Het bericht ‘Geen boete abonnementhouder zwartrijden’ |
|
Betty de Boer (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geen boete abonnementhouder zwartrijden»?1
Ja.
Wat is uw mening over het door Reizigers openbaar vervoer (Rover) en de Consumentenbond uitgevoerde onderzoek naar boetes voor reizigers met een afgekocht reisrecht?
In het onderzoek is als invalshoek gekozen dat bij bepaalde afgekochte reisrechten een incheckplicht onnodig is. Deze invalshoek lijkt vanuit reizigersperspectief misschien wenselijk, maar er zijn ook kanttekeningen bij te plaatsen. Wanneer er bij het ene reisrecht wel moet worden ingecheckt en bij het andere niet, dan wordt de kans op verwarring en fouten vergroot. Bij de OV-chipkaart is ervoor gekozen om alle reizigers op dezelfde manier te laten in- en uitchecken. Een eenduidig handelingsperspectief is duidelijk voor alle reizigers. Met de wettelijke incheckplicht is deze uniformiteit geborgd.
Daarnaast biedt de incheckplicht ook voordelen voor de reiziger. De transactiegegevens zijn bruikbaar bij een beroep op de Geld terug bij Vertraging regeling; gegevens kunnen gebruikt worden bij de belastingaangifte of declaratie van reiskosten. Bovendien kan de vervoerder ten behoeve van de reiziger extra voertuigen inzetten indien uit de transactiegegevens blijkt dat de voertuigen op bepaalde trajecten vol zijn.
Wat betreft het beboeten is het vergeten in- of uitchecken van een andere orde dan structureel niet in- en uitchecken. Reizigers die per ongeluk niet ingecheckt zijn, en waarvan vast te stellen is dat ze op andere reizen wel altijd in- en uitchecken, zouden de kans moeten krijgen de fout te herstellen. Ik heb de vervoerders gevraagd hiervoor gezamenlijk met een coulancebeleid te komen.
Is bij u bekend hoeveel van deze reizigers een boete bij de rechter aanvechten? Heeft u ook inzicht in de administratieve en financiële lasten die dit met zich mee brengt voor de rechtspraak? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen?
Nee, dat is mij niet bekend.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn die de vervoerder maakt bij de restitutie van een boete aan een reiziger met een abonnement?
Is het waar dat het voor de controleur mogelijk is om te zien of een reiziger een afgekocht reisrecht heeft op het traject waarop de reiziger reist? Zo nee, zijn er mogelijkheden om dat inzicht aan de controleur wel te kunnen bieden en bent u bereid die mogelijkheden nader te onderzoeken?
Nee, daar heb ik geen zicht op.
Deelt u de mening dat reizigers met een abonnement die vergeten zijn in te checken niet zwart reizen, aangezien zij wel degelijk voor hun reis betaald hebben? Deelt u de mening dat deze reizigers daarom ook niet beboet zouden dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de controleur kan dit zien. Hij kan ook het reisgedrag van de reiziger zien en op basis daarvan vaststellen of de reiziger bij andere reizen wel in- en uitcheckt.
Deelt u de mening dat het beboeten van deze groep reizigers indruist tegen het principe van de reiziger op één, twee en drie?
Zie antwoord 2.
Is het aantal klachten over boetes voor deze groep reizigers recent afgenomen, als gevolg van het coulancebeleid dat NS zegt te betrachten?2 Zo nee, welke aanvullende maatregelen neemt NS?
Nee. Het uitgangspunt is helder, iedereen moet in- en uitchecken. Reizigers die structureel niet in- en uitchecken reizen zonder een geldig vervoerbewijs en het is aan de vervoerders hoe zij hiermee omgaan.
Reiziger op één, twee en drie betekent bij mij dat wanneer een reiziger per ongeluk vergeet in te checken en waarvan vast te stellen is dat hij op andere reizen wel altijd in- en uitcheckt, dat men de kans krijgt deze fout te herstellen.
Bovendien zijn er servicemogelijkheden gekoppeld aan de in- en uitcheckgegevens. Zie antwoord 2. Deze mogelijkheden zijn juist in het belang van de reiziger.
Bij welke abonnementen en welke vervoerders is het beboeten van het afgekochte reisrecht aan de orde? Kunt u kwantificeren hoe vaak deze boete wordt opgelegd, door wie, en bij welke abonnementhouders?
Abonnementhouders met een vrij reizenabonnement van NS krijgen geen boete als zij vergeten zijn om in te checken op een volledig afgekochte dag. Als het per ongeluk toch eens voorkomt, dan wordt de boete door NS gecorrigeerd.
Het onder druk zetten van de cliëntenraad voor het programma ‘Anita wordt opgenomen’ |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op het gegeven dat het tv-programma «Anita wordt opgenomen», waarbij de presentatrice eind vorig jaar in een ggz-instelling verbleef, alleen tot stand kon komen door stevige druk op de cliëntenraad uit te oefenen?1
Als de bestuurder daadwerkelijk druk heeft uitgeoefend op de cliëntenraad om het adviestraject te beëindigen ondanks de positieve uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV), dan vind ik dat uiterst betreurenswaardig. De cliëntenraad moet eigenstandig een afweging kunnen maken, zeker wanneer het gaat om fundamentele zaken als de privacybescherming van kwetsbare cliënten.
Klopt de bewering dat de cliëntenraad door de directie van GGz-Centraal onder druk is gezet om alsnog medewerking te verlenen aan de opnames van het tv-programma, ondanks bezwaren van personeel en patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betreffende instelling heeft in een reactie op haar website aangegeven dat er rondom het adviestraject met de cliëntenraad is gesproken over mogelijke financiële consequenties. Het is niet aan mij om te beoordelen of de zorgaanbieder daarbij druk heeft uitgeoefend op de cliëntenraad om het adviestraject te beëindigen en of er daarbij gesproken is over (hoge) schadeclaims. Het is ook niet aan mij om dat nader te onderzoeken. Op verzoek van (een van de) partijen kan een dergelijk geschil worden voorgelegd aan de LCvV of de rechter.
Klopt het dat producent Skyhigh-TV dreigde met een hoge schadeclaim, indien er geen medewerking zou worden verleend bij de productie en het uitzenden van het tv-programma? Om wat voor bedrag ging het daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Is het inderdaad zo dat er door de directie gedreigd is dat de claim mogelijk ten koste zou gaan van de directe zorgverlening? Wat is hierop uw reactie? Bent u bereid de directie ter verantwoording te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven aangegeven, is mij niet bekend of en zo ja, op welke wijze er druk is uitgeoefend door de zorgaanbieder op de cliëntenraad. Het is ook niet aan mij om de bestuurder ter verantwoording te roepen. Dat is aan de raad van toezicht. Zo’n dreiging zou ik overigens verwerpelijk vinden.
Vindt u het wenselijk dat in een ggz-instelling medewerkers en patiënten onder druk gezet worden door directies en tv-producenten om medewerking aan een tv-programma af te dwingen? Zo nee, wat gaat u doen om dit in het vervolg te voorkomen?
Zoals hierboven aangegeven vind ik dat de cliënten en personeelsvertegen-woordiging eigenstandig een afweging moeten kunnen maken, zeker wanneer het gaat om fundamentele zaken als de privacybescherming van kwetsbare cliënten en medewerkers. GGZ Nederland heeft over het cameragebruik binnen GGZ instellingen bovendien branchenormen geformuleerd.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording op vergelijkbare vragen van de leden Bouwmeester en Tamanal (beiden PvdA), ben ik voornemens de huidige medezeggenschapsregels in de zorg te verbeteren.2 Daarbij streef ik ernaar de medezeggenschapsregels aan te scherpen door onder andere een instemmingsrecht in te voeren voor zaken die direct het cliëntenbelang raken, en door de praktijk en het gebruik van de bestaande geschillenprocedure te verduidelijken en waar nodig te verbeteren.
Doet dit voorval u ook zo denken aan de situatie destijds bij de Spoedeisende Hulp van het VUmc te Amsterdam waar tv-producent Eyeworks ongevraagd mensen filmde?2
Ik kan niet beoordelen in hoeverre deze zaak overeenkomt met de casus van het VuMC. De wettelijke regels zoals ik die in mijn reactie rondom de VuMC casus aangegeven heb, zijn onverminderd van kracht.5
Zoals ook in die reactie is aangegeven, volgt uit de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) dat patiënten alleen mogen worden gefilmd wanneer zij voorafgaand aan de opnames toestemming hebben gegeven. Deze toestemming moet vrijwillig en weloverwogen zijn, en ondubbelzinnig en uitdrukkelijk zijn gegeven op basis van juiste en volledige informatie. Ook moeten patiënten tijd hebben om die informatie te verwerken en de gevolgen van hun toestemming in te schatten. Zoals het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) rondom de VuMC-Eyeworks casus aangaf, kan er bij spoedeisende situaties, waarbij personen een dringende hulpvraag hebben – en dus ook bij crisissituaties in de GGZ – geen sprake zijn van welbewuste toestemming.
Kunt u zich uw reactie nog herinneren op bepaalde moties3? Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat patiënten alleen mogen worden gefilmd wanneer zij voorafgaand vrijwillig en weloverwogen toestemming hebben gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat er bij het filmen in een ggz-instelling überhaupt geen sprake kan zijn van een weloverwogen besluit bij het geven van toestemming om te filmen? Zo ja, bent u van mening dat er sprake is van een overtreding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een zorgaanbieder zich houdt aan de hierboven vermelde wettelijke regels, alsook aan de geldende regels rondom medezeggenschap en eventuele branchenormen op dit vlak, dan zie ik geen bezwaar tegen het maken van tv-opnames, mits aan alle voorwaarden is voldaan.
Uit de uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) maak ik op dat de medezeggenschapsregels op de locatie Flevoland niet goed zijn gehanteerd. Echter, de cliëntenraad heeft vervolgens besloten het adviestraject niet verder te vervolgen en heeft ook geen beroep tegen de uitzendingen ingediend bij de rechter.
Bent u van plan de Raad van Bestuur en/of de Raad van Toezicht van deze ggz-instelling tot de orde te roepen? Zo nee, hoe denkt u dan dat dergelijke ongewenste situaties in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Zoals ook aangegeven op de vragen van de leden van de PvdA over deze zaak ben ik van mening dat de zorgaanbieder geen schoonheidsprijs verdient.6 Echter, in de zorg hebben we regels vastgesteld rondom medezeggenschapsgeschillen. Die zijn door beide partijen gevolgd. Ik heb daarin geen rol. Het aanspreken van de raad van bestuur is de taak van de raad van toezicht. Wanneer de kwaliteit of veiligheid van zorg – ten gevolge van deze zaak – in het geding komt, dan zal de IGZ optreden.
Bent u bereid, evenals in de situatie destijds met Eyeworks in het VUmc, alles in het werk te stellen om het oneigenlijk verkregen beeldmateriaal te laten vernietigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitzendingen van «Anita wordt opgenomen» zijn op televisie te zien geweest. De zorginstelling heeft in een reactie aangegeven dat alle betrokkenen voor het filmen om toestemming zijn gevraagd en voor de uitzending hebben kunnen aangeven welke beelden over hen persoonlijk mochten worden uitgezonden. Ik ga ervan uit dat beeldmateriaal waar cliënten geen toestemming voor hebben gegeven om uit te zenden, door de tv-producent is dan wel wordt vernietigd.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek te laten doen naar deze casus? Zo neen, waarom niet?
De IGZ heeft in oktober 2014 een anoniem signaal ontvangen over de aankondiging van de tv-opnames voor het programma «Anita wordt opgenomen». De IGZ heeft hierop contact opgenomen met de Raad van Bestuur van de instelling, om te verifiëren of in de besluitvorming rondom deelname aan het programma de privacy en de patiëntenrechten voldoende bewaakt werden. De toen bij IGZ bekende informatie gaf geen aanleiding voor nader onderzoek of ingrijpen in de handelwijze van de instelling.
De IGZ neemt op basis van recente berichtgeving in de pers rondom het tv-programma het nieuwe signaal in behandeling en doet zo nodig nader onderzoek.
De inspectie heeft overigens niet de taak om toe te zien op of te bemiddelen bij individuele geschillen rondom de medezeggenschap tussen een zorgaanbieder en diens cliëntenraad. De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) bevat daarvoor een geschillenprocedure bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden en een weg naar de kantonrechter.
Roemeense voetbalfraude |
|
Ed Groot (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Nederland speelt cruciale rol bij Roemeense voetbalfraude»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van dit onderzoek waaruit blijkt dat Nederlandse postbusfirma’s transferfraude hebben gefaciliteerd?
Ik deel de mening dat (transfer)fraude in de sport aangepakt dient te worden. De bestrijding van illegaal gokken, witwassen en fraude in de sport maakt deel uit van de aanpak matchfixing en de aanpak van de daaraan gerelateerde risico’s. In deze aanpak werken diverse private en publieke partijen samen om de sport zuiver te houden. Hiertoe is een platform ingericht dat periodiek bijeenkomt en waar signalen van fraude kunnen worden gemeld. Dat kunnen ook signalen zijn over transferfraude. Daarnaast is er ook een strategisch beraad matchfixing, waar de betrokken organisaties beleidsmatig de ontwikkelingen met betrekking tot matchfixing in Nederland en Europa volgen en -waar nodig- beleid en regelgeving kunnen aanpassen.
Een ander project dat hier genoemd kan worden, is het project Niet-Melders dat tot doel heeft dat instellingen, zoals bv trustkantoren, accountants en belastingadviseurs, beter cliëntonderzoek doen en vaker melding doen van ongebruikelijke transacties. Ook ongebruikelijke transacties die gerelateerd zijn aan sport kunnen hiermee in beeld komen. Het niet naleven van de regels werkt ondermijnend, concurrentievervalsend en kan witwassen faciliteren. Dit betreft een gezamenlijk project van de FIOD, de Landelijke Recherche, de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL), het Bureau Financieel Toezicht (BFT), de Belastingdienst Holland Midden/Belastingdienst, Bureau Toezicht Wwft (BTW), de Nederlandsche Bank en het Openbaar Ministerie (OM).
Mocht er in het kader van bovengeschetste projecten aanleiding ontstaan voor het opstarten van een strafrechtelijk onderzoek, zal het OM hiertoe overgaan. Overigens blijft gelden dat het OM geen uitspraken doet over waar het wel of geen onderzoek naar doet.
Deelt u de mening dat schimmige constructies en expliciete transferfraude voetballers, clubs en hun supporters duperen en daarom keihard aangepakt dienen te worden? Op welke wijze worden deze schimmige constructies en transferfraude momenteel bestreden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om, in het licht van de strafrechtelijke veroordelingen in Roemenië en de genoemde aanwijzingen van Nederlandse betrokkenheid bij deze en andere lopende zaken omtrent transferfraude, nader onderzoek te gelasten naar de wijze waarop wijdvertakte netwerken van trustkantoren, zaakwaarnemers en voetbalbestuurders gebruik maken van gunstige fiscale regelingen in Nederland teneinde deze fraude te bestrijden? Zo ja, op welke termijn kan een dergelijk onderzoek uitgevoerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt de handel in spelers door middel van dergelijke schijnconstructies bestreden en hoe past dit in de bestaande aanpak van de internationaal georganiseerde criminaliteit in de sport? Bent u bereid internationaal georganiseerde criminaliteit in de sport het werken onmogelijk te maken door in te zetten op de aanpak van dit soort constructies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn dit soort transacties, waarbij kunstmatig de winst wordt verhoogd door een schimmig samenspel van meerdere transacties, onderworpen aan belastingheffing in Nederland? In hoeverre is de Belastingdienst alert op dit soort opmerkelijke transacties? Welke lessen zijn er geleerd uit de «Klimop» vastgoedfraudezaak?
De toepassing van de Nederlandse wet- en regelgeving vindt plaatst op basis van de feiten en omstandigheden van de transactie(s). Voor een effectief toezicht en handhaving bij een samenspel van meerdere transacties moet duidelijk zijn hoe het totaal van de transacties loopt om te kunnen bepalen hoe de belastingheffing verloopt. Om die duidelijkheid te krijgen is in grensoverschrijdende situaties essentieel dat informatie wordt gedeeld met belastingdiensten in het buitenland. De Nederlandse Belastingdienst ontvangt en beantwoordt dan ook met regelmaat verzoeken uit het buitenland over rechten en geldstromen betreffende de voetbalsector die via Nederlandse rechtspersonen lopen.
De Belastingdienst heeft specifieke aandacht voor de sportsector, inclusief voetbalfraude. Dit blijkt onder andere uit het bestaan van een speciaal team dat verantwoordelijk is voor het fiscale toezicht op de betaalde sport en uit het feit dat de Belastingdienst tegemoet komt aan (internationale) informatieverzoeken op dit gebied.
De Klimop vastgoedfraudezaak heeft geleerd dat vastgoedtransacties continue aandacht verdienen. De Belastingdienst heeft sinds de Klimop zaak in het vastgoed de aandacht voor de gehele keten aan transacties, voor integriteit, voor facilitator(s) en de aandacht voor de medeplegers geïntensiveerd.
Welke handvaten bieden de huidige fiscale wetgeving en het Nederlandse verdragennetwerk ter voorkoming van dit soort praktijken? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat Nederland aantrekkelijk is als tussenschakel in dit soort abjecte structuren? Hoe beziet u in dit licht de motie-Groot waarin een bronbelasting op geldstromen naar belastingparadijzen wordt voorgesteld?2 Deelt u de mening dat een bronbelasting Nederland onaantrekkelijk zou maken als doorstromer richting belastingparadijzen?
De meeste recente belastingverdragen kennen bepalingen om misbruik van die verdragen tegen te gaan. Dat misbruik ziet dan op fiscale aspecten. Fiscale wetgeving en belastingverdragen zijn niet gericht op het bestrijden van dit soort praktijken.
Een bronbelasting op betalingen vanuit Nederland maakt dergelijke betalingen uiteraard minder aantrekkelijk. De nadelen van een dergelijke bronbelasting voor internationale investeringen zijn echter aanzienlijk. Daarom kent het Nederlandse fiscale systeem dergelijke bronheffingen niet.
Ontduiken van btw-regels door internetbedrijven die zich op de Nederlandse markt richten |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Bent u op de hoogte van aanbieders van digitale diensten die vanuit het buitenland opereren en hun diensten via Nederlandstalige websites aan Nederlandse klanten aanbieden? Bent u ook op de hoogte van de betalingsmogelijkheid door middel van iDeal bij deze buitenlandse aanbieders?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Onder welk btw-tarief vallen buitenlandse aanbieders van digitale diensten die zich in het Nederlands richten op de Nederlandse markt met daarbij de mogelijkheid om met iDeal te betalen?
Voor elektronische diensten die belast zijn in Nederland geldt het algemene btw-tarief van 21%. De tarifering staat los van de gebruikte betaalmethode die gehanteerd wordt.
Deelt u de mening dat er sprake is van oneerlijke concurrentie aangezien deze buitenlandse ondernemers 21% meer winst kunnen maken dan hun Nederlandse concurrenten, terwijl zij op dezelfde markt opereren?
Ondernemers die in een andere lidstaat of derde land, en ondernemers die in Nederland zijn gevestigd, zijn allemaal verplicht in Nederland btw te voldoen over elektronische diensten, die tegen betaling aan particuliere consumenten in Nederland worden verricht. De concurrentiepositie van deze ondernemers is qua btw-plicht dus gelijk.
Bent u op de hoogte van de fraudegevoeligheid van deze mogelijkheid tot iDeal-betaling doordat deze buitenlandse ondernemers geen btw-nummer hebben?
Het niet voldoen van wettelijk verschuldigde btw staat los van de gehanteerde betaalmethode. De payment provider heeft ook geen positie in de relatie tussen de belastingplichtige ondernemer en de belastingadministratie.
Waarom wordt de payment provider niet verplicht om de aanbieders van digitale diensten die zich richten op Nederland te vragen om hun btw-nummer? Bent u bereid om dit te verplichten om zo fraude te voorkomen?
Niet in Nederland gevestigde ondernemers die hier omroepdiensten, telecommunicatiediensten en elektronische diensten verrichten aan particulieren en andere niet-ondernemers worden daarover sinds 1 januari 2015 in alle gevallen in Nederland de btw verschuldigd. Voor de controle op de juiste afdracht van de belasting speelt de belastingadministratie in het land van vestiging van die ondernemer een belangrijke rol. Omgekeerd geldt dit voor de Nederlandse Belastingdienst wanneer in Nederland gevestigde ondernemers die diensten verrichten voor in andere landen gevestigde niet-ondernemers. Een en ander is vastgelegd in de Europese verordening betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de btw die bij de totstandkoming van deze regeling is aangepast1.
In het EU-recht wordt nu niet specifiek voorzien in de registratie van btw-identificatienummers van e-commerce aanbieders door de payment providers ten behoeve van de belastingadministraties. Mij is ook geen initiatief van de Europese Commissie op dit gebied bekend. Afgezien van de haalbaarheid, nut en noodzaak van zo’n maatregel, ligt een puur nationale maatregel op dit punt niet voor de hand, omdat het systeem van de btw-heffing over e-commerce diensten in de hele EU hetzelfde is.
Wat vindt u ervan dat advertentienetwerken zoals Google Adwords mee lijken te werken aan deze enorme belastingontduiking door buitenlandse ondernemers die zich op Nederlandse consumenten richten en geen btw betalen, dit terwijl in de beleidsregels van Google Adwords duidelijk staat dat Google van adverteerders eist dat ze alle toepasselijke wet- en regelgeving naleven?
Het is mij niet bekend dat sprake is van «enorme belastingontduiking door buitenlandse ondernemers» en evenmin dat Google Adwords daaraan zou meewerken.
Aansporing van Google door de Belastingdienst om zich te houden aan de door dit bedrijf zelf opgestelde gedragsregels acht ik niet aan de orde. De interne governance die geen betrekking heeft op de btw-plicht van het bedrijf zelf, acht ik de verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf.
Wat is volgens u de reden dat Google Adwords haar eigen regels niet naleeft, dit ondanks het feit dat Google hierop gewezen is? Heeft dit te maken met het gegeven dat bedrijven die belasting ontduiken de prijzen om op Google te mogen adverteren flink omhoog drijven en het dus voor Google lucratief is om weg te kijken? Bent u bereid de rol van Google te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om tevens met Google in overleg te treden en dit bedrijf aan te sporen om de eigen regels beter na te leven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) op te dragen, ook mede naar aanleiding van meerdere verzoeken van gedupeerden, om een onderzoek te starten naar buitenlandse aanbieders van digitale diensten die de Nederlandse btw-regels omzeilen en zo hun Nederlandse concurrenten uit de markt spelen?
Onderzoek naar eventuele onregelmatigheden bij de afdrachten van btw wordt in eerste instantie door de Belastingdienst verricht. Afhankelijk van diverse omstandigheden, waaronder de aard en omvang van een eventuele fraude en strafvorderlijke mogelijkheden, kan door en in samenspraak met het Openbaar Ministerie worden besloten tot de inzet van de FIOD om nader strafrechtelijk onderzoek te verrichten.
Bent u bereid om zonder aangespoord te worden actiever op te treden tegen dit soort oneerlijke concurrentie waar Nederlandse ondernemers de dupe van worden, ook omdat dit zichtbaar en openbaar gebeurt en de Belastingdienst hiervan op de hoogte is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het rapport van Oxfam Novib over investeringen van de Wereldbank |
|
Joost Taverne (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de inhoud van het rapport van Oxfam Novib «The suffering of others» van 2 april 2015?1
Ja, ik ken het rapport.
Kunt u een waardering geven van de conclusies en aanbevelingen die in het rapport worden gedaan ten aanzien van misbruik van gelden van de International Finance Corporation (IFC)?
Ik neem het rapport zeer serieus. Hoewel het stuk weinig nieuwe informatie bevat en ook niet aantoont dat de problemen structureel zijn, zal ik IFC tijdens de Voorjaarsvergadering aansporen om de conclusies en aanbevelingen in de reguliere dialoog die IFC met het middenveld heeft te bespreken. Ik zal de resultaten van die dialoog nauwlettend in de gaten houden.
De afgelopen paar jaar heeft Nederland zich in de raad van bewindvoerders van de Wereldbank Groep sterk gemaakt om de risico’s, die inherent zijn aan investeren via financiële intermediairs, nog beter te beheersen. IFC heeft mede daardoor de afgelopen jaren diverse verbeteringen doorgevoerd, neergelegd in een Actie Plan naar aanleiding van het Audit report 2013 van IFC’s Compliance Advisor/Ombudsman. Ook blijft IFC werken aan een interne cultuur waarin het realiseren van ontwikkelingseffecten en vermijden van ecologische en sociale schade een centrale plaats innemen. Genoemd kunnen ook worden training voor het personeel en het benoemen van een vice president Corporate Risk and Sustainability. Nederland zal de IFC hierin de komende jaren verder blijven aanmoedigen.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het rapport dat de effecten van investeringen door de IFC het tegenovergestelde zijn van wat door de Wereldbank wordt beoogd?
Deze conclusie vind ik te algemeen gesteld. IFC steunt haar klanten actief, ook financiële intermediairs, om hun capaciteit ten aanzien van het analyseren en beheersen van sociale en milieu risico’s te verbeteren en waar nodig in lijn te brengen met IFCs Sustainability Framework.
Er zijn altijd risico’s verbonden aan investeringen, ook bij investeringen in ontwikkelingslanden. IFC steunt deze financiële intermediairs dan ook niet alleen met geld, maar verleent ook technische assistentie zodat zij kunnen voldoen aan de eis van IFC dat het risico op negatieve neveneffecten op mens en milieu adequaat wordt afgedekt.
Uiteraard kan het altijd beter. Dat vind IFC ook en daarom hanteert ze sinds 1 januari 2012 ook strengere regels. De voorbeelden in het Oxfam rapport hebben allemaal betrekking op investeringen die voor die tijd gedaan zijn.
Hoe beoordeelt u de stelling in het rapport dat er geen publieke informatie is over de besteding van 94% van de investeringen van de IFC?2
Het rapport heeft de stelling dat er geen publieke informatie is over 94% van de IFC investeringen in financiële intermediairs met een risico rating «high risk», dus niet over 94% van alle IFC investeringen. Daarbij gaat de stelling in het rapport over de klanten van de financiële intermediairs waarin IFC investeert.
Dat hierover geen publieke informatie is, betekent niet dat IFC ook geen informatie heeft – integendeel, IFC houdt nauwgezet dergelijke investeringen in de gaten. In veel landen verbiedt de privacywetgeving het verspreiden van informatie over leningen verstrekt door financiële instellingen. Echter, in het geval er aanwijzingen zijn dat een IFC klant de performance standards schaadt kan de Compliance Advisor/Ombudsman informatie over de investeringen opvragen.
Kunt u aangeven wat de financiële bijdrage is van Nederland aan dit type activiteiten van de IFC?
Nederland levert geen bijdragen aan IFC investeringen in investeringsfondsen. Wel draagt Nederland bij aan het Global Agriculture and Food Security Program (GAFSP), dat onder meer via banken financiering ondersteunt voor kleine boeren. IFC beheert dit programma. Daarnaast draagt Nederland bij aan het Conflict-Affected States in Africa Program (CASA). Met CASA ondersteunt IFC capaciteitsopbouw voor banken en diens klanten in fragiele staten in Afrika.
Hoe controleert u wat er met de financiële bijdrage van Nederland aan de IFC gebeurt?
Het is voor de controle door Nederland op IFC in de eerste plaats essentieel om sterk vertegenwoordigd te zijn in de raad van bewindvoerders van de Wereldbank Groep. Hier worden de interne regels vastgesteld. Doordat Nederland voorzitter is van een kiesgroep kunnen we direct met het management van de bank in gesprek gaan wanneer er een investeringsbeslissing genomen wordt of wanneer er bij een bestaande investering problemen ontstaan. Dit is in het geval van de Honduras casus ook gebeurd, en wordt ook in het Oxfam rapport benoemd. Zie voorts ook mijn antwoord onder 1.
Nederland heeft haar trustfundbeleid aangescherpt, zoals ook een paar keer met de Tweede Kamer besproken. Er is gekozen om focus aan te brengen en Nederland steunt steeds minder trustfunds, maar wel met een wat grotere bijdrage. Hierdoor krijgt Nederland een stoel aan tafel bij betreffende steering committees. Daarnaast is er regulier overleg tussen medewerkers van mijn ministerie en IFC, dit geldt zeker ook voor GAFSP en CASA. Nederland wordt door de omvang van haar bijdragen en actieve rol in steering committees als een belangrijke donor beschouwd door IFC.
In hoeverre is het type activiteiten dat de IFC ontplooit nog steeds de meest aangewezen manier om de doelstellingen van de Wereldbank te bereiken?
IFC levert met haar activiteiten een belangrijke bijdrage aan het versterken van de private sector in ontwikkelingslanden, dat een belangrijke voorwaarde is voor het bereiken van de doelstellingen van de Wereldbankgroep. De op de financiële sector gerichte activiteiten maken hier een belangrijk deel van uit. Met het steeds verder verbeteren van haar risicomanagement kan IFC het ontwikkelingseffect van haar operaties blijven vergroten.
Tussen 2010 en 2013 investeerde IFC USD 15,5 miljard in financiële intermediairs, waaronder USD 7 miljard in op het MKB gerichte banken en USD 1,4 miljard in microkrediet instellingen. De door IFC gesteunde financiële intermediairs hebben mede hierdoor in 2013 meer dan 5 miljoen leningen met een totale waarde van USD 275 miljard verstrekken aan kleine bedrijven in ontwikkelingslanden en 29 miljoen microkredieten met een totale waarde van USD 28 miljard aan individuen.
Doordat IFC de financiële intermediairs waarin ze investeert ook technische assistentie geeft ontstaat er een multiplier effect. IFC beïnvloed zo namelijk niet alleen de IFC middelen bij die klant, maar alle middelen van die klant. Wanneer de IFC klant daarnaast ook nog externe middelen katalyseert, bijvoorbeeld door gezamenlijk met een andere partij aan een bedrijf te lenen, zullen voor de gezamenlijke lening aan dat bedrijf de performance standards moeten gelden. Op deze wijze worden belangrijke ontwikkelingswinsten gerealiseerd.
Bent u bereid de Nederlandse bijdrage aan de IFC te heroverwegen, indien de IFC geen volledige transparantie geeft over haar investeringen en de effecten ervan?
Nee, daartoe zie ik geen aanleiding.
Grote verschillen in inschrijfkosten voor Woningnet |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de Huurdersvereniging Amsterdam dat inschrijf- en verlengingskosten voor woningzoekenden en huurders in Amsterdam twee keer zo hoog zijn dan in andere plaatsen?1
In het algemeen geldt dat er geen regels zijn voor de verdeling van de kosten die met een regionaal woonruimteverdeelsysteem gemoeid zijn. Naast de inschrijver kunnen ook de betrokken gemeenten en de verhuurders er voor kiezen een deel of het geheel van de kosten op zich te nemen. Ten aanzien van de stelling dat de kosten in de Amsterdamse regio twee keer zo hoog zijn, merk ik op dat dit niet voor de verlengingskosten geldt: die liggen onder het gemiddelde in de Woningnet-regio’s.
Klopt het dat de inschrijf- en verlengingskosten bij Woningnet niet bedoeld zijn voor winst, maar ter bekostiging van het digitale systeem? Zo ja, hoe verklaart u de grote verschillen in kosten voor woningzoekenden en huurders? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?2
Ik deel de stelling dat de kosten van inschrijving en verlenging bedoeld zijn om de kosten te dekken die gemaakt worden om het systeem draaiende te houden. Ik meen echter dat dit niet beperkt hoeft te worden tot alleen het digitale systeem. Bijvoorbeeld een klantcontactcentrum en klachtafhandeling en de overige kosten van Woningnet (of een andere organisatie die het systeem draaiend houdt), zoals kantoor en personeel. De verschillen tussen de regio’s verklaar ik uit de keuzes die gemaakt worden om de kosten te dekken, zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle regionale woonruimteverdeelsystemen, zoals Woningnet, met de daarbij horende inschrijfkosten en jaarlijkse verlengingskosten? Hoe kunt u de verschillen verklaren?
In de bijlage3 treft u een overzicht aan van de kosten die de bekende regionale woonruimteverdeelsystemen in rekening brengen. Wat betreft de verschillen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u een overzicht verschaffen voor de gebieden in ons land waar geen regionaal woonruimteverdeelsysteem is, met de daarbij horende inschrijfkosten en jaarlijkse verlengingskosten die gemeenten en of woningcorporaties kosten rekenen? Hoe kunt u de verschillen verklaren?3
Een overzicht van inschrijvings- en verlengingskosten in regio’s waar geen regionaal woonruimteverdeelsysteem is, is niet beschikbaar en lastig op te stellen. Immers de gemeenten en verhuurders kunnen keuzes maken, die de kosten sterk beïnvloeden, zoals een gezamenlijk systeem van twee woningcorporaties en één systeem per gemeente. Afhankelijk van de situatie kan de woningzoekende keuzes maken die de kosten eveneens sterk beïnvloeden, zoals slechts bij één woningcorporatie inschrijven. Derhalve is een eenduidig overzicht niet voorhanden. Een korte inventarisatie via internet bevestigt het idee dat er flinke verschillen zijn. Als voorbeeld: in Tilburg hebben de corporaties de krachten gebundeld en kost inschrijven € 13, verlengen € 11. In Maastricht is een verdeelsysteem van drie corporaties, inschrijven kost hier € 32, verlengen is gratis. In Assen dient de woningzoekende zich per corporatie in te schrijven, waarbij de inschrijfkosten per corporatie uiteenlopen van € 30 tot € 0. Ook hier is het verlengen doorgaans gratis. Een verklaring van de gevonden verschillen kan gevonden worden in de keuzes die de aanbieders van de huurwoningen maken over de verdeling van de kosten.
Is het nog steeds zo dat in gebieden zonder regionaal woonruimtesysteem de verschillen in kosten voor inschrijving en verlenging groter zijn dan in regio's met een woonruimteverdeelsysteem van samenwerkende woningcorporaties, zoals in 2008 vastgesteld? Zo ja, wat heeft u gedaan om de verschillen te verkleinen?4
Gezien het feit dat een systematisch overzicht van de kosten in gebieden zonder regionaal woonruimteverdeelsysteem niet beschikbaar is, kan ik deze stelling niet onderschrijven. Wel ben ik van mening dat sociale huurwoningen transparant en overzichtelijk aangebonden dienen te worden, waarbij de regionale woningmarkt de juiste schaal is. Een regionale aanbieding van sociale huurwoningen verdient daarom de voorkeur. Om die reden heb ik dit onderwerp in 2013 besproken met Aedes. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u van mening dat eventuele kosten voor inschrijving en/ of verlenging voor iedere woningzoekende en huurder, uniform zouden moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen noodzaak om de lokale vrijheden op dit punt te beknotten.
Welke stappen hebben woningcorporaties gezet in «de regionale aanbieding en standaardisering van de informatie over de vrijkomende sociale huurwoning», en welke goede voorbeelden zijn door Aedes gestimuleerd?5
In het Aedes-Magazine van november 2014 is aandacht besteed aan woonruimteverdeling (zie bijlage).7 In dit artikel zijn voorbeelden gegeven hoe in verschillende regio’s wordt omgegaan met de woonruimteverdeling. Woningcorporaties zoeken elkaar steeds vaker op. In 250 van de 408 gemeenten werken corporaties lokaal of regionaal samen.
Wat zijn de te verwachten effecten van de onlangs door het parlement aangenomen Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting en de instelling van woonregio's op de woonruimteverdeelsystemen en de daaraan gekoppelde kosten voor woningzoekenden en huurders?6
Voor wat betreft mogelijke veranderingen in woonruimteverdeelsystemen als gevolg van de veranderde wetgeving, merk ik op dat in de nieuwe wetgeving geen regels voor woonruimteverdeling zijn opgenomen. Derhalve verwacht ik van de nieuwe wetgeving geen directe effecten voor woonruimteverdeelsystemen, noch voor de daaraan gekoppelde kosten.
Bent u bereid om bijvoorbeeld via Aedes en de Vereniging Nederlandse Gemeenten, woningcorporaties en gemeenten te stimuleren om te komen tot eenduidige woonruimteverdeelsystemen met zo min mogelijk kosten voor huurders? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder bij het antwoord op vraag 5 aangegeven, geniet het mijn voorkeur dat sociale huurwoningen via regionale systemen worden aangeboden. Uit het voorgaande mag tevens worden afgeleid, dat ik het accepteer dat de kosten voor degene die bij deze systemen wil inschrijven, niet overal hetzelfde zijn. Ik breng in mijn contacten met Aedes en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het nut van regionale woonruimteverdeelsystemen onder de aandacht.
Het bericht dat de politie steeds vaker te maken krijgt met verwarde en overspannen mensen |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie steeds vaker te maken krijgt met verwarde en overspannen mensen?1
De toename van het aantal incidenten met verwarde personen waarbij de politie betrokken is, is mij bekend. In 2014 heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Dienstencentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (WODC) een onderzoek over het onderwerp Politie en Verwarde personen uitgevoerd. Dit onderzoek gaat in op de vraag of de politie en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) op een efficiënte en doeltreffende wijze gebruik maken van elkaars competenties en bevoegdheden en geeft een indicatie van de capaciteit die de politie besteedt aan het optreden rondom incidenten met verwarde personen. Het WODC rapport gaat niet in op een eventueel verband met de beddenafbouw in de GGZ. Naar aanleiding van het onderzoek heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer zijn beleidsreactie gestuurd op 6 januari 20152 en gelet op de bevindingen heeft hij om een herhalingsonderzoek verzocht om te achterhalen of er een trend waarneembaar is in de capaciteitsbesteding bij de politie. Zoals reeds aangekondigd zal overleg gevoerd worden met de bij het onderwerp betrokken ketenpartners, waarin zowel aandacht zal zijn voor het ontlasten van de politie als voor het inventariseren van knelpunten en het aandragen van verbeteringen met betrekking tot de verwarde personen op straat.
Hoe verklaart u de forse stijging van het aantal verwarde mensen waar de politie mee te maken krijgt? Is hier volgens u een verband met het afschaffen van een derde van de plaatsen in klinieken? Denkt u werkelijk dat verwarde personen zich naar aanleiding van berichtgeving in de media verward gaan gedragen?2
De Federatie Opvang en het Leger des Heils hebben zich medio april 2014 gewend tot de Staatssecretaris van VWS met signalen over een vermoedelijke stijging van het aantal personen met psychiatrische problematiek dat zich zou melden bij de opvang. Er kon geen verband worden gelegd met de gemaakte afspraken over de afbouw van bedden. De Staatssecretaris van VWS heeft in zijn reactie aan het Leger des Heils aangegeven dat de monitor Ambulantisering zou worden verbreed met de expliciete opbouw van de ambulante zorg.
De Minister van VWS heeft uw Kamer op 19 januari 2015 geïnformeerd over de mate waarin de bedden in de intramurale GGZ worden afgebouwd.4 Uit de monitor van het Trimbos-instituut (cijfers 2013) blijkt dat de omvang van de op basis van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gefinancierde intramurale capaciteit afnam met 3%. De omvang van de capaciteit van het voortgezet verblijf nam af met 4%. De totale omvang van beschermd wonen bleef stabiel.
In het algemeen overleg GGZ op 21 januari 2015 is gesproken over dit rapport en over de signalen die uw Kamer had ontvangen over een stijging van het aantal verwarde personen als gevolg van de beddenreductie. De Minister van VWS heeft toen aangegeven dat er geen signalen zijn geweest dat de afbouw van de beddencapaciteit leidt tot een stijging van het aantal verwarde personen. Ook de uitkomsten van het Trimbos-onderzoek tonen geen causaal verband aan tussen de afbouw van de beddencapaciteit en de toename van het aantal verwarde personen op straat. In het algemeen overleg heeft de Minister van VWS aangegeven de signalen die uw Kamer uit het veld heeft ontvangen opnieuw te bekijken en met het veld in gesprek te gaan.
Met het oog op de ontwikkelingen rondom de ambulantisering heeft de Minister van VWS een aantal organisaties over de problematiek van verwarde personen benaderd. Het gaat om GGZ Nederland, Federatie Opvang, de VNG en de organisatie voor schuldhulpverlening. De uitkomst van deze gesprekken is op 27 maart 2015 aan uw Kamer gestuurd.5 Met uitzondering van laatstgenoemde organisatie geven zij aan zich zorgen te maken over de toename van het aantal verwarde personen in de maatschappij. Wij nemen dergelijke signalen uit het veld uiterst serieus, omdat verwarde personen gepaste zorg moeten krijgen. De geraadpleegde partijen geven echter ook aan dat het lastig is om te achterhalen wat de precieze oorzaak is van de toename. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de groep van verwarde personen geen homogene groep is, maar uit verschillende categorieën mensen bestaat: dementerende ouderen, mensen met een licht verstandelijke handicap, personen met verslavingsproblematiek en mensen met psychische problematiek. GGZ Nederland heeft aangegeven dat de berichten in de media over bijvoorbeeld de verhoudingen tussen Oost en West en de terreur van IS in de wereld, veel onzekerheden met zich meebrengen. De inhoud en toonzetting van de berichtgeving kan van invloed zijn op het (geestelijk) welbevinden van kwetsbare mensen. Daarnaast kan ook de financiële crisis van invloed zijn.
Op welk moment was er voor het eerst contact tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over signalen van een stijging van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie? Welke informatie is toen gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
De publicatie van het rapport van het WODC in het najaar van 2014 is aanleiding geweest om vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie contact te leggen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De uitkomsten van het rapport over de politie-inzet zijn op dat moment gedeeld en er is op ambtelijk niveau gesproken over de inzet van de politie rondom verwarde personen, de mogelijke oorzaken, de samenwerking in ketenverband en de beleidsreactie naar aanleiding van het WODC onderzoek aan de Kamer. Er zijn geen meldingen op dit terrein gedaan door andere ministeries.
Is het waar dat de politie steeds vaker meldingen krijgt van mensen verwarde personen bij het spoor? Is hier melding van gemaakt door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wanneer is dit gebeurd en welke informatie is toen gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
Het aantal incidenten met verwarde personen rondom het spoor is blijkens gegevens van de Nationale Politie gestegen van 245 in 2011 naar 249 in 2012 en naar 352 in 2013. In 2014 was echter sprake van een daling van het aantal incidenten naar 218. Dit terwijl het totaal aantal incidenten met verwarde personen in dat jaar is gestegen met dertien procent. Het totaal aantal meldingen van incidenten met verwarde personen rondom spoorwegen, station, trein, tram en bushalte daalde licht. Dit was in 2014 1.097, ten opzichte van 1.103 in het jaar daarvoor. Of sprake is van verwarde personen wordt niet door ProRail en NS geregistreerd en kan ook niet door hen worden vastgesteld. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu maakt dan ook geen melding van verwarde personen aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport contact gehad met de Minister van Veiligheid en Justitie over de stijging van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie? Wanneer is dit contact geweest en welke informatie is daarbij gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u alle momenten waarop bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in welke vorm dan ook melding is gemaakt door andere ministeries van een toename van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie of verwarde personen die aan het spoor werden aangetroffen? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er vanuit burgemeesters of gemeenten anderszins bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport melding is gemaakt van een toename van het aantal verwarde personen? Kunt uw antwoord toelichten?
Er is vanuit burgemeesters of gemeenten geen melding gemaakt bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van een toename van het aantal verwarde personen.
Kunt u aangeven of er vanuit maatschappelijke organisaties, zorginstellingen en patiëntenorganisaties signalen zijn gekomen van een toename van het aantal verwarde personen dat op straat of thuis is aangetroffen? Welke signalen betrof dit en wanneer zijn deze voor het eerst binnengekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geld kost de stijging van het aantal meldingen van 40.000 in 2011 naar 52.000 in 2013 en 60.000 in 2014 de nationale politie? Kunt u dit afzetten tegen de besparing die de afbouw van het aantal bedden in de GGZ heeft opgeleverd?
De afbouw van het aantal bedden in de GGZ is niet bedoeld om een besparing op te leveren, maar om met dezelfde middelen meer mensen te kunnen helpen en meer maatwerk te kunnen leveren. De inzet is gericht op meer ambulante zorgverlening. De groep verwarde personen is daarnaast veel breder dan alleen de psychiatrische patiënt. Het gaat in het rapport van het WODC uitdrukkelijk ook om dementerende ouderen, mensen met een verstandelijke beperking en verslaafden.
Deelt u de mening dat verwarde mensen niet bij de politie maar in de zorg thuishoren? Zo ja, betekent dit dat u de bezuinigingen op de GGZ ongedaan maakt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het uiteraard van groot belang dat mensen die zorg nodig hebben, gepaste zorg krijgen en niet bij de politie terechtkomen. Wanneer zich echter incidenten op straat voordoen is het logisch dat de politie vaak betrokken wordt, ook als het verwarde personen betreft. In de samenwerking tussen politie en zorginstanties is het van belang dat de betrokkene zo snel mogelijk door de zorginstelling wordt gezien en opgevangen. In het kader van het convenant tussen de Politie en GGZ Nederland in 2011 zijn in meerdere regio’s afspraken gemaakt tussen de politie en de zorgaanbieders om de hulpverlening rondom dergelijke incidenten met verwarde personen snel en goed te organiseren. Het doel van de recent ingezette veranderingen in de GGZ is dat met de beschikbare middelen meer mensen geholpen worden en meer maatwerk geleverd wordt. Dat er sprake zou zijn van bezuinigingen in de GGZ, berust dan ook op een misverstand. Er is juist sprake van een beheerste groei in de GGZ.
Het vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) en de komst van de “azijnkip” |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Brussel: kippen kunnen ontsmet met azijnzuur»?1
Het artikel geeft geen volledige beschrijving van de stand van zaken. De Europese Commissie heeft de bevoegdheid aan lidstaten voorstellen te doen voor het toelaten van decontaminerende middelen op dierlijke producten, maar een dergelijk voorstel ligt er op dit moment niet.
Klopt het dat de Europese Commissie overweegt om de «azijnkip» toe te laten, waarbij kippen worden ontsmet met het middel perazijnzuur? In hoeverre verschilt de azijnkip van de chloorkip?
De VS heeft de EU formeel gevraagd om de toelating van perazijnzuur voor toepassing op pluimveekarkassen in de EU. Aanvragen voor de toelating van decontaminerende middelen op dierlijke producten moeten conform de geldende EU-procedures worden beoordeeld en afgehandeld. Hiertoe vindt allereerst een risicobeoordeling plaats door de EFSA. Op basis daarvan is het aan de Europese Commissie of zij aan de lidstaten toelating van een middel voor decontaminatie wil voorstellen.
Chloorverbindingen en perazijnzuur zijn verschillende stoffen met een verschillend werkingsmechanisme en verschillende eigenschappen voor wat betreft effectiviteit en veiligheid voor consument, werknemers en milieu. Deze stoffen moeten dan ook individueel worden beoordeeld.
Hoe oordeelt u over de publicatie «A Rotten Deal: Why TTIP threatens EU food safety standards for poultry» van Friends of the Earth Europe?2
De publicatie vermeldt terecht dat de Europese Unie veel waarde hecht aan het farm-to-fork principe: het borgen van de voedselveiligheid in alle schakels van de keten. Dit principe is en blijft van essentieel belang bij alle onderhandelingen waarbij voedselveiligheid een punt van aandacht is.
Ik deel de suggestie niet dat de toelating van decontaminerende middelen voor pluimveevlees per definitie leidt tot een afname van de voedselveiligheid. De EU hanteert het principe dat bij de toepassing van decontaminerende middelen geborgd moet worden dat de hygiëne in de productieketen niet afneemt.
Deelt u de conclusie dat toelating van pluimveevlees tot de EU, met de toevoeging van chemische middelen als peroxyazijnzuur, verband houdt met de onderhandelingen over TTIP? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Aanvragen voor toelating van decontaminerende middelen voor dierlijke producten worden, los van de lopende TTIP-onderhandelingen, conform de geldende EU procedures beoordeeld en afgehandeld. De EU heeft op dit vlak eigen wetgeving met bijbehorende risicobeoordeling.
Wat is uw reactie op de constatering: «The US poultry industry has made it clear that it won’t support this trade deal unless it creates better access to the EU market for US poultry products»?
Ik laat deze uitspraak voor rekening van de Amerikaanse pluimveesector.
Deelt u deze constatering: «The EU’s ban on the use of antimicrobial rinses came into effect in 1997 […] This requirement means that imports of US poultry treated with chemical rinses are not permitted»? Waarom dreigt de Europese Commissie dit standpunt te veranderen?
Decontaminatie van pluimveevlees in de EU is op dit moment niet toegelaten, omdat daarvoor tot dusverre geen middelen zijn goedgekeurd. Decontaminatie is in de EU wettelijk alleen toegestaan als dat gebeurt met middelen die daarvoor zijn toegelaten onder de voorwaarden die voor toelating zijn gesteld. De Europese Commissie heeft geen plannen om dit wettelijke kader van «decontaminatie uitsluitend met toegelaten stoffen» te wijzigen.
Staat u nog steeds achter uw bewering dat u niet instemt met TTIP als dit betekent dat de EU de import van chloorkippen moet toestaan?3 Waarom gaat u wel akkoord met de zogenaamde «azijnkip»?
Ik heb benadrukt dat er aan de Europese voedselstandaarden geen concessies zullen worden gedaan. Dit blijft mijn opvatting en dit is ook de strekking van het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie. Ook voor de discussie over perazijnzuur geldt dat Nederland niet akkoord zal gaan als toelating hiervan een verlaging van de voedselveiligheid zou betekenen.
Deelt u de mening dat TTIP, overeenkomstig het WTO-verdrag, slechts voedselveiligheid als legitieme reden zal erkennen om eventueel importen tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uitgangspunt voor de EU bij de onderhandelingen over TTIP is dat niet op het Europees niveau van consumentenbescherming wordt ingeboet en de beleidsvrijheid behouden blijft om wetgeving op te stellen op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu. Daarbij gelden wel beperkingen, in lijn met onder andere WTO-verplichtingen. Zo dienen de (handels)maatregelen proportioneel te zijn ten opzichte van het beoogde doel, mogen deze niet leiden tot een arbitraire en niet te rechtvaardigen discriminatie tussen landen en geen vorm van verkapt protectionisme zijn.
Wat is volgens u het gevolg voor boeren en het MKB, als «wederzijdse erkenning» van milieu dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden gaat gelden binnen TTIP, indien de importtarieven worden afgeschaft?
Op het gebied van voedselveiligheid, dier- of plantgezondheid kunnen de EU en VS vaststellen dat bijvoorbeeld procedures en controles gelijkwaardig zijn en voor beide partijen het gewenste niveau van bescherming bieden. Organisaties, procedures en testmethodes kunnen in dat geval wederzijds erkend worden. Een mogelijk voorbeeld is dat kan worden afgesproken dat wanneer de NVWA Nederlandse zuivelproducten heeft goedgekeurd, de VS deze ook zal toestaan zonder zelf opnieuw inspecties uit te voeren. Dit vermindert dure onderzoeken die nu vaak dubbel plaatsvinden om toegang tot elkaars markten te verkrijgen. Dit kan veel tijd en geld schelen.
Dit betekent echter niet dat op het vlak van milieu, dierenwelzijn of arbeidsstandaarden alle regelgeving en standaarden geharmoniseerd moeten worden om handel te laten plaats vinden. Op dit moment vindt al zeer omvangrijke handel plaats in tal van producten tussen de EU en de VS (evenals tussen EU en vele andere landen wereldwijd), ondanks verschillen die in wetgeving en standaarden op deze punten kunnen bestaan.
Het voldoen aan hoge standaarden en kwaliteitseisen geeft verder ook kansen om producten met extra toegevoegde waarde in de markt te profileren.
De EU heeft daarnaast aangegeven dat het aan geldende EU standaarden vasthoudt, zoals op het gebied van genetisch gemodificeerde organismen en hormoonvlees. Voor dierenwelzijn zal de EU de beleidsvrijheid behouden en is in het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie voor TTIP opgenomen dat gestreefd moet worden naar equivalentie op het terrein van dierenwelzijn.
Verlaging van importtarieven en het opheffen van non-tarifaire handelsbelemmeringen in de VS en de EU stimuleert onderlinge handel en heeft voordeel voor consumenten en bedrijven, vooral ook voor het MKB. Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid en economische groei. Nederland is een wereldspeler op landbouwgebied en is na de VS de grootste exporteur van agrarische producten in de wereld. De open en op export georiënteerde economie van Nederland kan daarom veel voordeel hebben bij het vergroten van toegang tot buitenlandse markten. Producten met hoge kwaliteit kunnen daarbij extra toegevoegde waarde genereren. De effecten in de verschillende sectoren moet echter nauwkeurig in ogenschouw worden genomen en er dient een goede balans te worden gevonden in markttoegangskansen tussen de EU en de VS. Daarbij zal ook worden besproken of er in bepaalde gevallen uitzonderingen dienen te worden gemaakt voor gevoelige sectoren, bijvoorbeeld door het afspreken van bepaalde tariefquota.
Deelt u de mening dat het toelaten van Amerikaanse producten die met lagere standaarden zijn geproduceerd, kan leiden tot oneerlijke concurrentie voor Europese boeren en het MKB die wél moeten voldoen aan Europese standaarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u het denkbaar dat Europese producenten vervolgens zullen gaan pleiten voor lagere Europese standaarden, teneinde oneerlijke concurrentie te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 8 aangegeven behoudt de EU de eigen beleidsvrijheid om wetgeving op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu, alsmede op het terrein van dierenwelzijn, vast te stellen. Net als de EU heeft de VS consumentenbescherming hoog in het vaandel. Trans-Atlantische standaarden vormen daarmee ook een kans: zij zijn hoger dan waar ook in de wereld en zullen beide economieën sterker maken. Als TTIP leidt tot een gemeenschappelijke aanpak, wordt het waarschijnlijker dat deze over de hele wereld gevolgd zal worden. Dit kan leiden tot algemene verbetering van de regelgeving in plaats van tot neerwaartse nivellering.
Ik ben het oneens met de suggestie dat standaarden niet meer verhoogd worden uit angst voor hoge schadeclaims. Onder het mechanisme van investeringsbescherming kunnen buitenlandse investeerders aanspraak maken op schadevergoeding indien zij schade lijden aan hun investering door overheidshandelen in strijd met de gemaakte internationale afspraken. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals wij die ook onder het nationale recht kennen. Deze basisregels zien op een eerlijke en billijke behandeling van buitenlandse investeerders, non-discriminatoire behandeling, het onbeperkt overmaken van kapitaal en stellen voorwaarden op basis waarvan onteigend mag worden (alleen met gepaste schadevergoeding). Mogelijke betaling van compensatie zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die standaarden. Het is hierbij voor Nederland van belang dat het recht van staten om in het publieke belang, zoals op het terrein van milieu, dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden, non-discriminatoire maatregelen te nemen wordt gewaarborgd zonder daarbij het risico van schadeclaims te lopen. Op dit moment is er over investerings-bescherming in TTIP een proces van reflectie gaande, zowel op nationaal als op EU-niveau. In de TTIP-onderhandelingen eist Nederland in dit kader maximale beleidsvrijheid voor overheden.
Hoe voorkomt u dat Europese milieu, dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden niet meer verhoogd worden als TTIP van kracht wordt? Deelt u de mening dat dit risico bestaat, uit angst voor hoge schadeclaims als gevolg van de investeringsbescherming (ISDS)? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kunnen maatregelen (zoals wetsvoorstellen) ter verhoging van maatschappelijke standaarden nog succesvol door de Regulatory Cooperation Council komen, als zij eerst worden beoordeeld op «handelsverstorende effecten»?
De in TTIP mogelijk in te stellen «Regulatory Cooperation Body» is bedoeld om informatie uit te wisselen tussen regelgevende instanties in de EU en de VS en de samenwerking tussen deze instanties te bevorderen. Daarmee kan dit orgaan nuttige adviezen geven om onnodige verschillen in regelgeving weg te nemen zonder dat de beleidsvrijheid van overheden ingeperkt wordt. Dit orgaan zal niet over de bevoegdheid beschikken om wetgeving aan te nemen of standaarden aan te passen. Het is de nadrukkelijke inzet van Nederland dat deze bevoegdheid in de handen blijft van de regelgevende en wetgevende instanties in de EU en de VS.
Hoe voorkomt u dat standaarden na het afsluiten van TTIP later alsnog worden verlaagd, omdat het een zogenaamd levend verdrag betreft (living agreement)?
Zoals in antwoord 8, 11 en 12 aangegeven behoudt de EU beleidsvrijheid om op de genoemde terreinen wetgeving vast te stellen onder de genoemde randvoorwaarden. Toelating van eventuele nieuwe decontaminerende middelen in de EU dient dan ook volgens de procedures te verlopen die in de EU-wetgeving zijn opgenomen, inclusief strikte risicobeoordeling. Hieraan wordt door de EU vastgehouden, ook na het afsluiten van TTIP.
Hoe kunt u garanderen dat de chloorkip buiten de EU blijft als TTIP een levend verdrag is? Deelt u de mening dat op een later moment alsnog kan worden besloten om de chloorkip toe te laten?
Zie antwoord vraag 14.
De enorme groei van het aantal antisemitische incidenten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
Bent u bekend met het bericht van het Centrum Informatie en Documentatie over Israël «meer antisemitische incidenten»?1
Ja.
Deelt u de grote zorgen over de toename van het aantal antisemitische incidenten met meer dan 70 procent? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet is bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid. De manier waarop mensen zich bijvoorbeeld op sociale media discriminatoir uitlaten en oproepen tot haat of discriminatoir gemotiveerd geweld is schokkend. Zichtbaar is dat gebeurtenissen elders in de wereld, zoals het Midden-Oosten, Brussel en Parijs, bijdragen aan onbehagen en angst en ook onverdraagzaamheid voeden. Mensen benaderen elkaar dan vaak niet meer als individu en gaan af op afkomst en vooroordelen. Dit staat een samenleving, waarin iedereen in veiligheid zichzelf mag zijn, in de weg.
Het is onaanvaardbaar dat moskeeën en Joodse gebedshuizen en instellingen in Nederland worden geconfronteerd met incidenten als bekladding, brandstichting en vernielingen. Het kabinet neemt de gevoelens van angst binnen deze gemeenschappen serieus. Het is van het allergrootste belang dat hier gezamenlijk tegen wordt gestreden: door de overheid, maatschappelijke organisaties, religieuze leiders en burgers. Discriminatie gaat ons immers allemaal aan; het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en de samenleving. In het licht van het vraagstuk van radicalisering van jongeren is het belang daarvan nog meer toegenomen.
Meldingen en aangiftes bij de politie van antisemitisme en andere vormen van discriminatie zijn een belangrijke bron van informatie over de omvang en reikwijdte van discriminatie en antisemitisme. Meldingen en aangiftes zijn ook van het grootste belang voor de effectieve bestrijding van discriminatie en antisemitisme door politie, Openbaar Ministerie en gemeenten. Alleen als er melding dan wel aangifte wordt gedaan, kunnen daders ter verantwoording worden geroepen.
In hoeverre deelt u de ongerustheid over het feit dat het aantal meldingen verdubbelde van belediging van en fysiek geweld tegen Joden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de uitkomsten van het onderzoek «Antisemitism Worldwide» dat daar waar de Islam groeit ook het aantal antisemitische incidenten toeneemt?
Het kabinet is bezorgd over antisemitische incidenten en verwerpt antisemitisme en elke vorm van discriminatie. Het hedendaagse antisemitisme openbaart zich op verschillende manieren in de samenleving. Het Jihadistische gedachtegoed, alsmede de aanslagen die uitsluitend of mede gericht waren op Joodse doelwitten in Brussel, Parijs en Kopenhagen, zorgen bij de Joodse gemeenschap in Nederland voor een sterk gevoel van angst en onbehagen. Hierover heb ik recent gesproken met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap. Antisemitisch gedachtegoed kan ook samenhangen met affiniteit met conflicten in het Midden-Oosten en beeldvorming over het handelen van Israël ten opzichte van de Palestijnse gebieden. Affiniteit met één van de partijen of opvattingen over het Midden-Oosten mogen evenwel nooit en te nimmer leiden tot antisemitische uitingen of gedragingen dan wel vijandelijkheden van welke aard ook tussen mensen in Nederland.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde het aantal antisemitische incidenten te verminderen?
Graag verwijs ik naar de brief van 3 december 2014 (TK 2015–2015, 30 950, nr. 75) over de aanpak van antisemitisme en de voortgangsbrief van 19 februari 2015 (TK 2014–2015, 30 950, nr. 76). Voor het eind van dit jaar zal het kabinet voorstellen doen om te komen tot een herijking van de aanpak van discriminatie.
Hoge servicekosten voor toegangskaarten |
|
Jasper van Dijk (SP), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Tijd voor Meldpunt!» van 27 maart 2015?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze uitzending waarin één van de gasten zich beklaagt over de hoge servicekosten die gerekend worden bovenop de prijs voor een toegangskaartje?
Ik vind het belangrijk dat culturele evenementen voor een groot publiek toegankelijk zijn. Tegelijkertijd is het aan de marktpartijen om de hoogte van de prijs en van eventuele bijkomende kosten te bepalen. Wanneer consumenten van mening zijn dat de uiteindelijke prijs te hoog is, kunnen ze besluiten de toegangskaart niet te kopen.
Heeft u kennisgenomen van de berekening in de uitzending, waaruit blijkt dat maar liefst 56.000 euro per week voor «onderhoud van de website» wordt opgestreken? Vindt u dit nog redelijk?
Ik heb kennis genomen van de uitzending waarin een berekening wordt gegeven van de in de vraag genoemde € 56.000. Deze berekening is gebaseerd op aantallen die door een consument worden genoemd. Ik heb geen zicht op de juistheid van deze aantallen. Daarnaast is het niet aan mij om te bepalen of sprake is van redelijke kosten en voor welke onderdelen handelaren kosten in rekening brengen.
Deelt u de mening dat het absurd is om servicekosten te rekenen voor het zelf uitprinten van je eigen toegangskaartje? Wat onderneemt u tegen dit soort praktijken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een toegangskaartje geen gewoon product is, omdat het meestal om unieke evenementen gaat en aanbieders dus een «aanmerkelijke marktmacht» hebben?
Bij zeer populaire evenementen kan het voorkomen dat de vraag naar toegangskaarten het aanbod daarvan overstijgt en kunnen verkopers beschikken over een bepaalde mate van marktmacht. Op grond van het verbod op misbruik van een economische machtspositie in de Mededingingswet ziet de ACM erop toe dat ondernemingen met een economische machtspositie daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door concurrenten uit te sluiten of consumenten uit te buiten. Het is aan de ACM om te beoordelen of de Mededingingswet is overtreden. Partijen kunnen desgewenst een klacht indienen bij de ACM.
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, bestaan thans voldoende regels die de transparantie borgen. Het bepalen van de hoogte van de servicekosten is aan marktpartijen. Indien een consument vindt dat de prijs van een toegangskaart te hoog is en/of de bijkomende kosten niet acceptabel zijn, kan hij afzien van de overeenkomst.
Deelt u de mening dat de opbouw van de servicekosten overzichtelijk in beeld moet worden gebracht voor de klant? Zo ja, bent u bereid om u in te zetten voor een zogenaamd «all-in ticket»?
Ja, deze mening deel ik. Goede informatie is belangrijk voor de consument om tot een weloverwogen koopbeslissing te kunnen komen. De huidige wetgeving voorziet hierin. Op grond van de recent in werking getreden Implementatiewet richtlijn consumentenrechten (afdeling 2b titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) dient een handelaar aan de consument informatie te verstrekken over onder andere de totale prijs en over eventuele bijkomende kosten. Deze informatie moet voor het sluiten van de overeenkomst worden verstrekt (artikel 6:230l BW). Zolang deze informatie niet is verstrekt, is de consument niet aan de overeenkomst gebonden. Daarnaast is het aanbieders van producten en diensten op grond van regels over oneerlijke handelspraktijken verboden om onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over onder de prijs. Deze bepalingen zorgen in voldoende mate ervoor dat een consument op transparante wijze wordt geïnformeerd over de prijs(opbouw). Het invoeren van nadere regels vind ik derhalve niet nodig.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van deze regels. Wanneer deze regels worden overtreden, kan zij onder meer boetes (tot € 450.000 per overtreding) en dwangsommen opleggen.
Deelt u de mening dat de servicekosten per transactie moeten worden gerekend, in plaats van per kaartje?
Het is aan de markt om te bepalen op welke wijze eventuele bijkomende kosten zoals servicekosten in rekening worden gebracht. Zoals in de uitzending is aangegeven, brengen sommige handelaren servicekosten per transactie in rekening en andere handelaren per verkochte toegangskaart.
Deelt u de mening dat hoge servicekosten voorkomen worden door instelling van een maximum, bijvoorbeeld van vijf procent? Zo ja, bent u bereid hiermee aan de slag te gaan?
Ik vind het onwenselijk om servicekosten te maximaliseren. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, vind ik het belangrijk dat consumenten voor het sluiten van een overeenkomst op de hoogte worden gesteld van de prijs en alle eventuele bijkomende kosten. Wanneer een consument de kosten te hoog vindt, kan hij van de koop afzien.
Bent u bereid u in te spannen voor meer transparantie en lagere kosten voor de servicekosten? Zo nee, waarom laat u bezoekers aan hun lot over, aangezien de aanbieders een aanmerkelijke marktmacht hebben?
Zie antwoord vraag 5.
De toelaatbaarheidsverklaringen voor het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat scholen voor speciaal voortgezet onderwijs op basis van een dossier een toelaatbaarheidsverklaring voor leerlingen moeten aanvragen zonder dat ze de leerling kennen of gesproken hebben? Zou het in uw ogen niet beter zijn dat scholen voor primair speciaal onderwijs een «schooladvies», zoals gebruikelijk in het regulier onderwijs, geven en zelf de toelaatbaarheidsverklaring voor deze leerlingen aanvragen, zodat er op geen enkele wijze belangenverstrengeling ontstaat danwel dat de «slager het eigen vlees moet keuren»?
Het samenwerkingsverband vo bepaalt of de leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (vso). De aanvraag daarvoor wordt gedaan door de school van aanmelding. Deze school heeft immers de zorgplicht en is verantwoordelijk voor een passende plek voor de leerling. In deze verantwoordelijkheidsverdeling past niet dat de aanvraag door de school voor speciaal onderwijs (so) wordt gedaan. Hoe de procedure voor het afgeven van een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) wordt ingericht, bepaalt het samenwerkingsverband. Dat kan op basis van een onderbouwd dossier zijn, maar ook een gesprek kan daarvan onderdeel uitmaken. Wat het schooladvies betreft, dit advies gaat over het niveau van de leerling, niet over de benodigde ondersteuning of over een eventuele plaatsing in het vso. Ook leerlingen afkomstig uit het so krijgen een schooladvies over hun niveau.
Geldt het aangekondigde uniforme formulier voor de toelaatbaarheidsverklaring voor alle leerlingen in het speciaal onderwijs of alleen voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking?1
Dit geldt alleen voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen. Gezien de ernst van hun beperking is voor deze leerlingen het speciaal onderwijs het meest aangewezen. Voor andere leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, is het niet op voorhand duidelijk dat de leerling is aangewezen op speciaal onderwijs. Het kan dan ook per regio verschillen of deze ondersteuning het best in het regulier of in het speciaal onderwijs kan worden geboden. Het past daarom niet om daar met uniforme formulieren te werken.
Acht u het wenselijk dat ouders van leerlingen op het primair speciaal onderwijs al vanaf het derde schooljaar een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs kunnen aanvragen? Zo ja, wat zijn hiervan de consequenties voor scholen?
Nee, dat acht ik niet wenselijk en dat is ook niet de praktijk. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Ziet u mogelijkheden om een aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs alleen in behandeling te nemen vanaf september in het jaar voorafgaand aan de overstap van het primair naar het voortgezet speciaal onderwijs?
Wettelijk is hiervoor niets geregeld. Wel zijn er mogelijkheden om hieraan invulling te geven. In het vo is het al de praktijk dat wordt gewerkt met een vaste aanmelddatum voor instroom in het eerste leerjaar. Ook het vso kan dit doen. Daarnaast kunnen de samenwerkingsverbanden po en vo in een regio onderling afspraken maken over de aanmelding en overgang van po/so naar vo/vso.
Ziet u mogelijkheden om een richtlijn te maken met vaste criteria voor het (voortgezet) speciaal onderwijs voor leerlingen in cluster 4?
Nee, want dit zou volledig indruisen tegen de uitgangspunten van passend onderwijs waarbij juist in het samenwerkingsverband de procedure en criteria voor de toelaatbaarheid tot het (v)so worden bepaald. Het niet functioneren van het stelsel met landelijke criteria was bovendien juist één van de redenen voor de invoering van passend onderwijs.
Wat is de reden dat het voortgezet speciaal onderwijs onder de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor het primair onderwijs valt en niet onder de cao voor het voortgezet onderwijs?
Dit is historisch bepaald. Van oorsprong is de wetgeving voor het (v)so geënt op de wetgeving voor het primair onderwijs, zo ook de cao voor die sector. Pas in de afgelopen vijftien jaar zijn de doelgroep en het onderwijs in het vso langzaam veranderd. Er zijn steeds meer leerlingen ingestroomd met een normaal tot hoog cognitief niveau en er is een ontwikkeling geweest van opvang naar onderwijs, waarbij bovendien steeds meer de focus wordt gericht op het perspectief na onderwijs. Met de Wet kwaliteit (v)so, waarin drie uitstroomprofielen zijn gedefinieerd, is een volgende slag in het kwaliteitstraject gemaakt. Hierdoor neemt de afstand tussen de verschillende scholen binnen het primair respectievelijk voortgezet onderwijs af en is tegelijkertijd te zien dat het so en het vso sterker van elkaar worden onderscheiden. Met de invoering van passend onderwijs is ook de verhouding tussen het speciaal en regulier onderwijs veranderd. Scholen voor (v)so werken steeds nauwer samen met reguliere scholen.
Al deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat in de sectorakkoorden voor het primair en voortgezet onderwijs de ontvlechting van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs is aangekondigd. Op dit moment ben ik samen met de PO-Raad en VO-raad bezig met de uitwerking hiervan. In de volgende voortgangsrapportage passend onderwijs, die voor het zomerreces naar uw Kamer gaat, zal ik u hierover nader informeren.
Wat zijn in uw ogen de consequenties voor het vervullen van vacatures binnen het speciaal onderwijs en voor de samenwerking met het reguliere voortgezet onderwijs (tussenklassen, kansklassen etc.) van de constructie dat het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao voor het primair onderwijs valt?
Nu het vso steeds meer gaat aansluiten bij het onderwijs in het vo kan ik mij voorstellen dat de cao po een belemmering kan zijn. Dit aspect maakt dan ook deel uit van de uitwerking van de ontvlechting die ik in het antwoord op vraag 6 heb toegelicht.
Ziet u de mogelijkheden om alle leerkrachten in het primair en voortgezet onderwijs onder dezelfde cao te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om dat te bepalen. Het is de sector zelf, namelijk de werkgeversorganisaties en de vakbonden, die de cao-afspraken maakt.
Ziet u mogelijkheden om het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao voor het voortgezet onderwijs te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie het traject rond de ontvlechting in het antwoord op vraag 6. Dit zou er op termijn ook toe kunnen leiden dat het vso onder de cao voor het voortgezet onderwijs gaat vallen.
De voorkeursbehandeling van jongeren, vrouwen en allochtonen in pensioenfondsbesturen |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Onder verwijzing naar uw antwoord op eerdere vragen ter zake van de voorkeursbehandeling van jongeren, vrouwen en allochtonen in pensioenfondsbesturen1 2, mag er van worden uitgegaan, door het niet ingaan op de vraag over solidariteit (vraag 4), dat niet alle vormen van solidariteit bij pensioenproducten tot uiting hoeven te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Niet alle vormen van solidariteit hoeven bij pensioenregelingen tot uiting te komen in de bestuurssamenstelling. De rechtvaardiging van een voorkeur voor een vrouw, een jongere of een allochtoon dient te liggen in het streven naar een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het bestuur. Wanneer bij de samenstelling van het bestuur rekening wordt gehouden met de opbouw van het deelnemersbestand dan zullen deelnemers zich hierin beter herkennen en is het draagvlak groter. De deskundigheid en professionaliteit van het bestuur van pensioenfondsen staan echter altijd voorop.
Kan de conclusie worden getrokken, door het niet ingaan op de vraag over de representativiteit van vakbonden (vraag 6), dat u ook grote twijfels heeft of vakbonden representatief genoeg zijn om alle werknemers in pensioenfondsbesturen te vertegenwoordigen? Zo nee, hoe denkt u dan over de beperkte representativiteit van vakbonden (ca. 20%)?
Nee. Ik heb in mijn eerdere antwoord aangegeven dat bij bedrijfstakpensioenfondsen werkgeversverenigingen en vakbonden verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van de pensioenregeling als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden in de betreffende bedrijfstak, en dat zij er voor kunnen kiezen om zelf betrokken te zijn bij de uitvoering van de pensioenregeling middels bestuursdeelname. De vraag omtrent de representativiteit speelt daarbij geen rol. Uiteraard zijn bestuursleden gehouden aan de wettelijke eis om de belangen van alle deelnemers op evenwichtige wijze af te wegen. De wet versterking bestuur pensioenfondsen en de daarin opgenomen governance-arrangementen zorgen er voor dat alle belanghebbenden een rol hebben in het kader van medezeggenschap en verantwoording.
Het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart onderzoekt na de vliegramp bij Germanwings |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart wil onderzoeken na de vliegramp bij Germanwings?1
Ja.
Bent u bereid het voorbeeld van de Duitse regering te volgen, door een speciale werkgroep op te richten die veiligheidskwesties in de luchtvaart gaat bestuderen, naar aanleiding van de crash van vorige week in de Franse Alpen met het toestel van Germanwings? Zo nee, waarom niet?
In Annex 13 van het ICAO-verdrag is vastgesteld op welke wijze een onderzoek wordt ingesteld om de oorzaken van het ongeval of incident te achterhalen en om incidenten en ongevallen in de toekomst te voorkomen. Conform Annex 13 is Frankrijk de leider van het onderzoek. Duitsland is als land waar de luchtvaartmaatschappij geregistreerd staat deelnemer aan het onderzoek. Aangezien het een airbus betrof is de EASA, als certificeerde van het vliegtuig, ook betrokken.
Zaken als eisen die aan vliegtuigen en bemanning moeten worden gesteld, worden in Europa door het Europese Agentschap voor de luchtvaartveiligheid (EASA) voorbereid en als Europese regel vastgelegd. Op deze wijze wordt de expertise van alle lidstaten benut en hebben de regels een brede doorwerking. De EASA heeft de dag nadat de acties van de co-piloot bekend werden aanbevelingen gepubliceerd. Daarmee heeft het Agentschap aangetoond de actuele problematiek prioriteit te geven.
Duitsland heeft aangegeven de informatie waar hun discussiegroep meekomt in te brengen in internationaal verband.
Nederland zal er bij EASA op aandringen om de werkzaamheden te continueren en in internationale samenwerking dit onderwerp op korte termijn te bespreken. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Naast leren van het verleden is er ook op de toekomst gericht EU-onderzoeksprogramma (Future Safety Sky) dat onder leiding van het Nederlandse Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium veiligheidskwesties in de luchtvaart bestudeert. Het programma bestrijkt een breed terrein van veiligheidsonderwerpen en brengt 32 partners (instituten, landen en sectorpartijen) samen om onderzoek af te stemmen en mogelijke gaten af te dekken.
Ik heb vertrouwen in de manier waarop in internationaal verband (ICAO, EASA en de betrokken staten) wordt samengewerkt. Dit maakt het niet nodig om als Nederland een eigen werkgroep in te stellen.
Voelt u, net zoals uw Duitse collega(«s), de verantwoordelijkheid om als verantwoordelijk bewindspersoon na te gaan of er nog verbeterslagen gemaakt kunnen worden ten aanzien van de vliegveiligheid in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sector in zijn aard en qua regelgeving zo internationaal als luchtvaart. Mijn verantwoordelijkheid houdt in dat verbeteracties vergen dat er vanaf het begin af aan wordt ingezet op internationale samenwerking om kennis te mobiliseren en draagvalk te creëren. ICAO en EASA dragen hier in belangrijke mate aan bij en geven prioriteit aan urgente vraagstukken.
Deelt u de mening dat een dergelijke werkgroep alle aspecten van vliegveiligheid tegen het licht moet houden, waaronder de techniek (bijvoorbeeld het mechanisme van de cockpitdeur), de (frequentie van) medische en psychologische testen voor piloten en zaken als luchtkwaliteit in de cockpit? Zo nee, waarom niet?
De EASA is speciaal in het leven geroepen om al die aspecten die u noemt vorm te geven en is daar actief mee bezig. Daarbij werkt EASA nauw samen met lidstaten en sector. Zoals bij antwoord 2 aangegeven zal Nederland er bij EASA op aandringen de werkzaamheden in relatie tot de Germanwings ramp te continueren en op korte termijn te agenderen. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Er zijn in Europees verband vastgelegde verplichtingen om elk incident en ongeluk te onderzoeken met slecht één doel: leren, zodat de veiligheid kan worden verbeterd. Er is een Europese verplichting om alle ongevallen te melden en middels veiligheidsmanagement na te gaan welke maatregelen geïntroduceerd moeten worden.
Ik heb er vertrouwen in dat de inzet van de mensen in dit systeem er toe zal leiden dat passende maatregelen zullen worden voorgesteld en geïntroduceerd. Ik zie geen toegevoegde waarde voor een door mij in te stellen werkgroep buiten het beschreven systeem.
Bent u bereid om in nader contact te treden met uw Duitse collega(«s) om ervaring en kennis te delen, nu de Duitse regering besloten heeft een speciale werkgroep op te richten? Ziet u mogelijkheden om bilateraal en in Europees verband gezamenlijk op te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik zal bij de Duitse collega informeren op welke wijze hij de Europese verbanden zal benutten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Luchtvaart voorzien op 8 april 2015?
Het antwoord bereikt u voor het uitgestelde AO.
Het sponsoren van een bijeenkomst van de Moslimbroederschap in Engeland |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie sponsort congres met Moslimbroederschap»?1
Ja
In hoeverre klopt het dat Nederland de bijeenkomst «Politiek, macht en sektarische identiteiten in het Midden-Oosten» (deels) heeft gesponsord? En welk bedrag is hier mee gemoeid?
Nederland heeft een bijdrage van 10.000 Britse Pond geleverd aan een activiteit van de afdeling Midden-Oosten en Noord-Afrika van de gerenommeerde en onafhankelijke Britse denktank Chatham House, The Royal Institute of International Affairs, in Londen. De titel van de conferentie was: «Beleid, Macht en Sektarische Identiteiten in het Midden-Oosten». Het was dus geen congres of bijeenkomst van de Moslimbroederschap, maar een academisch getinte Chatham House conferentie met deelname door Westerse, Arabische en andere diplomaten, academici, journalisten, ngo’s en anderen.
Wat is de reden dat een Nederlandse topambtenaar aanwezig is geweest op het congres dat georganiseerd werd door The Cordoba Foundation, een aan de Moslimbroederschap gelieerde stichting?
Een inhoudelijk beleidsmedewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is vanwege zijn expertise door Chatham House uitgenodigd op te treden als spreker tijdens de conferentie.
Deelt u de mening dat de Moslimbroederschap, met zijn motto: «Allah is ons doel, de profeet is onze leider, de koran onze wet, jihad onze weg en sterven voor Allah onze grootste hoop», een radicale organisatie is waar geen zaken met mee moet worden gedaan? Zo neen, waarom niet?
De Moslimbroederschap is noch door de NL overheid, noch in Europees of VN verband aangemerkt als zijnde een terroristische organisatie.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat de Moslimbroederschap banden heeft met terreurorganisaties als Hamas en Ansar Bayt al-Maqdis (dat inmiddels grotendeels is opgegaan in ISIS)?
Het is een historisch gegeven dat Hamas oorspronkelijk is voortgekomen uit de Moslimbroederschap. Voor wat betreft banden van de Moslimbroederschap met andere groeperingen beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie.
Begrijpt u dat de Britse bank HSBC heeft besloten de relatie met de betreffende stichting te verbreken?
Het is niet bekend, ook niet bij de Britse autoriteiten, waarom HSBC de relatie met deze stichting zou hebben verbroken.
Bent u bereid uw samenwerking met de betreffende stichting stop te zetten en te zorgen dat dit soort misstappen in de toekomst niet meer gemaakt worden?
De samenwerking betrof de denktank Chatham House, niet de door u genoemde stichting. De samenwerking met Chatham House wordt dus niet opgezegd
Het bericht ‘Bank weigert rekening aan sekswerkersclub’ |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bank weigert rekening aan sekswerkersclub»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen dienaangaande?2
Ja
Hoe beoordeelt u de afwijzing van de aanvraag van een zakelijke bankrekening voor een belangenbehartiger van sekswerkers door de Triodos Bank?
Triodos Bank heeft mij aangegeven een uitgesproken beleid te hebben ter zake van de zakelijke klanten die zij bereid is te accepteren. Uit de acceptatiecriteria van deze bank blijkt dat Triodos Bank bancaire diensten verleent aan ondernemingen en organisaties die naar de mening van Triodos Bank een bijdrage leveren aan een samenleving waarin de kwaliteit van leven wordt bevorderd. Triodos Bank verleent volgens haar beleid geen financiering aan onder meer bedrijven die werkzaam zijn in de pornografie. Naar ik heb begrepen was dit uitsluitingscriterium tevens een belangrijke reden om de belangenbehartiger in kwestie niet als klant te accepteren. Ik treed niet in de beoordeling door een bank van individuele gevallen.
Dat er in de markt diversiteit is in het beleid dat diverse banken voeren, is op zichzelf niet bezwaarlijk. Tegelijkertijd is daar wel een spanningsveld, want indien geen enkele bank bereid zou zijn een belangenbehartiger van sekswerkers als klant te accepteren vanwege de aard van de werkzaamheden, wordt deelname aan het betalingsverkeer voor die belangenbehartiger praktisch onmogelijk. Het is bekend dat er banken zijn die wel rekeningen openen voor medewerkers uit de seksbranche. Zolang er voldoende mogelijkheden zijn voor medewerkers uit de seksbranche om bij (andere) banken een zakelijke betaalrekening aan te vragen, hoeft het specifieke beleid van één bank niet tot problemen te leiden voor deze medewerkers. Van de NVB heb ik begrepen dat het beleid omtrent het accepteren van zakelijke klanten door banken binnenkort nog eens zal worden verwoord en uitgelegd aan banken en sekswerkers in een informatiefolder die hierover door de NVB wordt opgesteld.
Deelt u de opvatting dat een representatieve, effectieve en stabiele belangenbehartiger voor sekswerkers nodig is om de (rechts)positie van sekswerkers fundamenteel te versterken? Zo ja, hoe verhoudt genoemde afwijzing van de aanvraag van een zakelijke bankrekening zich tot uw inzet tot vergroting van de zelfredzaamheid van sekswerkers? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat een representatieve, effectieve en stabiele vereniging van belangenbehartigers voor sekswerkers kan bijdragen aan de positieverbetering van prostituees. In de brief van 23 juni 20143 van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven op welke wijze overleg met belangenbehartigers van prostituees structureel wordt gefaciliteerd.
Ik verwijs voorts naar het antwoord op vragen 2 en 4. In het kader van het landelijk programma prostitutie wordt onder meer casuïstiek over de toegang tot financiële dienstverlening in kaart gebracht en doorgeleid naar de NVB. Verder draagt het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) bij aan positieverbetering van sekswerkers. Tenslotte is het van belang om in gezamenlijkheid te werken aan de positieverbetering van prostituees. Naast het Rijk, gemeenten, dienstverleners en hulpverleners spelen vooral sekswerkers zelf hierbij een rol.
Bent u van mening dat de betrokken bank de afwijzing van de aanvraag voldoende heeft onderbouwd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s acht u onacceptabel bij de aanvraag van betaalfaciliteiten door ondernemers binnen de seksbranche?
Banken beoordelen zelf in hoeverre de acceptatie van een bepaalde klant aanvaardbaar is in het licht van onder meer alle regelgeving waaraan banken moeten voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om antiwitwasregelgeving, op grond waarvan een bank de identiteit van de klant moet vaststellen. Ik ga ervan uit dat een bank de wettelijke regels toepast ongeacht de branche waarin de potentiële klant precies actief is.
Deelt u de mening dat hier sprake is van het categoraal uitsluiten van de seksbranche van betaalfaciliteiten die noodzakelijk zijn voor een maatschappelijk geaccepteerde deelname aan het economisch verkeer? Zo ja, op welke wijze wordt er in het landelijk programma prostitutie aandacht besteed aan de toegang van sekswerkers tot de financiële dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2 en 4. Zoals hiervoor aangegeven wordt in het kader van het landelijk programma prostitutie onder meer casuïstiek over de toegang tot financiële dienstverlening in kaart gebracht en doorgeleid naar de NVB. Tijdens een gesprek tussen onder meer de NVB, prostituees en exploitanten en het departement van Veiligheid en Justitie op initiatief en onder leiding van de burgemeester van Amsterdam is gebleken dat het beleidskader niet bij iedereen duidelijk is. Dat is ook de reden dat de NVB met een informatiefolder hierover komt (zie ook antwoord 2).
Welke mogelijkheden ziet u om een doorbraak te forceren waarbij financiële dienstverleners en zorgverzekeraars sekswerkers gelijk behandelen ten opzichte van andere ondernemers?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 4. Ik vind het van belang dat bedrijven kunnen deelnemen aan de betalingsinfrastructuur. Deelname aan het betalingsverkeer is immers een vereiste om te kunnen participeren in de samenleving. Tegen die achtergrond monitor ik dan ook de ontwikkelingen op dit punt.
Bent u bereid om de aftrekbaarheid van kosten van kleding en verzorging voor sekswerkers mogelijk te maken? Zo ja, binnen welke termijn kunt u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de omstandigheden kwalificeren de inkomsten van sekswerkers als winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden of loon uit een (fictieve) dienstbetrekking.
Voor de kostenaftrek van ondernemers en genieters van resultaat uit overige werkzaamheden gelden generieke bepalingen. Uit deze bepalingen volgt dat de kosten voor persoonlijke verzorging niet aftrekbaar zijn en de kosten ter zake van kleding slechts aftrekbaar zijn als deze kwalificeren als «werkkleding». Voor sekswerkers van wie de inkomsten kwalificeren als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden geldt dus dat kostenaftrek voor werkkleding mogelijk is, namelijk wanneer de kleding zo bijzonder is dat deze (nagenoeg) uitsluitend door prostituees wordt gedragen en niet geschikt is om ook in het «normale» dagelijkse leven te dragen. Kostenaftrek is ook mogelijk indien de kleding is voorzien van zodanige uiterlijke kenmerken dat daaruit blijkt dat deze uitsluitend is bestemd om bij het behalen van winst of resultaat te worden gedragen.4 Hiervan is sprake indien de kleding is voorzien van een of meer aan de onderneming of werkzaamheid verbonden beeldkenmerken. De bewijslast ter zake van de aftrek van kosten voor werkkleding rust op de belastingplichtige.
Een sekswerker die loon geniet uit een (fictieve) dienstbetrekking kan zelf geen kosten van kleding en verzorging aftrekken in de inkomstenbelasting. Of de werkgever kleding en verzorging vrij van loonheffing kan vergoeden of verstrekken is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. De regels die de Belastingdienst hiervoor hanteert zijn opgenomen in het Handboek Loonheffingen.5
De verkoop van al het sociale woningbezit van het Wooninvesteringsfonds |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Klopt het dat de juridische bezwaren van onder andere de gemeente Delft ervoor zorgen dat de verkoop van Round Hill niet voor 31 maart 2015 kan worden afgerond?
Ja.
Klopt het dat op uiterlijk 31 maart 2015 het Wooninvesteringsfonds (WIF) bijna 300 miljoen euro moet afbetalen aan zijn banken en dat die datum niet gehaald wordt nu er een bezwaarprocedure loopt? Welke opties heeft het WIF om nu toch aan haar betalingsverplichting te voldoen?
De bestaande financiering van de woningportefeuille van het WIF liep af op 31 maart 2015. De verkoop van de portefeuille is niet gerealiseerd in verband met de lopende bezwaarprocedure. Hiermee kunnen de verkoopopbrengsten niet worden ingezet voor aflossing. Inmiddels is met de verkopende partij, Round Hill, een akkoord bereikt over uitstel van levering en met de banken is een overbruggings-financiering afgesproken. De nieuwe uiterste leveringsdatum is 1 juli 2015.
Het WIF heeft kunnen herfinancieren voor een periode van 3 maanden.
Kunt u aangeven hoe het WIF aan nieuwe financiering gaat komen? Heeft dit gevolgen voor het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV), het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) of andere woningcorporaties?
De banken die de bestaande leningen hadden verstrekt, hebben (ongeborgde) overbruggingsfinanciering verstrekt voor 3 maanden (tot 1 juli 2015). Deze financiering heeft dus geen effect voor het CFV, het WSW of andere corporaties.
Leidt de herfinanciering van het WIF met borging door het WSW tot een aanvaardbaar niveau van lasten zodat verkoop onnodig is om de continuïteit te waarborgen? Zou bij herfinanciering onder actuele voorwaarden saneringssteun nodig zijn om de continuïteit te waarborgen?
Het probleem is niet het lastenniveau dat voortkomt uit een eventuele financiering (geborgd of ongeborgd). Het probleem is dat er geen partijen waren tussen einde 2012 en het einde van 2014 die bereid waren WIF te herfinancieren vanaf 31 maart 2015. Corporaties/certificaathouders waren in die periode niet bereid aanvullend vermogen te storten om bankleningen mogelijk te maken. Verkoop was derhalve eind 2014 de enige oplossing om tot aflossing van de lening per 31 maart 2015 te komen.
Bent u van mening dat het, vanwege het feit dat het WIF moet herfinancieren of zichzelf ontbinden, buitengewoon merkwaardig is dat het WSW tot nu toe nooit een verzoek voor borging van de herfinanciering heeft ontvangen? Vindt u dit een normale gang van zaken en kunt u toelichten waarom het bestuur van het WIF eenzijdig haar kaarten heeft gezet op verkoop in plaats van herfinanciering, dit tegen de expliciete wens in van een grote meerderheid van de certificaathouders?
De vraag bevat aannames en stellingnames over wat partijen al dan niet gedaan hebben en waartoe partijen al dan niet toe bereid zijn/waren. Ik beperk mijn reactie tot zaken die in relatie tot regelgeving voor woningcorporaties van belang zijn. De verkoop van de WIF-portefeuille is het resultaat van een traject van 2 jaar waarin is gezocht naar oplossingen voor het financieringsprobleem. Het uitblijven van reële financieringsvoorstellen, onder andere omdat er geen partijen bereid waren het eigen vermogen van het WIF aan te vullen, heeft vorig jaar geleid tot het onderzoeken van een eventuele verkoop. Toen eind november 2014 diende te worden besloten over een verkoop bleek dit de enige beschikbare oplossing om de financiering per 31 maart 2015 af te lossen.
Kunt u aangeven hoe groot het boekverlies is dat de certificaathouders zullen leiden en welke financiële gevolgen dit heeft voor de vijf certificaathouders met de meeste certificaten?
Het boekverlies van de certificaathouders heeft geen relatie met de verkoop. Het vastgoed van het WIF is door de vastgoedcrisis sterk gedaald in waarde. Daarmee is de waarde van het WIF sterk gedaald en het eigen vermogen zoals ingebracht door certificaathouders ook sterk afgenomen. Het beperkte eigen vermogen van het WIF is ook de reden waarom het aantrekken van vreemd vermogen zo lastig is gebleken. De meeste certificaathouders hebben dan ook de afgelopen jaren afgeboekt op hun certificaten.
In de openbare bijlage bij de jaarrekening van WIF wordt de nominale waarde van onder andere de 5 grootste certificaathouders gegeven. In de jaarrekeningen over 2013 van de certificaathouders staat de waarde van de WIF certificaten. Dit geeft het volgende beeld (bedragen *1.000 euro):
Nominale waarde
WIF-certificaten
Collegiale lening verstrekt aan WIF
Waardering volgens jaarrekening 2013
Woonbron
39.000
16.600
Ressort Wonen
8.760
6.985
Vivare
6.565
0
Stichting Mooiland
6.049
1.500
1
Wst De Goede Woning
6.000
1.500
Gezien de actuele situatie ligt het in de lijn der verwachting dat corporaties in de jaarrekening 2014 de certificaten (verder) zullen afwaarderen. Het CFV houdt in zijn financiële beoordeling rekening met de WIF-certificaten. Het CFV verwacht dat corporaties door afwaardering van de certificaten niet in de problemen zullen komen.
Het draagvlak voor legalisering van softdrugs |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Drugsbeleid» van EenVandaag waar 29.131 leden van het EenVandaag Opiniepanel aan hebben meegedaan?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat 56 procent van de deelnemers vindt dat u experimenten met de organisatie van wietteelt door gemeenten zou moeten toestaan?
Ik heb kennis genomen van dit percentage.
Klopt het dat u net als uw ambtsvoorganger geen ruimte ziet voor de experimenten met de teelt en verkoop van wiet die lokale bestuurders hebben ingediend?
Ik onderschrijf de ernst van de problematiek. Met de burgemeesters ben ik dan ook van mening dat deze problematiek moet worden bestreden. Het lokaal bestuur beschouw ik hierin als een zeer belangrijke partner. Ik onderhoud regelmatig contact met burgemeesters van gemeenten die zich met deze problemen geconfronteerd zien. De voortzetting van de gezamenlijke aanpak van deze vormen van overlast en criminaliteit blijft van groot belang.
In het licht van de internationale afspraken waar Nederland zich aan heeft verbonden is het op dit moment niet mogelijk om over te gaan tot (experimenten met) regulering van de teelt. Zoals uit het onderzoek «Internationaal recht en cannabis, een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt» volgt, stuit eventuele regulering op juridische bezwaren. De conclusies van het rapport, dat ik op 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden2, zijn nog steeds van toepassing.
Daarnaast is het grootste gedeelte van de wietproductie bestemd voor de export. Uit het WODC-rapport «De export van in Nederland geteelde cannabis» volgt dat ongeveer 80 tot 90% (tussen de 78 en 91 procent of tussen de 86 en 95 procent, afhankelijk van de gebruikte definitie van gebruik door niet-ingezetenen) van de in Nederland geteelde cannabis bestemd is voor de export.
Dit onderzoek heb ik op 16 december 2014 aan uw Kamer gezonden3. Van de totale teelt is maar een klein gedeelte bestemd voor de Nederlandse coffeeshops. Regulering zal derhalve van zeer beperkt nut zijn bij het beter kunnen bestrijden van de georganiseerde criminaliteit die zich met de hennepteelt bezighoudt.
De gezamenlijke, geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit en overlast moet worden voortgezet. Met de inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet, die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, hebben Openbaar Ministerie en politie er een middel bijgekregen om het faciliteren van illegale hennepteelt beter aan te pakken. Door samen krachtig op te trekken kan drugscriminaliteit en de daarmee gepaard gaande overlast verder worden teruggedrongen.
Bent u bereid om experimenten met gereguleerde wietteelt toe te laten met als doel de belangen van de volksgezondheid, de openbare orde, de algemene veiligheid van personen en goederen of de rechtszekerheid beter te waarborgen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Welke alternatieven biedt u om de huidige problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe en op welke termijn gaat u de problemen met straatoverlast, illegale drugshandel en branden door wietteelt oplossen?
Zie antwoord vraag 3.
Het niet naleven van de meldplicht voor incidenten met gevaarlijke stoffen |
|
Eric Smaling , Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Meldplicht voor incidenten gevaarlijke stoffen niet nageleefd»?1
Ja.
Is het waar dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet actief handhaaft op het niet melden van incidenten? Zo ja, wat is daarvan de reden? Zo nee, waaruit blijkt dan het tegendeel?
Nee, dit is niet juist. Alle incidenten met gevaarlijke stoffen moeten direct worden gemeld bij de ILT. Om de naleving van de wettelijke meldplicht te bevorderen, past de ILT verschillende interventies toe, preventief door voorlichting te geven en repressief door handhavend op te treden. In 2014 is er acht keer handhavend opgetreden vanwege het niet melden van een incident. In zeven situaties is tegen de betrokken bedrijven proces verbaal opgemaakt.
Onderschrijft u de conclusie van ILT dat de meld- en registratieprocedure van incidenten te omslachtig is? Zo ja, hoe is dat volgens u te vereenvoudigen? Zo nee, hoe kan er voor gezorgd worden dat er vaker melding gemaakt wordt van incidenten met gevaarlijke stoffen?
Het is van belang dat voor de meldplichtige duidelijk is waar incidenten met gevaarlijke stoffen moeten worden gemeld. De inrichting van één meld- en registratieloket voor gevaarlijke stoffen bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT in 2014 vergemakkelijkt het melden en registreren van incidenten met gevaarlijke stoffen. ILT geeft voorlichting om de bekendheid met de meldplicht en het Meld- en Informatiecentrum te vergroten.
Is het waar dat vervoerders niet altijd bekend zijn met ILT, en om die reden geen melding maken van incidenten met gevaarlijke stoffen? Zo ja, wat kan er volgens u aan gedaan worden om de bekendheid van ILT onder vervoerders te vergroten?
Vervoerders geven voor het niet-melden van incidenten in voorkomende gevallen aan, niet op de hoogte te zijn van de meldplicht. De ILT heeft de meldplicht in de afgelopen jaren breed onder de aandacht gebracht bij haar ondertoezichtstaanden door onder meer speciale sectorbijeenkomsten te organiseren en voorlichting over de meldplicht te geven. Ook de brancheorganisaties besteden aandacht aan de meldplicht.
Om het melden van incidenten te vergemakkelijken, is in 2014 één meldloket gevaarlijke stoffen ingericht bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT. Er is op dit moment bij de ILT een stijging waarneembaar van het aantal meldingen.
Is het waar dat het aantal incidenten veroorzaakt door menselijk falen is toegenomen de afgelopen jaren? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?
Het is niet bekend of het aantal incidenten door menselijk falen de afgelopen jaren is toegenomen. Uit eerder onderzoek en analyse van incidenten blijkt dat onder meer het niet-volgen van procedures bij laad- en loshandelingen alsmede het ontbreken van laad- en losprocedures redenen zijn voor incidenten. De aanwezigheid en naleving van dergelijke procedures zijn dan ook vast onderdeel van de controles die de ILT uitvoert.
Bent u van mening dat er verplicht een gevarenaanduiding op een transportmiddel moet worden bevestigd als er gevaarlijke stoffen aan boord zijn, ook als het gaat om kleinverpakking met gemengde transporten? Zo ja, gaat u zich hier hard voor maken? Zo nee, waarom niet?
In de internationale verdragen inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, over de weg en over de binnenwateren (RID, ADR en ADN), zijn reeds verplichtingen met betrekking tot de kenmerking van de vervoersmiddelen en met betrekking tot verpakkingen opgenomen. Dat is ook het geval voor het vervoer van kleinverpakkingen, de zogeheten gelimiteerde hoeveelheden. Transportmiddelen die gevaarlijke stoffen in gelimiteerde hoeveelheden en boven bepaalde drempelhoeveelheden vervoeren, moeten zijn voorzien van specifieke kenmerking. Vanuit veiligheidsoogpunt heeft nadere regelgeving daarom geen toegevoegde waarde.
De abortuspil bij de huisarts |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Abortuswet is niet nodig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Woman on Waves dat iemand tot 6,5 weken juridisch niet zwanger is, en een overtijdbehandeling dan noch onder de strafwet, noch onder de abortuswet valt?
Zwanger is met name een medisch begrip in plaats van een juridisch begrip. Zoals ook aangegeven in het mondelinge vragenuur bestaat er al lange tijd een verschil van mening tussen Women on Waves en het Ministerie van VWS. Women on Waves is van mening dat iemand die overtijd is niet onder het Wetboek van Strafrecht of onder de Wet afbreking zwangerschap (Waz) valt. Op basis van artikel 296 Wetboek van Strafrecht is het uitvoeren van een behandeling waardoor de arts weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor een zwangerschap kan worden afgebroken strafbaar. De enige uitzondering hierop is het vijfde lid waarin staat dat een dergelijke behandeling alleen mag worden uitgevoerd in een ziekenhuis of kliniek met een vergunning onder de Wet afbreking zwangerschap.
Deelt u de mening dat onduidelijkheid over uitvoering van de medicamenteuze overtijdbehandeling door de huisarts kan leiden tot maatschappelijke onrust? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om misverstanden hieromtrent te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Huisartsen leveren verantwoorde zorg. Voor het eventueel toestaan dat huisartsen de medicamenteuze overtijdbehandeling uitvoeren, geldt voor mij wel als randvoorwaarde dat er niet wordt getornd aan de hoge kwaliteit en veiligheid de we nu hebben in de praktijk.
Wat vindt u van de opvatting van Woman on Waves dat Nederland qua toegang tot medicamenteuze abortushulpverlening hopeloos achterloopt?
Deze visie deel ik niet. Klinieken en ziekenhuizen met een Waz-vergunning voeren al sinds het begin van de wet de overtijdbehandelingen uit naast de afbrekingen die onder de Wet afbreking zwangerschap vallen. Ook in de klinieken en de ziekenhuizen is het mogelijk om een medicamenteuze abortus te laten uitvoeren. Ik heb tot op heden geen geluiden vernomen dat de toegang tot medicamenteuze abortus problematisch is.
Bent u bereid een commissie in te stellen onder regie van uw ministerie, met daarin de belangrijkste stakeholders, om op korte termijn met een standpunt te komen over dit vraagstuk? Zo ja, aan welke stakeholders denkt u dan?
Zoals ik heb toegezegd in het debat naar aanleiding van de mondelinge vragen ben ik bereid om in gesprek te gaan met de verschillende stakeholders op dit terrein. Over de vorm waarin dit gaat plaatsvinden beraad ik mij nog. Qua stakeholders denk ik onder andere aan de KNMG, de Landelijke Huisartsen Vereniging, de Nederlandse vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, het Nederlands Genootschap van abortusartsen, de Inspectie voor de gezondheidszorg, abortusklinieken en ziekenhuizen.
Deelt u de mening dat het voor jonge vrouwen, afkomstig uit een moeilijke gezinssituatie, niet eenvoudig is door de hun vertrouwde huisarts naar een vreemde kliniek in een vreemde stad verwezen te worden om de abortus te regelen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat goede seksuele voorlichting aan en inzet op weerbaarheid van deze vrouwen noodzakelijk is bij een overtijdbehandeling door de huisarts? Zo nee, waarom niet?
Sommige vrouwen geven de voorkeur aan een behandeling in een kliniek in een vreemde stad. Echter, ik kan mij goed voorstellen dat het voor andere vrouwen belangrijk is dat de behandeling door een vertrouwenspersoon wordt uitgevoerd die bekend is met de situatie en omgeving van de vrouw. Ook weet de huisarts vaak veel van de thuissituatie en kan de huisarts beter inspelen op het voorkomen van ongewenste zwangerschap in de toekomst door het gesprek over anticonceptie in de persoonlijke context te voeren. Daarom wil ik graag kijken naar de meerwaarde van behandeling door de huisarts. Daarbij is voor mij wel de randvoorwaarde dat er niet wordt getornd aan de hoge kwaliteit en veiligheid die we nu hebben in de praktijk. Hierbij hoort ook de counseling en de nazorg na de behandeling.
Op welke wijze kunnen goede counseling en voorlichting, nazorg en landelijk eenduidige registratie van overtijdbehandelingen geborgd worden indien huisartsen deze behandeling gaan uitvoeren?
Ik vind het van belang dat er goede counseling en voorlichting is. Ook moet de nazorg goed geregeld worden en dient de registratie van alle afbrekingen geborgd te zijn. Deze vraagstukken wil ik graag bespreken met de verschillende stakeholders.
Het militaire optreden van onder meer Saudi-Arabië in Jemen |
|
Harry van Bommel , Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten van mensenrechtenorganisaties en journalisten over tientallen doden onder burgers door luchtaanvallen van onder meer Saudi-Arabië op doelen in Jemen, onder andere een aanval op een VN-vluchtelingenkamp?1 Welk beeld heeft u hiervan?
Ja.
Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over de vele slachtoffers die vallen als gevolg van het voortdurende oorlogsgeweld in Jemen, alsmede de zeer ernstige humanitaire consequenties van het conflict. Er is sprake van tekorten aan voedsel, water en medische voorzieningen.
Volgens OCHA zijn er 311 dodelijke slachtoffers gevallen in de periode tussen 26 maart en 7 april. De meeste slachtoffers vielen in de steden Sana’a, Aden en Al-Dhale’e. De WHO spreekt van 614 doden en 2038 gewonden in de periode tussen 19 maart en 5 april. Het aantal ontheemden ligt volgens UNICEF rond de 100.000, het overgrote deel (80.000) in het zuiden.
Deelt u de zorgen van o.a. Amnesty International en Human Rights Watch dat dergelijke aanvallen mogelijk in strijd zijn met het oorlogsrecht? Indien ja, hoe spreekt u de landen hierop aan?
Het kabinet heeft kennis genomen van genoemde berichten van Amnesty International en Human Rights Watch. Er is op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar om een afgewogen oordeel te geven of de luchtaanvallen in overeenstemming met het toepasselijke humanitair oorlogsrecht zijn uitgevoerd.
Deelt u de analyse dat luchtaanvallen door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië bijdragen aan verdere escalatie van het conflict in Jemen? Indien neen, waarom niet?
Er is al lange tijd in Jemen sprake van een instabiele situatie. Op basis van een initiatief van de landen van de Gulf Cooperation Council, waaronder Saoedi-Arabië, en onder aanvoering van de VN, werd lange tijd gewerkt aan een inclusief politiek proces dat alle partijen omvat en dat beoogde de weg te bereiden voor politieke, sociale en economische hervormingen.
De verdere militaire opmars van de Houthi’s in maart, toonde aan dat zij niet open stonden voor een politieke oplossing. Met de aanval op Aden raakte een politieke oplossing nog verder uit het zicht. President Hadi heeft toen de internationale gemeenschap gevraagd militair in te grijpen. Dit vormde de aanleiding voor de militaire interventie onder leiding van Saoedi-Arabië.
De interventie is niet zonder risico’s. Proportionaliteit is van groot belang, burgerdoden moeten worden vermeden, en internationaal recht moet worden nageleefd. Het kabinet is van mening dat de Houthi’s zo spoedig mogelijk hun wapens moeten neerleggen om een nog verdere escalatie te voorkomen. Alle partijen moeten terugkeren naar de onderhandelingstafel.
Hoe beoordeelt u berichten dat een Saudisch grondoffensief aanstaande is?2
Het kabinet heeft kennis genomen van persberichten waarin wordt geschreven dat een grondoffensief zou worden voorbereid. Saoedi-Arabië heeft verklaard een grondoffensief niet uit te sluiten. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië hiertoe op korte termijn wil overgaan.
Bent u bereid om bilateraal en in EU-verband op te roepen tot een direct staakt-het-vuren zodat teruggekeerd kan worden naar onderhandelingen onder leiding van de VN?
Nederland is van mening dat dit conflict niet opgelost kan worden met militaire middelen. Nederland zal, met internationale partners, aandringen op een politieke oplossing met betrokkenheid van alle partijen. De partijen moeten terug naar de onderhandelingstafel, onder leiding van de VN, op een neutrale locatie.
Nederland zal dit voortdurend blijven uitdragen, in Europees verband en in consultaties met regionale partners. De Raad Buitenlandse Zaken zal op 20 april waarschijnlijk ook over Jemen spreken. Nederland zal bij die gelegenheid bovengenoemde boodschappen herhalen.
Kunt u uw antwoorden toelichten en deze vragen spoedig beantwoorden?