Een nieuwe bijeenkomst van islamitische geweldspredikers |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw benefietgala met radicale imams»?1
Ja.
Klopt het dat onder andere de extremistische sjeik Assim al-Hakeem een visum heeft gekregen en aanwezig zal zijn op het «benefietgala»?
Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland is geen visum aangevraagd op naam van de in de aankondigingen genoemde prediker (Sheikh) Assim Al-Hakeem.
In hoeverre is bij u bekend dat sjeik Assim al-Hakeem predikt dat afvalligen en critici van Mohammed moeten worden gedood?
Het is mij bekend dat de heer al-Hakeem in diverse preken en spreekbeurten uitspraken heeft gedaan die in de Nederlandse context ontoelaatbaar zouden zijn en – als ze in Nederland in het openbaar gedaan zouden worden – in sommige gevallen tot strafrechtelijke vervolging zouden kunnen leiden.
Bent u bereid, indien sjeik Assim al-Hakeem (en eventuele andere geweldspredikers) een visum heeft gekregen, ook in dat geval te zorgen dat het visum wordt ingetrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland is geen visum aangevraagd op naam van de in de aankondigingen genoemde prediker (Sheikh) Assim Al-Hakeem.
Mocht de fout gemaakt zijn dat de betreffende geweldsprediker reeds een visum heeft gekregen en deze niet wordt ingetrokken, bent u dan bereid bij de burgemeester aan te dringen dat hij de bijeenkomst zal verbieden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat geen enkele buitenlandse geweldsprediker meer toegang krijgt tot ons land?
In de brief van 3 maart 2015 heb ik reeds gemeld dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Afwijkende gedachten en ideeën zijn op zich geen reden om iemand de toegang te weigeren. De vrijheden van godsdienst, meningsuiting en vereniging zijn essentieel voor onze democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Maar deze vrijheden zijn niet onbeperkt. Zij vinden hun grens als de vrijheden van anderen in het gedrang komen, als mensen aanzetten tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Wie in Nederland aanzet tot haat of geweld, zal strafrechtelijk worden aangepakt.
Zoals in de brief gemeld wordt om nadere invulling te geven aan maatregel 20f van het Actieprogramma in het visumverleningsproces indringender gekeken naar de invulling van het openbare orde en nationale veiligheidsaspect. Hiertoe worden door de betrokken ketenpartners allereerst de behandel(risico) profielen aangevuld met extra criteria en een alerteringslijst van sprekers en/of referenten die extra aandacht vragen in de beoordeling. Het behandelprofiel wordt inhoudelijk opgebouwd met informatie van de voor openbare orde en veiligheid verantwoordelijke instanties en aangevuld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in samenwerking met de IND. De alerteringslijst wordt opgesteld en bijgehouden door de NCTV. Deze behandel(risico) profielen (inclusief alerteringslijst) worden bij het binnenkomen van een visumaanvraag gebruikt om de aanvragen waar eventueel een verhoogd risico speelt te signaleren bij bovengenoemde ketenpartners. Voor de beslismedewerkers die werkzaam zijn bij vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland zal in het verlengde hiervan een training ter beschikking worden gesteld.
Deelt u de visie dat ook organisaties die geweldspredikers (blijven) uitnodigen aangepakt dienen te worden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Utrecht, dat volgens de organisatie bedoeld was om geld in te zamelen voor liefdadigheidsactiviteiten, is niet verboden. Echter, de vrijheid van meningsuiting is zoals gesteld in antwoord op vraag 6 niet onbeperkt. Deze wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen haat of geweld prediken of als de veiligheid in het geding komt. Wat betreft eventuele maatregelen tegen organisaties geldt, dat als zou blijken dat tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, het Openbaar Ministerie kan beoordelen of alleen degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, of ook degene die hem eventueel bij de strafbare uitingen heeft geholpen.
De zorgen over de kwaliteitsontwikkeling van de forensische geneeskunde |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brief van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen met als onderwerp «Kwaliteitsontwikkeling Forensische Geneeskunde»?1
Ik heb kennisgenomen van de brief en de daarin door het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) verwoorde zorg over de kwaliteit van het forensisch onderzoek en de opleiding voor forensische artsen. Het NRGD geeft hiermee invulling aan zijn missie om de kwaliteit van forensisch onderzoek in Nederland te bevorderen en te waarborgen. Concreet wordt aandacht gevraagd voor enkele bevindingen uit het rapport «De forensische geneeskunde ontleed», dat de Gezondheidsraad op 26 april 2013 heeft uitgebracht. Het kabinet heeft eerder uitvoerig gereageerd op dit rapport, naar welke reactie ik graag verwijs.2 Voor een nadere reactie op specifieke onderdelen verwijs ik naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
Deelt u de mening dat een forensisch arts een cruciale rol speelt in de opsporing en dat eenmaal gemaakte fouten, bijvoorbeeld bij het vaststellen van een niet natuurlijke dood, letselbeschrijving bij kinderen en zedenonderzoek, niet of nauwelijks kunnen worden hersteld? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Hoe wordt de kwaliteit gewaarborgd?
Het belang van forensisch onderzoek voor de opsporing staat buiten kijf, evenals het belang van een goede kwaliteit van forensische artsen en het zo veel mogelijk voorkomen van fouten. Het bepalen van de eisen waaraan een forensische arts gezien de stand van de wetenschap moet voldoen is bij uitstek een taak voor de beroepsgroep van forensische artsen. Het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) en de landelijke artsenfederatie KNMG geven concreet invulling aan deze verantwoordelijkheid door onder andere een register van forensische artsen te onderhouden. Dit betreft artsen die minimaal de 1-jarige basisopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en daardoor door de beroepsvereniging competent worden geacht om zelfstandig te werken als forensisch arts en correct een doodsoorzaak vast te stellen. Dit register is vanaf 1 januari 2013 een volwaardig register van artsen in de forensische geneeskunde, als genoemd in de Wet op de lijkbezorging. Met dit register is de kwaliteit van de forensisch arts geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging.
Waarom is er voor gekozen in de lopende aanbesteding «Medische arrestantenzorg en medisch forensisch onderzoek» te stellen dat een opleiding van vier modules van bij elkaar twintig dagen voldoende is, terwijl de Gezondheidsraad duidelijk heeft uitgesproken dat de opleiding van forensisch artsen voor wat betreft hun rol in de opsporing (lijkschouw, slachtoffer- en verdachtenonderzoek) ontoereikend is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de aanbesteding is onder andere als eis gesteld dat de forensische artsen zijn geregistreerd als forensisch arts bij de KNMG en/of FMG. Hiermee is aangesloten bij de eisen die de beroepsgroep van forensische artsen zelf stelt. Dat is de normale manier van werken en er was dan ook geen aanleiding om het NRGD voorafgaand aan deze specifieke aanbesteding om advies te vragen. Om dezelfde reden zie ik geen aanleiding om deze aanbesteding te wijzigen of stop te zetten. Het door de NRGD gegeven advies waarnaar vraag 1 verwijst kan wel behulpzaam zijn bij het nadenken over de kwaliteit van forensische artsen op de langere termijn. Zie hierover verder het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het waarborgen van de kwaliteit van forensische expertise bij uitstek een overheidstaak is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat er sprake is van een openbare aanbesteding zonder adequate kwaliteitswaarborging door de overheid?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen niet om advies gevraagd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de opsporingsgerelateerde aspecten van het aanbestedingscontract (lijkschouwing, slachtofferonderzoek en verdachtenonderzoek zeden- en geweldsdelicten) alsnog uit de aanbesteding te halen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het voorstel van het College gerechtelijk deskundigen een commissie in te stellen die als vervolg op het kritische rapport van de Gezondheidsraad de opdracht krijgt na te gaan op welke wijze de kwaliteit van het forensisch onderzoek door artsen in de toekomst gewaarborgd is?
Zoals ik in antwoord op vragen 2 en 4 uiteen heb gezet is de kwaliteit van forensische artsen in eerste plaats een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep zelf. Dat geldt dus ook voor de vraag of er aanleiding is om de bestaande eisen aan te scherpen en eventueel daartoe een commissie in te stellen. Het FMG is op diverse manieren bezig met de verdere ontwikkeling van het vakgebied en werkt in dat kader ook samen met het NRGD.
Scholen voor voortgezet onderwijs die bewust beknibbelen op leraren |
|
Loes Ypma (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft 76% van de scholen voor voortgezet onderwijs minder docenten aangesteld dan waar ze voor wordt bekostigd?1
Het is al jaren zo dat de verhouding in de verschillende soorten personeel (onderwijsgevend, onderwijsondersteunend en directie) afwijkt van de verhouding die wordt gehanteerd in de bekostiging. De Algemene Rekenkamer laat in haar onderzoek Bekostiging voortgezet onderwijs(Kamerstuk 31 289, nr. 193) uit juni 2014 zien dat in de periode 2009–2013 deze verhouding grofweg gelijk is gebleven (ongeveer 72 procent onderwijsgevend personeel, 24 procent onderwijsondersteunend personeel en 4 procent directie). Hiermee maken scholen gebruik van de ruimte die de bekostigingssystematiek reeds jaren biedt om, in overleg met de (personeelsgeleding van de) medezeggenschapsraad, eigen keuzes te maken in de samenstelling van het personeelsbestand. Hierdoor kan rekening worden gehouden met de specifieke situatie van de school. Bijvoorbeeld de opbouw van het totale personeelsbestand, de wijze waarop de onderwijstijd en het taakbeleid wordt ingevuld en de manier waarop het onderwijs wordt gegeven en toekomstige ontwikkelingen zoals krimp en groei van de leerlingaantallen.
Hoe beoordeelt u het dat de winst van de schoolbesturen over 2012 € 91 miljoen bedroeg?
Scholen hebben ten doel om goed onderwijs te bieden, niet om winst te genereren. Het is echter niet mogelijk om ieder jaar de uitgaven en de inkomsten exact met elkaar in evenwicht te laten zijn, al is het maar omdat voor sommige uitgaven een aantal jaren gespaard moet worden. Het ene jaar zal er dus meer geld uitgegeven worden dan er binnenkomt en het andere jaar minder. In een financieel gezonde situatie zijn uitgaven en inkomsten over de jaren heen uiteraard met elkaar in evenwicht. Zoals aan u gemeld in mijn brief van 20 december 2013 lagen de kosten van de schoolbesturen in het voortgezet onderwijs in 2012 91 miljoen euro lager dan de baten. Dit is 1,2 procent van de totale baten. Dit resultaat steekt positief af tegen de resultaten van de jaren daarvoor waarin (met name in 2009 en 2010) de kosten in de sector hoger lagen dan de baten. De Rekenkamer constateert onder meer naar aanleiding van deze getallen dat er in de sector vo sprake is van «een voorzichtig herstel» en van een financieel beeld dat «niet ongunstig» is (Algemene Rekenkamer, Bekostiging voortgezet onderwijs, 2014, Kamerstuk 31 289, nr. 193). Ik sluit mij hierbij aan.
Vindt u de mogelijkheid die de lumpsumbekostiging scholen biedt om geld te besteden aan heel andere zaken dan waarvoor het is bedoeld acceptabel, mede in het licht van de toenemende klachten van docenten over de werkdruk?
We hebben in het voortgezet onderwijs ervaring met een systematiek waarin van tevoren precies werd vastgesteld waar het geld aan besteed moest worden: het declaratiestelsel. In goed overleg met de Tweede Kamer is bijna 20 jaar geleden gekozen voor een lumpsumsystematiek, waarmee scholen zelf keuzes kunnen maken over besteding van middelen. De overweging daarbij was dat onderwijs maatwerk vraagt en dat scholen in staat gesteld moesten worden om een eigen personeelsbeleid te voeren. Ook de hoge administratieve lasten speelden een rol. Het belang van maatwerk is in mijn ogen in deze tijd eerder groter, dan minder groot geworden. Datzelfde geldt voor de wens om de administratieve lasten tot een minimum te beperken. Wat mij betreft staat de lumpsumsystematiek dan ook niet ter discussie.
Deelt u de mening van de Algemene Onderwijsbond dat tenminste 80% van het budget van de scholen voor voortgezet onderwijs zou moeten gaan naar de klas? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit te effectueren? Zo neen, waarom niet?
Nee. De verhouding binnen de bekostiging functioneert als rekenmodel en niet als blauwdruk voor de besteding van de middelen. Het is aan de scholen om, samen met de (personeelsgeleding van de) medezeggenschap, hier een passende verhouding in te bepalen. Zo kan rekening worden gehouden met de specifieke situatie van de school. Bijvoorbeeld de opbouw van het totale personeelsbestand, de wijze waarop de onderwijstijd en het taakbeleid wordt ingevuld en de manier waarop het onderwijs wordt gegeven. Daarbij is het goed mogelijk dat dit niet alleen tussen scholen onderling wisselt, maar dat hier ook bij scholen zelf fluctuaties plaatsvinden over de jaren.
Wat hebben de scholen inmiddels geantwoord op uw vraag hoeveel leraren deze aantrekken van het extra geld dat zij hebben gekregen?
Via de Kamerbrief van 19 december 2014 over de toezegging inzake behoud banen jonge leraren door de 150 miljoen euro NOA-middelen naar aanleiding van het algemeen overleg lerarenbeleid d.d. 13 november 2014 (Kamerstuk 27 923, nr. 197) heb ik u geïnformeerd over de uitvraag die is gedaan bij de PO-Raad en de VO-raad.
Het bericht ‘Zorginstelling betaalt 3 ton voor interimmer’ |
|
John Kerstens (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorginstelling betaalt 3 ton voor interimmer»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over topinkomens waarbij bureau BoerCroon een rol speelde?2 Heeft u bovendien kennisgenomen van de acties die de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderneemt tegen hogeschool ArtEZ om het salaris van een interim-bestuurder terug te vorderen?3 Hoe komt het dat BoerCroon vaker (interim-)bestuurders tegen bezoldigingen hoger dan de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semi-publieke sector (WNT) weet te plaatsen?
Ja, ik herinner mij de desbetreffende vragen. De zaak ArtEZ is mij bekend. De WNT-normering geldt voor alle topfunctionarissen die – gedurende een periode van 18 maanden meer dan 6 maanden – anders dan op basis van een dienstbetrekking de functie van topfunctionaris vervullen, de zogenoemde «interim-bestuurders». Voor afspraken gemaakt voor de inwerkingtreding van de wet geldt overgangsrecht. Alle interim-bestuurders moeten aan dit normenkader voldoen; ook de interim-bestuurders die worden aangetrokken vanuit het bureau Boer&Croon. Het is aan de instelling en de accountant om op de juiste en volledige naleving van de wet toe te zien. Als sluitstuk voorziet de WNT in een toezichts- en handhavingsinstrumentarium. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft het toezicht op de naleving van WNT voor het beleidsveld van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ondergebracht bij het CIBG. Naar aanleiding van het bericht, zoals aangehaald in vraag 1, heeft het CIBG informatie ingewonnen over de betreffende casus.
Is het waar dat voor de betreffende interim-bestuurder in 2013 een bezoldiging van 287.823 euro is betaald? Zo nee, welke onderdelen van het artikel zijn onjuist?
Naar ik heb begrepen, is er in 2013 sprake van een totale bezoldiging van € 302.044. Het gaat daarbij om een brutoinkomen van € 287.823 en € 14.221 aan belastbare vaste- en variabele onkostenvergoedingen.
Hoe komt het dat de overeenkomst met de interim-bestuurder reeds in december 2012 is afgesloten, terwijl het «plotselinge vertrek» van bestuurder Honkoop pas daarna – in februari 2013 – aan de orde was?
Uit informatie ingewonnen door het CIBG blijkt dat het contract voor de inhuur van de betreffende interim-bestuurder, met daarin de bezoldigingsafspraken, inderdaad in december 2012 is afgesloten. Enkele weken daarna, per 1 februari 2013 is het bestuur integraal overgenomen door de interim-bestuurder. Dat is op zich geen ongebruikelijke handelwijze.
Is het contract met de interim-bestuurder inderdaad reeds in december 2012 overeengekomen? Zo ja, waar blijkt dat uit en hoe hebt u dit kunnen controleren?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wellicht geen toeval is dat het betreffende contract «nog net aan het einde van 2012» – en dus ook voordat de WNT in werking trad – is afgesloten, om een hogere vergoeding dan op grond van de WNT was toegestaan, mogelijk te maken? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Uit navraag door het CIBG blijkt dat Eleos in het derde kwartaal van 2012 contact heeft gezocht met Boer & Croon. Dit omdat diverse verbeterplannen niet tot het gewenste resultaat hadden geleid en Eleos zich reeds in een kwetsbare financiële situatie bevond. Voordat het desbetreffende contract werd afgesloten is het vraagstuk nader geanalyseerd en is tijd aangewend om een kandidaat te kunnen selecteren die voldeed aan het gewenste profiel. Uiteindelijk is het contract in december 2012 afgesloten. In de praktijk komt het vaker voor dat een contract enige tijd voor de formele startdatum van de functievervulling wordt afgesloten.
Deelt u de mening dat de Raad van Toezicht van deze instelling er voor had moeten zorgen dat het contract met de interimmer niet nog net aan het einde van 2012 werd afgesloten, maar in plaats daarvan aan het begin van 2013? Wat was de reden dat er zoveel haast was bij het afsluiten van het contract?
Zie antwoord vraag 6.
Is in deze casus formeel binnen de kaders van de WNT gehandeld? Zo ja, deelt u de mening dat hier volledig in strijd met de geest van de WNT is gehandeld en dat dit gedrag zich niet verhoudt tot de doelstellingen van de WNT? Zo nee, op welke wijze gaat u of de instelling geld terugvorderen van de betreffende bestuurder dan wel van BoerCroon?
Er is sprake van een overschrijding van de maximum bezoldigingsnorm van de WNT, maar omdat de bezoldiging voor de inwerkingtreding van de wet is overeengekomen, valt deze onder het overgangsrecht. Er kan dus geen sprake zijn van terugvordering. Aan overgangsrecht kan niet worden getornd. Waar op vrijwillige basis eerder aan de normstelling wordt voldaan, juich ik dat uiteraard toe.
In welke schaal van de WNT-staffel voor de zorgsector bevindt de betreffende zorginstelling zich? Is het salaris voor de betreffende bestuurder inmiddels inderdaad verlaagd tot het verlaagde maximum uit de staffel, of tot de maximale bezoldigingsnorm uit de WNT? Indien dat laatste het geval is, betreft dit het maximum van WNT1 of van WNT2?
In 2014 zijn, met de WNT-norm als maximum, gestaffelde normen van kracht geworden in de zorg. Daarbij geldt overgangsrecht voor bestaande gevallen, zoals bij de desbetreffende bestuurder. Of de bezoldiging van de bestuurder desondanks verlaagd is, zal blijken uit de jaarverantwoording van 2014. Alle zorgorganisaties dienen de gegevens voor de jaarverantwoording van 2014 uiterlijk 1 juni 2015 aan te leveren, voorzien van een accountantsverklaring.
Deelt u de afkeuring over de rechtvaardiging die door de instelling wordt gegeven dat goed bestuur dergelijke bedragen waard is? Hoe verhoudt een dergelijke redenering zich naar uw mening tot de verdubbeling van het verlies van deze instelling gedurende de periode dat de interimmer daar actief was?
De beloning van een werknemer is binnen de gegeven arbeidsmarktomstandigheden over het algemeen gebaseerd op functiezwaarte en de daaraan verbonden functiewaardering. Uitgangspunt is dat alle werknemers een toegevoegde waarde hebben die groter is dan hun loonkosten. Daarbij is het overigens meestal onduidelijk/ondoenlijk om de toegevoegde waarde binnen een organisatie precies toe te rekenen aan de verschillende werknemers. In dit specifieke geval geldt bovendien het normenkader van de WNT. In dat licht bezien is in zijn algemeenheid de aangehaalde rechtvaardiging een verkeerde.
Het ondersteunen van Jiddisj |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Financieel Jaarverslag 2012 van de Stichting Joodse Kindergemeenschap Cheider te Amsterdam?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Cheider geen financiële ondersteuning krijgt van het rijk, de provincie of de gemeente Amsterdam voor het geven van Jiddisj in het onderwijs?
Ik kan bevestigen dat Cheider vanuit het Rijk geen specifieke financiële ondersteuning krijgt voor het geven van Jiddisch in het onderwijs. In de bekostigde «vrije ruimte» kan elke school zelf bepalen welk onderwijs wordt aangeboden. Cheider is overigens wel aangemerkt als zogenaamde uitzonderingsschool en ontvangt daarom structureel aanvullende bekostiging. In het antwoord op de vragen 5 en 6 licht ik dit nader toe.
Op de uitgaven van de provincie en de gemeente heb ik geen zicht, maar bij mijn weten ontvangt Cheider ook van hen geen financiële ondersteuning voor het geven van Jiddisch. Uit het financieel jaarverslag 2012 komt geen ander beeld naar voren.
Kunt u bevestigen dat een Commissie van Deskundigen inzake de toepassing van het Europees Handvest voor streektalen of talen van minderheden zowel in juli 2008 als in september 2012 Nederland heeft aangespoord de mogelijkheden van uitbreiding van onderwijs in het Jiddisj te onderzoeken en het grote belang van Jiddisj heeft benadrukt?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat zowel de gemeente als de provincie aangeven geen financiële steun te willen verlenen omdat zij het niet als hun taak zien om minderheidstalen te bevorderen?
Ik treed niet in de beweegredenen van de gemeente en de provincie. Wel merk ik op dat het Europees Handvest voor regionale talen of talen voor minderheden geen financiële verplichtingen oplegt aan de gemeente en de provincie, noch aan de rijksoverheid.
In hoeverre verhoudt het niet verlenen van steun aan het Jiddisj zich tot de aangegane verplichtingen en verantwoordelijkheden op basis van het Europees Handvest?
Het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden legt geen financiële verplichtingen op aan lidstaten. Lidstaten die het handvest hebben geratificeerd, committeren zich aan de doelstellingen van het handvest; het ondersteunen van minderheidstalen, zoals in Nederland het Jiddisch. De Nederlandse overheid biedt Cheider de mogelijkheid om het Jiddisch aan de leerlingen aan te bieden in de vrije ruimte van het onderwijsprogramma. De uren die worden gespendeerd aan Jiddisch tellen mee als onderwijstijd en Cheider heeft de ruimte om het Jiddisch ook af te sluiten met een schoolexamen. Het cijfer voor Jiddisch komt op de cijferlijst. Er bestaan dus geen belemmeringen om het Jiddisch aan te bieden en de taal te bevorderen.
Cheider is bovendien erkend als uitzonderingsschool in de zin van de Beleidsregel uitzonderingsscholen vo 2013 (Stcrt. 2012, 22626). Deze beleidsregel bestaat voor scholen die een leerlingaantal hebben dat structureel onder de opheffingsnorm zit, maar die in stand worden gehouden omdat met het onderwijs dat ze bieden een belang wordt gediend. Er zijn twee gronden waarop een school een uitzonderingsschool kan zijn:
Vier scholen zijn aangewezen als uitzonderingsscholen vanwege hun geografische ligging. Het gaat om de scholen voor voortgezet onderwijs op de eilanden Terschelling, Vlieland, Ameland en Schiermonnikoog. De twee joodse scholen voor voortgezet onderwijs in Amsterdam – Cheider en Maimonides – zijn erkend als uitzonderingsschool, omdat zij met het verzorgen van onderwijs een Nederlands belang van cultuurhistorische aard dienen. Dat betekent dat zij ontheven zijn van toepassing van de opheffingsnorm en dat zij bijzondere aanvullende bekostiging ontvangen. Cheider, dat voortgezet onderwijs biedt aan 37 leerlingen, krijgt jaarlijks 4,2 fte voor onderwijspersoneel extra aan bekostiging. Als dit terug wordt gerekend naar de personele bekostiging per leerling, bedraagt deze voor een leerling van Cheider VO € 26.500. De gemiddelde personele bekostiging van een leerling in het voortgezet onderwijs is € 6.500. Cheider heeft ook een school voor primair onderwijs. Per po-leerling ontvangt Cheider 60 procent aan extra bekostiging.
Gezien de uitzonderlijke status en bekostiging van Cheider en de ruimte die er bestaat om het Jiddisch aan te bieden, mee te laten tellen als onderwijstijd en af te sluiten met het schoolexamen, ben ik van mening dat Nederland aan de verplichtingen van het Handvest voldoet en dat Cheider de ruimte en de financiële middelen heeft om onderwijs in het Jiddisch te verzorgen, indien de school dat wenst.
Zou het niet voor de hand liggen om het Cheider in Amsterdam, de enige school in Nederland die het Jiddisj actief bevordert en daarmee een minderheidstaal actief bevordert, daarvoor financieel te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 5.
In welke mate geven overheden in Nederland andere (streek)talen, die in het kader van het Europees Handvest door Nederland zijn erkend, financiële ondersteuning?
De enige streek- of minderheidstaal die financiële ondersteuning van het Rijk krijgt is het Fries. Voor de instandhouding van het vak Fries in het voortgezet onderwijs ontvangt de provincie € 65.000 per jaar voor de leerlingen in het eerste jaar, dit is een uitvloeisel van de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2013–2018. Voor het primair onderwijs gaat het om een bedrag van € 370.000 per jaar. Deze middelen gaan naar de provincie en niet rechtstreeks naar de scholen. Omgerekend gaat het in het primair onderwijs om een bedrag van ruim € 6 per leerling en in het voortgezet onderwijs om een bedrag van ruim € 7 per brugklasser.
Naast de genoemde bedragen krijgt de provincie Fryslân circa € 1 miljoen – bovenop de reguliere provincieuitkering van het Rijk – voor «het in stand houden van de Friese taal». Dit geld is bestemd voor cultuur, media, juridische zaken, bestuurszaken en onderwijs. De provincie Fryslân zet financiële ondersteuning in het onderwijs onder meer in voor de ontwikkeling van goed lesmateriaal en de stimulering van het drietalig voortgezet onderwijs in Fryslân. Het Orgaan voor de Friese Taal wordt gefinancierd door het Ministerie van BZK en de provincie Fryslân, hiervoor wordt jaarlijks in totaal een bedrag van € 150.000 gereserveerd.
Naast het Rijk voeren diverse decentrale overheden een streektaalbeleid, ik beschik echter niet over een overzicht van de hoeveelheid financiële middelen die hiermee gemoeid zijn.
De ICT-problemen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) met betrekking tot het (niet) uitbetalen van Persoons Gebonden Budgetten (PGB's) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Op welk moment was duidelijk c.q. gespecificeerd wat er van de partijen in de PGB-keten werd verwacht? Welke afspraken, mijlpalen en escalatiemomenten zijn daarbij overeengekomen?
In juli 2014 zijn in een bestuurlijk overleg tussen mij en de ketenpartners (SVB, VNG en ZN) finale afspraken gemaakt over ieders rol bij het trekkingsrecht. Daarbij zijn tevens afspraken gemaakt over de scope van de ICT-werkzaamheden van de SVB. Op basis van deze afspraken zijn de ICT-werkzaamheden voor 2014 vastgesteld, evenals de ICT-werkzaamheden die na 1 januari 2015 zouden moeten worden uitgevoerd. Tevens is gezamenlijk een planning gemaakt wanneer de functionaliteiten van het uitvoeringsproces (inclusief het ICT-systeem) in de periode vanaf juli tot en met 1 januari 2015 beschikbaar zouden moeten komen. Genoemde afspraken werden gevolgd in de stuurgroep Trekkingsrecht pgb. Deze stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van het CAK, Zorginstituut Nederland, ZN, VNG, de G4, Per Saldo, SVB en VWS.
Wie heeft er doorzettingsmacht ten aanzien van alle partijen in de PGB-keten (bijvoorbeeld gemeenten, zorgkantoren), of is er slechts regie? Zo ja, wat houdt deze dan in?
Het Ministerie van VWS heeft de regierol in de pgb-keten. Dit houdt in dat zij de regie voert over de te maken afspraken en de uitvoering van gemaakte afspraken in het bestuurlijk overleg en de stuurgroep Trekkingsrecht pgb. Indien nodig wordt van stuurgroep opgeschaald naar bestuurlijk overleg.
Is het ICT-systeem met betrekking tot het PGB verbonden met de gemeentelijke basisadministratie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat mensen bericht krijgen dat de budgethouder overleden is, terwijl dat niet het geval is?
Het pgb-systeem van de SVB is aangesloten op de gemeentelijke basisregistraties (GBA). De SVB ontvangt vrijwel direct meldingen van wijzigingen (zoals overlijden) en verwerkt deze periodiek in het pgb-systeem. De SVB vult de ontvangen persoonsgegevens (BSN) aan met de adresgegevens uit de GBA. De SVB stuurt geen berichten aan de budgethouder dat hij of zij is overleden. Het kan bij uitzondering voorkomen dat het aanmaken van een bericht en het verversen van de GBA-data elkaar kruisen. De SVB probeert dergelijke pijnlijke berichten te allen tijde te voorkomen.
Is besloten een bestaand ICT-systeem te verbouwen? Klopt het dat dit het Nestorsysteem is? Wordt daarnaast gewerkt met een ander systeem? Klopt het dat dit het zogenaamd Treks-systeem is?
In eerste instantie was inderdaad afgesproken het bestaand ICT-systeem, genaamd Nestor, uit te bouwen. Met Nestor is van 2003 tot en met 2014 de salarisadministratie uitgevoerd om de (in 2014 circa 28.000) budgethouders op vrijwillige basis te ondersteunen. Medio 2014 werd duidelijk dat het noodzakelijk was om over te gaan op nieuwe softwareversies, waarvoor het nodig was om delen van Nestor opnieuw te programmeren. Dit is het zogeheten Trekssysteem. Voor een beheerste overgang en een betrouwbare ICT-ondersteuning heeft de SVB er voor gekozen om pas met Nestor te stoppen als alle functies in Treks aanwezig zijn en aantoonbaar goed functioneren. Momenteel biedt Nestor nog een beperkt aantal functies die nog niet in Treks zijn ontwikkeld. Nestor en Treks zijn derhalve complementair aan elkaar. Beide werken op dezelfde database en de kern van de werkprocessen wordt uitgevoerd met Treks. Deze situatie duurt naar verwachting nog enkele maanden.
Het systeem waarmee trekkingrecht wordt uitgevoerd bevat naast Treks ook onderdelen als portals bij de zorgkantoren, gemeenten en budgethouders. De bestaande portals voor gemeenten en budgethouders zijn beperkt aangepast. De portal voor zorgkantoren is nieuw ontwikkeld en was operationeel in december 2014. In de begroting en de kostenoverzichten zijn deze kosten inderdaad opgenomen.
Was het de bedoeling om met 2 systemen (Nestor en Treks) te gaan werken? Zo nee, waarom niet? Wanneer is daartoe besloten? Wanneer houdt deze situatie op te bestaan? Zijn er nog andere systemen aangepast ten behoeve van dit project? Zo ja, wat hielden die aanpassingen in, en zijn deze in de begroting en kostenoverzichten opgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is de doelstelling van het project, namelijk fraudebestrijding, uit beeld indien er uitbetaald wordt zonder dat alles per se op orde is (bijv. toekenningsbeschikking en zorgovereenkomst), en er daarnaast gewerkt lijkt te worden met (minstens) 2 systemen? Wat zijn dan de consequenties voor de fraudebestrijding?
Een belangrijke doelstelling van het trekkingsrecht is dat – behalve dat de budgetten niet meer direct op de rekening van de budgethouder staan – controles op uitbetalingen vooraf plaatsvinden. Daarmee wordt fraude vooraf tegengegaan. In overleg met uw Kamer is besloten om de prioriteit te leggen bij een tijdige uitbetaling aan zorgverleners.1 Dit heeft tot gevolg dat controles voor die dossiers waarop het terugvalscenario is toegepast tijdelijk achteraf plaatsvinden. Zo gaat dit dus niet ten koste van fraudebestrijding. Het naast elkaar functioneren (van Nestor en Treks) heeft als zodanig geen consequenties voor de fraudebestrijding.
Welke stappen dienen er door welke partijen te worden gezet om deze doelstelling van de operatie, namelijk fraudebestrijding, weer in beeld te krijgen?
In mijn brief over de voortgang trekkingsrecht pgb van 24 februari jl. heb ik toegezegd er naar te streven om half maart – in overleg met partijen – een herstelplan vast te kunnen stellen. Op basis van dit plan wordt duidelijk wat er nodig is om – conform de oorspronkelijke doelstelling – bij alle uitbetalingen de controles vooraf te laten plaatsvinden.
Is het nu werkende ICT-systeem geschikt om te werken op basis van een andere proceslogica: eerst betalen en pas later de onderliggende stukken?
De SVB geeft aan dat het ICT-systeem voor deze andere proceslogica geen belemmering vormt.
Zijn alle kosten van de SVB, de kosten voor de programmatische aansturing, alsmede de kosten van intern en extern personeel toegerekend aan het project? Zijn in deze bedragen ook de extra inhuur van de afgelopen weken daarbij betrokken? Worden de extra kosten van ATOS hier ook bij betrokken? Worden de kosten van het handmatig invoeren van gegevens ook toegerekend aan het project? Wanneer is de eerste begroting opgesteld? Hoe groot was deze? Is de raming van € 15 mln. invoeringskosten en € 29 mln. uitvoeringskosten nog reëel?
Volgens de laatste integrale raming van november 2014 zijn de invoeringskosten van het trekkingsrecht tot en met 31 december 2014 € 15 mln. en de uitvoeringskosten van de SVB in 2015 € 28,9 mln. In beide bedragen zijn alle kosten van de SVB en de VWS-programma-organisatie meegenomen, inclusief externe inhuur en de dienstverlening van ATOS. Alleen de kosten van het interne VWS personeel zijn niet toegerekend aan het project. Er worden additionele kosten verwacht voor het uitvoeren van het terugvalscenario, het herstelplan en het verbeterplan. De omvang daarvan staat nog niet vast en wordt precies in beeld gebracht bij genoemd plan en programma.
Wanneer verwacht u een definitieve afrekening? Is dit ook het moment waarop de reconciliatie achter de rug is, teveel uitbetaalde bedragen zijn teruggevorderd of kwijtgescholden, en de initieel voorziene fraudecontroles vooraf en achteraf op orde zijn?
De definitieve afrekening heeft betrekking op twee soorten kosten, namelijk de uitvoeringskosten van trekkingsrecht en de pgb-uitbetalingen. Deze verantwoording loopt volgens de daarvoor afgesproken planning & control cyclus. In mei 2015 verschaft de SVB mij inzicht in de invoeringskosten 2014 en de uitvoeringskosten 2015. De SVB zal worden gecompenseerd voor de meerkosten. Met de VNG en ZN is in het bestuurlijk overleg van 27 november 2014 voor wat betreft de uitvoeringskosten afgesproken dat VWS in redelijkheid zal voorzien in compensatie van de extra kosten die gemeenten en zorgkantoren maken om een soepele overgang voor pgb-houders per 1 januari 2015 te realiseren. Voor de zorgkosten loopt de verantwoording via het Wlz-fonds dan wel via de gemeentelijke jaarrekeningen. Over effecten van herstelacties voor budgethouders (zoals terugvordering en kwijtschelding) worden in het eerder genoemde bestuurlijk overleg van medio maart afspraken gemaakt.
Heeft u zicht op de extra kosten bij de ketenpartners? Zo ja, hoeveel zijn die? Hoeveel fraude moet er globaal worden bespaard voor dit gunstig uitvalt in vergelijking met de kosten van fraudebestrijding?
Met de VNG en ZN is in het bestuurlijk overleg van 27 november 2014 voor wat betreft de extra uitvoeringskosten afgesproken dat VWS in redelijkheid zal voorzien in compensatie van de extra kosten die gemeenten en zorgkantoren maken om een soepele overgang voor pgb-houders per 1 januari 2015 te realiseren. Zoals geschreven in het antwoord op vraag 9 worden additionele kosten verwacht voor het uitvoeren van het terugvalscenario, het herstelplan en het verbeterplan. De omvang daarvan staat nog niet vast en worden precies in beeld gebracht bij genoemd plan en programma.
Is het opportuun op enig moment de afweging te maken om deze systeemwijziging stop te zetten, en gebruik te maken van los van de processen staande ICT-voorzieningen, zoals het systeem SyRi dat nu wordt ontwikkeld?
Het systeem Syri is bedoeld om overheidsinstanties effectiever te laten zoeken naar mensen die fraude plegen, door bijvoorbeeld datamining. Dit is wat anders dan de essentie van het systeem van trekkingsrechten, waarbij de budgetten niet meer op rekening van de budgethouder komen te staan en controle vooraf (in plaats van achteraf) plaatsvindt. Ik heb geen aanleiding om dit systeem van trekkingsrechten te heroverwegen.
Waarom is ervoor gekozen een programmaplan te schrijven in plaats van een projectplan? Bent u bereid alle versies van dit programmaplan naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Omdat verschillende partijen moeten bijdragen aan het trekkingsrecht, is er in juni 2014 een programmaplan geschreven als overkoepelend plan voor de verschillende projectplannen. Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Wanneer zijn er pilots geweest met budgethouders en gemeenten, en wat hielden die pilots concreet in? Van hoeveel budgethouders en van hoeveel gemeenten zijn data ge-upload, dan wel handmatig ingevoerd in het systeem? Wat was de uitkomst van die pilots? Bent u bereid de verslagen van deze pilots naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De SVB is in 2012 gestart met de pilot «Betalen en Verantwoorden». In eerste instantie met een drietal gemeenten (Asten, Diemen en Alkmaar) om daar trekkingsrechten in de Wmo vorm te geven voor ca. 50 budgethouders. In 2014 is dit uitgebreid naar 45 gemeenten en ca. 800 budgethouders. Ervaringen van budgethouders zijn gemeten met behulp van klanttevredenheidsonderzoeken. Op basis van de ervaringen uit de pilot zijn functionaliteiten toegevoegd aan de portals.
In 2013 is tevens een pilot in de AWBZ uitgevoerd met 36 leden van Per Saldo. Per Saldo en de SVB hebben samen het ideale trekkingsrechtenproces vanuit het perspectief van de budgethouder vorm gegeven. Meerdere perspectieven zijn van belang bij de vormgeving van het systeem trekkingsrecht, zoals gebruikersvriendelijkheid, uitvoeringskosten, fraudebestrijding en gemeentelijke beleidsvrijheid. Op basis van dit vertrekpunt zijn afspraken gemaakt over de vormgeving van het trekkingsrecht, zoals dat per 1 januari 2015 operationeel is. Dit is nog niet het eindbeeld. Met het verbeterplan dat voor de zomer beschikbaar moet komen, wordt hier naar toe gewerkt.
Vanaf januari 2014 is een pilot gestart met de Zorgkantoren Eno, DSW en Zorg en Zekerheid in de AWBZ. Hierbij konden budgethouders vrijwillig in de pilot Trekkingsrechten instromen. Hieraan hebben circa 300 budgethouders deelgenomen.
De SVB voerde tot en met 2014 voor circa 28.000 budgethouders op verzoek de salarisadministratie en andere werkgeverservices uit. Hiermee is ervaring opgedaan in interactie met de budgethouders.
Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Is er een gebruikerstest met het huidige ICT-systeem gedaan? Zo nee, waarom niet? Is het niet onzorgvuldig te noemen dat, wanneer er minimaal 7 x zoveel klanten in een nieuw project worden ingevoerd, er geen gebruikerstest is gedaan? Zo nee, waarom niet?
De SVB geeft aan dat voor alle gewijzigde en nieuwe onderdelen van de ICT systemen en software-ontwikkeling afzonderlijke systeemintegratie tests, functionele en gebruikerstests zijn uitgevoerd. De portalen voor budgethouders en gemeenten waren grotendeels al in gebruik. Daarom was het voor invoering van het terugvalscenario niet nodig om deze portals opnieuw te testen.
Is het correct dat er zeer zware tot geen verdere autorisatievereisten zijn voor medewerkers die gebruik mogen maken van Nestor/Treks, en daarmee iedereen dus bij de gevoelige cliëntgegevens kan, waaronder medische diagnoses, zijnde onderdeel van de zorgomschrijvingen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?1
In de Privacy Impact Assessment (PIA) van mei 2014 is geadviseerd dat de SVB geen zorginhoudelijke informatie zoals een medische diagnose ontvangt. Dit advies is opgevolgd.
Herkent u dat ten tijde van de review van 27 maart 2014 het voornemen was de trekkingsrechten per 1 juli 2014 in te voeren voor nieuwe cliënten, en per 1 januari 2015 voor bestaande budgethouders? Deelt u de mening dat het Review Team, op basis van de bevindingen in de review, tot het oordeel is gekomen dat zonder ingrijpende wijzigingen de invoering van de trekkingsrechten PGB op 1 juli 2014 respectievelijk 1 januari 2015 niet of nauwelijks haalbaar was? Waarom heeft u dan toch doorgezet, en zelfs op zo'n manier dat er een big bang ontstond op 1 januari voor alle cliënten? Was het realistisch te denken dat in drie maanden tijd nog een compleet systeem, plus gerelateerde processen, werkend was te krijgen?
Het oorspronkelijke invoeringsplan uit 2013 was om het trekkingsrecht pgb op 1 juli 2014 in te voeren voor nieuwe budgethouders en op 1 januari 2015 voor alle budgethouders. Op basis van het signaal van de zorgkantoren dat het niet mogelijk was om lopende het jaar twee werkwijzen te hanteren, is in het bestuurlijk overleg van juli 2014 besloten het trekkingsrecht integraal op 1 januari 2015 in te voeren. Het werd haalbaar geacht om in de resterende maanden van 2014 het trekkingrecht in te voeren.
Wanneer is besloten de datum van 1 juli 2014 te laten vallen?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u van mening dat het, gezien de conclusie van de review van maart 2014, bijzonder is dat een verzoek van het Ministerie van VWS nodig was om een ICT-Audit (door Deloitte) te houden? Waarom was het Ministerie van VWS, of dat van SZW, hier niet medeverantwoordelijk voor? Had het bij de noodzakelijke geachte regie, zoals geadviseerd in de Gateway Review 1, niet meer gepast dat het Ministerie van VWS medeverantwoordelijk was?
Om zeker te weten of het SVB-systeem op 1 januari 2015 operationeel zou zijn voor het verwachte aantal gebruikers en zou voldoen aan de veiligheidseisen, heb ik medio 2014 besloten om de SVB dit te laten aantonen. De onderzoeksvragen voor dit onderzoek zijn door VWS opgesteld. De eindverantwoordelijke auditor dient te voldoen aan de gedragscode van de beroepsvereniging Norea. Daarmee acht ik de onafhankelijkheid van deze audit voldoende gewaarborgd.
Wanneer bent u geïnformeerd over het rapport van Deloitte? Welke acties heeft de Raad van Bestuur van de SVB ondernomen na het rapport van Deloitte?2
VWS is september 2014 geïnformeerd over de eerste voorlopige bevindingen van het onderzoek. De Raad van Bestuur van de SVB heeft per brief op 18 november 2014 VWS op de hoogte gebracht van de definitieve uitkomsten van het IT-onderzoek van Deloitte. Alle aanbevelingen uit dit rapport heeft de SVB overgenomen. Op basis van dit rapport heeft de SVB aanvullende maatregelen voorgesteld, zoals het vaker herhalen van beveilingtests en het verbeteren van de bestaande managementrapportages. Deze zijn besproken met VWS. De uitvoering van de maatregelen heeft de SVB ter hand genomen.
Wat heeft het Ministerie van VWS gedaan om de zeer noodzakelijk geachte gegevensuitwisseling soepel te laten verlopen? Waarom zat de gegevensuitwisseling niet in het programma (zie pagina 7)?
Voor de gegevensoverdracht van het CIZ en de zorgkantoren (AWBZ) naar gemeenten is een separaat project (het GO-project) gestart. Daarnaast is voor het inrichten van de infrastructuur voor gegevensuitwisseling, inclusief berichtenstandaarden het iWmo project ingesteld. Vanuit het programma is intensief contact onderhouden met deze projecten. De digitale gegevensuitwisseling tussen gemeenten en zorgkantoren aan de SVB loopt via toekenningberichten. De specificaties hiervoor zijn in het programma vastgesteld.
Welke zijn de genoemde belangrijke juridische aspecten van een terugvalscenario?
De rechtmatigheid van de betalingen is het belangrijkste juridische aspect. In het terugvalscenario kan niet in alle gevallen vooraf vastgesteld worden of aan alle rechtmatigheidvereisten (bijvoorbeeld of de betaling binnen het maximumtarief valt) is vooraf voldaan. Deze controle op rechtmatigheid vindt nu voor de desbetreffende dossiers tijdelijk achteraf plaats, zoals in 2014 onder de AWBZ ook het geval was. In de brief van 22 december 2014 (TK, 2014–2015, 34 000, nr. 97) is uw Kamer hierover geïnformeerd
Wanneer wisten de zorgkantoren en de gemeenten precies hoe de gegevens moesten worden aangeleverd? Kunnen specificaties worden verschaft?
Zorgkantoren en gemeenten leveren gegevens aan bij de SVB via het toekenningbericht. De specificaties voor dit toekenningbericht zijn vastgesteld in de stuurgroepvergadering van mei 2014, zodat deze in de systemen van de gemeenten en zorgkantoren konden worden ingebouwd en getest. De specificaties van dit toekenningbericht zijn beschikbaar op de website van de VNG (via link: https://www.visd.nl/sites/visd/files/Berichtdefinitie-Toekenningsbeschikking-PGB-SVB%20%281%29.pdf).
Is de conclusie gerechtvaardigd dat de aanbeveling op pagina 5, namelijk dat de verschillende ketenpartners hun complete terugvalscenario's, gericht op continuïteit van zorg beschikbaar moesten hebben, niet is uitgevoerd? Zo nee, welke afspraken zijn daar dan over gemaakt?
Onder regie van VWS is samen met de ketenpartners een overall continuïteitsplan gemaakt met als uitgangspunt het waarborgen van de continuïteit van zorg. In de stuurgroep Trekkingsrecht pgb van 10 november 2014 is dit plan, met daarin de uitgewerkte terugvalscenario’s, vastgesteld. In het bestuurlijk overleg van 27 november 2014 is dat bestuurlijk vastgesteld. In de brief van 22 december 2014 (TK, 2014–2015, 34 000, nr. 97) is uw Kamer hierover geïnformeerd. Op basis van dit plan hebben de ketenpartners voorbereidingen getroffen en zijn bijbehorende acties uitgevoerd. Deze dienen nu te borgen dat zorgverleners zo snel mogelijk betaald krijgen.
Welke correspondentie is er precies gevoerd met partijen: SVB-VWS, SVB/VWS-leverende partijen, en ICT-afdelingen onderling?
Binnen het programma trekkingsrechten is de stuurgroep Trekkingsrecht pgb ingesteld die ten minste maandelijks bijeenkomt. Daarvan wordt verslaglegging gedaan. Correspondentie tussen VWS en SVB over uitvoeringsopdrachten vindt schriftelijk plaats.
Op welke wijze werden/worden gemeenten en zorgkantoren geïnformeerd over de resultaten van de gegevensverwerking: aantallen, controlegetallen, uitval, etc.?
Via de portals van gemeenten en zorgkantoren hebben betrokken partijen online inzicht in hun dossiers bij de SVB. Aanvullend verstrekt de SVB periodiek aan betrokken partijen overzichten van de verrichte betalingen.
Wat is er sinds september 2014 gebeurd, naar aanleiding van het op pagina 8 van de Gateway Review geconstateerde gebrek aan de benodigde competenties bij het Ministerie van VWS om regie te voeren op een dergelijk complex ICT-project, om dit wel in huis te hebben? Waar blijken deze investeringen uit?
De aanbeveling uit het Gateway-rapport had betrekking op 2015 en daarna. Op basis van deze aanbeveling is besloten om de programmatische aansturing van het pgb-trekkingsrecht in 2015 voort te zetten. In dit programma zijn de benodigde competenties om regie te voeren opgenomen.
Hoe is toegewerkt naar op pagina 7 gemelde moment dat er een helder go/no-go moment moest zijn waarop duidelijk was hoeveel PGB-houders door welke implementatieproblemen getroffen zouden kunnen worden? Wanneer is dat laatste go/no-go moment geweest, en op basis van welke criteria is toen besloten door te zetten? Bent u bereid de schriftelijke verslaglegging van dat moment, inclusief bijlagen, naar de Kamer te sturen?
In het bestuurlijk overleg tussen de VNG, ZN, de SVB en VWS op 27 november 2014 is op basis van de voortgangsrapportage van de SVB en de voorliggende Gateway-rapportage besloten om het trekkingsrecht op 1 januari 2015 in te voeren en een gezamenlijk terugvalscenario uit te voeren, mocht de situatie hiervoor aanleiding geven. Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Is de afweging op pagina 9 van de Gateway Review van september 2014 reeds gemaakt, namelijk dat voor een verdere doorontwikkeling het nodig is te onderzoeken of de nieuwe basis voldoende is om plateau 2 en 3 ook in te richten, of dat een verdere vernieuwing nodig is, of zelfs een volledig nieuw systeem te bouwen? Is deze afweging ook gemaakt met in gedachten het kostenbeeld en beeld van de beoogde fraudebestrijding? Zo nee, wanneer wel? Zo ja, bent u bereid deze naar de Kamer te sturen?3
In de Gateway Review wordt de aanbeveling gedaan om de contra-expertise op de plannen voor doorontwikkeling van het ICT-systeem uit te voeren. Dit onderzoek is op 16 februari jl. gestart. Hiervoor is M&I partners als onderzoeksbureau geselecteerd. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek, die naar verwachting in april beschikbaar komen, vindt verdere besluitvorming plaats door de betrokken partijen.
Waarom was het Deloitte niet toegestaan om op basis van haar professionele expertise conclusies te trekken? Is er communicatie (side letters, gespreksverslagen, e-mails) waarin dergelijke conclusies wel terug te vinden zijn?
Het doel van het onderzoek was om zekerheid te krijgen over de haalbaarheid om op 1 januari 2015 een werkend systeem te realiseren dat qua performance en veiligheid voldoet. Om dit te kunnen vaststellen voldoet een bevindingenrapportage. De SVB geeft aan dat Deloitte volledig vrij was in de uitvoering van de gegeven opdracht.
Waarom was het Deloitte niet toegestaan om op basis van haar professionele expertise zaken op te diepen over de benodigde tijd om het gerealiseerde systeem operationeel te krijgen?
De SVB geeft aan dat een dergelijke beperking niet is opgelegd. Het aspect haalbaarheid was het centrale vertrekpunt van het onderzoek.
Is het vermoeden juist dat de SVB er op heeft gegokt dat zij de problemen met het systeem in januari zou kunnen oplossen, dat wil zeggen vóór de massale uitbetalingsprocessen zouden aanvangen?
De SVB geeft aan dat dit niet het geval is.
Wat is de rol van het Ministerie van SZW? Heeft niemand zich daar gerealiseerd dat het onvoldoende open zijn over de vertraging in 2007 geleid heeft tot een ICT-ramp (met de loonaangifte/toeslagen)?
SZW beziet als «eigenaar» of de SVB voldoende is staat is c.q. wordt gesteld om haar rol als opdrachtnemer te vervullen en of de goede uitvoering van haar bestaande taken niet in het geding komt. SZW is in haar periodieke gesprekken met de SVB geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van het trekkingsrecht.
Wijst het expliciet uitsluiten van vragen naar de business case, kosten en opbrengsten er niet op dat de SVB al wist dat deze in geen verhouding zouden staan tot de te verwachten opbrengsten?
In het onderzoek stond de haalbaarheid van de planning, de informatieveiligheid en de prestaties van het systeem centraal. Dit waren de relevante aspecten om verantwoord een go of no go-beslissing te kunnen nemen.
Waarom is er niet terug gekoppeld aan de geïnterviewde, en wie waren de «primaire stakeholders binnen de SVB» tegen wie de primaire conclusies van het concept-rapport met bevinding zijn aangehouden? (pagina 5)
De geïnterviewden hebben volgens de SVB tussentijds van Deloitte een mondelinge terugkoppeling gehad. De Raad van Bestuur van de SVB was als opdrachtgever de primaire stakeholder binnen de SVB.
Wat betekent het lopende debacle voor de uitvoeringskosten en de formatie van de SVB in de komende jaren? Kunnen zowel de cijfers conform de begroting als een schatting op basis van de kennis van nu worden geleverd? Wie fourneert de extra budgetten, het Ministerie van VWS of van SZW?
Voor het antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Is het nog steeds zo dat het Document Management Systeem geen problemen oplevert?
Er zijn de SVB geen signalen bekend van problemen ten aanzien van DMS en de werking hiervan.
Is de diversiteit en complexiteit van alle verschillende PGB-gebruikers niet gigantisch onderschat, door deze te vergelijken met AOW en Kinderbijslag? Is daarmee de gedachte dat de bestaande portals dit aan kunnen niet te rooskleurig? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verhelpen?
Bij ingebruikname van de portals voor het trekkingsrecht zijn problemen opgetreden voor gebruikers, doordat wijzigingen in de gegevens van de gebruikers niet altijd snel genoeg zichtbaar zijn. Momenteel werkt de SVB aan verbetering. Daarnaast geldt dat de portals niet zijn ontwikkeld om het terugvalscenario volledig te ondersteunen, daardoor bevatten de portals niet altijd de gewenste informatie. Deze situatie wordt volgens de SVB opgelost als alle onderliggende stukken (zorgovereenkomst, toekenningbeschikking en budget) correct zijn ingevoerd. De bedoeling is de portal voor budgethouders voorts gebruikersvriendelijker te maken. Dit is onderdeel van het verbeterplan dat voor de zomer beschikbaar zal komen.
Waarom is het niet gelukt het oude Nestorsysteem te vervangen door een nieuw systeem, en wanneer gebeurt dit wel?
Zoals gemeld in de antwoorden op de vragen 4 en 5 biedt Nestor momenteel volgens de SVB nog een beperkt aantal functies die nog niet in Treks zijn ontwikkeld. Nestor en Treks zijn complementair aan elkaar. Beide werken op dezelfde database en de kern van de werkprocessen wordt uitgevoerd met Treks.
Deze situatie duurt naar verwachting nog enkele maanden.
Is het, omdat het ICT-deel van het programma de grootste kostenpost en het grootste knelpunt is, achteraf gezien niet een grote fout om de projectleider ICT los te zetten van het ICT-programma?
De ICT-projectleider is onderdeel van het ICT-programma. Het ICT-deel is overigens niet de grootste kostenpost en geen initieel knelpunt.
Was u op de hoogte van de passage op pagina 23 waar te lezen staat dat men op het moment van het rapport er al van uit ging dat 1 januari 2015 niet haalbaar was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u dan toch doorgezet?4
De passage is mij bekend. De tekst op pagina 23 kan niet los worden gezien van de voorgaande tekst op pagina 22, waaruit namelijk blijkt dat enkele voor de invoering niet cruciale functionaliteiten zijn doorgeschoven naar 2015 om daarmee de invoering van het systeem op 1 januari 2015 veilig te stellen.
Is het voor te stellen dat, conform het rapport van de onderzoekscommissie-Elias de huidige problemen bij de SVB (vergelijkbaar met de problemen bij SVB Tien) tevens het gevolg zijn geweest van een bestuurder, die vanwege zijn grote betrokkenheid, onvoldoende distantie en onafhankelijkheid, geen eigen afweging heeft kunnen maken? Wat is de regie vanuit het Ministerie van VWS geweest om deze benodigde distantie en onafhankelijkheid bij het huidige project wel te bewerkstelligen? Waren de ambities te rooskleurig, aangezien in het jaarverslag 2013 de SVB schreef dat het uitbetalen van de PGB's door de SVB een manier was om bij te dragen aan het vertrouwen van de burger in de overheid?5
Ik heb in augustus 2013, na overleg met betrokken partijen (waaronder SZW), een afgewogen keuze gemaakt om het trekkingsrecht pgb bij de SVB onder te brengen. Daarbij speelden eventuele ambities van deze organisatie geen rol. Verder heb ik bij de inrichting van het programma trekkingsrecht pgb rekening gehouden met mogelijke valkuilen, zoals door de Commissie Elias genoemd. Zo zijn in 2014 twee Gateway-reviews gehouden en wordt nauw samengewerkt met de CIO-office van mijn ministerie. De uitvoering van de trekkingsrechten draait op een eigen systeem, los van de overige ICT-systemen van de SVB, en heeft het geen relatie met het (inmiddels stopgezette) Multi Regelingen Systeem.
Is conform Kamerstuk 26 643 nr. 172, een departementale CIO betrokken geweest? Zo ja, van welk ministerie? Bent u bereid een afschrift van het desbetreffende oordeel aan de Kamer te sturen, alsmede mee te delen wat er vervolgens mee gebeurd is?
De departementale CIO van mijn ministerie is, conform de geldende richtlijn, betrokken geweest en heeft in maart 2014 een oordeel uitgebracht over het programma trekkingsrecht pgb. Bij de verdere inrichting van het progamma is met dit oordeel rekening gehouden. Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Is er, aangezien budgethouders ook eigen bijdragen gaan betalen over hun PGB, voldoende afstemming geweest in de voorbereiding met het Centraal Administratie Kantoor (CAK) om te voorkomen dat er onterecht of onterecht hoge eigen bijdragen worden opgelegd? Is het mogelijk dat iemand zijn budget nog niet gestort heeft gekregen door de SVB, maar al wel een eigen bijdrage moet overmaken naar het CAK? Wat gaat u dan doen om eventuele problemen in deze te voorkomen?
De toegekende pgb’s worden door de gemeenten en zorgkantoren aan het CAK doorgegeven. Het CAK berekent vervolgens, met behulp van onder meer inkomensgegevens, de verschuldigde eigen bijdrage. Het terugvalscenario heeft geen invloed op dit proces. Het CAK is lid van de stuurgroep Trekkingsrecht pgb, waar afstemming heeft plaatsgevonden over de inrichting van het trekkingsrecht systeem. De budgethouder krijgt zelf geen pgb gestort, dat is een onderdeel van het trekkingsrecht. De eigen bijdrage wordt niet uit het pgb betaald. De budgethouder kan na ontvangst van de factuur bij het CAK een verzoek indienen om de eigen bijdrage in termijnen te betalen mocht betaling lastig zijn. De eerste facturen voor de eigen bijdrage zouden in maart verstuurd worden en voor een kleine groep al in februari. Voor de mensen die de factuur in februari zouden krijgen wil ik voorkomen dat zij een bijdrage moeten betalen, terwijl mogelijk hun ontvangen zorg nog niet is vergoed. Met het CAK is afgesproken deze factuur in maart te verzenden.
De financiële situatie van kleine ziekenhuizen |
|
Arie Slob (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «20% van de ziekenhuizen financieel in de gevarenzone»?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik ken het bericht en ik heb kennisgenomen van het BDO-rapport. Wanneer een ziekenhuis in financiële problemen verkeert is het belangrijk dat ziekenhuizen hun bedrijfsvoering snel op orde te krijgen. Bestuurders van zorginstellingen in Nederland hebben de vrijheid om keuzes te maken die bijdragen aan verantwoorde zorgverlening. Daarbij zijn de bestuurders ook verantwoordelijk voor de financiële consequenties van die keuzes.
Hoe verklaart u dat kleine ziekenhuizen relatief vaker dan grote ziekenhuizen financieel in de problemen zitten?
Bij kleine ziekenhuizen staat, gemiddeld genomen, de vermogens- en liquiditeitspositie meer onder druk. Door hun omvang zitten kleine ziekenhuizen relatief vaker in de «gevarenzone». Er zijn minder schaalvoordelen en kleinere buffers om tegenslagen op te vangen. Aan de andere kant: als ze zichzelf een goed, overzichtelijk profiel aanmeten en een goed (financieel) management hebben, dan is het zeker haalbaar om financieel gezond te blijven.
Hoeveel van de financieel zwakke ziekenhuizen bevinden zich in welke (krimp)regio’s?
Van de 10 ziekenhuizen die onderaan de lijst uit het rapport van BDO staan als het gaat om een minder goede financiële positie, liggen er drie ziekenhuizen in een krimp of anticipeer regio. Het betreft het Gemini ziekenhuis, het Admiraal de Ruyter ziekenhuis en het Orbis Medisch Centrum.
Deelt u de mening dat kleine ziekenhuizen in de regio van groot belang zijn voor de beschikbaarheid van zorg dichtbij? Bent u ook bezorgd over de toekomst van kleine ziekenhuizen?
Algemene ziekenhuizen, vaak kleiner van omvang, hebben een belangrijke rol in de regio. Zij zijn doorgaans goed gepositioneerd voor het dichtbij leveren van medisch specialistische zorg. Deze regionale algemene ziekenhuizen kunnen zich nog meer ontwikkelen tot voorzieningen waarin, in samenspraak met ketenpartners in de buurt – de eerste lijn, de langdurige zorg en andere ziekenhuizen in de regio – een groot volume aan laag complexe (medisch specialistische) zorg geleverd wordt. Deze ontwikkeling is nodig om te voorkomen dat dergelijke kleinere algemene ziekenhuizen, die belangrijk zijn voor de bereikbaarheid van zorg, verdwijnen. Dat zou het geval kunnen zijn als ze niet meer kunnen voldoen aan de noodzakelijkerwijs steeds strenger wordende normen voor kwaliteit van complexe zorg en ze zich ook niet heroriënteren op hun profiel. Ik vind het essentieel dat er een stevige basisinfrastructuur in de regio is.
Bent u op de hoogte van het 10 puntenplan met 10 ideeën voor de ziekenhuizen van de ChristenUnie?
Ja.
Wat vindt u van het idee van de ChristenUnie om kleine regio-ziekenhuizen niet alleen wanneer de acute hulp in gevaar komt, maar ook wanneer basiszorg dreigt weg te vallen, aanspraak te laten maken op een beschikbaarheidstoelage, zodat zorg dichtbij gewaarborgd blijft?
Ik vind het belangrijk dat basiszorg dichtbij beschikbaar blijft. Voor basiszorg heeft de zorgverzekeraar een zorgplicht jegens zijn verzekerden om deze op redelijke afstand beschikbaar te houden. Deze «redelijke afstand» kan per specialisme verschillen en een beschikbaarheidbijdrage voor deze zorg vind ik dan ook niet opportuun. Voor wat betreft de spoedeisende hulp en de acute verloskunde wil ik er zeker van zijn dat deze binnen de wettelijke norm van 45 minuten beschikbaar zijn en wil ik dat er indien nodig een beschikbaarheidbijdrage toegekend kan worden.
Kent u de conclusie uit het BDO-rapport waaruit blijkt dat de administratieve lasten in de zorg de laatste jaren explosief zijn gestegen, ondanks dat er meerdere malen politieke beloften zijn gedaan om dit te verlagen? Hoe komt het dat de administratieve lasten toch zijn gestegen?
Ik heb kennisgenomen van de conclusie in het rapport van BDO Accountants en adviseurs dat de afgelopen periode de administratieve lasten hoger zijn geworden doordat de kosten van de jaarverslaggeving zijn verdubbeld. Het is VWS niet bekend waar de conclusie van BDO op is gebaseerd, aangezien dit niet in de rapportage wordt benoemd. Wel is er in de transitieperiode 2012–2013 na overgang van DBC-financiering naar DOT-financiering een tijdelijke grote administratieve druk op de ziekenhuizen geweest. Dit heeft alles te maken met het financieel vangnet dat is ingesteld ten behoeve van de ziekenhuizen.
Dit neemt niet weg dat ik het erg belangrijk vind om de ervaren regeldruk in de zorg aan te pakken. Hiertoe bezie ik bijvoorbeeld jaarlijks in het kader van het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording welke uitvraag nog van toegevoegde waarde is. Is er geen sprake van toegevoegde waarde meer, dan schrap ik dergelijke overbodige uitvraag. Daarnaast zet ik mij ervoor in om de uitvraag die wel relevant is, te ontsluiten uit het primaire proces. Ook heb ik in mijn brief «Kwaliteit loont» 2 aangegeven er groot voorstander van te zijn dat in plaats van landelijk voorgeschreven prestatiebeschrijvingen van de NZa, zorgverzekeraars en zorgaanbieders meer vrijheid krijgen om zelf afspraken te maken. Dit om te zorgen dat veelbelovende innovaties en nieuwe initiatieven gericht op kwaliteit en doelmatigheid sneller kunnen worden ingevoerd.
Verder is een belangrijke les uit de afgelopen jaren dat de uitvoerende partijen de genomen maatregelen ter vermindering van de administratieve lasten niet altijd als een lastenvermindering ervaren hebben. Hoewel de maatregelen op papier wel degelijk een effect zouden moeten hebben, bleef de ervaren regeldruk (vrijwel) onverminderd bestaan. Tegelijk zien we dat de ervaren regeldruk niet alleen door overheidsregulering wordt veroorzaakt, maar door meerdere factoren. Om tot een oplossing te komen, is het daarom ook noodzakelijk de feitelijke oorzaken van deze ervaren regeldruk aan te pakken. Met mijn brief van 18 juli 2014 heb ik u geïnformeerd over het gezamenlijk initiatief van een groot aantal veldpartijen dat zich heeft verenigd in de «Agenda voor de Zorg». Zij werken aan de vermindering van administratieve lasten en regeldruk. Ik heb dit initiatief omarmd, want voor mij is duidelijk dat de aanpak van regeldruk alleen succesvol kan zijn als overheid, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgprofessionals daar sámen de schouders onder zetten. Ik zal u hierover en over andere maatregelen om de aanpak van administratieve lasten in de zorg te verminderen, binnenkort nader informeren.
Deelt u de mening dat er een uniforme set aan indicatoren moet komen, waarbij ook rekening met kleine ziekenhuizen wordt gehouden? Wilt u hierover harde afspraken maken met de Inspectie voor de Gezondheidszorg, het Zorginstituut Nederland, zorgverzekeraars en ziekenhuizen?
Ik vind het belangrijk dat er een uniforme set aan indicatoren is waaruit blijkt hoe het is gesteld met de kwaliteit van de geleverde zorg. Het is aan de partijen om afspraken te maken welke indicatoren dat zijn en rekening te houden met de (administratieve) verplichtingen die dat met zich meebrengt. Die afspraken heb ik al gemaakt. Het is aan het Kwaliteitsinstituut om die te toetsen.
Kent u de conclusie uit het BDO-rapport dat fuseren niet altijd een oplossing is voor de financiële problemen van ziekenhuizen?2 Wilt u bezien op welke wijze het mogelijk is meer ruimte voor samenwerking tussen ziekenhuizen te bewerkstelligen, indien dit in het belang van de patiënt is, in plaats van het vooropstellen van het mogelijk maken van concurrentie?
Ik heb kennisgenomen van de conclusie uit het BDO-rapport dat fuseren niet altijd een oplossing is voor financiële problemen van ziekenhuizen. Wanneer een ziekenhuis in financiële problemen verkeerd is het belangrijk dat ziekenhuizen de regie nemen om hun bedrijfsvoering op orde te krijgen. Het onderzoek onderschrijft dit. Dit hoeft echter niet te betekenen dat een ziekenhuis moet fuseren. Er zijn ook andere manier om de bedrijfsvoering op orde te krijgen zoals specialisatie en het afstoten van onrendabele bedrijfsonderdelen. Daarnaast is in sommige gevallen ook een minder vergaande vorm van samenwerking mogelijk. Om de ruimte voor samenwerking tussen ziekenhuizen te verduidelijken heb ik begin vorig jaar samen met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een aantal bijeenkomsten in Nederland georganiseerd. Daar heeft de ACM aangegeven wat wel en wat niet mag, waarbij zij altijd kijkt naar het effect van samenwerking of fusie voor de consument. De essentie van de mededingingregels en het toezicht daarop is dat samenwerking waar patiënten of verzekerden van profiteren gewoon kan, terwijl voor patiënten of verzekerden nadelige vormen van samenwerking worden tegengehouden.
Wilt u het BDO-rapport meenemen in de visie die u in maart a.s. naar de Kamer zult sturen met betrekking tot ziekenhuiszorg in krimpregio’s?
De brief curatieve zorg in krimpregio’s heb ik u 6 maart doen toekomen. De uitkomsten van het BDO-rapport heb ik daar niet expliciet in meegenomen.
Het bericht “Fout bij 1 op 12 EU-subsidies” |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht in de Boerderij «Fout bij 1 op 12 EU-subsidies»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht in de Boerderij. De Europese Rekenkamer heeft een foutenpercentage van 8,2 procent geconstateerd bij de uitvoering van subsidiemaatregelen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). Het foutenpercentage is gebaseerd op een steekproef genomen uit de gehele begroting van de Europese Commissie op het gebied van het ELFPO. Het geeft daarmee een indicatie van de wijze waarop het geld in de lidstaten is besteed en het zegt iets over de juistheid van de gevolgde procedures door de betaalorganen en eventuele fouten geconstateerd door de Europese Rekenkamer bij de begunstigde. Het rapport is niet gebaseerd op controles door de Europese Rekenkamer in alle 28 lidstaten. Zoals is aangegeven in de Raadsconclusies van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december 2014 (EU-doc 16229/14) vreesde de Raad reeds of het halen van de 2 procent norm realistisch is voor het plattelandsbeleid. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december (Kamerstuk 21 501-32, nr. 818). Het risico op fouten bij het plattelandsbeleid is hoger, met name omdat het gaat om maatwerkmaatregelen, die zijn afgestemd op de regio’s, en omdat het zeer diverse, relatief kleine maatregelen betreft.
Echter, zoals ook erkend door de Raad, moet er gezocht worden naar een balans tussen het verwezenlijken van beleidsdoelstellingen enerzijds en de rechtmatigheid van de uitgaven anderzijds. Er moet oog zijn voor het evenwicht tussen evenredigheid van kosten voor de lidstaten en de verwachte voordelen van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie. Ik heb dan ook unaniem met mijn Europese collega’s voor de Raadconclusies conform de tekst van EU-doc 16229/14 gestemd.
Daarmee geef ik tevens uitvoering aan motie Schouw, (Kamerstuk 28 625 nr. 193), die de regering verzoekt om zich in Europees verband hard te blijven maken voor een nuttige besteding van plattelandsontwikkelingsbudgetten.
Overigens, zoals ook aangegeven in de Raadsconclusies, geeft een foutenpercentage van de Europese Rekenkamer geen informatie over de feitelijke omvang van fraude, onrechtmatigheid of schade voor het fonds.
Bent u bekend met het rapport van de Europese Rekenkamer «Errors in rural development spending: what are the causes, and how are they being addressed»?2
Ja.
Kunt u aangeven bij welk percentage van de uitgekeerde subsidies in Nederland fouten zijn gemaakt? Ligt dit boven of onder het Europese gemiddelde?
Binnen de Europese subsidiestromen worden diverse methoden voor het berekenen van foutenpercentages gebruikt, die allen een ander doel dienen.
Het foutenpercentage in dit rapport van de Europese Rekenkamer komt mede tot stand omdat niet in alle gevallen aan te tonen is of door het betaalorgaan de juiste procedure is gevolgd om te komen tot de betaling van de plattelandsontwikkelingssubsidies. Bovendien is het foutenpercentage van de Europese Rekenkamer gebaseerd op drie jaren (2011, 2012 en 2013) door middel van een steekproef over alle uitgaven in het kader van het ELFPO. In 2011 en 2012 zaten er geen Nederlandse betalingen in deze steekproef van circa 180 betalingen EU-breed. In 2013 zaten 5 Nederlandse betalingen in deze steekproef van circa 180 betalingen EU-breed.
Het gemiddelde foutenpercentage over de jaren 2011–2013 in het kader van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013 (POP2), ontleend aan de rapportages van de Algemene Rekenkamer bij de Nationale Verklaring
(Kamerstuk 33 942, nr. 1), bedraagt, uitgedrukt in financiële termen, 4,59 procent.
Dit betreft de door RVO.nl geconstateerde fouten gemaakt door de begunstigden bij de voor aselecte controle ter plaatse van geselecteerde dossiers. Het zegt niets over de juistheid van de door het betaalorgaan gevolgde procedures. Het percentage is daarmee dus niet vergelijkbaar met het percentage zoals opgenomen in het rapport van de Europese Rekenkamer.
Ik hecht eraan aan te geven dat het foutenpercentage zoals opgenomen in het ERK-rapport niet per definitie weergeeft dat plattelandsontwikkelingssubsidies onrechtmatig zijn besteed. Er kunnen namelijk verschillende oorzaken voor fouten zijn. In het geval bijvoorbeeld de voorgeschreven administratieve procedures niet aantoonbaar zijn gevolgd, kan de uitkering van de plattelandsontwikkelingssubsidie nog steeds doelmatig en rechtmatig zijn.
Indien uit controles en audits door de autoriteiten echter blijkt er sprake is van onrechtmatig uitgekeerde steun of fraude, dan zal ik overgaan tot terugvordering van subsidie. Uiteraard is het mijn streven om de uitvoering van de toekenning van subsidies zo optimaal te laten zijn, waardoor het aantal fouten afneemt.
Ik heb geen overzicht beschikbaar van de kosten die gemaakt zijn door deze fouten bij het uitkeren van plattelandsontwikkelingsgelden. Zoals aangegeven betreft het rapport van de Europese Rekenkamer een steekproef over alle uitgaven in het kader van het ELFPO en niet aan Nederland toe te rekenen kosten.
Kunt u aangeven welke kosten er gemaakt zijn door deze fouten bij het uitkeren van plattelandsontwikkelingsgelden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering van de Europese Rekenkamer dat boeren zich niet gestimuleerd voelen aan de regels te voldoen, er te weinig gecontroleerd wordt en de sancties (te) laag zijn?
Ik herken mij niet in de constateringen van de Europese Rekenkamer. Ik zie dat de landbouwer zich hard inzet voor het agrarisch natuurbeheer en voor het naleven van de regels daaromtrent. Ik erken echter wel dat het agrarisch natuurbeheer ingewikkeld en op punten complex van aard is en dat dit eenvoudiger kan. Zoals aan uw Kamer is gemeld (Kamerstuk 28 625, nr. 220), heb ik samen met de provincies besloten om per 2016 het agrarisch natuurbeheer op collectieve leest te schoeien. De verwachting is dat deze bundeling voor de individuele landbouwer eenvoudiger is en tot minder fouten gaat leiden.
Zoals ook in het rapport van de Europese Rekenkamer staat aangegeven zal, in de context van het adresseren van de oorzaken van de fouten, een gepaste balans gezocht moeten worden tussen onder meer de complexiteit van regelgeving en de rechtmatigheid van de uitgaven. Ik verwacht niet dat het invoeren van meer controles en hogere sancties effectief zal zijn. Ik zal in Europees verband blijven pleiten voor minder complexe en duidelijker regelgeving, dat vormt de oplossing.
Deelt u de mening dat bovengenoemde constatering van de Europese Rekenkamer ook op de Nederlandse situatie van toepassing is? Zo ja, bent u voornemens stappen te ondernemen naar aanleiding van deze uitkomsten van het onderzoek van de Europese Rekenkamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen bent u, conform de aanbevelingen om preventieve maatregelen te nemen op zeker drie gebieden: de openbare aanbesteding, de doelbewuste omzeiling van regels en de betalingen voor milieuvriendelijke landbouw, voornemens te nemen?
De insteek van mijn diensten is om ervoor te zorgen dat de uitgekeerde subsidies doelmatig en rechtmatig zijn. De aanbevelingen die de Europese Rekenkamer in dit speciale rapport geeft, neem ik dan ook uiterst serieus. Ik ben dan ook regelmatig in gesprek met de diensten van de Europese Commissie en Europese Rekenkamer om te bevorderen dat de plattelandsontwikkelingssubsidies doelmatig en rechtmatig worden uitgekeerd.
Voor de nieuwe programmaperiode (2014–2020) geldt overigens dat de Europese regelgeving verbeterd is door onder andere de invoering van de zogeheten «ex ante toets», waarbij lidstaten vooraf nagaan of de maatregelen binnen het ELFPO controleerbaar zijn. Dit zou er aan bij moeten dragen dat binnen de Europese Unie de doelmatigheid en rechtmatigheid van de subsidies verder verbetert.
Daarnaast werk ik aan vereenvoudigingsvoorstellen, onder meer op het vlak van plattelandsbeleid, zoals ik in mijn brief van 24 februari jl. aan uw Kamer (Kamerstuk 28 625, nr. 221) heb bericht.
Het bericht dat bijna twee op de drie docenten in het voortgezet onderwijs getuige zijn van moslimdiscriminatie in de klas |
|
Sadet Karabulut (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht dat bijna tweederde van de docenten in 2014 getuige zijn geweest van moslimdiscriminatie?1
Wij hebben met belangstelling kennis genomen van het rapport Moslimdiscriminatie in het voortgezet onderwijs,dat onderzoeksbureau Panteia heeft uitgevoerd in opdracht van de Anne Frank Stichting en FORUM. Uit het onderzoek blijkt dat 61% van de deelnemende docenten heeft aangegeven het afgelopen jaar getuige te zijn geweest van discriminatie van moslims in de klas. In het merendeel van de voorvallen ging het om grievende opmerkingen, schelden en bedreigingen. Docenten waren ook getuige van discriminatie van homoseksuelen (77%), antisemitisme (36%) en discriminatie van christenen (30%).
Wij nemen deze uitkomsten serieus. Ieder geval van discriminatie is er één teveel. Ieder kind moet zich veilig en gerespecteerd voelen op school, ongeacht afkomst, seksuele voorkeur of religie. De bevindingen van het onderzoek onderstrepen daarom eens te meer het belang van aanhoudende aandacht voor het tegengaan van discriminatie en het bevorderen van burgerschapsvorming en sociale veiligheid. Docenten hebben daarbij een cruciale rol. Het komt er daarbij ook op aan dat docenten onderscheid weten te maken tussen «functioneel pubergedrag» en bewuste discriminatie of ander risicovol grensoverschrijdend gedrag.2 Het rapport laat gelukkig eveneens zien dat bijna alle leraren adequaat lijken in te grijpen bij voorvallen van moslimdiscriminatie (94%).
Welke rol voor het onderwijs, media en de politiek ziet u om racisme en discriminatie op scholen te bestrijden en tegen te gaan?
Scholen hebben de belangrijke taak om burgerschap te bevorderen, discriminatie binnen de school tegen te gaan en een veilig en respectvol schoolklimaat te waarborgen. De overheid ondersteunt hen hierbij, zoals eerder toegelicht in een brief over burgerschap.3 Wij zien een taak voor de overheid om de juiste randvoorwaarden te scheppen, materialen te ontsluiten en expertise beschikbaar te stellen. Zo heeft het Wetsvoorstel sociale veiligheid op school tot doel dat scholen zich inspannen voor een sociaal veilig schoolklimaat.4
SLO ontwikkelt in opdracht van het Ministerie van OCW handreikingen voor scholen om burgerschapsonderwijs te verzorgen en Centrum School en Veiligheid ondersteunt scholen om discriminatie tegen te gaan en sociale veiligheid te bevorderen. Scholen kunnen hier ook terecht voor informatie over de vele beschikbare methodes. Dit voorjaar informeren wij uw Kamer daarover nader in een voortgangsbrief over burgerschap in het onderwijs.
Vanuit de bredere aanpak van discriminatie zal het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in afstemming met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2015 onder meer diverse lokale bijeenkomsten organiseren over de vraag wat leerlingen, scholen en docenten extra kunnen doen om onderling begrip te bevorderen en spanningen tegen te gaan. De bijeenkomsten gaan over alle vormen van discriminatie; moslimhaat en antisemitisme zijn daarin aandachtspunten. We verwelkomen ook de inzet van de Anne Frank Stichting; deze zet zich actief in voor het bestrijden van discriminatie en racisme.
Het is niet aan ons om een oordeel te vellen over de positie die media innemen. Het kabinet staat pal voor journalistieke onafhankelijkheid en vrijheid van meningsuiting; dat geldt ook voor de media. De journalistieke sector neemt zelf verantwoordelijkheid voor kwaliteitsstandaarden en regulering, die onder andere belegd is bij de Raad voor de Journalistiek.
Wat vindt u van de conclusie dat docenten op het platteland vaker getuige zijn van discriminatie dan docenten in stedelijke gebieden? Hoe duidt u dit?
Van docenten in een zeer sterk stedelijk gebied heeft 45% aangegeven getuige te zijn geweest van discriminatie van moslims. Van docenten in een sterk stedelijk gebied is dat 61%, in matig stedelijk gebied 69%, in weinig stedelijk gebied 73% en in niet-stedelijk gebied 57%. In de resultaten van het onderzoek zien wij dat discriminatie niet plaatsgebonden is, en helaas overal kan voorkomen.
Deelt u de mening met ruim de helft van de docenten dat er meer voorlichting nodig is over specifieke thema’s zoals homoseksualiteit en de islam? Bent u bereid om aan deze wens gehoor te geven? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het onderzoek werd de docenten gevraagd naar de behoefte aan ondersteuning voor zichzelf en voor hun leerlingen. Een deel van de docenten gaf aan inderdaad deze behoefte te hebben. Volgens de resultaten van het onderzoek bestaat er met name vraag naar voorlichting en scholing over algemene, overkoepelende onderwerpen zoals vooroordelen, stereotypering en beeldvorming en het tegengaan van discriminatie. Daarnaast gaf een deel van de docenten aan behoefte te hebben aan voorlichting over specifiekere onderwerpen zoals de islam.
De pabo’s en tweedegraads lerarenopleidingen versterken momenteel de aandacht voor sociale veiligheid, om docenten betere vaardigheden mee te geven op dit terrein. «Bildung» van aanstaande leraren is daarbij ook van belang. Een groep lerarenopleidingen wisselt hierover kennis en ervaringen uit.
Ook voor leraren die nu voor de klas staan, is veel materiaal en deskundigheid beschikbaar op het gebied van discriminatie en racisme, veiligheidsbeleid, burgerschap en pedagogisch klimaat op scholen. In opdracht van het Ministerie van OCW biedt Centrum voor School en Veiligheid informatie en advies aan scholen op het gebied van schoolveiligheid. Op de website van School en Veiligheid zijn informatie, lesmaterialen en scholingsaanbod te vinden over discriminatie en racisme. Wij roepen scholen op om het bestaande ondersteuningsaanbod optimaal te benutten.
Om beter in beeld te krijgen waar docenten tegenaan lopen in de klas bij het bespreken van mogelijk gevoelige maatschappelijke onderwerpen, voert onderzoeksinstituut ITS, onderdeel van de Radboud Universiteit Nijmegen, in opdracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderzoek uit naar de ervaringen van docenten en hun ondersteuningsbehoefte. De resultaten van dit onderzoek zullen voor de zomer bekend zijn.
Het niet langer opvangen van gezinnen met Nederlandse kinderen in gezinsopvang locaties |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat bij recent overleg tussen o.a. de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de Directie Migratie Beleid (DMB) is besloten dat vreemdelingen met Nederlandse kinderen niet langer behoren tot de doelgroep van de gezinsopvang locaties?
Op gezinslocaties wordt onderdak geboden aan gezinnen met minderjarige kinderen zonder recht op opvang, die anders in een humanitaire noodsituatie zouden raken. Deze gezinslocaties zijn in beginsel niet bedoeld om onderdak te bieden aan personen met een verblijfsvergunning, EU-burgers of personen met de Nederlandse nationaliteit. Deze personen kunnen immers veelal aanspraak maken op andere (niet-vreemdelingenrechtelijke) regelingen en voorzieningen, dan wel een beroep doen op de andere ouder die op basis van de gezagsrelatie de verantwoordelijkheid voor het kind op zich kan nemen.
Zoals ik eerder heb aangegeven1, kan er in bijzondere individuele situaties echter aanleiding bestaan om kinderen met de Nederlandse nationaliteit onderdak te bieden in een gezinslocatie. Ten aanzien van dit beleid hebben geen wijzigingen plaatsgevonden.
Onderdak van Nederlandse kinderen in een gezinslocatie kan voorkomen wanneer een deel van het gezin niet-rechtmatig in Nederland verblijft. Of Nederlandse kinderen onderdak krijgen op een gezinslocatie betreft echter een keuze van de ouders zelf. Vanzelfsprekend wordt aan de leden van het gezin met de Nederlandse nationaliteit die onderdak krijgen in de gezinslocatie, geen vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Deze maatregel uit de Vreemdelingenwet 2000 kan immers enkel aan vreemdelingen worden opgelegd.
Mocht het voorkomen dat het beëindigen van het onderdak van een gezin met Nederlandse kinderen in een gezinslocatie aan de orde is, zal er in beginsel altijd sprake zijn van de aanwezigheid van een alternatieve vorm van onderdak.
Klopt het dat dergelijke gezinnen geen vervolgopvang van rijkswege meer krijgen en dat dit een wijziging van het beleid is? Zo ja, waarom is voor deze beleidswijziging gekozen?
Zie antwoord vraag 1.
Zou het COA daarmee niet in strijd handelen met de uitspraak van de Hoge Raad van 21 sept. 2012 (nr. 11/01153), aangezien dit leidt tot het «klinkeren» van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u een dergelijke wijziging van beleid billijk en rechtvaardig, gezien de verantwoordelijkheid van de regering ten aanzien van kinderen en mede uit hoofde van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK)? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 4 maart 2015?
Ja.
Het innen van boetes door de Kansspelautoriteit |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Boete online gokbedrijf Come On», het achterliggende sanctiebesluit van de Kansspelautoriteit (KSA), en het besluit tot openbaarmaking van die sanctie?1 Kent u voorts het bericht: «Boete van 150.000 euro voor illegaal aanbieden online kansspel», het achterliggende sanctiebesluit en het besluit tot openbaarmaking van die sanctie?2
Ja.
Bestaat er tegen de oplegging van boetes door de KSA de mogelijkheid om bezwaar dan wel beroep aan te tekenen? Heeft één van de beboete ondernemingen dat gedaan? Zo ja, met welk gevolg?
Ja, op grond van de Algemene wet bestuursrecht bestaat de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen opgelegde boetes. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat in alle zaken waarin de kansspelautoriteit boetes heeft opgelegd één of meer betrokken aanbieders bezwaar aan hebben getekend. In één van die gevallen is de boete inmiddels onherroepelijk geworden. In alle andere zaken loopt nog een bezwaar- of beroepsprocedure.
Zijn de door de KSA opgelegde boetes al geïnd? Zo nee, waarom niet en op welke wijze zal de KSA de boete alsnog innen?
De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat zowel de gezamenlijke boete aan Onisac Limited en Mansion Online Casino Limited als de boete aan Come On Europe Limited (nu Co-Gaming Limited) inmiddels betaald zijn. In totaal zijn op dit moment drie van de vijf opgelegde boetes voldaan. Het totale bedrag van de geïnde boetes is € 530.000.
Welke middelen heeft de KSA ter beschikking om betaling af te dwingen van ondernemingen die een onherroepelijk vastgestelde boete opgelegd hebben gekregen?
Wanneer een onderneming een boete niet uit eigen beweging betaalt, kan de kansspelautoriteit deze invorderen bij dwangbevel. Een dwangbevel levert een executoriale titel op. Daarmee kan verlof worden gekregen om in het desbetreffende land de titel ten uitvoer te leggen, via de aldaar geldende exequaturprocedure bij de rechter. In hoeverre dat daadwerkelijk mogelijk is verschilt per land en zal de praktijk uit moeten wijzen.
In hoeveel gevallen is een eerder door de KSA opgelegde boete aan een buitenlandse aanbieder van online kansspelen op de Nederlandse markt daadwerkelijk door de KSA geïnd? Wat is het totale bedrag van die geïnde boetes?
Zie antwoord vraag 3.
Maakt het voor de kans dat een boete daadwerkelijk geïnd wordt uit of de overtreder in een EU-lidstaat is gevestigd? Zo ja, op welke wijze?
Nee, dat maakt niet uit. De exequaturprocedure verschilt per land. Dat is niet op Europees niveau geregeld of geharmoniseerd.
Mag worden aangenomen dat de twee beboete ondernemingen op grond van de uitvoering van de motie-Bouwmeester c.s.niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning voor online kansspelen? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag en in de antwoorden op eerdere Kamervragen heb aangegeven zullen aanbieders die na aanname van de motie Bouwmeester een boete opgelegd hebben gekregen, bij opening van de markt niet in aanmerking komen voor een vergunning.
Het bericht ‘Opnieuw kinderen zonder belangenafweging in bewaring’ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Opnieuw kinderen zonder belangenafweging in bewaring»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat deze berichtgeving in strijd lijkt te zijn met uw eerdere toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen overleg d.d. 4 februari 2015 om in lijn met twee eerdere gerechtelijke uitspraken geen kinderen meer in bewaring te stellen zonder voorafgaande kenbare belangenafweging van de kinderen?
Bij de inbewaringstelling van gezinnen met minderjarige kinderen is altijd aandacht voor de situatie en de gevolgen van de bewaring voor met name de minderjarige kinderen. Deze aandacht dient natuurlijk eerst en vooral vorm te krijgen in de voorbereiding van de inbewaringstelling, waarbij overleg plaatsheeft tussen DT&V, COA, de politie en de IND. Ook in het besluit hoort een kenbare belangenafweging terug te komen. Dit betekent overigens niet dat als een dergelijke belangenafweging niet in het besluit staat, er onzorgvuldig is gehandeld in de voorbereiding van het besluit of dat de bewaring geen goede grond heeft. Op 11 maart 2015 verklaarde de rechter een beroep in deze zaak ongegrond. De rechter bevestigde dat de bewaring rechtmatig kon worden opgelegd.
Hoe verklaart u dat er wederom, in strijd met de eerdere gerechtelijke uitspraken, een zaak is waar een concrete belangenafweging lijkt te ontbreken ten aanzien van kinderen die bovendien kwetsbaar waren gezien hun behandeling bij een psychiater?
Laat ik voorop stellen dat er geen sprake is van het in strijd handelen met gerechtelijke uitspraken. Een belangenafweging is naar de aard van de zaak steeds op een individuele zaak gericht. Daarom kan niet worden gezegd dat een negatieve uitspraak in het ene dossier ook een ander dossier betreft. De rechter kan in voorkomende gevallen oordelen dat mijn afweging in een specifiek dossier niet toereikend is geweest en dat betreft dan een oordeel over de afweging in die zaak. Een in rechte onaantastbaar oordeel respecteer ik altijd.
Hoe beoordeelt u de zinsnede in het formulier dat de maatregel van bewaring «ondanks de beleidsafspraken»aan dit gezin wordt opgelegd? Welke functie hebben beleidsafspraken als daaraan op deze wijze voorbij kan worden gegaan?
Ik ben terughoudend met het ingaan op details uit een individueel dossier, maar uit deze zin blijkt dat de ambtenaar in kwestie zich terdege rekenschap heeft gegeven van het beleid en eventuele restricties die uit dat beleid voortvloeien. De ambtenaar heeft vervolgens geoordeeld dat ondanks dat het beleid restricties kent, deze hier niet van toepassing zijn en dat dit specifieke gezin wel in bewaring kon worden gesteld. Inzet is dat altijd conform het beleid wordt gehandeld. Uw suggestie dat – bewust – in strijd met het beleid zou zijn gehandeld is dan ook onjuist. Dit zie ik ook bevestigd door het hiervoor genoemde oordeel van de rechter in deze zaak. De bewaring kon rechtmatig opgelegd worden en het beroep is ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is ook afgewezen.
Wat gaat u doen om zeker te stellen dat er in de toekomst in alle gevallen een concrete en kenbare belangenafweging van de kinderen zal plaatsvinden voordat een bewaringsmaatregel aan die kinderen wordt opgelegd?
De hulpofficier van de politie of de daartoe aangewezen ambtenaar van de DT&V zijn verantwoordelijk voor de inbewaringstelling van een vreemdeling en hebben daarin een eigenstandige bevoegdheid. Ik heb bij deze partijen expliciet aandacht gevraagd voor een kenbare belangenafweging in het bijzonder bij gezinnen met minderjarige kinderen.
Hoe gaat u zeker stellen dat het belang van de kinderen de eerste overweging vormt en dat recht wordt gedaan aan het uitgangspunt dat het in bewaring stellen van kinderen een ultimum remedium is?
Daar wordt recht aan gedaan. Bewaring is het ultimum remedium bij terugkeer. Dat wordt voldoende geborgd door het beleid. De gevallen waarin de rechter tot opheffing van de bewaring heeft bevolen, zien met name op situaties waarin de rechter van mening was dat de belangenafweging zoals deze in het dossier was vermeld niet voldoende was. Dat oordeel aanvaard ik, maar daarmee is niet vast komen te staan dat de bewaring als zodanig onrechtmatig zou zijn geweest als er een betere motivering aan het besluit was toegevoegd.
Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst inbewaringstellingen worden opgelegd aan kinderen zonder dat gemaakte beleidsafspraken in acht worden genomen?
Uitgangspunt is uiteraard dat het beleid onverkort wordt uitgevoerd. In het beleid is vastgelegd dat de inbewaringstelling van gezinnen met minderjarige kinderen mogelijk is indien gronden daartoe aanwezig zijn en het daadwerkelijke vertrek in beginsel binnen twee weken kan plaatsvinden. Ik heb gemerkt dat in sommige zaken met name het schriftelijk vastleggen van de afwegingen meer aandacht behoeft. Daar wordt op toegezien.
Automatische uitwisseling van tax rulings |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel dat 2 februari 2015 op de website van de Financial Times verscheen «Deja Vu: Have Junckers tax reforms already been debated»?1
Ja.
Bent u bekend met het document «ROOM DOCUMENT # 6 Code of Conduct Group (Business Taxation)» van 4 juni 2012 waarin de leden van de code of conduct group overeengekomen zijn dat zij automatisch gegevens uitwisselen over tax rulings?
Ja. In dit room document komen de leden van de EU-Gedragscodegroep (Code of Conductgroep) niet overeen dat zij automatisch gegevens uitwisselen over belastingrulings, maar geven zij aan hoe zij met de spontane uitwisseling van informatie omgaan.
Hoeveel van de 669 door de Nederlandse Belastingdienst goedgekeurde rulings in 20132 zijn automatisch uitgewisseld met andere lidstaten?
Er is in 2013 geen informatie over Advance Pricing Agreements (APA’s) en Advance Tax Rulings (ATRs) automatisch uitgewisseld met andere lidstaten, omdat er nog geen afspraken zijn gemaakt over automatische uitwisseling. Wel zijn er afspraken gemaakt over de spontane uitwisseling van informatie over rulings.
Hoeveel rulings heeft de Nederlandse Belastingdienst goedgekeurd in 2014? Hoeveel van deze rulings zijn automatisch uitgewisseld met andere lidstaten?
In 2014 zijn 632 APA’s en ATRs afgegeven door de Belastingdienst. Over deze APA’s en ATRs is geen informatie automatisch uitgewisseld in 2014. In een beperkt aantal gevallen is in 2014 spontaan informatie over APA’s en ATRs uitgewisseld.
Klopt het dat alle EU-lidstaten via de «Directive on Mutual Assistance» en bijbehorende guidance uit de code of conduct group wettelijk verplicht zijn om tax rulings automatisch uit te wisselen?
Binnen Europa zijn er nog geen afspraken gemaakt over de automatische uitwisseling van informatie over rulings. De Europese Commissie heeft in haar Werkprogramma 2015 aangekondigd spoedig met een richtlijnvoorstel te zullen komen, waarin automatische informatie-uitwisseling tussen de belastingautoriteiten over grensoverschrijdende rulings naar verwachting verplichtend zal worden voorgeschreven. Ik sta positief tegenover het initiatief van de Commissie. Zoals gebruikelijk zal het kabinet door middel van een BNC-fiche zijn appreciatie geven van het voorstel, wanneer dat is gepubliceerd. Omdat Nederland op dit terrein een voortrekkersrol wil vervullen, zijn met Duitsland inmiddels concrete afspraken gemaakt over de uitwisseling van informatie over rulings.
In het kader van de Administratieve samenwerkingsrichtlijn3 (hierna: de richtlijn) hebben EU-lidstaten wel afgesproken om op verzoek of spontaan belastingrulings uit te wisselen. De afspraak om spontaan inlichtingen over rulings uit te wisselen geldt voor de in artikel 9, lid 1, van de richtlijn genoemde gevallen. Bovendien kunnen EU-lidstaten op grond van artikel 9, lid 2, van de richtlijn spontaan alle inlichtingen uitwisselen waarvan zij kennis hebben en die de bevoegde overheden van de andere lidstaten van nut kunnen zijn.
Artikel 9, lid 2, van de richtlijn is verder ingevuld door de in de Gedragscodegroep overeengekomen guidance. Op grond van deze guidance wisselt een lidstaat spontaan informatie over een ruling uit, indien die lidstaat die ruling relevant acht voor de andere lidstaat («likely to be relevant»). Het blijft aan de lidstaten zelf om te beoordelen of een ruling relevant is voor het buitenland. Het doel van de guidance van de Gedragscodegroep is derhalve de spontane uitwisseling van rulings nader in te vullen.
Zo ja, wat is er nieuw of anders aan het door het kabinet gesteunde voornemen van de Europese Commissie om wetgeving voor te stellen die lidstaten verplicht om tax rulings automatisch uit te wisselen?
Zie antwoord vraag 5.
Zo nee, wat is dan precies het doel/nut van het document van de code of conduct group van 4 juni 2012?
Zie antwoord vraag 5.
Welke actie gaat u ondernemen, gezien het belang van transparantie op het gebied van coördinatie van bedrijvenbelasting in de Europese Unie, om ervoor te zorgen dat het werk van de code of conduct group openbaar wordt en beter democratisch gecontroleerd kan worden door nationale parlementen en het Europees parlement?
De Raad van de Europese Unie heeft bij de instelling van de Gedragscodegroep bepaald dat de besprekingen van de Groep vertrouwelijk zijn.4 In de praktijk betekent dit dat discussiedocumenten en verslagen van de Groep niet openbaar zijn.
Aan het eind van ieder EU-Voorzitterschap wordt voor de Ecofinraad het verslag van de Gedragscodegroep aan de Raad geagendeerd. In de geannoteerde agenda van het AO Ecofin dat vooraf gaat aan die Ecofinraad, wordt de inhoud van het verslag van de Gedragscodegroep verkort weergegeven, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van het verslag.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het debat over het Algemene Rekenkamer rapport «Belastingontwijking»?
Ja.
Het pleidooi van de Nederlandse Orde van Advocaten dat er een rechterlijke toets vooraf moet gaan aan het onderscheppen van telefoongesprekken en e-mails tussen advocaat en cliënt door de inlichtingendiensten |
|
Ronald van Raak (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het pleidooi van de Nederlandse Orde van Advocaten dat er een rechterlijke toets vooraf moet gaan aan het onderscheppen van telefoongesprekken en e-mails tussen advocaat en cliënt door de inlichtingendiensten?1
Ik ben van mening dat het verkeer tussen advocaten en cliënten voldoende is beschermd. De diensten kunnen in het kader van hun wettelijke taakuitvoering slechts onder strikte voorwaarden overgaan tot het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en de verkregen informatie aan derden verstrekken. Naast de waarborgen die voor iedere uitoefening van een bijzondere bevoegdheid gelden (er moet zijn voldaan aan de vereisten van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit), zijn ten aanzien van de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens verschoningsgerechtigden extra criteria gesteld, die zijn vastgelegd in intern beleid. Zo wordt extra terughoudendheid betracht bij de uitoefening van bijzondere bevoegdheden tegen verschoningsgerechtigden. Voor de inzet van de afluisterbevoegdheid is toestemming van de Minister vereist. In het verzoek om toestemming moet expliciet worden gewezen op het feit dat de inzet jegens een verschoningsgerechtigde wordt uitgeoefend en op de extra eisen die hiervoor gelden. Daarbij geldt de toestemming voor deze inzet voor een maand in plaats van de wettelijke termijn van ten hoogste drie maanden. Jegens een verschoningsgerechtigde die een non-target is kunnen bovendien slechts bij hoge uitzondering bijzondere bevoegdheden worden uitgeoefend. Een non-target is in dit verband een persoon uit de omgeving van een target jegens wie een bijzondere bevoegdheid wordt ingezet teneinde zicht te krijgen op een target. Verder wijs ik erop dat gegevens verkregen uit de inzet van een bijzondere bevoegdheid alleen mogen worden uitgewerkt indien dit strikt noodzakelijk is voor de goede taakuitvoering van de diensten. Ook zullen gegevens verkregen uit de inzet van de bijzondere bevoegdheden tegen een verschoningsgerechtigde in de regel niet in een ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie worden opgenomen.
De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) ziet toe op de rechtmatige uitvoering van de Wiv 2002 en heeft al een aantal malen getoetst of de bijzondere waarborgen die gelden voor verschoningsgerechtigden door de diensten worden nageleefd. Inzake de aangehaalde klachtprocedure constateert de CTIVD dat de AIVD de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen verschoningsgerechtigden, althans tegen advocaten, van voldoende waarborgen heeft voorzien en dat de dienst in algemene zin terughoudend is bij de inzet ervan. De geconstateerde tekortkomingen zien niet op het uitwerken van gegevens verkregen uit de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen verschoningsgerechtigden, maar uit de inzet jegens cliënten/derden (indirect tappen). In mijn zienswijze heb ik het advies van de CTIVD overgenomen. Het beleid is verder aangescherpt en de ten onrechte uitgewerkte gesprekken zijn verwijderd en vernietigd.
Gelet op het bovenstaande zie ik geen noodzaak tot het voorgestelde invoeren van een rechterlijke toets in dit kader. Ik merk daarbij nog op dat de Commissie evaluatie Wiv 2002 (Commissie Dessens) geen aanleiding heeft gezien om een aanbeveling ten aanzien van verschoningsgerechtigden te doen.
Bent u van mening dat het verkeer tussen advocaten en cliënten voldoende is beschermd, gezien het feit dat de Commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft geconstateerd dat de Algemene inlichtingen en -veiligheidsdienst (AIVD) gesprekken ten onrechte heeft uitgewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in navolging van het wetsvoorstel waarin wordt voorgesteld het afluisteren van journalisten vooraf te laten gaan door een rechterlijke toets een dergelijke waarborg ook voor advocaten te laten gelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer legt u een dergelijke wetswijziging voor aan de Tweede Kamer?
Aanleiding voor de betreffende wetswijzing is een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zogenoemde Telegraafzaak. De uitspraak van het EHRM noemt journalistieke bronnen als een van de basiselementen voor de persvrijheid in een democratische samenleving en van groot belang voor de rol van journalisten als «public watchdog». Gelet op dit belang en het mogelijke «chilling effect» dat een beperkende maatregel kan hebben op de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting, kan een dergelijke maatregel niet verenigbaar zijn met artikel 10 EVRM tenzij het is gerechtvaardigd door een «overriding requirement in the public interest». Waarborgen ter bescherming van de vrijheid van meningsuiting in zaken onder artikel 10 EVRM worden door het EHRM altijd aan een bijzondere toets onderworpen juist vanwege het hiervoor genoemde belang. Ik stel mij op het standpunt dat met het wetsvoorstel aan de uitspraak van het EHRM volledig uitvoering is gegeven en dat er, nu deze betrekking heeft op de specifieke positie van journalisten binnen de context van artikel 10 EVRM, geen aanleiding is om aan de uitspraak consequenties te verbinden voor andere beroepsgroepen, zoals advocaten. Dit mede in het licht van het hiervoor geschetste met waarborgen omklede stelsel waarin de diensten bij de uitoefening van de hun toegekende (bijzondere) bevoegdheden aan strikte voorwaarden zijn gebonden en daarop (structureel) toezicht plaatsvindt door de CTIVD.
Maatregelen na de falende visumaanpak inzake extremistische imams |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aanpak jihadisme faalt»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het in vredesnaam mogelijk is dat verschillende extremistische imams eerst een visum krijgen dat vervolgens terecht weer wordt ingetrokken?
Voor sprekers die visumplichtig zijn, wordt bij de visumaanvraag bij de ambassade of het consulaat een check gedaan op grond van het Schengen Acquis. Het Schengen Acquis biedt de mogelijkheid visa af te wijzen of toegang te weigeren indien sprake is van een bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Bij de beoordeling hiervan is grote zorgvuldigheid geboden met het oog op de rechtsstatelijkheid. Een spreker die in het verleden haat of geweld gepredikt heeft, kan op grond van bovengenoemde criteria een visum geweigerd worden. Bij de visumverlening aan de drie imams is in de procedure niets fout gegaan. De visa zijn verleend volgens de reguliere procedure die daarvoor geldt. Bij de beoordeling van de aanvragen zijn de personen getoetst aan de reguliere registers maar daar kwamen deze personen niet in voor. Er waren op dat moment ook verder geen aanwijzingen die visumverlening in de weg stonden. Indien een visum reeds is verleend, bestaat de mogelijkheid deze op basis van nieuwe informatie of omstandigheden in te trekken. Bijvoorbeeld omdat er (nieuwe) aanwijzingen zijn dat sprake is van een bedreiging van de openbare orde en/of de nationale veiligheid. De visa van drie sprekers op het beoogde evenement in Rijswijk zijn in een later stadium ingetrokken, met het oog op de openbare orde, tegen de achtergrond van de maatschappelijke onrust, zoals verwoord in een brief van de NCTV.
Erkent u dat het huidige visumsysteem aangepast dient te worden teneinde dit soort gevaarlijke fouten in de toekomst te voorkomen? Kunt u hier een toelichting op geven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ervoor zorgen dat naast uitbreiding van de zwarte lijst ook iedere aanvraag individueel getoetst zal worden, zeker in het geval van islamitische predikers? Zo nee, hoe gaat u de gaten in het huidige systeem dan dichten?
Voor sprekers die visumplichtig zijn, wordt bij de visumaanvraag bij de ambassade of het consulaat een check gedaan op grond van het Schengen Acquis. Het Schengen Acquis biedt de mogelijkheid visa af te wijzen of toegang te weigeren indien sprake is van een bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Hierbij is grote zorgvuldigheid geboden met het oog op de in een rechtsstaat vereiste proportionaliteit en subsidiariteit. Waar nodig wordt een visumaanvraag voor een bindend advies voorgelegd aan de IND. Een spreker die in het verleden haat of geweld gepredikt heeft, kan op grond van bovengenoemde criteria een visum geweigerd worden.
Ter ondersteuning van de beoordeling van visumaanvragen worden de behandel(risico) profielen verrijkt met informatie over predikers waarvan door de daartoe bevoegde en geëquipeerde instanties wordt geoordeeld dat zij (op grond van hun boodschap) niet in Nederland zouden moeten prediken. De behandel(risico)profielen zijn behulpzaam bij het onderkennen van potentieel risicovolle visumaanvragen. Aanvragen van mogelijke predikers/sprekers, die op basis van deze profielen worden gedetecteerd, worden ter toetsing voorgelegd aan de partners in de vreemdelingenketen. Het streven is om -als daar aanleiding toe is- al bij de visumaanvraag een blokkade op te werpen, met als nadrukkelijke optie om reeds verstrekte visa -desnoods te elfder ure- in te trekken als nieuwe informatie beschikbaar komt die de toelating van een prediker tot ons land ongewenst maakt.
Welke stappen worden er verder gezet jegens de organisator van het jihadgala de Stichting Rohamaa, dat deze geweldspredikers naar Nederland wilde halen?
Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Rijswijk, dat volgens de organisatie bedoeld was om geld in te zamelen voor liefdadigheidsactiviteiten in landen als Marokko, Tunesië, Egypte en Turkije, is niet verboden en in het geval van Rijswijk ook niet vergunningplichtig. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Deze wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen haat of geweld prediken of als de veiligheid in het geding komt.
De stichting heeft naar aanleiding van de ontstane maatschappelijke onrust en het intrekken van de visa van enkele predikers besloten om het evenement niet door te laten gaan in de oorspronkelijke opzet, maar middels een livestream. De organisator heeft te kennen gegeven dat het liefdadigheidsdoel van hun bijeenkomst, door de uiteenlopende gebeurtenissen en berichtgevingen, volkomen op de achtergrond is geraakt.
Kunt u aangeven of er behalve de Stichting Rohamaa nog andere organisaties zijn met een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI)-status die geweldspredikers faciliteren? Bent u bereid dit soort organisaties de ANBI-status te ontnemen?
Berichtgeving in de media en signalen uit de samenleving kunnen voor de Belastingdienst aanleiding zijn om een onderzoek in te stellen naar de activiteiten van een instelling om te beoordelen of de feitelijke activiteiten aan de ANBI-status in de weg staan. Indien dit het geval is kan een ANBI-status worden ingetrokken, onder omstandigheden met terugwerkende kracht. Dit is dan zichtbaar op de openbare ANBI-lijst die te raadplegen is via de website van de Belastingdienst.2 Op de website van de Belastingdienst staat duidelijk aangegeven wat de criteria zijn voor de ANBI-status.3 Als het vermoeden bestaat dat daaraan niet meer wordt voldaan, kan een nader onderzoek worden ingesteld.
het bericht 'IS ziet immigrant als wapen' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (VVD), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «IS ziet immigrant als wapen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het «code rood» is aangaande de controle over onze eigen grenzen, aangezien er in Libië tussen de 200.000 en 600.000 mensen klaar staan naar Europa te komen en er zich tussen hen zeer waarschijnlijk vele islamterroristen bevinden die gemakkelijk Nederland kunnen bereiken? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU, inclusief de uitvoeringsorganisaties, zijn alert op signalen van misbruik van de vluchtelingenstroom door ISIS of andere jihadistische organisaties naar Nederland of Europa. Er zijn onbevestigde signalen dat personen met jihadistische sympathieën de vluchtelingenstroom gebruiken om Europa te bereiken. De Europese Unie heeft de nodige maatregelen getroffen om signalen van betrokkenheid bij terrorisme en jihadisme tijdig in het grenstoezicht te onderkennen.
In Nederland bestaat binnen de uitvoerende organisaties van de vreemdelingenketen een meldstructuur voor signalen dat een vreemdeling mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. In de interne communicatie wordt de meldstructuur voor signalen van betrokkenheid bij terrorisme, radicalisering en jihadisme nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Dit gebeurt door middel van informatieberichten aan medewerkers en presentaties op de verschillende locaties. IND, DT&V en COA maken hierbij waar nodig gebruik van de kennis en expertise die aanwezig is bij de NCTV. Om ervoor te zorgen dat relevante signalen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bereiken investeren de organisaties in de vreemdelingenketen continu in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn (awareness) van alle medewerkers. Daarnaast heeft de Koninklijke Marechaussee een specifiek handelingskader opgesteld voor het grenscontroleproces. Ten slotte zit de IND in het Gezamenlijk Comité Terrorismebestrijding (GCT) onder voorzitterschap van de NCTV waarin gesproken wordt over onderwerpen op het gebied van terrorisme en terrorismebestrijding. Dit afstemmingsoverleg vindt ten minste zes keer per jaar plaats of vaker als de actualiteit daartoe aanleiding geeft.
Kunt u garanderen dat er geen islamterroristen naar Nederland zullen komen via de Italiëroute, en zo nee, waarom blijft u de Nederlandse bevolking dan toch blootstellen aan eventuele islamterroristen?
Zie antwoord vraag 2.
Cyberaanvallen op reisinformatiedienst 9292 |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ov-info machteloos tegen cyberaanvallen»?1
Ja.
Bent u bereid na te gaan in hoeverre reisinformatie dienst 9292 plat ligt door cyberaanvallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) te verzoeken om 9292 bij te staan en te laten onderzoeken hoe en hoe vaak 9292 digitaal wordt aangevallen en door wie en proberen te komen tot een oplossing om deze aanvallen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) richt zich bij het uitvoeren van haar taken, conform de Kamerbrief d.d. 23 december 2011(Kamerstuk 26 643, nr. 220), op de doelgroep van rijksoverheid en de vitale sectoren en hanteert hierbij de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2009 vastgestelde lijst van vitale sectoren. Thans wordt deze lijst door het Ministerie van Veiligheid en Justitie herijkt. Naar verwachting zal de herijkte lijst van vitale sectoren nog dit voorjaar aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Aanbieders van reisinformatie maken op dit moment geen deel uit van de vitale sectoren. Overigens laat dit onverlet dat aanbieders van reisinformatie een eigen verantwoordelijkheid kennen voor informatiebeveiliging.
Ook in het geval waarbij het NCSC geen rechtstreekse ondersteuning verleent, zoals dat wel gebeurt ten behoeve van de vitale sectoren, wordt de kennis van het NCSC via de website www.ncsc.nl ontsloten. Op deze website kunnen ook aanbieders van niet vitale producten of diensten gericht handelingsperspectief vinden over de wijze waarop binnen de eigen verantwoordelijkheid de digitale weerbaarheid, waaronder tegen DDoS-aanvallen, kan worden vergroot.
9292 heeft overigens geen wettelijke plicht tot informatievoorziening aan de reiziger. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft (nog) geen gebruik gemaakt van een aanwijzing als bedoeld in artikel 14, tweede lid, Bp 2000. Omdat een landelijk dekkend systeem in werking is, ontbreekt de noodzaak daarvoor. 9292 is niet de enige die reisinformatie verstrekt. Onder andere Plannerstack, Calender42, Openbaar Vervoer App, Brabant OV app, GoAbout en alle vervoerders verstrekken ook reisinformatie aan reizigers.
OV9292 heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen tevens een brief verzonden aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Naar aanleiding hiervan zal nader contact plaatsvinden tussen het NCSC en OV9292 om te bezien op welke wijze de openbare kennis van het NCSC voor OV9292 te ontsluiten valt.
Deelt u de mening dat, omdat het hier gaat om een wettelijke plicht tot informatievoorziening aan de reiziger, 9292 een beroep kan doen op het NCSC om hen bij te staan indien zij digitaal worden aangevallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De handhaving van bevoegdheidseisen voor onderwijspersoneel in het voortgezet onderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het rapport Onbevoegd lesgeven: een noodoplossing van het SCO-Kohnstamm Instituut en het ITS?1
Ja.
Op welke wijze(n) en via welke instellingen houdt u toezicht erop dat docenten in het voortgezet onderwijs bevoegd zijn voor het vak waarin zij lesgeven?
Een onbevoegde leraar past niet in de aantrekkelijke en uitdagende leeromgeving die we leerlingen in het voortgezet onderwijs willen bieden. Daarom laat ik jaarlijks op alle scholen in het voortgezet onderwijs voor alle vakken onderzoeken of de docenten die deze vakken geven ook bevoegd zijn. Het resultaat van dit onderzoek heb ik op 26 maart jl. aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 27 923 nr. 201).
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) houdt op basis van het Toezichtkader VO 2013 risicogericht toezicht. Dit toezicht is vooral gericht op de onderwijskwaliteit. Dit betekent dat de inspectie bijvoorbeeld de bevoegdheden van het personeel kan controleren indien een risicoanalyse van de inspectie uitwijst dat een school (afdeling/onderwijssoort) niet voldoet aan de ondergrens voor onderwijsresultaten (bijv. bij zeer zwakke scholen). De inspectie bespreekt de uitkomsten van deze analyses met het bestuur van de betreffende school. Dit gesprek is gericht op door te voeren verbeteringen. Daarnaast vraagt de inspectie bij alle lesobservaties in het kader van het Onderwijsverslag 2015 ook specifiek naar de bevoegdheden van docenten.
Recent heeft de inspectie de redenen van onbevoegd lesgeven onderzocht. Het rapport hierover heb ik op 26 maart jl. samen met het eerdergenoemde onderzoek aan uw Kamer aangeboden (bijlage bij Kamerstuk 27 923 nr. 201). Verder is in het Nationaal Onderwijsakkoord afgesproken dat de inspectie toeziet op de wettelijke tijdelijke uitzonderingen op de hoofdregel dat een leraar over een bevoegdheid moet beschikken. Ik heb de inspectie gevraagd hiervoor op korte termijn een voorstel te doen. Ik informeer uw Kamer in oktober in de voortgangsrapportage van de lerarenagenda over de uitvoering en voortgang van het onderzoek van de inspectie. Het zou vanzelfsprekend moeten zijn dat scholen de regels naleven over benoembaar, maar nog niet bevoegd lesgeven. Door hierop toe te zien wordt het minder eenvoudig voor onbevoegde docenten om via bijvoorbeeld tijdelijke contracten van school naar school te gaan.
Daarnaast biedt de komst van het wettelijk verplichte lerarenregister een stimulans voor leraren om hun bevoegdheid te onderhouden. Voor on(der)bevoegde leraren die op basis van wettelijke uitzonderingsgronden toch les mogen geven, richt ik een registervoorportaal in. Hiermee brengt de beroepsgroep in kaart of deze leraren voldoen aan de voorwaarden die de wet stelt aan het tijdelijk onbevoegd lesgeven.
In de voortgangsrapportage bij de lerarenagenda zal ik uw Kamer dit jaar in oktober uitgebreider informeren over de aanpak om het aantal onbevoegde leraren terug te dringen.
Waar kunnen individuele docenten beklag doen indien zij ervaren dat hun vak te grabbel wordt gegooid doordat hun school on(der)bevoegde docenten ervoor inzet?
Ik kan mij voorstellen dat het frustrerend is als leraren die een lerarenopleiding hebben afgerond om bevoegd les te geven in hun vak, geconfronteerd worden met collega’s die hetzelfde vak geven maar niet over de juiste kwalificaties beschikken. Wanneer een docent het niet eens is met de inzet of verdeling van het personeel, is het schoolbestuur het eerste aanspreekpunt. Het inzetten van bevoegd personeel is immers een wettelijke plicht van de werkgever. De werkgever kan redenen zien om tijdelijk een on(der)bevoegde docent voor de klas te zetten, bijvoorbeeld bij tijdelijke vervanging of moeilijk vervulbare vacatures. Dit mag wettelijk voor maximaal een jaar en kan alleen verlengd worden als de leraar in opleiding is. De werkgever is dus gehouden de onbevoegde docent in staat te stellen alsnog een bevoegdheid te halen. Deze verplichting is neergelegd in het Nationaal Onderwijsakkoord en de cao voor het voortgezet onderwijs. Indien zich binnen een school misstanden voordoen is de medezeggenschapsraad een plek om deze te bespreken. Daarnaast kunnen vakverenigingen en vakbonden het aanstellen van onbevoegde docenten in de sector agenderen. Ik constateer dat het onderwerp bevoegdheid de aandacht van de bonden heeft en dat de sociale partners in de cao afspraken hebben gemaakt over het terugdringen van onbevoegd lesgeven, onder andere door afspraken over scholing.
Deelt u de mening dat onderwijsbevoegdheid een minimale basis legt voor een didactische en vakinhoudelijke bekwaamheid voor het lesgeven die regelmatig via nascholing moet worden onderhouden en die moet worden verankerd in een lerarenregister? Zo ja, op welke wijze(n) gaat u scholen dan stimuleren om leraren in te schakelen die niet alleen bevoegd zijn om hun vak te onderwijzen maar die bovendien zijn ingeschreven in het lerarenregister?
Ik ben het ermee eens dat het behalen van een onderwijsbevoegdheid een eerste stap is om een goede docent te worden. De sectorwetten stellen met reden kwaliteitseisen aan het beroep van leraar. Voor de onderwijskwaliteit is van groot belang dat de leraar goed toegerust is én blijft. De onderwijsbevoegdheid bestrijkt meer dan alleen didactische en vakinhoudelijke bekwaamheid. Daarom zal de leraar gedurende zijn loopbaan het hele palet aan benodigde vaardigheden en kennis moeten onderhouden. Vanaf 2017 maakt elke bevoegde leraar daarom via het lerarenregister zichtbaar dat hij werk maakt van zijn professionele ontwikkeling.
De norm is dat een leraar bevoegd is. De wet laat bewust ruimte voor enkele uitzonderingen op deze norm, bijvoorbeeld om mensen van buiten het onderwijs met waardevolle kennis en ervaring tijdelijk onbevoegd als leraar te laten (zij-)instromen. Omdat het register alleen toegankelijk is voor bevoegde leraren, kunnen deze leraren zich niet direct registreren. Om deze groep wel in beeld te brengen, richt ik een registervoorportaal in. Dit voorportaal geeft onder meer zicht op de wettelijke termijnen die aan de uitzonderingen op de bevoegdheid zijn verbonden. Daarmee ontstaat een extra stimulans voor werkgevers om bevoegde leraren aan te stellen en om leraren die tijdelijk nog niet over de juiste papieren beschikken zo snel mogelijk hun bevoegdheid te laten halen. Na het behalen van hun bevoegdheid kunnen deze leraren zich registreren in het lerarenregister.
Gaat er voor het entreerecht voor docenten in het voortgezet onderwijs die beschikken over een eerstegraadsbevoegdheid en die overwegend lesgeven in de bovenbouw, voor scholen een perverse prikkel uit die hen stimuleert om on(der)bevoegde docenten in te zetten? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo neen, hoe heeft u dit dan kunnen vaststellen?
Ik heb geen verband kunnen vinden tussen het entreerecht en de inzet van onbevoegde docenten. De afspraken over het entreerecht zijn gemaakt in de cao tussen de sociale partners. Van de sociale partners zijn bij OCW geen signalen binnengekomen over een perverse prikkel om on- of onderbevoegde docenten aan te stellen, die uit zou gaan van het entreerecht. Ook extra navraag heeft geen signalen opgeleverd.
Ik sluit niet uit dat verdeling van lessen en het inzetten van leraren in onder- en bovenbouw aan het begin van schooljaar 2014–2015 vanwege het entreerecht meer aandacht hebben getrokken dan in voorafgaande jaren. Dit is begrijpelijk gezien de impact van een bevordering naar een hogere schaal. Een schoolbestuur heeft binnen de grenzen van de wet en de cao de vrijheid een eigen afweging te maken welke leraren worden ingezet in de bovenbouw. Het HRM-beleid en het financieel beleid van de school zijn daarop van invloed.
Mochten alsnog signalen binnenkomen over perverse prikkels om onderbevoegde docenten aan te stellen, dan zal ik die serieus onderzoeken en zo nodig bespreken met de sociale partners. Juist nu onderzoeksresultaten laten zien dat een beweging is ingezet naar meer bevoegde docenten, zou een prikkel tot het aanstellen van meer on(der)bevoegde docenten ongepast zijn. Ik kan u tot slot melden dat sociale partners in de cao vo 2014/2015 hebben opgenomen dat het entreerecht per 31 juli 2015 vervalt.
Het bericht dat scholen blijven werken met afgekeurde antipestmethode |
|
Vera Bergkamp (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Scholen blijven werken met afgekeurde antipestmethoden»?1
Ja.
Is het waar dat er een rapport bestaat dat meer informatie biedt over de antipestmethoden? Zo ja, hoe lang is rapport reeds in handen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Wie is de opdrachtgever? Wat is de aanleiding van dit rapport?
Er is geen rapport dat meer informatie biedt over antipestmethoden. Zoals ik uw Kamer heb gemeld, heeft de Commissie Anti-pestprogramma’s de «Beoordeling anti-pestprogramma’s opgesteld (Kamerstukken II, 2013/2014, 29 240, nr. 64). Deze rapportage is sinds 27 mei 2014 te vinden op de website van het Nederlands Jeugdinstituut en bevat het totaaloverzicht van de beoordelingen van de anti-pestprogramma’s die zijn aangemeld voor het beoordelingstraject.
Daarnaast heb ik in mijn brief aan uw Kamer ook aangegeven dat de commissie iedere programmaeigenaar individuele feedback heeft gegeven. Over de individuele feedback heeft de commissie van het Nederlands Jeugdinstituut met de programmaeigenaren afgesproken dat dit vertrouwelijk zou blijven. Deze terugkoppeling bevat voor de individuele programmaeigenaar informatie over mogelijke verbetering van de theoretische onderbouwing van het betreffende programma. Deze informatie is naar zijn aard bedrijfsgevoelig. Ik heb begrip voor de werkwijze die de commissie in dit proces hanteert.
Ik heb uw Kamer over dit onderwerp vandaag ook een brief gezonden op verzoek van het lid Siderius (SP).
Wat is de reden dat het rapport dat in handen is van Trouw niet naar de Kamer is gestuurd? Bent u bereid het rapport alsnog zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het rapport met de Kamer had moeten worden gedeeld voordat verslag zou worden uitgebracht over het wetsvoorstel in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen om zorg te dragen voor de sociale veiligheid op school?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat scholen, samen met ouders, in alle transparantie en met alle beschikbare informatie een afgewogen keuze moeten kunnen maken over de antipestmethode die zij wensen te gebruiken? Deelt u de mening dat het in het artikel genoemde rapport daaraan kan bijdragen?
Scholen dienen samen met ouders een afgewogen keuze te maken voor een anti-pestprogramma. De rapportage van de Commissie Anti-pestprogramma’s, beschreven in eerdere vragen, is hierbij een belangrijk hulpmiddel voor scholen en ouders. In de rapportage staat welke programma’s en interventies veelbelovend zijn bij het voorkomen en tegengaan van pesten. Ook bevat de rapportage een lijst van programma’s die volgens de commissie niet voldoen aan de gestelde criteria. De drie criteria zijn: (1) een goede theoretische onderbouwing, (2) een adequate empirische onderbouwing, en (3) duidelijk beschreven randvoorwaarden. De rapportage staat op de website van het Nederlands Jeugdinstituut en is voor iedereen toegankelijk. Ik vind het belangrijk dat ouders en leraren hier samen het gesprek over aangaan, gebruikmakend van de inzichten van de commissie. Ook de PO-Raad en de VO-raad baseren zich in hun ondersteuningsaanbod op de inzichten van de commissie.
In het artikel wordt gesproken over antipestmethodes die «aannemelijk gevaarlijk» zijn; deelt u de mening betreffende de uitspraken van de Kinderombudsman en de voorzitter van de commissie Wienke? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat «aannemelijk gevaarlijk» precies inhoudt? Wat is het verschil met andere afgekeurde methodes?
Er zijn 48 anti-pestprogramma’s afgewezen door de commissie. De commissie heeft in haar rapportage beschreven aan welke criteria de betreffende programma’s wel en niet voldeden. De commissie heeft geen van de programma’s voorzien van de kwalificatie «aannemelijk gevaarlijk».
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 27 mei 2014, bestond er een grote verscheidenheid aan redenen waarom programma’s zijn afgewezen. Sommige programma’s zijn niet specifiek geschikt als anti-pestprogramma, maar kunnen voor andere doeleinden wel effectief worden ingezet door scholen. Een programma kan bijvoorbeeld fungeren als effectieve weerbaarheidstraining, maar tegelijkertijd niet bijdragen aan de vermindering van pesten. Andere programma’s zijn goedbedoelde pogingen om pesten aan te pakken, maar bevatten onvoldoende bestanddelen waarvan uit wetenschappelijk onderzoek wordt aangenomen dat ze pesten tegen gaan.
Van hoeveel van de onderzochte methoden kan geconcludeerd worden dat wetenschappelijk is aangetoond dat zij echt niet werken? Van hoeveel van de onderzochte methoden kan geconcludeerd worden dat wetenschappelijk is aangetoond dat zij schadelijk zijn voor kinderen? Bij welke onderzochte methoden is de sociale veiligheid van kinderen in het geding en is dit ook wetenschappelijk aangetoond?
De commissie heeft anti-pestprogramma’s beoordeeld op effectiviteit bij het verminderen van pesten. Van de 61 ingediende programma’s zijn er 48 afgewezen. Dat betekent dat bij deze methodes geen bewijs is gevonden voor effectiviteit en dat deze programma’s te weinig bestandsdelen bevatten waarvan uit degelijk onderzoek bekend is dat ze pesten tegen gaan. Er is niet onderzocht of – en dus ook niet aangetoond door de commissie dat – de beoordeelde anti-pestprogramma’s schadelijk zijn voor de sociale veiligheid van leerlingen.
Deelt u de mening dat een methode die is afgekeurd door de commissie niet hetzelfde is als een methode die schadelijk is voor kinderen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, bestaat er een grote verscheidenheid aan redenen voor afwijzing van anti-pestprogramma’s. De afwijzing op zichzelf hoeft niet te betekenen dat een methode schadelijk is voor kinderen. Het kan ook zo zijn dat een programma niet specifiek geschikt is voor het tegengaan van pesten of dat de theoretische onderbouwing van de methode onvoldoende is.
Deelt u de mening dat door de uitspraken in het artikel producenten en scholen die gebruik maken van afgewezen anti-pestmethoden ten onrechte in een negatief daglicht worden gezet? Zo ja, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
De opdracht van de Commissie Anti-pestprogramma’s is het vaststellen welke programma’s bewezen effectief zijn bij het tegengaan van pesten. Het is aan scholen om een sociaal veilig schoolklimaat te bevorderen en daarbij een eigen aanpak te kiezen. Uiteindelijk gaat het mij om het resultaat: een sociaal veilige school voor álle leerlingen. Ik ben ervan overtuigd dat als een school zorgt voor de sociale veiligheid van de leerlingen, deze daar niet op wordt afgerekend, noch in een kwaad daglicht kan worden gesteld.
Het bericht 'Imams hebben visum voor benefiet in Rijswijk al binnen' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Imams hebben visum voor benefiet in Rijswijk al binnen»?1
Ja.
Klopt het dat aan de imams die uitgenodigd zijn voor de bijeenkomst in Rijswijk op 8 maart reeds een visum is verstrekt? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel personen het gaat, of ook aan personen een visum is geweigerd en hoeveel personen burgers van de EU zijn?
Zeven predikers waren uitgenodigd voor het geven van lezingen op 8 maart. Voor drie van deze predikers waren in eerste instantie visa verstrekt door Nederland. Deze visa zijn ingetrokken met het oog op de openbare orde, zoals verwoord in een brief van de NCTV. Twee sprekers waren in het bezit van een Schengenvisum dat eerder is afgegeven door een ander Schengenland. De overige sprekers verblijven rechtmatig in het Schengengebied.
Welke mogelijkheden ziet u om visa te weigeren aan radicale imams of reeds verleende visa in te trekken?
Voor sprekers die visumplichtig zijn, wordt bij de visumaanvraag bij de ambassade of het consulaat een check gedaan op grond van het Schengen Acquis. Het Schengen Acquis biedt de mogelijkheid visa af te wijzen of toegang te weigeren indien sprake is van een bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Bij de beoordeling hiervan is grote zorgvuldigheid geboden met het oog op de rechtsstatelijkheid. Een spreker die in het verleden haat of geweld gepredikt heeft, kan op grond van bovengenoemde criteria een visum geweigerd worden. Ook indien een visum reeds is verleend, bestaat de mogelijkheid deze op basis van nieuwe informatie of omstandigheden in te trekken. Bijvoorbeeld omdat er (nieuwe) aanwijzingen zijn dat sprake is van een bedreiging van de openbare orde en/of de nationale veiligheid.
Ziet u gelet op het huidige dreigingsniveau, de maatschappelijke spanningen en de inzet van het actieplan voor bestrijding van radicalisering en jihadisme aanleiding om de toetsingscriteria voor visumverstrekking aan radicale predikers aan te scherpen, zoals destijds verzocht in de motie Van der Staaij?2
Daartoe zie ik geen aanleiding. De huidige toetsingscriteria geven ook nu de mogelijkheid om visa te weigeren als er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Het kan voorkomen dat toetsing aan deze criteria ten tijde van de behandeling van de visumaanvraag een andere uitkomst oplevert dan wanneer die toetsing op een later moment na de visumverlening wordt uitgevoerd. Verder hebben alle aan het Schengen Acquis verbonden landen op basis van dit verdrag de mogelijkheid om een visum te weigeren op de gronden zoals genoemd in dit antwoord.
Bent u bereid om in EU-verband de ruime mogelijkheden voor radicale predikers om hun schadelijke invloed in andere lidstaten vrij te verspreiden te agenderen?
Zie antwoord vraag 4.