Het gebruik van een nekbreekapparaat om ganzen te doden |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het apparaat dat in Gelderland wordt gebruikt om ganzen mee te doden door ze de nek te breken?1
Ja.
Is het volgens de geldende Nederlandse regelgeving toegestaan om dit apparaat te gebruiken?
Het Besluit beheer en schadebestrijding dieren bevat een lijst met toegestane middelen om dieren te vangen of te doden. Het nekbreekapparaat staat niet op deze lijst. Provincies zijn bevoegd om van deze lijst af te wijken, mits het middel geen onnodig lijden veroorzaakt.
Maakt Europese regelgeving (o.a. EU verordening nr. 1099/2009) het mogelijk om dit apparaat te gebruiken?
EU-verordening nr. 1099/2009 ziet toe op het welzijn bij het doden van dieren die gehouden worden voor productiedoeleinden. Er is geen vergelijkbare regelgeving voor het doden van in het wild levende dieren.
Is dit apparaat echt alleen in opdracht van de Faunabeheereenheid Gelderland «bekeken» door een dierenarts en niet op deugdelijke wijze getest?
De werking van dit apparaat is bekeken door een dierenarts. Op welke wijze dit apparaat is beoordeeld en/of getest, is de verantwoordelijkheid van de provincie.
Is het echt zo dat gedeputeerde Van Dijk op basis van het oordeel van deze ene dierenarts heeft besloten om het gebruik van dit apparaat toe te staan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke nationale en Europese regels zijn er voor het testen van dit soort apparaten om dieren mee te doden?
Er zijn geen Europese regels voor het testen van apparaten om in het wild levende dieren te doden. Zie ook mijn antwoord op vraag 3. De Flora- en faunawet bevat het vereiste dat middelen geen onnodig lijden mogen veroorzaken. Gedeputeerde staten moeten dit bij toepassing van artikel 68 van de wet toetsen.
Is het nekbreekapparaat een dodingsmethode of een verdovingsmethode? Worden alle ganzen door het apparaat direct gedood of slechts verdoofd?
Op basis van de informatie waarover ik thans beschik, beschouw ik het nekbreekapparaat als een dodingsmethode.
Is de methode van het breken van de nek van de gans diervriendelijker dan het afschieten of vergassen van ganzen? Uit welke onderzoeken blijkt dit?
Het Richtsnoer Ganzendoden van de Raad voor Dierenaangelegenheden (TK 28 286 nr. 627) vermeldt ten aanzien van cervicale dislocatie (=nekbreken) dat deze methode niet goed uitvoerbaar is voor ganzen en matig geschikt voor het doden van grote aantallen. Ten opzichte van afschieten of vergassen van ganzen scoort cervicale dislocatie vanuit oogpunt van dierenwelzijn lager.
Bent u er bekend mee dat de faunabeheereenheden die met dit apparaat werken buitenstaanders weren die willen controleren wat de werkwijze van dit apparaat is?
Het vangen en doden van wilde ganzen vindt plaats in het open veld. Hiervoor is toestemming nodig van de grondeigenaren. Zij bepalen wie wel en wie niet toegang heeft tot de terreinen waar het nekbreekapparaat zou kunnen worden ingezet. Toezichthoudende en handhavingsinstanties hebben te allen tijde toegang als dat voor de uitoefening van hun taken noodzakelijk wordt geacht.
Op basis van welke regels kunnen faunabeheereenheden die met dit apparaat werken buitenstaanders weren?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid het gebruik van dit apparaat met onmiddellijke ingang te verbieden, in ieder geval tot er op zorgvuldige wijze onderzoek is gedaan naar de werking van dit apparaat?
Er lopen thans beroepen bij de rechter tegen het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland om grauwe ganzen te vangen en te doden. Zolang er geen uitspraak is gedaan, wil ik mij van een oordeel onthouden. Wel wijs ik erop dat de Faunabeheereenheid Gelderland heeft besloten het apparaat voorlopig niet te gaan gebruiken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Dierenwelzijn voorzien op 23 juni a.s.?
Ja.
Het blokkeren van Russische grondaankopen in de buurt van militaire terreinen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de nieuwe Finse Minister van Defensie Russische grondaankopen in de buurt van militaire terreinen wil blokkeren?1 2
Ja. De Finse regering werkt momenteel aan een wetsvoorstel om aankopen van grond of onroerend goed door buitenlandse mogendheden tegen te kunnen gaan wanneer de transactie implicaties kan hebben voor de veiligheid van het land.
Kunt u aangeven op welke schaal vermogende Russen strategische grondaankopen doen in de buurt van militaire terreinen in Finland?
Nee. De Finse regering constateert een toename van aankopen van grond en onroerende goederen door (vermogende) Russen en Russische bedrijven in de nabijheid van militaire installaties en strategische locaties in Finland. De Finse Minister van Defensie gaat onderzoeken of er sprake is van een structureel verband tussen de Russische aankopen van grond en onroerend goed en de strategische locaties.
Zijn bij u vergelijkbare gevallen bekend van grote buitenlandse grondaankopen in de buurt van militaire terreinen in Nederland?
Nee.
Kunt u aangeven op welke wijze defensie grondtransacties rond militaire terreinen monitort, zodat voorkomen kan worden dat strategisch gelegen stukken grond in handen vallen van buitenlandse mogendheden?
Naast de reeds bestaande preventieve beveiligingsmaatregelen op en rond defensieterreinen, neemt Defensie specifieke maatregelen indien daartoe aanleiding bestaat. De MIVD doet onderzoek naar ongeoorloofde vergaring van informatie of ongewenste beïnvloeding door statelijke of niet-statelijke actoren die een bedreiging kunnen vormen voor het optreden van de krijgsmacht, voor de Nederlandse defensie-industrie of voor bondgenootschappelijke organisaties. Ik kan niet ingaan op specifieke onderzoeksactiviteiten van de MIVD.
Heeft u de wettelijke mogelijkheid om strategische grondaankopen in de buurt van militaire terreinen te blokkeren?
Nee. Bij de verkoop van onroerend goed wordt een civielrechtelijke overeenkomst gesloten tussen de koper en verkoper van het onroerend goed. Dit loopt via de notaris die ervoor zorgt dat de overdracht van onroerende goederen rechtmatig plaatsvindt. De overheid heeft geen wettelijke mogelijkheden om dergelijke transacties te blokkeren.
De controle op illegaal hout |
|
Eric Smaling , Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel Fte zet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) full-time in op het bestrijden van illegaal hout en de criminele netwerken hierachter en acht u dit voldoende gezien de omvang van de illegale houthandel?1
De NVWA heeft 3 fte beschikbaar voor het bestrijden van illegaal hout en dit blijkt gezien de benodigde inzet voldoende.
Kunt u inzicht geven in de hoeveelheid controles op illegaal hout en de uitkomsten daarvan? Hoeveel aangekondigde dan wel onaangekondigde controles zijn er geweest en hoeveel waarschuwingen zijn uitgedeeld?
Er zijn in de periode van maart 2013 tot op heden inspecties bij 101 bedrijven uitgevoerd. Verder zijn er 10 herinspecties geweest. De inspecties worden niet aangekondigd. Er zijn tot op heden 29 schriftelijke waarschuwingen gegeven.
Hoe komt het dat er geen boetes uitgedeeld zijn door de NVWA?
De mogelijkheid voor het opleggen van een bestuurlijke boete moet in de wet zijn opgenomen. De Flora- en faunawet, waarin de Europese Houtverordening is opgenomen, kent geen bestuurlijke boetes. Wel kan de NVWA bestuursrechtelijk handhaven via bestuursdwang of een last onder dwangsom.
Klopt het dat de NVWA als uitgangspunt voor beleid op illegaal hout gekozen heeft voor een zachte aanpak, door bedrijven bij het niet voldoen aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven?
De insteek is eerst waarschuwen, opdat bedrijven de kans krijgen hun werkwijze aan te passen aan de vereiste regelgeving. Voor welwillende bedrijven is gebleken dat een overtreding vaak onbewust is gedaan. Deze handhavingsmethodiek blijkt succesvol en heeft een betere naleving tot gevolg. Tot op heden hebben alle gewaarschuwde en opnieuw geïnspecteerde bedrijven hun stelsel van zorgvuldigheidseisen en onderliggende procedures op orde gebracht.
Bent u bereid de zachte aanpak te vervangen door een daadkrachtige aanpak, waarbij wel sancties worden uitgedeeld, nu na 2 jaar European Union Timber Regulation (EUTR) blijkt dat nog steeds veel illegaal hout zich op de Nederlandse markt bevindt?
De NVWA handhaaft waar nodig en kan bij een overtredend bedrijf proces-verbaal opmaken. Daarnaast kan de NVWA bestuursrechtelijk handhaven (zie vraag 3). Verder is mij niet gebleken dat er zich veel illegaal hout op de Nederlandse markt bevindt. Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 2 februari 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 294).
Wat is het beleid van de NVWA omtrent hoog-risico hout en waarom blokkeert de NVWA hoog-risico hout niet en haalt het van de markt?
De NVWA controleert alleen bedrijven die producten op de markt brengen die onder de Houtverordening vallen. De NVWA kan hout dat wettelijk bewijsbaar illegaal is gekapt in bewaring nemen en daarmee van de markt halen. Tot op heden is geen bewijsbaar illegaal gekapt hout aangetroffen.
Is het beleid van de NVWA dat van een specifieke boomstam onomstotelijk bewezen moet zijn dat hout illegaal is? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het EUTR uitgangspunt dat het risico op illegaal hout verwaarloosbaar klein moet zijn en moet het niet zo zijn dat als het risico niet verwaarloosbaar klein gemaakt kan worden, het hout niet op de markt gebracht mag worden?
De Houtverordening kent een verbod voor het op de markt brengen van illegaal gekapt hout. Om handhavend te kunnen optreden moet het bewijs voor de overtreding van dit verbod onomstotelijk en onweerlegbaar zijn. Daarnaast kent de verordening de verplichting van het voeren van een stelsel van zorgvuldigheidseisen om het risico op illegaal hout te minimaliseren. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 6.
Hoe wordt het uitgangspunt van Due Diligence (zoals verwoord in artikel 6 van de EUTR) gecontroleerd en gehandhaafd door de NVWA?2 Wat acht de NVWA voldoende aan maatregelen om bij hoge corruptie in het land van herkomst vast te stellen dat het risico verwaarloosbaar is?
In het kader van de Houtverordening zijn bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen verplicht om een stelsel van zorgvuldigheidseisen, het zogenaamde due diligence-systeem, te hanteren. Dit stelsel bestaat uit het verzamelen (en 5 jaar beschikbaar houden) van gegevens over de herkomst van het hout, het uitvoeren van risicoanalyses om in te schatten of het hout illegaal gekapt kan zijn en het minimaliseren van het risico op illegaliteit door het nemen van maatregelen. De NVWA controleert Nederlandse bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen op naleving van het verbod om illegaal gekapt hout op de markt te brengen en op de aanwezigheid van een due diligence systeem, en gaat na hoe dat systeem in de praktijk wordt toegepast.
Wat de NVWA afdoende acht aan mitigerende maatregelen verschilt per casus. Mogelijkheden van maatregelen zijn het overstappen op hout met een duurzaamheidskeurmerk, toepassen van audits door onafhankelijke derden en het laten uitvoeren van DNA- of isotopenanalyses om de soort en herkomst te kunnen vaststellen. Ook kan het afzien van het op de markt brengen van bepaalde goederen een mogelijkheid zijn.
Ligt de nadruk bij handhaving op Due Diligence of op «heterdaadjes»?
Bij de handhaving ligt de nadruk op het voldoen aan het gestelde in de Houtverordening.
Hoe wordt kennis over EURT onder NVWA medewerkers verspreid?
Kennis onder medewerkers van de NVWA wordt verspreid door onder meer opleiding, training en intervisie.
Wilt u bij de implementatie een voorbeeld nemen aan de Engelse overheid die stelt dat: «In order to comply with the EUTR, each link in the chain needs to be evidenced by specific documentation, (e.g. felling licence, transit documentation), along with a risk assessment (e.g. prevalence of illegal harvesting in each country) and a mitigation step (e.g. third party verification relating to harvester, testing or other relevant methods) that enables the operator to come to a conclusion that there is negligible risk of the timber having been sourced illegally, or the timber is non negligible, can’t be mitigated and therefore cannot be placed on the market.»?3
Ik onderschrijf deze stelling. De NVWA geeft op haar website ook aan hoe bedrijven een stelsel van zorgvuldigheidseisen dienen te voeren. Deze instructies komen overeen met wat de Engelse overheid aangeeft. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 8.
Hoe zijn de NVWA inspecteurs getraind om om te gaan met het feit dat veel corruptie voorkomt in hout exporterende landen en dat officiële papieren vaak onbetrouwbaar blijken, en hoe gaan ze er in de praktijk mee om?4
De NVWA verifieert de betrouwbaarheid van documenten onder meer door beoordeling op echtheid en vergelijking met brondocumenten uit de herkomstlanden. Ook wordt contact gelegd met officiële instanties of instanties zoals de onafhankelijke waarnemer in de herkomstlanden om de echtheid te verifiëren. Bij twijfel over de juistheid wordt onderzoek gedaan naar falsificaties.
Hoe wordt er samengewerkt met andere lidstaten, producerende landen, onafhankelijke waarnemers en NGO’s(niet-gouvernementel organisaties)?
Onder voorzitterschap van de Europese Commissie hebben de lidstaten geregeld overleg over beleidsmatige zaken. Daarnaast bespreken de lidstaten handhavinggerelateerde zaken op reguliere basis. Ook met producerende landen, NGO’s en onafhankelijke waarnemers bestaan contacten en wordt samengewerkt.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg NVWA voorzien op 30 juni a.s. beantwoorden?
Het Algemeen Overleg NVWA is uitgesteld tot 6 oktober 2015.
Slechte samenwerking bij grote infrastructuurprojecten |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe ga je hier niet failliet aan?»?1
Ja.
Kunt u ingaan op ieder van de vijf in het artikel genoemde kritiekpunten? Herkent u deze kritiekpunten? Welke stappen onderneemt u daarop en op welke termijn neemt u deze?
Rijkswaterstaat is voortdurend in gesprek met de bouwsector over alle aspecten van projecten en aanbesteden. Ook de punten die in het artikel worden genoemd komen daarbij aan de orde.
Ten eerste wordt in het artikel gesteld dat de projecten qua financiële omvang te groot zijn. De omvang van projecten, mede in relatie tot de planning van de projecten, is regelmatig onderwerp van overleg met individuele marktpartijen en Bouwend Nederland. Uit deze overleggen komt het beeld naar voren dat het volume en de omvang zoals nu in de inkoopplanning is opgenomen, behapbaar is voor de markt.
Ten tweede zouden de bouwbedrijven teveel risico’s dragen. Bij de risicoverdeling tussen partijen is het uitgangspunt dat dat risico’s behoren te worden gedragen door de partij die ze ook het beste kan beheersen. Risico’s die niet door één van de partijen kunnen worden beheerst, worden zo mogelijk samen beheerst. In de standaardcontracten van RWS is een risicoverdeling opgenomen. De risicoverdeling is niet in beton gegoten. Zo is de (standaard)risicoverdeling bij DBFM-projecten aangepast naar aanleiding van de ervaringen met de eerste DBFM-projecten. Tijdens de dialoogfase(n) van een aanbesteding wordt daarnaast met de geselecteerde marktpartijen gesproken over de risicoverdeling en kunnen projectspecifieke afwegingen worden gemaakt.
Ten derde is het signaal dat de tenderkosten te hoog zijn. Recent hebben Rijkswaterstaat en Bouwend Nederland afspraken gemaakt om de tenderinspanningen die bedrijven moeten leveren, te verminderen. Doel is om, waar mogelijk, de aanbestedingsperiode te verkorten en het aantal op te leveren producten te verminderen.
Ten vierde zou de verhouding tussen partijen «versteend» zijn. Bij elk project is sprake van contractwijzigingen gedurende de realisatieperiode en soms zijn er ook issues tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. In verreweg de meeste gevallen worden deze issues vervolgens in goed onderling overleg opgelost. Rijkswaterstaat stelt zich daarbij redelijk en billijk op, maar wel vanuit een zakelijke houding. Indien de opdrachtnemer wordt geconfronteerd met extra kosten of vertraging en Rijkswaterstaat draagt hier de verantwoordelijkheid voor, dan zal Rijkswaterstaat de opdrachtnemer hiervoor compenseren.
Tot slot wordt in het artikel opgemerkt dat Rijkswaterstaat «vechtcontracten» in de hand werkt. Te laag inschrijven om een opdracht koste wat kost binnen te halen, is voor niemand goed. Rijkswaterstaat heeft de marktsituatie sinds 2008 aanzienlijk zien verslechteren. Als opdrachtgever gaat Rijkswaterstaat bij een opvallend lage bediening altijd het gesprek aan met de inschrijver. Die moet dan zijn bieding kunnen onderbouwen. Uiteindelijk bepaalt de marktpartij of er wordt ingeschreven op een project en welke bieding wordt gedaan.
Wat gebeurt er in de tussentijd met de lopende projecten en de lopende Design, Build, Finance and Maintain (DBFM)-contracten? Wat gebeurt er met de lopende aanbestedingen? Hoe verhoudt zich dit met het traject binnen Rijkswaterstaat inzake de nieuwe marktvisie?
De maatschappelijke opgaven waarvoor we in Nederland staan, zijn groot en complex. Niet alleen willen we de bereikbaarheid en veiligheid verbeteren, maar dit moet op een duurzame manier gebeuren en tegelijkertijd moet ook de leefbaarheid worden vergroot. Een vitale, innovatieve en professionele bouwsector moet ons helpen om deze integrale opgaven gerealiseerd te krijgen. Een goede samenwerking tussen alle partijen in de keten is daarbij onontbeerlijk. Rijkswaterstaat werkt daarom samen met de markt aan de ontwikkeling en implementatie van een nieuwe marktvisie, die gebaseerd is op een nieuwe cultuur – van onderling vertrouwen en minder regels – en waarbij ruimte is voor nieuwe samenwerkingsvormen als co-creatie.
Met alle stakeholders (onder meer opdrachtgevers, marktpartijen, kennisinstituten en brancheverenigingen), wordt over bovenstaande thema’s gesproken. De punten die in het NRC-artikel zijn genoemd komen daarbij zeker ook aan bod.
Indien het overleg met de marktpartijen of de marksituatie hierom vraagt, zullen wijzigingen worden doorgevoerd in lopende of nog te starten aanbestedingen. Aanpassingen die een grote impact op de planning van een project kunnen hebben, dienen zeer zorgvuldig te worden afgewogen. Dit geldt ook voor het doorvoeren van wijzigingen in reeds afgesloten (DBFM-)contracten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg Jaarverslagen Infrastructuur en Milieu voorzien op 25 juni 2015?
Helaas heeft de beantwoording meer tijd nodig gehad.
De naheffing |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u zich bij herhaling op het standpunt gesteld heeft dat briefwisselingen met de Europese Commissie behoren tot het diplomatieke verkeer?
Ja
Herinnert u zich dat Staatssecretaris Wiebes en u alleen al dit jaar meerdere keren brieven aan de Europese Commissie gewoon naar de Kamer gestuurd hebben, wanneer u het gepast vond om de Kamer te informeren zoals:
Ja
Bent u bereid alsnog de correspondentie over de naheffing, die betrekking heeft op de zesde aanvullende begroting 2014 aan de Kamer te doen toekomen, zoals meerdere keren gevraagd?
Nee. Voor dit antwoord verwijzen wij u naar het standpunt van de regering over de informatieplicht tussen het kabinet en het parlement dat is gegeven in de brief van 10 april 2015 jl.1
Wilt u in ieder geval de communicatie uit Brussel (van de commissie en van de Permanente Vertegenwoordiging) van 17 oktober 2017 en de zienswijze van Nederland op het Eurowob-verzoek van de Telegraaf aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Indien u niet bereid bent om die documenten te versturen, hoe verhoudt zich dat dan tot de grondwettelijke informatieplicht van artikel 68 Grondwet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wanneer ontvangt de Kamer alle emailcorrespondentie ter inzage – zonder weggelakte stukken – zoals toegezegd in het vragenuurtje van 2 juni 2015?
De Kamer is toegezegd dat de documenten die onlangs zijn verstrekt aan en gewisseld met de Telegraaf, ook aan de Kamer zouden worden toegezonden. Dat is gebeurd op 5 juni jl.2 Er is geen toezegging gedaan dat deze stukken ongelakt gestuurd zouden worden.
Kunt u precies per land aangeven, wanneer hoeveel naheffing betaald is, zodat wij kunnen zien welke grote en kleine naheffingen wanneer zijn afgedragen aan de Europese Unie?
In tabel 1 is allereerst aangegeven welke lidstaten wel en geen bruto naheffing hoefden te betalen.3 Alle lidstaten dienden een brutonaheffing te betalen, met uitzondering van Denemarken, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Polen, Slowakije en Finland.
In de kolom «te betalen in 2014» is aangegeven welke lidstaten in 2014 hebben betaald. In de kolom «te betalen in 2015» is aangegeven welke landen van plan zijn in 2015 te betalen. Dit moet uiterlijk op 1 september 2015 gebeuren.
lidstaat
Bruto naheffing
Te betalen in 2014
Te betalen in 2015
Belgie
118.877.000
118.877 000
–
Bulgarije
36.472.000
0
36.472.000
Tsjechie
78.521 000
78.521.000
–
Denemarken
– 125.685.000
– 125.685.000
–
Duitsland
1.359.003.000
1.359.003.000
–
Estland
7.311.000
7.311.000
–
Ierland
112.176.000
112.176.000
–
Griekenland
221.982.000
221.982.000
–
Spanje
589.152.000
589.152.000
–
Frankrijk
562.251.000
36.978.000
525.273.000
Kroatië
– 1.419.000
– 1.419.000
–
Italie
1.502.273.000
328.290.000
1.173.983.000
Cyprus
53.725.000
0
53.725.000
Letland
24.573 000
24.573.000
–
Litouwen
7.516 000
7.516.000
–
Luxemburg
– 66.930.000
– 66.930.000
–
Hongarije
39.782.000
39.782.000
–
Malta
18.323.000
0
18.323.000
Nederland
1.103.422.000
1.103.422.000
–
Oostenrijk
– 57.094.000
– 57.094.000
–
Polen
– 26.803.000
– 26.803.000
–
Portugal
121.602.000
121.602.000
–
Roemenie
75.080.000
75.080.000
–
Slovenie
8.064.000
0
8.064.000
Slowakije
– 6.663.000
– 6.663.000
–
Finland
– 34.319.000
– 34.319.000
–
Zweden
190.111.000
190.111.000
–
Verenigd Koninkrijk
3.616.456.000
0
3.616.456.000
Kunt u precies aangeven op welke dag en door wie de Minister-President voor het eerst op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid tot een naheffing en het bedrag, aangezien die vraag in alle voorgaande schriftelijke vragen, debatten en het vragenuurtje van 2 juni 2015 zorgvuldig ontweken is, wellicht omdat u de Kamer al verlaten had toen ik het punt opnieuw opbracht?
Hierover is uw Kamer bij de beantwoording van de Kamervragen op 3 november 2014 uitgebreid geïnformeerd.4 Specifiek betreft het de beantwoording van de Kamervragen 61 tot en met 66 en 71.
Wanneer kan de Kamer de algemene voorstellen tegemoet zien over openbaarheid van correspondentie tussen de nationale regering en de Europese instelling en inzage in de geheime documenten van de Europese Commissie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Begrijpt u dat het op dit moment voor het parlement zeer lastig is om de regering te controleren – toch een hoofdtaak van het parlement – als zoveel documenten die betrekking hebben op het werk van de regering in Brussel niet standaard of op verzoek openbaar gemaakt worden?
De regering herkent zich niet in dit beeld of de onderliggende suggestie dat regeringsstandpunten en -uitleg enkel ontvankelijk zijn na openbaring van de volledige ambtelijke en diplomatieke correspondentie terzake. Over de totstandkoming van de EU-naheffing zijn alle relevante feiten en argumenten aan de Kamer overgelegd en heeft de Minister van Financiën verantwoording afgelegd.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en dus voor het plenaire debat over de Voorjaarsnota beantwoorden?
Ja
Het bericht dat er grote onrust is onder schoonmakers van de Roeterseilandcampus (Universiteit van Amsterdam) |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het dat schoonmakers op de Roeterseilandcampus van de Universiteit van Amsterdam (UvA) naar eigen zeggen de dupe zijn van «intimidatie en bedreigingen», dat «de werkdruk enorm is gestegen» en dat «zij van hun vaste werkplekken worden gehaald» nu de UvA sinds een nieuwe aanbesteding begin mei samenwerkt met schoonmaakbedrijf Hago.1
Uit navraag bij de UvA is gebleken dat door de renovaties op het Roeterseiland ook het gebruik van de campus is veranderd. De ene ruimte wordt intensiever gebruikt dan de andere ruimte. Dit verandert ook de vraag naar schoonmaak. Daarom hanteert het schoonmaakbedrijf een andere schoonmaakmethode dan in het verleden gebruikelijk was. Dat heeft een grote impact op de dagelijkse werkzaamheden van schoonmaakmedewerkers. Om hen extra te ondersteunen en geleidelijk te laten wennen aan de veranderingen heeft de UvA in samenwerking met het betrokken schoonmaakbedrijf en in nauw overleg met de schoonmaakmedewerkers extra maatregelen genomen. Er worden extra tijdelijke schoonmaakmedewerkers ingehuurd, de schoonmaakmedewerkers krijgen meer tijd om dezelfde hoeveelheid ruimtes schoon te maken en er wordt zoveel mogelijk geprobeerd de bestaande werkplek te behouden. Daarnaast wordt er zeer frequent overleg gevoerd met de schoonmaakmedewerkers over hoe het in de praktijk gaat en wat er verder verbeterd kan worden. Ook de UvA is bij de gesprekken betrokken.
In hoeverre vindt u dat hier sprake is van goed opdrachtgeversschap van de UvA, waarbij onder andere in de nieuwe aanbesteding te veel wordt gestuurd op prijs in plaats van op kwaliteit en met – volgens de schoonmakers – onvoldoende aandacht voor het personeel bij een contractwisseling?
De UvA heeft de (voorloper van) de Code Verantwoordelijk Marktgedrag ondertekend en heeft in de door haar gehouden aanbesteding deze code als eis voor toekomstige opdrachtnemers opgenomen. Mede daarom is het kwaliteitsaspect doorslaggevend geweest in de toewijzing van het nieuwe schoonmaakcontract. Met de nieuwe aanpak wordt gezocht naar een betere balans tussen de wensen van UvA-medewerkers, studenten én schoonmaakmedewerkers. Daarnaast heeft de UvA in samenwerking met het schoonmaakbedrijf juist laten zien dat zij in de overgangsfase naar het nieuwe schoonmaakbedrijf open staat voor verbeteringen door in gesprek te gaan met de schoonmaakmedewerkers om tot passende oplossingen te komen. Een aantal maatregelen is reeds gecommuniceerd2. Voor zover ik heb begrepen, verlopen deze gesprekken zeer constructief en naar tevredenheid van alle partijen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat opdrachtgevers zich houden aan afspraken van deCode Verantwoordelijk Marktgedrag in de schoonmaak- en glazenwassersbranche? Bent u van mening dat de UvA zich in voldoende mate aan deze afspraken houdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht eraan dat instellingen zich houden aan branche afspraken die op de betreffende activiteiten van toepassing zijn.
Ik ga ervan uit dat hier de zelfregulering van de bedrijfstak werkt. Daarnaast verwijs ik naar de constructieve gesprekken die tussen partijen plaatsvinden en genomen maatregelen. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Bent u bereid met het bestuur van de UvA in gesprek te gaan en erop aan te dringen dat zij fatsoenlijk omgaan met personeel en dat zij zich houden aan de afspraken van de Code Verantwoordelijk Marktgedrag in de schoonmaak- en glazenwassersbranche, zeker ook gezien het feit dat de UvA mede wordt bekostigd door de rijksoverheid? Zo ja, wilt u dat op korte termijn doen? Zo nee, waarom niet?
De UvA is in samenwerking met het schoonmaakbedrijf reeds in gesprek met het schoonmaakpersoneel. Voor de resultaten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat in deze de Arbowetgeving wordt overtreden? Bent u van mening dat de Arbeidsinspectie hier onderzoek naar moet doen?
Op grond van de berichtgeving is het niet mogelijk een uitspraak te doen of er al dan niet sprake is van overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). Dit is alleen door middel van onderzoek vast te stellen. Zowel UvA als het schoonmaakbedrijf HAGO zijn bij de Inspectie bekend op basis van bezoeken in het kader van Inspectieprojecten en klachten van medewerkers in het verleden, maar er is nooit een aanleiding geweest om te handhaven door middel van sancties. De klachten van medewerkers hadden niet betrekking op deze kwestie, maar op andere aangelegenheden. Ook over deze zaak zijn geen klachten ontvangen. Als de Inspectie SZW klachten ontvangt van de OR vanwege overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet, dan zal de Inspectie SZW deze klachten onderzoeken.
Het bericht dat drugsafval het riool overspoelt |
|
Eric Smaling , Nine Kooiman |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Drugsafval overspoelt riool»?1
Ja.
Kunt u zeggen, in navolging op eerder gestelde2, hoeveel lozingen van drugsafval er sinds oktober 2014 zijn geweest? Zo nee, hoe kan de registratie van deze incidenten verbeterd worden?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen3 uiteen heb gezet beschik ik niet over landelijke cijfers omtrent dumpingen van drugsafval, aangezien geen aparte categorie «dumpen van drugsafval» in de bedrijfsprocessensystemen van de opsporingsdiensten is opgenomen. Daarvoor zouden de systemen aangepast moeten worden met bijbehorende investeringen en het zou extra administratieve inzet vergen; ik acht dit vooralsnog niet noodzakelijk.
Uit cijfers van het Openbaar Ministerie blijkt dat in de periode van 1 oktober 2014 tot juni 2015 24 drugslaboratoria zijn ontmanteld. Er wordt niet geregistreerd of in deze zaken de schade op de daders is verhaald.
Voorts zijn in Zuid-Nederland in de periode 1 oktober 2014 tot 1 juni 2015 32 dumpplekken gevonden. Dit gaat om dumping op land, niet om lozing op het riool.
Hoe hebben de Taskforce Brabant Zeeland, de financiële bijdragen van de regering en de verdubbeling van het aantal coördinatoren van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) geholpen bij de opsporing van drugslaboratoria? Hoeveel vaker zijn de mensen van LFO ingezet in verhouding tot voorgaande jaren? Is deze extra ondersteuning en mankracht voldoende voor de aanpak van deze problematiek? Zo nee, welke aanvullende middelen zijn nodig?
Uit cijfers van het Openbaar Ministerie blijkt dat er tot 1 juni 2015 24 drugslaboratoria zijn ontmanteld en 20 opslagplaatsen voor chemicaliën. Daarnaast kan ik u melden dat het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie afgelopen jaar 77 projectmatige onderzoeken op het gebied van synthetische drugs hebben uitgevoerd (ten opzichte van 61 in 2013). De Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) houdt cijfers omtrent haar eigen inzet bij, maar deze waren op deze termijn niet beschikbaar. Wat betreft de inzet van mensen en middelen kan ik melden dat de capaciteit van de LFO sinds januari van dit jaar is verdubbeld van vier naar acht medewerkers en dat mijn ministerie de voortgang monitort.
Hoe zien uw verdere plannen er uit om de lozing van drugsafval, een vorm van milieucriminaliteit, aan te pakken? Welke preventieve aanpak hoort daarbij?
De preventieve aanpak van het lozen van drugsafval bestaat uit het voorkomen dat er afval wordt geproduceerd door het aanpakken van drugslaboratoria. Als er desondanks toch drugsafval wordt gedumpt moet dit, na het veiligstellen van informatie die van belang is voor de opsporing, zo spoedig mogelijk worden opgeruimd. De Provincie Noord-Brabant heeft daarover met onder meer politie, OM, gemeenten, waterschappen en afvalverwerkers afspraken gemaakt en is bezig om de samenwerking verder vorm te geven. Ik ondersteun deze aanpak door de Provincie Noord-Brabant op ambtelijk niveau met raad en daad bij te staan. In de provincie Limburg wordt een aanpak zoals in Noord-Brabant ontwikkeld.
Hoe is het gesteld met de veiligheid van de Buitengewone Opsporingsambtenaren (BOA's) die werkzaam zijn in de gebieden waar het drugsafval wordt gedumpt? In hoeverre beschikken zij over veilige kleding en schoenen? Zijn er confrontaties bekend tussen BOA’s en verdachten van afvallozing?
In Noord-Brabant is, onder meer voor de buitengewoon opsporingsambtenaren, een protocol ontwikkeld hoe op te treden bij het zien van een illegale dumping of het aantreffen van drugsafval. Dit protocol komt er kort gezegd op neer dat men niet zelf dient te handelen, maar de politie dient in te schakelen. Het opruimen van drugsafval is werk voor de specialisten van de LFO. De boa’s beschikken dan ook niet over speciaal voor het ruimen van chemisch afval geschikte kleding en schoenen. Er zijn mij geen confrontaties tussen boa’s en verdachten van drugsdumpingen bekend.
Hoe hoog zijn de kosten van het filteren waarmee de waterschappen worden geconfronteerd door de lozing van drugsafval? In hoeverre kan deze schade worden verhaald op de daders?
Verhaal van kosten is niet aan de orde. Bij navraag bij de Unie van Waterschappen is gebleken dat geen specifieke actie wordt ondernomen voor de extra zuivering van drugsafval bij de rioolwaterzuivering. Hiervoor worden derhalve door waterschappen geen kosten gemaakt. De rioolwaterzuivering moet overigens niet verward worden met de drinkwaterzuivering. Tot nu uitgevoerd onderzoek geeft geen aanwijzingen dat druggerelateerde stoffen in het oppervlaktewater gehaltes bereiken die risico’s opleveren voor de mens.
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen4 heb gemeld, ben ik van oordeel dat de schade als gevolg van het dumpen van drugsafval ten laste dient te komen van de dader. Het lukt niet altijd om de schade op de dader te verhalen.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geeft momenteel uitvoering aan het amendement Cegerek – Dijkstra, dat inhoudt dat in 2015 een bedrag van 1 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld als bijdrage aan de opruimkosten van gedumpt drugsafval. Het amendement vraagt een continuering met twee jaar, waarna een duurzame financieringsoplossing van provincies en gemeenten wordt gezocht.
Hoeveel xtc-labs zijn er in de afgelopen jaren in Zuid- Nederland opgerold en hoe vaak is in deze zaken ook de schade (bijvoorbeeld de kosten van het filteren van het drugsafval) op de daders verhaald? Om welke bedragen ging het hier?
Zie antwoord vraag 2.
Wie betaalt momenteel de schade van het filteren van dit rioolwater, de kosten van het verwerken van het chemisch afval bij dumpingen en de kosten bij verwerking van het afval bij het oprollen van drugslabs?
Zie antwoord vraag 6.
Bij sanering ontbreekt het volgens Lievense CSO aan eenduidige afspraken en omdat instanties langs elkaar heen werken zouden mensen grote gezondheidsrisico’s lopen; wat is uw reactie op deze zorgelijke signalen? Wat gaat u hiermee doen?
Ik herken niet dat vanwege het langs elkaar heen werken van instanties mensen grote gezondheidsrisico’s lopen. Zoals in antwoord op vraag 6 en 8 is aangegeven geeft tot nu toe uitgevoerde onderzoek geen aanwijzingen dat drugsgerelateerde stoffen in het oppervlaktewater gehaltes bereiken die risico’s opleveren voor de mens. Ten aanzien van de dumpingen van drugsafval op het land zijn er risico’s als de vaten lekken of geopend worden. Zorgvuldige opruiming is daarom van belang.
De provincie Noord-Brabant heeft het afgelopen jaar in samenwerking met gemeenten en andere betrokken instanties een werkwijze ontwikkeld voor de opruiming, zoals reeds in antwoord 4 is gemeld. De toepassing van die werkwijze krijgt inmiddels vorm. Ook buiten Brabant kan men deze expertise benutten. In de Brabantse werkwijze is de nodige aandacht voor forensisch onderzoek.
Bij antwoord 8 kwam al het amendement Cegerek – Dijkstra aan de orde, dat het Ministerie van Infrastructuur en Milieu uitvoert. De kosten van het adequaat opruimen van gedumpt drugsafval zijn over heel Nederland genomen veel hoger dan 1 miljoen euro per jaar, maar de bijdrage vanuit het ministerie kan als katalysator fungeren om tot een betere aanpak te komen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Georganiseerde Misdaad voorzien op 17 juni a.s?
Bij dezen.
De buitenlandse financiering van islamitische instellingen |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van hetgeen tijdens het rondetafelgesprek en het gesprek met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) is gedeeld over de buitenlandse financiering van islamitische instellingen?1
Ja. Aanleiding voor het rondetafelgesprek vormde de haalbaarheidsstudie naar buitenlandse financiering van moskeeën in Nederland zoals verricht door het onderzoeksbureau RAND Europe. De opdracht tot het verrichten van de studie werd, naar aanleiding van de in vraag 9 bedoelde Motie Segers, verleend door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). De studie richtte zich specifiek op het verkrijgen van een allesomvattend beeld van buitenlandse financiering van Islamitische instellingen in Nederland en mogelijke buitenlandse inmenging. De studie was niet bedoeld om vragen te beantwoorden over de rol die islamitische instellingen (kunnen) spelen in radicaliseringsprocessen.
Is hieruit informatie naar voren gekomen welke nog niet eerder bij u bekend was? Zo ja welke informatie?
Nee.
Deelt u de mening van alle genodigde deelnemers dat vaststaat dat middels financiering vanuit salafistische stromingen invloed wordt uitgeoefend op islamitische instellingen in Nederland? Hoe beoordeelt u dit, welke risico’s zijn daaraan verbonden en op welke manier houdt het kabinet zicht op de risico’s in het kader van de aanpak van jihadisme?
Het Kabinet is van mening dat alertheid is geboden wanneer buitenlandse financiering van islamitische instellingen een instapmoment creëert voor buitenlandse invloed die niet verenigbaar is met de normen en waarden van onze democratische rechtsorde. Indien er in specifieke gevallen ernstige vermoedens rijzen van beïnvloeding middels buitenlandse financiering, die een gevaar vormt voor de democratische rechtsorde, nationale veiligheid of andere belangen van de staat, hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de taak om die beïnvloeding te onderzoeken.
Inzake een kabinetsvisie op het salafisme verwacht het Kabinet uw Kamer na de zomer nader te kunnen informeren.
Klopt het dat, zoals de directeur van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) stelde, de FIOD bekend is met de Financial Intelligence Unit (FIU) in het kader van witwassen, maar dat dat geen relatie heeft met actiepunt 33 uit de Integrale Aanpak Jihadisme?2 Wat zegt dit over de betrokkenheid van de FIOD bij de uitvoering daarvan?
De FIOD heeft een nauwe samenwerkingsrelatie met de FIU op het gebied van witwassen. Actiepunt 33 richt zich op de rol van met name de FIU bij de (financiële) aanpak van jihadisten of gewelddadige extremisten. Indien zich bij de werkzaamheden van de FIU signalen van financieel belang voordoen op het werkterrein van de FIOD, zoals witwassen, terrorismefinanciering of sanctieregelingen, dan beschikt de FIOD over de expertise, capaciteit en het netwerk om onderzoeken te verrichten.
Klopt het dat voortvloeiend uit de motie-Omtzigt/Van Vliet voor Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s) moeten zorgen voor openheid, een jaarverslag online moeten zetten en dat voor kerkgenootschappen en moskeeën een uitsteltermijn geldt maar dat zij per 1 januari 2016 hieraan moeten voldoen?3
Ja. Een ANBI is met ingang van 1 januari 2014 verplicht om via internet informatie met betrekking tot haar functioneren openbaar te maken (publicatieplicht). Naast meer algemene informatie van de ANBI is dat informatie over de doelstelling, de bestuurssamenstelling met de namen van de bestuurders, het beloningsbeleid, de hoofdlijnen van het actuele beleidsplan, een actueel verslag van de uitgeoefende activiteiten, en de balans en de staat van baten en lasten met toelichting.
De verplichting tot het openbaar maken van informatie is voor kerkgenootschappen (waaronder hierna ook steeds worden verstaan hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd, en die ANBI zijn), eerst van toepassing met ingang van 1 januari 2016 (ingroeiregeling). Deze ingroeiregeling geldt ook voor moskeeën. Voor de kerkgenootschappen geldt niet de verplichting om een balans te publiceren. De staat van baten en lasten met toelichting volstaat. Bovendien zijn kerkgenootschappen niet verplicht om de namen van hun bestuurders op internet te publiceren. Deze uitzonderingen gelden ook voor moskeeën.
Bent u ermee bekend dat vele kerkgenootschappen al hun jaarrekeningen publiceren en dat koepels plannen klaar hebben om hun leden hierop te wijzen?
Kerkgenootschappen en moskeeën mogen de gegevens zoals hiervoor opgesomd uiteraard eerder op internet publiceren. Zij hoeven daarmee niet te wachten tot 1 januari 2016. Het ANBI-team van de Belastingdienst in Eindhoven is al geruime tijd in overleg met de koepels van kerkgenootschappen om hen te begeleiden en te helpen aan de publicatieverplichting te voldoen.
Kunt u de conclusie van het RAND-onderzoek bevestigen dat slechts één islamitische instelling een jaarrekening heeft gepubliceerd?
RAND Europe heeft binnen de haalbaarheidsstudie voor een van de 39 onderzochte instellingen in de steekproef een jaarverslag kunnen vinden in het publieke domein. Daarnaast hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van (overige) openbare data: verslagen van rechtszaken, internetbronnen, informatie van de Kamer van Koophandel en het Kadaster. Islamitische instellingen organiseren zich, net als veel kerkgenootschappen en andere religieuze instellingen, veelal in de vorm van een stichting of vereniging. Als de instelling als ANBI is geregistreerd is deze tot 1 januari 2016 vrijgesteld van de verplichting om de hiervoor opgesomde gegevens openbaar te maken. Na 1 januari 2016 geldt voor alle ANBI’s de publicatieplicht en zal de transparantie naar verwachting toenemen.
Het Kabinet heeft geen aanleiding om de conclusie uit het onderzoek dat slechts een van de 39 instellingen een jaarrekening heeft gepubliceerd te weerspreken. Omdat het een geanonimiseerd onderzoek betreft kan dit evenwel niet uitdrukkelijk worden bevestigd.
In hoeverre verwacht u dat islamitische instellingen met een ANBI status per 1 januari 2016 zullen voldoen aan de verplichting om online voor openheid te zorgen over hun financiering, over hun bestuurssamenstelling en over hun uitgaven?
De Belastingdienst ziet erop toe dat deze instellingen aan hun verplichtingen gaan voldoen. Het openbaar maken van de balans en de bestuurssamenstelling is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, overigens geen verplichting voor kerkgenootschappen en moskeeën. Als de Belastingdienst constateert dat na 1 januari 2016 nog niet aan de verplichtingen is voldaan, zal de Belastingdienst deze instellingen nogmaals daarop wijzen en op het gevolg dat de ANBI-status zal worden ingetrokken als daaraan niet alsnog wordt voldaan.
Deelt u het belang van transparantie en openheid over de financiering van islamitische instellingen, mede in het licht van de motie-Segers c.s?4
Ja. Transparantie en openheid zijn overigens voor alle ANBI’s van belang, vandaar de publicatieplicht per 1 januari 2014. Kerkgenootschappen en moskeeën vallen onder een overgangsregeling, waardoor voor deze instellingen de publicatieplicht ingaat per 1 januari 2016 (zie voor een toelichting hierop de antwoorden op de vragen van de leden Groot en Marcouch aan de Staatssecretaris van Financiën over coulance voor kerkgenootschappen ten aanzien van de publicatieplicht voor ANBI’s5).
Het Kabinet vindt het belangrijk dat instellingen en organisaties transparant zijn ten aanzien van hun financieringsstromen. Naast het instellen van de publicatieplicht roept het Kabinet derhalve instellingen op om ook zonder deze verplichting maximaal transparant te zijn, juist om misvattingen en achterdocht te voorkomen.
Indien in een specifiek geval ernstige vermoedens rijzen van beïnvloeding middels buitenlandse financiering, die raakt aan de democratische rechtsorde dan wel de nationale veiligheid, hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de taak om die beïnvloeding te onderzoeken.
Indien er geen ernstige vermoedens zijn van activiteiten die raken aan de democratische rechtsorde dan wel de nationale veiligheid, maar er wel twijfel bestaat over de financiering of de herkomst daarvan heeft het lokaal bestuur de mogelijkheid om een extern en onafhankelijk onderzoeksbureau in te schakelen.
Als er twijfels zijn over de antecedenten van specifieke instellingen en mogelijke zakelijke samenwerkingsverbanden zal in individuele gevallen worden gegrepen naar reeds bestaande middelen van onderzoek. Bijvoorbeeld de mogelijkheid voor het lokaal bestuur om via de Wet Bibob – in het geval van bepaalde vergunningen en vastgoedtransacties -antecedenten te onderzoeken en eventueel daarover advies vragen bij het Landelijk Bureau Bibob. Hierbij dient wel te worden aangetekend dat een Bibob-onderzoek zich richt op strafbare feiten, en dat een dergelijk onderzoek bovendien ook beperkingen heeft in de mogelijkheden om buitenlandse bronnen te raadplegen.
Het Kabinet is daarnaast gestart om het diplomatieke gesprek waar nodig te intensiveren met landen die aan islamitische instellingen in Nederland schenken. Met als doel de transparantie over deze financiële stromen te vergroten.
Tevens wordt met gemeenten, lokale partners en gemeenschappen het gesprek aangegaan over de wijze waarop met lokale gemeenschappen optimale transparantie kan worden bereikt ten aanzien van financieringsstromen vanuit het buitenland.
Heeft u de indruk dat het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) islamitische instellingen voldoende stimuleert en aanmoedigt om hun jaarrekeningen te publiceren en dit per 1 januari 2016 op orde te hebben? Bent u bereid het gesprek met het CMO aan te gaan om hen te wijzen op spoed gelet op deze deadline?
Tijdens het rondetafelgesprek heeft het CMO aangegeven voorstander te zijn van het vergroten van de transparantie middels een transparantieregister voor maatschappelijke instellingen, waaronder ook moskeeën en andere religieuze instellingen.
Het ANBI-team in Eindhoven heeft in 2014 een informatief overleg gehad met het CMO, o.a. met het oog op de publicatieverplichtingen voor islamitische instellingen die ANBI zijn. Het ANBI-team zal het overleg met het CMO voortzetten en bevorderen dat de instellingen zullen voldoen aan de ANBI-voorwaarden per 1 januari 2016.
Zult u bij kerkelijke instellingen die per 1 januari 2016 niet voldoen aan de voorwaarden de ANBI, de ANBI-status intrekken, net als u gedaan heeft bij duizenden andere ANBI-instellingen?
ANBI’s die ook na aansporing door de Belastingdienst daartoe (blijven) weigeren informatie op internet openbaar te maken, verliezen de ANBI-status. Dat geldt ook voor de kerkelijke instellingen en moskeeën die na 1 januari 2016 niet voldoen aan de publicatieverplichting.
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) alleen onderzoek doet naar de ontvanger, dat wil zeggen naar de (eventueel discutabele) besteding van ontvangen gelden door islamitische instellingen, maar zich niet richt op de schenker vanuit veelal islamitische landen? Kunt u aangeven wat de voordelen zijn met betrekking tot de informatievergaring door de AIVD wanneer ook naar dat aspect onderzoek zou worden gedaan?
Nee dit klopt niet. De AIVD heeft tot taak om onderzoek te verrichten met betrekking tot personen en organisaties die door de doelen die zij nastreven en/of hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde, nationale veiligheid of andere belangen van de staat. Als de AIVD specifieke zaken signaleert waarbij buitenlandse financiering van instanties leidt tot een dergelijk gevaar, kunnen deze zaken in onderzoek worden meegenomen. Over de wijze waarop de AIVD concreet onderzoeken inricht, kunnen in het openbaar geen uitspraken worden gedaan.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over terrorismebestrijding voorzien op 25 juni 2015?
Beantwoording van de vragen zal plaatsvinden voor het Algemeen overleg over terrorismebestrijding zoals voorzien op 25 juni 2015.
De voortdurende schending van arbeidsrechten bij de voorbereidingen voor het WK voetbal in Qatar |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Promising little, delivering less» van Amnesty International waarin gesteld wordt dat de uitbuiting van arbeidsmigranten bij de bouw van stadions voor het WK voetbal in Qatar nog steeds voortduurt?1
Ja.
Onderschrijft u de bevindingen uit het rapport dat er in het afgelopen jaar zowel wettelijk, beleidsmatig als in de praktijk weinig veranderd is voor de meer dan anderhalf miljoen arbeidsmigranten in Qatar?
Het kabinet houdt zorgen met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten in Qatar. Het kabinet is van mening dat Qatar begint stappen in de goede richting te zetten met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten. Tegelijkertijd onderkent Nederland dat er nog veel ruimte is voor verbetering en dat aandacht voor deze problematiek belangrijk blijft. Zo moedigt Nederland Qatar aan om een wetsvoorstel tot aanpassing van het Kafalasysteem aan te nemen. Het kabinet heeft regelmatig contact over de positie van arbeidsmigranten in Qatar met de Qatarese autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband. Zie ook het antwoord op de navolgende vragen.
Deelt u de sterke twijfel die Amnesty uit over de wil van Qatar om de uitbuiting van arbeidsmigranten effectief aan te pakken en de vrees dat eerdere beloften slechts een pr-stunt betroffen? Hoe beoordeelt u in dit verband dat een duidelijke routekaart met doelen en benchmarks voor het aanpakken van uitbuiting van arbeidsmigratie ontbreekt?
Het kabinet is van mening dat Qatar, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, stappen in de goede richting begint te nemen met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten. Hierbij zouden duidelijke doelen en monitoring van het proces nuttig zijn. Daarnaast is het belangrijk te benadrukken dat er hoge standaarden worden gehandhaafd door het Supreme Committee, verantwoordelijk voor de organisatie van het WK2. Genoemde standaarden op het gebied van het welzijn van werknemers en de verantwoordelijkheden van de werkgever zijn veel hoger dan gebruikelijk in de regio. Verder zijn er verbeterde accommodaties gebouwd voor migranten die momenteel plaats bieden aan 50.000 personen en wordt de wetgeving voor werken tijdens de heetste uren van de dag strenger gehandhaafd. Er zijn zaken die verbetering behoeven. Er kan meer gedaan worden om de wijzigingen in het Kafalasysteem door te voeren en er kan meer onderzoek gedaan worden naar de doodsoorzaken van bepaalde bevolkingsgroepen, waar het geen bedrijfsongevallen betreft. Voorts kan opgemerkt worden dat er regelmatig overleg plaatsvindt tussen Qatar en landen van herkomst. Een deel van de verantwoordelijkheid ligt bij andere landen, in de bestrijding van malafide wervingspraktijken.
Deelt u de teleurstelling dat het in Qatar nog altijd niet is toegestaan om een vakbond op te richten en dat de belofte om arbeidsinspecteurs in te zetten niet is nagekomen?
Nederland hecht veel waarde aan de fundamentele arbeidsnormen zoals vastgelegd door de ILO, waaronder de verdragen over de vrijheid van vakvereniging en de effectieve erkenning van het recht op vrije onderhandelingen (ILO-conventies 87 en 98). Qatar heeft deze twee verdragen nog niet geratificeerd. Nederland pleit ervoor dat landen zich moeten houden aan de arbeidsnormen, en roept waar relevant landen op deze conventies te ratificeren en de nationale wetgeving in lijn te brengen met deze conventies. In bilaterale gesprekken met Qatar brengt Nederland dit standpunt ook over. Ook tijdens de laatste Universal Periodic Review van Qatar in het kader van de VN Mensenrechtenraad heeft Nederland als aanbeveling aan Qatar meegegeven om de nog niet geratificeerde fundamentele conventies alsnog te bekrachtigen. Niettemin is het een goede ontwikkeling dat het organiserend Comité voor het WK 2022 werknemersparticipatie op de agenda heeft gezet en werknemersfora worden verplicht bij bouwprojecten.
In dit kader is het relevant op te merken dat de Qatari minder dan 10% van de bevolking vormen. De moeilijkheden rond deze discussie moeten mede in dat licht worden bezien.
Tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur in februari jl. kwam naar voren dat intussen ruim 290 inspecteurs (van de toegezegde 300 inspecteurs) aan de slag zijn. Dit cijfer werd bevestigd door de Qatarese autoriteiten tijdens de 104e ILO-conferentie die deze week plaatsvindt. Voorts heeft Qatar verschillende maatregelen toegelicht die voorzichtig als positief kunnen worden beoordeeld. In een wetsvoorstel wordt gesproken van aanpassing in de regelgeving rond uitreisvisa, waardoor migranten geen toestemming meer nodig hebben van hun werkgever.
Hoe beoordeelt u het dat journalisten die onderzoek verrichten naar de omstandigheden van arbeidsmigranten in Qatar zijn ondervraagd en gevangen gezet, zoals recent is gebeurd met journalisten van WDR en BBC?
Het is van groot belang dat journalisten vrij en veilig hun werk kunnen uitoefenen. Het is lastig tot een gedegen beoordeling te komen omdat weinig bekend is over de samenloop van omstandigheden. Desbetreffende BBC-journalisten waren op uitnodiging van Qatar naar het land afgereisd. De journalisten zijn twee dagen na aanhouding zonder aanklacht vrijgelaten. De journalisten van de WDR waren naar verluidt op eigen initiatief afgereisd zonder de nodige permissie van de Qatarese autoriteiten.
Welke concrete inspanningen heeft Nederland in bilateraal verband recent geleverd om de uitbuiting van arbeidsmigranten in Qatar aan de orde te stellen? Heeft het geplande bezoek van de Mensenrechtenambassadeur reeds plaatsgevonden? Zo ja, kunt u verslag van dit bezoek doen toekomen? Zo nee, wanneer is het bezoek voorzien?
Nederland is zowel bilateraal als in EU-verband actief om de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te helpen verbeteren. Hiertoe houdt het regelmatig op politiek en hoogambtelijk niveau contact met de Qatarese autoriteiten. De Nederlandse ambassadeur in Doha heeft regelmatig overleg op het hoogste niveau over dit onderwerp met het Ministerie van Arbeid, het Nationaal Comité voor Mensenrechten, het organiserend Comité voor het WK 2022 en het Nederlands bedrijfsleven. Een binnenkort te houden bijeenkomst tussen het Nederlands bedrijfsleven en het organiserend Comité voor het WK 2022 zal over de veiligheid en welzijn van werknemers in de bouw gaan. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking sprak in december jl. met de Qatarese Minister van Energie over dit onderwerp. Tevens bezocht de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur in februari jl. Qatar. Een verslag van dat bezoek volgt in de Mensenrechtenrapportage over 2015.
Op welke wijze worden de activiteiten van Nederlandse investeerders en bedrijven bij de bouw van stadions voor het WK en dan vooral het risico dat zij direct of indirect betrokken raken bij arbeidsrechtschendingen gemonitord? Welke rol vervult het Nationale Contact Punt ten aanzien van de naleving van betreffende OESO-richtlijnen?
De Nederlandse overheid verwacht van Nederlandse ondernemingen die op de Qatarese markt opereren dat zij zich houden aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hierbij vormen de OESO richtlijnen het normatieve kader. Omdat Nederlandse ondernemers zelfstandig opereren op de Qatarese markt, en Nederland hier geen rechtstreekse bevoegdheden heeft, oefent de Nederlandse overheid invloed uit door ondernemers goed voor te lichten over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en door Nederlandse bedrijven aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. De ambassade in Doha voert regelmatig overleg met Nederlandse bedrijven over de situatie van arbeidsmigranten.
Voor het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenantentraject is de Nederlandse overheid in gesprek met de bouwsector over welke IMVO afspraken de sector onderling kan maken om invulling te geven aan de responsibility to respect onder de United Nations Guiding Principles (UNGPs) en de OESO-richtlijnen. Binnenkort zal de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op werkbezoek gaan bij de BAM om onder andere over dit traject te spreken.
Het Nationaal Contactpunt maakt bedrijven bekend met de OESO-richtlijnen en de toepassing ervan, bijvoorbeeld door informatiemateriaal over de OESO-richtlijnen te ontwikkelen, door evenementen (mede) te organiseren en door vragen van bedrijven, NGO's en anderen over de toepassing van de Richtlijnen te beantwoorden. Elke partij die op enige wijze betrokken is bij een vermeende schending van de OESO-richtlijnen door een multinationale onderneming kan bij het Nationaal Contactpunt (NCP) hierover een melding indienen.
Wat hebben rapporten van de International Labour Organization (ILO) over inbreuken op het recht op vakvereniging en niet-naleving van het verdrag inzake gedwongen arbeid concreet opgeleverd? Wat is er terecht gekomen van het voornemen van Qatar om met een ILO-samenwerkingsprogramma opvolging te geven aan aanbevelingen voor beleidsaanpassingen? Welke middelen heeft de ILO in handen om naleving van verdragsverplichtingen te handhaven?
De ILO is de normstellende organisatie op het gebied van arbeidsrechten en heeft op dit onderwerp veel expertise en een leidende rol. De ILO heeft verschillende instrumenten om lidstaten aan te spreken op mogelijke schendingen van verdragen, waaronder procedures waarbij alle leden (inclusief werknemers- en werkgeversorganisaties) een klacht kunnen indienen als een lidstaat de verdragsverplichtingen mogelijk niet naleeft. Op basis hiervan kunnen lidstaten worden verzocht aanbevelingen te implementeren en hierover te rapporteren. Ook kunnen er verschillende ILO-onderzoeksmissies worden ingesteld. Bij elk van de vier ILO-instrumenten voor mogelijke schendingen van ILO-verdragen speelt momenteel een zaak over Qatar. Nederland speelt bilateraal, maar m.n. ook in EU-verband, binnen de ILO een actieve rol.
Qatar is vooralsnog niet ingegaan op het aanbod van de ILO betreffende technische assistentie. Hier dringt Nederland wel op aan. Maatregelen die zijn aangekondigd en/of genomen door Qatar zijn er wel op gericht te voldoen aan de ILO-conventies en zijn direct het gevolg van de vele aanbevelingen en conclusies die voortkomen uit het ILO-toezichtmechanisme.
Bent u van mening dat wereldvoetbalbond FIFA inmiddels voldoende openheid van zaken heeft gegeven over de toewijzingen voor de WK’s van 2018 in Rusland en van 2022 in Qatar? Hoe beoordeelt u in dit verband de recente onthullingen over massale corruptie bij de FIFA?2
Momenteel zijn er veel ontwikkelingen binnen de FIFA gaande en het kabinet acht het niet opportuun vooruit te lopen op de verschillende onderzoeken door de Zwitserse en Amerikaanse autoriteiten die momenteel lopen.
Kunt u deze vragen (afzonderlijk) beantwoorden vóór het Notaoverleg mensenrechtenbeleid voorzien op 15 juni a.s?
Ja.
Het bericht UvA probeert CAO te omzeilen |
|
Linda Voortman (GL), Paul van Meenen (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Universiteit van Amsterdam (UvA) probeert CAO te omzeilen»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat de UvA van plan is maatregelen te nemen om de nieuwe cao te omzeilen, zodat men tijdelijke contracten niet hoeft om te zetten in vaste dienstverbanden?
Het College van Bestuur van de UvA (CvB) heeft laten weten nadrukkelijk afstand te nemen van het idee dat het van plan is de nieuwe CAO Universiteiten te omzeilen.
Het CvB stelt zich op het standpunt dat de bepalingen van de CAO en de Wet werk en zekerheid (Wwz) naar letter en geest volledig worden nagekomen. Andere constructies worden door het CvB niet toegestaan. Van omzeilen van de CAO is dan ook geen sprake.
Om te bevorderen dat alle faculteiten van de UvA op een eenduidige manier omgaan met de CAO en de Wwz, heeft het College van Bestuur besloten om een Vertrouwenspersoon Individuele Rechtspositie (VIR) in het leven te roepen. Deze functionaris waarborgt de rechtspositie van individuele gevallen met een tijdelijke aanstelling. Medewerkers die menen onrechtmatig of unfair te zijn behandeld, zijn in de gelegenheid hun klacht aan de vertrouwenspersoon voor te leggen, zonder daardoor hun recht op bezwaar of beroep te verliezen. De uitspraken van de vertrouwenspersoon hebben het karakter van bindend advies.
In de openbaargemaakte email wordt onder andere het openbreken van contracten en experimenten met aan het privaatrecht ontleende constructies die zouden voorkomen dat huidige flexwerkers onder de nieuwe regeling gaan benoemd; kunt u een reactie geven op de mogelijke manieren, die geopperd worden om vaste aanstellingen te voorkomen? Zijn dit legale wegen die de universiteit kan bewandelen?
In de betreffende email wordt nadrukkelijk gevraagd om een standpunt van het CvB van de UvA op het onderwerp (zie het antwoord op vraag2. Het is dus duidelijk geen beleid van de UvA, maar gedachtenvorming van een van de medewerkers van de UvA. Het standpunt van het CvB is aangegeven bij het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze constructies in het licht van de cao van de UvA, het tienpuntenplan van de UvA en de Wet Werk en Zekerheid?
Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is het beleid van de UvA erop gericht dat de bepalingen in de CAO en de Wwz naar letter en geest volledig worden nagekomen. Andere constructies worden door het CvB niet toegestaan.
Bent u bereid om het College van Bestuur (CvB) van de UvA een verklaring over de gelekte mail te vragen en het CvB te wijzen op de afspraken in de eigen cao en op de geest van de Wet Werk en Zekerheid?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
De gevolgen van de onlangs ingevoerde aanpassing van de Opiumwet (nieuw art. 11a) voor Nederlandse ondernemers in de hennepzaadindustrie en in de aanverwante industrieën |
|
Kees Verhoeven (D66), Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Veel zaden in beslag genomen bij actie tegen growshops»?1
Ja.
Is bij u bekend of de verkoop van hennepzaad kan vallen onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet, zoals onlangs ingevoerd via een wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt?
Hennepzaad is uitgezonderd van de lijst van stoffen waarvoor de verboden handelingen van artikel 3 van de Opiumwet gelden en kan als zodanig worden aangemerkt als een legaal product. Het sinds 1 maart 2015 geldende artikel 11a van de Opiumwet ziet op de strafbaarstelling van handelingen die illegale beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt of illegale teelt van grote hoeveelheden hennep voorbereiden en bevorderen. Daaronder wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben, het aanbieden en verkopen van legale producten, waartoe dus ook hennepzaden behoren, ten behoeve van die illegale hennepteelt, indien de verkoper weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor de hierboven beschreven illegale hennepteelt. Van strijd met het legaliteitsbeginsel met betrekking tot hennepzaden is derhalve geen sprake.
Uit het enkele feit dat hennepzaad niet is genoemd tijdens de behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van artikel 11a van de Opiumwet kan niets worden afgeleid. De in het kader van die behandeling genoemde voorwerpen zijn steeds bij wijze van voorbeeld genoemd. Daarbij is nooit de indruk gewekt van een uitputtende opsomming.
Bij de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet gaat het om beroeps- en bedrijfsmatige teelt of teelt van grote hoeveelheden en de hoeveelheid zaad zal daaraan gerelateerd zijn. Daarbij moet worden bedacht dat onder omstandigheden ook vijf planten onder bedrijfsmatige teelt kunnen vallen.
Ten slotte wordt er voor de goede orde op gewezen dat artikel 11a niet het begrip ernstig vermoeden hanteert, maar ernstige reden om te vermoeden.
Weegt u in uw antwoord op vraag 2 mee dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarin het nieuwe artikel 11a werd toegelicht, wordt gesproken van plantenbakken, potaarde, groeilampen, stekken en apparatuur, maar niet van hennepzaad?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u van oordeel bent dat de verkoop van hennepzaad kan vallen onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet, is dan ook bij u bekend boven welke hoeveelheid hennepzaad de verkoper zonder meer een ernstig vermoeden moet hebben, zoals bedoeld in artikel 11a Opiumwet? Zo ja, acht u, gelet op het feit dat hennepzaad uitdrukkelijk is uitgesloten van de onder de in de Opiumwet opgenomen strafbaarstellingen, artikel 11a in strijd met het legaliteitsbeginsel? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er bij u bekend over de economische omvang van de hennepzaadindustrie in Nederland? Hoe verhoudt die Nederlandse industrie zich ten opzichte van de hennepzaadindustrieën van andere landen? Hoe verhoudt de mogelijke strafbedreiging zich tot de Green Deal voor Bevordering Groene Maakindustrie, waarbinnen de ambitie is uitgesproken om de hennepteelt opnieuw tot een gangbaar rotatiegewas in de Nederlandse landbouw te laten uitgroeien?
De economische omvang van de vezelhennepzaadindustrie in Nederland, voor legale toepassingen zoals vezels en zaden, is gering en werkt uitsluitend met volgens de Europese rassenlijst goedgekeurde rassen. In andere landen zoals Frankrijk is de teelt omvangrijker.
De omvang van de vezelhennepteelt (uitgedrukt in hectare) in Europa geeft het volgende beeld:
Frankrijk 7.300
Nederland 1.600
Oostenrijk 900
Roemenië 400
Litouwen 400
België 300.
De Opiumwet laat ruimte voor vezelhennepzaadindustrie (artikel 12 van het Opiumwetbesluit) en dus ook voor de twee Green Deals (GD Natuurvezels en GD Grassen en Gewassen) die de rijksoverheid heeft afgesloten voor de bevordering van de groene maakindustrie.
Voor welke legale toepassingen wordt het uit de hennepzaadindustrie afkomstige hennepzaad gebruikt?
Op grond van artikel 12 van het Opiumwetbesluit gelden de verboden, gesteld in artikel 3, aanhef en onder B, van de wet, niet voor hennep die kennelijk bestemd is voor de winning van vezel of de vermeerdering van zaad voor de productie van vezelhennep, met dien verstande dat de uitzondering van het verbod op het telen van hennep slechts geldt voor zover de teelt plaatsvindt in de volle grond en in de open lucht. Het voor deze doeleinden gebruikte hennepzaad moet aan bepaalde eisen voldoen. Het moet hennepzaad betreffen van een Europees ras en bovendien zijn goedgekeurd door een Europees keuringsstation. In Nederland is dat de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK). Verder zijn er hennepzaden van rassen waarmee hennep legaal voor olie wordt geteeld, inclusief het gebruik als vogelvoer, visvoer of als humaan levensmiddel.
Lopen betrokkenen in de hennepzaadindustrie het risico te worden uit- of overgeleverd als gevolg van verkoop van hennepzaad, terwijl diezelfde verkoop in Nederland niet tot een strafrechtelijke veroordeling zou leiden?
Binnen de Europese Unie (EU) is hennepteelt voor landbouwkundige doeleinden erkend en zelfs lange tijd gesubsidieerd, mits deze teelt gebeurde met specifieke zaden en er werd voldaan aan andere voorschriften die erop waren gericht, teelt voor illegale doeleinden tegen te gaan. Er is derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat deze teelt onder een strafbepaling zal vallen. Het Hof van Justitie te Luxemburg heeft enige jaren geleden zelfs een door Zweden ter zake van die gesubsidieerde teelt doorgevoerde strafbaarstelling onverenigbaar geacht met de EU regelgeving. Het ligt daarom niet voor de hand dat er in de EU een Europees aanhoudings- of arrestatiebevel wordt uitgevaardigd voor een verkoper van deze typen hennepzaad.
Voor de overige zaden kan er sprake zijn van omstandigheden dat de verkoop ervan onder de wetgeving inzake verdovende middelen valt. Dit kan ook in Nederland het geval zijn, zoals blijkt uit artikel 11a Opiumwet. Alsdan is er geen sprake van omstandigheden die in Nederland niet tot een strafrechtelijke veroordeling zouden leiden.
Is bij u bekend hoeveel rechtshulpverzoeken Nederland heeft ontvangen die te maken hadden met de handel in hennepzaad?
Het is niet bekend of, en zo ja, hoeveel rechtshulpverzoeken Nederland heeft ontvangen die te maken hadden met handel in hennepzaden, aangezien de registratie van rechtshulpverzoeken niet plaats vindt op basis van de delicten die aan de verzoeken ten grondslag liggen.
Bent u tevreden over de duidelijkheid omtrent de reikwijdte van artikel 11a Opiumwet ten aanzien van hennepzaad en de daarmee samenhangende rechtszekerheid voor de betrokkenen?
Ja, ik verwijs daarvoor naar het antwoord op de vragen 2 tot en met 4, in het bijzonder de eerste alinea daarvan.
Kent u het bericht «Politie en OM gaan zelf wiet kweken»?2
Ja, ik ken dit bericht, maar het stemt niet overeen met de feiten. De zaden zijn in beslag genomen tijdens een landelijke actiedag tegen growshops.
Van deze zaden zal door het NFI een DNA bepaling worden gedaan om uit te sluiten dat er sprake is van hennepzaad bedoelt voor de legale hennepteelt.
Van het opkweken van hennepzaden door politie en OM is geen sprake.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een ontheffing verleend voor het mogelijk kweken van wiet zoals daar in dit bericht melding van wordt gemaakt? Zo ja, op welke grond? Zo nee, hoe verhoudt dit kweken zich dan tot de verboden in de Opiumwet?
Zie antwoord vraag 10.
Het artikel “Subsidie? We helpen je graag verder”, over de gang van zaken rond subsidieverstrekking aan de Gay Krant |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u van mening dat assistentie vanuit uw ministerie bij het verkrijgen van subsidie door bij het aanvraagproces betrokken ambtenaren rechtmatig is?1
Ja, het verlenen van technische assistentie door een ambtenaar in het aanvraagproces is rechtmatig. Met de assistentie wordt beoogd de administratieve afhandeling zo goed mogelijk te laten verlopen (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2). Bij de afhandeling van een subsidieaanvraag wordt onder andere de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht genomen. Het geven van inhoudelijke assistentie behoort niet tot de taken van een ambtenaar.
In welke mate is het herschrijven van subsidieaanvragen met het doel deze te kunnen toekennen een taak van het ministerie?
Het (her)schrijven van een subsidieaanvraag behoort niet tot de taken van een ambtenaar. Wel moet een aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid worden gesteld om de aanvraag aan te vullen, indien de aanvraag onvolledig is. Een ambtenaar kan daarbij technische assistentie verlenen en bijvoorbeeld wijzen op omissies in de aanvraag.
In hoeverre hebben ambtenaren van uw ministerie uw toestemming nodig voor het herschrijven van subsidieaanvragen?
De afhandeling van subsidieaanvragen valt onder de ambtelijke administratieve uitvoering. Het nemen van een besluit op een aanvraag, dat wil zeggen het ondertekenen daarvan, is gemandateerd aan de directeur van een beleidsdirectie.
Is het stellen van politieke prioriteiten door u als Minister een legitimatie om ambtelijke inzet te billijken die subsidieaanvragen optimaliseren? Zo ja, kunt u dat verklaren? Zo nee, wat kan dan wel de drijfveer zijn?
Ik ben als Minister verantwoordelijk voor het maken van het beleid en voor de uitvoering daarvan binnen de geldende kaders. Bij een subsidieaanvraag wordt gekeken of deze binnen dat beleid past, aan de vereisten voldoet en voor subsidie in aanmerking kan komen. In het geval van het emancipatiebeleid wordt het geldende kader gevormd door de Subsidieregeling emancipatie (thans: de Subsidieregeling emancipatie 2011) en de brieven die ik uw Kamer over het emancipatiebeleid heb toegestuurd
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen jaarlijks het ministerie aanvragen voor subsidie herschrijft teneinde een subsidie te kunnen verstrekken?
De afhandeling van een subsidieaanvraag wordt gedocumenteerd. Er zijn overzichten beschikbaar van het totaal aantal subsidies dat wordt verstrekt. Daarin is niet opgenomen op welke wijze de aanvraag precies is afgedaan.
De sponsoring van de klimaattop Parijs door fossiele bedrijven |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «France defends «imperfect» fossil fuel sponsors Paris climate summit»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u niet bang dat miljoenensponsoring van de Klimaattop door bedrijven die drijven op fossiele energie als Électricité de France (EDF), Engie S.A. en Air France de geloofwaardigheid van deze bijeenkomst ondergraaft? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben van mening dat betrokkenheid van toonaangevende spelers, die verantwoordelijk zijn voor een deel van de broeikasgasuitstoot, de kracht van de klimaattop in Parijs juist kan versterken.
In dit kader benadrukt het kabinet het belang van samenwerking met niet-statelijke actoren, waaronder het bedrijfsleven, bij het adresseren van klimaatverandering. Deze inzet is beschreven in de brief van 26 september jl.2 Het kabinet is van mening dat de klimaattop in Parijs niet-statelijke actoren een plek moet geven en hen de mogelijkheid moet bieden om hun ambitie te tonen om zo tot een gedragen ambitieus klimaatakkoord te komen.
Het kabinet vindt niet dat het leveren van een financiële bijdrage van genoemde bedrijven aan de klimaattop in Parijs de geloofwaardigheid ondergraaft. Bovendien past deze financiële bijdrage binnen de richtlijnen die het UNFCCC zichzelf heeft gesteld voor samenwerking met private partijen. In de richtlijnen van de UNFCCC is tevens opgenomen dat private partijen geen rol hebben in het besluitvormingsproces en het beleid niet kunnen beïnvloeden.
Bent u bereid van deze bedrijven een aantoonbare reuzenstap richting duurzaam energiegebruik te verlangen die ook kenbaar wordt gemaakt in de aanloop naar de Klimaattop, zodat deze sponsoring uit de sfeer van greenwashing wordt gehaald? Zo ja, hoe gaat u dat aan de vork prikken? Zo nee, waarom laat u deze kans voorbij gaan?
Zoals omschreven bij de beantwoording van vraag 2, is het noodzakelijk om met het bedrijfsleven samen te werken om het klimaatprobleem aan te pakken. Bedrijven zijn zowel door Europese als door nationale afspraken gebonden aan het realiseren van de transitie naar een CO2-arme economie. In Europees verband zijn er tijdens de Europese Raad van oktober jl. bindende afspraken gemaakt over het realiseren van ten minste 40% CO2-reductie in 2030. Ook deze bedrijven zullen daar hun bijdrage aan moeten leveren.
Het bericht ‘ Zorgwekkende vragen naar gedrag kinderen’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht « Zorgwekkende vragen naar gedrag kinderen»?1
Ja.
Is het voorleggen van de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) aan ouders onderdeel van het landelijk beleid van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst (GGD)? Zo ja, op welke leeftijden worden de vragenlijsten toegestuurd?
In de jeugdgezondheidszorg wordt gewerkt volgens professionele richtlijnen. In de richtlijn «Vroegsignalering van psychosociale problemen» is het advies opgenomen om in ieder geval een vragenlijst te gebruiken voor de signalering van psychosociale problemen. Uit wetenschappelijk onderzoek is namelijk gebleken dat het gebruik van vragenlijsten de signalering van psychosociale problemen aanzienlijk verbetert.
Vragenlijsten zijn nadrukkelijk een hulpmiddel. De dialoog met ouders, kinderen en jongeren blijft van groot belang om de uitkomsten van de vragenlijsten te kunnen interpreteren.
In de hiervoor genoemde JGZ-richtlijn wordt geadviseerd om vragenlijsten te gebruiken op de leeftijd van 0–4 jaar, op de basisschool in groep 2 en groep 6 of 7 en in het voortgezet onderwijs in klas 2.
Welke gevolgen worden verbonden aan het niet beantwoorden van de vragenlijst? In hoeverre is voor ouders kenbaar dat zij niet verplicht zijn de vragenlijst te beantwoorden?
De vragenlijst is voor de jeugdgezondheidszorg ondersteunend van aard en helpt de GGD zich een beeld te vormen van de groei en ontwikkeling van een kind, zijn gezondheidstoestand en de omgeving waarin het opgroeit. Op basis van de antwoorden kan het gesprek met de ouders, kinderen en jeugdigen gevoerd worden. Het niet invullen van de vragenlijst heeft geen gevolgen.
Wanneer kinderen, jongeren en ouders gebruik maken van de jeugdgezondheids-zorg is dit altijd op basis van vrijwilligheid. Dus ook het invullen van de vragenlijst gebeurt op vrijwillige basis. Dat dient aan de ouders bekend gemaakt te worden bij het versturen van de vragenlijst.
Is het onderwijs niet bij uitstek de plaats waar de onderwerpen, waarop de vragen betrekking hebben, in ontwikkeling en context worden gevolgd? Wat is de meerwaarde van het afnemen van deze vragenlijst, zeker gezien de doorgaans grillige ontwikkeling van jonge kinderen?
Het klopt dat ook leerkrachten waardevolle informatie over de ontwikkeling van het kind kunnen geven. Daarom is er tevens een leerkrachtversie van de SDQ vragenlijst voor kinderen in de leeftijdscategorie van 3–4 en 4–16 jaar. Het is echter te beperkt om het kind slechts te volgen binnen de context van het onderwijs. De omgeving van het kind is breder. Ook de thuisomgeving is van belang, vooral in de eerste levensjaren van het kind. Zowel de informatie van leerkrachten als de informatie van ouders is voor de GGD van belang om zich een beeld van de groei en ontwikkeling van het kind te vormen.
Een vragenlijst in de jeugdgezondheidszorg heeft meerwaarde omdat het een hulpmiddel is om op systematische en gestructureerde wijze gegevens te verzamelen over de groei en ontwikkeling van een kind, zijn gezondheidstoestand en de omgeving waarin het opgroeit.
Welke vervolgacties onderneemt de GGD na ommekomst van de antwoorden? Worden de antwoorden opgenomen in het elektronisch dossier van het kind?
De antwoorden van ouders zijn ondersteunend voor het gesprek dat de GGD met de ouders, kinderen en jongeren heeft.
Het elektronisch kinddossier biedt de mogelijkheid voor JGZ-professionals om aan te geven welke vragenlijst zij hebben gebruikt, welke bijzonderheden zij hebben opgemerkt en welke conclusie zij hebben getrokken. In de praktijk worden alleen de bijzonderheden in het elektronisch kinddossier opgenomen, die aanleiding geven voor vervolgacties voor het desbetreffende kind.
Het bericht dat er te weinig geld is voor opvang loverboyslachtoffers ivm toename problematiek |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onvoldoende opvang voor slachtoffers van loverboys»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gespecialiseerde opvanghuizen van Fier in Leeuwarden en Rotterdam een wachtlijst hebben?
Slachtoffers van loverboys die gespecialiseerde hulp nodig hebben moeten deze snel kunnen krijgen en niet op een wachtlijst terechtkomen, te meer daar het risico bestaat dat zij opnieuw het slachtoffer worden van mensenhandel. Het betreft kwetsbare mensen, vaak getraumatiseerd door hun ervaringen.
Naar aanleiding van het bericht in de media heb ik contact laten opnemen met de VNG. De VNG heeft mij meegedeeld dat regelmatig overlegmomenten worden georganiseerd met Fier Fryslân en Kompaan en de Bocht. Dit gebeurt in het kader van de rol die deze aanbieders vervullen binnen het landelijke arrangement dat de VNG met hen heeft afgesloten. Op 22 april 2015 heeft Fier Fryslân ter voorbereiding op een dergelijk overleg laten weten dat er een wachtlijst bestaat voor slachtoffers van loverboys voor een opvangplek en behandeling. Het betrof 6 personen2. In oktober 2015 vindt een volgend overleg plaats met Fier Fryslân – en Kompaan en de Bocht – over de afspraken met betrekking tot de opvang van specifieke groepen in de vrouwenopvang, waaronder slachtoffers van loverboys.
In mijn voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties die op 10 juli 2014 aan uw Kamer is verzonden3, heb ik u geïnformeerd over de afspraken die ik heb gemaakt met de centrumgemeenten over een kwaliteitsimpuls voor het stelsel van vrouwenopvang en huiselijk geweld. Onderdeel van de afspraken is dat de opvang voor slachtoffers die vanwege de veiligheid of de vereiste deskundigheid bovenregionaal of landelijk moet worden georganiseerd, geborgd is. Met de gemeenten is afgesproken dat zij deze opvang gezamenlijk inkopen en hiervoor een passend financieringsarrangement treffen. Dat betekent dat gemeenten in overleg met de opvanginstellingen afspraken moeten maken over de benodigde capaciteit.
De VNG heeft voor de financiering van een aantal specifieke functies voor jeugdhulp een landelijk transitiearrangement getroffen. Voor deze zorgfuncties gelden raamcontracten met een vastgestelde prijs op grond waarvan gemeenten de jeugdhulp beschikbaar maken en financieren. Gemeenten kunnen gebruik maken van hulp bij deze organisaties; de raamcontracten zijn dan van toepassing en gemeenten betalen naar gebruik. Met deze functies is landelijk 3,76% van het macro-budget gemoeid. Deze 3,76% wordt niet door de VNG afgezonderd, maar is een landelijk gemiddelde dat een indicatie vormt van wat een regio zou kunnen reserveren voor de landelijke afspraken. Fier Fryslân, Kompaan en De Bocht zijn als expertise- en behandelcentra op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties voor zover het minderjarigen betreft, partij bij deze afspraken. Overigens kan en wordt specialistische hulp aan minderjarige slachtoffers van loverboys/mensenhandel ook door andere jeugdhulpaanbieders geboden. Er staan gemeenten dus verschillende mogelijkheden ter beschikking om opvang en zorg aan slachtoffers van loverboys/mensenhandel te organiseren om zodoende aan hun zorgplicht op grond van de Wmo of de Jeugdwet te kunnen voldoen. Uitgangspunt daarbij is dat in individuele situaties afhankelijk van de persoon en diens situatie maatwerk wordt geboden. Dat kan bij Fier Fryslân, Kompaan en Bocht, maar ook in de jeugdzorg.
Bent u het ermee eens dat de opvang van slachtoffers van loverboys hoog specialistische hulp is, die niet ambulant of in niet-gespecialiseerde voorzieningen kan worden geboden?
Voordat kan worden vastgesteld waarmee iemand het beste kan worden geholpen, dient een gedegen onderzoek plaats te vinden, aan de hand van de kenmerken van de betreffende persoon en diens situatie.
Niet alle slachtoffers hebben behoefte aan de gespecialiseerde opvang zoals deze door (bijvoorbeeld) Fier Fryslân wordt geboden. Mocht het onderzoek uitwijzen dat deze gespecialiseerde opvang nodig is, dan dient deze ook toegewezen te worden.
De Commissie Azough werkt samen met jeugdhulpaanbieders in opdracht van Jeugdzorg Nederland aan verbeteringen in signaleren, specialistische opvang en hulp aan deze slachtoffers.
Wat vindt u ervan dat als gevolg van de wachtlijsten bij Fier, slachtoffers van loverboys het risico lopen om vanuit ambulante zorg of vanuit een niet-gespecialiseerde voorziening terug te vallen in een situatie van gedwongen prostitutie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat veroorzaakt de wachtlijsten naar uw mening?
Zoals ik heb aangegeven bij mijn antwoord op vraag 2 zijn er goede afspraken en voldoende mogelijkheden en middelen voor opvang en hulp voor deze slachtoffers. Ik heb afgesproken met de gezamenlijke gemeenten dat het systeem gaat functioneren onder hun verantwoordelijkheid. Ik heb zowel de VNG als Fier Fryslân gevraagd om een adequate procedure in te richten en hier regelmatig contact over te hebben zodat eventuele knelpunten snel en adequaat kunnen worden opgelost. Ik zal daarop toezien. De VNG heeft mij toegezegd met Fier Fryslân in overleg te zullen treden over de vraag of de thans beschikbare capaciteit voldoende is.
Hoe konden deze wachtlijsten ontstaan ondanks de gemaakte afspraken in het Landelijk Transitiearrangement?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met Fier Fryslân en de betrokken gemeenten om te kijken hoe deze problemen ondervangen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat een gevaarlijke killer nachtverlof heeft gekregen tegen de regels in |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gevaarlijke killer kreeg nachtverlof»?1
Ja.
Klopt het genoemde bericht? Zo ja, hoe is het mogelijk dat een zesvoudig moordenaar met een levenslange gevangenisstraf nog steeds in een tbs-kliniek verblijft en daar wordt behandeld alsof hij ooit vrijkomt?
Het is thans niet meer het beleid om levenslang gestraften in een TBS-kliniek te plaatsen. Er zijn nog drie levenslang gestraften die in een tbs-kliniek verblijven, waaronder betrokkene. Betrokkene is de enige van hen die ook over een machtiging voor verlof beschikt. De basis voor de vrijheden die betrokkene zijn toegekend, is gelegen in het beleid met betrekking tot de detentie en verpleging van betrokkene dat mijn ambtsvoorganger heeft neergelegd in een memo van 9 juli 2001. De Van der Hoevenkliniek was destijds bereid om betrokkene op te nemen en te behandelen, op voorwaarde dat hij als een reguliere tbs-gestelde kon worden bejegend, dus inclusief trapsgewijze toekenning van vrijheden wanneer die behandelinhoudelijk aan de orde zouden komen. Op 13 september 2002 is voor betrokkene een machtiging begeleid verlof aan de kliniek afgegeven. Deze machtiging is op 24 augustus 2007 – als gevolg van het gewijzigde (verlof)beleid ten opzichte van levenslang gestraften – ingetrokken. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, de hoogste rechterlijke instantie voor penitentiair-rechtelijke geschillen, heeft echter op 31 maart 2008 het daartegen door betrokkene aangetekende beroep gegrond verklaard. Op aanvragen van betrokkene voor een machtiging onbegeleid verlof is negatief beslist. Echter, als gevolg van een uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2014 moest per 18 juli 2014 alsnog een machtiging onbegeleid verlof worden afgegeven voor betrokkene.
Eind februari 2015 is geconstateerd dat de Van der Hoevenkliniek in de uitoefening van de verlofmachtiging van betrokkene meer vrijheden aan betrokkene heeft verleend dan op grond van de verleende verlofmachtiging was toegestaan. Op grond van de machtiging was eendaags familiebezoek toegestaan. De kliniek heeft echter ook toegestaan dat betrokkene bleef overnachten bij familieleden, terwijl overnachtingen niet waren opgenomen in de machtiging onbegeleid verlof. Bij brief van 31 maart jl. (TK 2014–2015, 29 452, nr. 190) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en over de maatregelen die ik naar aanleiding daarvan heb getroffen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat naïeve directeuren van tbs-klinieken de samenleving ooit nog in gevaar brengen met onwettige experimenten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een levenslange gevangenisstraf altijd levenslang dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
Een levenslange gevangenisstraf duurt in beginsel levenslang. Ik teken daarbij wel aan dat personen die zijn veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, net als andere veroordeelden, een gratieverzoek kunnen indienen. Gratie kan onder meer worden verleend indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. Voorts verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Helder (PVV) over een viervoudig moordenaar die, ondanks een levenslange gevangenisstraf, van de Raad voor de Strafrechttoepassing en de Jeugdbescherming (RSJ) met verlof mag.
Kunt u garanderen dat mensen met een levenslange gevangenisstraf nooit meer in tbs-klinieken geplaatst worden?
Zoals gezegd, is het thans niet meer het beleid om levenslang gestraften in een FPC te plaatsen. In een individueel geval blijft echter de mogelijkheid bestaan om een gedetineerde op grond van artikel 13, derde lid, Wetboek van Strafrecht in een FPC te plaatsen als zijn psychische toestand daartoe noodzaakt.
Realiseert u zich dat dit soort experimenten een enorme impact hebben op slachtoffers en nabestaanden?
Ik ben mij er zeker van bewust dat de ontstane situatie voor slachtoffers en nabestaanden zwaar en ingrijpend is. In verschillende juridische procedures die in deze zaak zijn gevoerd is vanuit het departement van Veiligheid en Justitie het belang van de slachtoffers en nabestaanden ook nadrukkelijk ingebracht.
Het bericht "Nederland als grootproducent van neppeuken" |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland paft minder, maar produceert meer neppeuken»?1
Ja.
Heeft u voldoende zicht op de negatieve gezondheidseffecten van nepsigaretten? Hoe verhouden die zich tot legale sigaretten? Klopt het dat nepsigaretten nóg slechter zijn voor de gezondheid van rokers, omdat ze niet voldoen aan kwaliteits- en veiligheidseisen?
Alle tabaksproducten zijn schadelijk voor de gezondheid. Er is op dit moment onvoldoende bewijs om aan te nemen dat illegale sigaretten schadelijker zijn dan legale producten. Het probleem van illegale sigaretten is dat zij de toegankelijkheid van (vaak goedkopere) tabaksproducten vergroten. Daarnaast krijgt de overheid geen informatie over de samenstelling van illegale tabaksproducten, waardoor niet beoordeeld kan worden of ze voldoen aan de kwaliteits- en beveiligingseisen.
In hoeverre acht u het wenselijk Nederlanders te beschermen tegen de schadelijke effecten van nepsigaretten?
Ik acht dit wenselijk.
Wat vindt u ervan dat Nederlanders steeds meer nepsigaretten produceren? Deelt u de mening dat het produceren, doorvoeren en daarmee consumeren van nepsigaretten moet worden bestreden? Met welke partijen werkt u hier voor samen?
In het algemeen kan worden gesteld dat een toename van namaaksigaretten een ongewenste zaak is met het oog op de volksgezondheid en de belastinginkomsten. Echter, op basis van de aantallen illegale sigarettenfabrieken die in Nederland zijn ontdekt (2013: 1, 2014: 3) kan niet geconcludeerd worden dat er sprake is van een toename van de productie van namaaksigaretten in Nederland. Daarvoor zijn meer statistische gegevens nodig.
Ik deel de mening dat het produceren, doorvoeren en daarmee consumeren van nepsigaretten bestreden moet worden. VWS heeft geen taak op de bestrijding van namaaksigaretten. Dit is voorbehouden aan de Douane en FIOD.
De Douane en de FIOD werken ook op internationaal vlak samen. Zo is er onder andere samenwerking in EU-verband om de illegale productie en handel te bestrijden. De Nederlandse Douane heeft de mededeling van de Europese Commissie «intensivering aanpak sigarettensmokkel» (COM 2013/324 van 6 juni 2013) onderschreven. Tevens heeft de Douane een «meldpunt accijnsfraude» opgezet.
Hoe controleert u de invoer van ruwe tabak en andere grondstoffen die dienen voor de productie van nepsigaretten? In hoeverre acht u de controle voldoende, gezien de professionaliteit waarmee illegale sigarettenproducenten te werk gaan?
Allereerst merk ik op dat ruwe tabak geen accijnsproduct is. Ruwe tabak valt daarom niet onder de controlebepalingen van de Wet op de accijns. Wel is Nederland binnen de EU één van de weinige lidstaten die bij de aangifte ten invoer van ruwe tabak een vergunningplicht heeft ingesteld.
Daarnaast is er ook illegale handel in ruwe tabak (smokkel). De Douane controleert hierop aan de EU-buitengrens op basis van risicoselectie.
Andere grondstoffen die kunnen worden gebruikt voor de productie van namaaksigaretten vallen niet onder controlebepalingen.
Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 4 heeft de Nederlandse Douane de mededeling van de Europese Commissie «intensivering aanpak sigarettensmokkel» (COM 2013/324 van 6 juni 2013) onderschreven.
Hoe controleert u dat Nederlandse havens niet als doorvoer worden gebruikt voor nepsigaretten?
Zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Tabaksontmoedigingsbeleid voorzien op 23 juni 2015?
Ja.
Het dreigende zwarte gat in de informatievoorziening die de Nederlandse militairen moet behoeden voor aanslagen IS |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat Amerikaanse inlichtingendiensten weigeren technologie te delen die de troepenbewegingen van IS monitort en zodoende de Duitse militairen in Irak moet beschermen tegen aanslagen?1
Het betreffende bericht is bekend bij de Nederlandse regering. Het bericht gaat over samenwerking tussen Amerikaanse en Duitse inlichtingendiensten; over de juistheid van de inhoud kan de Nederlandse regering geen uitspraken doen.
Kunt u aangeven of de Nederlandse militairen in Irak op dezelfde locaties actief zijn als de Duitse militairen? Geldt voor hen hetzelfde dreigingsniveau?
De Nederlandse trainingen worden gegeven in een buitenwijk van Erbil en op twee locaties tientallen kilometers buiten Erbil. De Duitse trainingen worden op de eerstgenoemde locatie gegeven. Het dreigingsniveau in Noord-Irak in het gebied dat wordt gecontroleerd door de Koerdische autoriteiten (anders dan direct aan het front) verschilt niet tussen de verschillende locaties aldaar. Er bestaan momenteel geen indicaties dat ISIS onderscheid maakt tussen de nationaliteiten van de aanwezige coalitiemilitairen in Noord-Irak. Het dreigingsniveau is derhalve hetzelfde voor Nederlandse als Duitse militairen.
In welke mate is Nederland, net als Duitsland, afhankelijk van Amerikaanse technologie bij het verwerven van inlichtingen om vijandige bewegingen te monitoren?
De Nederlandse regering doet in het openbaar nooit uitspraken over operationele samenwerking met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Worden de Nederlandse militairen op enige wijze «in de steek gelaten» door de vete die speelt tussen Duitsland en de Verenigde Staten over het Duitse «afluisterschandaal» waar de National Security Agency (NSA) een grote rol in heeft gespeeld?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich bewust van het feit dat de Iraakse stad Ramadi met behulp van 27 aanslagen met bomvoertuigen in de islamitische klauwen van IS-strijders is gevallen?2
Ja. Het centrum van al-Ramadi is inderdaad in handen gevallen van ISIS na een opeenvolging van aanvallen met bomvoertuigen in korte tijd. De buitenwijken, van waaruit de aanval werd ingezet, waren al langere tijd in handen van ISIS. Er circuleren verschillende aantallen waar het de hoeveelheid bomvoertuigen betreft. Met de bomvoertuigen werden versperringen doorbroken en – niet in het minst – werden de verdedigers psychologisch onder zware druk gezet.
Kunt u de Nederlandse militairen wel voldoende beschermen als de allesverwoestende bomvoertuigen van IS, veelal Amerikaanse Humvees, koers zetten richting onze militairen?
Om de Nederlandse militairen te beschermen worden zowel passieve als actieve force protection maatregelen genomen. Deze zijn mede gebaseerd op dreigingsanalyses. Uit het oogpunt van veiligheid worden geen inhoudelijke mededelingen gedaan over desbetreffende maatregelen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór het algemeen overleg Nederlandse bijdrage aan strijd tegen IS voorzien op 30 juni 2015, beantwoorden?
Ja.
De opslag van vliegassen in zoutkoepels in Twente |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de plannen die op dit moment in Twente voorliggen met betrekking tot het stabiliseren van «potentieel instabiele» zoutholtes, door deze te vullen met afvalstoffen van onder meer vuilverbrandingsinstallaties, zoals vlieg-, bodem- en ketelas?
Ja.
Gaat het hier om het verstevigen van de zoutkoepels of de verwerking van vliegassen? Wat is het primaire doel van deze exercitie?
Het primaire doel van dit proefproject is de versteviging van potentieel instabiele cavernes om ernstige bodemdaling als gevolg van cavernemigratie te voorkomen in het gebied tussen Hengelo en Enschede. Cavernemigratie ontstaat als het dak van een potentieel instabiele caverne, over een periode van 15 tot 20 jaar, laag voor laag instort waardoor de caverne als het ware omhoog migreert van circa 450 meter diepte richting het maaiveld. Na deze periode van cavernemigratie kan er binnen enkele uren een «sinkhole» ontstaan (een gat van circa 5 meter diep en een doorsnede van circa 30 meter dat zich vult met grondwater) of binnen enkele dagen een bodemdalingskom met een oppervlakte van enkele voetbalvelden en een diepte van enkele meters in het midden van de kom. Er zijn in Twente 63 cavernes waarvoor geldt dat cavernemigratie op termijn tot bodemdaling zou kunnen leiden. Deze worden op dit moment gemonitord, en de meest kritische cavernes worden reeds met kalkslurry, afkomstig uit de fabriek van AkzoNobel, gestabiliseerd. Omdat er te weinig kalkslurry beschikbaar is om alle cavernes op deze wijze te stabiliseren, wordt er gezocht naar alternatieven. Dit proefproject heeft betrekking op de stabilisatie van drie potentieel instabiele cavernes met een vulstof op basis van reststoffen om cavernemigratie te voorkomen.
Kunt u bevestigen dat vliegas onder meer polychloorbifenyl (pcb), dioxine, en zware metalen als lood, kwik en cadmium bevat? Kan deze as door onvolledige verbranding ook andere giftige en kankerverwekkende stoffen bevatten die vervolgens uitspoelen en zich dan mogelijk in de ondergrond kunnen verspreiden?
De verbrandingsassen die zullen worden toegepast bevatten geen pcb’s. Indien er al pcb’s in de te verbranden afvalstoffen aanwezig zijn, dan worden die tijdens het verbrandingsproces vernietigd. Er kunnen wel dioxines en zware metalen in de door verbranding ontstane reststoffen aanwezig zijn, maar voorwaarde voor uitvoering van het project is dat er geen milieuhygiënische risico’s mogen optreden tijdens de uitvoering en daarna (zie Landelijk afvalbeheerplan (2009–2021), paragraaf 21.16.3).
Kunt u aangeven of het gebruik van de techniek met betrekking tot vliegassen op deze wijze überhaupt mag worden toegepast? Kunt u aangeven of hier regels voor gesteld zijn?
In het Landelijk afvalbeheerplan (2009–2021), paragraaf 21.16.3, is een proefproject toegestaan aan AkzoNobel met als doel «te bepalen welke niet bodemeigen afvalstoffen, onder welke voorwaarden, zonder milieuhygiënische risico’s in principe toegepast kunnen worden voor het stabiliseren van een (potentieel) instabiele caverne». Binnen het kader van het proefproject geldt de toepassing van afvalstoffen (zoals vliegassen) voor het preventief stabiliseren van drie representatieve, potentieel instabiele cavernes in Twente als nuttige toepassing. Er zullen diverse vergunningen en toestemmingen moeten worden verkregen door de initiatiefnemers alvorens men kan overgaan tot de praktische uitvoering van het proefproject.
Is er naar uw mening genoeg onderzoek gedaan naar de veiligheidsrisico’s die gepaard gaan met het op deze manier verwerken van vlieg-, bodem- en ketelas? Zo ja, kunt u de Kamer deze onderzoeken doen toekomen?
Voor de kaderstellende toestemmingen en vergunningen, zoals de herziening van het bestemmingsplan (in behandeling bij de gemeente Enschede) en de opslagvergunning (die nu ter goedkeuring bij mij voorligt), is onderzoek naar de veiligheid van dit project gedaan. In het bestaande milieueffectrapport zijn de uitgevoerde onderzoeken inzichtelijk gemaakt. Voor het verlenen van de omgevingsvergunningen en het instemmen met het opslagplan dienen vervolgonderzoeken uitgevoerd te worden ten aanzien van de specifieke cavernes waarvoor stabilisatie binnen het proefproject is voorzien. Uit deze onderzoeken moet blijken of ook voor de specifiek te stabiliseren cavernes een veilige en effectieve stabilisatie met reststoffen mogelijk is, voordat tot uitvoering overgegaan kan worden. Het milieueffectrapport is te vinden op http://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0153.BP00072-0001.
Kun u aangeven op welke tijdschaal de zoutcavernes kunnen instorten, en hoe groot de kans hierop is? Wat zijn de gevolgen van een zoutcaverne die instort?
Er is een reële kans dat een potentieel instabiele caverne op enig moment zal instorten. In de afgelopen decennia is een zestal potentieel instabiele cavernes daadwerkelijk instabiel geworden. In één geval heeft dit geleid tot een «sinkhole» en in drie gevallen zijn bodemdalingskommen met een oppervlakte van enkele voetbalvelden en een diepte van enkele meters in het midden van de kom ontstaan. In twee gevallen konden de instortende cavernes tijdig worden gestabiliseerd met kalkslurry, afkomstig uit het zoutproductieproces van AkzoNobel Hengelo. De gevolgen van het instorten van een potentieel instabiele caverne zijn afhankelijk van de ernst van de bodemdaling, de timing en de bovengrondse functies.
Bent u ervan overtuigd dat deze manier van verwerken van vlieg-, bodem- en ketelas verantwoord is? Wat zijn de risico’s voor bodem, milieu en leefomgeving?
Zoals aangegeven in het Landelijk afvalbeheerplan (2009–2021) mogen er bij de uitvoering van dit project geen milieuhygiënische risico’s optreden. Hieraan zullen de vergunningaanvragen worden getoetst. De onderzoeken die de verschillende aanvragen voor vergunningen en toestemmingen zullen ondersteunen, moeten aantonen dat de risico’s in voldoende mate beheerst kunnen worden. Alleen dan kan met de praktische uitvoering begonnen worden, mits uiteraard de benodigde toestemmingen en vergunningen zijn verleend en van kracht zijn en met inachtneming van de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen. Ten aanzien van de risico’s zal de praktische uitvoering worden beschreven in het risicobeheersplan, dat een onderdeel zal vormen van het nog in te dienen opslagplan en dat mijn instemming behoeft. Zie ook de eerder gegeven antwoorden op vragen van het lid Van Veldhoven (D66) over afvalopslag in zoutholtes, zoals ingezonden op 21 mei 2014 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2369).
Kunt u aangeven of er eerder en/of elders ervaring met deze techniek is opgedaan? Zo ja, welke risico’s en/of problemen komen uit deze eerdere ervaring naar voren? Zo nee, wat is dan uw mening over het feit dat deze techniek voor het eerst hier in Nederland wordt toegepast?
Er is sinds het midden van de jaren negentig in Duitsland veel ervaring opgedaan met de toepassing van vulstoffen op basis van reststoffen met als doel zoutmijnen en zoutcavernes te stabiliseren. In het kader van de beoordeling van het opslagplan zal de informatie over deze locaties betrokken worden.
Bent u op de hoogte van andere zoutkoepels buiten Twente waar er plannen liggen om deze techniek toe te passen?
Dit proefproject is in het leven geroepen met als doel een oplossing te vinden voor potentieel instabiele cavernes in Twente. Dit soort potentieel instabiele cavernes komt in de rest van Nederland niet voor.
Kunt u aangeven welke alternatieven er zijn voor bedrijven om hun verantwoordelijkheid voor de zoutkoepels in te vullen en het instorten te voorkomen? Is het een optie om de zoutcavernes gecontroleerd te laten instorten en wat zijn volgens u de gevolgen daarvan?
De huidige praktijk bestaat uit monitoring en preventieve stabilisatie met kalkslurry. Door het monitoringsprogramma van AkzoNobel zal de start van cavernemigratie tijdig opgemerkt kunnen worden. Stabilisatie met kalkslurry is dan in veel gevallen nog mogelijk ter voorkoming van bodemdaling. Daarnaast wordt kalkslurry preventief als vulstof toegepast om nog niet migrerende potentieel instabiele cavernes te stabiliseren. Dit vulproces met kalkslurry neemt ongeveer 5 tot 10 jaar per caverne in beslag. Wanneer meerdere cavernes tegelijkertijd migreren, is er naar verwachting niet voldoende kalkslurry beschikbaar om deze cavernes tijdig te vullen en daarmee de bodemdaling te voorkomen.
Er kan, na vaststelling van cavernemigratie en na inachtneming van de bovengrondse functies, besloten worden om de caverne volledig te laten instorten. Aan het maaiveld zal in dat geval significante bodemdaling ontstaan in de vorm van een «sinkhole» of een bodemdalingskom zoals hiervoor beschreven. Daardoor zullen ondiepe grondwaterstromingen mogelijk verstoord worden en zal het maaiveld, zelfs na opvulling van het «sinkhole» met grond, nog decennia blijven inklinken met als gevolg dat, zolang dit proces voortduurt (circa 30 tot 50 jaar), hoogwaardig gebruik van het maaiveld ter plaatse niet mogelijk is.
Deelt u de mening dat het vullen van «potentieel instabiele» zoutholtes met afvalstoffen van onder meer vuilverbrandingsinstallaties, zoals vlieg-, bodem- en ketelas onderdeel moet uitmaken van de discussie over hoe om te gaan met zoutkoepels?
Dit project heeft betrekking op een specifieke en beperkte groep niet meer in gebruik zijnde cavernes die potentieel instabiel zijn. Het doel van dit project is dan ook stabilisatie van cavernes, en niet opslag van stoffen. De in antwoord op vraag 7 genoemde onderzoeken zullen in elk geval meer inzicht geven in hoe om kan worden gegaan met deze potentieel instabiele zoutcavernes.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Externe Veiligheid d.d. 16 juni 2015?
Het algemeen overleg Externe Veiligheid, dat gepland stond op 16 juni 2015, is uitgesteld tot september. Daaraan voorafgaand zullen deze vragen zijn beantwoord.
Een in 2004 verhinderde aanslag |
|
Raymond de Roon (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht «Nederland is in 2004 ontsnapt aan aanslag»?1 Zo neen, wat klopt er niet?
Het bericht dat Nederland in 2004 is ontsnapt aan een aanslag, kan niet als zodanig worden bevestigd. Naar aanleiding van het filmen van verschillende gebouwen in Den Haag op 26 juli 2004, zijn vier personen aangehouden. De aanhoudingen vonden plaats op 30 juli 2004. Deze vier personen werden aanvankelijk verdacht van het voorbereiden van een terroristische aanslag. Drie van hen werden ook verdacht van verboden wapenbezit en één van hen van het gebruik maken van een vals paspoort.
Het strafrechtelijk onderzoek heeft evenwel niet geleid tot een vervolging ter zake van het voorbereiden van een aanslag, omdat daartoe onvoldoende bewijs werd gevonden. Ook de verdenking ter zake van verboden vuurwapenbezit is slechts ten aanzien van één van de verdachten blijven staan. Uiteindelijk zijn twee van de vier verdachten vervolgd: één voor verboden wapenbezit en de ander voor het gebruik van een vals paspoort. Zij zijn daarvoor op 17 november 2004 door de rechtbank veroordeeld. De verdachte die werd veroordeeld voor het gebruik van het valse paspoort is in hoger beroep gegaan. Hij is op 9 februari 2006 door het gerechtshof vrijgesproken.
Zijn de twee mannen die zich bezig hielden met het filmen van de Israëlische ambassade berecht wegens het voorbereiden van een aanslag of van enig ander misdrijf? Zo ja, wat was de uitspraak? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hadden de twee mannen de Nederlandse nationaliteit? Zijn of worden zij Nederland uit getrapt?
Een van de vier mannen had de Saoedi-Arabische nationaliteit. Betrokkene is op 8 november 2004 uit Nederland verwijderd. Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat de nationaliteit van de overige mannen niet met zekerheid is te herleiden uit de strafdossiers.
Zijn de twee mannen ter beschikking gesteld van de Israëlische autoriteiten? Zo neen, waarom niet?
Nee, daartoe bestond geen aanleiding. Ik verwijs u hieromtrent naar het antwoord op de vragen 1 en 2.