Het rapport van Oxfam Novib over investeringen van de Wereldbank |
|
Joost Taverne (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de inhoud van het rapport van Oxfam Novib «The suffering of others» van 2 april 2015?1
Ja, ik ken het rapport.
Kunt u een waardering geven van de conclusies en aanbevelingen die in het rapport worden gedaan ten aanzien van misbruik van gelden van de International Finance Corporation (IFC)?
Ik neem het rapport zeer serieus. Hoewel het stuk weinig nieuwe informatie bevat en ook niet aantoont dat de problemen structureel zijn, zal ik IFC tijdens de Voorjaarsvergadering aansporen om de conclusies en aanbevelingen in de reguliere dialoog die IFC met het middenveld heeft te bespreken. Ik zal de resultaten van die dialoog nauwlettend in de gaten houden.
De afgelopen paar jaar heeft Nederland zich in de raad van bewindvoerders van de Wereldbank Groep sterk gemaakt om de risico’s, die inherent zijn aan investeren via financiële intermediairs, nog beter te beheersen. IFC heeft mede daardoor de afgelopen jaren diverse verbeteringen doorgevoerd, neergelegd in een Actie Plan naar aanleiding van het Audit report 2013 van IFC’s Compliance Advisor/Ombudsman. Ook blijft IFC werken aan een interne cultuur waarin het realiseren van ontwikkelingseffecten en vermijden van ecologische en sociale schade een centrale plaats innemen. Genoemd kunnen ook worden training voor het personeel en het benoemen van een vice president Corporate Risk and Sustainability. Nederland zal de IFC hierin de komende jaren verder blijven aanmoedigen.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het rapport dat de effecten van investeringen door de IFC het tegenovergestelde zijn van wat door de Wereldbank wordt beoogd?
Deze conclusie vind ik te algemeen gesteld. IFC steunt haar klanten actief, ook financiële intermediairs, om hun capaciteit ten aanzien van het analyseren en beheersen van sociale en milieu risico’s te verbeteren en waar nodig in lijn te brengen met IFCs Sustainability Framework.
Er zijn altijd risico’s verbonden aan investeringen, ook bij investeringen in ontwikkelingslanden. IFC steunt deze financiële intermediairs dan ook niet alleen met geld, maar verleent ook technische assistentie zodat zij kunnen voldoen aan de eis van IFC dat het risico op negatieve neveneffecten op mens en milieu adequaat wordt afgedekt.
Uiteraard kan het altijd beter. Dat vind IFC ook en daarom hanteert ze sinds 1 januari 2012 ook strengere regels. De voorbeelden in het Oxfam rapport hebben allemaal betrekking op investeringen die voor die tijd gedaan zijn.
Hoe beoordeelt u de stelling in het rapport dat er geen publieke informatie is over de besteding van 94% van de investeringen van de IFC?2
Het rapport heeft de stelling dat er geen publieke informatie is over 94% van de IFC investeringen in financiële intermediairs met een risico rating «high risk», dus niet over 94% van alle IFC investeringen. Daarbij gaat de stelling in het rapport over de klanten van de financiële intermediairs waarin IFC investeert.
Dat hierover geen publieke informatie is, betekent niet dat IFC ook geen informatie heeft – integendeel, IFC houdt nauwgezet dergelijke investeringen in de gaten. In veel landen verbiedt de privacywetgeving het verspreiden van informatie over leningen verstrekt door financiële instellingen. Echter, in het geval er aanwijzingen zijn dat een IFC klant de performance standards schaadt kan de Compliance Advisor/Ombudsman informatie over de investeringen opvragen.
Kunt u aangeven wat de financiële bijdrage is van Nederland aan dit type activiteiten van de IFC?
Nederland levert geen bijdragen aan IFC investeringen in investeringsfondsen. Wel draagt Nederland bij aan het Global Agriculture and Food Security Program (GAFSP), dat onder meer via banken financiering ondersteunt voor kleine boeren. IFC beheert dit programma. Daarnaast draagt Nederland bij aan het Conflict-Affected States in Africa Program (CASA). Met CASA ondersteunt IFC capaciteitsopbouw voor banken en diens klanten in fragiele staten in Afrika.
Hoe controleert u wat er met de financiële bijdrage van Nederland aan de IFC gebeurt?
Het is voor de controle door Nederland op IFC in de eerste plaats essentieel om sterk vertegenwoordigd te zijn in de raad van bewindvoerders van de Wereldbank Groep. Hier worden de interne regels vastgesteld. Doordat Nederland voorzitter is van een kiesgroep kunnen we direct met het management van de bank in gesprek gaan wanneer er een investeringsbeslissing genomen wordt of wanneer er bij een bestaande investering problemen ontstaan. Dit is in het geval van de Honduras casus ook gebeurd, en wordt ook in het Oxfam rapport benoemd. Zie voorts ook mijn antwoord onder 1.
Nederland heeft haar trustfundbeleid aangescherpt, zoals ook een paar keer met de Tweede Kamer besproken. Er is gekozen om focus aan te brengen en Nederland steunt steeds minder trustfunds, maar wel met een wat grotere bijdrage. Hierdoor krijgt Nederland een stoel aan tafel bij betreffende steering committees. Daarnaast is er regulier overleg tussen medewerkers van mijn ministerie en IFC, dit geldt zeker ook voor GAFSP en CASA. Nederland wordt door de omvang van haar bijdragen en actieve rol in steering committees als een belangrijke donor beschouwd door IFC.
In hoeverre is het type activiteiten dat de IFC ontplooit nog steeds de meest aangewezen manier om de doelstellingen van de Wereldbank te bereiken?
IFC levert met haar activiteiten een belangrijke bijdrage aan het versterken van de private sector in ontwikkelingslanden, dat een belangrijke voorwaarde is voor het bereiken van de doelstellingen van de Wereldbankgroep. De op de financiële sector gerichte activiteiten maken hier een belangrijk deel van uit. Met het steeds verder verbeteren van haar risicomanagement kan IFC het ontwikkelingseffect van haar operaties blijven vergroten.
Tussen 2010 en 2013 investeerde IFC USD 15,5 miljard in financiële intermediairs, waaronder USD 7 miljard in op het MKB gerichte banken en USD 1,4 miljard in microkrediet instellingen. De door IFC gesteunde financiële intermediairs hebben mede hierdoor in 2013 meer dan 5 miljoen leningen met een totale waarde van USD 275 miljard verstrekken aan kleine bedrijven in ontwikkelingslanden en 29 miljoen microkredieten met een totale waarde van USD 28 miljard aan individuen.
Doordat IFC de financiële intermediairs waarin ze investeert ook technische assistentie geeft ontstaat er een multiplier effect. IFC beïnvloed zo namelijk niet alleen de IFC middelen bij die klant, maar alle middelen van die klant. Wanneer de IFC klant daarnaast ook nog externe middelen katalyseert, bijvoorbeeld door gezamenlijk met een andere partij aan een bedrijf te lenen, zullen voor de gezamenlijke lening aan dat bedrijf de performance standards moeten gelden. Op deze wijze worden belangrijke ontwikkelingswinsten gerealiseerd.
Bent u bereid de Nederlandse bijdrage aan de IFC te heroverwegen, indien de IFC geen volledige transparantie geeft over haar investeringen en de effecten ervan?
Nee, daartoe zie ik geen aanleiding.
Het onder druk zetten van de cliëntenraad voor het programma ‘Anita wordt opgenomen’ |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het gegeven dat het tv-programma «Anita wordt opgenomen», waarbij de presentatrice eind vorig jaar in een ggz-instelling verbleef, alleen tot stand kon komen door stevige druk op de cliëntenraad uit te oefenen?1
Als de bestuurder daadwerkelijk druk heeft uitgeoefend op de cliëntenraad om het adviestraject te beëindigen ondanks de positieve uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV), dan vind ik dat uiterst betreurenswaardig. De cliëntenraad moet eigenstandig een afweging kunnen maken, zeker wanneer het gaat om fundamentele zaken als de privacybescherming van kwetsbare cliënten.
Klopt de bewering dat de cliëntenraad door de directie van GGz-Centraal onder druk is gezet om alsnog medewerking te verlenen aan de opnames van het tv-programma, ondanks bezwaren van personeel en patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betreffende instelling heeft in een reactie op haar website aangegeven dat er rondom het adviestraject met de cliëntenraad is gesproken over mogelijke financiële consequenties. Het is niet aan mij om te beoordelen of de zorgaanbieder daarbij druk heeft uitgeoefend op de cliëntenraad om het adviestraject te beëindigen en of er daarbij gesproken is over (hoge) schadeclaims. Het is ook niet aan mij om dat nader te onderzoeken. Op verzoek van (een van de) partijen kan een dergelijk geschil worden voorgelegd aan de LCvV of de rechter.
Klopt het dat producent Skyhigh-TV dreigde met een hoge schadeclaim, indien er geen medewerking zou worden verleend bij de productie en het uitzenden van het tv-programma? Om wat voor bedrag ging het daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Is het inderdaad zo dat er door de directie gedreigd is dat de claim mogelijk ten koste zou gaan van de directe zorgverlening? Wat is hierop uw reactie? Bent u bereid de directie ter verantwoording te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven aangegeven, is mij niet bekend of en zo ja, op welke wijze er druk is uitgeoefend door de zorgaanbieder op de cliëntenraad. Het is ook niet aan mij om de bestuurder ter verantwoording te roepen. Dat is aan de raad van toezicht. Zo’n dreiging zou ik overigens verwerpelijk vinden.
Vindt u het wenselijk dat in een ggz-instelling medewerkers en patiënten onder druk gezet worden door directies en tv-producenten om medewerking aan een tv-programma af te dwingen? Zo nee, wat gaat u doen om dit in het vervolg te voorkomen?
Zoals hierboven aangegeven vind ik dat de cliënten en personeelsvertegen-woordiging eigenstandig een afweging moeten kunnen maken, zeker wanneer het gaat om fundamentele zaken als de privacybescherming van kwetsbare cliënten en medewerkers. GGZ Nederland heeft over het cameragebruik binnen GGZ instellingen bovendien branchenormen geformuleerd.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording op vergelijkbare vragen van de leden Bouwmeester en Tamanal (beiden PvdA), ben ik voornemens de huidige medezeggenschapsregels in de zorg te verbeteren.2 Daarbij streef ik ernaar de medezeggenschapsregels aan te scherpen door onder andere een instemmingsrecht in te voeren voor zaken die direct het cliëntenbelang raken, en door de praktijk en het gebruik van de bestaande geschillenprocedure te verduidelijken en waar nodig te verbeteren.
Doet dit voorval u ook zo denken aan de situatie destijds bij de Spoedeisende Hulp van het VUmc te Amsterdam waar tv-producent Eyeworks ongevraagd mensen filmde?2
Ik kan niet beoordelen in hoeverre deze zaak overeenkomt met de casus van het VuMC. De wettelijke regels zoals ik die in mijn reactie rondom de VuMC casus aangegeven heb, zijn onverminderd van kracht.5
Zoals ook in die reactie is aangegeven, volgt uit de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) dat patiënten alleen mogen worden gefilmd wanneer zij voorafgaand aan de opnames toestemming hebben gegeven. Deze toestemming moet vrijwillig en weloverwogen zijn, en ondubbelzinnig en uitdrukkelijk zijn gegeven op basis van juiste en volledige informatie. Ook moeten patiënten tijd hebben om die informatie te verwerken en de gevolgen van hun toestemming in te schatten. Zoals het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) rondom de VuMC-Eyeworks casus aangaf, kan er bij spoedeisende situaties, waarbij personen een dringende hulpvraag hebben – en dus ook bij crisissituaties in de GGZ – geen sprake zijn van welbewuste toestemming.
Kunt u zich uw reactie nog herinneren op bepaalde moties3? Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat patiënten alleen mogen worden gefilmd wanneer zij voorafgaand vrijwillig en weloverwogen toestemming hebben gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat er bij het filmen in een ggz-instelling überhaupt geen sprake kan zijn van een weloverwogen besluit bij het geven van toestemming om te filmen? Zo ja, bent u van mening dat er sprake is van een overtreding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een zorgaanbieder zich houdt aan de hierboven vermelde wettelijke regels, alsook aan de geldende regels rondom medezeggenschap en eventuele branchenormen op dit vlak, dan zie ik geen bezwaar tegen het maken van tv-opnames, mits aan alle voorwaarden is voldaan.
Uit de uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) maak ik op dat de medezeggenschapsregels op de locatie Flevoland niet goed zijn gehanteerd. Echter, de cliëntenraad heeft vervolgens besloten het adviestraject niet verder te vervolgen en heeft ook geen beroep tegen de uitzendingen ingediend bij de rechter.
Bent u van plan de Raad van Bestuur en/of de Raad van Toezicht van deze ggz-instelling tot de orde te roepen? Zo nee, hoe denkt u dan dat dergelijke ongewenste situaties in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Zoals ook aangegeven op de vragen van de leden van de PvdA over deze zaak ben ik van mening dat de zorgaanbieder geen schoonheidsprijs verdient.6 Echter, in de zorg hebben we regels vastgesteld rondom medezeggenschapsgeschillen. Die zijn door beide partijen gevolgd. Ik heb daarin geen rol. Het aanspreken van de raad van bestuur is de taak van de raad van toezicht. Wanneer de kwaliteit of veiligheid van zorg – ten gevolge van deze zaak – in het geding komt, dan zal de IGZ optreden.
Bent u bereid, evenals in de situatie destijds met Eyeworks in het VUmc, alles in het werk te stellen om het oneigenlijk verkregen beeldmateriaal te laten vernietigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitzendingen van «Anita wordt opgenomen» zijn op televisie te zien geweest. De zorginstelling heeft in een reactie aangegeven dat alle betrokkenen voor het filmen om toestemming zijn gevraagd en voor de uitzending hebben kunnen aangeven welke beelden over hen persoonlijk mochten worden uitgezonden. Ik ga ervan uit dat beeldmateriaal waar cliënten geen toestemming voor hebben gegeven om uit te zenden, door de tv-producent is dan wel wordt vernietigd.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek te laten doen naar deze casus? Zo neen, waarom niet?
De IGZ heeft in oktober 2014 een anoniem signaal ontvangen over de aankondiging van de tv-opnames voor het programma «Anita wordt opgenomen». De IGZ heeft hierop contact opgenomen met de Raad van Bestuur van de instelling, om te verifiëren of in de besluitvorming rondom deelname aan het programma de privacy en de patiëntenrechten voldoende bewaakt werden. De toen bij IGZ bekende informatie gaf geen aanleiding voor nader onderzoek of ingrijpen in de handelwijze van de instelling.
De IGZ neemt op basis van recente berichtgeving in de pers rondom het tv-programma het nieuwe signaal in behandeling en doet zo nodig nader onderzoek.
De inspectie heeft overigens niet de taak om toe te zien op of te bemiddelen bij individuele geschillen rondom de medezeggenschap tussen een zorgaanbieder en diens cliëntenraad. De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) bevat daarvoor een geschillenprocedure bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden en een weg naar de kantonrechter.
Het bericht ‘Geen boete abonnementhouder zwartrijden’ |
|
Betty de Boer (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geen boete abonnementhouder zwartrijden»?1
Ja.
Wat is uw mening over het door Reizigers openbaar vervoer (Rover) en de Consumentenbond uitgevoerde onderzoek naar boetes voor reizigers met een afgekocht reisrecht?
In het onderzoek is als invalshoek gekozen dat bij bepaalde afgekochte reisrechten een incheckplicht onnodig is. Deze invalshoek lijkt vanuit reizigersperspectief misschien wenselijk, maar er zijn ook kanttekeningen bij te plaatsen. Wanneer er bij het ene reisrecht wel moet worden ingecheckt en bij het andere niet, dan wordt de kans op verwarring en fouten vergroot. Bij de OV-chipkaart is ervoor gekozen om alle reizigers op dezelfde manier te laten in- en uitchecken. Een eenduidig handelingsperspectief is duidelijk voor alle reizigers. Met de wettelijke incheckplicht is deze uniformiteit geborgd.
Daarnaast biedt de incheckplicht ook voordelen voor de reiziger. De transactiegegevens zijn bruikbaar bij een beroep op de Geld terug bij Vertraging regeling; gegevens kunnen gebruikt worden bij de belastingaangifte of declaratie van reiskosten. Bovendien kan de vervoerder ten behoeve van de reiziger extra voertuigen inzetten indien uit de transactiegegevens blijkt dat de voertuigen op bepaalde trajecten vol zijn.
Wat betreft het beboeten is het vergeten in- of uitchecken van een andere orde dan structureel niet in- en uitchecken. Reizigers die per ongeluk niet ingecheckt zijn, en waarvan vast te stellen is dat ze op andere reizen wel altijd in- en uitchecken, zouden de kans moeten krijgen de fout te herstellen. Ik heb de vervoerders gevraagd hiervoor gezamenlijk met een coulancebeleid te komen.
Is bij u bekend hoeveel van deze reizigers een boete bij de rechter aanvechten? Heeft u ook inzicht in de administratieve en financiële lasten die dit met zich mee brengt voor de rechtspraak? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen?
Nee, dat is mij niet bekend.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn die de vervoerder maakt bij de restitutie van een boete aan een reiziger met een abonnement?
Is het waar dat het voor de controleur mogelijk is om te zien of een reiziger een afgekocht reisrecht heeft op het traject waarop de reiziger reist? Zo nee, zijn er mogelijkheden om dat inzicht aan de controleur wel te kunnen bieden en bent u bereid die mogelijkheden nader te onderzoeken?
Nee, daar heb ik geen zicht op.
Deelt u de mening dat reizigers met een abonnement die vergeten zijn in te checken niet zwart reizen, aangezien zij wel degelijk voor hun reis betaald hebben? Deelt u de mening dat deze reizigers daarom ook niet beboet zouden dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de controleur kan dit zien. Hij kan ook het reisgedrag van de reiziger zien en op basis daarvan vaststellen of de reiziger bij andere reizen wel in- en uitcheckt.
Deelt u de mening dat het beboeten van deze groep reizigers indruist tegen het principe van de reiziger op één, twee en drie?
Zie antwoord 2.
Is het aantal klachten over boetes voor deze groep reizigers recent afgenomen, als gevolg van het coulancebeleid dat NS zegt te betrachten?2 Zo nee, welke aanvullende maatregelen neemt NS?
Nee. Het uitgangspunt is helder, iedereen moet in- en uitchecken. Reizigers die structureel niet in- en uitchecken reizen zonder een geldig vervoerbewijs en het is aan de vervoerders hoe zij hiermee omgaan.
Reiziger op één, twee en drie betekent bij mij dat wanneer een reiziger per ongeluk vergeet in te checken en waarvan vast te stellen is dat hij op andere reizen wel altijd in- en uitcheckt, dat men de kans krijgt deze fout te herstellen.
Bovendien zijn er servicemogelijkheden gekoppeld aan de in- en uitcheckgegevens. Zie antwoord 2. Deze mogelijkheden zijn juist in het belang van de reiziger.
Bij welke abonnementen en welke vervoerders is het beboeten van het afgekochte reisrecht aan de orde? Kunt u kwantificeren hoe vaak deze boete wordt opgelegd, door wie, en bij welke abonnementhouders?
Abonnementhouders met een vrij reizenabonnement van NS krijgen geen boete als zij vergeten zijn om in te checken op een volledig afgekochte dag. Als het per ongeluk toch eens voorkomt, dan wordt de boete door NS gecorrigeerd.
Het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart onderzoekt na de vliegramp bij Germanwings |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart wil onderzoeken na de vliegramp bij Germanwings?1
Ja.
Bent u bereid het voorbeeld van de Duitse regering te volgen, door een speciale werkgroep op te richten die veiligheidskwesties in de luchtvaart gaat bestuderen, naar aanleiding van de crash van vorige week in de Franse Alpen met het toestel van Germanwings? Zo nee, waarom niet?
In Annex 13 van het ICAO-verdrag is vastgesteld op welke wijze een onderzoek wordt ingesteld om de oorzaken van het ongeval of incident te achterhalen en om incidenten en ongevallen in de toekomst te voorkomen. Conform Annex 13 is Frankrijk de leider van het onderzoek. Duitsland is als land waar de luchtvaartmaatschappij geregistreerd staat deelnemer aan het onderzoek. Aangezien het een airbus betrof is de EASA, als certificeerde van het vliegtuig, ook betrokken.
Zaken als eisen die aan vliegtuigen en bemanning moeten worden gesteld, worden in Europa door het Europese Agentschap voor de luchtvaartveiligheid (EASA) voorbereid en als Europese regel vastgelegd. Op deze wijze wordt de expertise van alle lidstaten benut en hebben de regels een brede doorwerking. De EASA heeft de dag nadat de acties van de co-piloot bekend werden aanbevelingen gepubliceerd. Daarmee heeft het Agentschap aangetoond de actuele problematiek prioriteit te geven.
Duitsland heeft aangegeven de informatie waar hun discussiegroep meekomt in te brengen in internationaal verband.
Nederland zal er bij EASA op aandringen om de werkzaamheden te continueren en in internationale samenwerking dit onderwerp op korte termijn te bespreken. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Naast leren van het verleden is er ook op de toekomst gericht EU-onderzoeksprogramma (Future Safety Sky) dat onder leiding van het Nederlandse Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium veiligheidskwesties in de luchtvaart bestudeert. Het programma bestrijkt een breed terrein van veiligheidsonderwerpen en brengt 32 partners (instituten, landen en sectorpartijen) samen om onderzoek af te stemmen en mogelijke gaten af te dekken.
Ik heb vertrouwen in de manier waarop in internationaal verband (ICAO, EASA en de betrokken staten) wordt samengewerkt. Dit maakt het niet nodig om als Nederland een eigen werkgroep in te stellen.
Voelt u, net zoals uw Duitse collega(«s), de verantwoordelijkheid om als verantwoordelijk bewindspersoon na te gaan of er nog verbeterslagen gemaakt kunnen worden ten aanzien van de vliegveiligheid in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sector in zijn aard en qua regelgeving zo internationaal als luchtvaart. Mijn verantwoordelijkheid houdt in dat verbeteracties vergen dat er vanaf het begin af aan wordt ingezet op internationale samenwerking om kennis te mobiliseren en draagvalk te creëren. ICAO en EASA dragen hier in belangrijke mate aan bij en geven prioriteit aan urgente vraagstukken.
Deelt u de mening dat een dergelijke werkgroep alle aspecten van vliegveiligheid tegen het licht moet houden, waaronder de techniek (bijvoorbeeld het mechanisme van de cockpitdeur), de (frequentie van) medische en psychologische testen voor piloten en zaken als luchtkwaliteit in de cockpit? Zo nee, waarom niet?
De EASA is speciaal in het leven geroepen om al die aspecten die u noemt vorm te geven en is daar actief mee bezig. Daarbij werkt EASA nauw samen met lidstaten en sector. Zoals bij antwoord 2 aangegeven zal Nederland er bij EASA op aandringen de werkzaamheden in relatie tot de Germanwings ramp te continueren en op korte termijn te agenderen. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Er zijn in Europees verband vastgelegde verplichtingen om elk incident en ongeluk te onderzoeken met slecht één doel: leren, zodat de veiligheid kan worden verbeterd. Er is een Europese verplichting om alle ongevallen te melden en middels veiligheidsmanagement na te gaan welke maatregelen geïntroduceerd moeten worden.
Ik heb er vertrouwen in dat de inzet van de mensen in dit systeem er toe zal leiden dat passende maatregelen zullen worden voorgesteld en geïntroduceerd. Ik zie geen toegevoegde waarde voor een door mij in te stellen werkgroep buiten het beschreven systeem.
Bent u bereid om in nader contact te treden met uw Duitse collega(«s) om ervaring en kennis te delen, nu de Duitse regering besloten heeft een speciale werkgroep op te richten? Ziet u mogelijkheden om bilateraal en in Europees verband gezamenlijk op te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik zal bij de Duitse collega informeren op welke wijze hij de Europese verbanden zal benutten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Luchtvaart voorzien op 8 april 2015?
Het antwoord bereikt u voor het uitgestelde AO.
De enorme groei van het aantal antisemitische incidenten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van het Centrum Informatie en Documentatie over Israël «meer antisemitische incidenten»?1
Ja.
Deelt u de grote zorgen over de toename van het aantal antisemitische incidenten met meer dan 70 procent? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet is bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid. De manier waarop mensen zich bijvoorbeeld op sociale media discriminatoir uitlaten en oproepen tot haat of discriminatoir gemotiveerd geweld is schokkend. Zichtbaar is dat gebeurtenissen elders in de wereld, zoals het Midden-Oosten, Brussel en Parijs, bijdragen aan onbehagen en angst en ook onverdraagzaamheid voeden. Mensen benaderen elkaar dan vaak niet meer als individu en gaan af op afkomst en vooroordelen. Dit staat een samenleving, waarin iedereen in veiligheid zichzelf mag zijn, in de weg.
Het is onaanvaardbaar dat moskeeën en Joodse gebedshuizen en instellingen in Nederland worden geconfronteerd met incidenten als bekladding, brandstichting en vernielingen. Het kabinet neemt de gevoelens van angst binnen deze gemeenschappen serieus. Het is van het allergrootste belang dat hier gezamenlijk tegen wordt gestreden: door de overheid, maatschappelijke organisaties, religieuze leiders en burgers. Discriminatie gaat ons immers allemaal aan; het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en de samenleving. In het licht van het vraagstuk van radicalisering van jongeren is het belang daarvan nog meer toegenomen.
Meldingen en aangiftes bij de politie van antisemitisme en andere vormen van discriminatie zijn een belangrijke bron van informatie over de omvang en reikwijdte van discriminatie en antisemitisme. Meldingen en aangiftes zijn ook van het grootste belang voor de effectieve bestrijding van discriminatie en antisemitisme door politie, Openbaar Ministerie en gemeenten. Alleen als er melding dan wel aangifte wordt gedaan, kunnen daders ter verantwoording worden geroepen.
In hoeverre deelt u de ongerustheid over het feit dat het aantal meldingen verdubbelde van belediging van en fysiek geweld tegen Joden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de uitkomsten van het onderzoek «Antisemitism Worldwide» dat daar waar de Islam groeit ook het aantal antisemitische incidenten toeneemt?
Het kabinet is bezorgd over antisemitische incidenten en verwerpt antisemitisme en elke vorm van discriminatie. Het hedendaagse antisemitisme openbaart zich op verschillende manieren in de samenleving. Het Jihadistische gedachtegoed, alsmede de aanslagen die uitsluitend of mede gericht waren op Joodse doelwitten in Brussel, Parijs en Kopenhagen, zorgen bij de Joodse gemeenschap in Nederland voor een sterk gevoel van angst en onbehagen. Hierover heb ik recent gesproken met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap. Antisemitisch gedachtegoed kan ook samenhangen met affiniteit met conflicten in het Midden-Oosten en beeldvorming over het handelen van Israël ten opzichte van de Palestijnse gebieden. Affiniteit met één van de partijen of opvattingen over het Midden-Oosten mogen evenwel nooit en te nimmer leiden tot antisemitische uitingen of gedragingen dan wel vijandelijkheden van welke aard ook tussen mensen in Nederland.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde het aantal antisemitische incidenten te verminderen?
Graag verwijs ik naar de brief van 3 december 2014 (TK 2015–2015, 30 950, nr. 75) over de aanpak van antisemitisme en de voortgangsbrief van 19 februari 2015 (TK 2014–2015, 30 950, nr. 76). Voor het eind van dit jaar zal het kabinet voorstellen doen om te komen tot een herijking van de aanpak van discriminatie.
Het bericht dat de politie steeds vaker te maken krijgt met verwarde en overspannen mensen |
|
Nine Kooiman (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie steeds vaker te maken krijgt met verwarde en overspannen mensen?1
De toename van het aantal incidenten met verwarde personen waarbij de politie betrokken is, is mij bekend. In 2014 heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Dienstencentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (WODC) een onderzoek over het onderwerp Politie en Verwarde personen uitgevoerd. Dit onderzoek gaat in op de vraag of de politie en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) op een efficiënte en doeltreffende wijze gebruik maken van elkaars competenties en bevoegdheden en geeft een indicatie van de capaciteit die de politie besteedt aan het optreden rondom incidenten met verwarde personen. Het WODC rapport gaat niet in op een eventueel verband met de beddenafbouw in de GGZ. Naar aanleiding van het onderzoek heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer zijn beleidsreactie gestuurd op 6 januari 20152 en gelet op de bevindingen heeft hij om een herhalingsonderzoek verzocht om te achterhalen of er een trend waarneembaar is in de capaciteitsbesteding bij de politie. Zoals reeds aangekondigd zal overleg gevoerd worden met de bij het onderwerp betrokken ketenpartners, waarin zowel aandacht zal zijn voor het ontlasten van de politie als voor het inventariseren van knelpunten en het aandragen van verbeteringen met betrekking tot de verwarde personen op straat.
Hoe verklaart u de forse stijging van het aantal verwarde mensen waar de politie mee te maken krijgt? Is hier volgens u een verband met het afschaffen van een derde van de plaatsen in klinieken? Denkt u werkelijk dat verwarde personen zich naar aanleiding van berichtgeving in de media verward gaan gedragen?2
De Federatie Opvang en het Leger des Heils hebben zich medio april 2014 gewend tot de Staatssecretaris van VWS met signalen over een vermoedelijke stijging van het aantal personen met psychiatrische problematiek dat zich zou melden bij de opvang. Er kon geen verband worden gelegd met de gemaakte afspraken over de afbouw van bedden. De Staatssecretaris van VWS heeft in zijn reactie aan het Leger des Heils aangegeven dat de monitor Ambulantisering zou worden verbreed met de expliciete opbouw van de ambulante zorg.
De Minister van VWS heeft uw Kamer op 19 januari 2015 geïnformeerd over de mate waarin de bedden in de intramurale GGZ worden afgebouwd.4 Uit de monitor van het Trimbos-instituut (cijfers 2013) blijkt dat de omvang van de op basis van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gefinancierde intramurale capaciteit afnam met 3%. De omvang van de capaciteit van het voortgezet verblijf nam af met 4%. De totale omvang van beschermd wonen bleef stabiel.
In het algemeen overleg GGZ op 21 januari 2015 is gesproken over dit rapport en over de signalen die uw Kamer had ontvangen over een stijging van het aantal verwarde personen als gevolg van de beddenreductie. De Minister van VWS heeft toen aangegeven dat er geen signalen zijn geweest dat de afbouw van de beddencapaciteit leidt tot een stijging van het aantal verwarde personen. Ook de uitkomsten van het Trimbos-onderzoek tonen geen causaal verband aan tussen de afbouw van de beddencapaciteit en de toename van het aantal verwarde personen op straat. In het algemeen overleg heeft de Minister van VWS aangegeven de signalen die uw Kamer uit het veld heeft ontvangen opnieuw te bekijken en met het veld in gesprek te gaan.
Met het oog op de ontwikkelingen rondom de ambulantisering heeft de Minister van VWS een aantal organisaties over de problematiek van verwarde personen benaderd. Het gaat om GGZ Nederland, Federatie Opvang, de VNG en de organisatie voor schuldhulpverlening. De uitkomst van deze gesprekken is op 27 maart 2015 aan uw Kamer gestuurd.5 Met uitzondering van laatstgenoemde organisatie geven zij aan zich zorgen te maken over de toename van het aantal verwarde personen in de maatschappij. Wij nemen dergelijke signalen uit het veld uiterst serieus, omdat verwarde personen gepaste zorg moeten krijgen. De geraadpleegde partijen geven echter ook aan dat het lastig is om te achterhalen wat de precieze oorzaak is van de toename. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de groep van verwarde personen geen homogene groep is, maar uit verschillende categorieën mensen bestaat: dementerende ouderen, mensen met een licht verstandelijke handicap, personen met verslavingsproblematiek en mensen met psychische problematiek. GGZ Nederland heeft aangegeven dat de berichten in de media over bijvoorbeeld de verhoudingen tussen Oost en West en de terreur van IS in de wereld, veel onzekerheden met zich meebrengen. De inhoud en toonzetting van de berichtgeving kan van invloed zijn op het (geestelijk) welbevinden van kwetsbare mensen. Daarnaast kan ook de financiële crisis van invloed zijn.
Op welk moment was er voor het eerst contact tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over signalen van een stijging van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie? Welke informatie is toen gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
De publicatie van het rapport van het WODC in het najaar van 2014 is aanleiding geweest om vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie contact te leggen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De uitkomsten van het rapport over de politie-inzet zijn op dat moment gedeeld en er is op ambtelijk niveau gesproken over de inzet van de politie rondom verwarde personen, de mogelijke oorzaken, de samenwerking in ketenverband en de beleidsreactie naar aanleiding van het WODC onderzoek aan de Kamer. Er zijn geen meldingen op dit terrein gedaan door andere ministeries.
Is het waar dat de politie steeds vaker meldingen krijgt van mensen verwarde personen bij het spoor? Is hier melding van gemaakt door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wanneer is dit gebeurd en welke informatie is toen gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
Het aantal incidenten met verwarde personen rondom het spoor is blijkens gegevens van de Nationale Politie gestegen van 245 in 2011 naar 249 in 2012 en naar 352 in 2013. In 2014 was echter sprake van een daling van het aantal incidenten naar 218. Dit terwijl het totaal aantal incidenten met verwarde personen in dat jaar is gestegen met dertien procent. Het totaal aantal meldingen van incidenten met verwarde personen rondom spoorwegen, station, trein, tram en bushalte daalde licht. Dit was in 2014 1.097, ten opzichte van 1.103 in het jaar daarvoor. Of sprake is van verwarde personen wordt niet door ProRail en NS geregistreerd en kan ook niet door hen worden vastgesteld. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu maakt dan ook geen melding van verwarde personen aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport contact gehad met de Minister van Veiligheid en Justitie over de stijging van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie? Wanneer is dit contact geweest en welke informatie is daarbij gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u alle momenten waarop bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in welke vorm dan ook melding is gemaakt door andere ministeries van een toename van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie of verwarde personen die aan het spoor werden aangetroffen? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er vanuit burgemeesters of gemeenten anderszins bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport melding is gemaakt van een toename van het aantal verwarde personen? Kunt uw antwoord toelichten?
Er is vanuit burgemeesters of gemeenten geen melding gemaakt bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van een toename van het aantal verwarde personen.
Kunt u aangeven of er vanuit maatschappelijke organisaties, zorginstellingen en patiëntenorganisaties signalen zijn gekomen van een toename van het aantal verwarde personen dat op straat of thuis is aangetroffen? Welke signalen betrof dit en wanneer zijn deze voor het eerst binnengekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geld kost de stijging van het aantal meldingen van 40.000 in 2011 naar 52.000 in 2013 en 60.000 in 2014 de nationale politie? Kunt u dit afzetten tegen de besparing die de afbouw van het aantal bedden in de GGZ heeft opgeleverd?
De afbouw van het aantal bedden in de GGZ is niet bedoeld om een besparing op te leveren, maar om met dezelfde middelen meer mensen te kunnen helpen en meer maatwerk te kunnen leveren. De inzet is gericht op meer ambulante zorgverlening. De groep verwarde personen is daarnaast veel breder dan alleen de psychiatrische patiënt. Het gaat in het rapport van het WODC uitdrukkelijk ook om dementerende ouderen, mensen met een verstandelijke beperking en verslaafden.
Deelt u de mening dat verwarde mensen niet bij de politie maar in de zorg thuishoren? Zo ja, betekent dit dat u de bezuinigingen op de GGZ ongedaan maakt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het uiteraard van groot belang dat mensen die zorg nodig hebben, gepaste zorg krijgen en niet bij de politie terechtkomen. Wanneer zich echter incidenten op straat voordoen is het logisch dat de politie vaak betrokken wordt, ook als het verwarde personen betreft. In de samenwerking tussen politie en zorginstanties is het van belang dat de betrokkene zo snel mogelijk door de zorginstelling wordt gezien en opgevangen. In het kader van het convenant tussen de Politie en GGZ Nederland in 2011 zijn in meerdere regio’s afspraken gemaakt tussen de politie en de zorgaanbieders om de hulpverlening rondom dergelijke incidenten met verwarde personen snel en goed te organiseren. Het doel van de recent ingezette veranderingen in de GGZ is dat met de beschikbare middelen meer mensen geholpen worden en meer maatwerk geleverd wordt. Dat er sprake zou zijn van bezuinigingen in de GGZ, berust dan ook op een misverstand. Er is juist sprake van een beheerste groei in de GGZ.
Grote verschillen in inschrijfkosten voor Woningnet |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van de Huurdersvereniging Amsterdam dat inschrijf- en verlengingskosten voor woningzoekenden en huurders in Amsterdam twee keer zo hoog zijn dan in andere plaatsen?1
In het algemeen geldt dat er geen regels zijn voor de verdeling van de kosten die met een regionaal woonruimteverdeelsysteem gemoeid zijn. Naast de inschrijver kunnen ook de betrokken gemeenten en de verhuurders er voor kiezen een deel of het geheel van de kosten op zich te nemen. Ten aanzien van de stelling dat de kosten in de Amsterdamse regio twee keer zo hoog zijn, merk ik op dat dit niet voor de verlengingskosten geldt: die liggen onder het gemiddelde in de Woningnet-regio’s.
Klopt het dat de inschrijf- en verlengingskosten bij Woningnet niet bedoeld zijn voor winst, maar ter bekostiging van het digitale systeem? Zo ja, hoe verklaart u de grote verschillen in kosten voor woningzoekenden en huurders? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?2
Ik deel de stelling dat de kosten van inschrijving en verlenging bedoeld zijn om de kosten te dekken die gemaakt worden om het systeem draaiende te houden. Ik meen echter dat dit niet beperkt hoeft te worden tot alleen het digitale systeem. Bijvoorbeeld een klantcontactcentrum en klachtafhandeling en de overige kosten van Woningnet (of een andere organisatie die het systeem draaiend houdt), zoals kantoor en personeel. De verschillen tussen de regio’s verklaar ik uit de keuzes die gemaakt worden om de kosten te dekken, zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle regionale woonruimteverdeelsystemen, zoals Woningnet, met de daarbij horende inschrijfkosten en jaarlijkse verlengingskosten? Hoe kunt u de verschillen verklaren?
In de bijlage3 treft u een overzicht aan van de kosten die de bekende regionale woonruimteverdeelsystemen in rekening brengen. Wat betreft de verschillen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u een overzicht verschaffen voor de gebieden in ons land waar geen regionaal woonruimteverdeelsysteem is, met de daarbij horende inschrijfkosten en jaarlijkse verlengingskosten die gemeenten en of woningcorporaties kosten rekenen? Hoe kunt u de verschillen verklaren?3
Een overzicht van inschrijvings- en verlengingskosten in regio’s waar geen regionaal woonruimteverdeelsysteem is, is niet beschikbaar en lastig op te stellen. Immers de gemeenten en verhuurders kunnen keuzes maken, die de kosten sterk beïnvloeden, zoals een gezamenlijk systeem van twee woningcorporaties en één systeem per gemeente. Afhankelijk van de situatie kan de woningzoekende keuzes maken die de kosten eveneens sterk beïnvloeden, zoals slechts bij één woningcorporatie inschrijven. Derhalve is een eenduidig overzicht niet voorhanden. Een korte inventarisatie via internet bevestigt het idee dat er flinke verschillen zijn. Als voorbeeld: in Tilburg hebben de corporaties de krachten gebundeld en kost inschrijven € 13, verlengen € 11. In Maastricht is een verdeelsysteem van drie corporaties, inschrijven kost hier € 32, verlengen is gratis. In Assen dient de woningzoekende zich per corporatie in te schrijven, waarbij de inschrijfkosten per corporatie uiteenlopen van € 30 tot € 0. Ook hier is het verlengen doorgaans gratis. Een verklaring van de gevonden verschillen kan gevonden worden in de keuzes die de aanbieders van de huurwoningen maken over de verdeling van de kosten.
Is het nog steeds zo dat in gebieden zonder regionaal woonruimtesysteem de verschillen in kosten voor inschrijving en verlenging groter zijn dan in regio's met een woonruimteverdeelsysteem van samenwerkende woningcorporaties, zoals in 2008 vastgesteld? Zo ja, wat heeft u gedaan om de verschillen te verkleinen?4
Gezien het feit dat een systematisch overzicht van de kosten in gebieden zonder regionaal woonruimteverdeelsysteem niet beschikbaar is, kan ik deze stelling niet onderschrijven. Wel ben ik van mening dat sociale huurwoningen transparant en overzichtelijk aangebonden dienen te worden, waarbij de regionale woningmarkt de juiste schaal is. Een regionale aanbieding van sociale huurwoningen verdient daarom de voorkeur. Om die reden heb ik dit onderwerp in 2013 besproken met Aedes. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u van mening dat eventuele kosten voor inschrijving en/ of verlenging voor iedere woningzoekende en huurder, uniform zouden moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen noodzaak om de lokale vrijheden op dit punt te beknotten.
Welke stappen hebben woningcorporaties gezet in «de regionale aanbieding en standaardisering van de informatie over de vrijkomende sociale huurwoning», en welke goede voorbeelden zijn door Aedes gestimuleerd?5
In het Aedes-Magazine van november 2014 is aandacht besteed aan woonruimteverdeling (zie bijlage).7 In dit artikel zijn voorbeelden gegeven hoe in verschillende regio’s wordt omgegaan met de woonruimteverdeling. Woningcorporaties zoeken elkaar steeds vaker op. In 250 van de 408 gemeenten werken corporaties lokaal of regionaal samen.
Wat zijn de te verwachten effecten van de onlangs door het parlement aangenomen Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting en de instelling van woonregio's op de woonruimteverdeelsystemen en de daaraan gekoppelde kosten voor woningzoekenden en huurders?6
Voor wat betreft mogelijke veranderingen in woonruimteverdeelsystemen als gevolg van de veranderde wetgeving, merk ik op dat in de nieuwe wetgeving geen regels voor woonruimteverdeling zijn opgenomen. Derhalve verwacht ik van de nieuwe wetgeving geen directe effecten voor woonruimteverdeelsystemen, noch voor de daaraan gekoppelde kosten.
Bent u bereid om bijvoorbeeld via Aedes en de Vereniging Nederlandse Gemeenten, woningcorporaties en gemeenten te stimuleren om te komen tot eenduidige woonruimteverdeelsystemen met zo min mogelijk kosten voor huurders? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder bij het antwoord op vraag 5 aangegeven, geniet het mijn voorkeur dat sociale huurwoningen via regionale systemen worden aangeboden. Uit het voorgaande mag tevens worden afgeleid, dat ik het accepteer dat de kosten voor degene die bij deze systemen wil inschrijven, niet overal hetzelfde zijn. Ik breng in mijn contacten met Aedes en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het nut van regionale woonruimteverdeelsystemen onder de aandacht.
De toelaatbaarheidsverklaringen voor het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat scholen voor speciaal voortgezet onderwijs op basis van een dossier een toelaatbaarheidsverklaring voor leerlingen moeten aanvragen zonder dat ze de leerling kennen of gesproken hebben? Zou het in uw ogen niet beter zijn dat scholen voor primair speciaal onderwijs een «schooladvies», zoals gebruikelijk in het regulier onderwijs, geven en zelf de toelaatbaarheidsverklaring voor deze leerlingen aanvragen, zodat er op geen enkele wijze belangenverstrengeling ontstaat danwel dat de «slager het eigen vlees moet keuren»?
Het samenwerkingsverband vo bepaalt of de leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (vso). De aanvraag daarvoor wordt gedaan door de school van aanmelding. Deze school heeft immers de zorgplicht en is verantwoordelijk voor een passende plek voor de leerling. In deze verantwoordelijkheidsverdeling past niet dat de aanvraag door de school voor speciaal onderwijs (so) wordt gedaan. Hoe de procedure voor het afgeven van een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) wordt ingericht, bepaalt het samenwerkingsverband. Dat kan op basis van een onderbouwd dossier zijn, maar ook een gesprek kan daarvan onderdeel uitmaken. Wat het schooladvies betreft, dit advies gaat over het niveau van de leerling, niet over de benodigde ondersteuning of over een eventuele plaatsing in het vso. Ook leerlingen afkomstig uit het so krijgen een schooladvies over hun niveau.
Geldt het aangekondigde uniforme formulier voor de toelaatbaarheidsverklaring voor alle leerlingen in het speciaal onderwijs of alleen voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking?1
Dit geldt alleen voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen. Gezien de ernst van hun beperking is voor deze leerlingen het speciaal onderwijs het meest aangewezen. Voor andere leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, is het niet op voorhand duidelijk dat de leerling is aangewezen op speciaal onderwijs. Het kan dan ook per regio verschillen of deze ondersteuning het best in het regulier of in het speciaal onderwijs kan worden geboden. Het past daarom niet om daar met uniforme formulieren te werken.
Acht u het wenselijk dat ouders van leerlingen op het primair speciaal onderwijs al vanaf het derde schooljaar een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs kunnen aanvragen? Zo ja, wat zijn hiervan de consequenties voor scholen?
Nee, dat acht ik niet wenselijk en dat is ook niet de praktijk. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Ziet u mogelijkheden om een aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs alleen in behandeling te nemen vanaf september in het jaar voorafgaand aan de overstap van het primair naar het voortgezet speciaal onderwijs?
Wettelijk is hiervoor niets geregeld. Wel zijn er mogelijkheden om hieraan invulling te geven. In het vo is het al de praktijk dat wordt gewerkt met een vaste aanmelddatum voor instroom in het eerste leerjaar. Ook het vso kan dit doen. Daarnaast kunnen de samenwerkingsverbanden po en vo in een regio onderling afspraken maken over de aanmelding en overgang van po/so naar vo/vso.
Ziet u mogelijkheden om een richtlijn te maken met vaste criteria voor het (voortgezet) speciaal onderwijs voor leerlingen in cluster 4?
Nee, want dit zou volledig indruisen tegen de uitgangspunten van passend onderwijs waarbij juist in het samenwerkingsverband de procedure en criteria voor de toelaatbaarheid tot het (v)so worden bepaald. Het niet functioneren van het stelsel met landelijke criteria was bovendien juist één van de redenen voor de invoering van passend onderwijs.
Wat is de reden dat het voortgezet speciaal onderwijs onder de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor het primair onderwijs valt en niet onder de cao voor het voortgezet onderwijs?
Dit is historisch bepaald. Van oorsprong is de wetgeving voor het (v)so geënt op de wetgeving voor het primair onderwijs, zo ook de cao voor die sector. Pas in de afgelopen vijftien jaar zijn de doelgroep en het onderwijs in het vso langzaam veranderd. Er zijn steeds meer leerlingen ingestroomd met een normaal tot hoog cognitief niveau en er is een ontwikkeling geweest van opvang naar onderwijs, waarbij bovendien steeds meer de focus wordt gericht op het perspectief na onderwijs. Met de Wet kwaliteit (v)so, waarin drie uitstroomprofielen zijn gedefinieerd, is een volgende slag in het kwaliteitstraject gemaakt. Hierdoor neemt de afstand tussen de verschillende scholen binnen het primair respectievelijk voortgezet onderwijs af en is tegelijkertijd te zien dat het so en het vso sterker van elkaar worden onderscheiden. Met de invoering van passend onderwijs is ook de verhouding tussen het speciaal en regulier onderwijs veranderd. Scholen voor (v)so werken steeds nauwer samen met reguliere scholen.
Al deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat in de sectorakkoorden voor het primair en voortgezet onderwijs de ontvlechting van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs is aangekondigd. Op dit moment ben ik samen met de PO-Raad en VO-raad bezig met de uitwerking hiervan. In de volgende voortgangsrapportage passend onderwijs, die voor het zomerreces naar uw Kamer gaat, zal ik u hierover nader informeren.
Wat zijn in uw ogen de consequenties voor het vervullen van vacatures binnen het speciaal onderwijs en voor de samenwerking met het reguliere voortgezet onderwijs (tussenklassen, kansklassen etc.) van de constructie dat het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao voor het primair onderwijs valt?
Nu het vso steeds meer gaat aansluiten bij het onderwijs in het vo kan ik mij voorstellen dat de cao po een belemmering kan zijn. Dit aspect maakt dan ook deel uit van de uitwerking van de ontvlechting die ik in het antwoord op vraag 6 heb toegelicht.
Ziet u de mogelijkheden om alle leerkrachten in het primair en voortgezet onderwijs onder dezelfde cao te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om dat te bepalen. Het is de sector zelf, namelijk de werkgeversorganisaties en de vakbonden, die de cao-afspraken maakt.
Ziet u mogelijkheden om het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao voor het voortgezet onderwijs te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie het traject rond de ontvlechting in het antwoord op vraag 6. Dit zou er op termijn ook toe kunnen leiden dat het vso onder de cao voor het voortgezet onderwijs gaat vallen.
Ontduiken van btw-regels door internetbedrijven die zich op de Nederlandse markt richten |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van aanbieders van digitale diensten die vanuit het buitenland opereren en hun diensten via Nederlandstalige websites aan Nederlandse klanten aanbieden? Bent u ook op de hoogte van de betalingsmogelijkheid door middel van iDeal bij deze buitenlandse aanbieders?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Onder welk btw-tarief vallen buitenlandse aanbieders van digitale diensten die zich in het Nederlands richten op de Nederlandse markt met daarbij de mogelijkheid om met iDeal te betalen?
Voor elektronische diensten die belast zijn in Nederland geldt het algemene btw-tarief van 21%. De tarifering staat los van de gebruikte betaalmethode die gehanteerd wordt.
Deelt u de mening dat er sprake is van oneerlijke concurrentie aangezien deze buitenlandse ondernemers 21% meer winst kunnen maken dan hun Nederlandse concurrenten, terwijl zij op dezelfde markt opereren?
Ondernemers die in een andere lidstaat of derde land, en ondernemers die in Nederland zijn gevestigd, zijn allemaal verplicht in Nederland btw te voldoen over elektronische diensten, die tegen betaling aan particuliere consumenten in Nederland worden verricht. De concurrentiepositie van deze ondernemers is qua btw-plicht dus gelijk.
Bent u op de hoogte van de fraudegevoeligheid van deze mogelijkheid tot iDeal-betaling doordat deze buitenlandse ondernemers geen btw-nummer hebben?
Het niet voldoen van wettelijk verschuldigde btw staat los van de gehanteerde betaalmethode. De payment provider heeft ook geen positie in de relatie tussen de belastingplichtige ondernemer en de belastingadministratie.
Waarom wordt de payment provider niet verplicht om de aanbieders van digitale diensten die zich richten op Nederland te vragen om hun btw-nummer? Bent u bereid om dit te verplichten om zo fraude te voorkomen?
Niet in Nederland gevestigde ondernemers die hier omroepdiensten, telecommunicatiediensten en elektronische diensten verrichten aan particulieren en andere niet-ondernemers worden daarover sinds 1 januari 2015 in alle gevallen in Nederland de btw verschuldigd. Voor de controle op de juiste afdracht van de belasting speelt de belastingadministratie in het land van vestiging van die ondernemer een belangrijke rol. Omgekeerd geldt dit voor de Nederlandse Belastingdienst wanneer in Nederland gevestigde ondernemers die diensten verrichten voor in andere landen gevestigde niet-ondernemers. Een en ander is vastgelegd in de Europese verordening betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de btw die bij de totstandkoming van deze regeling is aangepast1.
In het EU-recht wordt nu niet specifiek voorzien in de registratie van btw-identificatienummers van e-commerce aanbieders door de payment providers ten behoeve van de belastingadministraties. Mij is ook geen initiatief van de Europese Commissie op dit gebied bekend. Afgezien van de haalbaarheid, nut en noodzaak van zo’n maatregel, ligt een puur nationale maatregel op dit punt niet voor de hand, omdat het systeem van de btw-heffing over e-commerce diensten in de hele EU hetzelfde is.
Wat vindt u ervan dat advertentienetwerken zoals Google Adwords mee lijken te werken aan deze enorme belastingontduiking door buitenlandse ondernemers die zich op Nederlandse consumenten richten en geen btw betalen, dit terwijl in de beleidsregels van Google Adwords duidelijk staat dat Google van adverteerders eist dat ze alle toepasselijke wet- en regelgeving naleven?
Het is mij niet bekend dat sprake is van «enorme belastingontduiking door buitenlandse ondernemers» en evenmin dat Google Adwords daaraan zou meewerken.
Aansporing van Google door de Belastingdienst om zich te houden aan de door dit bedrijf zelf opgestelde gedragsregels acht ik niet aan de orde. De interne governance die geen betrekking heeft op de btw-plicht van het bedrijf zelf, acht ik de verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf.
Wat is volgens u de reden dat Google Adwords haar eigen regels niet naleeft, dit ondanks het feit dat Google hierop gewezen is? Heeft dit te maken met het gegeven dat bedrijven die belasting ontduiken de prijzen om op Google te mogen adverteren flink omhoog drijven en het dus voor Google lucratief is om weg te kijken? Bent u bereid de rol van Google te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om tevens met Google in overleg te treden en dit bedrijf aan te sporen om de eigen regels beter na te leven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) op te dragen, ook mede naar aanleiding van meerdere verzoeken van gedupeerden, om een onderzoek te starten naar buitenlandse aanbieders van digitale diensten die de Nederlandse btw-regels omzeilen en zo hun Nederlandse concurrenten uit de markt spelen?
Onderzoek naar eventuele onregelmatigheden bij de afdrachten van btw wordt in eerste instantie door de Belastingdienst verricht. Afhankelijk van diverse omstandigheden, waaronder de aard en omvang van een eventuele fraude en strafvorderlijke mogelijkheden, kan door en in samenspraak met het Openbaar Ministerie worden besloten tot de inzet van de FIOD om nader strafrechtelijk onderzoek te verrichten.
Bent u bereid om zonder aangespoord te worden actiever op te treden tegen dit soort oneerlijke concurrentie waar Nederlandse ondernemers de dupe van worden, ook omdat dit zichtbaar en openbaar gebeurt en de Belastingdienst hiervan op de hoogte is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De incidenten met gevaarlijke stoffen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat ernstige incidenten tijdens het vervoer van levensgevaarlijke stoffen niet altijd gemeld worden?1 2
Ik heb kennisgenomen van de berichten.
Klopt het dat bedrijven geen melding doen uit angst voor boetes? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om bedrijven toch tot melding te dwingen?
De reden waarom incidenten met gevaarlijke stoffen niet worden gemeld, is niet altijd duidelijk. In de praktijk blijkt onbekendheid met de meldplicht of het meldpunt een belangrijk aspect te zijn. De ILT bevordert het melden van incidenten onder meer door voorlichting te geven over de meldplicht. Als blijkt dat bedrijven incidenten met gevaarlijke stoffen niet melden, treedt de ILT strafrechtelijk of bestuursrechtelijk handhavend op.
Klopt het dat sommige vervoerders niet bekend zijn met de meldplicht? Zo ja, werkt het systeem van meldplicht en handhaving wel voldoende?
Vervoerders geven voor het niet-melden van incidenten in voorkomende gevallen aan, niet op de hoogte te zijn van de meldplicht. De ILT heeft de meldplicht in de afgelopen jaren breed onder de aandacht gebracht bij haar ondertoezichtstaanden door onder meer speciale sectorbijeenkomsten te organiseren en voorlichting over de meldplicht te geven. Ook de brancheorganisaties besteden aandacht aan de meldplicht.
Om het melden van incidenten te vergemakkelijken, is in 2014 één meldloket gevaarlijke stoffen ingericht bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT. Er is op dit moment bij de ILT een stijging waarneembaar van het aantal meldingen.
Is er binnen het meld- en handhavingssysteem niet teveel een cultuur ontstaan die werkt op basis van vertrouwen?
Het uitgangspunt is dat bedrijven de regelgeving moeten naleven. De ILT neemt meldingen in ontvangst, houdt toezicht en treedt handhavend op indien er niet wordt nageleefd.
Klopt het dat er door de Inspectie Leefomgeving en Transport niet actief gehandhaafd wordt op het niet melden van incidenten? Bent u bereid stappen te zetten om dit wel te gaan doen? Zo ja, welke stappen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet juist. ILT handhaaft actief op de meldingsplicht. In 2014 zijn er zeven processen verbaal opgemaakt.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende Algemeen overleg Externe veiligheid van 16 juni 2015?
Dat heb ik bij deze gedaan.
Het aardbevingengebied |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Dorpen vechten voor erkenning aardbevingsschade»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat in dorpen als Woldendorp, Termunten, Termunterzijl en Borgsweer tientallen schadegevallen zijn die niet worden erkend omdat zij net buiten de zogenaamde contourennota zouden vallen?
De contourlijn is getrokken op basis van ervaringen en andere gegevens waaruit bleek dat de kans op schade als gevolg van de gaswinning buiten deze contour uiterst onwaarschijnlijk was. Op basis hiervan zijn de werkafspraken gemaakt met het Centrum Veilig Wonen (CVW) in het kader van prioriteit van de afhandeling. Onderdeel van deze werkwijze is dat er steekproefsgewijs ook meldingen buiten de contour beoordeeld werden om de correctheid van de contour te analyseren. Inmiddels heeft NAM bekend gemaakt alle nieuwe meldingen, dus ook buiten de contour, door een expert via het CVW te laten bezoeken. Uiteindelijk wil NAM op basis van actuele en lokale meetgegevens sneller en beter de relatie tussen schade en aardbevingen kunnen aantonen. Daarom wordt het meetnetwerk, zowel boven als onder de grond, verder uitgebreid. Ik vind het een positief signaal dat NAM zowel de contour loslaat alsook het meetnetwerk sterk laat uitbreiden om zo de nauwkeurigheid toe te laten nemen. Op die manier kan ook sneller een oordeel gegeven worden over de causaliteit.
Wat is uw mening over de werkwijze van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) waarbij op basis van aardbevingen in het verleden en de ervaringen met de afgehandelde schadegevallen, contouren worden vastgesteld waarbij bevingsschade wordt vastgesteld en benoemd2?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe hard is het feit dat de NAM stelt dat buiten die contouren, de kans op schade aan gebouwen minimaal is (minder dan 0.001%)3? Welke onderzoeken onderschrijven dit?
De contouren zijn gebaseerd op een rekenmethode van dr. Julian Bommer (Professor Imperial College London) en worden steeds geactualiseerd met ervaringen van de meest recente beving. Daarnaast wordt door steekproeven de correctheid van deze contour beoordeeld. Een kansberekening op schade is niet aan de orde. Schade binnen en buiten de gehanteerde contouren zal worden vergoed mits de schade door aardbevingen ten gevolge van gaswinning is ontstaan.
Op welke wijze wordt bijgehouden van welke contourenkaart gebruik gemaakt wordt bij welke specifieke schade? Is deze contourenkaart gevoegd bij de schaderapporten? Zo nee, waarom niet?
De contourenkaart is gepubliceerd op de website van CVW en op www.namplatform.nl en wordt continu geactualiseerd naar aanleiding van opgetreden bevingen en gerelateerde schademeldingen.
Op welke wijze vinden mensen gehoor die schade hebben als gevolg van aardbevingen die buiten de marges van de contourenkaart vallen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze wordt door de Commissie Bodemdaling, waar de overeenkomst Rijk – NAM onderdeel van uit maakt4, schade aan rijksgebouwen of kunstwerken vastgesteld en afgehandeld? Wordt hierbij ook gebruik gemaakt van de contourenkaart?
De bodemdaling ten gevolge van de gaswinning uit het Groningenveld is volgens de Commissie Bodemdaling dermate gelijkmatig dat hierdoor geen schade zal ontstaan aan huizen en gebouwen. In het verleden is hierdoor dan ook geen schade ontstaan. Wel is het door bodemdaling noodzakelijk de grondwaterstand in het gebied, maar ook bijvoorbeeld waterkeringen, op peil te houden. De noodzakelijke investeringen hiervoor worden door deze commissie beoordeeld. De contourenkaart geeft de zone waarbinnen de geïnduceerde aardbevingen schade kunnen veroorzaken. Alhoewel zowel bevingen als bodemdaling gerelateerd zijn aan de compactie als gevolg van gasproductie, zijn de effecten aan het oppervlak niet vergelijkbaar. De contourenkaart is daarom ook niet van toepassing op bodemdaling.
Is het naar uw mening terecht dat indien schade gemeld wordt die buiten de buitenste contour valt, de schademelding wordt gedaan aan de NAM, waarna de NAM nagaat of de NAM verantwoordelijk is voor de schade? Bent u van mening dat hierbij sprake is van een «slager die het eigen vlees keurt»? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het terecht dat, wanneer NAM aansprakelijk wordt gesteld voor schade, NAM zelf beoordeelt of dat terecht is. Als de benadeelde het niet eens is met het oordeel van NAM is er de mogelijkheid om contra-expertise te laten uitvoeren en om de Tcbb om een oordeel te vragen.
Is het naar uw mening terecht dat, omdat de contouren van de kaart door de NAM worden bepaald, het Centrum Veilig Wonen (CVW) specifieke gevallen buiten deze contouren niet in behandeling kan nemen? Zo ja, waarom?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de huidige kennis over de bevingsbestendigheid van de dijken in de provincie Groningen?
Op grond van een eerste onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van de dijken in de provincie Groningen, uitgevoerd in 2014 door Deltares, is duidelijk geworden dat enkele dijkvakken met prioriteit versterkt moeten worden. Het gaat hierbij om de regionale waterkering Noordkade Eemskanaal en de primaire waterkering (zeedijk) tussen Eemshaven en Delfzijl. Op dit moment vinden de voorbereidingen plaats om in de loop van dit jaar te starten met de werkzaamheden aan de Noordkade Eemskanaal, en om in 2016 te kunnen beginnen met de werkzaamheden aan de zeedijk tussen Eemshaven en Delfzijl.
Voor overige dijkvakken zal in de loop van dit jaar duidelijk zijn van welke versterkingsopgave sprake is. Hier zal een uitvoeringsprogramma voor worden opgesteld. Uw Kamer heb ik hierover op 9 februari jl. geïnformeerd (Kamerstukken II 2014/15, 33 529 nr. 96).
Zijn gebouwen op wierden en (oude) waterstromen gevoeliger voor bevingen dan gemiddeld? Wat is daarover bekend? Wordt daar onderzoek naar gedaan? Leidt dat tot andere afwegingen bij schademeldingen op deze locaties? Zo nee, waarom niet?
Het door Deltares gemaakte model van de ondiepe ondergrond is nu voornamelijk gebaseerd op geologie en zal worden uitgebreid met door mensen veroorzaakte aanpassingen van de bodemopbouw. Dit gaat bijvoorbeeld om grondverbetering op terrein voor industrie, nieuwbouw en ook wierden.5 Wierden zijn naar alle waarschijnlijkheid gevoeliger voor bevingen dan gemiddeld.
Waardoor is de schade aan de zandsculpturen en de Molen De Wachter5 in Zuidlaren ontstaan? Vindt u het terecht dat de NAM de schade hier niet wenst te vergoeden omdat Zuidlaren buiten de contouren valt? Moet de contourenkaart naar aanleiding van de beving bij Kropswolde worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Als gevolg van de aanpassing van de afhandeling van de aardbevingsschade door NAM worden ook meldingen buiten de contouren beoordeeld door een expert. De schade aan de zandsculpturen en Molen De Wachter zal dan ook alsnog bekeken worden door een schade-expert.
Wat is de reikwijdte van uw uitspraak dat ook in Drenthe schade moet worden vergoed wanneer die het gevolg is van bevingen6?
In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat schade die is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten door de exploitant moet worden vergoed. Daar waar aardbevingen veroorzaakt door gaswinning tot schade leiden, zal deze door het desbetreffende mijnbouwbedrijf vergoed moeten worden ongeacht de locatie van de schade. NAM heeft in het verleden ook schade vergoed als gevolg van aardbevingen buiten het Groningenveld, zoals in Roswinkel.
Hoe duidt u, gezien uw uitspraak genoemd in vraag 13, het feit dat de NAM niet naar alle schademeldingen een expert stuurt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe duidt u de uitspraak (genoemd in vraag 13) «We stellen in alle redelijkheid vast of claims valide zijn»? Wat is de definitie van «in alle redelijkheid» en wanneer is een claim wel of niet valide?
De door CVW gehanteerde aanpak ter afhandeling van claims houdt in dat meldingen van schade worden bezocht waarvan de kans aanwezig is dat ze door aardbevingen veroorzaakt zijn. Deze schades worden vervolgens onderzocht door experts. Daarna wordt er vastgesteld of er een causaal verband is met de aardbevingen ten gevolge van gaswinning. Wanneer een eigenaar of bewoner het oneens is met de conclusies van de rapportage door de experts, biedt CVW de mogelijkheid om een onafhankelijk expert een contra-expertise uit te laten voeren.
Waarom is het niet aannemelijk, zoals de NAM beweert, dat de schade in Zuidlaren veroorzaakt is door de beving bij Kropswolde? Kunt u een andere oorzaak bedenken van de schade die op het moment van en kort na de beving ontstond? Zo ja, welke? Welke middelen staan tot uw beschikking om de NAM te dwingen deze schade te vergoeden?
Het past mij als Minister niet om over individuele gevallen een uitspraak te doen. De vaststelling van de oorzaak van de schade gebeurt via onafhankelijke schade-experts. Door de aanpassing in de afhandeling van aardbevingsschade zal de schade in Zuidlaren ook door een onafhankelijk schade-expert worden bekeken. Ik vertrouw daarbij op hun onafhankelijk oordeel. In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat schade die is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten door de exploitant moet worden vergoed.
Hoeveel gedupeerden hebben inmiddels de Technische Commissie Bodembeweging (TCBB) ingeschakeld voor een onafhankelijk oordeel? In hoeveel gevallen heeft de TCBB hierbij in het voordeel van degene die schade claimt geoordeeld?
De Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) ontvangt aanvragen met betrekking tot alle mijnbouwactiviteiten in Nederland als er sprake is van een geschil tussen de mijnbouwexploitant en een bewoner die van mening is dat schade aan hun woningen veroorzaakt wordt door mijnbouwactiviteiten. Ook met betrekking tot gaswinning in Groningen zijn aanvragen ingediend. Van 2013 tot en met het eerste kwartaal 2015 zijn er in totaal 19 aanvragen bij de Tcbb binnengekomen. Al deze aanvragen waren afkomstig uit Groningen. In 2013 kwam er een aanvraag, in 2014 kwamen er 9 aanvragen en in 2015 kwamen er tot nog toe 9 aanvragen binnen.
Er zijn 16 aanvragen in procedure. De resterende 3 liggen klaar om in behandeling te worden genomen. Er zijn in totaal 7 adviezen uitgebracht waarbij het in 6 gevallen een voorlopig advies betreft en in 1 geval een definitief.
Van deze 7 adviezen is er 4 keer een voor de claimant positief advies uitgebracht. Een positief oordeel van de Tcbb betekent dat de schade die aan de Tcbb ter beoordeling is voorgelegd wordt aangemerkt als aardbevings- of bodemdalinggerelateerde schade ten gevolge van mijnbouwactiviteiten. NAM heeft aangegeven het oordeel van de Tcbb als bindend te ervaren en het oordeel daarom te volgen.
Wat vindt u van het feit dat er huizen gesloopt worden, de bewoners wel de waarde van het huis vergoed krijgen en voorrang krijgen bij nieuwbouw of verhuizen, maar dat de emotionele gevolgen van de verkoop van bijvoorbeeld je ouderlijk huis nergens erkend worden, laat staan gecompenseerd?7
Bij dergelijke ingrijpende oplossingen is er altijd sprake van maatwerk tussen CVW en huiseigenaar. In overleg worden diverse mogelijkheden besproken en wordt er een specifieke overeenkomst gesloten met de huiseigenaar. Hierbij worden diverse aspecten meegewogen.
Bieden de gestelde vragen voldoende casuïstiek om «omkering van bewijslast» in de Mijnbouwwet op te nemen? Zo ja, kunt u dan alsnog het gebied dat forse schade ondervindt als gevolg van veranderend mijnbeheer in 1994 in Zuid-Limburg8 de helpende hand bieden?
Voor een uitgebreide reactie op «omkering van de bewijslast» verwijs ik naar mijn brief van 13 april jl. (Kamerstukken II 2014/15, 32 849, nr. 37).
Maakt u zich net zoveel zorgen over de veiligheid in en rond het ChemiePark Delfzijl als de burgemeester van Delfzijl9, zeker nu zich dinsdag 24 maart jl. een beving voordeed bij Appingedam? Zo ja, waarom duurt het dan zo lang voordat deze regio inzicht krijgt in de risico’s en de wijze waarop men eventueel moet reageren op een noodsituatie?
Het mogelijke effect van aardbevingen op industriële installaties en gebouwen, met de risico’s die daar voor de omgeving uit kunnen voortvloeien, is zowel voor mij als voor de betrokken gemeenten en het bedrijfsleven een punt van aandacht.
Feit is dat de aardbevingen tot nu toe, ook de sterkste, geen schade hebben toegebracht bij bedrijven op Chemiepark Delfzijl. Volgens de huidige stand van wetenschap is er geen acuut gevaar. Niettemin laat het bedrijfsleven momenteel kwalitatieve analyses uitvoeren naar de mogelijk risicovolle delen van de industrie in de regio, waaronder het Chemiepark.
Complicerend daarbij is dat de omvang van het risico met veel wetenschappelijke onzekerheid is omgeven. Om die onzekerheden te verminderen lopen momenteel diverse nadere onderzoeken door KNMI en NAM. Onderdeel daarvan is het verzamelen van meer gegevens over de concrete situatie in Groningen door middel van meetpunten in de hele regio.
Er bestaan in Nederland geen normen voor gebouwen ten aanzien van aardbevingbestendigheid, noch voor industriële installaties. De voorlopige richtlijn (NPR) is vooralsnog alleen gericht op woningen. Ondanks al deze onzekerheden onderzoekt het bedrijfsleven in de regio of versterking van installaties of bedrijfsgebouwen nodig is. Medio 2013 is op initiatief van mij en de Samenwerkende Bedrijven Eemsdelta (SBE) een werkgroep «Aardbevingen bedrijven Eemsdelta» gestart. Deze werkgroep begeleidt onafhankelijke onderzoeken naar de aardbevingbestendigheid van industriële installaties in de Eemsdelta. In de werkgroep participeren, naast mijn ministerie en leden van SBE (waaronder bedrijven op Chemiepark Delfzijl), ook vertegenwoordigers van KNMI, Deltares, TNO, relevante gemeenten, de Veiligheidsregio Groningen en NAM.
Bij gebrek aan nationale normen voor de aardbevingsbestendigheid van industriële installaties hebben Deltares en TNO, in opdracht van mijn ministerie, een handreiking ontwikkeld voor het uitvoeren en toetsen van studies naar het effect van aardbevingen voor bedrijven in de industriegebieden Delfzijl en Eemshaven. Aan de hand van deze handreiking, waarvan de eerste versie begin 2014 verscheen, zijn ingenieursbureaus aan het werk gegaan in opdracht van individuele bedrijven. Omdat het hier om een nieuwe vorm van onderzoeken gaat waarbij eenduidige beoordeling belangrijk is, wordt de onderzoeksopzet van tevoren goedgekeurd door Deltares en TNO. De ervaringen uit deze onderzoeken worden gedeeld tussen de bureaus en de bedrijven, en leiden waar nodig tot aanpassing van de handreiking. Inmiddels is van de handreiking een vierde versie beschikbaar. NAM betaalt de kosten voor de uitvoering van deze onderzoeken.
De totale doorlooptijd van ieder onderzoek kan al snel oplopen tot 2 jaar; een reële schatting is thans moeilijk te maken. De onderzoeksresultaten en te nemen maatregelen zullen in het reguliere kader van vergunningverlening worden gecommuniceerd met het bevoegd gezag. Dit betreft in dit geval de gemeenten Delfzijl en Eemsmond, en de Veiligheidsregio Groningen.
Hoe teoe reageren op noodsituaties wordt niet voorgeschreven door het Rijk maar ingevuld door het lokale en regionale bevoegd gezag, zoals de veiligheidsregio. In het beleidsplan van de Veiligheidsregio Groningen zijn plannen opgenomen hoe gereageerd dient te worden in noodsituaties. Indien onderzoeken aanleiding geven tot aanpassing, zal dat door de regio worden gedaan.
Welke brandbare en anderszins gevaarlijke stoffen zijn aanwezig of worden gemaakt op het ChemiePark Delfzijl? Kunt u de bedrijven categoriseren naar gevaar voor de omgeving in geval een aardbeving zich in de regio voordoet en deze bedrijven treft?
Op ChemiePark Delfzijl wordt met diverse brandbare en gevaarlijke stoffen gewerkt. In het kader van het besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO) zijn deze bedrijven verplicht tot het opstellen van een rampenbestrijdingsplan en in sommige gevallen verplicht tot het hebben van een bedrijfsbrandweer. Verreweg de meeste bedrijven op het ChemiePark worden aangemerkt als BRZO-bedrijf. Vier bedrijven op ChemiePark Delfzijl zijn bedrijfsbrandweerplichtig. Op het ChemiePark Delfzijl is daarom ook een gezamenlijke bedrijfsbrandweer aanwezig. Zowel de rampenbestrijdingsplannen als de vergunningen zijn openbaar en bevatten informatie over de brandbare en anderszins gevaarlijke stoffen die aanwezig zijn of geproduceerd worden bij deze bedrijven.
Op welke wijze is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) betrokken bij het ChemiePark Delfzijl bij het in kaart brengen van de risico’s van een eventuele beving? Brengt zij ook advies uit over de wijze waarop gehandeld moet worden bij een noodsituatie?
De ILT is bij geen van deze zaken betrokken. De ILT brengt advies uit over de, door het bevoegd gezag te verstrekken, milieuvergunningen.
Indien noodsituaties leiden tot scenario’s en maatregelen die worden opgenomen in de veiligheidsrapporten of vergunningen, kan de ILT dat in haar advies betrekken.
Op welke wijze wordt de Omgevingsdienst Groningen betrokken bij de veiligheid rond Chemiepark Delfzijl? Hoe frequent krijgen zij een update van wijzigingen? Is deze Omgevingsdienst voldoende op sterkte?
Bij een van de BRZO-bedrijven op het Chemiepark Delfzijl heeft onlangs een inventariserend inspectiebezoek plaatsgevonden op instigatie van de provincie. Hierbij waren inspecteurs van de Omgevingsdienst Groningen, de Veiligheidsregio Groningen en Inspectie SZW aanwezig. Daar kwam onder meer naar voren dat het voor inspecties moeilijk is om een oordeel te vormen bij gebrek aan normen waaraan getoetst kan worden. Op dit moment zijn er nog geen onderzoeken afgerond, maar door deelname in de Werkgroep kan de Omgevingsdienst Groningen van de voortgang op de hoogte blijven.
Is er een nul-situatie in kaart gebracht van alle aanwezige verzekeringspolissen en eigendomssituaties binnen Chemiepark Delfzijl, zodat een onduidelijke situatie10 als rond de brand bij Chemiepack Moerdijk wordt voorkomen? Zo nee, bent u bereid dit zo spoedig mogelijk op te pakken?
Rond het bedrijf in Moerdijk speelde vooral het feit dat het bedrijf niet voor alle mogelijke schade verzekerd was. Sinds 21 april 2004 is de Richtlijn milieuaansprakelijkheid (2004/35/EG) van kracht. Ter implementatie is aan de Wet milieubeheer toegevoegd dat een bedrijf dat milieuschade veroorzaakt risicoaansprakelijk is voor alle kosten die daaruit voortvloeien, tenzij overmacht bewezen kan worden. In Nederland heeft de wetgever ervoor gekozen om hier geen plicht tot financiële zekerheidsstelling aan te verbinden, in verband met de hoge kosten voor het bedrijfsleven.
Het in beeld brengen van alle aanwezige verzekeringspolissen en eigendomssituaties binnen Chemiepark Delfzijl is daarom geen toepasselijke maatregel.
Deelt u de zorgen van de voorzitter van de Dialoogtafel dat het herstel van 3000 huizen zoals door u voorzien voor 2015, niet van de grond komt11?
De versterking van 3.000 huizen in 2015 is een grote opgave, waar ik mij, samen met het CVW en andere betrokkenen, zeer voor inspan. Ik informeer uw Kamer parallel aan deze beantwoording over de voortgang van het CVW.
Bent u van plan te wachten met versterkingen tot het najaar omdat pas dan de nieuwe Nieuwe Praktijk Richtlijnen (NPR-normen) definitief zijn?
Nee. Zoals ik in mijn brief van 9 februari jl. (Kamerstukken II 2014/15, 33 529 nr. 96) heb aangegeven, is CVW direct van start gegaan met een grootschalige aanpak van woningen. De huidige conceptversie van de NPR dient hierbij als leidraad. De ervaringen van CVW worden meegenomen bij het vaststellen van de definitieve NPR in het najaar.
Waarom is de terminologie «preventief versterken» vervangen door «bouwkundig versterken» en is die daarna weer vervangen door «veilig wonen»? Waarin zit hem het verschil en waarom is het zinvol deze terminologie steeds aan te passen?
Verschillende partijen gebruiken verschillende definities. Naar aanleiding van uw motie (stuk nummer 159), van gelijke strekking, heb ik in het plenaire debat op 28 april jl. aangegeven dat het inderdaad nodig is dat er een eenduidige terminologie gehanteerd wordt. De Dialoogtafel werkt aan een voorstel voor eenduidige definities. Ik vind het positief dat de Dialoogtafel hierin het initiatief heeft genomen. neemt. Ik zal dan ook serieus kijken naar het voorstel hiertoe van de Dialoogtafel.
Bent u, op basis van het in voorgaande vragen gestelde, inmiddels van mening dat de studie van Ortec Finance waaruit zou blijken dat er geen sprake is van waardedaling12, broddelwerk is? Hoeveel tijd is er inmiddels verspild omdat u door deze studie op het verkeerde been bent gezet? Wat is daardoor de extra schade die voorkomen had kunnen worden door sneller op verlaging van de gaswinning, preventief versterken, herstel en uitkoop/sloop in te zetten?
Nee, ik deel deze mening niet. De rapporten van Ortec laten een genuanceerd beeld zien. In het eerste onderzoeksrapport van Ortec Finance werd geconcludeerd dat er wel sprake was van waardedaling in het risicogebied, maar dat deze niet afweek van het beeld in de referentiegebieden. Dit eerste onderzoeksrapport betrof zowel de totale prijsontwikkeling vanaf het eerste kwartaal 1993 tot en met het eerste kwartaal 2013, als de prijsveranderingen in de twee kwartalen na de aardbeving bij Huizinge (16 augustus 2012).
In het onderzoeksrapport over het vierde kwartaal van 2013 werd voor het eerst geconcludeerd dat er sprake was van een significant verschil in waardeontwikkeling tussen het risicogebied en de referentiegebieden. De rapportage over het derde kwartaal van 2014 liet zien dat er duidelijke aanwijzingen waren dat de woningmarkt in het risicogebied zich minder gunstig ontwikkelde dan de woningmarkt in de referentiegebieden. Ik informeer uw Kamer parallel aan deze beantwoording over het rapport over het vierde kwartaal van 2014.
Ik acht het van belang dat er gedegen structureel onderzoek naar de ontwikkeling van de woningmarkt in Groningen wordt uitgevoerd en dat waar noodzakelijk maatregelen worden genomen om de woningmarkt normaal te laten functioneren en de sociale samenhang in het gebied te behouden. Hierover is in het bestuursakkoord van januari 2014 en het aanvullend bestuursakkoord van februari 2015 ook een aantal afspraken gemaakt. Het betreft onder andere een waardeverhogend pakket om energiebesparende voorzieningen in woningen te treffen en een onderzoek naar een mogelijke opkoopregeling. Onder verantwoordelijkheid van de Nationaal Coördinator Groningen wordt de woningmarktontwikkeling aan permanent onderzoek onderworpen. Hierbij wordt ook de impact van de aardbevingsproblematiek op woningfinanciering en -assurantie betrokken. Dit onderzoek zal door een begeleidingscommissie lopende het onderzoek worden begeleid. Het Centraal Bureau voor de Statistiek zal de ontwikkeling van de waarde en verkoopbaarheid van de woningen blijven monitoren. Daarmee krijgen we inzicht of de maatregelen die wij nemen voor het verbeteren van het functioneren van de woningmarkt ook het gewenste effect hebben.
Wordt er door schade-experts inmiddels naar schade aan funderingen gekeken? Gebeurt dit op een systematische manier? Heeft het CVW dit standaard opgenomen in hun schadevaststelling? Zo nee, waarom niet?
Indien het schadebeeld daar aanleiding toe geeft, wordt er door de schade-expert ook gekeken naar de fundering. Naar aanleiding van de bijeenkomst op 9 maart jl. van de Dialoogtafel heeft NAM het initiatief genomen om de funderingsproblematiek in kaart te brengen. De inzichten die NAM hiermee verwerft zullen worden vertaald in het schade- en bouwkundig inspectieprotocol.
Bent u op de hoogte dat uit het gebied veel klachten komen dat CVW en NAM nog altijd veel barrières opwerpen voordat een contra-expertise kan worden aangevraagd en uitgevoerd en bent u het eens met deze klachten? Zo ja, wat kan daar op korte termijn aan veranderen? Zo nee, waarom niet?
Bewoners en eigenaren die een schademelding hebben ingediend, mogen zelf kiezen door welke partij zij een contra-expertise uit laten voeren, op kosten van het CVW. In dat geval wordt door het CVW gekeken naar de redelijkheid van het aantal geschatte benodigde uren om de contra-expertise uit te laten voeren. Het CVW heeft de negatieve signalen ontvangen over de huidige procedure en bekijkt momenteel in overleg met de Dialoogtafel of er een nieuw protocol voor de contra-expertise kan worden uitgewerkt en geïmplementeerd.
Waarom gebruiken KNMI, TNO en NAM verschillende modellen en methodieken om aardbevingen en schade aan gebouwen met elkaar in verband te brengen? Is dat het gevolg van het feit dat er nog te weinig kennis is? Als dat zo is, is dat vervolgens geen grond om veel sterker dan nu het voorzorgsprincipe te hanteren? Zo nee, waarom niet?
De modellen en methodieken van TNO, KNMI en NAM voor de schatting van toekomstige bodemdaling en seismische dreiging in Groningen zijn verschillend en ieder op zich valide. Dat is niet vreemd, omdat het gaat om voorspellingsmodellen. Op dit moment is er onvoldoende kennis en data om betrouwbaar vast te kunnen stellen welke aanpak de voorkeur heeft. Het is nog niet mogelijk om goed vast te stellen welke voorspelling beter met de metingen overeenkomt. Nieuwe analyses van CBS en TNO zullen daarin op een termijn van een tot twee maanden mogelijk meer inzicht geven. Over de relatie tussen een gegeven dreigingniveau en de kans op schade aan gebouwen bestaan geen grote verschillen van inzicht tussen NAM en TNO. Ook is er overeenstemming over het feit dat de onzekerheden in de hiervoor genoemde relatie zeer aanzienlijk zijn en dat een conservatieve aanpak de voorkeur heeft zolang de onzekerheden groot zijn.
Is bij alle tot nu bekende schadegevallen duidelijk op welke rekenmodellen de toegekende schade gebaseerd is? Is dit op een toegankelijke wijze na te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, de toegekende schade is niet gebaseerd op een rekenmodel. Indien er een schadegeval bekend wordt, wordt er door een schade-expert op basis van zijn expertise en waarneming een rapportage met toelichting opgesteld.
Wat is de reden dat na jarenlange moeizame onderhandelingen door de eigenaren een contract met geheimhoudingsplicht is getekend13?
Als Minister ga ik niet in op individuele gevallen. De onderhandelingen tussen eigenaar en NAM bieden ruimte voor specifiek maatwerk. Beide partijen zijn erop gericht om tot een constructieve overeenkomst te komen. Ik acht de uitkomst een zaak tussen NAM en de eigenaren. Zij zijn samen overeengekomen dat geheimhouding onderdeel van de overeenkomst is.
Vindt u het niet wrang dat uitgerekend het symbool voor de onmacht van de NAM om complexe schadegevallen in het gebied op te lossen14 omkleed is met geheimhouding?
Zie het antwoord op vraag 33.
Hoe duidt u het feit dat het aantal klachten over de schadeafhandeling of hoogte van de schadevergoeding sinds de aanstelling van de ombudsman gaswinning verdubbeld is15?
De Onafhankelijk Raadsman geeft in zijn jaarrapportage enkele mogelijke oorzaken aan voor de stijging van het aantal klachten over schadeafhandeling:
Ik ben in gesprek met de Raadsman om te bezien of de taken van de Raadsman moeten worden uitgebreid. Dit zal meegenomen worden in de stroomlijning van de geschillenbeslechting door de Nationaal Coördinator Groningen en worden besproken met partijen die een rol hebben binnen het proces van schadeafhandeling.
Bent u bekend met het feit dat de Dialoogtafel bij schadeslachtoffers niet transparant overkomt, waarbij zelfs gesteld wordt dat de verkeerde zaken voor elkaar worden gemaakt en onderlinge afspraken worden gemaakt? Is het voorstel om een fonds op te richten om achterstallig onderhoud uit te betalen, maar bij verkoop16 terug te vorderen bijvoorbeeld wel rechtmatig?
De Dialoogtafel wordt momenteel geëvalueerd. Het resultaat daarvan wordt begin juli 2015 voorzien. Het garantstellingsfonds wordt nog uitgewerkt. Uiteraard gebeurt dit binnen de juridische kaders.
Hoe beoordeelt u het VU-onderzoek waaruit blijkt dat elke aardbeving tot een schade17 leidt van gemiddeld 3.000 euro per woning?
Het onderzoek door Koster en Van Ommeren is een goed geschreven en uitgevoerd onderzoek.
Het onderzoek dat is uitgevoerd door Ortec Finance constateert dat er sprake is van een verslechterende woningmarkt in Noord-Oost Groningen ten opzichte van referentiegebieden. Het VU-onderzoek relateert aardbevingen aan de ontwikkeling van de woningmarkt. De dynamiek van de woningmarkt is echter afhankelijk van een groter aantal variabelen.
Om beter inzicht te krijgen in de ontwikkeling en het functioneren van de woningmarkt is de Dialoogtafel mede daarom een uitgebreid onderzoek gestart. Het VU-onderzoek zal ik bij de werkgroep van de Dialoogtafel onder de aandacht brengen.
Kent u het werk van Marcel Bakker, student aan de Rijksuniversiteit Groningen18? Bent u bereid zijn suggesties over te nemen om bij onderzoek naar de waardedaling van huizen een extra factor mee te nemen, namelijk de ratio tussen woningen die te koop worden gezet en huizen die echt worden verkocht, door tevens te kijken naar het aantal leegstaande huizen en het aantal gedwongen verkopen in Groningen?
Ja. Ik heb het CBS gevraagd om te bekijken of het mogelijk en zinvol is de aantallen gedwongen verkopen en leegstaande huizen mee te nemen in het onderzoek naar de ontwikkeling van de woningmarkt.
Hoe staat u tegenover het Deltaplan dat door enkele ondernemers kort geleden werd gepubliceerd19?
Het Deltaplan van de heren Kuipers, Scholtens en Westerdijk om 100.000 werklozen in te zetten is sympathiek. Wel wordt in het Deltaplan een aantal verstrekkende maatregelen voorgesteld waarvan het de vraag is of deze allemaal uitvoerbaar zijn.
Ik vind het belangrijk dat de lokale werkgelegenheid maximaal profiteert van de groeiende vraag naar bouwwerkzaamheden. Het CVW heeft hiertoe de «erkenningsregeling» opgezet. Het uitgangspunt daarbij is dat de herstel- en bouwversterkende werkzaamheden zoveel mogelijk door lokale ondernemingen met lokale werknemers worden uitgevoerd met als doel om de lokale werkgelegenheid te stimuleren.
Daarnaast zal de Nationaal Coördinator Groningen jaarlijks een programma maken om specifiek inzichtelijk te maken wat nodig is om de preventieve versterkingsopgave zo snel mogelijk door te voeren. Ik zal het Deltaplan bij de kwartiermaker voor de Nationaal Coördinator Groningen onder de aandacht brengen.
Hoe staat u tegenover het idee van deze ondernemers om hier 100.000 werkloze bouwvakkers voor in te zetten20?
Zie het antwoord op vraag 39.
Wat vindt u van het feit dat Groningen op de zesde plaats van rijkste regio’s in Europa21 staat, maar de inwoners daar niets van merken?22
De rangschikking van Groningen is gebaseerd op een rekenmethode van Eurostat waarbij de aardgasbaten enkel aan de provincie Groningen wordt toebedeeld. De aardgasbaten komen echter op de rijksbegroting. Iedere inwoner van Nederland profiteert van deze opbrengsten op een gelijke wijze. Op die manier hebben ook de inwoners van Groningen hun gelijke aandeel in de opbrengst van de aardgasbaten.
Is het volgens u waar dat het aardbevingsbestendig maken van huizen in Noord-Groningen in de praktijk uitdraait op vervangende nieuwbouw?
Per huis zullen de benodigde maatregelen verschillen, afhankelijk van kwetsbaarheid en locatie. In sommige huizen kan sprake zijn van verankering van muren aan vloeren, elders kan het zijn dat er een muur moet worden (terug)geplaatst of dat er aanpassingen aan een gevel moeten worden gedaan. In uiterste gevallen zullen de noodzakelijke maatregelen zo ingrijpend zijn dat sloop en nieuwbouw moet worden overwogen. De verwachting van het CVW is dat dit in het overgrote deel van de huizen niet het geval zal zijn.
Welk beeld heeft u bij de praktische consequenties van het versterken en herstellen van vele tienduizenden huizen de komende jaren? Komen er wisselwoningen en noodwoningen? Zo ja, waar zijn die voorzien?
Dit is afhankelijk van de vereiste maatregelen (zie het antwoord op vraag 42), waarbij er naar gestreefd wordt de hinder voor bewoners zoveel mogelijk te beperken. Bij relatief lichte maatregelen zal het mogelijk zijn deze uit te voeren zonder dat tijdelijke vervangende huisvesting nodig is. Daar waar dit niet mogelijk is, wordt in nauw overleg met eigenaars, huurders en gemeenten tijdelijke vervangende huisvesting geregeld. Exacte invulling hiervan is maatwerk en onderwerp van gesprek met bijvoorbeeld woningbouwcorporaties en gemeenten.
Hoe kijkt u aan tegen het dreigende tekort aan ingenieurs23 en ander kader dat nodig is om het gaswinningsgebied bevingsbestendig te maken? Is het een optie specialisten uit het buitenland aan te trekken zolang in Nederland niet voorzien kan worden in de behoefte?
De beschikbare hoeveelheid specialisten is een punt van aandacht. Momenteel worden extra specialisten opgeleid. Ik acht een voortvarende uitvoering van de versterkingsopgave van groot belang. Ik heb richting het CVW aangegeven dat de inzet van regionale en nationale capaciteit de voorkeur heeft maar dat het een optie is om specialisten uit het buitenland aan te trekken als dat nodig is om de benodigde aantallen huizen tijdig te versterken. Het is aan het CVW om hier een afweging in te maken.
Kunnen bewoners van de gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Menterwolde inmiddels bevingssubsidie aanvragen24 via de website van Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN)? Zo nee, welke stappen worden gezet om dit snel mogelijk te maken?
Ja. De tijdelijke waardevermeerderingsregeling is inmiddels door de provincie Groningen aangepast, waardoor ook de inwoners van Hoogezand-Sappemeer en Menterwolde hier gebruik van kunnen maken.
Waarom worden door het KNMI de data van de accelerometers in Groningen structureel niet publieksvriendelijk naar buiten gebracht?
Met het nieuwe meetnetwerk wordt het beter mogelijk om de data van de accelerometer op een publieksvriendelijke manier naar buiten te brengen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb beschreven, wordt hier momenteel aan gewerkt.
Worden de gebieden rond Borgsweer en bij de gasopslag bij Grijpskerk gemeten vanwege diverse trillingen en het door onbekende oorzaak ontstaan van scheuren in woningen? Zo ja, waar zijn hier voor burgers toegankelijke waarden over te vinden? Zo nee, waarom wordt hier niet gemeten?
Het nieuwe meetnetwerk omvat ook de omgeving van Borgsweer, zodat gegevens over maximale versnellingen in de directe omgeving naar verwachting deze zomer voorhanden zullen zijn. Bij de gasopslag bij Grijpskerk is een accelerometer aanwezig, die alleen reageert op sterke trillingen. De mogelijkheden van een upgrade naar een real-time systeem wordt nu bekeken.
Heeft u gereageerd op de oproep van enkele hoogleraren en andere betrokkenen uit Groningen in het Dagblad van het Noorden25? Zo ja, kunt u die reactie naar de Kamer sturen? Zo nee, kunt u dat alsnog doen?
De hoeveelheid gas die gewonnen wordt en de aardbevingsproblematiek is onderwerp van het publieke debat. Er worden door veel partijen op verschillende wijzen en in verschillende media meningen geuit over de hoogte van de gaswinning. Ik heb onder meer op 12 februari en 28 april jl. uitgebreid met uw Kamer gedebatteerd over het kabinetsbeleid in dezen. Ik acht het niet behulpzaam om op alle oproepen en standpunten die in de media worden geuit individueel te reageren.
Reageert u nog op het SP-plan26 «Schouders onder Groningen», zoals door u toegezegd tijdens het hoofdlijnendebat over het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid op 12 februari jl.?
Ja, conform mijn toezegging zal ik uw Kamer een reactie op dit plan sturen. Ik verwacht dat nog deze maand te kunnen doen.
Gaat u over tot het aanstellen van iemand die de wederopbouw van het aardbevingsgebied ter hand neemt? Zo ja, is dit een open procedure of draagt u zelf iemand voor? Bent u van mening dat het cruciaal is dat deze «bevingscommissaris» groot gezag en vertrouwen in Groningen geniet? Hoe gaat u dat borgen?
Er komt een Nationaal Coördinator Groningen die verantwoordelijk wordt voor het opstellen en laten uitvoeren van een meerjarig integraal versterkingsprogramma (zie mijn brief van 1 mei jl.). Het is van belang dat de beoogd Nationaal Coördinator Groningen vertrouwen geniet en draagvlak heeft bij betrokken overheden en andere partijen in de regio. Vanzelfsprekend heeft hierover afstemming plaatsgevonden met de provincie en gemeenten.
Bewindvoerders die door een lidmaatschapseis geen bankrekening kunnen openen |
|
Arnold Merkies (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over beschermingsbewind en het toezicht daarop door de kantonrechter?1
Ja
Bent u ervan op de hoogte dat er nog steeds banken zijn, zoals de ABN AMRO, die van een door de rechtbank benoemde bewindvoerder eisen dat deze lid is van een branchevereniging, ondanks dat de toepasselijke regelgeving dit niet vereist? Bent u er eveneens van op de hoogte dat deze eis zelfs een belangrijke voorwaarde blijkt te zijn voor banken en dat zij die kunnen aanwenden om het openen van een bankrekening af te wijzen?
Wij zijn ervan op de hoogte dat er banken zijn die vragen naar het lidmaatschap van een branchevereniging voor bewindvoerders. Ingevolge de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn banken verplicht om cliëntenonderzoek te doen. Het cliëntenonderzoek heeft tot doel om risico’s op witwassen en financieren van terrorisme te herkennen en beheersen. Cliëntenonderzoek houdt onder meer in dat zij hun cliënt identificeren en diens identiteit verifiëren aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Ook houdt het in dat zij vaststellen of degene die de cliënt vertegenwoordigt, in dit geval de beschermingsbewindvoerder, daartoe bevoegd is en dat deze persoon wordt geïdentificeerd en diens identiteit geverifieerd.
Het feit dat een cliënt niet fysiek aanwezig is voor verificatie van zijn identiteit – en bij beschermingsbewind is dat vaak het geval – wordt gezien als een situatie met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme. De Wwft schrijft voor dat dan verscherpt cliëntenonderzoek aan de orde is: de bank moet dan aanvullende cliëntenonderzoeksmaatregelen nemen om dit hogere risico te compenseren. De Wwft schrijft niet voor dat banken van bewindvoerders eisen dat zij lid zijn van een branchevereniging. ABN AMRO heeft mij overigens laten weten dat ABN AMRO lidmaatschap van een branchevereniging niet als algemene eis stelt. Ingevolge de Wwft staat het banken vrij om te kiezen welke aanvullende maatregelen zij in dit verband nemen. Uiteraard moeten de aanvullende maatregelen die de bank vraagt proportioneel zijn. Het lidmaatschap van een branchevereniging kan met zich brengen dat een bewindvoerder op het punt van identificatie van een cliënt en verificatie van die identiteit, voldoet aan bepaalde normen. Om die reden kan dit lidmaatschap een relevant gegeven zijn bij cliëntenonderzoek en risicobeoordeling door een bank.
In eerdere antwoorden op vragen met betrekking tot beschermingsbewind, schreef de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer dat sinds 1 april 2014 het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren van kracht is. Op grond hiervan moeten beschermingsbewindvoerders die drie of meer personen onder hun hoede hebben, aan kwaliteitseisen voldoen en wordt hierover jaarlijks door een accountant verslag uitgebracht. Wij zien in het licht van dat besluit geen reden voor banken om aan een beschermingsbewindvoerder die aantoonbaar aan genoemde eisen voldoet, al bij voorbaat medewerking te weigeren omdat hij geen lid is van een branchevereniging. Zoals hierboven beschreven, kunnen banken op grond van de Wwft per individuele cliënt beslissen of zij het risico van die cliënt zodanig vinden dat zij geen cliëntrelatie met hem (en daarmee een relatie met zijn bewindvoerder) willen aangaan. Dat past bij de poortwachterfunctie wij hen hebben toegekend in het kader van de Wwft.
Wij wijzen erop dat de Wft ook van toepassing is. In Nederland is voor personen in de schuldhulpverlening het recht op toegang tot een basisbankrekening wettelijk verankerd in de Wft. Andere consumenten kunnen in veel gevallen een beroep doen op het Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten. Het Convenant inzake primaire betaaldiensten van de Nederlandse banken is ook hier van toepassing; een meerderjarige cliënt met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, dan wel met een postadres bij een erkende hulpverlenings- of overheidsinstantie, wiens identiteit conform de Wwft kan worden vastgesteld en geverifieerd, heeft op grond van dat convenant in principe recht op toegang tot een betaalrekening met basisfuncties bij een van de ondertekenende Nederlandse banken. In augustus 2014 is de betaalrekeningenrichtlijn gepubliceerd,2 deze dient per 18 september 2016 te zijn geïmplementeerd en omvat de verplichting voor banken tot het aanbieden van een basisbankrekening die vergelijkbaar is met die uit het Convenant.
Bent u ervan op de hoogte dat er banken zijn, zoals de ABN AMRO, die niet alleen veel waarde hechten aan een lidmaatschap van een branchevereniging, maar dit zelfs op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) als afwijzingsgrond gebruiken voor het openen van een bankrekening bij de afwezigheid van een dergelijk lidmaatschap? Acht u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is een bank volgens u verplicht om uit hoofde van de Wwft bepaalde informatie te vragen aan een door de rechtbank benoemde bewindvoerder die een bankrekening dient te openen om het bewind goed uit te kunnen voeren? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet goed is dat een bank op deze manier meer waarde hecht aan het lidmaatschap van een branchevereniging dan aan een benoeming door de rechtbank? Bent u ook van mening dat een door de rechtbank benoemde bewindvoerder ook zonder een lidmaatschapseis een bankrekening zou mogen openen? Zo nee, wat is er naast een bewijs van benoeming door de rechtbank nog nodig om een bankrekening te openen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft uw eerdere gesprek met de brancheverenigingen van bewindvoerders en banken opgeleverd?2 Bent u bereid om deze problematiek zo nodig nogmaals te bespreken met de brancheverenigingen van bewindvoerders en banken? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten daarvan? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Financiën heeft een aantal besprekingen gehad met de brancheverenigingen en de banken over knelpunten bij het openen van een bankrekening door een bewindvoerder ten behoeve van onder bewind gestelden. De problematiek die in de onderhavige Kamervragen aan de orde wordt gesteld lijkt echter juist betrekking te hebben op bewindvoerders die niet lid zijn van een branchevereniging. De besprekingen met de brancheverenigingen waren constructief en hebben inzicht geboden in de reikwijdte van de betrokken wettelijke bepalingen. Tijdens die besprekingen zijn mogelijkheden verkend om te voldoen aan enerzijds eisen van de banken in het kader van cliëntenonderzoek en beheersing van risico’s op witwassen en financieren van terrorisme en anderzijds de wens van de bewindvoerders om voor hun onder bewind gestelden bankrekeningen te openen.
De autistische Rebecca, die graag naar school wil, maar al 18 maanden thuis zit |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de noodkreet van de 15-jarige Rebecca, die graag naar school wil maar al 18 maanden niet naar haar school voor speciaal onderwijs (cluster 4) gaat? Wat gaat u voor Rebecca doen, zodat zij op zeer korte termijn weer onderwijs kan gaan volgen?1
Ik betreur het dat het helaas nog niet gelukt is om voor dit meisje een passende plek te vinden, ondanks de inspanningen van de betrokkenen. Ik kan niet op alle details van deze kwestie ingaan, omdat dit privacygevoelige informatie betreft. Het volgende kan ik wel zeggen. Dit meisje is al langere tijd in beeld, zowel bij het samenwerkingsverband passend onderwijs als bij de jeugdhulp. Dit met dank aan het zogenaamde thuiszittersoverleg in die regio waarin gemeente en onderwijs samenwerken om zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor kinderen die niet naar school gaan. In eerste instantie werd gedacht dat plaatsing in het voortgezet speciaal onderwijs in de regio een oplossing zou zijn. Daarom heeft het samenwerkingsverband toelating tot en plaatsing in het vso geregeld. Het meisje is de afgelopen 18 maanden dus wel degelijk teruggeleid naar school. Ondanks een apart instroomprogramma bleek zij daar echter helaas niet goed op haar plek. Gemeente en samenwerkingsverband zijn vervolgens in overleg met de ouders hard aan de slag gegaan met het zoeken naar een nieuwe oplossing. Deze is zeer recent ook gevonden in de vorm van een plaatsing op een andere school voor vso die gespecialiseerd is in de problematiek van dit meisje.
Hoe beoordeelt u de vicieuze cirkel waarin leerlingen zitten (o.a. Rebecca) doordat zij vanwege angsten en autisme zijn uitgevallen op school en thuis zitten, op een wachtlijst staan voor een behandeling van kinderen met angsten, maar pas aan de behandeling in deeltijd kunnen starten als zij ook naar school gaan? Welke mogelijkheden zijn er om deze vicieuze cirkel te doorbreken?
De uitspraak in het artikel dat behandeling in deeltijd alleen mogelijk is als een kind naar school gaat, is niet gestoeld op wet- en regelgeving. Het is nergens voorgeschreven dat deeltijdbehandeling gekoppeld moet zijn aan het volgen van onderwijs. Wat wel mogelijk is, is dat het hebben van een zinvolle dagbesteding een vereiste is van de betreffende instelling. Dan gaat het dus om eigen instellingsregels. De instelling heeft ruimte om daarvan in het belang van dit meisje af te wijken.
Deelt u de mening van CNV Zorg & Welzijn dat in deze specifieke situatie – door de decentralisatie van de jeugdzorg en de jeugd-GGZ de indicatiestelling niet op tijd is afgerond – ook onduidelijk is of Rebecca nog een beroep kan doen op hulp van haar autisme-coach óf een paar uur mag verblijven op de zorgboerderij? Hoe vaak komt dit in Nederland precies voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven kan niet op alle details van deze kwestie worden ingegaan. In zijn algemeenheid is onduidelijkheid over het verkrijgen van zorg en ondersteuning aan kinderen niet wenselijk en moet dus zo veel als mogelijk worden voorkomen. Toch kan het in complexe situaties voorkomen dat het wat langer duurt om zorg, ondersteuning en onderwijs goed op elkaar af te stemmen. Betrokken partijen hebben bovendien te maken met een nieuwe situatie waarin nieuwe afspraken moeten worden gemaakt. Daar waar mogelijk worden de betrokken partijen gestimuleerd om hier haast mee te maken. Er is geen informatie over hoe vaak dit soort situaties voorkomt.
Acht u het wenselijk dat leerlingen die om welke reden dan ook niet naar school kunnen een paar uur per week verblijven op een zorgboerderij? Is het verblijf op een zorgboerderij in de ogen van de Staatssecretaris passend onderwijs? Kunt u dat toelichten?
Activiteiten op een zorgboerderij kunnen, afhankelijk van de problematiek van een kind, onderdeel vormen van een zinvolle dagbesteding, met name voor leerlingen die (tijdelijk) niet in staat zijn om naar school te gaan en conform de Leerplichtwet vrijstelling van inschrijving of vrijstelling van geregeld schoolbezoek hebben. Een zorgboerderij is geen onderwijsinstelling en valt dus niet onder passend onderwijs voor Rebecca.
Bent u van mening dat er goed is voorgesorteerd op de verbinding tussen school en zorg per 1 januari 2015 zoals door de Staatssecretaris gegarandeerd in het debat op 3 juli 2014 toen hij zei: «Laten we erop vooruitlopen dat, als dat per 1 januari 2015 ingaat, we goed hebben voorgesorteerd en dat we ook praktisch een goede plek kunnen bieden aan die leerlingen»? Hoe beoordeelt de Staatssecretaris deze uitspraak in het licht van voorliggende casus?2
Al langere tijd werken samenwerkingsverbanden, scholen, gemeenten en jeugdhulp samen om te komen tot een goede verbinding tussen onderwijs en jeugdhulp. In de laatste voortgangsrapportage passend onderwijs (31 497, nr. 141) heb ik uw Kamer gerapporteerd over deze samenwerking. Kern daarvan was dat circa 70 procent van de samenwerkingsverbanden aangeeft dat de samenwerking met de gemeenten in hun regio goed verloopt. Goede voorbeelden daarvan zijn bijvoorbeeld concrete afspraken over een gemeenschappelijk ondersteuningsteam dat integraal arrangeert voor onderwijsondersteuning, zorg en leerlingenvervoer of de inzet van jeugdhulpverleners op school. De andere samenwerkingsverbanden geven aan dat het contact nog moeizaam is. Vanuit OCW, VWS, PO-Raad, VO-raad en VNG is er een ondersteuningsaanbod beschikbaar om te ondersteunen in de samenwerking. Zoals aangekondigd in diezelfde voortgangsrapportage wordt het ondersteuningsaanbod ook de komende periode gecontinueerd.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er momenteel wachtlijsten bestaan voor de behandeling voor kinderen met angsten? Hoe groot is deze wachtlijst in Nederland en welke maatregelen gaat u nemen om deze wachtlijst zo snel mogelijk te laten verdwijnen?
Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de lokale jeugdhulp en dus ook voor voldoende en geschikt aanbod. Op landelijk niveau worden geen wachtlijsten per hulpsoort bijgehouden. Uit diverse monitors zal in de loop van dit jaar blijken hoe het met de jeugdhulpvoorzieningen staat en of daar wachtlijsten voorkomen. Als dat het geval blijkt te zijn, dan worden die in de context van de lokale situatie beoordeeld en zal er ook lokaal naar een oplossing moeten worden gezocht.
Deelt u de mening dat – omdat behandeling van leerlingen zoals Rebecca alleen mogelijk is als kinderen naar school gaan – jeugdhulp en onderwijs beter moeten samenwerken om te voorkomen dat thuiszitters in een vicieuze cirkel komen? Zo ja, is in uw ogen de huidige verplichting tot overleg – over hoe zorg en school goed op elkaar aansluiten – voldoende uit de verf gekomen? Als dat niet het geval is, welke maatregelen gaat u nemen om deze samenwerking alsnog te garanderen?3
Zie de antwoorden op vraag 2 en vraag 5.
Heeft u er spijt van dat u het advies van de Onderwijsraad in de wind heeft geslagen om het bestaande lokale overleg tussen onderwijs en jeugdhulpverlening te verbreden, om verder stappen te nemen om jeugdhulpverlening structureel onderdeel van de ondersteuningsstructuur op school te maken en om de rol van de onderwijsconsulenten te vergroten en een tijdelijk financieel vangnet in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u aanvullend nemen?4
Samen met de Staatssecretaris van VWS ben ik in de reactie op het advies «Samen voor een ononderbroken schoolloopbaan» uitgebreid ingegaan op de aanbevelingen van de Onderwijsraad. Niet elke aanbeveling is (letterlijk) overgenomen, meestal omdat we vinden dat er betere alternatieven zijn, zoals in de reactie ook is aangegeven. Die mening ben ik nu nog steeds toegedaan. Het beeld dat in de vraag gesuggereerd wordt dat ik het advies van de Onderwijsraad in de wind zou hebben geslagen, herken ik niet. Sterker nog, zoals in de reactie op het advies is aangegeven, delen we de constatering van de Onderwijsraad dat er meer samenhang nodig is in de ondersteuning van jongeren vanuit onderwijs en jeugdhulp. De afgelopen periode zijn er op dit gebied ook al stappen gezet, maar we zijn er nog niet. Vandaar dat de ondersteuning zoals genoemd in het antwoord op vraag 5 ook de komende periode gecontinueerd wordt.
Deelt u de mening van de school en van CNV Zorg & Welzijn dat een gezinsspecialist een goede rol kan vervullen omdat deze persoon op school de schakel kan zijn naar de zorg die vanuit het gezin voor de leerling nodig is? Hoeveel gemeenten werken reeds met dergelijke gezinsspecialisten of zijn dit van plan?
Met de transitie van de jeugdhulp is de gehele verantwoordelijkheid voor het jeugdbeleid naar gemeenten overgeheveld. De Jeugdwet bepaalt de minimale (kwaliteit)eisen en binnen deze kaders zijn gemeenten vrij om te bepalen hoe zij vorm geven aan de jeugdhulp. In de praktijk vertaalt zich dit naar verschillende vormen zoals jeugd- en gezinsteams, teams voor volwassenen of teams voor inwoners van 0–100 jaar met verschillende vragen en problemen. Net als dat de inrichting van de teams een lokale aangelegenheid is, is dit ook van toepassing op de beschikbare kennis en expertise. Deze kan per team en gemeente verschillen. Er zijn gemeenten die werken met een gezinsspecialist; andere gemeenten kiezen voor een andere functionaris zoals de schoolmaatschappelijk werker.
De VNG heeft in maart een beknopte uitvraag gedaan naar jeugd en toegang in het sociaal domein waarin gevraagd is welke kennis en expertise onder meer belegd was in de verschillende teams. Een korte schets zal binnenkort gepubliceerd worden op de website van de VNG. Er is geen overzicht van welke gemeente voor welke constructie heeft gekozen.
Daarnaast zijn gemeenten ingevolge de WMO 2015 verantwoordelijk voor het bieden van cliëntondersteuning. Iedere gemeente moet ervoor zorgen dat cliëntondersteuning als laagdrempelige voorziening beschikbaar is voor alle burgers, en in het bijzonder voor cliënten en hun mantelzorgers die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben of problemen hebben op andere terreinen binnen het sociale domein, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs.
Hoeveel kinderen zitten er in Nederland thuis en volgen geen onderwijs, omdat de jeugdhulpverlening onvoldoende aansluit op het onderwijs? Wat gaat u voor deze kinderen doen?
Op 19 maart heb ik de leerplichtbrief naar uw Kamer gestuurd met daarin de meest recente verzuimcijfers, waaronder het aantal thuiszitters en absoluut verzuimers (26 695, nr. 100). Er is geen informatie over welk deel van hen geen onderwijs volgt omdat jeugdhulp en onderwijs onvoldoende op elkaar aansluiten. In dezelfde brief ben ik ook ingegaan op de aanvullende maatregelen die ik tref om verzuim en thuiszitten terug te dringen.
Hoeveel kinderen in Nederland zaten/zitten sinds de invoering van passend onderwijs langer dan drie maanden thuis voordat er een passend onderwijs- en/of zorgaanbod is/wordt gedaan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 bevat de leerplichtbrief de meest recente verzuimcijfers. Deze betreffen het schooljaar 2013–2014, dus nog voor de invoering van passend onderwijs. In deze cijfers wordt nog geen onderscheid gemaakt tussen kinderen die korter en die langer dan 3 maanden thuis zitten zonder passend aanbod. Dit najaar worden de gegevens over het schooljaar 2014–2015 verzameld. Dan wordt voor het eerst wel dit onderscheid gemaakt. Ik zal u hierover rapporteren in de jaarlijkse leerplichtbrief.
Het sponsoren van een bijeenkomst van de Moslimbroederschap in Engeland |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie sponsort congres met Moslimbroederschap»?1
Ja
In hoeverre klopt het dat Nederland de bijeenkomst «Politiek, macht en sektarische identiteiten in het Midden-Oosten» (deels) heeft gesponsord? En welk bedrag is hier mee gemoeid?
Nederland heeft een bijdrage van 10.000 Britse Pond geleverd aan een activiteit van de afdeling Midden-Oosten en Noord-Afrika van de gerenommeerde en onafhankelijke Britse denktank Chatham House, The Royal Institute of International Affairs, in Londen. De titel van de conferentie was: «Beleid, Macht en Sektarische Identiteiten in het Midden-Oosten». Het was dus geen congres of bijeenkomst van de Moslimbroederschap, maar een academisch getinte Chatham House conferentie met deelname door Westerse, Arabische en andere diplomaten, academici, journalisten, ngo’s en anderen.
Wat is de reden dat een Nederlandse topambtenaar aanwezig is geweest op het congres dat georganiseerd werd door The Cordoba Foundation, een aan de Moslimbroederschap gelieerde stichting?
Een inhoudelijk beleidsmedewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is vanwege zijn expertise door Chatham House uitgenodigd op te treden als spreker tijdens de conferentie.
Deelt u de mening dat de Moslimbroederschap, met zijn motto: «Allah is ons doel, de profeet is onze leider, de koran onze wet, jihad onze weg en sterven voor Allah onze grootste hoop», een radicale organisatie is waar geen zaken met mee moet worden gedaan? Zo neen, waarom niet?
De Moslimbroederschap is noch door de NL overheid, noch in Europees of VN verband aangemerkt als zijnde een terroristische organisatie.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat de Moslimbroederschap banden heeft met terreurorganisaties als Hamas en Ansar Bayt al-Maqdis (dat inmiddels grotendeels is opgegaan in ISIS)?
Het is een historisch gegeven dat Hamas oorspronkelijk is voortgekomen uit de Moslimbroederschap. Voor wat betreft banden van de Moslimbroederschap met andere groeperingen beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie.
Begrijpt u dat de Britse bank HSBC heeft besloten de relatie met de betreffende stichting te verbreken?
Het is niet bekend, ook niet bij de Britse autoriteiten, waarom HSBC de relatie met deze stichting zou hebben verbroken.
Bent u bereid uw samenwerking met de betreffende stichting stop te zetten en te zorgen dat dit soort misstappen in de toekomst niet meer gemaakt worden?
De samenwerking betrof de denktank Chatham House, niet de door u genoemde stichting. De samenwerking met Chatham House wordt dus niet opgezegd
De uitspraak van de rechter over de overweg Laantje van Alverna |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Uitspraak rechtbank: overweg Alverna moet weer open»1 naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de status van de overweg bij het Laantje van Alverna2 en het bericht «Heemstede: klaphek bij Alverna»?3
Ja.
Heeft de gemeente Heemstede naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank inmiddels handhavend opgetreden richting ProRail?
Ja. De gemeente Heemstede heeft inmiddels een handhavingsbesluit genomen, waarbij ProRail wordt gevraagd de overweg per 1 juli 2015 weer open te stellen voor langzaam verkeer.
Bent u bereid ProRail opdracht te geven om de overweg bij het Laantje van Alverna op korte termijn weer open te stellen en te beveiligen nu volgens de rechtbank vaststaat dat deze overweg door verjaring openbaar is geworden ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder I van de Wegenverkeerswet 1994?
Nee. Het Ministerie van IenM heeft hierin geen rol, omdat het hier bedoelde handhavingsverzoek een aangelegenheid is van wegbeheerder, eigenaren en spoorwegbeheerder.
Klopt het dat ProRail in hoger beroep wil gaan? Zo ja, vindt u dit als opdrachtgever van ProRail een juiste besteding van belastinggeld nu de rechtbank zo’n duidelijke uitspraak heeft gedaan over de status van de overgang?
Ja dat klopt. Het is belangrijk duidelijkheid te hebben over de rechtspositie. Dat geldt overigens voor alle belanghebbenden, niet alleen voor ProRail. Vanwege haar wettelijke taak als spoorwegbeheerder is ProRail zelfstandig bevoegd om een kwestie aan de rechter voor te leggen, en is sprake van een juiste besteding.
Welke conclusies trekt u uit de uitspraak van de rechter voor andere overwegen die volgens ProRail niet openbaar zijn maar die op grond van deze uitspraak toch als openbaar moeten worden beschouwd? Bent u bereid deze overwegen, indien zij een (recreatieve) waarde hebben voor wandelaars en fietsers, niet te sluiten, maar te beveiligen zodat de barrièrewerking van spoorwegen niet verder wordt vergroot?
Gelet op het niet-onherroepelijk karakter van de rechterlijke uitspraak trek ik hier nog geen conclusies uit. Wel heb ik ProRail verzocht een plan op te stellen voor de aanpak van de niet actief beveiligde overwegen die recreatief gebruikt worden, zoals door wandelaars en fietsers. De Kamer ontvangt de aanpak tegelijk met de voortgangsbrief LVO voor het AO spoorveiligheid en ERTMS op 17 juni.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat in vergelijkbare gevallen voor elke overweg weer een aparte rechtszaak moet worden gevoerd door de Fietsersbond, Wandelnet of andere belanghebbenden? Bent u daarom bereid een inventarisatie te maken van overwegen die op grond van de uitspraak van de rechter als openbaar moeten worden beschouwd en hierover te rapporteren aan de Kamer inclusief een analyse van de (recreatieve) waarde van deze overwegen voor wandelaars en fietsers?
De besluitvorming over de eventuele opheffing van niet actief beveiligde overweg vraagt een goede afstemming voor het recreatief belang. Daarvoor is een zorgvuldige procedure opgesteld die door ProRail ook wordt gevolgd. De uitspraak van de rechter heeft met name betrekking op het openbaar karakter zoals dat in sommige gevallen ontstaan kan zijn bij een private overweg. Tegen deze uitspraak loopt nog een hoger beroep en ik kan daarop niet vooruit lopen.
In het plan dat u nog voor het AO van 17 juni ontvangt ga ik nader in op de beoogde aanpak van niet-actief beveiligde overwegen. Daarbij streef ik naar een gebiedsgerichte aanpak, waarbij in geval opheffing wordt overwogen de recreatieve belangen steeds zorgvuldig worden gewogen. Die werkwijze wordt ook nu al toegepast voor openbare overwegen, en voor private overwegen waarvan bekend is dat zij in de praktijk een recreatieve functie hebben.
De verkoop van al het sociale woningbezit van het Wooninvesteringsfonds |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat de juridische bezwaren van onder andere de gemeente Delft ervoor zorgen dat de verkoop van Round Hill niet voor 31 maart 2015 kan worden afgerond?
Ja.
Klopt het dat op uiterlijk 31 maart 2015 het Wooninvesteringsfonds (WIF) bijna 300 miljoen euro moet afbetalen aan zijn banken en dat die datum niet gehaald wordt nu er een bezwaarprocedure loopt? Welke opties heeft het WIF om nu toch aan haar betalingsverplichting te voldoen?
De bestaande financiering van de woningportefeuille van het WIF liep af op 31 maart 2015. De verkoop van de portefeuille is niet gerealiseerd in verband met de lopende bezwaarprocedure. Hiermee kunnen de verkoopopbrengsten niet worden ingezet voor aflossing. Inmiddels is met de verkopende partij, Round Hill, een akkoord bereikt over uitstel van levering en met de banken is een overbruggings-financiering afgesproken. De nieuwe uiterste leveringsdatum is 1 juli 2015.
Het WIF heeft kunnen herfinancieren voor een periode van 3 maanden.
Kunt u aangeven hoe het WIF aan nieuwe financiering gaat komen? Heeft dit gevolgen voor het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV), het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) of andere woningcorporaties?
De banken die de bestaande leningen hadden verstrekt, hebben (ongeborgde) overbruggingsfinanciering verstrekt voor 3 maanden (tot 1 juli 2015). Deze financiering heeft dus geen effect voor het CFV, het WSW of andere corporaties.
Leidt de herfinanciering van het WIF met borging door het WSW tot een aanvaardbaar niveau van lasten zodat verkoop onnodig is om de continuïteit te waarborgen? Zou bij herfinanciering onder actuele voorwaarden saneringssteun nodig zijn om de continuïteit te waarborgen?
Het probleem is niet het lastenniveau dat voortkomt uit een eventuele financiering (geborgd of ongeborgd). Het probleem is dat er geen partijen waren tussen einde 2012 en het einde van 2014 die bereid waren WIF te herfinancieren vanaf 31 maart 2015. Corporaties/certificaathouders waren in die periode niet bereid aanvullend vermogen te storten om bankleningen mogelijk te maken. Verkoop was derhalve eind 2014 de enige oplossing om tot aflossing van de lening per 31 maart 2015 te komen.
Bent u van mening dat het, vanwege het feit dat het WIF moet herfinancieren of zichzelf ontbinden, buitengewoon merkwaardig is dat het WSW tot nu toe nooit een verzoek voor borging van de herfinanciering heeft ontvangen? Vindt u dit een normale gang van zaken en kunt u toelichten waarom het bestuur van het WIF eenzijdig haar kaarten heeft gezet op verkoop in plaats van herfinanciering, dit tegen de expliciete wens in van een grote meerderheid van de certificaathouders?
De vraag bevat aannames en stellingnames over wat partijen al dan niet gedaan hebben en waartoe partijen al dan niet toe bereid zijn/waren. Ik beperk mijn reactie tot zaken die in relatie tot regelgeving voor woningcorporaties van belang zijn. De verkoop van de WIF-portefeuille is het resultaat van een traject van 2 jaar waarin is gezocht naar oplossingen voor het financieringsprobleem. Het uitblijven van reële financieringsvoorstellen, onder andere omdat er geen partijen bereid waren het eigen vermogen van het WIF aan te vullen, heeft vorig jaar geleid tot het onderzoeken van een eventuele verkoop. Toen eind november 2014 diende te worden besloten over een verkoop bleek dit de enige beschikbare oplossing om de financiering per 31 maart 2015 af te lossen.
Kunt u aangeven hoe groot het boekverlies is dat de certificaathouders zullen leiden en welke financiële gevolgen dit heeft voor de vijf certificaathouders met de meeste certificaten?
Het boekverlies van de certificaathouders heeft geen relatie met de verkoop. Het vastgoed van het WIF is door de vastgoedcrisis sterk gedaald in waarde. Daarmee is de waarde van het WIF sterk gedaald en het eigen vermogen zoals ingebracht door certificaathouders ook sterk afgenomen. Het beperkte eigen vermogen van het WIF is ook de reden waarom het aantrekken van vreemd vermogen zo lastig is gebleken. De meeste certificaathouders hebben dan ook de afgelopen jaren afgeboekt op hun certificaten.
In de openbare bijlage bij de jaarrekening van WIF wordt de nominale waarde van onder andere de 5 grootste certificaathouders gegeven. In de jaarrekeningen over 2013 van de certificaathouders staat de waarde van de WIF certificaten. Dit geeft het volgende beeld (bedragen *1.000 euro):
Nominale waarde
WIF-certificaten
Collegiale lening verstrekt aan WIF
Waardering volgens jaarrekening 2013
Woonbron
39.000
16.600
Ressort Wonen
8.760
6.985
Vivare
6.565
0
Stichting Mooiland
6.049
1.500
1
Wst De Goede Woning
6.000
1.500
Gezien de actuele situatie ligt het in de lijn der verwachting dat corporaties in de jaarrekening 2014 de certificaten (verder) zullen afwaarderen. Het CFV houdt in zijn financiële beoordeling rekening met de WIF-certificaten. Het CFV verwacht dat corporaties door afwaardering van de certificaten niet in de problemen zullen komen.
Het niet naleven van de meldplicht voor incidenten met gevaarlijke stoffen |
|
Eric Smaling , Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel: «Meldplicht voor incidenten gevaarlijke stoffen niet nageleefd»?1
Ja.
Is het waar dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet actief handhaaft op het niet melden van incidenten? Zo ja, wat is daarvan de reden? Zo nee, waaruit blijkt dan het tegendeel?
Nee, dit is niet juist. Alle incidenten met gevaarlijke stoffen moeten direct worden gemeld bij de ILT. Om de naleving van de wettelijke meldplicht te bevorderen, past de ILT verschillende interventies toe, preventief door voorlichting te geven en repressief door handhavend op te treden. In 2014 is er acht keer handhavend opgetreden vanwege het niet melden van een incident. In zeven situaties is tegen de betrokken bedrijven proces verbaal opgemaakt.
Onderschrijft u de conclusie van ILT dat de meld- en registratieprocedure van incidenten te omslachtig is? Zo ja, hoe is dat volgens u te vereenvoudigen? Zo nee, hoe kan er voor gezorgd worden dat er vaker melding gemaakt wordt van incidenten met gevaarlijke stoffen?
Het is van belang dat voor de meldplichtige duidelijk is waar incidenten met gevaarlijke stoffen moeten worden gemeld. De inrichting van één meld- en registratieloket voor gevaarlijke stoffen bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT in 2014 vergemakkelijkt het melden en registreren van incidenten met gevaarlijke stoffen. ILT geeft voorlichting om de bekendheid met de meldplicht en het Meld- en Informatiecentrum te vergroten.
Is het waar dat vervoerders niet altijd bekend zijn met ILT, en om die reden geen melding maken van incidenten met gevaarlijke stoffen? Zo ja, wat kan er volgens u aan gedaan worden om de bekendheid van ILT onder vervoerders te vergroten?
Vervoerders geven voor het niet-melden van incidenten in voorkomende gevallen aan, niet op de hoogte te zijn van de meldplicht. De ILT heeft de meldplicht in de afgelopen jaren breed onder de aandacht gebracht bij haar ondertoezichtstaanden door onder meer speciale sectorbijeenkomsten te organiseren en voorlichting over de meldplicht te geven. Ook de brancheorganisaties besteden aandacht aan de meldplicht.
Om het melden van incidenten te vergemakkelijken, is in 2014 één meldloket gevaarlijke stoffen ingericht bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT. Er is op dit moment bij de ILT een stijging waarneembaar van het aantal meldingen.
Is het waar dat het aantal incidenten veroorzaakt door menselijk falen is toegenomen de afgelopen jaren? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?
Het is niet bekend of het aantal incidenten door menselijk falen de afgelopen jaren is toegenomen. Uit eerder onderzoek en analyse van incidenten blijkt dat onder meer het niet-volgen van procedures bij laad- en loshandelingen alsmede het ontbreken van laad- en losprocedures redenen zijn voor incidenten. De aanwezigheid en naleving van dergelijke procedures zijn dan ook vast onderdeel van de controles die de ILT uitvoert.
Bent u van mening dat er verplicht een gevarenaanduiding op een transportmiddel moet worden bevestigd als er gevaarlijke stoffen aan boord zijn, ook als het gaat om kleinverpakking met gemengde transporten? Zo ja, gaat u zich hier hard voor maken? Zo nee, waarom niet?
In de internationale verdragen inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, over de weg en over de binnenwateren (RID, ADR en ADN), zijn reeds verplichtingen met betrekking tot de kenmerking van de vervoersmiddelen en met betrekking tot verpakkingen opgenomen. Dat is ook het geval voor het vervoer van kleinverpakkingen, de zogeheten gelimiteerde hoeveelheden. Transportmiddelen die gevaarlijke stoffen in gelimiteerde hoeveelheden en boven bepaalde drempelhoeveelheden vervoeren, moeten zijn voorzien van specifieke kenmerking. Vanuit veiligheidsoogpunt heeft nadere regelgeving daarom geen toegevoegde waarde.
Het draagvlak voor legalisering van softdrugs |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek «Drugsbeleid» van EenVandaag waar 29.131 leden van het EenVandaag Opiniepanel aan hebben meegedaan?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat 56 procent van de deelnemers vindt dat u experimenten met de organisatie van wietteelt door gemeenten zou moeten toestaan?
Ik heb kennis genomen van dit percentage.
Klopt het dat u net als uw ambtsvoorganger geen ruimte ziet voor de experimenten met de teelt en verkoop van wiet die lokale bestuurders hebben ingediend?
Ik onderschrijf de ernst van de problematiek. Met de burgemeesters ben ik dan ook van mening dat deze problematiek moet worden bestreden. Het lokaal bestuur beschouw ik hierin als een zeer belangrijke partner. Ik onderhoud regelmatig contact met burgemeesters van gemeenten die zich met deze problemen geconfronteerd zien. De voortzetting van de gezamenlijke aanpak van deze vormen van overlast en criminaliteit blijft van groot belang.
In het licht van de internationale afspraken waar Nederland zich aan heeft verbonden is het op dit moment niet mogelijk om over te gaan tot (experimenten met) regulering van de teelt. Zoals uit het onderzoek «Internationaal recht en cannabis, een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt» volgt, stuit eventuele regulering op juridische bezwaren. De conclusies van het rapport, dat ik op 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden2, zijn nog steeds van toepassing.
Daarnaast is het grootste gedeelte van de wietproductie bestemd voor de export. Uit het WODC-rapport «De export van in Nederland geteelde cannabis» volgt dat ongeveer 80 tot 90% (tussen de 78 en 91 procent of tussen de 86 en 95 procent, afhankelijk van de gebruikte definitie van gebruik door niet-ingezetenen) van de in Nederland geteelde cannabis bestemd is voor de export.
Dit onderzoek heb ik op 16 december 2014 aan uw Kamer gezonden3. Van de totale teelt is maar een klein gedeelte bestemd voor de Nederlandse coffeeshops. Regulering zal derhalve van zeer beperkt nut zijn bij het beter kunnen bestrijden van de georganiseerde criminaliteit die zich met de hennepteelt bezighoudt.
De gezamenlijke, geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit en overlast moet worden voortgezet. Met de inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet, die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, hebben Openbaar Ministerie en politie er een middel bijgekregen om het faciliteren van illegale hennepteelt beter aan te pakken. Door samen krachtig op te trekken kan drugscriminaliteit en de daarmee gepaard gaande overlast verder worden teruggedrongen.
Bent u bereid om experimenten met gereguleerde wietteelt toe te laten met als doel de belangen van de volksgezondheid, de openbare orde, de algemene veiligheid van personen en goederen of de rechtszekerheid beter te waarborgen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Welke alternatieven biedt u om de huidige problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe en op welke termijn gaat u de problemen met straatoverlast, illegale drugshandel en branden door wietteelt oplossen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Bank weigert rekening aan sekswerkersclub’ |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bank weigert rekening aan sekswerkersclub»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen dienaangaande?2
Ja
Hoe beoordeelt u de afwijzing van de aanvraag van een zakelijke bankrekening voor een belangenbehartiger van sekswerkers door de Triodos Bank?
Triodos Bank heeft mij aangegeven een uitgesproken beleid te hebben ter zake van de zakelijke klanten die zij bereid is te accepteren. Uit de acceptatiecriteria van deze bank blijkt dat Triodos Bank bancaire diensten verleent aan ondernemingen en organisaties die naar de mening van Triodos Bank een bijdrage leveren aan een samenleving waarin de kwaliteit van leven wordt bevorderd. Triodos Bank verleent volgens haar beleid geen financiering aan onder meer bedrijven die werkzaam zijn in de pornografie. Naar ik heb begrepen was dit uitsluitingscriterium tevens een belangrijke reden om de belangenbehartiger in kwestie niet als klant te accepteren. Ik treed niet in de beoordeling door een bank van individuele gevallen.
Dat er in de markt diversiteit is in het beleid dat diverse banken voeren, is op zichzelf niet bezwaarlijk. Tegelijkertijd is daar wel een spanningsveld, want indien geen enkele bank bereid zou zijn een belangenbehartiger van sekswerkers als klant te accepteren vanwege de aard van de werkzaamheden, wordt deelname aan het betalingsverkeer voor die belangenbehartiger praktisch onmogelijk. Het is bekend dat er banken zijn die wel rekeningen openen voor medewerkers uit de seksbranche. Zolang er voldoende mogelijkheden zijn voor medewerkers uit de seksbranche om bij (andere) banken een zakelijke betaalrekening aan te vragen, hoeft het specifieke beleid van één bank niet tot problemen te leiden voor deze medewerkers. Van de NVB heb ik begrepen dat het beleid omtrent het accepteren van zakelijke klanten door banken binnenkort nog eens zal worden verwoord en uitgelegd aan banken en sekswerkers in een informatiefolder die hierover door de NVB wordt opgesteld.
Deelt u de opvatting dat een representatieve, effectieve en stabiele belangenbehartiger voor sekswerkers nodig is om de (rechts)positie van sekswerkers fundamenteel te versterken? Zo ja, hoe verhoudt genoemde afwijzing van de aanvraag van een zakelijke bankrekening zich tot uw inzet tot vergroting van de zelfredzaamheid van sekswerkers? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat een representatieve, effectieve en stabiele vereniging van belangenbehartigers voor sekswerkers kan bijdragen aan de positieverbetering van prostituees. In de brief van 23 juni 20143 van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven op welke wijze overleg met belangenbehartigers van prostituees structureel wordt gefaciliteerd.
Ik verwijs voorts naar het antwoord op vragen 2 en 4. In het kader van het landelijk programma prostitutie wordt onder meer casuïstiek over de toegang tot financiële dienstverlening in kaart gebracht en doorgeleid naar de NVB. Verder draagt het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) bij aan positieverbetering van sekswerkers. Tenslotte is het van belang om in gezamenlijkheid te werken aan de positieverbetering van prostituees. Naast het Rijk, gemeenten, dienstverleners en hulpverleners spelen vooral sekswerkers zelf hierbij een rol.
Bent u van mening dat de betrokken bank de afwijzing van de aanvraag voldoende heeft onderbouwd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s acht u onacceptabel bij de aanvraag van betaalfaciliteiten door ondernemers binnen de seksbranche?
Banken beoordelen zelf in hoeverre de acceptatie van een bepaalde klant aanvaardbaar is in het licht van onder meer alle regelgeving waaraan banken moeten voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om antiwitwasregelgeving, op grond waarvan een bank de identiteit van de klant moet vaststellen. Ik ga ervan uit dat een bank de wettelijke regels toepast ongeacht de branche waarin de potentiële klant precies actief is.
Deelt u de mening dat hier sprake is van het categoraal uitsluiten van de seksbranche van betaalfaciliteiten die noodzakelijk zijn voor een maatschappelijk geaccepteerde deelname aan het economisch verkeer? Zo ja, op welke wijze wordt er in het landelijk programma prostitutie aandacht besteed aan de toegang van sekswerkers tot de financiële dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2 en 4. Zoals hiervoor aangegeven wordt in het kader van het landelijk programma prostitutie onder meer casuïstiek over de toegang tot financiële dienstverlening in kaart gebracht en doorgeleid naar de NVB. Tijdens een gesprek tussen onder meer de NVB, prostituees en exploitanten en het departement van Veiligheid en Justitie op initiatief en onder leiding van de burgemeester van Amsterdam is gebleken dat het beleidskader niet bij iedereen duidelijk is. Dat is ook de reden dat de NVB met een informatiefolder hierover komt (zie ook antwoord 2).
Welke mogelijkheden ziet u om een doorbraak te forceren waarbij financiële dienstverleners en zorgverzekeraars sekswerkers gelijk behandelen ten opzichte van andere ondernemers?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 4. Ik vind het van belang dat bedrijven kunnen deelnemen aan de betalingsinfrastructuur. Deelname aan het betalingsverkeer is immers een vereiste om te kunnen participeren in de samenleving. Tegen die achtergrond monitor ik dan ook de ontwikkelingen op dit punt.
Bent u bereid om de aftrekbaarheid van kosten van kleding en verzorging voor sekswerkers mogelijk te maken? Zo ja, binnen welke termijn kunt u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de omstandigheden kwalificeren de inkomsten van sekswerkers als winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden of loon uit een (fictieve) dienstbetrekking.
Voor de kostenaftrek van ondernemers en genieters van resultaat uit overige werkzaamheden gelden generieke bepalingen. Uit deze bepalingen volgt dat de kosten voor persoonlijke verzorging niet aftrekbaar zijn en de kosten ter zake van kleding slechts aftrekbaar zijn als deze kwalificeren als «werkkleding». Voor sekswerkers van wie de inkomsten kwalificeren als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden geldt dus dat kostenaftrek voor werkkleding mogelijk is, namelijk wanneer de kleding zo bijzonder is dat deze (nagenoeg) uitsluitend door prostituees wordt gedragen en niet geschikt is om ook in het «normale» dagelijkse leven te dragen. Kostenaftrek is ook mogelijk indien de kleding is voorzien van zodanige uiterlijke kenmerken dat daaruit blijkt dat deze uitsluitend is bestemd om bij het behalen van winst of resultaat te worden gedragen.4 Hiervan is sprake indien de kleding is voorzien van een of meer aan de onderneming of werkzaamheid verbonden beeldkenmerken. De bewijslast ter zake van de aftrek van kosten voor werkkleding rust op de belastingplichtige.
Een sekswerker die loon geniet uit een (fictieve) dienstbetrekking kan zelf geen kosten van kleding en verzorging aftrekken in de inkomstenbelasting. Of de werkgever kleding en verzorging vrij van loonheffing kan vergoeden of verstrekken is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. De regels die de Belastingdienst hiervoor hanteert zijn opgenomen in het Handboek Loonheffingen.5
De impact van aardbevingsschade in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Effect aardbevingen Groningen te vergelijken met die in Zuid-Europa»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de visie van de Veiligheidsregio Groningen dat de aardbevingen in Zuid-Europa met veel schade en slachtoffers weliswaar veel zwaarder zijn dan die in Groningen, maar vergelijkbaar zijn qua impact omdat de aardbevingen door gaswinning zich veel dichter onder de oppervlakte voordoen?
Hoewel de gemeten piekversnellingen vergelijkbaar kunnen zijn, is de duur en de frequentie-inhoud van de trillingen verschillend. Een beving is opgebouwd uit trillingen met verschillende frequenties. Dat houdt in snel of langzaam schuddende bewegingen. Als de frequentie-inhoud laag is zijn het voornamelijk langzame trillingen. Sterkere natuurlijke aardbevingen hebben veelal een langere duur en lagere frequentie-inhoud.
Deze parameters (duur en frequentie-inhoud) bepalen samen met de kwetsbaarheid («fragility») van de gebouwen mede de impact aan het aardoppervlak. Natuurlijke bevingen hebben dus een andere impact aan het oppervlak dan geïnduceerde bevingen.
Bent u bereid om in te gaan op het verzoek van de Veiligheidsregio Groningen om bij aardbevingen die in de toekomst zullen plaatsvinden naast de schaal van Richter ook de grondversnelling inzichtelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Met het nieuwe seismologische netwerk in Groningen, dat op dit moment wordt opgebouwd, wordt het mogelijk om ook de grondversnelling direct na de beving inzichtelijk te maken in de vorm van «shake-maps». Dit is in ontwikkeling bij het KNMI en zal publiek worden gemaakt. Naar verwachting is het netwerk in de zomer van 2015 operationeel en zullen ook de «shake-maps» beschikbaar komen en openbaar worden gemaakt.
Kent u basisschool CBS de Regenboog in Bedum, die volgens betrokkenen gevestigd is in een oud gebouw wat logischerwijs minder bestand is tegen zware aardbevingen?
Er is een programma opgezet om alle scholen in het aardbevingsgebied indien nodig bouwkundig te versterken. Dit is een gezamenlijk project van schoolbesturen, gemeenten en NAM. NAM heeft in overleg met gemeenten en schoolbesturen inspecties uit laten voeren. CBS De Regenboog maakt hier onderdeel van uit. Er zijn geen acute risico’s geconstateerd en gebouwonderdelen die een eventueel verhoogd risico tijdens aardbevingen kunnen veroorzaken zijn inmiddels verwijderd.
Is het waar dat de gemeente Bedum over een onderzoeksrapport beschikt waarin wordt geconcludeerd dat deze basisschool geen hogere risico’s loopt op grote aardbevingsschade?
In het kader van het programma zoals genoemd in het antwoord op vraag 4, is basisschool De Regenboog onlangs geïnspecteerd en heeft de gemeente Bedum een voorlopige rapportage ontvangen. De eerste conclusies van deze voorlopige rapportage luiden dat de school geschikt en veilig is voor het geven van onderwijs. Wel waren er een paar kleine bouwkundige aanpassingen nodig. Die zijn onmiddellijk uitgevoerd en afgerond. De definitieve rapportage over de aardbevingsbestendigheid van het schoolgebouw wordt over enkele weken verwacht.
Wat is het Rijksbeleid voor het risico op aardbevingen bij gevoelige objecten zoals basisscholen?
Het schoolbestuur is eerstverantwoordelijk voor een veilige leer- en leefomgeving van studenten/leerlingen en docenten en dus voor een veilig schoolgebouw. Met betrekking tot de aanpak van de gevolgen van de gaswinning in Groningen ligt hier ook een verantwoordelijkheid van het Rijk om scholen in de positie te brengen om aan hun verantwoordelijkheid te kunnen voldoen. Dat vereist een goede informatievoorziening, voldoende controles en zekerheden of de risico’s in voldoende mate zijn afgedekt. NAM heeft als mijnbouwbedrijf ook een verantwoordelijkheid met betrekking tot het voorkomen van schade als gevolg van gaswinning. In dat kader is NAM gestart met het bouwkundig onderzoek van scholen. Eventuele, in relatie tot aardbevingen, geconstateerde onvolkomenheden aan gebouwen zullen daarbij worden hersteld. Dit traject gebeurt in samenspraak met schoolbesturen, gemeentebesturen, de provincie en de nog aan te stellen Nationaal Coördinator Groningen.