De verkeersveiligheid en de doorstroming op de N36 |
|
Carla Dik-Faber (CU), Arie Slob (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw voornemen om uiterlijk in 2020 het gehele rijkswegennet op het niveau van minimaal drie Road Protection Score (RPS) sterren in het kader van het European Road Assessment Programme (EuroRap) te hebben en uw uitspraak dat al ruim 99% aan dit doel zou voldoen?1
Ja.
Klopt het dat de N36 bij Beerzerveld nog niet voldoet aan dit niveau? Zal de N36 bij Beerzerveld met de in februari 2014 aangekondigde maatregelen voldoen aan het niveau van drie RPS sterren? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn hiervoor nodig?
De N36 is op de aansluiting Beerzerveld (ongelijkvloers) en kruispunt Marienberg (Beerzerweg, gelijkvloers) op het niveau van drie sterren Road Protection Score.
Klopt het dat het vrachtverkeer op de verbinding tussen Twente en Noord-Nederland ondanks de economische crisis sterk is gegroeid mede als gevolg van de recente verbeteringen van de N48 en de rondweg boven Ommen (N36) en de komst van meer bedrijventerreinen langs deze route?
Gemiddeld groeit het vrachtverkeer op de N36 met een aantal procenten per jaar.
Deze groei varieert van jaar tot jaar. Het jaar 2011, opening rondweg Ommen en verbeterde traject N48, laat een relatief hoog groeipercentage zien.
Deelt u de mening dat uiteindelijk in verband met de verkeersveiligheid en de doorstroming een ongelijkvloerse kruising bij Beerzerveld wenselijk is, zeker omdat dit de laatste kruising is op het traject Almelo-Hoogeveen (A35–N36–N48–A28) die nog gelijkvloers is?
De doorstroming is geen knelpunt op het traject Almelo-Hoogeveen. In het bestuurlijk overleg met de regio is overeengekomen dat voor de veiligheid op de aansluiting bij de Mariënberg (Beerzerweg) de herinrichting met verkeersregelinstallaties de beste oplossing is binnen de bestaande randvoorwaarden, tijd en geld.
Zoals ik in antwoorden op Kamervragen2 van de Leden Van Hijum en De Rouwe over dit onderwerp heb aangegeven staat het regionale partners vrij om alternatieven aan te dragen. Dit heb ik herhaald bij mijn bezoek aan de regio waar ik de petitie voor een veiligere N36 in ontvangst heb genomen. Vooralsnog ga ik door met de voorbereidende werkzaamheden om de kruising uit te rusten met verkeersregelinstallaties.
Bent u bereid uw besluit te heroverwegen om bij Beerzerveld geen ongelijkvloerse kruising aan te leggen, maar een verkeersregelinstallatie (VRI), indien de regio bereid is bij te dragen aan deze oplossing en de regio bereid is het Rijksdeel van de meerkosten van in totaal circa vijf miljoen euro voor te financieren? Bent u bereid hierover in overleg te gaan met het college van gedeputeerde staten van Overijssel en de Kamer hierover voor 1 juli 2015 te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Meer kinderen in het ziekenhuis door drank’ |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer kinderen in het ziekenhuis door drank»?1
Ja.
Hoe duidt u de toename van het aantal kinderen dat door drank op de spoedeisende hulp beland?
In de HBSC2 cijfers die september 2014 zijn gepubliceerd, hebben we gezien dat het totaal aantal jongeren dat alcohol drinkt significant daalt. De daling in alcoholgebruik is het sterkst onder de jongste groepen van twaalf-, dertien-, en veertienjarigen. Tegelijkertijd blijft er een te jonge groep die, als ze drinken ook direct veel te veel drinkt.
De toename van 13–14 jarigen op de spoedeisende hulp baart mij uiteraard zorgen. Over precieze oorzaken biedt het onderliggende onderzoek echter geen uitsluitsel. Deels lijkt de stijging toe te schrijven aan ouders die zich steeds meer bewust zijn van de schade van zoveel alcohol bij hun kinderen, waardoor ze eerder met hun kind naar het ziekenhuis gaan dan voorheen. Ik kan mij voorstellen dat deze zorg groot is bij ouders van 13–14 jarigen.
Bent u ervan geschrokken dat de toename voornamelijk komt door drinkende 13–14-jarigen? Wat ziet u als mogelijke oorzaken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er van geschrokken dat voornamelijk meisjes de laatste jaren vaker op de spoedeisende hulp belanden? Wat ziet u als mogelijke oorzaken?
Van de totale groep jongeren die met een alcoholvergiftiging op de spoedeisende hulp belandt is 52% meisje en 48% jongen, terwijl hiervoor de verhoudingen andersom lagen. Jongen of meisje, het is schrikbarend dat jongeren van deze leeftijd hiervoor op de spoedeisende hulp belanden. Mogelijke oorzaken voor de verschuiving van jongens naar meisjes kunnen zijn dat meisjes meer zijn gaan drinken, of dat bij meisjes en hun ouders een hogere bereidheid is ontstaan om naar het ziekenhuis te gaan. Daarbij aangetekend dat meisjes van een zelfde hoeveelheid alcohol 20 tot 30% sterker onder invloed raken dan jongens. Dit heeft twee oorzaken, namelijk dat meisjes minder lichaamsvocht hebben en er in de maag minder alcohol wordt afgebroken dan bij jongens.
In hoeverre betekent de toename van het aantal uren buiten bewustzijn dat er naast een toename in het aantal gevallen ook sprake is van ernstiger gevallen? Welke maatschappelijke en financiële consequenties hebben ernstiger letsels door alcoholgebruik?
De gemiddelde duur van verminderd bewustzijn is inderdaad gestegen en daarmee weer terug op het niveau van 2010. Het aantal uren buitenbewustzijn lijkt inderdaad een logische graadmeter van de ernst van het letsel. Mijn zorgt ligt hierbij met name bij de negatieve effecten op de gezondheid van de jeugd. Wat betreft de maatschappelijke en financiële consequenties kan verwacht worden dat ernstiger letsel zal leiden tot meer medische kosten op korte termijn en meer gezondheidsschade en maatschappelijke kosten op de langere termijn. Aan het einde van dit jaar zal ik overigens de resultaten van onderzoek naar maatschappelijke kosten van alcoholgebruik in Nederland ontvangen. Deze zal ik u dan toesturen.
Deelt u de mening dat ouders zich nog onvoldoende bewust zijn van hun verantwoordelijkheid om te voorkomen dat hun kinderen alcohol drinken? Zo nee, waarom niet?
Over het algemeen deel ik deze mening niet. De cijfers in dit bericht beschrijven namelijk de excessen. Uit het HBSC onderzoek blijkt dat ouders steeds vaker grenzen stellen en dat dit effect heeft, want jongeren drinken steeds minder alcohol. We zijn dus op de goede weg. Ouders, zo geeft de heer Van der Lely van de alcoholpoli zelf ook aan, keuren het gedrag van hun kinderen ook sneller af dan voorheen. Het feit dat, als het mis gaat, ouders de weg richting het ziekenhuis weten te vinden en zich bewust zijn van de ernst van de situatie, is daarbij op zich positief.
Hoe gaat u ouders de komende jaren wijzen op hun belangrijke rol om kinderen weg te houden van drank? In hoeverre bent u voornemens nieuwe campagnes te initiëren, en aansluiting te zoeken bij bestaande initiatieven zoals de IkPas-actie? Welke rol ziet u voor plekken waar veel kinderen samenkomen, zoals scholen en sportclubs?
Zoals u weet ben ik eind 2013 in samenwerking met veel partijen de meerjarige, massamediale campagne NIX18 niet roken – niet drinken gestart. Doel van deze campagne is de norm te versterken dat het normaal is als je voor je 18e niet drinkt of rookt. We gaan de komende jaren door met deze campagne. Deze campagne blijft in belangrijke mate gericht op de rol van ouders, ook via ouderavonden en opvoedkundige tijdschriften zoals J/M. Binnenkort kunt u weer nieuwe uitingen zien, bijvoorbeeld op televisie. Vanuit NIX18 is al aansluiting gezocht met het IkPas-initiatief. Vanuit de campagne wordt ook geïnvesteerd in het stimuleren van alcoholvrije scholen. Ook op andere wijze, bijvoorbeeld vanuit het lesprogramma De Gezonde School en Genotmiddelen, wordt ingezet op middelenvrije scholen. Wat betreft sportverenigingen bied ik financiële ondersteuning aan een project van NOC*NSF en de heer Van der Lely gericht op het verbeteren van de naleving van de leeftijdsgrens alcohol binnen sportkantines. Ook is NOC*NSF nauw betrokken bij de NIX18 campagne.
Deelt u de mening dat nog veel moet gebeuren tot de mentaliteitsverandering «geen alcohol onder de 18 jaar» voltooid is? Wanneer beschouwt u deze mentaliteitsverandering als voltooid? Hoe wordt uw beleid hierop ingericht?
We zijn er nog niet, een verandering van de sociale norm kost tijd. Maar ik zie dat we op de goede weg zijn. Dat blijkt ook uit de effectevaluaties van de NIX18 campagnes.
Ik hecht ook hierbij aan HBSC studies en Peilstation studies waarin landelijk representatief onderzoek wordt gedaan naar alcoholgebruik van kinderen tot 18 jaar. Uit deze onderzoeken moet blijken of de ingezette mentaliteitsverandering verder doorzet.
Wat betreft de excessen die zichtbaar worden op de Spoed Eisende Hulp sluit ik graag aan bij de heer Van der Lely die aangeeft dat dit een zaak is van de lange adem, maar tevens de verwachting heeft dat ook het aantal ziekenhuisopnames zal dalen.
Wanneer de mentaliteisverandering precies voltooid is is moeilijk te zeggen, maar een cultuur van vanzelfsprekend alcoholgebruik door jongeren wil ik niet meer. Ons beleid blijft daarom gericht op het stellen van de norm, dat alcohol onder de 18 niet normaal is.
Het artikel “CBS: Werkgelegenheid trekt aan” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «CBS: Werkgelegenheid trekt aan», gepubliceerd op de website www.cbs.nl dd. 13 februari 2015?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) dat de daling van het aantal werklozen met 30.000 vrijwel geheel voor rekening kwam van 45-minners, tezamen met de conclusie dat de werkloosheid onder 45-plussers juist hoger was dan in dezelfde periode een jaar eerder?
Het is positief nieuws dat het economisch herstel dat in de tweede helft van 2013 is ingezet, het afgelopen jaar zijn weerslag heeft gekregen op de arbeidsmarkt. Begin 2014 piekte de werkloosheid en daarna is de werkloosheid vrijwel voortdurend gedaald. Volgens de meest recente raming van het Centraal Planbureau (CPB) zet die daling dit jaar door. De tekenen van herstel op de arbeidsmarkt zijn breder zichtbaar. Zo neemt de werkgelegenheid toe en groeit het aantal vacatures.
Tegelijkertijd is de werkloosheid, zeker onder de groep 45-plussers waar deze recent nog is gestegen, nog altijd veel te hoog. Het kabinet zet daarom in op hervormingen die de Nederlandse economie en arbeidsmarkt versterken en neemt, gezamenlijk met de sociale partners, concrete maatregelen die op korte termijn werkloosheid voorkomen en bestrijden.
Hoe beoordeelt u het bericht dat tegenover de afname van kortdurende werkloosheid, de langdurige werkloosheid juist is toegenomen, en hoe beoordeelt u daarbij het bericht dat in het laatste kwartaal van 2014 ruim 60% van de werkloze 45-plussers langdurig werkloos was?
Het is een gebruikelijk verschijnsel dat de langdurige werkloosheid nog wat verder oploopt in een periode waarin de werkloosheid daalt. Werkgevers zijn namelijk doorgaans eerder geneigd om mensen in dienst te nemen die relatief kortdurend werkloos zijn, waardoor het aandeel langdurig werklozen in de totale werkloosheid toeneemt. Ook het CPB gaf in de Macro-Economische Verkenning 2015 aan dat een stijging van de langdurige werkloosheid in een periode van aantrekkend economisch herstel niet ongebruikelijk is. Bij aanhoudend economisch herstel is de verwachting dat ook de langdurige werkloosheid op den duur daalt.
Ondanks de sterke verbetering van de arbeidsmarktpositie van ouderen de afgelopen decennia is het een bekend gegeven dat de situatie beduidend minder rooskleurig is als ouderen hun baan verliezen. Langdurige werkloosheid komt onder ouderen ook relatief vaak voor. Het kabinet heeft daarom concrete maatregelen genomen om werkgevers te stimuleren werkloze ouderen in dienst te nemen, zoals proefplaatsingen en de premiekorting voor oudere uitkeringsgerechtigden, en ondersteunt ouderen bij het vinden van een baan via het «Actieplan 50pluswerkt». Ook de sectorplannen en brug-WW spelen een belangrijke rol bij het bestrijden en voorkomen van werkloosheid onder ouderen. Met de sectorplannen wordt door sectoren onder meer ingezet op het behoud van oudere vakkrachten en de brug-WW biedt in combinatie met de derde tranche van de sectorplannen werklozen perspectief op een baan in een andere sector.
De beroepsbevolking is in het laatste kwartaal gegroeid ten opzichte van een kwartaal eerder; het kabinet heeft de wens om de Wet Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in te voeren; deelt u de mening dat het invoeren van deze wet de beroepsbevolking zal doen toenemen, en dat de stijging geheel uit oudere werknemers zal bestaan?
De belangrijkste aanleiding voor het wetsvoorstel «Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd» is het feit dat werknemers en werkgevers belemmeringen ervaren bij hun wens om te (laten) werken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Dat is betreurenswaardig aangezien werken na de AOW-gerechtigde leeftijd zowel van belang kan zijn voor het individu – omdat werken voldoening geeft, om sociale contracten te onderhouden of om extra inkomen te vergaren – als voor de samenleving als geheel. De samenleving kan immers langer gebruik maken van de ervaring en kennis van generaties die nu aan het werk zijn. Het kabinet vindt het daarom van belang om het werken na de AOW-leeftijd te faciliteren voor werknemers die dat willen.
Het CPB heeft de effecten van het wetsvoorstel «Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd» in kaart gebracht2. Het CPB verwacht inderdaad dat het wetsvoorstel een positief effect heeft op de arbeidsparticipatie en werkgelegenheid onder AOW-gerechtigden, zonder dat dit op de langere termijn ten koste gaat van de arbeidsmarktpositie van werkenden die nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt hebben.
Acht u deze stijging wenselijk in het licht van de conclusie van het CBS dat de banengroei vrijwel geheel ten goede kwam aan 45-minners op de arbeidsmarkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de looptijd van het Actieplan50pluswerkt te verlengen en het budget ervan te verhogen, als de Wet Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd wordt aangenomen en het aantal oudere werknemers op de arbeidsmarkt dus zal toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet acht het, om de redenen die in antwoord op vraag 4 en 5 aangegeven zijn, van belang om werken na de AOW-leeftijd te faciliteren voor werknemers die dat willen. Om die reden creëert het kabinet met het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd een lichter arbeidsrechtelijk regime voor het werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, waarbij tevens waarborgen zijn opgenomen om verdringing van nog niet AOW-gerechtigden tegen te gaan. Het «Actieplan 50pluswerkt» heeft een looptijd tot januari 2017. Het kabinet is op dit moment niet voornemens de looptijd daarvan te verlengen.
Denkt u in het licht van de conclusies van het CBS genoemd in vraag 2 en 3 dat het Actieplan, de Wet Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd en ander beleid gericht op arbeidsdeelname van 50-plussers voldoende krachtig en intensief is om meer 50-plussers aan het werk te krijgen, én het potentieel groeiende arbeidsmarktaanbod van deze groep te bedienen, zonder dat er verdringing plaatsvindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven aangegeven heeft het CPB de effecten op de werkgelegenheid van het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in kaart gebracht. Het CPB trekt daarin de conclusie dat het wetsvoorstel zeker op de langere termijn niet leidt tot verdringing van nog niet AOW-gerechtigden. In zijn algemeenheid geldt namelijk dat het stimuleren van het arbeidsaanbod van een specifieke groep op de langere termijn niet ten koste gaat van de arbeidsmarktpositie van andere groepen. De forse stijging van de arbeidsparticipatie van vrouwen in de jaren ’90 heeft immers niet geleid tot een toename van de werkloosheid onder mannen. Evenals de sterke stijging van de arbeidsdeelname van ouderen de arbeidsmarktpositie van jongeren niet heeft verslechterd. Aanpassingsmechanismes op de arbeidsmarkt, zoals het loon en andere arbeidsvoorwaarden, zorgen er namelijk voor dat er een nieuw evenwicht op de arbeidsmarkt ontstaat.
Op korte termijn kan er volgens het CPB, in het geval van het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, wel sprake zijn van enige verdringing. Dit kan overigens niet op grote schaal het geval zijn, omdat de groep mensen die wil werken na de AOW-gerechtigde leeftijd erg klein is vergeleken met het aantal werkenden onder de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarnaast is volgens het CPB de kans op verdringing op de korte termijn beperkt door de maatregelen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen om verdringing tegen te gaan. Zo wordt onder meer de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) van toepassing verklaard op AOW-gerechtigden en is in het Ontslagbesluit geregeld dat bij bedrijfseconomisch ontslag AOW-gerechtigde werknemers op grond van het afspiegelingsbeginsel als eerste voor ontslag in aanmerking komen.
Kunt u aangegeven welke toename van het arbeidsmarktpotentieel van ouderen in de komende decennia te verwachten is, als gevolg van de (versnelde) verhoging van de AOW-leeftijd? Welke economische groei is naar verwachting minimaal nodig om dit groeiende arbeidsmarktpotentieel ook daadwerkelijk goed te kunnen accommoderen op de arbeidsmarkt?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft in december een nieuwe bevolkingsprognose voor de periode 2014–2060 gepresenteerd3. In deze bevolkingsprognose is ook ingegaan op de ontwikkeling van het aantal personen in de werkzame leeftijd, waarbij het CBS uitgaat van de groep mensen tussen 20 jaar tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd.
Het CBS constateert dat het aantal personen in de werkzame leeftijd, ook wel aangeduid als de potentiële beroepsbevolking, de komende decennia zou dalen als de AOW-leeftijd gelijk bleef. Door het geleidelijk laten stijgen van de AOW-leeftijd wordt dit voorkomen en dat vergroot de houdbaarheid van onze verzorgingsstaat.
Het CBS geeft aan dat de potentiële beroepsbevolking eind 2014 bestaat uit 10,1 miljoen personen tussen de 20 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd. Het CBS verwacht dat dit aantal stijgt tot 10,4 miljoen personen in 2022. Daarna zal de potentiële beroepsbevolking naar verwachting dalen en in 2040 bereikt deze het huidige niveau. Naar schatting bevat deze groep dan 800.000 personen van 65 jaar of ouder. Mede door deze ontwikkeling neemt de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking de komende decennia dus toe. De versnelde verhoging van de AOW-leeftijd leidt op korte termijn tot een iets grotere omvang van de potentiële beroepsbevolking, maar heeft geen gevolgen voor de omvang van deze groep op de langere termijn.
Zoals hierboven aangegeven gaat een toename van het arbeidsaanbod op de langere termijn niet ten koste van de arbeidsmarktpositie van andere groepen. Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt reageren namelijk op veranderende omstandigheden. Werknemers die zich willen aanbieden op de arbeidsmarkt en werkgevers die nieuw personeel willen aannemen overwegen hoe zij in kunnen spelen op de nieuwe situatie. De arbeidsmarkt past zich in een dergelijke situatie aan, zodat een nieuw evenwicht ontstaat. Een hoger arbeidsaanbod leidt daarmee tot hogere welvaart en groei, waardoor het gemakkelijker wordt een evenwichtige inkomensverdeling te realiseren.
In uw brief dd. 10 februari 2015 geeft u aan dat er geen gegevens over werkloosheid onder 55–65-jarigen in de grafiek zijn weergegeven, omdat het CBS deze gegevens niet bijhoudt; deelt u de mening dat het wel van belang is deze gegevens te monitoren, ook om de effectiviteit van het genoemde Actieplan (mede) te kunnen beoordelen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief van 10 februari jl. ben ik ingegaan op de stijging van de werkloosheid in de maand december 2014. Het CBS maakt bij maandcijfers standaard een onderscheid naar drie leeftijdscategorieën, waarbij geen specifieke uitsplitsing plaatsvindt naar de groep 55 tot 65-jarigen. Omdat de grafiek gebaseerd is op maandcijfers is die leeftijdsgroep niet in de grafiek meegenomen.
Op kwartaal- en jaarbasis publiceert het CBS wel degelijk cijfers over de werkloosheid onder de groep 55 tot 65-jarigen. Deze cijfers worden gepubliceerd op Statline en worden door het kabinet gebruikt om inzicht te verkrijgen in de arbeidsmarktpositie van ouderen en om de effecten van het «Actieplan 50pluswerkt» te monitoren.
In de Arbeidsmarktmonitor 2014 (gedateerd oktober 2014) staan op pagina 22 twee tabellen, waarin in- en uitstroomcijfers inzake de WW worden weergegeven, op basis van leeftijdscohorten; hierin worden gegevens weergegeven van de groep 55–65-jarigen; de gegevens komen van het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) en zijn dus wel degelijk beschikbaar; bent u bereid om de specifieke gegevens van deze groep voortaan actief te betrekken bij voortgangsrapportages van de aanpak werkloosheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij de vorige vraag aangegeven heeft het CBS wel cijfers voor deze leeftijdscategorieën alleen worden deze niet op maandbasis gerapporteerd. Deze cijfers gebruikt het kabinet – net als de in de vraag genoemde cijfers van het UWV – om over de arbeidsmarktsituatie van ouderen te rapporteren, bijvoorbeeld in de arbeidsmarktmonitor en in voortgangsrapportage over het «Actieplan 50pluswerkt». Ook in de volgende voortgangsrapportage over het «Actieplan 50pluswerkt» zullen deze cijfers meegenomen worden.
De tot nu toe verstrekte informatie over de omvang en aard van (legale) identiteitswisselingen en mogelijke fraude met reisdocumenten |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u een overzicht geven van de identiteitsvraagstukken waar diensten zoals de politie, het NVIK en de Matching Autoriteit, in de dagelijkse taakuitoefening tegenaan lopen?1
Identiteitsvraagstukken behelzen voornamelijk het achterhalen van de juistheid van de opgegeven identiteit binnen de strafrecht- of vreemdelingenketen. Indien opsporingsdiensten of ketenpartners in de vreemdelingenketen vermoeden dat gebruik wordt gemaakt van een andere identiteit, wordt in de strafrechtketen door de Matching Autoriteit en in de vreemdelingenketen door het NVIK, nader onderzocht of hier ook daadwerkelijk sprake van is. De Matching Autoriteit en het NVIK werken nauw samen bij identiteitsonderzoeken. Als vaststaat dat gebruik wordt gemaakt van een andere identiteit wordt de leidende identiteit vastgesteld en doorgegeven aan de relevante diensten en wordt de persoon in kwestie vervolgd wegens identiteitsfraude.
Kunt u een overzicht geven van de aanbevelingen in de eerder aangehaalde scriptie van de heer Postma die volgens u daadwerkelijk kunnen bijdragen aan verbetering van de aanpak van deze problematiek en aangeven welke vervolgactie u op deze aanbevelingen neemt en welke instanties daaraan uitvoering gaan geven?2
De aanleiding voor de afstudeerscriptie betrof het signaal dat de gekoppelde informatiesystemen in de strafrechtketen en daarbuiten niet berekend zouden zijn op de veranderende «dynamische identiteit», zeker als daarbij synchronie een rol gaat spelen. In de scriptie van de heer Postma worden op basis van het gedane onderzoek op persoonlijke titel een aantal aanbevelingen geformuleerd.
De aanbevelingen in de scriptie van de heer Postma zijn in algemene zin gericht aan het adres van de partners in de straf- en vreemdelingenketen, zoals het Openbaar Ministerie, De Justitiële Informatiedienst, de Nationale Politie, de Vreemdelingenpolitie, de Zeehavenpolitie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Koninklijke Marechaussee, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Dienst Terugkeer en Vertrek.
Hieronder volgt een overzicht van de aanbevelingen en de door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie genomen vervolgacties.
Er wordt momenteel gewerkt aan het beter delen van informatie tussen de relevante organisaties. Dat wordt nu onder meer gerealiseerd door informatie van de Matching Autoriteit voor andere diensten zichtbaar te maken in de Strafrechtketen Databank (SKDB) waartoe uitsluitend geautoriseerde personen toegang hebben.
De SKDB registratie is leidend in het delen van de informatie tussen de diensten. De politie registreert alle relevante informatie in de SKDB.
Het buitenlands persoonsnummer wordt opgenomen in het politiesysteem Basis Handhaving, in de Basisregistratie Personen (BRP) en in de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV).
Indien gebruik kan worden gemaakt van biometrie is dit niet nodig, immers bij biometrische verificatie worden naamswijzigers herkend. Voor registraties zonder biometrie zou dit zinvol kunnen zijn. Er moet dan gekeken worden naar de mogelijkheden om nieuwe registraties ook langs historische namen, aliassen en pseudoniemen te laten lopen. Om dit mogelijk te maken zal de SKDB worden aangepast.
Dit gebeurt reeds in de BVV en de SKDB.
Vooralsnog is er geen noodzaak tot een Europese databank. Daarbij komt dat het inrichten van een Europese databank veel vergt van de EU-landen. Elk land moet dan bijvoorbeeld beschikken over een gelijksoortige nationale administratie met een minimale set aan gegevens. Bovendien zijn er landen die geen bevolkingsadministratie kennen zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.
De wijze waaropde politie het identiteitsonderzoek uitvoert, wordt permanent door de politie gemonitort en bijgestuurd, zowel op zaaksniveau als op beleidsmatig niveau. Zaken waarop de politie bijstuurt bevatten een aantal van de verbeterpunten die Postma noemt.
Kunt u aangeven op welke wijze en door welke instanties en organen het diepgravende onderzoek in zowel de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV) als in de Basisregistratie Personen (BRP) heeft plaatsgevonden op basis waarvan gebleken zou zijn dat er geen sprake is van fraude door dubbele inschrijvingen?3
Voor de BRP is het onderzoek gedaan door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, met zo nodig het inschakelen van gemeenten voor verder (bronnen-) onderzoek en afhandeling. Binnen het systeem van de BRP is gezocht op mensen die staan ingeschreven als ingezetene met gelijke voornaam, gelijk geslacht, gelijke geboortedatum, gelijke geboorteplaats, gelijke geboorteland en een verschillende achternaam.
Het onderzoek in de BVV is uitgevoerd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie in samenwerking met enkele ketenpartners. De door het NVIK aangeleverde vreemdelingennummers zijn in de BVV getraceerd en onderzocht.
Kunt u een overzicht geven van de «bestaande» maatregelen om identiteitswisselingen en fraude met reisdocumenten te voorkomen, met als mogelijke consequentie dubbele registratie in de BVV en BRP, en daarbij aangeven welke maatregelen onder de verantwoordelijkheid van welke bewindspersoon vallen, van V&J of van BZK, en ook welke instanties betrokken zijn bij de implementatie en uitvoering van deze afzonderlijke maatregelen?4
Om identiteitswisselingen in de vreemdelingenketen te voorkomen worden, onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, sinds 1 maart 2014 van alle vreemdelingen tien vingerafdrukken afgenomen en opgeslagen in de BVV. Indien een vreemdeling zich onder een andere identiteit zich opnieuw in de BVV tracht te laten registreren, dan wordt dat op basis van een vergelijking van de vingerafdrukken meteen herkend.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taak van het bijhouden van de gegevens van de ingezetenen in de BRP. Dit is onder meer in de vorm van circulaires, bijvoorbeeld over het doen van adresonderzoek en instructies over het gebruik van brondocumenten bij inschrijving, en het aanbieden van hulpmiddelen zoals de fraudewijzer. In de BRP wordt bij een nieuwe inschrijving altijd een verificatievraag gesteld: gemeenten kunnen daarmee toetsen of de persoon al eens voorkomt in de BRP. Een gemeente heeft ook nog de mogelijkheid om dubbele inschrijvingen te verwijderen.
Kunt u een overzicht geven van de door u aangekondigde «nadere» maatregelen en daarbij aangeven welke maatregelen onder de verantwoordelijkheid van welke bewindspersoon, van V&J of van BZK vallen, en ook welke instanties betrokken zijn bij de implementatie en uitvoering van deze afzonderlijke maatregelen?5
Onder de verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van Veiligheid en Justitie wordt het buitenlandse persoonsnummer geregistreerd in het politiesysteem basisvoorziening handhaving en in de BVV en wordt het laatstgenoemde systeem gemonitord op dubbele inschrijvingen.
Onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties respectievelijk de colleges van B&W vallen de nadere maatregelen betreffende de BRP: de structurele monitoring op dubbelinschrijvingen; uitbreiding van de verificatievragen op het moment van inschrijving; registratie van het buitenlandse persoonsnummer in de BRP en bepaalde aspecten rond de samenwerking met andere landen zoals welke laagdrempelige handeling in het buitenland als opstap kan dienen om in Nederland fraude te plegen. De Minister van BZK heeft daarnaast het Secretariaat-Generaal van de Benelux verzocht om te verkennen hoe naamswisseling in de EU het beste kan worden geagendeerd.
Volgt uit uw stellingname dat u beiden pas op 3 november jl. op de hoogte waren van het bestaan van het rapport van het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt (NIVK)6, en dat tijdens het verschijnen van het rapport in april 2014 geen enkele bewindspersoon op de hoogte was van dit rapport? Indien dat niet het geval was, welke bewindspersoon was hiervan wel op de hoogte en waarom is deze informatie niet binnen de regering en met de Kamer gedeeld?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 4 november 2014 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een eerste duiding gegeven op basis van de bekende ruwe feiten. Vervolgens is in het feitenrelaas uit de brief van 10 december 2014 beschreven welke signalen hebben geleid tot het onderzoek door het NVIK. Het NVIK is per 1 januari 2013 opgericht als landelijk informatieknooppunt voor het informatiegestuurde vreemdelingentoezicht van de op dezelfde datum opgerichte nationale politie. Het NVIK ontving eind 2013 meldingen uit de eenheden over legale naamswisselingen. Begin 2014 werd dit beeld gecombineerd met de waarschuwing van de Duitse politie uit 2011 en onderzoeken in de zogenaamde VRIS procedure. Zoals aangegeven zijn de aandachtsvestiging uit 2013 en de waarschuwing van Duitsland uit 2011 eerder wel op operationeel niveau binnen onderdelen van politie gedeeld.
Zoals gebruikelijk bij dergelijke operationele aangelegenheden wordt het kabinet daarvan op de hoogte gesteld als daar een bijzondere aanleiding voor is. Bij signalen van trends of fenomenen zal de uitvoeringsorganisatie normaal gesproken eerst onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van een landelijke trend of fenomeen en vervolgens bepalen of er een bestuurlijk signaal moet worden afgegeven. In dit geval was de media aandacht die is ontstaan naar aanleiding van het interne NVIK rapport «legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa» aanleiding voor de politie om ons van de aandachtsvestiging, met daarin de waarschuwing van de Duitse politie uit 2011, op de hoogte te stellen. In 2011 en in 2013 bestond er voor de politie geen bijzondere aanleiding om een bestuurlijk signaal af te geven.
Waarom heeft u op 4 november jl. alleen melding gemaakt van de melding in 2013 «uit het buitenland» en niet van de melding uit 2011?7
Zie antwoord vraag 6.
Wat was de aard van de meldingen in 2011 uit Duitsland, en in 2013 van de Nationale Politie?8 Kunt u aangeven om hoeveel gevallen het in beide gevallen van naamsverwisselingen ging en welke landen hierbij betrokken waren?
In beide meldingen wordt gewaarschuwd voor legale naamswisselingen in Oost Europese landen.
Wat is precies de afweging die u, bij beide meldingen zoals genoemd in de vorige vraag, heeft gemaakt om de Kamer nog niet op de hoogte te stellen van deze (nieuwe) ontwikkelingen?
Zoals eerder, zowel in onze brief van 10 februari 2015, als in onze brief van 19 januari 2015 is aangegeven, betrof het in beide gevallen een operationele melding, welke binnen de politie en met de Matching Autoriteit is gedeeld, en waarvoor op dat moment geen bijzondere aanleiding bestond om deze aan het ministerie door te spelen en evenmin om de Tweede Kamer erover te informeren.
Wat is er besproken en welke informatie is precies uitgewisseld tussen u beiden tijdens de bijeenkomst in april 2014 en beschikte u of één van u over nieuwe informatie ten aanzien van de te bespreken identiteitswisselingen? Zo ja welke?9
Het verschijnsel is in april 2014 aan de orde gekomen tijdens twee bijeenkomsten: de Manifestgroep fraude – een samenwerkingsverband van uitvoerende diensten op gebied van fraudebestrijding10 – en een expertsessie georganiseerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in het verlengde van de kabinetsvisie op de aanpak van identiteitsfraude. De informatie die is gewisseld is in beide gevallen beperkt gebleven tot het feit dat er signalen waren van de mogelijkheid tot het wisselen van identiteiten in sommige Oost-Europese landen en dat nog nader onderzoek werd verricht om een beeld van de gevolgen daarvan te krijgen.
Zijn tijdens deze bijeenkomst ook schattingen gemaakt dan wel gedeeld over de omvang van de mogelijke fraude, zo ja kunt u de cijfers delen met de Kamer?
Nee, het signaal is in beide gevallen niet op kwantitatief niveau behandeld; er werd tegelijk met het informeren over het signaal gemeld dat nog nader onderzoek verricht zou worden om een volledig beeld te krijgen.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd naar aanleiding van deze bijeenkomst in april 2014?
Het is niet gebruikelijk om lopende een onderzoek de Kamer te informeren. Uit de eerste analyse die het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van het signaal heeft doorgevoerd in de BRP bleek ook niet dat er daadwerkelijk dubbele inschrijvingen waren. Er is toen gekozen om de resultaten van het onderzoek af te wachten.
Wanneer was u voornemens de Kamer te informeren over de problematiek van naamwisselingen indien de media hier niet over bericht hadden?
Indien sprake zou zijn geweest van een landelijke trend of fenomeen, waarbij evidentie zou zijn gebleken van fraude door dubbele inschrijving in Nederland op grond van legale naamwisseling in het buitenland, had ik u Kamer zo spoedig mogelijk daarvan op de hoogte gesteld.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken dat de Kamer via de media over deze omvangrijke en complexe problematiek van identiteitswisselingen wordt geïnformeerd en niet bij monde van de regering?
De Kamer werd via de media vroegtijdig en onvolledig op de hoogte gebracht over het interne NVIK-rapport waardoor er een onterecht beeld is ontstaan dat legale naamswisselingen zeer eenvoudig zijn en dat misbruik van persoonsgegevens op grote schaal voorkomt.
Het NVIK-onderzoek was op dat moment nog niet afgerond en er was geen bijzondere aanleiding om een bestuurlijk signaal voor de bewindspersonen op te stellen.
Kunt u schematisch weergeven welke justitiële en ambtelijke informatie, al dan niet internationaal, u vóór 4 november 2014, op welke datum hebt ontvangen ten aanzien van de problematiek rondom identiteitswisselingen, de afgelopen vijf jaar?
In onze brief van 10 december 2014 staat dit in het feitenrelaas weergegeven. De Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn verder eerst voor aanvang van het mondelinge vragenuur op 4 november 2014 geïnformeerd over het rapport, naar aanleiding de media aandacht die was ontstaan over het interne NVIK-rapport.
Is het waar dat de problematiek van genoemde identiteitswisselingen pas in november jl. ingebracht is in de ministeriële commissie Rijksbrede Aanpak Fraude? Indien dat waar is, waarom niet eerder?
Nee. Zoals eerder, in onze brief van 10 februari 2015 aan uw Kamer is aangegeven, is op 2 december 2014 het onderwerp in een hoog ambtelijk overleg in het kader van de Rijksbrede aanpak van fraude ter tafel gebracht door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Er is afgesproken het onderwerp te blijven volgen en nader te bespreken in het desbetreffende overleg, indien daartoe aanleiding bestaat.
Kunt u aangeven wat de oorzaken waren van de vijftien gevallen waarin sprake was van dubbele inschrijvingen, nu dit klaarblijkelijk niet ging om misbruik van persoonsgegevens?10
De dubbele inschrijven waren het gevolg van legale naamswijziging onder andere door huwelijk, onjuiste of foutieve invoer van gegevens door ketenpartners of gevallen die nog niet waren samengevoegd waar dat wel had gemoeten.
Kunt u de eerder gestelde feitelijke vraag nr. 33 inmiddels beantwoorden?11
Ja. De drie in vraag 33 bedoelde personen zijn bij de opsporingsinstanties in beeld gekomen naar aanleiding van het plegen van commune delicten, waaronder vermogensdelicten en overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Zij zijn allen hiervoor vervolgd en veroordeeld tot meerdere maanden gevangenisstraf, tot ongewenst vreemdeling verklaard en uitgezet naar het herkomstland.
Zij zijn allen vervolgens weer in Nederland aangetroffen en met de politie in aanraking gekomen wegens het plegen van delicten, waaronder illegaal verblijf na ongewenstverklaring, dan wel door een persoonsgerichte controle. Zij bleken allen in het bezit te zijn van een identiteitsdocument voorzien van een andere naam verkregen door legale naamwisseling.
Door onderzoek, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van vingerafdrukken, zijn zij daarbij herkend als de personen die eerder strafrechtelijk zijn vervolgd en ongewenst zijn verklaard.
Twee van hen zijn vervolgd en veroordeeld tot meerdere weken gevangenisstraf voor illegaal verblijf na ongewenstverklaring, opnieuw tot ongewenst vreemdeling verklaard en al dan niet op vrijwillige basis vertrokken naar het herkomstland. Van de derde persoon is de vreemdelingenbewaring door de rechter opgeheven. Hij heeft een aanzegging gekregen om Nederland te verlaten.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het vervolgonderzoek naar een groep van 60 landen?12
Het onderzoek met dezelfde zoekmethodiek als in het eerdere onderzoek is afgerond voor 44 landen. De resultaten geven hetzelfde beeld als bij de eerdere groep, namelijk dat er geen dubbele inschrijvingen zijn aangetroffen. In het onderzoek naar Duitsland is een dubbele aangetroffen, maar dat is geen fraude maar een fout tijdens het inschrijfproces gebleken die inmiddels is hersteld: de onterechte inschrijving is afgevoerd en de burger is op de hoogte gesteld van de wijziging. Voor het land Ghana gaat het om mogelijk twee gevallen en doen de betrokken gemeenten nog nader onderzoek. Voor de resterende 14 landen loopt het onderzoek nog.
Wat is de stand van zaken bij het aanpassen van ICT-voorzieningen van de ketenpartners om registratie van het buitenlandse persoonsnummer mogelijk te maken?13
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie maakt momenteel een impactanalyse. Enkele ketenpartners registreren dit nummer al in het eigen systeem. In de loop van 2015 wordt dit nummer in de BVV opgenomen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek dat de Minister is gestart naar de vraag welke laagdrempelige handelingen in het buitenland als opstap kunnen dienen om in Nederland fraude te plegen?14
Het onderzoek bevindt zich in de opstartfase. Dat betekent dat de benodigde contacten worden gelegd en dat is begonnen met het opstellen van het conceptueel model dat de basis vormt voor verdere analyse en informatieverzameling. Na deze fase wordt de benodigde informatie over de processen in de betrokken landen verzameld. Vervolgens wordt de analyse naar de kwetsbaarheden op hoofdlijnen opgesteld en worden de vervolgacties benoemd. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwacht dat de resultaten van dit onderzoek in maart 2015 beschikbaar zijn.
Wat is de uitkomst van het onderzoek van de politie of het unieke persoonsnummer ook in andere politiesystemen en -registraties moet worden opgenomen?15
Er zijn binnen de politie voorstellen gedaan tot een aantal wijzigingen. De politie zal deze wijzigingen bij de eerstvolgende release van het betreffende ICT-systeem implementeren.
Op welke wijze wordt geborgd dat menselijke fouten worden voorkomen bij het handmatig controleren van de permanente monitor?16
Dit wordt voor wat betreft de BRP geborgd door het vierogenprincipe: iedere controle wordt door twee medewerkers onafhankelijk van elkaar uitgevoerd. De resultaten worden vergeleken en bij eventuele verschillen vindt hercontrole plaats.
Ten aanzien van de BVV geldt eveneens dat controles door meerdere personen onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd.
Wat is de bewaartermijn van de kopie van het identiteitsdocument van de betreffende vreemdeling en met welke ketenpartners kan en mag dit document worden gedeeld?17
De bewaartermijn voor de kopie van het identiteitsdocument, dat is gebruikt bij de eerste inschrijving, is voor de BRP 110 jaar.
Ketenpartners maken bij een eerste registratie van een vreemdeling een kopie van het identiteitsdocument indien de vreemdeling daarover beschikt. Kopieën worden niet opgeslagen in de BVV maar worden door de desbetreffende ketenpartner bewaard zolang dat nodig is voor de vreemdelingrechtelijke procedure.
Hoe beoordeelt u uw eerdere stellingname dat «het systeem eigenlijk goed heeft gefunctioneerd?»18
De stellingname van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geldt nog steeds. Het systeem heeft goed gefunctioneerd. Signalen van naamswisselingen worden herkend en aanvullende maatregelen zijn genomen om die signalen in de toekomst nog eerder te herkennen.
Zou u deze vragen willen beantwoorden ten minste 24 uur voorafgaand aan het Algemeen overleg op 25 februari aanstaande?
Wij zullen de vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden.
De aanslag bij een synagoge in Kopenhagen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (VVD) |
|
|
Heeft u kengenomen van het bericht «Zeker drie gewonden bij schietpartij synagoge Kopenhagen»?1
Ja.
Kunt u aangeven of er een directe relatie bestaat tussen de aanslag bij deze synagoge en de aanslag eerder op de dag, tijdens het debat over de vrijheid van meningsuiting waar islamcriticus Lars Vilks aanwezig was?
De Deense autoriteiten hebben aangegeven dat een 22-jarige man de dader is van deze twee aanslagen die plaatsvonden in de Deense hoofdstad Kopenhagen.
Ziet u de dreiging door het groeiende islamitisch extremisme voor expliciet joden en joodse instellingen, zeker met het oog op de recente aanslagen op een joods museum, een joodse supermarkt en nu weer bij een synagoge? Graag een toelichting.
De aanslagen in Brussel, Parijs en Kopenhagen illustreren dat ook joodse objecten doelwit zijn van aanslagen door jihadisten. De NCTV benoemt dit dreigingsaspect ook in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, dat periodiek naar uw Kamer wordt gestuurd.
Bent u, gezien het feit dat er ook voor de aanslagen in Toulouse, Parijs, Brussel en nu dus Kopenhagen geen concrete dreiging was, bereid preventief de beveiliging van alle joodse instellingen maximaal op te voeren? Zo nee, waarom niet?
Er worden momenteel aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen. Deze maatregelen zijn passend bij de huidige dreiging en het risico. U mag er vanuit gaan dat de beveiliging van Joodse objecten in nauwe samenspraak met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap en de lokale gezagen gebeurt. De beveiligingsmaatregelen worden genomen zolang dreiging en risico daartoe aanleiding geven, en worden aangepast wanneer nodig. Over de beveiligingsmaatregelen doen wij zoals gebruikelijk geen mededelingen.
Het bericht 'Arts weer aan de slag ondanks moordpoging' |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Arts weer aan de slag ondanks moordpoging»?1
Het is aan de tuchtrechter om in zaken die aan hem worden voorgelegd te beoordelen welke maatregel op grond van de omstandigheden passend is. De tuchtrechter heeft een onafhankelijke positie. Daarbij past het dat leden van de regering grote terughoudendheid betrachten met het doen van uitspraken over het oordeel van de tuchtrechter.
Is het bij bepaalde onherroepelijke strafrechtelijke veroordelingen voor zeer zware delicten, waarover in dit bericht wordt gesproken, onwenselijk dat een BIG-geregistreerde (Beroepen Individuele Gezondheidszorg) nog fysiek met patiënten werkt? Zo ja, om welke veroordelingen moet het dan gaan?
Ik vind het onwenselijk dat BIG-geregistreerden die strafrechtelijk zijn veroordeeld voor bepaalde privégedragingen in de zorg werkzaam kunnen zijn. Hierbij denk ik aan ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. In mijn reactie van 2 december 2014 op de tweede evaluatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 282, nr. 211) heb ik daarom aangekondigd dat de tuchtrechter de mogelijkheid krijgt om een beroepsbeoefenaar die is ingeschreven in het BIG-register niet alleen in de uitoefening van dat beroep te kunnen beperken, maar ook in de uitoefening van andere beroepen waarbij hij patiënten behandelt.
Daarnaast heb ik aangegeven dat ik wil verduidelijken dat het tuchtrecht van toepassing kan zijn op gedragingen die BIG-geregistreerden niet verrichten in de hoedanigheid van geregistreerde. Dit voor zover het zeer ernstige privéhandelingen betreft die een directe relatie hebben met de beroepsuitoefening dan wel de beroepsnormen. Ook hier kan gedacht worden aan ernstige zeden- en geweldsmisdrijven.
Zijn dit de privégedragingen die u bedoelt bij de herziening van de Wet BIG die een beroepsverbod of anderszins bevoegdheidsbeperkende maatregelen rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt zich dit tot de rechtsgelijkheid tussen veroordeelde BIG-geregistreerden en niet-BIG-geregistreerden?
Op BIG-geregistreerde zorgverleners is – uit hoofde van hun registratie en op grond van de Wet BIG – het wettelijke tuchtrecht van toepassing. Op niet-BIG-geregistreerde zorgverleners is het tuchtrecht niet van toepassing.
Ik ben voornemens binnen de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg met een algemene maatregel van bestuur te regelen dat werkgevers verplicht worden om zorgverleners die bij hun zorginstelling aan de slag willen, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te laten overleggen. Deze eis geldt voor zorg waarbij zorgverleners werken met kwetsbare patiënten: alle solistisch werkende zorgverleners in de zorg vallend onder de Wet langdurige zorg (Wlz), zorgverleners bij een instelling vallend onder de Wlz en zorgverleners bij instellingen in de intramurale GGZ-zorg. Dit moet voorkomen dat personen, die veroordeeld zijn voor bepaalde strafbare feiten die zich niet verdragen met de professionaliteit en integriteit van een zorgverlener, kunnen gaan werken in dergelijke functies. Deze eis is van toepassing op zowel BIG-geregistreerden als niet-BIG-geregistreerden.
Het AFM-rapport Productonderzoek Contracts for Difference |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het AFM-rapport Productonderzoek Contracts for Difference1 en de artikelen «Gat in toezicht op prijsgokkers»2 en «AFM noemt CfD’s «zeer risicovolle producten»?3
Ja.
Wat vindt u ervan dat beleggers vaak niet de mogelijkheid krijgen om bij een ingenomen CfD-positie bescherming in te bouwen tegen een restschuld?4
Een belegger heeft een eigen verantwoordelijkheid, indien hij voornemens is om te gaan handelen in Contracts for Difference (CfD’s). Om tot een afgewogen beleggingsbeslissing te komen, dient hij tijdig te beschikken over adequate informatie over de werking en risico’s van het relevante financieel product. Ingevolge de Wet op het financieel toezicht (Wft) dient de aanbieder van het financieel product voorafgaand aan de dienstverlening informatie te verstrekken aan de cliënt over het financieel product zodat die belegger tot een adequate beoordeling daarvan kan komen (artikel 4:20, eerste lid, Wft). Deze informatie dient correct, duidelijk en niet misleidend te zijn (artikel 4:19, tweede lid, Wft).
Wanneer de belegger vervolgens het risico op een restschuld niet kan of wil dragen, kan hij de aanbieder verzoeken om bescherming tegen een restschuld. Uit het productonderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) naar CfD’s blijkt dat meerdere aanbieders van CfD’s deze vorm van bescherming bieden aan beleggers. De aanbieder kan deze bescherming bieden in de vorm van een gegarandeerde stop-loss order of door contractueel vast te leggen dat de belegger geen restschuld kan oplopen doordat bij een bepaalde margin waarde de posities van de belegger automatisch worden afgewikkeld. Indien de aanbieder van het financieel product niet op een dergelijk verzoek wil ingaan en de (potentiële) belegger het risico op een restschuld niet wil dragen, ligt het voor de hand dat de betrokken belegger niet in gaat op het aanbod van de aanbieder.
Voor veel beleggers zal desondanks gelden dat het beleggen in CfD’s voor hen ongeschikt zal zijn aangezien zij over onvoldoende kennis en ervaring beschikken en de risico’s niet of onvoldoende kunnen dragen. De AFM heeft beleggers recentelijk nog gewaarschuwd dat CfD’s voor het merendeel van de beleggers ongeschikt is. 5
Deelt u de opvatting van de AFM (Autoriteit Financiële Markten) dat het niet wenselijk is wanneer CfD’s agressief in de markt worden gezet waarbij een brede groep – waaronder ook beleggers met weinig kennis, ervaring, risicobereidheid en vermogen – wordt aangesproken?5 Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de aanbevelingen die de AFM op dit punt doet, worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
De AFM concludeert op basis van het hiervoor bedoelde productonderzoek onder meer dat de meerderheid van de aanbieders onvoldoende informatie verstrekt over de werking van het product, dat risico’s van het product niet in alle gevallen goed zijn beschreven en dat de doelgroep niet of onvoldoende gespecificeerd is. Verder acht de AFM de door verschillende aanbieders van CfD’s gehanteerde bonussystemen voor het aanbrengen van nieuwe klanten onwenselijk en concludeert de AFM dat advertenties waarbij CfD’s als beleggingsproduct worden aangeboden zich vooral richten op het gemak waarmee in CfD’s kan worden gehandeld en dat er te weinig aandacht wordt besteed aan de risico’s verbonden aan CfD’s. Ik acht het wenselijk dat aanbieders van CfD’s de aanbevelingen van de AFM op deze punten overnemen zodat de informatieverstrekking volledig is en de risico’s adequaat worden omschreven zodat het financieel instrument beter aansluit op de belangen van de beoogde doelgroep. De AFM zal de markt voor financiële hefboomproducten, zoals CfD’s, blijven monitoren.
Met de herschikking van de Richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID II) per januari 2017 kunnen de lidstaten nadere eisen stellen aan het productontwikkelingsproces van financiële instrumenten zoals CfD’s. Dit geeft nationale toezichthouders, zoals de AFM, de mogelijkheid om in te grijpen als financiële instrumenten worden aangeboden aan de verkeerde doelgroep of via een niet passende distributiestrategie. Zo moet een beleggingsonderneming in het kader van het productontwikkelingsproces voor elk financieel instrument dat zij aanbiedt of in de handel brengt (i) een doelgroep van eindcliënten identificeren, (ii) de risico’s voor deze doelgroep evalueren en (iii) dient de distributiestrategie van ieder financieel instrumenten op de geïdentificeerde doelgroep te zijn afgestemd. Daarnaast dient een beleggingsonderneming regelmatig de financiële instrumenten die zij aanbiedt of in de handel brengt te toetsen, waarbij rekening wordt gehouden met alle gebeurtenissen die materiële gevolgen kunnen hebben voor het potentiële risico voor de geïdentificeerde doelgroep. Het is hierbij van belang dat het financieel instrument blijft beantwoorden aan de behoeften van de doelgroep en dat de geplande distributiestrategie passend blijft.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen wervende activiteiten (waaronder advertenties in zoekmachines en social media) van aanbieders van CfD’s waarbij geen aandacht wordt besteed aan de mogelijke risico’s van de aangeboden CfD’s?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat aanbieders van CfD’s die in Nederland actief zijn, niet onder toezicht van de AFM staan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Beleggingsondernemingen die bevoegd zijn vanuit een andere lidstaat van de Europese Unie (EU) of vanuit een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) in Nederland beleggingsdiensten te verlenen en die geen vestiging of bijkantoor in Nederland hebben, staan in beginsel onder toezicht van de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat of staat (home country control). De AFM houdt toezicht op vergelijkbare ondernemingen die vanuit Nederland beleggingsdiensten verlenen in andere lidstaten, voor zover zij geen beleggingsdiensten verlenen vanuit een vestiging of bijkantoor in een andere lidstaat of EER-staat. Deze bevoegdheidsverdeling tussen nationale toezichthouders vloeit voort uit de terzake geldende Europese regelgeving en in het bijzonder de (huidige) Richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID). Ook veel andere Europese wet- en regelgeving gaan van een dergelijke bevoegdheidsverdeling uit. Omdat het toezicht op deze beleggingsondernemingen is gebaseerd op Europese regelgeving (MiFID), zijn de regels voor iedereen gelijk en kan het toezicht worden uitgevoerd door de toezichthouder uit het land van herkomst. Zij kan dit toezicht in de regel beter uitvoeren omdat zij niet alleen toezicht houdt op de grensoverschrijdende activiteiten maar op de gehele onderneming.
De AFM heeft geconstateerd dat een aantal marktpartijen dat door middel van dienstverrichting – dus zonder vestiging of bijkantoor in Nederland – in Nederland CfD’s aanbieden, de geldende Europese regels onvoldoende naleven. Dit is een ongewenste en zorgwekkende situatie. De AFM heeft dit in ESMA verband aangekaart en zal zich verder inzetten voor het verder harmoniseren van het toezicht op de Europese regels zodat verschillen in de toezichtpraktijk tussen de nationale toezichthouders worden verkleind. De Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) heeft als een van haar taken het bevorderen van de samenwerking tussen nationale toezichthouders en het harmoniseren van het toezicht in de verschillende lidstaten.
Wat is uw reactie op de conclusie van de AFM dat de vergunningverlenende toezichthouder niet ingrijpt wanneer deze aanbieders, die onder een Europees paspoort in Nederland opereren, de Europese regels onvoldoende naleven?
Zie antwoord vraag 5.
Is er naar aanleiding van het contact dat AFM met de betreffende buitenlandse vergunningverlenende toezichthouders heeft opgenomen, verbetering opgetreden in het toezicht op de aanbieders van CfD’s?
De AFM constateert dat de verschillende buitenlandse vergunningverlenende toezichthouders waarmee zij contact heeft opgenomen over de problematiek rondom CfD’s hierop uiteenlopend reageren. Sommige toezichthouders houden zich actief met de problematiek bezig terwijl andere toezichthouders dat niet of slechts in beperkte mate doen. De AFM kan momenteel nog niet aangeven of de hiervoor bedoelde contacten reeds tot een verbetering van de kwaliteit van het toezicht op het aanbieden van CfD’s heeft geleid. De AFM heeft binnen ESMA actief aandacht gevraagd voor dit onderwerp en zal dit blijven doen.
Wat hebben de betreffende buitenlandse vergunningverlenende toezichthouders gedaan met de waarschuwing die de Europese toezichthouders ESMA en EBA in 2011 hebben doen uitgaan? Welke stappen heeft ESMA verder ondernomen?
Op dit moment zijn aanbieders van CfD’s uit Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, België, Cyprus en Gibraltar in Nederland actief. Van de Spaanse toezichthouder (CNMV) is bekend dat zij de waarschuwing van ESMA en de Europese Bankautoriteit (EBA) van 28 februari 2013 heeft overgenomen op haar website. De Belgische toezichthouder (FSMA) heeft op eigen initiatief beleggers in juni 2011 via haar website gewaarschuwd voor de risico's verbonden aan onder andere CfD’s.7 Binnen ESMA heeft het onderwerp CfD’s al langer de aandacht maar dit heeft nog niet geleid tot concrete stappen.
Beschikbaar kapitaal voor woningen dat niet geïnvesteerd kan worden |
|
Jacques Monasch (PvdA), Roald van der Linde (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat pensioenfondsen, particuliere beleggers en buitenlandse beleggers volgens vastgoedadviseur Capital Value 650 miljoen euro aan beschikbaar kapitaal niet kunnen investeren in woningen omdat er onvoldoende producten beschikbaar zijn?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat beschikbaar kapitaal niet kan worden geïnvesteerd in woningen?
Volgens het rapport van Capital Value is in 2014 ongeveer 3 miljard euro geïnvesteerd in woonbeleggingen. Dat is een recordbedrag. Dit is voor een deel gerealiseerd door de toetreding van buitenlandse beleggers tot de Nederlandse markt. De grote belangstelling bevestigt het vertrouwen van binnen- en buitenlandse investeerders in de Nederlandse woningmarkt, inclusief de recente hervormingen. Dat de vraag naar woningbouwprojecten momenteel het aanbod lijkt te overstijgen, maakt het aantrekkelijk voor marktpartijen om meer aanbod te creëren.
Deelt u de analyse van de vastgoedsector dat dit zou komen door de hoogte van de grondprijzen die gemeenten hanteren? Zo nee, waarom niet en welke oorzaken ziet u dan wel?
Recent onderzoek naar de financiële positie van gemeentelijke grondbedrijven laat zien dat gemeenten nog steeds afboeken op hun grondposities. Daar waar gemeenten eigenaar zijn van de grond is het belangrijk dat zij realistische grondprijzen rekenen. Als gemeenten een biedprocedure organiseren, zal hier doorgaans een marktconforme prijs voor de grond uit ontstaan, waardoor de grondprijs in dat geval geen belemmering voor het nieuwbouwproject zal vormen. Het komt echter ook regelmatig voor dat gemeenten in het verleden al contracten hebben gesloten met bouwers, over onder meer de te hanteren uitgifteprijzen voor grond. In dat geval kunnen prijzen niet eenvoudig aangepast worden in verband met mogelijke staatssteun.
Grondprijzen kunnen dus een rol spelen, maar ik zie ook dat in 2014 een ongekend aantal woningbeleggingen tot stand is gekomen. De beste garantie voor een goed rendement (en dus een haalbare business case) voor alle betrokkenen is, dat de bouwplannen goed aansluiten bij de vraag van de woonconsument en beleggers. Daarvoor is een goede samenwerking nodig tussen alle partijen binnen de bouwketen.
In algemene zin geldt dat het aanbod van nieuwbouwwoningen vertraagd reageert op een vraagtoename. Sinds 2014 neemt het aantal woningbouwvergunningen sterk toe en het Economisch Instituut voor de Bouw verwacht dit jaar een toename van de nieuwbouwproductie van woningen van ruim 11 procent.
Welke mogelijkheden en oplossingen ziet u zodat het huidige en het toekomstige beschikbare kapitaal voor woningen wél geïnvesteerd kan worden?
Het is aan de markt zelf om een balans tussen vraag en aanbod tot stand te laten komen. Hierbij zie ik geen directe rol voor de regering weggelegd om het beschikbare kapitaal en woningbouwprojecten actief met elkaar te matchen. Wel zal de ruimte voor investeringen in de woningmarkt naar verwachting ook de komende jaren toenemen. Het kabinet pakt belemmeringen aan die investeringen in het vrije huursegment in de weg kunnen staan. Door de hervormingen van de koopwoningmarkt en het huurbeleid wordt de groeipotentie van het vrije huursegment vergroot. Zo worden de gereguleerde huurprijzen meer in overeenstemming gebracht met de gewildheid van de woningen, wordt het scheefwonen tegengegaan met de inkomensafhankelijke huurverhogingen en zullen corporaties zich meer richten op hun kerntaak, waarmee meer ruimte ontstaat voor private investeerders in het vrije huursegment. Corporaties kunnen huurwoningen, wanneer deze niet nodig zijn voor de doelgroep, verkopen aan beleggers. Het kabinet heeft daartoe de regels voor verkoop van corporatiewoningen versoepeld. Verkoop aan beleggers geeft corporaties middelen om te herinvesteren in bestaand bezit (onder meer verduurzamen) of om nieuwe huurwoningen te ontwikkelen voor de doelgroep.
Daarnaast stimuleert de overheid onder meer de transformatie van leegstaand vastgoed naar woningen. Zo komt transformatie van niet-woningen naar gereguleerde huurwoningen in aanmerking voor mindering op de verhuurderheffing. Vooral binnen de grote steden is de vraag naar woningen groot en is er bovendien een groeiende vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen (jongeren, senioren, etc.). Voor hen kunnen bijvoorbeeld – veelal kleine – woningen gerealiseerd worden in kantoren en andere utiliteitsgebouwen die leegstaan. Door een goede afstemming tussen aanbod van ontwikkelaars en vraag vanuit doelgroepen kan transformatie een aantrekkelijk perspectief vormen voor beleggers op de stedelijke woningmarkt.
In hoeverre ziet u kans om het volgens de Vereniging voor Ontwikkelaars en Bouwondernemers (NVB) gesignaleerde probleem dat projectontwikkelaars nauwelijks middelen hebben om nieuwe projecten te financieren op te lossen door het aanwenden van het beschikbaar kapitaal voor woningen?2
Naast de traditionele Nederlandse banken bestaat er een diversiteit aan investeerders om financiering buiten de traditionele bancaire kanalen om te organiseren. Daarnaast neemt ook de interesse van buitenlandse banken om financiering te verstrekken toe. Voor internationale banken is het aantrekkelijker geworden om hun aanwezigheid op de Nederlandse markt te vergroten. Uit eerder onderzoek van Capital Value blijkt dat Duitse banken interesse hebben om leningen te verstrekken voor projecten in de Nederlandse woningmarkt. 80 procent van de ondervraagde Duitse banken heeft aangegeven te verwachten dat het aantal verstrekte leningen komende jaren verder toeneemt, als direct gevolg van de toegenomen vraag naar financiering. Door het aanboren van alternatieve financieringsbronnen kan de nieuwbouwproductie worden gestimuleerd en ontstaan ook weer nieuwe investeringskansen voor eindbeleggers.
Bent u bekend met het bericht: «In de houding, stáát, brengt groet»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat het totaal ongepast is dat de van een zedenmisdrijf verdachte Joris Demmink was uitgenodigd bij de nieuwjaarsborrel van de Gouverneur der Residentie en zodanig zelfs door een erewacht met sabels werd begroet?
Alle genodigden voor de nieuwjaarsreceptie van de gouverneur der Residentie zijn op dezelfde manier ontvangen. Er wordt hierin geen onderscheid gemaakt. De betrokken oud-ambtenaar van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is weliswaar onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek, maar in onze rechtsstaat geldt dat een ieder voor onschuldig wordt gehouden totdat het tegendeel in rechte is komen vast te staan.
Kunt u aangeven of u tijdens het borrelen contact heeft gehad met de heer Demmink? Zo ja, waar bestond dit contact uit? Heeft u met de heer Demmink gesproken over het lopende strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat u gepaste afstand moet houden van de heer Demmink gedurende het strafrechtelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de Commandant Koninklijke Marechaussee al aangesproken op deze enorme misser op zijn gastenlijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De terreuraanslag in Kopenhagen tijdens een debat over de vrijheid van meningsuiting |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schoten bij bijeenkomst Mohammed-tekenaar Kopenhagen»?1
Ja.
Bent u, na deze zoveelste aanslag op de westerse vrijheid, inmiddels bereid fors extra te gaan investeren in de veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
De optimale inzet van inlichtingendiensten, politie en defensiecapaciteiten heeft voortdurend de aandacht. In de brief van het kabinet aan uw Kamer van 5 februari jongstleden heb ik uitgebreid aandacht besteed aan de intensivering van de inspanningen van alle inlichtingen- en veiligheidsdiensten en lokale overheden op het gebied van terrorismebestrijding. Op 27 februari 2015 is uw Kamer per brief geïnformeerd over de versterking van de veiligheidsketen, met het oog op het langdurige karakter van het huidige dreigingsbeeld. Zoals gemeld in de brief gaat het om een pakket van in totaal 128,8 mln. euro structureel, dat in een oplopende reeks wordt gerealiseerd.
Ziet u – waar dat na de aanslagen in Parijs door dit kabinet niet werd genoemd – nu wel de relatie met de Islam, zeker vanwege het geschreeuw van «Allahoe akbar» tijdens de aanval? Zo nee, hoe lang blijft u dit gegeven nog ontkennen?
De aanslag in Kopenhagen, bevestigt, evenals de aanslagen in Parijs, de reeds eerder geconstateerde dreiging tegen Europa en dus ook tegen Nederland vanuit het jihadisme. Het Actieprogramma Integrale Aanpak richt zich op deze jihadistische dreiging. In antwoord op vragen van uw Kamer van 20 januari 2014 (leden Bontes en Van Klaveren) heb ik u laten weten dat «jihad» een islamitische term is, en dat er in die zin een relatie is. De term kent vele betekenissen in verschillende historische contexten. Over het algemeen gaat het om het leveren van een morele strijd, waarbij de mens zich moet inzetten voor het goede en om het kwade te bestrijden, zowel op het persoonlijke als op het sociaal-maatschappelijke niveau. Over de aard en wijze van deze «strijd» verschillen zoals gemeld in de beantwoording van de genoemde vragen de meningen onder moslims sterk. Binnen het huidige reëel existerende (mondiaal) jihadisme zeggen jihadisten zich te beroepen op de islam en claimen het alleenrecht op de interpretatie daarvan. Hun gewelddadige opvattingen en daden vormen echter een geperverteerde vorm van religie, zoals er ook geperverteerde vormen zijn van andere religies en/of ideologieën.
In hoeverre ziet u in dat de groeiende invloed van het islamitisch extremisme in Europa de vrijheid van meningsuiting steeds verder onder druk zet?
Vanuit het mondiaal jihadistische gedachtengoed worden andersdenkenden bedreigd. Hierdoor kunnen mensen belemmerd worden zich vrij te uiten. Dit is een zeer zorgelijke ontwikkeling. De vrijheid om een mening te koesteren en die te uiten, binnen kaders die bij wet zijn voorzien, en daarbij gevrijwaard te blijven van enige vorm van pressie of geweld, is een belangrijke voorwaarde voor en onderdeel van onze democratische rechtsorde. Dit geldt niet alleen in de verhouding tussen staat en burger, maar ook tussen burgers onderling. De overheid treedt waar mogelijk actief op om de grondrechten van burgers te beschermen.
Welke mogelijkheden ziet u om islamkritische geluiden in brede zin (dus naast beleidsmakers, ook columnisten, kunstenaars en andere publieke figuren) beter te beschermen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat vijf gemeenten sociale werkvoorziening AM Groep willen sluiten |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het voornemen van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn om Sociale Werkvoorziening de AM-groep te sluiten in 2017?1
Ik heb kennisgenomen van het voornemen van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn. De gemeenteraden moeten nog besluiten over deze voornemens. Ook na de invoering van de Participatiewet blijft de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) van kracht voor werknemers die op 31 december 2014 in dienst waren op basis van de Wsw. Deze werknemers behouden hun rechten en plichten. Het is niet mogelijk om na 1 januari 2015 nieuw in te stromen in de Wsw.
Gemeenten blijven verantwoordelijk voor de huidige doelgroep van de Wsw, en worden daarnaast verantwoordelijk voor de re-integratie van de doelgroep van de Participatiewet. Zij hebben de beschikking over een breed instrumentarium (waaronder loonkostensubsidie) en bijbehorende middelen om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen.
Gemeenten hebben beleidsvrijheid bij de wijze waarop zij het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking organiseren. Sw-bedrijven kunnen daar een hele belangrijke rol in spelen, zowel bij de uitvoering van de Wsw, als bij het toeleiden naar regulier werk voor de bredere doelgroep van de Participatiewet en de invulling van beschut werk. Sw-bedrijven hebben de kennis, ervaring en het netwerk om de capaciteiten van mensen met een beperking of afstand tot de arbeidsmarkt te vertalen naar geschikt werk met professionele begeleiding vanuit het sw-bedrijf. Ook onder de Participatiewet kunnen sw-bedrijven dus een waardevolle rol vervullen.
Gemeenten gingen en gaan zelf over de wijze waarop de bestaande Wsw wordt uitgevoerd en over de wijze waarop de deskundigheid van sw-bedrijven wordt ingezet voor de uitvoering van de Participatiewet. Gemeenten maken daarin hun eigen keuzes.
Wat is uw reactie op het standpunt van de FNV en de betreffende gemeenten dat de problemen voor de AM-groep het gevolg zijn van de Participatiewet?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de gemeenten dat het open houden van de AM-groep onbetaalbaar zou zijn? Zo nee, bent u bereid om met de vijf gemeenten die de AM-groep willen sluiten in overleg te treden om de AM-groep open te houden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gemeenten hebben besloten de sociale werkvoorziening (op termijn) te sluiten? Welke SW-bedrijven betreft dit? Waar is dit besluit op gestoeld?
Over deze gegevens beschik ik niet. Uit de meest recente uitvraag van Cedris blijkt dat bij 5 bedrijven de gemeenten het voornemen hebben de positie van het sw-bedrijf te veranderen. Bij één bedrijf is dit inmiddels geëffectueerd.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat gemeenten besluiten SW-bedrijven te sluiten als gevolg van de Participatiewet?
Het is aan de gemeenten om keuzes te maken met betrekking tot de bedrijfsvoering van het sociaal werkbedrijf. Daarbij is ook relevant welke keuzes gemaakt worden bij de uitvoering van beschut werk en re-integratie van mensen uit de doelgroep van de Participatiewet. Gemeenten kunnen hierbij gebruik maken van de expertise en infrastructuur van de sw-bedrijven.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg over WWB-onderwerpen en de Participatiewet voorzien op 26 februari a.s. te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de website van de Rijksoverheid plat lag door een DDoS-aanval |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Ddos'ers wijzigden tijdens aanval rijksoverheid hun aanvalsmethode» en «rijksoverheid.nl was dupe van DDoS-aanval»?1
Ja.
In 2013 heeft u een brief naar de Kamer gestuurd met een aantal maatregelen om de weerbaarheid tegen DDoS-aanvallen te vergroten; kunt u per punt aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de implementatie?2
In de brief d.d. 14 mei 2013 en de eerdere brief over DDoS-aanvallen op de bancaire sector d.d. 16 april 2013 zijn de volgende acties aangekondigd:
1) Het nog dit jaar actualiseren van de Nationale Cyber Security Strategie; 2) Een geïntensiveerde aanpak van «Botnets» (netwerken van geïnfecteerde computers die gebruikt kunnen worden bij een (DDoS) aanval); en 3) Het aanpassen van het juridisch instrumentarium aan de ontwikkelingen in het digitale domein om middels gepaste opsporingsbevoegdheden cybercrime effectief te bestrijden. 4) Plaatsen filters bij DigiD en het preventief door de Minister van BZK afnemen van aanvullende diensten om grote aanvallen af te slaan. 5) De Minister voor Wonen en Rijksdienst en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zullen samen met de Chief Information Officers (CIO’s) van de departementen, de medeoverheden, de interne en externe ICT dienstverleners en het NCSC verder bezien wat er nog voor aanvullende acties mogelijk zijn om de cyber security te verhogen en de impact van DDoS aanvallen op de belangrijke voorzieningen van de overheid te beperken. 6) De Minister van Algemene Zaken ziet toe op het op orde houden van de maatregelen tegen toekomstige DDos aanvallen van Rijksoverheid.nl. 7) Informatiedeling naar aanleiding van de ervaringen in 2013.
Hierbij per punt de stand van zaken:
Volgens het bericht «Ddos’ers wijzigden tijdens aanval rijksoverheid hun aanvalsmethode» werd een type DDoS-aanval gebruikt waar het hostingbedrijf geen ervaring mee had; kunt u aangeven of de maatregelen uit de brief van 2013 voldoende zijn om DDoS-aanvallen van dit type in voldoende mate te kunnen afslaan? Of zijn er nieuwe maatregelen nodig?
Bij elke soort DDoS aanval is het van belang om te werken met een combinatie van technische maatregelen, waaronder filtering en additionele capaciteit. De leverancier zal hiertoe een verbeterplan opstellen waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het NCSC nauw betrokken zijn. (zie ook de verklaring van de leverancier bij vraag 2 van Oosenbrug)
De maatregelen uit de brief van 2013 blijven in grote lijnen ook nu nog relevant, maar op technisch niveau zullen telkens weer nieuwe maatregelen moeten worden genomen.
Regelmatig vinden DDoS aanvallen plaats. In vrijwel alle gevallen worden deze met succes afgeslagen en blijft de aanval onopgemerkt voor het publiek.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat ondanks alle inspanningen er altijd een kans blijft op incidenten. Kwaadwillende personen vinden steeds weer mogelijkheden om nieuwe en aanvullende beveiligingsmaatregelen te doorbreken. Deze terugkerende aanvallen vragen om een continue inspanning en toenemende investeringen in tooling en maatregelen. Het gaat erom om tegen aanvaardbare kosten de risico’s zo minimaal mogelijk te maken.
Kunt u aangeven door wie en/of waarvandaan de DDoS-aanvallen zijn uitgevoerd?
Eventuele daders, motieven of achtergronden bij deze aanval zijn vooralsnog niet bekend. Het Ministerie van Algemene Zaken heeft aangifte gedaan
Staat weerbaarheid tegen DDoS-aanvallen op de agenda van de conferentie over cybersecurity in april 2015 in Nederland? Zo nee, bent u bereid het op de agenda te zetten?
Nee, het specifieke onderwerp DDoS-aanvallen staat niet als dusdanig op de agenda. Wel komen maatregelen zoals normen en standaarden die bijdragen aan de weerbaarheid tegen dergelijke aanvallen prominent voor op de agenda. Over de nadere inhoud van de conferentie zal de Kamer nog deze maand geïnformeerd worden.
Waarom is ervoor gekozen geen tijdelijke noodwebsite te plaatsen waarmee mensen verwezen kunnen worden naar andere informatiekanalen?
Die keuze is een afweging tussen kosten en baten en de tijd, die nodig is om een omvangrijke site als rijksoverheid.nl elders op een veilige wijze in de lucht te krijgen. Gezien de kosten en de benodigde tijd is deze keuze niet gemaakt.
Voor de getroffen sites bestaat een back-upvoorziening, die echter ook getroffen bleek. De leverancier zal een verbeterplan opstellen waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het NCSC nauw betrokken zijn. Onderdeel van dat plan zal zijn te regelen, dat deze back-up voorziening bij een DDoS aanval wel kan worden ingeschakeld.
Sluiting van tunnels in de A73 |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het feit dat de tunnels in de A73 bij Roermond en Swalmen vorig jaar 600 keer gesloten werden?
Ja ik ken het aantal sluitingen van deze tunnels.
Deelt u de mening dat een sluiting van bijna twee keer per dag vrij veel is?
Ik begrijp dat het aantal sluitingen van bijna twee keer per dag als vrij veel kan worden gezien. Ten aanzien van de duur van de gezamenlijke sluitingen kan ik u informeren dat de beschikbaarheid van de tunnels in de A73 in Limburg 98,8% is. Dit is inclusief regulier onderhoud in de vorm van de geplande nachtafsluitingen. Het percentage niet beschikbaarheid van de tunnels als gevolg van ongeplande sluitingen (bijvoorbeeld vanwege te hoge vrachtauto’s) bedraagt 0,2% van de tijd. Bij een preventieve sluiting (t.b.v. verkeersveiligheid) van de A73 tunnels, in geval van een te hoge vrachtauto, bedraagt de vertraging voor het verkeer gemiddeld 6 minuten. Op basis van deze gegevens kan ik u berichten dat ik uw mening niet deel dat de tunnels in de A73 vrij veel gesloten zouden zijn.
Bent u (nog) betrokken bij de analyse van en het beleid inzake de tunnels? Welke normen golden en gelden er voor tunnelsluitingen, destijds voorafgaand aan de bouw van de tunnels en momenteel? Zijn deze normen uniform voor heel het land en bijvoorbeeld ook hetzelfde voor de nieuwe tunnels in de A2 bij Maastricht?
Ja, ik ben betrokken bij de analyse van beleid, aanleg, beheer en inspectie van tunnels. Ten tijde van de bouw van de A73-tunnels golden er nog geen algemene landelijke beleidseisen voor de beschikbaarheid van tunnels. Deze eisen werden per tunnel bepaald, maar waren in alle gevallen zeer hoog. Er zijn momenteel geen wettelijke normen voor de beschikbaarheid van tunnels. Rijkswaterstaat hanteert als uitgangspunt 98% voor de beschikbaarheid van Rijkstunnels. «Beschikbaar» betekent daarbij dat verkeer door de tunnel in beide richtingen mogelijk is. Via de Landelijke Tunnelstandaard van Rijkswaterstaat worden tegenwoordig uniforme beschikbaarheidseisen gesteld aan nieuw te bouwen Rijkstunnels.
Voor de tunnel in de A2 in Maastricht, die momenteel wordt aangelegd, wordt een beschikbaarheidseis van 98% gebruikt
Welke mogelijkheden kunt u aanwenden om de betrouwbaarheid en doorstroming van het noord-zuid-verkeer in Limburg te vergroten door het aantal (onverwachte) sluitingen te verminderen?
Oorzaken van de ongeplande sluitingen in 2014 waren vooral te hoge vrachtauto’s en pech/ongevallen in of rond de tunnels. RWS voert overleg met de branche om transportbedrijven te informeren over de toegestane hoogte en het opvolgen van waarschuwingen bij een te hoge vrachtwagen. Door verdere optimalisatie in het onderhoudsprogramma brengt RWS het aantal geplande tunnelsluitingen voor onderhoud van de tunnels A73 dit jaar terug van 11 naar 9.
Zijn er cijfers beschikbaar over (bijna-)ongevallen met vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor en per trein en vergelijkingen daarvan op basis van vergelijkbare kengetallen?
Er zijn geen cijfers beschikbaar van bijna-ongevallen. Wel zijn in 2014 bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) 34 ongevallen en voorvallen met gevaarlijke stoffen op het spoor gemeld op grond van artikel 47 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS). Er zijn 73 meldingen in 2014 gedaan van ongevallen en voorvallen over de weg, waarvan er 23 op de openbare weg plaatsvonden. Er is geen vergelijking op basis van vergelijkbare kengetallen beschikbaar. Een goede vergelijking op basis van vergelijkbare kengetallen en tussen de twee vervoersmodaliteiten is niet mogelijk. Deze aantallen betreffen
uitsluitend de aan de ILT gemelde ongevallen.
Kunt u op basis van de vergelijking tussen spoor en weg een voorkeur voor vervoer van gevaarlijke stoffen uitspreken en kunt u daarmee beleidsmatig verder richting geven?
Het is niet mogelijk om een generieke voorkeur uit te spreken op basis van de vergelijking tussen spoor en weg.
In het algemeen kan gesteld worden dat de veiligste modaliteit afhankelijk is van aard en omvang van het vervoer van de gevaarlijke stof en de omgeving waarin dat vervoer plaatsvindt gegeven herkomst en bestemming. Van de 180 miljoen ton gevaarlijke stoffen die werden vervoerd in 2005 werd 2% over het spoor vervoerd, 7% over de weg, 34% via de binnenvaart en 57% door buisleidingen.
Met inwerkingtreding van Basisnet per 1 april a.s. is bovendien al het vervoer van gevaarlijke stoffen (over spoor, weg en water) gehouden aan risicoplafonds.
Agenten die hun eigen DNA niet willen afstaan |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Agenten weigeren DNA af te staan»?1
Ja.
Is het waar dat circa 300 agenten weigeren hun DNA af te staan voor de eliminatiedatabank van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)? Zo nee, wat is er dan niet waar en om hoeveel agenten gaat het wel?
Op dit moment nemen 949 medewerkers deel aan de eliminatiedatabank. Dit aantal groeit nog altijd. Circa 300 medewerkers hebben nog geen DNA afgestaan. Bekend is dat er medewerkers zijn die bezwaren hebben die zien op het zorgvuldig omgaan met het DNA-materiaal en met hun persoonlijke gegevens. Velen van hen hebben aangegeven bereid te zijn DNA af te staan, zodra er één eenduidig privacyreglement is. Onlangs is dit privacyreglement vastgesteld door de korpschef. Dat betekent dat er nu een uniforme regeling is die op zorgvuldige wijze de aanmelding, opname in het eliminatiebestand, afhandeling bij het eventueel aantreffen van een match en verwijdering uit het bestand na beëindiging van dienstverband regelt.
Op basis van het nieuwe privacyreglement worden alle betreffende medewerkers die nog geen DNA hebben afgestaan actief door de eigen leidinggevenden benaderd met de vraag of zij alsnog medewerking willen verlenen. Ik heb er vertrouwen in dat dit reglement de bezwaren grotendeels zal wegnemen en dat nagenoeg alle resterende medewerkers hierdoor aan de eliminatiedatabank zullen gaan deelnemen.
Waaruit bestaan de gewetensbezwaren van de agenten die weigeren hun DNA materiaal af te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het afstaan van DNA-materiaal door agenten voorkomt dat een strafrechtelijk onderzoek wordt vertraagd vanwege de vervuiling van het onderzoek met DNA-materiaal van een agent die zijn DNA-materiaal niet eerder heeft afgestaan? Zo ja, wat kunt u doen om te bevorderen dat agenten hun DNA afstaan? Zo nee, waarom niet?
Het niet deelnemen aan de DNA-eliminatiedatabank kan zorgen voor vervuiling van het sporenonderzoek. Dit kan zorgen voor verwarring, valse verwachtingen over de resultaten van het onderzoek en in sommige gevallen voor vertraging. Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 2, 3 en 9.
Deelt u de mening dat zeker voor forensisch rechercheurs die te maken krijgen met DNA-materiaal tijdens een onderzoek, het afstaan van eigen DNA materiaal essentieel is voor het goed kunnen functioneren van die rechercheurs? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat medewerkers zoveel mogelijk deelnemen aan de DNA-eliminatiedatabank, om vervuiling van het sporenonderzoek zoveel mogelijk te voorkomen. Het al dan niet deelnemen aan de eliminatiedatabank zegt echter niets over het functioneren van een rechercheur.
Op grond van welke regel of overweging staan agenten hun DNA-materiaal voor de eliminatiedatabank af?
Uit het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, neergelegd in artikel 11 van de Grondwet, wordt afgeleid dat de afname van DNA-materiaal slechts met uitdrukkelijke toestemming van de medewerker mag plaatsvinden. Daarom vindt deelname aan de eliminatiedatabank op vrijwillige basis plaats. Ik heb er vertrouwen in dat met de maatregelen die ik heb beschreven in antwoord op vragen 2, 3 en 9 nagenoeg alle resterende medewerkers aan de eliminatiedatabank zullen gaan deelnemen. Nadere maatregelen acht ik op dit moment dan ook niet nodig.
Op grond van welke regel of overweging mogen agenten weigeren hun DNA-materiaal voor de eliminatiedatabank af te staan? Wie moet beoordelen of gewetensbezwaren erkend moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat ondanks dat het gaat om persoonlijke, gevoelige informatie, het belang van het onderzoek boven dat persoonlijke belang moet gaan van de forensisch rechercheur die beroepsmatig met sporenonderzoek bezig is?
Zie antwoord vraag 6.
Welke pogingen heeft u met de korpsleiding van de nationale politie ondernomen om de rechercheurs die weigeren DNA af te staan te overtuigen alsnog hun DNA af te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens om het afstaan van DNA door forensisch rechercheurs te gaan verplichten? Zo ja, op welke termijn gaat u dat doen en welke gevolgen zal het niet afstaan van DNA gaan hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Benefiet ter discussie' |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de omstandigheid dat op 8 maart 2015 in Rijswijk een islamitisch evenement wordt georganiseerd waar omstreden salafistische predikers uit het buitenland zullen spreken?1
Het is mij bekend dat de stichting Rohamaa op 8 maart 2015 een liefdadigheidsgala in Rijswijk zou organiseren. De stichting heeft naar aanleiding van de ontstane maatschappelijke onrust en het intrekken van de visa van enkele predikers besloten om het evenement niet door te laten gaan in de oorspronkelijke opzet.
Bent u bekend met het feit dat een aantal sprekers beschuldigd wordt van nauwe banden met jihadisten en terroristen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Deelt u de mening dat dit potentieel een risico voor de openbare orde vormt?
Over de buitenlandse sprekers op het beoogde evenement van de stichting Rohamaa op 8 maart 2015 is veel maatschappelijke onrust ontstaan. Van een aantal van de predikers op dit evenement is bekend dat zij behoren tot de stroming van de politieke salafisten. Het gaat hier niet om jihadisten, maar wel om (in beperkte kring) invloedrijke geestelijken. Van sommigen van hen is bekend dat zij in contact staan met radicaal-islamitische personen of organisaties. De voorbereidingen van de bijeenkomst in Rijswijk vinden plaats in een tijdsgewricht dat er in Nederland grote maatschappelijke ongerustheid bestaat over de risico's van het jihadisme. Hiermee komen naast vraagstukken rondom de vrijheid van meningsuiting ook vraagstukken rondom de openbare orde aan bod. De visa van een drietal sprekers zijn ingetrokken met het oog op de openbare orde, tegen de achtergrond van de maatschappelijke onrust, zoals verwoord in een brief van de NCTV.
Welke mogelijkheden heeft de lokale overheid en rijksoverheid om omstreden predikers te weren?
De rijksoverheid kan in het geval van omstreden predikers die visumplichtig zijn en een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid visa niet uitvaardigen of intrekken. Op lokaal niveau heeft de burgemeester mogelijkheden om voorafgaand aan een evenement of ter plaatse maatregelen te nemen met het oog op het handhaven van de openbare orde.
In hoeverre heeft de overheid voldoende kennis om in te schatten of er sprake is van predikers die haat prediken of anderszins de openbare orde verstoren? In hoeverre vindt u het ook een verantwoordelijkheid van moskeeorganisaties in Nederland om samen met de overheid op te trekken om te voorkomen dat aan dergelijke predikers een podium wordt geboden?
Het bewaken van de openbare orde is een kerntaak van de overheid. In het geval dat een bijeenkomst waar één of meerdere predikers het woord zullen voeren, leidt tot maatschappelijke onrust, zoals het geval is in de casus Rijswijk, komt de openbare orde in het geding. Het is de rol van de overheid om in dat geval maatregelen te nemen om de openbare orde te handhaven. Het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) toont hierin ook al verantwoordelijkheid. Zij zijn voornemens hun organisaties en moskeeën te informeren en adviseren.
Ziet u mogelijkheden om deze predikers te weren uit het Schengengebied? Is het bijvoorbeeld mogelijk om geen visa te verstrekken aan deze predikers die omstreden worden geacht vanwege hun uitlatingen en gedragingen en daarmee een gevaar zijn voor de openbare orde? Zo nee, waarom niet?
Voor sprekers die visumplichtig zijn, wordt bij de visumaanvraag bij de ambassade of het consulaat een check gedaan op grond van het Schengen Acquis. Het Schengen Acquis biedt de mogelijkheid visa af te wijzen of toegang te weigeren indien sprake is van een bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Bij de beoordeling hiervan is grote zorgvuldigheid geboden met het oog op de rechtsstatelijkheid. Ook de nadere invulling van maatregel 20f van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is hierbij van belang, hiervoor verwijs ik naar de brief.
Welke mogelijkheden heeft u wanneer predikers een visum hebben van een ander land uit het Schengengebied? Ziet u mogelijkheden om hierin met de andere lidstaten gezamenlijk in op te treken?
Nederland kan het afgevende land verzoeken een visum in te trekken. Hierbij zullen die landen vragen aan welke van de voorwaarden voor afgifte van het visum niet, of niet meer, wordt voldaan. Dit kan bijvoorbeeld zijn als de betreffende persoon een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid van Nederland danwel van een andere Schengenlidstaat. Het is onder meer aan de lokale driehoek en de AIVD om te bepalen of van een dergelijke situatie sprake is en dat goed te motiveren. Het is en blijft vervolgens aan de lidstaat die het visum heeft af gegeven om te beslissen al dan niet gehoor te geven aan een dergelijk verzoek.
Daarnaast kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten ook zelf visa intrekken die zijn afgegeven door andere lidstaten. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan haar grens melden dan wel reeds op haar grondgebied bevinden de toegang c.q. verder verblijf in de vrije termijn te ontzeggen indien blijkt dat niet meer aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan. In die gevallen dient Nederland het land van visumafgifte van de intrekking in kennis te stellen.
Om te voorkomen dat ongewenste vreemdelingen naar Nederland danwel een ander Schengenlidstaat afreizen, kan de IND namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, een vreemdeling laten signaleren. Omdat de signalering tot doel heeft bepaalde vreemdelingen uit Nederland te weren, wordt deze opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS) voor toegangsweigering. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende de signalering geen toegang kan verkrijgen tot de landen binnen het Schengengebied en aan de grens zal worden geweigerd, ook als hij of zij (nog) een geldig visum heeft. Wanneer de betreffende vreemdeling reeds een visum heeft ontvangen van een andere lidstaat zal voor de signalering wel contact moeten worden gezocht met de betreffende lidstaat.
Welke verantwoordelijkheid kent de organisator van dit evenement? Welke maatregelen zouden kunnen worden getroffen jegens organisatoren van evenementen die een podium bieden aan predikers die haat prediken ofwel standpunten innemen die indruisen tegen de waarden van de Nederlandse samenleving?
Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Rijswijk, dat volgens de organisatie bedoeld was om geld in te zamelen voor liefdadigheidsactiviteiten in landen als Marokko, Tunesië, Egypte en Turkije, is niet verboden en in het geval van Rijswijk ook niet vergunningplichtig. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Deze wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen haat of geweld prediken of als de veiligheid in het geding komt. Voor predikers uit het buitenland die onverdraagzame, anti-integratieve en/of anti-democratische boodschappen uitdragen en daarmee de openbare orde bedreigen is in Nederland daarom geen plek.
Voor de verantwoordelijkheid van de overheid en van moskeeorganisaties verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Wat betreft eventuele maatregelen tegen de verschaffers van een locatie geldt, dat als zou blijken dat tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, het Openbaar Ministerie kan beoordelen of alleen degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, of ook degene die hem eventueel bij de strafbare uitingen heeft geholpen.
Ziet u eveneens een verantwoordelijkheid voor eigenaars van locaties waar dergelijke evenementen plaats vinden? Welke maatregelen zouden kunnen worden getroffen ten aanzien van hen die hier locaties voor beschikbaar stellen?
Zie antwoord vraag 7.
Het interview met de heer Nijpels, voorzitter van de Borgingscommissie Energieakkoord, 'Windmolens moeten er tóch komen' |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het interview «Windmolens moeten er tóch komen» met de heer Nijpels, voorzitter van de Borgingscommissie Energieakkoord?1
Ja.
Is de bewering van de heer Nijpels waar dat windmolens geen miljarden subsidies zouden verslinden? Zo ja, waarom schaft u de SDE+ heffing voor burgers en bedrijven niet af?
Voor de stimulering van hernieuwbare energieproductie zoals met windenergie geef ik onder andere subsidies uit de SDE+-regeling. Deze inzet is nodig voor het realiseren van de doelen uit het Energieakkoord en voor de transitie naar een volledig duurzame energiehuishouding in 2050 waar het kabinet naar streeft.
Hoeveel kost «het dichten van het gat tussen marktprijs en werkelijke kosten van windmolens» in totaal indien alle windmolenplannen uit het energieakkoord gerealiseerd zijn?
In het Energieakkoord is afgesproken om in 2020 6000MW windenergie op land te realiseren. Bij het afsluiten van het akkoord stond er al een substantieel opgesteld vermogen aan windenergie op land. De subsidiekosten voor windmolens op land die vóór het afsluiten van het Energieakkoord al waren beschikt, bedragen tot 2032 maximaal € 3,5 miljard. Bij het afsluiten van het Energieakkoord is ook een uitbreiding van 3450 MW windenergie op zee afgesproken. De kosten voor de bestaande windparken op zee en de parken die al in voorbereiding zijn, bedragen de komende jaren in totaal maximaal € 5,5 miljard. De genoemde bedragen zijn maximale uitgaven. De daadwerkelijke uitgaven zullen naar verwachting lager uitvallen, afhankelijk van de ontwikkeling van de energieprijs.
Er is geen precieze inschatting te geven van het benodigde budget voor het realiseren van de nieuwe windmolenplannen uit het Energieakkoord. Dat komt doordat er in de SDE+ geen specifiek budget gereserveerd is voor windenergie op land en doordat de precieze subsidiebedragen die de komende jaren aan windmolens op land worden gegeven niet bekend zijn. Er is geen specifiek budget voor windenergie op land gereserveerd, omdat de SDE+ gebaseerd is concurrentie en technologieneutraliteit. De subsidiebedragen die windmolens krijgen zijn afhankelijk van de ontwikkeling van de kostprijs van windmolens, de ontwikkeling van de energieprijzen en het kostenverlagende effect van concurrentie tussen aanvragers van SDE+-middelen.
Op basis van een voorlopige inschatting ga ik er echter vanuit dat voor alle nieuwe projecten die bijdragen aan het doel van 16% hernieuwbare energie in 2023, tot 2032 gemiddeld ongeveer € 1 miljard per jaar aan uitgaven nodig zijn, bovenop de al beschikte projecten. Deze nieuwe projecten zijn niet alleen windenergie op land, maar ook bijvoorbeeld aardwarmte, zonne-energie en biogas. In deze voorlopige inschatting zijn de uitgaven voor windenergie op zee niet meegenomen. De inschatting is gebaseerd op SDE+-beschikkingen die na het afsluiten van het Energieakkoord zijn en worden afgegeven. De uitgaven zijn nog aan verandering onderhevig op basis van ontwikkelingen in de markt, zoals de kostprijs van hernieuwbare energietechnologieën, de energieprijzen en concurrentie tussen aanvragers. Het betreft hier een gemiddelde per jaar, dus uitgaven zullen over de jaren fluctueren.
Hoe verhouden de uitspraken van de heer Nijpels zich tot de officiële informatie van uw ministerie dat er 18 miljard subsidie euro beschikbaar is voor windmolens op zee en de berekening van het Centraal Plan Bureau dat windmolens op zee de maatschappij 5 miljard euro schade opleveren?
Ik heb uw Kamer meermaals geïnformeerd over de maximale kosten voor windenergie op zee.2 De daadwerkelijke subsidiekosten zijn afhankelijk van onder andere de ontwikkeling van de energieprijzen.
Is de bewering van de heer Nijpels waar dat het Energieakkoord eenvoudig 15.0000 banen op zal leveren? Zo ja, over welke informatie beschikt de heer Nijpels waar het Centraal Plan Bureau niet over beschikt en kunt u deze informatie naar de Kamer sturen?
In het Energieakkoord is de doelstelling opgenomen om ten minste 15.000 voltijdsbanen te creëren. De doorrekening van het Energieakkoord geeft aan dat dit haalbaar is.3 Ik heb er dan ook vertrouwen in dat we deze doelstelling met de afgesproken maatregelen kunnen bereiken. De Nationale Energieverkenning 2015 zal gedetailleerder ingaan op de werkgelegenheidseffecten van het Energieakkoord.
Hoeveel banen levert het Energieakkoord in Nederland op en hoeveel in het buitenland?
Zie antwoord op vraag 5. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de werkgelegenheidseffecten van het Energieakkoord in het buitenland.
Bent u bereid om de voorzitter van de Borgingscommissie Energieakkoord te verzoeken als eerste zijn eigen uitspraken over het energieakkoord te laten «fact-checken»? Zo nee, waarom niet?
De uitspraken van de heer Nijpels zijn voor zijn eigen rekening.
Het rapport van Human Rights Watch, waarin de organisatie melding maakt van 47 buitengerechtelijke executies in Burundi |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het op 12 februari verschenen rapport van Human Rights Watch, waarin de organisatie melding maakt van 47 buitengerechtelijke executies in Burundi?1
Ja.
Gaat een deel van het OS-geld (circa 5 miljoen euro per jaar) dat Nederland besteedt aan rechtstaatontwikkeling in Burundi ook naar projecten waar de genoemde eenheden bij betrokken zijn?
Nederland steunt verschillende programma’s ter verbetering van het functioneren van politie en leger in Burundi en ter versterking van democratisch toezicht op het veiligheidsapparaat. Dat gebeurt deels met OS-geld voor rechtstaatontwikkeling, deels met geld uit het centraal gefinancierde stabiliteitsfonds.
Verder verzorgt Nederland samen met de VS, in het kader van het African Contingency Operations Training and Assistance programma (ACOTA) de training van Burundese bataljons die in Somalië worden ingezet in de Afrikaanse vredesmacht AMISOM.
Op dit moment kan niet worden uitgesloten dat individuele manschappen van de eenheden die in het HRW rapport zijn genoemd, hebben deelgenomen aan door Nederland gefinancierde projecten. Volgens berichten zou een aantal van hen onlangs uit Somalië zijn teruggekeerd. Het is mogelijk dat zij de ACOTA-training hebben doorlopen.
Is het waar dat u heeft gevraagd om een Burundees onderzoek naar de gebeurtenissen? Legt u ook druk op de Burundese overheid om een daadwerkelijk onafhankelijk onderzoek in te stellen?
Ja. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft mede namens mij en de Minister van Defensie een brief gestuurd hierover aan zijn Burundese collega. Ook de Nederlandse ambassadeur en zijn medewerkers hebben tijdens diverse ontmoetingen met Burundese overheidsvertegenwoordigers zowel bilateraal, in EU verband, als samen met de VS om een onafhankelijk, gedegen en geloofwaardig onderzoek gevraagd.
Het Burundese Openbaar Ministerie heeft in antwoord op deze vraag, daags na het verschijnen van het HRW rapport, een commissie ingesteld die onderzoek zal doen naar de gebeurtenissen en een maand de tijd heeft om een rapport te schrijven. Nederland zal er bij de Burundese overheid op aandringen om de onderzoekscommissie uit te breiden met leden van het Burundese maatschappelijk middenveld. Nederland dringt ook aan op openbaarmaking van het rapport en verwacht dat passende maatregelen worden getroffen tegen verantwoordelijken voor mensenrechtenschendingen.
Zo ja, welke bijdrage zou Nederland kunnen leveren aan een dergelijk onderzoek?
In eerste instantie moet het Burundese Openbaar Ministerie ruimte krijgen om het onderzoek uit te voeren. Nederland zal via een professionele internationale organisatie technische ondersteuning aanbieden, zo mogelijk samen met andere internationale partners. Vooral op forensisch gebied heeft Burundi een tekort aan capaciteit. Ook zal de commissie worden aangemoedigd samenwerking te zoeken met andere instanties, zoals de CNIDH (Commission Nationale Indépendante des Droits de l’Homme), die met een eigen onderzoek bezig zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen naar Burundi toe, nu Nederland rechtstaatontwikkeling financiert en het juist op dit vlak mis lijkt te zijn gegaan?
Als het Burundese onderzoek niet onafhankelijk, gedegen en geloofwaardig is, of als blijkt dat er inderdaad ernstige schending van mensenrechten hebben plaatsgevonden en dit onbestraft blijft, dan zal NL waarschijnlijk overgaan tot het intrekken of bevriezen van een deel van de steun. De Burundese autoriteiten zijn op de hoogte van de voorwaarden die Nederland verbindt aan voortzetting van de samenwerking met het leger en de politie. Afspraken hierover zijn in 2009 vastgelegd in een gezamenlijk MoU.
Patiënten met een armenpolis die steeds vaker bij moeten betalen na een behandeling in het ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat ziekenhuizen steeds vaker te maken krijgen met patiënten met een armenpolis, die zij achteraf een rekening van de behandelkosten moeten sturen?1
In Nederland kennen wij geen armenpolis. Alle polissen moeten het verzekerde basispakket leveren met zorg van goede kwaliteit die binnen redelijke afstand en tijd wordt geleverd. De verzekeraar moet iedereen accepteren voor dezelfde premie. Als mensen kiezen voor een naturapolis is het belangrijk dat ze weten waarvoor ze kiezen. De verzekeraar moet goede informatie leveren aan de verzekerde over zijn polis en welke zorg wordt vergoed. Deze informatie moet expliciet aan de (potentiële) verzekerde worden voorgelegd. Ook als de verzekerde al een polis heeft en deze polis verandert qua inhoud en vergoeding, moet de verzekeraar de verzekerde wijzen op de verschillen tussen de polissen.
Het is onwenselijk en onnodig dat verzekerden voor onaangename verrassingen komen te staan. Daarom ben ik positief over het initiatief van de zorgverzekeraars om een portal te maken opdat aanbieders kunnen zien welke polis de verzekerde heeft en of de geleverde zorg van de betreffende aanbieder wordt vergoed. De aanbieder zal dan de verzekerde daarvan actief informeren.
Onderschrijft u de uitspraak van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) dat het een landelijk probleem is dat naar verwachting alleen maar zal toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor elke verzekerde dient de inhoud van de polis, het gecontracteerde aanbod, de consequenties indien men kiest voor niet-gecontracteerd aanbod transparant te zijn. Dit wordt belangrijker naarmate men kiest voor een polis waarbij selectiever wordt gecontracteerd, zoals bij een aantal naturapolissen het geval is. Het aantal budgetpolissen is gestegen en ook het aantal verzekerden dat voor een budgetpolis kiest is gestegen (overigens zijn de cijfers over 2015 nog niet bekend). In 2014 werden 12 budgetpolissen aangeboden, in 2010 waren dit er 5. Ongeveer 4,5% van de verzekerden had in 2014 een budgetpolis, in 2010 was dit 0,5%. Verzekerden die kiezen voor een budgetpolis moeten goede informatie krijgen, zodat verzekerden niet met onverwachte rekeningen worden geconfronteerd.
Heeft u zicht op de omvang van dit probleem? Hoeveel mensen worden achteraf geconfronteerd met een onverwachte rekening na afloop van een ziekenhuisopname? Is dat aantal stijgende? Gaat het hier om tienduizenden mensen of meer in het hele land?
Uw Kamer heeft mij eind december verzocht een overzicht te geven van «het aantal personen dat als gevolg van hun budgetpolis een eigen bijdrage hebben moeten betalen c.q. zorgrekeningen zelf hebben moeten betalen». Ik heb de betreffende informatie uitgevraagd bij de zorgverzekeraars. Ik verwacht medio maart de betreffende informatie te ontvangen. Op basis daarvan zal ik uw vragen beantwoorden. Hiernaast heeft de NVZ onlangs een enquête gedaan onder 80 ziekenhuizen (respons 47 ziekenhuizen) over de budgetpolis. Hieruit is gebleken dat bij 73% van de ziekenhuizen sprake was van 1 of meerdere patiënten waarbij zorg deels of niet wordt vergoed als gevolgd van de budgetpolis.
Wat is de invloed van deze onverwachte – vaak hoge – rekeningen op het aantal mensen dat een betalingsregeling moet treffen of zelfs als wanbetaler te boek komt te staan? Is dat aantal eveneens stijgende?
Ik heb geen gegevens over het aantal mensen dat gebruik maakt van de mogelijkheid tot gespreid betalen, dat samenhangt met rekeningen die niet vergoed worden door de zorgverzekeraar omdat er geen sprake is van gecontracteerde zorg. Ook de relatie tot het aantal wanbetalers is mij niet bekend.
Heeft u zicht op de extra kosten die hiermee gemoeid zijn voor ziekenhuizen? Hoeveel tijd en geld zijn zij kwijt aan het versturen van rekeningen en betalingsherinneringen? Hoeveel tijd en geld zijn zij kwijt aan het (telefonisch) te woord staan van mensen met vragen?
Ziekenhuizen worden geconfronteerd met declaraties die niet (geheel) vergoed worden door de zorgverzekeraar en de kosten dienen zij te verhalen op de verzekerden. Het is onbekend hoeveel tijd en geld dit exact kost. Het is veel beter als ziekenhuizen vooraf de patiënt beter kunnen voorlichten. De eerder genoemde portal kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren.
Bent u evenals de NVZ van mening dat het met 3.500 mogelijke poliscombinaties voor ziekenhuizen geen doen is om iedere patiënt te informeren of de voorgenomen behandeling wel of niet volledig vergoed wordt door hun zorgverzekeraar?
Er zijn op dit moment 70 verschillende polissen op de markt. Door de grote verscheidenheid aan collectiviteiten, marketinguitingen en de veel gemaakte koppeling met aanvullende verzekeringen lijkt de keuze veel groter. Ik heb de aandacht van de NZa gevraagd voor het groeiend aantal polissen dat beschikbaar is en hun gevraagd of dit aantal recht doet aan de verschillende voorkeuren van de verzekerden of dat dit wijst op een gebrek aan concurrentie.
Verzekerden, zorgverzekeraars en zorgverleners hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het inwinnen en verstrekken van informatie over vergoeding van zorg. De verzekerde moet zich voordat hij een bepaalde polis afsluit, goed informeren over de inhoud van de polis en welke gevolgen dit voor hem kan hebben. Ook doet een verzekerde er verstandig aan contact op te nemen met zijn zorgverzekeraar alvorens naar een ziekenhuis of andere zorgaanbieder te gaan. De verzekeraar heeft de plicht om een verzekerde te informeren over het gecontracteerde aanbod, de financiële consequenties van niet-gecontracteerd aanbod en de gevolgen voor het eigen risico voorafgaand aan een behandeling.
Zorgverleners moeten zich er op hun beurt ook voor inspannen om hun patiënten te informeren, omdat als zij niet zijn gecontracteerd de patiënt de kosten aan hen moet betalen. Als zij de patiënt hierover niet informeren, lopen zij een debiteurenrisico.
Om het voor zorgverleners gemakkelijker te maken hun patiënten direct te informeren over de vergoeding van de te leveren zorg, heb ik eerder in mijn brief van 17 december 20142 aangegeven dat zorgverzekeraars met ziekenhuizen de mogelijkheid bekijken om bij afsprakenbureau’s in ziekenhuizen een portal te implementeren waarmee het ziekenhuis bij het inplannen van een afspraak op basis van de polis van de verzekerde kan zien of er sprake is van een contract.
Bent u net als de NVZ van mening dat het de verantwoordelijkheid is van verzekeraars om voor hun verzekerden volstrekt helder te maken wat wel en wat niet vergoed wordt met de polis die zij hebben afgesloten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat het momenteel voor iedere zowel hoog- als laagopgeleide Nederlander volstrekt helder is welke zorg hij wel of niet vergoed krijgt bij de behandeling in een ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verzekeraar heeft de plicht om een verzekerde te informeren over het gecontracteerde aanbod, de financiële consequenties van niet-gecontracteerd aanbod en de gevolgen voor het eigen risico voorafgaand aan een behandeling. Op deze verplichting houdt de NZa toezicht en zij kan handhavende maatregelen treffen indien de zorgverzekeraar deze verplichtingen niet nakomt. De informatie die een verzekerde kan vinden in zijn polisvoorwaarden of op de website kan als ingewikkeld worden ervaren, in dat geval doet een verzekerde er verstandig aan contact met de verzekeraar op te nemen voor nadere toelichting en uitleg.
Is het naar uw mening terecht dat zolang het niet voor iedereen volstrekt helder is wat wel en wat niet wordt vergoed, een groeiend aantal mensen geconfronteerd wordt met onverwachte bijbetalingen na een behandeling in het ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6, 7 en 8 hebben zowel verzekerden, verzekeraars als aanbieders hun eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het inwinnen en verstrekken van informatie over vergoeding van zorg. De NZa heeft zorgverzekeraars informatieverplichtingen opgelegd en kan handhavend optreden indien deze niet worden nageleefd. Ik acht het van belang dat de NZa hier strikt op toe ziet. Maar ook verzekerden zelf moeten zich goed informeren over hun polis voordat zij gebruik maken van zorg. Ik juich het initiatief van de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen toe om bij afsprakenbureaus in ziekenhuizen een systeem te implementeren waarmee het ziekenhuis bij het inplannen van een afspraak op basis van de polis van de verzekerde kan zien of er sprake is van een contract.
Bent u bereid zorgverzekeraars te wijzen op hun verantwoordelijkheden verzekerden beter in te lichten over wat wel en wat (deels) niet wordt vergoed? Dienen zij niet per ziekenhuis aan te geven welke zorg wel of niet wordt vergoed en wat de reden daarvan is?
Zorgverzekeraars hebben de verplichting om aan te geven welke zorgaanbod is gecontracteerd en wat de consequenties zijn voor de vergoeding indien men naar een niet-gecontracteerde aanbieder gaat. Zoals aangegeven houdt de NZa hier toezicht op en kan zij handhavend optreden indien zorgverzekeraars onvoldoende transparantie bieden.
Bent u bereid zorgverzekeraars aan te sporen om coulant om te gaan met verzekerden van wie redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij weten of een behandeling wel of niet vergoed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In hoeverre zorgverzekeraars coulance verlenen is hun eigen verantwoordelijkheid. Als de informatievoorziening aantoonbaar niet op orde is, dient de verzekeraar de zorg te vergoeden.
Ziet u een rol weggelegd voor de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) in het beoordelen of verzekerden redelijkerwijs konden weten of een behandeling wel of niet zou worden vergoed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, voor de SKGZ kan een rol zijn weggelegd. Als een verzekerde het niet eens is met een beslissing van zijn zorgverzekeraar, dient de verzekerde eerst contact met de zorgverzekeraar op te nemen. Leidt dit niet tot het gewenste resultaat, kan de verzekerde de SKGZ vragen om te bemiddelen. Leidt bemiddeling ook niet tot het gewenste resultaat, dan kan de verzekerde een klacht indienen bij de Geschillencommissie Zorgverzekeringen. In dat geval wordt de klacht een geschil en doet de geschillencommissie een bindende uitspraak («bindend advies»). Is de verzekerde of de zorgverzekeraar het niet eens met het bindend advies, dan kan dit ter toetsing worden voorgelegd aan de bevoegde rechter.
Is het niet veel beter de contracteerplicht van zorgverzekeraars voor alle hulpverleners in te voeren als de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft aangegeven dat de zorg die zij bieden adequaat is? Is dit niet veel rechtvaardiger en efficiënter en biedt dit niet de keuzevrijheid die patiënten willen? Wilt u dit systeem zo snel als mogelijk invoeren? Zo nee, waarom niet?
In Nederland heeft een contracteerplicht bestaan. Die is niet voor niets afgeschaft. Het budgetteringssysteem dat daarmee samenhing leidde tot wachtlijsten, gebrek aan innovatie en achterblijvende kwaliteit van zorg. Herinvoering van de contracteerplicht acht ik derhalve zeer onwenselijk. Zorgverzekeraars maken keuzes op basis van kwaliteit en prijs. Na de afschaffing van de contracteerplicht is de prijsontwikkeling gematigd, terwijl tegelijkertijd de kwaliteit van de zorg is gestegen.
De uitzending met betrekking tot het gerommel met zwemdiploma’s |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de grote verschillen in kwaliteit van de zwemdiploma’s in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Over verschillen in kwaliteit van de zwemdiploma’s bestaan zorgen bij stakeholders in de zwemsector. Het is van belang om in te blijven zetten op de kwaliteit. De sector ziet dit belang en wil ervoor zorgen dat de kwaliteit beter gegarandeerd wordt. Dit blijkt uit overleg dat recent met de sector is gevoerd.
Wat vindt u van de wildgroei aan verschillende zwemdiploma’s, richtlijnen en onduidelijke regelgeving als het gaat om zwemlessen aan kinderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw zorgen over de toegenomen verscheidenheid aan zwemdiploma’s en de onduidelijkheid rond de kwaliteitseisen. Hierdoor kunnen ouders niet goed een beredeneerde keuze maken voor een kwalitatief goede zwemles en een gegarandeerd goed zwemdiploma. Die zorgen worden ook door de zwemsector gedeeld.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat eigenlijk iedereen, zonder nadere voorschriften, een zwemschool kan beginnen en zelfstandig zwemdiploma’s kan verstrekken? Zo ja, gaat u dit per direct verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen die in de uitzending zijn geuit over de stoomcursussen die gegeven worden door commerciële ondernemers, wat ertoe leidt dat sommige kinderen daardoor te weinig zwemvaardigheid ontwikkelen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat het zwemdiploma een erkend document dient te zijn, zodat ouders erop kunnen vertrouwen dat hun kind goede en degelijke zwemlessen krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze u uitvoering geeft aan de motie over een onderzoeksprogramma zwemvaardigheid?2
Op 18 februari 2015 is er een overleg met betrokkenen gevoerd over zwemvaardigheid, zwemveiligheid en het borgen en delen van zwemkennis in Nederland.
Aan het overleg hebben de meest betrokken stakeholders in de zwemsector en vertegenwoordigers van VWS en OC en W deelgenomen.
De komende maanden werkt de sector aan een gemeenschappelijke aanpak en aan het verwerven van draagvlak bij alle betrokkenen. Hierbij is ook aandacht voor de in de motie gestelde onderzoeksvragen. Zodra dit proces is afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten. Ik verwacht dat de zwemsector voor de zomer 2015 tot een afronding komt.
Uitspraken dat binnen het Openbaar Ministerie extra officieren van Justitie zijn aangesteld |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat bedoelde u met uw uitspraak dat er binnen het Openbaar Ministerie (OM) extra officieren van justitie zijn aangesteld? Hoeveel zijn dat er? Wat bedoelt u met het woordje «extra»?1
Vanaf 2014 vindt binnen het Openbaar Ministerie (OM) een intensivering plaats voor de aanpak van terrorisme en radicalisering. De intensivering ziet onder meer op de uitvoering van de strafrechtelijke maatregelen zoals verwoord in het actieprogramma integrale aanpak jihadisme. In het kader van deze intensivering zijn zeven zeer ervaren officieren van justitie boven de formatie aangesteld voor de aanpak van terrorisme en radicalisering. Deze zeven officieren van justitie waren reeds elders binnen het OM werkzaam en hun opengevallen functies worden opgevuld met nieuw aan te trekken personeel.
In 2015 wordt deze capaciteit verder uitgebreid. Hier wordt de intensivering van 5 miljoen euro voor het jaar 2015 ingezet, zoals bedoeld in vraag 2.
Doelt u met uw uitspraak «Boven op de bestaande. Dat is de extra bijdrage die in de begroting voor uitbreiding van het Openbaar Ministerie is opgenomen»2 op de intensivering van 5 miljoen euro voor het jaar 2015 waartoe in het kader van de begrotingsonderhandelingen 2015 is besloten?3 Ontkent u dat er tegenover deze intensivering van 5 miljoen euro voor het jaar 2015 een bezuiniging van 80 miljoen euro staat (cumulatief, gerekend vanaf kabinet Rutte-I) zodat er per saldo een bezuiniging van 75 miljoen euro overblijft?
Aangezien het hier extra taken betreft waarvoor extra personeel wordt aangesteld, dienen deze additioneel beschikbaar gestelde middelen niet te worden gezien als een correctie op de eerder genoemde rijksbrede taakstelling van dit kabinet.
Kwamen de officieren van justitie die zich nu door deze intensivering met jihadisme bezig houden van buiten het OM? Zo ja, wat is hun achtergrond? Indien deze officieren van justitie van binnen het OM komen, welke functies en taken vervulden zij voordat zij met de aanpak van jihadisme werden belast?
De extra officieren van justitie werkten al binnen het OM. Het betreft personen die binnen het OM jarenlange ervaring hebben opgebouwd als officier van justitie.
Wie doet nu het vorige werk van de officieren van justitie die door de verzachting van de bezuiniging binnen het OM zijn belast met de aanpak van jihadisme?
Het College van Procureurs-generaal heeft mij in dit verband medegedeeld dat om het reguliere werk doorgang te kunnen laten vinden en om te voorkomen dat nieuwe zaken niet worden opgepakt, de opengevallen functieplaatsen van deze zeven officieren van justitie worden opgevuld met nieuw aan te trekken personeel.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen een week te beantwoorden?
Ja, de vragen zijn afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoord.