de collectieve meter? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is mogelijk, maar het verlaagd tarief kan alleen worden toegepast over maximaal de hoeveelheid stroom die daadwerkelijk wordt geleverd en dus niet over de hoeveelheid die de coöperatie/V.v.E. inzet voor de dekking van het eigen verbruik.
Wat is de reden dat ondernemers geen lid mogen zijn van de coöperatie? Waarom is hier voor gekozen?
Ondernemers mogen geen lid zijn van de coöperatie, omdat de regeling is bedoeld voor de lokale duurzame energie opwekking van energie door coöperaties van – en ten behoeve van – particuliere kleinverbruikers. Dit is conform het regeerakkoord. Uitbreiding van de regeling tot ondernemingen zou daarnaast het bezwaar hebben dat de regeling wegens mogelijke staatssteunaspecten ter goedkeuring gemeld zou moeten worden bij de Europese Commissie, waardoor inwerkingtreding vooralsnog niet mogelijk zou zijn. Bovendien is nog niet duidelijk of een goedkeuring van een dergelijke regeling door de Europese Commissie mogelijk is (mede in verband met het nu nog onbekende nieuwe milieusteunkader dat per 1/7/2014 van kracht zal worden).
Wanneer denkt u het onderzoek te voltooien naar de mogelijkheid om deze regeling open te stellen voor ondernemers?
In het Energieakkoord is afgesproken dat onderzocht wordt in hoeverre het nodig en mogelijk is dat zakelijke kleinverbruikers ook gebruik kunnen gaan maken van de regeling. Dit onderzoek zal naar verwachting voor de zomer van 2014 zijn afgerond.
Op welk moment ziet u mogelijkheid om, als het onderzoek daar aanleiding toe geeft, de regeling open te stellen voor ondernemers?
Afhankelijk van de uitkomsten van bovengenoemd onderzoek zal gekeken worden in hoeverre zakelijke kleinverbruikers ook gebruik kunnen gaan maken van deze of een vergelijkbare regeling en wanneer dat zal zijn.
Kunnen Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP’ers) deelnemen aan de regeling? Zo nee, waarom niet?
Coöperaties en V.v.E.’s waarvan één of meer leden ondernemer zijn komen in beginsel niet voor toepassing van de regeling in aanmerking. Bij ministeriële regeling zal echter worden geregeld onder welke omstandigheden de inspecteur hierop een uitzondering kan maken. In beperkte mate zullen daardoor ook natuurlijke personen die ondernemer zijn, zoals ZZP’ers, lid kunnen zijn van een coöperatie of V.v.E. die mag deelnemen aan de regeling.
Geldt de uitsluiting van ondernemers ook voor VvE’s? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot het feit dat VvE’s hun leden niet kunnen selecteren en ondernemers dus niet kunnen buiten sluiten? Kan deze regel ertoe leiden dat de gehele VvE geen gebruik kan maken van het verlaagd tarief omdat er één ondernemer lid is van de VvE? Zo ja, deelt u de mening dat dit effect onwenselijk is en wat gaat u daar dan aan doen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de behandeling van het Belastingplan 2014? Zo nee, waarom niet?
Bij dezen.
Het vragen van inkomensafhankelijke huurverhoging door verhuurders met minder dan 10 woningen |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Mogen verhuurders met minder dan 10 woningen, die vrijgesteld zijn van verhuurderheffing, inkomensafhankelijke (extra) huurverhoging vragen?1
Ja. Alle verhuurders die woningen gereguleerd verhuren mogen aan de huurders van die woningen een inkomensafhankelijke huurverhoging voorstellen indien het huishoudinkomen van de huurders een of beide inkomensgrenzen voor de inkomensafhankelijke huurverhoging overschrijdt (mits de voorgestelde huurprijs niet boven de maximale huurprijs van de woning ligt). Er wordt geen onderscheid gemaakt in type verhuurder of aantal woningen dat de verhuurder verhuurt.
Zo nee, is het strafbaar als zij toch inkomensgegevens van hun huurders opvragen bij de Belastingdienst?
Niet van toepassing.
Zo ja, wat is de ratio van de wetgeving inzake de inkomensafhankelijke huurverhoging, nu verhuurders die géén extra kosten maken wél extra huurverhoging mogen vragen? Bent u bereid aan deze onwenselijke situatie een eind te maken?
In de toelichtingen op de wetsvoorstellen inzake de inkomensafhankelijke huurverhoging (33 129 en 33 330) en in de parlementaire behandeling van die wetsvoorstellen is aangegeven dat de inkomensafhankelijke huurverhoging een tweeledige doelstelling heeft. De eerste doelstelling is het bevorderen van de doorstroming in het gereguleerde huursegment, de tweede doelstelling is dat huishoudens met een midden- of hoger inkomen die in een gereguleerd verhuurde woning (blijven) wonen een huurprijs gaan betalen die – op termijn – meer in overeenstemming is met de kwaliteit van de woning.
Verhuurders kunnen de extra huurinkomsten van de inkomensafhankelijke huurverhoging aanwenden voor investeringen in (nieuwbouw)huurwoningen, hetgeen de doorstroming in de huurwoningenmarkt bevordert.
Het kabinet ziet geen reden om de regelgeving inzake de inkomensafhankelijke huurverhoging op dit punt te wijzigen.
Misbruik van Syrische minderjarige vluchtelingen |
|
Roelof van Laar (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verschillende reportages en artikelen over kindermisbruik en kindhuwelijken in Syrië en omringende landen, waaronder het artikel1 op de website van de Thomson Reuters Foundation en een videoreportage van RTL?2
Ja.
Kunt u de trend die genoemd wordt in het artikel, die van een stijgend aantal zaken van kindermisbruik en kindhuwelijken onder Syrische (vluchtelingen)meisjes in en rondom Syrië, bevestigen?
De trend van kindermisbruik en met name kindhuwelijken is bekend. Kindhuwelijken zijn geen nieuw fenomeen in o.a. het Midden-Oosten, maar door de Syrische crisis lijkt het aantal gevallen toe te nemen. Dit is echter moeilijk te controleren en cijfers zijn niet beschikbaar.
Kunt u bevestigen dat mannen vanuit Saoedi-Arabië en andere landen in het Midden-Oosten actief op zoek zijn naar kindbruidjes onder Syrische vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke maatregelen er internationaal worden genomen om deze kinderen te beschermen en deze trend een halt toe te roepen, en wat de rol van Nederland hierbij is?
Internationaal is een belangrijke eerste stap gezet door de aanname op 27 september jl. van een resolutie in de Mensenrechtenraad (MRR) waarmee erkend wordt dat kindhuwelijken en gedwongen huwelijken resulteren in een aantal fundamentele mensenrechtenschendingen. Het Kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten is verzocht om hierover een rapport op te stellen en een paneldiscussie te organiseren tijdens de 26e Mensenrechtenraad in juni 2014 («Strengthening efforts to prevent and eliminate child, early and forced marriages: challenges, achievements, best practices and implementation gaps»). Nederland was een van de initiatiefnemers van deze resolutie, samen met Canada, Finland en Zwitserland. De resolutie is gesteund door 107 landen maar de Golfstaten zagen af van co-sponsoring vanwege de verwijzing naar SRGR. Nu de resolutie het onderwerp op de agenda van de MRR heeft geplaatst biedt het vervolgtraject mogelijkheden tot inhoudelijke verdieping en draagvlakverbreding.
Bent u bereid om de autoriteiten van de landen, waaruit de plegers van deze misdaden komen, aan te spreken op hun betrokkenheid bij deze schanddaden?
Bestrijding van kindhuwelijken is een prioriteit in het Nederlandse beleid. Zoals vermeld in de nota Wat de Wereld Verdient (blz. 27) maakt Nederland zich sterk voor het tegengaan van huwelijksdwang (kindbruiden) en seksueel geweld, onder meer door deelname aan de internationale campagne «Girls not Brides».
Nederland brengt het thema internationaal onder de aandacht in diverse gremia, waaronder de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de Veiligheidsraad, de Mensenrechtenraad en de Raad van Europa en draagt actief bij aan de preventie van geweld tegen vrouwen en meisjes, zowel bilateraal als multilateraal. Zo organiseerden Nederland, Canada en Ghana op 25 september en marge van de AVVN een side-event over beëindiging van kindhuwelijken, getiteld «Too Young To Wed», in aanwezigheid van een voormalig potentieel Pakistaans kindbruidje. Hierbij heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking speciale aandacht gevraagd voor deze wanpraktijk en opgeroepen tot het vormen van een brede coalitie die concrete actie moet gaan ondernemen om kindhuwelijken tegen te gaan.
Op 18 oktober jl. heeft Nederland bijgedragen aan het open debat in de Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid en in EU-verband is de VR-resolutie gesteund die oproept tot krachtige implementatie van VR-resolutie 1325.
Aanspreken van de autoriteiten van de landen waaruit de plegers komen, heeft het meeste zin als dit in internationaal verband gebeurt. Daarom ondersteunt Nederland initiatieven in andere gremia zoals het «Preventing Sexual Violence in Conflict»-initiatief dat door de Britse Minister van Buitenlandse Zaken William Hague is gelanceerd en waarvoor via de G8 bredere internationale steun wordt geworven. Samen met de NGO «Girls Not Brides» maakt Nederland deel uit van de internationale campagne tegen kindhuwelijken. Financieel draagt Nederland bij aan de uitbanning van geweld tegen vrouwen en meisjes via het UN Trustfund to Eliminate Violence against Women (dat tot op heden 135 lokale initiatieven in 128 landen ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes heeft gefinancierd) en via het door het Ministerie van Buitenlandse Zaken ingestelde Funding Leadership and Opportunities for Women-fonds (FLOW) voor projecten op het gebied van bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes en economische weerbaarheid en politieke participatie van vrouwen, waarbij speciale aandacht uitgaat naar de MENA-regio.
Bent u bereid om dit thema internationaal onder de aandacht te brengen? Zo ja, op welke manier en in welke gremia?
Zie antwoord vraag 5.
In welke mate wordt er binnen de huidige middelen voor noodhulp voor de crisis in Syrië ook ingezet op de bescherming van meisjes tegen seksueel geweld en uithuwelijking?
Tijdens haar bezoek medio september aan het Syrische vluchtelingenkamp Za’ateri in Jordanië en aan illegale kampementen in Libanon, alsmede in gesprekken met UNICEF en UNHCR, heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking specifiek aandacht besteed aan de positie van vrouwen en meisjes. Hierbij werd ook ingegaan op het probleem dat meisjes, in een poging hen te beschermen, op steeds jongere leeftijd worden uitgehuwelijkt.
UNHCR heeft bewustmakingsprogramma’s over kindhuwelijken voor Syrische vluchtelingen en focust op identificatie van kwetsbare gezinnen in dit opzicht. Tot op heden heeft Nederland aan UNHCR een ongeoormerkte bijdrage van 36 miljoen euro humanitaire hulp voor slachtoffers van de Syrische crisis beschikbaar gesteld. Tevens is voor de Syrische crisis uit dit budget 3,5 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de VN-organisatie voor kinderen UNICEF, die zich ook bezig houdt met bestrijding van deze kwalijke praktijken en gender gerelateerd en seksueel geweld.
Woningcorporaties die nog steeds met anti-kraakcontracten werken |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het besluit van woningcorporatie Woonstad in Rotterdam om bewoners met een aflopend tijdelijk huurcontract in een deel van Nieuw Crooswijk genaamd «Reserveboezem III» geen regulier huurcontract aan te bieden, maar deze woningen te laten bewonen op basis van een («anti kraak») gebruiksovereenkomst?1
Gevraagd naar de feiten deelt Woonstad mij mee dat het hier gaat om een woonblok dat sinds jaren bestemd is voor sloop en nieuwbouw. Op dit moment voorziet Woonstad dat in juli 2014 daadwerkelijk met de sloop kan worden begonnen. Wethouder Karakus van Rotterdam heeft Woonstad verzocht om, indien dit juridisch nog mogelijk is, te bezien of de zittende tijdelijke huurders nog tot de feitelijke sloopdatum in hun woningen kunnen blijven. Mede dankzij de wijziging van de Leegstandwet per 1 juli 2013 is verlenging van de vergunning voor een aantal huurders nog haalbaar. Tot slot deelt Woonstad mee dat slechts tijdelijke huurovereenkomsten die na 1 december 2013 aflopen niet meer verlengd kunnen worden, wegens de vereiste minimale duur van een half jaar.
In het algemeen heb ik niet de behoefte in de bedrijfsvoering van een corporatie te treden. Wel waardeer ik de acties van Woonstad om het hier bedoelde woonblok zo lang mogelijk ten nutte van de volkshuisvesting te laten komen. Tevens wordt daarmee verpaupering door leegstand en eventueel kraken van woningen voorkomen.
Deelt u de mening dat deze ontwikkeling haaks staat op de motie Paulus Jansen over tijdelijke verhuurcontracten, waarin de regering verzocht wordt «… in overleg te gaan met de koepel van woningcorporaties, Aedes, opdat woningcorporaties waar het gaat om tijdelijke leegstand enkel werken met tijdelijke verhuurcontracten zoals gedefinieerd onder de Leegstandwet» (Kamerstuk 33 436 nr.2? Zo nee, waarom niet?
Ik stel vast dat de indiener van de motie streeft naar beëindiging van het gebruik van anti-kraakcontracten door woningcorporaties, maar dat de corporaties zelf aangeven dat niet in alle gevallen verhuur onder de Leegstandwet mogelijk is en dat daarom woningcorporaties in sommige gevallen toch van dit instrument gebruik maken. Ik heb begrip voor de argumenten van de corporaties. Voor een toelichting verwijs ik u naar mijn brief onder meer over dit onderwerp die u kort geleden heeft ontvangen.
Hoeveel woningcorporaties maken gebruik van antikraakbureaus om woningen tijdelijk te verhuren? Om hoeveel woningen gaat het?
Ik ben niet op de hoogte van deze informatie. Wel ben ik doende de motie van het lid Paulus Jansen2 uit te voeren, die verzoekt de aard en omvang van de tijdelijke verhuur in beeld te brengen en daarover aan de Kamer te rapporteren. In mijn brief waar ik eerder naar verwees, heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik deze motie wil uitvoeren.
Welke afspraken heeft u met Aedes gemaakt om het gebruik van anti-kraakcontracten door woningcorporaties te beëindigen?
Kort geleden heb ik u een brief gestuurd die onder meer over dit onderwerp gaat, waarnaar ik u opnieuw verwijs. Ik heb kennis genomen van de overwegingen van Aedes op dit punt en ik ben van mening dat het standpunt van Aedes redelijk is. De conclusie is derhalve dat het voor woningcorporaties niet in alle gevallen te vermijden is om gebruik te maken van anti-kraakcontracten.
Ik zal dan ook geen maatregelen nemen om het gebruik van anti-kraakcontracten door woningcorporaties definitief te beëindigen.
Indien uw gesprek met Aedes niet geleid heeft tot de vrijwillige beëindiging van het gebruik van anti-kraakcontracten door of namens woningcorporaties, op welke andere wijze denkt u het gebruik van deze contracten te beëindigen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen voor 31 oktober 2013 te antwoorden, aangezien een deel van de bewoners van «de Reserveboezem III» in Rotterdam mogelijk op deze datum de woning moet verlaten?
Gezien het antwoord op vraag 1 is de noodzaak hiertoe vervallen.
Het Nederlands verzet tegen country-by-country reporting voor internationaal opererende ondernemingen |
|
Jesse Klaver (GL), Arnold Merkies |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse regering in Raadsverband «woordenrijk bezwaren aanvoert» tegen een EU-brede verplichting tot country-by-country reporting voor internationaal opererende ondernemingen?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, wat zijn de aangevoerde bezwaren?
De Nederlandse regering heeft ten aanzien van voorstellen over rapportage van belastingbetalingen het standpunt uitgedragen zoals eerder door haar is verwoord in de antwoorden op genoemde vragen van de leden Klaver en Merkies en de kabinetsreactie op het SEO-rapport Overige Financiële Instellingen en het IBFD-rapport ontwikkelingslanden. Dat wil zeggen dat Nederland volop steun geeft aan het groeiende aantal internationale initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van belastingrapportages. Daarbij heeft Nederland wel aandacht voor de mogelijk negatieve economische consequenties van publieke beschikbaarheid van deze informatie en voor een goede afstemming met reeds bestaande transparantieverplichtingen. Ook vindt Nederland het belangrijk dat wanneer er in de EU specifieke voorstellen worden gedaan, deze voldoende duidelijk zijn en de effecten voldoende in kaart worden gebracht. Op die manier kunnen de lidstaten zich een gedegen oordeel over het voorstel vormen, hetgeen de voortvarendheid van de besluitvorming bevordert. Nederland zal ook in de toekomst een positie langs de hiervoor geschetste lijnen innemen.
Opereert de Nederlandse regering in EU-verband nog steeds in lijn met de motie-Merkies/Klaver2, het antwoord op de eerdere vragen van de leden Klaver en Merkies3, punt 10i van de conclusies van de Europese Raad van 22 mei jl.4 en de kabinetsreactie op het Sociaal Economisch Onderzoek-rapport Overige Financiële Instellingen en het International Bureau of Fiscal Documentation-rapport ontwikkelingslanden5?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zal de Nederlandse positie zijn tijdens de volgende bijeenkomst van de werkgroep «company law» van de Raad op 22 oktober aanstaande?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan bovenstaande bijeenkomst van 22 oktober te beantwoorden?
Uw vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Uitbuiting van werknemers die werken aan de A2-tunnel in Maastricht |
|
Manon Fokke (PvdA), John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitbuiting van werknemers bij het A2-project in Maastricht, zoals gemeld bij L1?
Het is belangrijk dat wet- en regelgeving wordt nageleefd. Signalen zoals in de Limburger zijn belangrijke signalen voor de diverse handhavende diensten.
De Inspectie SZW doet onderzoek naar mogelijke misstanden bij werkzaamheden aan de A2. Dit onderzoek is thans nog in volle gang. De Inspectie SZW werkt hierbij nauw samen met de Belastingdienst. Als blijkt dat arbeidswetgeving is overtreden, bijvoorbeeld door onderbetaling op basis van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of veel te lange werktijden, kunnen de werkgevers forse boetes tegemoet zien.
De Stuurgroep A2 Maastricht (gemeente Maastricht, gemeente Meerssen, Rijkswaterstaat en de provincie Limburg) heeft op 14 oktober jl. een expertcommissie ingesteld. Deze expertcommissie is gevraagd een analyse te geven van de feiten zoals die blijken uit de beschikbare informatie naar aanleiding van de vermeende misstanden met buitenlandse werknemers in de lijn tussen opdrachtnemer Avenue2 en Atlanco Rimec. De expertcommissie heeft vrijdag 22 november haar bevindingen gepresenteerd1.
Nu er een rapport ligt van de expertcommissie wordt inzichtelijker wat er aan de hand is. Het rapport laat zien dat het gaat om complexe materie. De expertcommissie komt onder andere tot de conclusie dat de inhoudingen voor logistieke diensten in strijd zijn met artikel 55 lid 1 van de Bouw cao, zoals die vanaf 17 september 2012 algemeen verbindend is verklaard. Ook zijn er vragen over de arbeidstijden en de hoogte van de kosten voor huisvesting en vervoer en is er onvoldoende duidelijkheid over de VCA-certificaten. De geuite zorgen zijn dus terecht. Ik merk hier voor de volledigheid op dat de expertcommissie tegelijkertijd aangeeft, dat het uiteindelijke oordeel over de toepasselijkheid van artikel 55 van de Bouw cao aan de rechter is.
Ik ben blij met het rapport van de expertcommissie. Het rapport geeft mogelijkheden voor betrokken partijen om tot oplossingen te komen. Ik hoop dat de betrokken partijen deze zaak voortvarend oppakken en snel gezamenlijk tot een oplossing komen die recht doet aan de toepasselijke arbeidsvoorwaarden voor de Portugese werknemers.
Deelt u de mening dat uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing in Nederland niet gewenst zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, dergelijke misstanden zijn niet gewenst in Nederland. Daarom heb ik op 11 april jl. het actieplan «bestrijden van schijnconstructies» naar uw Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2012–2013, 17 050, 428). In dit actieplan heb ik maatregelen aangekondigd om onder andere schijnzelfstandigheid, ontduiking van het wettelijk minimumloon, misbruik met de premieafdracht en ontduiking van cao’s tegen te gaan. Op dinsdag 26 november jl. heb ik u een voortgangsrapportage gestuurd over de aanpak schijnconstructies.
Deelt u de mening dat de overheid (in dit geval Rijkswaterstaat) een voorbeeldfunctie heeft en niet mag accepteren dat (onder)aannemers bij projecten die in opdracht van de overheden worden uitgevoerd gebruik maken van dit soort beloningsconstructies? Zo nee, waarom niet?
Beloningsconstructies waarmee de in Nederland geldende wet- en regelgeving wordt overtreden zijn ontoelaatbaar. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor overheidsopdrachten. De opdrachtnemer is primair verantwoordelijk voor een juiste toepassing van alle relevante wet- en regelgeving. Ik hoop dat de betrokken partijen het rapport van de expertcommissie gebruiken om deze zaak voortvarend op te pakken en snel gezamenlijk tot een oplossing komen die recht doet aan de toepasselijke arbeidsvoorwaarden voor de Portugese werknemers.
Is de behandeling van werknemers voor overheden (Rijk, Provincie, Gemeenten, Waterschappen) een toetsingscriterium bij de selectie van (onder)aannemers bij infraprojecten? Kan hierin een verscherping van de regels worden doorgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het instrument van selectie is binnen de aanbestedingsregelgeving er op gericht om de geschiktheid (zoals inhoudelijke kennis, ervaring) van de opdrachtnemer te borgen. De nieuwe aanbestedingswet legt aan de aanbesteder enige beperkingen op ten aanzien van het opvragen van bewijsmiddelen. In de inschrijvingsfase moet worden afgegaan op de eigen verklaring. Bovendien is de aanbesteder verplicht specifieke bewijsmiddelen als bewijs te aanvaarden.
De uitgebuite werknemers zijn in dienst van een dochterbedrijf van het Ierse Atlanco Rimec dat eerder dit jaar al in opspraak raakte bij de bouw van de Eemscentrale van Nuon in Groningen; was er toen er een contact met dit bedrijf werd afgesloten al bekend dat dit bedrijf een bedenkelijke reputatie heeft als het gaat om de beloning van werknemers? Zo nee, waarom niet?
Nee, de opdrachtgever heeft op 7 oktober 2009 het contract met de opdrachtnemer Avenue2 gesloten, dus voor de door u aangehaalde situatie bij de bouw van de Eemscentrale van Nuon Groningen.
Bij het inlenen van personeel van derden door een hoofdopdrachtnemer is een opdrachtgever niet betrokken. De inzet en behandeling van ingehuurd personeel valt onder de aansturing van de hoofdopdrachtnemer. Natuurlijk is de opdrachtgever gehouden zich als goed opdrachtgever te gedragen.
Voert het bedrijf Atlanco Rimec momenteel nog meer projecten voor Rijkswaterstaat uit of heeft dit bedrijf de afgelopen jaren nog andere projecten voor Rijkswaterstaat uitgevoerd?
Het bedrijf voert geen projecten direct voor Rijkswaterstaat uit. Ook is Rijkswaterstaat op dit moment geen ander project bekend waar het bedrijf momenteel door de opdrachtnemer is ingeschakeld.
Bent u bereid om een onderzoek te verrichten naar uitbuiting van werknemers, oneerlijke concurrentie en verdringing bij infraprojecten die in opdracht van de overheid worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Bij alle (infra)projecten die in Nederland worden uitgevoerd, al dan niet in opdracht van de overheid, is het belangrijk om uitbuiting van werknemers en oneerlijke concurrentie te voorkomen en daar waar het voorkomt aan te pakken. Op het moment dat er meldingen binnenkomen bij de inspectiediensten wordt hier serieus naar gekeken.
In het actieplan «bestrijden van schijnconstructies» is aangekondigd dat het kabinet de ketenaansprakelijkheid voor betaling van het loon wil uitbreiden, zodat ook opdrachtgevers en hoofdaannemers aansprakelijk kunnen worden gesteld voor betaling van het (cao-)loon. Op dit moment wordt hieraan gewerkt.
Voorts laat ik, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 13 september jl. over EU-arbeidsmigratie (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 175) een onderzoek doen naar verdringing als gevolg van arbeidsmigratie en het in kaart brengen van maatregelen om verdringing tegen te gaan. Het onderzoek zal naar verwachting voor de zomer van 2014 worden afgerond.
De gevolgen van het beperken van de rechtsbijstand voor de rechtsbescherming in vreemdelingenzaken |
|
Marit Maij (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het advies van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 op het Besluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandsverleners (hierna: het besluit)2, mede gelet op het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), dat door de voorgestelde regeling de facto geen rechtsbijstand in bezwaar en, met name, in hoger beroep aan vreemdelingen meer kan worden verleend nu het overgrote deel van die zaken kennelijk zonder zitting wordt afgedaan? Kunt u uitgebreider en nadrukkelijker ingaan op de genoemde adviezen dan u heeft gedaan in het nader rapport?
Tijdens het Algemeen Overleg van 14 november 2013 inzake de stelselvernieuwing rechtsbijstand heb ik uw Kamer toegezegd de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de per 1 oktober 2013 ingevoerde maatregel met betrekking tot de kennelijke afdoeningen in het vreemdelingenrecht nader te zullen bekijken. Deze mondelinge toezegging heb ik schriftelijk bevestigd bij mijn brief van 19 november 20133. In de brief over de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand die ik uw Kamer heden stuur geef ik aan over de volle breedte – met andere woorden niet beperkt tot vreemdelingenzaken – tot aanpassing van regelgeving over te gaan.
Hoeveel hoger beroep vreemdelingenzaken zijn er jaarlijks bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, uitgesplitst naar de verschillende soorten zaken zoals asiel, regulier en vreemdelingenbewaring? Hoeveel procent van deze zaken wordt, eveneens uitgesplitst naar soorten zaken, kennelijk afgedaan? Kunt u zich hierbij baseren op de gegevens van de jaren 2010, 2011 en 2012?
Onderstaande tabel geeft de instroom aan vreemdelingenzaken in hoger beroep bij de Raad van State weer, uitgesplitst naar soort zaak.
2.040
1.860
1.700
5.000
5.350
4.320
1.620
1.930
1.640
360
290
540
Bron: Raad van State. Afgerond op tientallen. De instroom is inclusief voorlopige voorzieningen.
Zoals ik in antwoord op vragen 1 en 5 heb aangegeven ben ik voornemens om de maatregel waarbij een lagere vergoeding aan de rechtsbijstandverlener wordt toegekend in zaken die met een kennelijke uitspraak eindigen te herzien.
Hoeveel bezwaren worden jaarlijks door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgedaan? Hoeveel procent van deze zaken werd kennelijk afgedaan in de jaren 2010, 2011 en 2012? Hoe verwacht u dat deze cijfers zich verder ontwikkelen, mede gelet op de bezuinigingen bij de IND en de Visadienst en de uitkomst van de pilot «Pit Stop» bij de IND, die heeft geleid tot de aanbeveling om bij twijfel aan de gegrondheid van het bezwaar, dit kennelijk ongegrond te verklaren? Kunt u aangeven wat de huidige status is van die aanbeveling?
In de jaren 2010, 2011 en 2012 zijn respectievelijk bijna 16.000, ruim 16.000 en ruim 18.000 bezwaarzaken afgedaan. Dit betreft bezwaar asiel, regulier, visum en overige, exclusief naturalisatie. In 2010 is daarvan 19% kennelijk afgedaan (kennelijk niet -ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond). In 2011 is 22% kennelijk afgedaan en in 2012 was dat 23%.
In de Meerjaren Productie Prognoses (MPP) 2014 verwacht de IND dat de instroom van visum bezwaar en bezwaar regulier geen grote wijzigingen zal laten zien ten opzichte van voorgaande jaren. Voor het overige is het lastig een inschatting te maken hoe deze cijfers zich zullen ontwikkelen, omdat dit afhankelijk is van de instroom en het aantal afwijzingen waartegen bezwaar wordt gemaakt.
De aanname dat de IND bij twijfel niet hoort in de bezwaarfase is niet juist. Uit de aangehaalde pilot is gebleken dat in de praktijk vaker wordt gehoord dan noodzakelijk is. Deze uitkomst heeft echter geen enkele consequentie voor de wijze waarop door de IND wordt omgegaan met de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb. Van deze wettelijke hoorplicht wordt slechts afgeweken als artikel 7:3 van de Awb dit toestaat.
Hoeveel was de vergoeding voor rechtsbijstand in deze zaken vóór inwerkingtreding van dit besluit? Hoe hoog is die geworden? Kunt u schetsen hoeveel arbeid er zit in een gemiddelde hoger beroep en in een gemiddeld bezwaar vreemdelingenzaak? Kunt u dit afzetten tegen de vergoeding die vanaf 1 oktober jl. geldt? Vindt u dat in verhouding? Zo ja, waarom? Kunt u uitleggen waarom in het besluit wordt uitgegaan van een vergoeding van twee punten (twee uren), terwijl u in de nota van toelichting bij het besluit stelt dat het vergelijkbaar is met een eenvoudig advies waaraan vier uren worden besteed?
De hoogte van de vergoeding voor rechtsbijstand wordt bepaald aan de hand van een puntensysteem, waarbij de puntentoedeling is gebaseerd op de gemiddelde tijdsbesteding per type zaak. De vergoedingen waren tot 1 oktober 2013 gebaseerd op het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, waarin geen rekening werd gehouden met een kennelijke afdoening.
In de fase van de eerste aanvraag om een verblijfsvergunning asiel worden afhankelijk van de fase waarin de aanvraag zich bevindt, als hoofdregel telkens per fase vier punten toegekend. Voor het doorlopen van deze algemene asielprocedure kunnen in totaal twaalf punten worden verkregen. Daarbij is het uitgangspunt dat per fase gemiddeld genomen vier uur aan de zaak wordt besteed. In het geval van een asielzaak in beroep is de gemiddelde tijdsbesteding acht uur. Dat betekent dat aan de ene asielzaak meer maar aan de andere asielzaak in beroep minder dan acht uur wordt besteed. In een hoger beroepszaak wordt gemiddeld vijf uur aan de zaak besteed.
Met mijn voornemen om de maatregel inzake de «kennelijke» afdoening te herzien wordt de situatie van voor 1 oktober 2013, zoals in het voorgaande beschreven, hersteld.
Welke kenbare overwegingen heeft u gemaakt voor het zo fors verlagen van deze vergoedingen in vreemdelingenzaken, die door de NOvA een ongenuanceerde vermindering wordt genoemd? Is een van de doelstellingen van die verlaging het terugbrengen van het aantal bezwaren en hoger beroepen in vreemdelingenzaken? Deelt u de mening dat dit waarschijnlijk het gevolg zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de rechtsbescherming in vreemdelingenzaken door deze verlaging van de rechtsbijstand kan worden geschaad? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 1 en 5.
Deelt u de opvatting dat effectieve rechtsbescherming voor vreemdelingen noodzakelijk is? Zo ja, bent u bereid, indien de toegang daartoe onvoldoende gewaarborgd is, de verlaging van de rechtsbijstand in vreemdelingenzaken terug te draaien, en, in overleg met de NOvA, te komen tot een nieuwe, reële vaststelling van de vergoeding, die recht doet aan de arbeid die gemiddeld nodig is voor een bezwaar en een hoger beroep vreemdelingenzaak en de rechtsbescherming van vreemdelingen eerbiedigt? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat kennelijke afdoening in het vreemdelingenrecht geen werkbaar criterium is aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of er sprake is van een eenvoudige procedure, dan wel van nodeloos doorprocederen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u, nu het besluit reeds in werking is getreden en met het oog op de begrotingsbehandeling Veiligheid en Justitie 2014, deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb bij brief van 19 december 2013 aangegeven nog enige tijd nodig te hebben voor de beantwoording.4 In de brief die ik uw Kamer heden stuur kondig ik de herziening van de zogenaamde «kennelijke maatregel» aan.
Tekort aan huisartsen in Drenthe |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Een Vandaag-item «Drenthe: tekort aan huisartsen door gebrek opvolgers»?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van het feit dat sommige huisartsen in Zuidwest-Drenthe al jaren op zoek zijn naar een opvolger terwijl er op korte termijn naar verwachting 25–30 huisartsen nodig zijn om de huisartsencapaciteit op niveau te houden?
Mij is bekend dat zich op termijn mogelijk problemen kunnen voordoen bij het vinden van opvolging voor huisartsen in de regio Drenthe. Huisartsenkring Drenthe heeft een enquête uitgezet om in kaart te brengen hoeveel huisartsen op basis van hun leeftijd de komende jaren de praktijk zullen beëindigen en waar mogelijk problemen zich voordoen bij het vinden van opvolging. Dit om hier tijdig op te kunnen anticiperen en waar mogelijk ondersteuning te bieden.
Zijn er bij u, naast Zuidwest-Drenthe en Noordoost-Groningen, meer gebieden bekend waar deze problematiek zich voordoet?
Nee, er zijn mij geen andere regio’s bekend waarin op korte termijn sprake is van een tekort aan huisartsen. In de werkgroep «zorg en sociale draagkracht»2 worden de gevolgen van krimp op het terrein van zorg besproken en worden zorgvraagstukken geïnventariseerd. Tot nu toe heeft alleen de regio Drenthe door middel van de uitkomsten van de enquête inzicht gegeven in het te verwachten tekort aan huisartsen de komende jaren.
Deelt u de mening dat de situatie omtrent de opvolging van huisartsen in buitengebieden al jaren zorgelijk is en dat landelijke aansturing noodzakelijk lijkt om de huisartsencapaciteit daar voldoende beschikbaar te houden?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat er voldoende huisartsenzorg voor hun verzekerden kan worden ingekocht, ook in buitengebieden. Wanneer een verzekeraar te weinig onderneemt om de toegang tot de huisartsenzorg te borgen en te financieren kan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de verzekeraar aanspreken op zijn zorgplicht.
De overheid heeft vooral een taak te zorgen voor voldoende opleidingsplaatsen voor huisartsen. De Huisartsopleiding Nederland (HON) is verantwoordelijk voor het verdelen van de opleidingsplaatsen over het land en houdt bij deze verdeling rekening met de inwoneraantallen in het gebied van het opleidingsinstituut. Lokale overheden kunnen daarnaast faciliterend optreden om hun aantrekkelijkheid als vestigingsplaats voor huisartsen te vergroten.
Hoe kijkt u aan tegen een oplossing waarin zorgverzekeraars huisartstarieven differentiëren zodat het huisartsenwerk in buitengebieden aantrekkelijker kan worden gemaakt? Is voor tariefdifferentiatie voor huisartsen een ministerieel besluit nodig of mogen zorgverzekeraars dit al?
Binnen de bekostigingssystematiek van huisartsenzorg is het mogelijk dat aanbieders van huisartsenzorg en verzekeraars, via de module Modernisering & Innovatie (M&I-module), afspraken maken ter versterking van de eerste lijn. Indien verzekeraars ervoor kiezen om aanvullende afspraken te maken met huisartsen in buitengebieden zodat deze verzekeraars kunnen voldoen aan hun zorgplicht, heb ik hier geen bezwaren tegen.
Deelt u de mening dat dit naast de problematiek omtrent het beschikbaar houden van voldoende huisartsencapaciteit, extra noodzakelijk is aangezien het uitgerekend gebieden betreft waar de bevolking relatief ongezonder is?2 In hoeverre vindt u dat de verantwoordelijkheid van in buitengebieden actieve zorgverzekeraars reikt om tot een oplossing te komen? Waar eindigt de verantwoordelijkheid van de verzekeraars en waar begint uw verantwoordelijkheid als het gaat om het tegengaan van de sociaal economische gezondheidsverschillen in Zuidoost-Drenthe en Noordoost-Groningen?
Het is de verantwoordelijkheid van verzekeraars om voldoende zorg in te kopen om jegens hun verzekerden aan de zorgplicht te kunnen voldoen. Dit betekent dat verzekeraars ervoor dienen te zorgen dat verzekerden die woonachtig zijn in deze gebieden gebruik kunnen maken van huisartsenzorg. Voor wat betreft de regio Drenthe heb ik vernomen dat de Drentse LHV kring (Landelijke Huisartsen Vereniging), de Drentse Huisartsen Coöperatie en de Centrale Huisartsen Dienst met de preferente verzekeraar Achmea in gesprek zijn om samen tot een oplossing te komen. Er is een plan van aanpak opgesteld waarin aandacht wordt besteed aan financiële, infrastructurele- en personele incentives. Zo stelt Achmea via de M&I-module met ingang van 2014 extra geld beschikbaar om startende huisartsen te motiveren om zich in Drenthe te vestigen. Daarnaast is overeengekomen dat Achmea de opleiding van vijf extra physician assistants betaalt. Dit zijn hoogopgeleide zorgverleners die onder supervisie van de huisarts taken kunnen overnemen.
Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid dat verzekeraars via de risicoverevening vereveningsbijdragen toegekend krijgen die rekening houden met de gezondheid van hun verzekerdenpopulatie. Uit de zorgthermometer «zorg in regio’s 2013» van Vektis blijkt dat de gemiddelde kosten per verzekerde relatief hoog zijn in Drenthe en Groningen. Dit hangt mede samen met de vergrijzing in deze gebieden, waardoor het aantal mensen met een chronische ziekte ook relatief hoog is. Overigens blijkt uit gegevens van de GGD Drenthe dat de volwassen bevolking van Drenthe niet ongezonder is dan de gezondheid van de gemiddelde Nederlander. Binnen Drenthe zijn echter wel verschillen waarneembaar, welke samenhangen met verschillen in sociaal economische status (SES).
Hoe kijkt u aan tegen een oplossing waarin een gezondheidscentrum geplaatst wordt in probleemgebieden om zodoende de aanwas van nieuwe huisartsen aantrekkelijker te maken? Wat zou u kunnen doen als zich hier investeringsproblemen voordoen?
Het is mij bekend dat (beginnend) huisartsen steeds minder kiezen voor een solopraktijk en vaak een voorkeur hebben om in een groepspraktijk werkzaam te zijn. Uit de NIVEL beroepsregistraties blijkt dat er in verhouding in Drenthe relatief veel huisartsen werkzaam zijn in groepspraktijken.
Ik kan mij voorstellen dat in plattelandsgebieden gezondheidscentra, taakherschikking en multidisciplinaire samenwerking kunnen bijdragen aan het optimaal vormgeven van het benodigde zorgaanbod. Welke oplossing het beste is zal regio-afhankelijk zijn en aan het oordeel van verzekeraars en aanbieders in de regio.
In hoeverre mogen flankerende incentives worden ingezet om vestiging van nieuwe huisartsen en hun partners aantrekkelijker te maken in buitengebieden? Hoe kijkt u aan tegen een oplossing waarin wordt gezorgd voor werkbemiddeling voor partners van huisartsen? Wie zou een dergelijke werkbemiddeling moeten betalen?
Het is algemeen bekend dat de komende dertig jaar in Nederland een bevolkingsdaling optreedt en dat in krimpregio’s deze bevolkingsdaling sneller optreedt dan in andere delen van Nederland. Structurele krimp op regionale schaal zal, in combinatie met ontgroening en vergrijzing, gevolgen hebben voor diverse terreinen zoals wonen, werken, onderwijs, bereikbaarheid en ook de zorg- en welzijnsvoorzieningen. Om de uitdagingen voor de toekomst aan te gaan is er een interbestuurlijk actieplan bevolkingsdaling opgesteld «Krimpen met kwaliteit!», welke ook ingaat op thema’s als de zorg en de arbeidsmarkt. Zo wordt in relatie tot de zorg in het actieplan weergegeven dat krimpregio’s bij uitstek geschikt zijn om te experimenteren met nieuwe werkwijzen, bijvoorbeeld de inzet van ICT in de zorg / e-health. Voor tijdelijke financiering van dergelijke experimenten kunnen de regio’s bijvoorbeeld gebruik maken van de beleidsregel innovatie van de NZa.
Met dit interbestuurlijk actieplan geven de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Rijksoverheid richting aan een gezamenlijke beleidsaanpak van bevolkingsdaling met daarbij concreet geformuleerde korte- en lange termijn acties.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voert momenteel een quickscan uit welke tot doel heeft inzicht te bieden in het verwachte huisartsentekort in de noordelijke krimp- en anticipeerregio’s (waaronder Drenthe). Hier worden ook de verzekeraars bij betrokken. Voor meer informatie over deze quickscan verwijs ik u naar de website «Van meer naar beter».4
Hoe kijkt u aan tegen overige flankerende incentives, zoals dat in andere bedrijfstakken meer gebruikelijk is (het beschikbaar stellen van goedkopere hypotheken, het overkopen van de huizen die moeten worden achtergelaten, auto’s voor partners om woon-werkverkeer te faciliteren, reiskostenvergoedingen etc.)?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre kan de beschikbaarheidsbijdrage worden ingezet voor het inzetten van nieuwe huisartsen in buitengebieden? Kan dit geregeld worden via de wet?
Het instrument beschikbaarheidsbijdrage is vastgelegd in de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG). Deze beschikbaarheidsbijdrage maakt bekostiging van zorgaanbieders mogelijk voor activiteiten en voorzieningen ten behoeve van de beschikbaarheid van vormen van zorg waarvan de kosten voor de afzonderlijke prestaties niet of niet geheel zijn toe te rekenen naar of in rekening te brengen zijn aan individuele zorgverzekeraars of verzekerden, of waarbij een toerekening van de kosten naar tarieven marktverstorend zou werken, en die niet op andere wijze worden bekostigd.
Het instrument beschikbaarheidbijdrage is derhalve een last resort optie die pas in beeld komt als een benodigde vorm van zorg niet (voldoende) in de markt tot stand komt. Daarvan is hier naar mijn mening geen sprake. Het is aan zorgverzekeraars om de toegang tot de huisartsenzorg te borgen en te financieren. Het in het artikel gesignaleerde probleem is vooral dat huisartsen niet in die regio willen werken, daarbij lijkt de bekostiging/tarifering niet het knelpunt te zijn. In dergelijke omstandigheden is er geen reden om een beschikbaarheidbijdrage in te zetten.
Wat kunt u nog meer doen om de situatie te verbeteren?
Zie antwoord vraag 8.
Gaat u op korte termijn actie ondernemen om voldoende huisartsencapaciteit in buitengebieden te garanderen?
Zie antwoord vraag 8.
Het weren van lesbiënnes, homo’s en bi’s in de Golfstaten |
|
Linda Voortman (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Golfstaten lesbiënnes, homo’s en bi’s met een door Koeweit ontwikkelde test gaan weren? Zo ja, klopt dit bericht?1
Ja, het bericht is bekend. Volgens informatie van het Koeweitse ministerie van Buitenlandse Zaken betreft het een voorstel dat Koeweit zou overwegen te doen aan de leden van de Gulf Cooperation Council (GCC) om gezamenlijk de mogelijkheden te onderzoeken om personen die in aanmerking willen komen voor een (werk)visum of verblijfsvergunning een geslachtstest te laten ondergaan als onderdeel van de vereiste medische testen. Het idee lijkt zich te richten tegen transgenders.
Deelt u de mening dat dit een weerzinwekkende ontwikkeling is en dat daarvan krachtig afstand genomen moet worden?
Het eventueel doorvoeren van een dergelijke geslachtstest staat op gespannen voet met het recht op een gelijkwaardige behandeling en met de waarden waar het kabinet zich sterk voor maakt.
Deelt u tevens de mening dat deze tests in ieder geval op gespannen voet staan met het internationale recht op gelijkwaardige behandeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in onderlinge diplomatieke contacten en in Europees en/of VN-verband deze Golfstaten aan te spreken op de ontwikkeling en de toepassing van dit soort discriminatoire praktijken? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken volgt de situatie op de voet, staat in contact met EU-partners en zal indien het opportuun mocht zijn gepaste actie ondernemen gezamenlijk met internationale partners.
Zie ook de antwoorden op de Kamervragen van het lid Ten Broeke en het lid Bruins Slot met respectievelijk referentienummer 2013Z19340 en 2013Z19545.