Een vertrouwenspersoon voor onderzoek naar de veiligheid van kernwapens in Nederland |
|
Harry van Bommel |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Provincie wil dat vertrouwenspersoon onderzoek doet naar atoomwapens in Volkel»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de zorgen die in de provincie Noord-Brabant leven aangaande de veiligheid van de kernwapens op vliegbasis Volkel en waarom is er nog niet gereageerd op het eerder door de provincie afgegeven negatieve advies?
Het kabinet heeft geen reden te twijfelen aan de veiligheid van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. Op basis van bondgenootschappelijke afspraken kunnen echter, zoals bekend, geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van deze wapens, ook niet aan een vertrouwenspersoon.
Hoe beoordeelt u de suggestie van de provincie om een vertrouwenspersoon te benoemen die onafhankelijk onderzoek kan doen naar de veiligheid van de kernwapens, onder meer vanwege het transport van de wapens?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, via een vertrouwenspersoon of anderszins, tegemoet te komen aan de zorgen die in de provincie Noord-Brabant leven over de veiligheid van de kernwapens op vliegbasis Volkel? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Lijkschouwers die nog steeds misdrijven missen door gebrekkige opleiding |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Lijkschouwers missen misdrijven door gebrekkige opleiding»?1 Bent u ervan op de hoogte dat deze problematiek al jaren speelt en dat de toenmalige Ministers van Binnenlandse zaken en Justitie in 2004 al beterschap beloofden?2
Ik heb kennisgenomen van dit artikel en ben op de hoogte van de inhoud van de brief die de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 22 november 2004, mede namens de Ministers van Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, aan de Tweede Kamer stuurde.
Heeft u nationale cijfers over het aantal keren per jaar dat lijkschouwers een niet-natuurlijk overlijden missen? Hoe hebben deze cijfers zich in de afgelopen tien jaar ontwikkeld? Hoe interpreteert u deze cijfers, mede in het licht van de beloften in 2004 van de toenmalige Ministers van Binnenlandse zaken en Justitie?
Ik beschik niet over cijfers van het aantal keren dat in een later stadium is gebleken dat aanvankelijk onterecht is uitgegaan van een natuurlijke doodsoorzaak. Bovendien valt niet bij te houden hoe vaak een nooit gedetecteerde onjuiste vaststelling van een doodsoorzaak zich heeft voorgedaan.
Wat vindt u ervan dat forensisch artsen met een korte opleiding van dertig dagen dezelfde bevoegdheden krijgen als hun collega’s die de uitgebreide profielopleiding van vier jaar hebben afgerond? Krijgen beide type forensisch artsen hetzelfde salaris?
In artikel 5 van de Wet op de Lijkbezorging is de verplichting vastgelegd dat uitsluitend artsen die als forensisch arts zijn ingeschreven in een daartoe gehouden register, worden benoemd als gemeentelijk lijkschouwer. Met het oog hierop beheert de beroepsvereniging, het Forensisch Medisch Genootschap (FMG), een register voor forensisch artsen. De als zodanig werkzame forensisch artsen worden daarin geregistreerd als forensisch arts FMG. Dit betreft de artsen die de 1-jarige basisopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en daardoor door de beroepsvereniging competent worden geacht om zelfstandig te werken als forensisch arts en correct een doodsoorzaak vast te stellen. Met dit register is zodoende ook de kwaliteit van de forensisch arts geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging. Dat betekent dat de beroepsvereniging van mening is dat het verantwoord is dat zowel artsen die de basisopleiding hebben afgerond, als artsen die 2-jarige profielopleiding forensische geneeskunde van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) hebben gevolgd, en eventueel de daarop volgende specialisatie tot arts Maatschappij & Gezondheid (profiel Forensische Geneeskunde) hebben afgerond, dezelfde bevoegdheden hebben. Het is de verantwoordelijkheid van de beroepsvereniging om dat te beoordelen.
Verder is het de verantwoordelijkheid van de gemeenten en GGD’en om de vergoeding te bepalen die lijkschouwers ontvangen. Ik heb daar geen zicht op.
In hoeverre acht u beide type forensisch artsen bekwaam genoeg voor het correct vaststellen van de doodsoorzaak? In hoeverre acht u beide type forensisch artsen even goed gekwalificeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Blijkt uit gegevens dat forensisch artsen met uitgebreide profielopleiding een kleinere foutmarge hebben in het missen van niet-natuurlijk overlijden? Aan welk type forensisch arts geeft u de voorkeur in de praktijk? Hoe gaat u de bijbehorende opleiding stimuleren?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 2 tot en met 4.
Herkent u de signalen van een dreigend tekort aan goed geschoolde lijkschouwers? Zo ja, kunt u in de komende brief over de arbeidsmarkt in de zorg aangeven hoe u inspeelt op deze signalen? Zo niet, waaruit blijkt dat de beschikbaarheid van goed geschoolde lijkschouwers voor de komende periode geborgd is?
Het is aan individuele werkgevers om te zorgen dat zij voldoende functionarissen in dienst hebben voor de taken die moeten worden uitgevoerd.
De Gezondheidsraad heeft in haar advies over de forensische geneeskunde aandacht besteed aan de capaciteit aan forensisch artsen. Daaruit valt te concluderen dat de instroom in de beroepsgroep een punt van zorg is, maar dat de jaarlijkse instroom van 20 artsen in de basisopleiding tot forensisch arts de verwachtte uitstroom uit de beroepsgroep zal kunnen compenseren. Ik zag en zie daarin geen aanleiding om op korte termijn maatregelen te nemen.
Het bericht dat de markt voor hulpmiddelen op slot zit |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hulpmiddelen geleverd, maar service, ho maar»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat op de markt voor hulpmiddelen geen sprake is van een gelijk speelveld voor alle aanbieders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een analyse geven van de problemen die zich hier voordoen?
Gemeenten zijn voor de inkoop van hulpmiddelen gehouden aan de Europese aanbestedingsregels en de Aanbestedingswet. Deze waarborgen dat inschrijvers bij aanbestedingen gelijke kansen hebben en dat het speelveld daarmee voor alle aanbieders zonder uitzondering gelijk is. Op basis van de door gemeenten vast te stellen beoordelingscriteria bij een aanbesteding in het Programma van Eisen, beoordelen gemeenten op objectieve wijze de verschillende inschrijvers. Bij het vaststellen van deze beoordelingscriteria is het aan gemeenten om een zorgvuldige afweging te maken in welke mate de prijs en de kwaliteit worden meegewogen.
Herkent u het beeld dat grote aanbieders aanbestedingen winnen tegen prijzen die realistisch gezien niet kunnen? Acht u dat wenselijk?
Ik constateer dat in de afgelopen jaren de prijzen van een aantal hulpmiddelen die in het kader van de uitvoering van de Wmo door gemeenten worden ingekocht, zijn gedaald. Er is mij geen onderzoek bekend naar de oorzaak hiervan en / of naar het realiteitsgehalte van de prijzen.
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om kwaliteitseisen in het bestek van de aanbesteding op te nemen en deze vervolgens ook gedurende de contractperiode te bewaken. In deze markt zijn momenteel 7 à 8 partijen actief, waarvan er 2 een groot marktaandeel hebben. Aanbestedingen worden gewonnen op basis van prijs en kwaliteit, door zowel kleine als grote partijen.
Klopt naar uw mening het beeld dat er daardoor nauwelijks ruimte bestaat voor nieuwe en/of kleine leveranciers? Acht u dat wenselijk?
Nee, ook kleine leveranciers scoren in de lokale regionale aanbestedingen onveranderd goed.
Ziet u in het bericht aanleiding om onderzoek te (laten) doen naar het functioneren van de markt voor hulpmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit te laten uitvoeren?
Er lopen reeds verschillende initiatieven die de kwaliteit van de hulpmiddelen ten goede zullen komen. Zo ontwikkelt de VNG in samenwerking met Firevaned (de branchevereniging voor hulpmiddelenleveranciers) een model-aanbestedingsdocument voor hulpmiddelen met oog voor zowel de economische belangen als de kwaliteit van de dienstverlening. Ook heeft de branche vereniging Firevaned het initiatief genomen om een Nationaal Keurmerk Hulpmiddelen te introduceren. Dit is een ISO gecertificeerd keurmerk dat alle elementen van de verstrekking en dienstverlening rond deze hulpmiddelen in kwaliteit borgt. Op dit moment zijn leveranciers zich hierop aan het voorbereiden. Ik zie naar aanleiding van het bericht dan ook geen aanleiding voor een marktonderzoek.
Het stimuleren van grensoverschrijdende arbeid door het slechten van barrières |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Werkloosheid aanpakken door grenzen te openen»?1
Ja.
Herkent u zich in de conclusie van de makers van de Atlas voor Gemeenten, dat de werkloosheid in vooral de grensregio’s met Duitsland voor een groot deel zou kunnen worden opgelost als de grensbarrières worden geslecht?
Het kabinet heeft op 13 juni jl. een reactie naar uw Kamer gestuurd over het advies «wegnemen praktische belemmeringen bij grensoverschrijdende arbeid» van de heer Bruls. Volledigheidshalve verwijs ik naar deze reactie. Bij deze reactie zijn de resultaten van de conferentie van 16 december 2013 betrokken. In de voortgangsrapportage voor grensoverschrijdende samenwerking (GROS) die eind dit jaar aan uw Kamer zal worden toegezonden door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt nader ingegaan op de resultaten van de conferentie.
Het is van belang dat de potentiële grensarbeider zich goed oriënteert en informeert over de wetgeving en de werkcultuur in het werkland en zich de taal van het werkland eigen maakt. Er is instrumentarium beschikbaar om de potentiële grensarbeider daarbij te helpen, zoals de websites www.startpuntgrensarbeid.benelux.int en www.grensinfo.nl. Als werknemers (en werkgevers) zich goed informeren, dan worden verschillen in regelingen in woon- en werkland mogelijk minder als belemmering ervaren en kan de aandacht ook worden gericht op de mogelijkheden voor werk aan de andere zijde van de grens.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over grensarbeid?2 Kunt u aangeven wanneer de Kamer nader wordt geïnformeerd over het advies van de heer Bruls over grensarbeid en de resultaten van de conferentie van 16 december 2013?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wanneer de Kamer de reactie van het kabinet op het advies-Bruls en de resultaten van de conferentie van 16 december tegemoet kan zien? Kunt u daarbij concreet ingaan op de belangrijkste knelpunten en de oplossingsrichtingen daarvoor?
Zie antwoord vraag 2.
Het toekomstig Nederlands kansspelbeleid en Belgische ervaringen daarmee |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Nood aan rem op legale gokspelen», «Overaanbod aan gokspelen in België» en de open brief van de Kansspelcommissie aan de Belgische regering «Een goede herder scheert zijn schapen, hij vilt ze niet»?1
Ja.
In hoeverre bent u op de hoogte van de ervaringen die België sinds enkele jaren heeft opgedaan met legale gokwebsites en in hoeverre gaat u die kennis gebruiken bij de legalisering van het online gokken in Nederland?
Ik ben bekend met de Belgische regelgeving. Ervaringen in België, Denemarken en Frankrijk met de regulering en uitvoering van kansspelen op afstand zijn meegenomen bij het opstellen van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand, dat ik uw Kamer bij brief van 12 juli jl. heb doen toekomen. Zo hebben bijvoorbeeld het Deense ROFUS en het Belgische EPIS model gestaan voor het in het wetsvoorstel voorgestelde Centraal Register Uitsluiting Kansspelen.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel heb ik in overweging genomen om het aantal vergunningen voor online kansspelen op voorhand te beperken. Ik heb geconcludeerd dat een beperking van het aantal aanbieders niet nodig is om de doelstellingen van het kansspelbeleid te realiseren. Zoals ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel nader wordt uitgelegd, is het vanwege de reeds bestaande vraag naar online kansspelen op afstand in Nederland en het streven om een hoge mate van kanalisatie te bereiken, juist niet wenselijk om het aantal vergunningen op voorhand te beperken. Het wetsvoorstel gaat daarom uit van een stelsel met een niet op voorhand beperkt aantal vergunningen. Een dergelijk stelsel zorgt voor een hoge mate van kanalisatie en is juridisch goed houdbaar.
Het wetsvoorstel voorziet in het stellen van strikte eisen aan aanbieders, zowel voorafgaand als na verlening van de vergunning, op het gebied van de geschiktheid en betrouwbaarheid van de aanbieder en de verplichte maatregelen in het kader van de consumentenbescherming en preventie van kansspelverslaving, fraude en overige criminaliteit. Op deze wijze wordt het aantal vergunningen op natuurlijke wijze beperkt.
Deelt u de mening dat uit de Belgische ervaringen en de opvatting van de Belgische Kansspelcommissie, het op zijn minst overwogen moet worden om het aantal vergunningen voor online gokken in Nederland aan een maximum te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel legale casinovestigingen, speelautomatenhallen, wedkantoren en andere legale aanbieders van gokspelen kent Nederland? Hoe verhoudt zich dit tot het Belgische aantal zoals dat in het eerstgenoemde artikel wordt genoemd?
In Nederland beschikt Holland Casino over 14 vestigingen, daarnaast zijn er 270 automatenhallen en ongeveer 10.000 speelautomaten in hoogdrempelige horeca. In laagdrempelige gelegenheden zoals snackbars zijn speelautomaten niet toegestaan. Naar rato van inwoneraantal is dit aanbod vergelijkbaar met dat in België, dat negen casino’s en 180 speelautomatenhallen heeft op 10,5 miljoen inwoners.
Sportech is in Nederland de enige aanbieder van weddenschappen op harddraverijen en paardenrennen en biedt via 4 wedcafés, 4 renbanen, 12 wedkantoren en 36 verkooppunten zijn producten aan. De Lotto is, m.u.v. de paardensport, de enige aanbieder van sportweddenschappen (toto), het lottospel en krasloten en heeft totaal 5.697 verkooppunten, waarvan er 1.253 uitsluitend krasloten verkopen. De Nederlandse Staatsloterij biedt zijn producten aan via 3.592 verkooppunten. Ten slotte zijn er vier vergunninghouders voor het organiseren landelijke goede doelenloterijen: de Nationale Postcode Loterij, de Vriendenloterij, de BankGiro Loterij en de Samenwerkende Non-Profit Loterijen. Geen van deze vergunninghouders organisaties maken gebruik van fysieke verkooppunten. Ook dit kansspelaanbod is verhoudingsgewijs vergelijkbaar met dat in België.
Herkent u de zorgen die de Belgische Kansspelcommissie heeft over jongeren die zich aan gokspelletjes wagen en het gebrek aan controlemogelijkheden daarop? Zo ja, hoe gaat u deze zorgen zodanig in beleid en maatregelen vertalen dat het risico van gokken door minderjarigen in Nederland wordt geminimaliseerd? Zo nee, waarom niet?
Ook ik ben van mening dat voorkomen moet worden dat minderjarigen gaan deelnemen aan kansspelen op afstand. In Nederland is het verboden om minderjarigen gelegenheid te bieden tot deelname aan kansspelen. Omdat kansspelen op afstand nu nog niet gereguleerd zijn, gelden er thans geen beperkende regels voor aanbieders van dergelijke kansspelen in Nederland. Het wetsvoorstel biedt echter de mogelijkheid beperkende regels op te leggen aan toekomstige vergunninghouders, op welke regels strikt zal worden toegezien door de kansspelautoriteit (ksa).
Op grond van het wetsvoorstel moeten vergunninghouders aan strikte voorwaarden voldoen, onder meer om deelname door minderjarigen te voorkomen. De vergunninghouder moet allereerst de identiteit en de leeftijd van iedere speler zorgvuldig vaststellen voordat deze als speler mag worden ingeschreven. Zoals gesteld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, wordt in lagere regelgeving in ieder geval geregeld dat de speler documenten moet overleggen waaruit de door hem opgegeven identiteit blijkt, zoals bijvoorbeeld een kopie, een digitale scan of een foto van zijn identiteitsbewijs. Aangezien ook dit niet geheel sluitend is – een speler kan bijvoorbeeld een kopie vervalsen – moet de speler ook een bedrag overmaken naar de spelersrekening van de op de op zijn naam gestelde betaalrekening die hij bij de registratie heeft opgegeven. De ksa houdt hier toezicht op. Een aanbieder die de regels niet naleeft kan zijn vergunning verliezen.
Deelt u de mening dat, om bovenmatig gokgedrag te voorkomen, paal en perk aan het legale en illegale aanbod van kansspelen moet worden gesteld als ook dat het toezicht op de gokmarkt moet worden versterkt? Zo ja, hoe gaat u het aanbod beperken en het toezicht versterken? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik mede naar het antwoord op vraag 3 en vraag 5. Met het wetsvoorstel Kansspelen op afstand wordt Nederlandse spelers een veilig en legaal alternatief voor online kansspelen geboden dat bovendien passend en attractief is. Immers, uit de ervaringen in andere landen en uit eerdere ervaring in Nederland met het tegengaan van illegale kansspelen blijkt dat een succesvolle handhaving staat of valt met enerzijds een gereguleerd stelsel dat passend en attractief is voor spelers en aanbieders, en anderzijds een klimaat waarin het voor spelers en aanbieders onaantrekkelijk en risicovol is om buiten het gereguleerde stelsel te (blijven) opereren. Derhalve is het aan de toezichthouder om het de illegale aanbieders zo moeilijk mogelijk te maken om hun aanbod te richten op de Nederlandse markt.
Met dit wetsvoorstel krijgt de ksa meer slagkracht doordat aan de ksa aanvullende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten worden toegekend. De ksa krijgt de bevoegdheid om partijen die kansspelen op afstand bevorderen of faciliteren, zoals adverteerders op internet, internetserviceproviders en betaaldienstverleners, een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te staken. Zoals uit de memorie van toelichting volgt, kan daarbij bijvoorbeeld gedacht worden aan een betaaldienstverlener die verzocht wordt de betalingen tussen de speler en de illegale aanbieder te blokkeren. Hiermee kan de ksa de nodige barrières opwerpen om een effectieve bedrijfsvoering door illegale aanbieders zelfs buiten Nederland zoveel mogelijk te bemoeilijken. Veel spelers zullen niet de moeite nemen de blokkades te omzeilen als er een aantrekkelijk legaal alternatief is.
Verder vormt het wetsvoorstel de basis voor internationale administratieve samenwerking tussen de Nederlandse toezichthouder en buitenlandse toezichthouders. Middels het sluiten van Memoranda of Understanding kan de ksa met buitenlandse toezichthouders samenwerkingsverbanden aangaan die de handhavingsmogelijkheden in het buitenland vergroten.
Overigens kom ik bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel nog uitvoerig met uw Kamer over – de verschillende aspecten van – het wetsvoorstel te spreken.
De dreiging van een artikel 12-status voor de gemeenten Oldambt, Pekela en Bellingwedde |
|
Manon Fokke (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het bericht dat de gemeenten Oldambt, Pekela en Bellingwedde afstevenen op een artikel 12-status waar?1
Op basis van huidige inzichten bestaat er volgens de provincie Groningen vooralsnog geen grond voor deze aanname. De provincies hebben een rol als financieel toezichthouder en zien erop toe dat alle gemeenten in de provincie er financieel gezond voorstaan.
Kunt u aangeven welke oorzaken aan de dreigende artikel 12-status ten grondslag liggen?
Er is pas sprake van een artikel-12 status als er meerjarig geen «structureel en reëel evenwicht» is op de begroting. Voor een artikel-12 status kunnen uiteenlopende oorzaken ten grondslag liggen.
Uit het krantenbericht blijkt dat de gemeenten vrezen voor de artikel-12 status als gevolg van efficiencykortingen op het participatiebudget. Het voorlopige participatiebudget per gemeente is op 17 juni 2014 bekend gemaakt. De gemeenten hebben nu meer zicht op de werkelijke financiële effecten van de participatiewet voor de gemeentebegrotingen.
Zoals in de brief over de verdeelmodellen van 15 mei 2014 aan uw Kamer2 is gemeld, hecht de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid er groot belang aan dat financiële risico’s voor gemeenten beheersbaar zijn. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wijst op het macrobudget voor het inkomensdeel dat ook in de toekomst toereikend wordt vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met conjunctuur en effecten van Rijksbeleid.
Is het waar dat er zowel bij de sociale dienst, als bij de Volkskredietbank, als bij het SW-bedrijf Synergon, flinke tekorten bestaan? Zo ja, hoe zijn deze ontstaan?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een verantwoord financieel beheer. Op het Participatiebudget en de Wsw wordt een efficiencykorting toegepast. De regering is zich ervan bewust dat de sociale werkvoorziening met de efficiencykorting voor een grote opgave staat. Daarom wordt in overleg met de VNG een «thermometer» ontwikkeld om zo jaarlijks de ontwikkelingen te volgen met de vraag of de onderliggende aannames voor de berekening van de financiële middelen voor het Wsw zittend bestand houdbaar blijven. Daarbij wordt ook gekeken naar de ontwikkelingen binnen de verschillende regio’s, zoals Oost-Groningen.
Wat zijn de gevolgen voor de regio nu sociale werkvoorziening Synergon heeft aangekondigd de metaalafdeling te gaan sluiten?
De SW-medewerkers hebben een dienstverband bij de betrokken gemeenten. Uit navraag bij Synergon blijkt dat de medewerkers van de afdeling metaal zoveel mogelijk binnen het schap danwel elders worden herplaatst.
Welk effect heeft het nieuwe verdeelmodel voor het Gemeentefonds, en de drie verdeelmodellen voor de WMO, Jeugdzorg en Participatiewet in het Sociaal deelfonds, op de financiële situatie in de drie gemeenten?
Zoals in de brief over het groot onderhoud gemeentefonds van 22 mei 2014 aan uw Kamer3 is gemeld, heeft het groot onderhoud gemeentefonds geen gevolgen voor het totale volume van het fonds en is dit voor alle gemeenten samen budgetneutraal. Individueel bezien, zijn er natuurlijk wel verschillen. Zo krijgt Bellingwedde 4 euro meer per inwoner, Pekela 7 euro meer per inwoner en krijgt Oldambt 11 euro minder per inwoner.
De verdeling van het gemeentefonds is kostengeoriënteerd en globaal. Kostenoriëntatie betekent dat de verdeling van het fonds rekening houdt met de objectieve kenmerken van gemeenten (zoals het aantal inwoners, de oppervlakte en de bodemgesteldheid) die een indicatie vormen voor verschillen in de taakopgave tussen gemeenten. De verdeling is gebaseerd op gemiddelde kostenniveaus van groepen van gelijksoortige gemeenten. Globaliteit betekent dat er voor de verdeling gebruik wordt gemaakt van algemene maatstaven. Een belangrijk uitgangspunt is dat de gemeenten een budget ontvangen dat toereikend is voor de uitoefening van hun taken.
Op het gebied van de jeugdzorg en de Wmo wordt er in 2015 op basis van historische gegevens verdeeld, en zijn deze gemeentelijke budgetten gepubliceerd in de Meicirculaire 20144. De objectieve verdeling vanaf 2016 wordt voor de Wmo bekend gemaakt in de septembercirculaire 2014 en voor de jeugdzorg in de decembercirculaire 2014. Gemeenten zijn ook al op de hoogte gesteld van het indicatieve participatiebudget voor 20155. Hierin zijn budgetten Wsw (zittend bestand Wsw), het budget voor de nieuwe doelgroep van de Participatiewet en de bestaande re-integratiemiddelen voor de huidige doelgroep samengevoegd. De invloed van de objectieve verdelingen op de financiële situatie bij de gemeenten is nu nog niet te geven. Als er zicht is op de effecten van de objectieve modellen binnen het sociaal domein, wordt de noodzaak van een eventuele overgangsregeling bezien.
Bent u bereid te kijken naar extra ondersteuning voor deze zwakke regio? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de arbeidsmarktperspectieven in Oost-Groningen moeilijk zijn, maar zeker niet uitzichtloos. De volgende maatregelen om de regionale arbeidsmarkt te versterken maken onderdeel uit van het kabinetsbeleid:
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «Pablo»1, over de misstanden in Rio de Janeiro, in aanloop naar het wereldkampioenschap voetbal in 2014 en de Olympische Spelen in 2016?
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging van filmmaker Marijn Poels dat het stadsbestuur van Rio de Janeiro een brute repressiestrategie heeft ingezet tegen straatkinderen?
Hoewel de situatie van de straatkinderen in Rio de Janeiro zorgwekkend is en nog stappen moeten worden genomen in de uitvoering van de Braziliaanse ambities om deze te verbeteren, deelt het Kabinet de suggestie niet, dat verdwijning van kinderen zou voortkomen uit een repressiestrategie.
In algemene zin verbetert de mensenrechtensituatie in Brazilië gestaag. De Braziliaanse regering is er veel aan gelegen de sociale uitdagingen van het land aan te pakken en de mensenrechtensituatie verder te verbeteren. Er zijn echter nog vele uitdagingen die specifieke aandacht vergen, zoals de complexe problematiek van de straatkinderen.
Kunt u nagaan wat er gebeurt met straatkinderen die opgepakt worden? Klopt het dat ze zonder enige vorm van proces of zelfs zonder overtreding van de wet, in speciale gesloten instellingen of jeugdgevangenissen terecht komen?
Voor zover het Kabinet kan nagaan, worden deze kinderen naar opvangcentra gebracht. Kinderen die strafbare feiten hebben gepleegd, komen soms in jeugddetentiecentra. Naar verluidt gaat dit soms zonder vorm van proces, hetgeen zorgwekkend is.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging2 dat in de gesloten instellingen en jeugdgevangenissen kinderrechten op ernstige wijze geschonden worden, onder meer door folterpraktijken en moorden door bewakers op minderjarigen?
Het Kabinet heeft geen indicatie dat kinderrechten op systematische wijze worden geschonden. Wel is bekend dat de gevangenissen in Brazilië overbevolkt zijn en de voorzieningen ondermaats. Er worden veel incidenten gemeld, helaas ook m.b.t. minderjarigen.
De Braziliaanse regering wordt o.a. door VN-instellingen maar ook door Europese landen regelmatig aangesproken om de situatie in gevangenissen te verbeteren en is zich terdege bewust van de noodzaak hiertoe. Tijdens het Universal Periodic Review proces over Brazilië in Genève is de situatie in gevangenissen een van de elementen geweest die Nederland heeft opgebracht als zorgpunt.
Recent constateert het Kabinet enige vooruitgang dankzij maatregelen om voorzieningen voor de gevangenen, inclusief minderjarigen, te verbeteren. De voorgestelde maatregelen betreffen o.a. het versnellen van het juridische proces; de ontwikkeling van mechanismes voor de re-integratie van gevangenen en de verbetering van bestuur van gevangenissen inclusief trainingen aan gevangenenbewaarders.
Hoe beoordeelt u het rapport van het Demografisch Instituut voor Statistieken van Brazilië (IBGE) van 14 augustus 2013, waaruit blijkt dat er alleen al in de deelstaat Rio de Janeiro in twee decennia tijd 90.000 mensen – waarvan de helft minderjarig – zijn verdwenen waarvan men de lichamen nooit heeft teruggevonden? Klopt het dat het instituut geregistreerd heeft dat er in Rio de Janeiro gemiddeld per dag vier kinderen vermoord worden en acht verdwijnen?
Het Demografisch Instituut voor Statistieken van Brazilië heeft noch op 14 augustus 2013, noch op enige andere datum voor zover het Kabinet kan nagaan, een dergelijk rapport uitgebracht of de genoemde statistieken geregistreerd.
Het Kabinet kan dan ook niet beoordelen of het stadsbestuur niet wil ingaan op de specifieke rapportages genoemd in vraag 5.
Klopt het dat het stadsbestuur van Rio de Janeiro niet kan of wil zeggen wat er met deze kinderen gebeurd is? Zo ja, vindt u dit ook zorgwekkend?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het rapport «Visitas aos abrigos especializados para crianças e adolescentes»3 van de Mensenrechtencommissie van het deelstaatparlement van Rio de Janeiro over het oppakken en verdwijnen van ongeveer vierduizend straatkinderen in de aanloop naar de VN Milieuconferentie «Rio +20» tussen februari en mei 2012?
Het Kabinet kent de door de Mensenrechtencommissie van het deelstaatparlement van Rio de Janeiro geuite zorgen over de situatie in opvanghuizen voor minderjarigen. Het Kabinet kan niet nagaan in hoeverre de onderzoeksresultaten correct zijn. Het bestaan van een onafhankelijke commissie voor mensenrechten die onderzoek heeft kunnen doen en een rapport heeft uitgebracht over de opvang van minderjarigen, toont aan dat er ruimte is voor een open debat in de Braziliaanse samenleving over uitdagingen waar het land voor staat en de wijze waarop de levensomstandigheden van deze groepen verbeterd kan worden.
Klopt het dat de Braziliaanse autoriteiten geen uitsluitsel hebben gegeven wat er met deze vermiste kinderen gebeurd is, ook niet na een parlementaire hoorzitting op 30 mei 2012? Is het waar dat de Braziliaanse autoriteiten na deze hoorzitting alle digitale gegevens rondom de oppakpraktijken gewist hebben en sindsdien geen openbare gegevens meer vrij geven over opgepakte of verdwenen straatkinderen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gebrek aan transparantie en verantwoording?
Voor zover het Kabinet kan nagaan, hebben de Braziliaanse autoriteiten niet specifiek gereageerd op de in het rapport als vermist omschreven kinderen. Wel is de ambitie van de autoriteiten om de situatie van de straatkinderen te verbeteren opgeschroefd (zie onder antwoord op vraag 6). Naar aanleiding van een eerder parlementair onderzoek in 2010 door de Braziliaanse autoriteiten is een nationaal kadaster ingesteld voor de registratie van verdwenen minderjarigen. Er zijn geen indicaties dat specifieke gegevens zijn gewist.
Zijn er indicaties dat de repressie tegen straatkinderen in de afgelopen maanden in de aanloop naar het WK voetbal is toegenomen? Klopt het dat in de afgelopen maanden het leger ingezet is in sloppenwijken (favela’s) van Rio de Janeiro in een veiligheidsoperatie voor het WK?4 Zo ja, hoe beoordeelt u dit ook in het licht het bovenstaande?
In de aanloop naar het WK voetbal is er veel aandacht voor de veiligheidssituatie in de stad geweest en is in enkele gevallen op verzoek van de deelstaatautoriteiten het leger ingezet. In de toeristische wijken is de politiemacht versterkt om criminaliteit terug te dringen, toeristische locaties te beschermen en bijvoorbeeld georganiseerde overvallen in groepsverband door minderjarigen te voorkomen. Deze acties zijn niet specifiek gericht op straatkinderen, maar deze kunnen daar uiteraard wel bij betrokken raken. Op initiatief van de Braziliaanse regering is mede met steun van de Europese Unie de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het delen van best practices met de Braziliaanse autoriteiten om beleid te helpen ontwikkelen gericht op straatpopulaties, ook in de context van de organisatie van grote evenementen. Voorafgaand aan de meest recente EU-Brazilië mensenrechtendialoog (3 en 4 april jl.) is een seminar georganiseerd waarbij Braziliaanse en Europese NGO's hebben gesproken over ervaringen en best practices o.a. op het gebied van mensenrechten gerelateerd aan grote (sport-)evenementen.
Geven bovenstaande bronnen en beschuldigingen volgens u voldoende aanleiding om opheldering te vragen over vermeende schendingen van mensenrechten, o.a. van het VN folterverdrag en het VN Kinderrechtenverdrag?
Er is reeds sprake van een dialoog tussen EU en Brazilië op het gebied van mensenrechten. Tijdens deze dialoog komen o.a. onderwerpen als raciale discriminatie, rechten van kinderen en politieoptreden aan bod. Behalve een politieke dialoog ondersteunen zowel de EU als lidstaten, waaronder Nederland, projecten op het gebied van mensenrechten. De EU en haar lidstaten hebben een mensenrechtenstrategie opgezet voor Brazilië. O.a. op verzoek van Brazilië is in de voorgaande jaren veel aandacht besteed aan het delen van expertise ten aanzien van de aanpak van de uitdagingen ten aanzien van straatpopulatie. Maandelijks vindt er overleg plaats tussen de EU lidstaten op dit gebied en worden ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten in Brazilië besproken (of komen aan bod).
Bent u bereid deze vermeende mensenrechtenschendingen, alsmede het gebrek aan transparantie en de kennelijke straffeloosheid van autoriteiten, zo mogelijk nog vóór het WK voetbal, bilateraal aan de orde te stellen richting Brazilië, alsmede te adresseren binnen de EU en de VN? Bent u bereid daarbij aan te dringen op (internationaal) onafhankelijk onderzoek?
Mensenrechten komen in vrijwel alle bilaterale (politieke of hoog ambtelijke) ontmoetingen tussen Nederland en Brazilië aan de orde. Ook via de EU wordt de mensenrechtensituatie in Brazilië regelmatig besproken. Het Kabinet ziet op dit moment geen aanleiding voor een internationaal onderzoek, omdat de Braziliaanse regering de problematiek onderkent, actief beleid ontwikkelt om de situatie te verbeteren, open staat om van de ervaringen van andere landen te leren en er in Brazilië zelf ruimte is om onderzoeken naar misstanden te doen, hierover te publiceren en een publiek debat over dit onderwerp te houden. Onder deze omstandigheden heeft een dergelijk onderzoek geen meerwaarde.
Bent u bereid om non-gouvernementele organisaties (ngo’s) te steunen die zich inzetten voor kinderrechten in Brazilië, bijvoorbeeld vanuit het mensenrechtenfonds?
Ja. Binnen de financiële beperkingen van het mensenrechtenfonds ondersteunt de Nederlandse ambassade in Brasília diverse Braziliaanse NGO’s, waaronder ook organisaties die als doelgroep inwoners van favela’s (waaronder minderjarigen) hebben.
Bent u bereid te pleiten voor de opname van mensenrechtennormen in de reglementen van internationale sportfederaties die gelden bij het toewijzen en bij de organisatie van grote sportevenementen, zoals wereldkampioenschappen voetbal en de Olympische Spelen, zoals eerder door de Kamer bepleit in de motie Servaes c.s.?4
Het Kabinet heeft op 29 januari jl. een brief6 gestuurd aan NOC*NSF met het verzoek het onderwerp aan de orde te stellen bij het IOC, met als mogelijke acties het hanteren van een mensenrechtencriterium bij de selectie van steden of het instellen van een mensenrechtencommissie. Naar aanleiding hiervan heeft NOC*NSF het thema mensenrechten als één van de belangrijke thema’s binnen sport en integriteit op haar agenda gezet. NOC*NSF zal de komende tijd dit thema verder uitwerken en het Kabinet zal Uw Kamer in de tweede helft van 2014 hierover nader informeren.
Ook de KNVB heeft ten aanzien van dit onderwerp een voorstel bij het UEFA bestuur neergelegd om de FIFA te vragen mensenrechtenclausules in toekomstige bids op te nemen. De UEFA heeft dit voorstel aangenomen.
Op 21 november 2013 is mede op initiatief van Nederland een brief7, die is ondertekend door 23 EU-lidstaten, verstuurd aan de Europees Commissaris van Onderwijs, cultuur, meertaligheid en jeugdzaken Vassiliou inzake respect voor mensenrechten bij grote sportevenementen. Met deze brief roepen de Europese sportministers op dat landen/staten bij de organisatie van grote sportevenementen rekening houden met de Europese Conventie inzake Mensenrechten en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN. De Europese Commissie heeft hier positief op gereageerd8 en in vervolg hierop is het onderwerp in het nieuwe EU Werkplan voor Sport (2014–2017) opgenomen.
Het Kabinet zal zich ook in de toekomst blijven inzetten om grote sportevenementen als de Olympische Spelen en het wereldkampioenschap voetbal te gebruiken als opening om moeilijke onderwerpen, zoals mensenrechten, bespreekbaar te maken.
Het verbieden van festivals waar niet krachtig tegen drugsgebruik wordt opgetreden |
|
Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht over het verbieden van festivals waar niet krachtig tegen drugsgebruik wordt opgetreden?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Bent u van mening dat krachtig optreden tegen drugsgebruik in het algemeen en bij evenementen in het bijzonder noodzakelijk is?
Het gebruik van alcohol en drugs kan op evenementen problemen geven op het gebied van gezondheid en veiligheid. Het aanwezig hebben van middelen als XTC en andere harddrugs is ook bij evenementen verboden. De organisatoren van evenementen maken vooraf – samen met de gemeente – een realistische inschatting van de mogelijke risico’s en nemen maatregelen om eventuele risico’s zoveel mogelijk te voorkomen. Indien blijkt dat desondanks harddrugs aanwezig zijn, kan daartegen worden opgetreden door politie en OM, vaak in overleg met de organisatoren.
Vindt u het verantwoord dat evenementen opnieuw een vergunning krijgen, terwijl er sprake is van drugsgebruik en zelfs drugsdoden in eerdere jaren?
Zoals bekend, vinden in Nederland veel evenementen plaats, zeker gedurende de zomerperiode. De evenementen waar u op doelt, worden ieder jaar bezocht door meer dan een miljoen mensen. Helaas hebben – ondanks alle maatregelen die zijn genomen door de organisatoren en de gemeenten – bij sommige evenementen incidenten plaatsgevonden die te maken hadden met drugs. Gezien het aantal mensen dat deze evenementen bezoekt, valt niet uit te sluiten dat dergelijke incidenten ook in de toekomst zullen plaatsvinden. Daarbij moet niet worden vergeten dat degene die ervoor kiest drugs te gebruiken tijdens een evenement daar ook een eigen verantwoordelijkheid in heeft. Als vanuit de organisatie van een evenement voldoende aandacht wordt besteed aan preventie en zorg en adequaat wordt samengewerkt met de gemeente op het gebied van gezondheid en veiligheid, dan valt de organisatie de incidenten niet aan te rekenen en is er geen reden om een vergunning niet te verlenen.
Gelden er landelijke regels of richtlijnen voor drugsgebruik waarbij het tegengaan hiervan één van de voorwaarden is voor het verkrijgen van een vergunning voor een evenement?
De voorwaarden voor het verlenen van vergunningen voor evenementen zijn niet vastgelegd in landelijke regels of richtlijnen. Gemeenten regelen de vergunningverlening voor evenementen in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Hierin nemen zij ook de weigeringsgronden voor een vergunning op. De weigeringsgronden kunnen samenhangen met openbare orde en overlast, verkeersveiligheid, veiligheid van personen, volksgezondheid en bescherming van het milieu. Het vermoeden van drugsgebruik op zich is geen weigeringsgrond. De burgemeester kan een vergunning weigeren indien aannemelijk kan worden gemaakt dat er drugs gebruikt gaan worden tijdens een evenement, bijvoorbeeld op basis van ervaringen met het evenement in voorgaande jaren, en dat dit drugsgebruik, anders dan bedoeld in mijn antwoord op vraag 3, zal leiden tot openbare orde problematiek of aantasting van de volksgezondheid. Verder is de Opiumwet onverminderd van toepassing op evenementen.
In hoeverre is het (verwachte) drugsgebruik bij evenementen een wettelijk toegestane grond om een vergunning voor een dergelijk evenement te weigeren, danwel de verleende vergunning in te trekken? Wat is de wettelijke grondslag hiervoor?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre nemen gemeenten bij het verlenen van een vergunning voor een evenement voorwaarden op over het tegengaan van drugsgebruik? In hoeverre zien de gemeenten erop toe dat deze afspraken gehandhaafd worden?
Sommige gemeenten nemen bij het verlenen van een vergunning voor een evenement expliciet voorwaarden op over het tegengaan van drugsgebruik. Aanvragers van vergunningen voor «drugsgevoelige» evenementen zijn dan bijvoorbeeld verplicht aan te geven welke maatregelen worden genomen om drugsgebruik te ontmoedigen en te voorkomen. Ook kunnen tijdens het evenement maatregelen worden ingezet, zoals fouillering en drugshonden. Gemeenten laten zich bij de beoordeling van de vergunningaanvraag adviseren door de operationele diensten (onder meer politie, brandweer en GGD/GHOR). Dit advies wordt meegewogen bij het al dan niet verlenen van de vergunning.
Rotte-eierenlucht bij Deurne |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de incidenten en zorgen omtrent de door H2S (waterstofsulfide) in het grondwater geproduceerde rotte-eierenlucht bij Deurne1 en het rapport «Zwavel, zware metalen en grondwater in Deurne» van een expertpanel dat op verzoek van de gemeente Deurne, het waterschap Aa en Maas en de provincie Noord-Brabant de situatie heeft beoordeeld?
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van het expertpanel dat «(ernstige) effecten op de volksgezondheid niet kunnen worden uitgesloten»?
De metingen zoals uitgevoerd door het expertpanel zijn goed om te laten zien dat er H2S vrij komt, maar zij geven geen representatief beeld van de concentraties zoals die bij normale omstandigheden zouden kunnen optreden in de open buitenlucht. Die concentraties zullen veel lager zijn. Onder bepaalde omstandigheden kan de H2S concentratie oplopen tot waarden waarbij mensen opmerkelijk ongemak of irritatie kunnen ervaren. De betreffende gezondheidseffecten zijn echter van voorbijgaande aard na beëindiging van de blootstelling.
Wat vindt u van de vaststelling dat het H2S-alarm tijdens het onderzoek door een expertpanel veelvuldig afging en dat er tot 86 ppm H2S werd gemeten, terwijl volgens het expertpanel de grens waarbij «licht ongemak» optreedt bij 0,75 ppm ligt en een concentratie tussen 31 en 76 ppm fataal kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het promotie-onderzoek in het nabijgelegen Oostrum (Coupled biogeochemical dynamics ofnitrogen and sulfur in a sandy aquifer and implications for groundwater quality) door Yan-Chun Zhang (2012), dat er op wijst dat de toename van pyrietoxidatie in combinatie met denitrificatie in de bodem het gevolg is van decennialange overbemesting?
Ja.
Bent u van mening dat het expertpanel met de conclusie dat het probleem kan liggen aan de uitstoot van kolengestookte energiecentrales in de jaren 50 tot en met de jaren 70 van de vorige eeuw de plank mogelijkerwijs misslaat, in aanmerking nemende dat het panel het onderzoek van Yan-Chun Zhang (dat met dezelfde uitstoot te maken moet hebben gehad) niet heeft meegenomen in zijn analyse?
Uit eerder onderzoek blijkt dat de uitstoot van kolengestookte energiecentrales wel degelijk invloed kan hebben op de sulfaatconcentraties in het grondwater2. Daarnaast gaat het expertpanel ook in op de gevolgen van overbemesting als mogelijk andere beïnvloedingsfactor voor sulfaatconcentraties in het grondwater. H2S kan eveneens ontstaan door de omzetting van veen in de ondergrond, zonder dat dit in contact komt met opgelost sulfaat (SO4).
Er zijn geen gegevens bekend over de afkomst of ouderdom van het in Deurne opgepompte grondwater. Deze informatie zou sommige oorzaken kunnen uitsluiten.
Wat zijn volgens u de risico’s ten aanzien van het met pyrietafbraak samenhangende vrijkomen van zware metalen die zich in het grondwater kunnen ophopen tot voor plant, dier en mens gevaarlijke concentraties?
Uit informatie van het RIVM blijkt dat, indien eigen grondwater wordt gebruikt om een zwembad te vullen, er geen effect te verwachten valt van zware metalen. Deze zullen niet via de huid worden opgenomen. Indien eigen grondwater wordt gebruikt voor consumptie, veedrenking of irrigatie dan worden geen problemen verwacht maar ze kunnen niet worden uitgesloten. Gewassen die verhandeld worden, worden steekproefsgewijs gecontroleerd. Ook water dat zelf wordt opgepompt en aan derden wordt geleverd (campings) moet worden gecontroleerd.
Is de huidige kennis op het gebied van voorkomen en concentraties van pyriet in de Nederlandse bodem voldoende? Zo nee, kan de regering opdracht geven tot aanvullende karteringen?
Er is in het verleden reeds onderzoek beschikbaar gekomen over pyrietafbraak in de bodem. Zie bijvoorbeeld http://web.inter.nl.net/users/pyriet/index.html. Ook het eerder genoemde proefschrift draagt aanvullend informatie aan.
Een aantal jaren geleden is geconstateerd dat de kennis van het voorkomen van pyriet onvoldoende aanwezig is voor lokale uitspraken (Toetsdiepteonderzoek, Alterra, 2008, rapport 1820). Het is algemeen bekend dat op korte afstand grote variaties in grondwaterkwaliteit kunnen voorkomen. Momenteel voert de Geologische Dienst Nederland van TNO een landsdekkende kartering uit van de eerste 30 m van de ondergrond. De eerste fase in een aantal provincies is daarvan afgerond. Hierbij is ook de aanwezigheid van pyriet meegenomen. Het blijft echter noodzakelijk om de kennis over lokale voorkomens van pyriet en andere specifieke hydrochemische omstandigheden aan te vullen. Hierbij ligt het voortouw bij de regionale en lokale overheden.
Zijn de omstandigheden, waaronder pyrietafbraak in de bodem optreedt, voldoende bekend, met name in bodemlagen waar de onverzadigde en de verzadigde zone elkaar tegenkomen? Zo nee, kan de regering opdracht geven tot aanvullend onderzoek?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het aannemelijk dat het expertpanel de opmerkelijke sterfte van toch sterk verschillende levende organismen, zoals bepaalde boomsoorten, vissen en eenden niet toeschrijft aan H2S-uitstoot, maar aan ziektes?
Het rapport van het expertpanel verwijst specifiek naar kastanjebomen respectievelijk de situatie in en de omgeving van de Heiakkervijver. Kastanjebomen gedijen goed in doorluchte bodems en daar is op de bemonsterde locaties geen sprake van. De bodem bleek erg compact. De bodemopbouw en de matige beluchting van de bodem die hier het gevolg van is kan daarom wel als verzwakkende omstandigheid worden aangemerkt, en is daarmee een mogelijke oorzaak voor de kwetsbaarheid van de bomen voor schimmels.
Bij de sterfte van vissen en eenden is specifiek gezocht naar gevaarlijke H2S concentraties. Het expertpanel laat zien dat dat de onderwaterbodem van de Heiakkervijver rijk is aan ijzer. Ophoping van H2S is daarom niet te verwachten. Deze verwachting komt overeen met de metingen van sulfideconcentraties die lager waren dan 0,003 mg/l. Het expertpanel maakt aannemelijk dat zuurstofgebrek en het daarmee gepaard gaande botulisme waarschijnlijkere oorzaken zijn. In het verleden heeft de Heiakkervijver al eerder te maken gehad met botulisme.
Wordt er voldoende voorzorg betracht rondom de risico’s van H2S-uitstoot, indachtig de wens van de regering om over te gaan op grootschalige mestvergisting en de tragische ongelukken die zich reeds hebben voorgedaan, onder andere enkele maanden geleden in Makkinga?
Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid over het dodelijke ongeval in een mestsilo te Makkinga heeft CUMULA-Nederland contact gehad met LTO en is een traject in werking gezet om samen met Stigas betere en concretere voorschriften met betrekking tot mestopslag op te nemen in de arbocatalogus. Daarnaast adviseert de onderzoeksraad om met de landbouworganisaties samen een platform te vormen om kennis te verzamelen en lessen te leren uit ongevallen zodat de risico’s beperkt kunnen worden.
Ten aanzien van mestvergisting is een beleidsevaluatie gaande, waarvan de Staatssecretaris van Economische Zaken en ik u in het eerste kwartaal van 2015 de resultaten zullen doen toekomen. Incidenten met H2S zijn onderdeel van deze evaluatie.
Bent u ervan op de hoogte dat de Stichting Mens, Dier & Peel bij de gemeente Deurne op 16 mei jl. niet tot nauwelijks de mogelijkheid heeft gekregen vragen te stellen naar aanleiding van het rapport van het expertpanel en kunt u aangeven wat hiervan de oorzaak is? Bent u bereid de gemeente hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Deurne heeft op 16 mei een persgesprek gehouden, bedoeld voor de persrelaties van de gemeente.
De directe betrokkenen en Stichting Mens, Dier & Peel, hebben de avond van tevoren, 15 mei, van het expertpanel een uitgebreide toelichting gehad op het rapport van het expertpanel. Tijdens deze bijeenkomst konden zij alle mogelijke vragen stellen. Daarnaast is er via alle communicatiekanalen aangegeven is dat als mensen vragen over dit onderwerp hebben, ze bij klantcontactcentrum van de gemeente Deurne terecht kunnen.
Vindt u dat hier sprake zou kunnen zijn van een tikkende tijdbom, aangezien nitraat als gevolg van langdurige overbemesting nog altijd uitspoelt en daardoor voor een lange periode in aanraking zal blijven komen met pyrietlagen?
Het expertpanel geeft aan dat er twee scenario’s zijn voor het vrijkomen van H2S-gas na het oppompen van grondwater. Dit zijn de vorming van H2S-gas in de bodem en de vorming van H2S-gas in de directe omgeving van de pomp. Beide scenario’s zijn mogelijk, maar ook een combinatie van beide scenario’s kan niet uitgesloten worden.
Het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn voorziet voor de periode 2014–2017 in een maatregelenpakket waarmee de doelen van de Nitraatrichtlijn ten aanzien van grond- en oppervlaktewater kunnen worden gerealiseerd. Op basis van dat maatregelenpakket worden de gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat aangescherpt. De normen zijn gebaseerd op een wetenschappelijke onderbouwing van wat zowel in milieukundig als landbouwkundig opzicht verantwoord is. De Europese Commissie heeft het vijfde actieprogramma goedgekeurd.
Vindt u het, gezien de mogelijke ernst van de situatie en de relatieve onbeheersbaarheid van het proces van omzetting in de bodem totdat alle pyriet is afgebroken, niet tijd worden de huidige bemestingsniveaus op de zeer doorlatende Pleistocene zandgronden tegen het licht te houden en maatregelen te nemen die veel verder gaan dan het (recente) terugbrengen van de maximale jaarlijkse stikstofbemesting tot nog altijd liefst 230 kilo per hectare, royaal boven hetgeen de Nitraatrichtlijn voorschrijft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
De toepassing van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in Druten |
|
Pieter Litjens (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het besluit van de Raad van State van 16 april inzake het bestemmingsplan «Buitengebied, herziening Waalbandijk 155–173» van de gemeente Druten?1
Ja.
Bent u, gelet op het feit dat u met dit plan heeft ingestemd, van mening dat met dit bestemmingsplan de waterveiligheid niet in het geding is?
Voor de bestaande activiteiten die op de betreffende locatie plaatsvinden zijn in het verleden watervergunningen verleend door Rijkswaterstaat. Het gaat hier om vergunningen die gebaseerd zijn op beoordelingen die zijn gemaakt voor de invoering van de Beleidslijn ruimte voor de rivier (1996).
De extreme afvoeren van de Rijn en Maas in 1993 en 1995 waren aanleiding het beleid ten aanzien van behoud van de afvoer- en bergingscapaciteit van grote rivieren aan te scherpen met de Beleidslijn ruimte voor de rivier. Die beleidslijn is in 2006 herzien o.a. om, binnen de randvoorwaarden die veiligheid stelt, meer mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen te bieden (Beleidslijn grote rivieren, BGR). De beleidslijn heeft als doel de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed van de grote rivieren te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging belemmeren.
Vergunningverlening voor activiteiten in het rivierbed vindt plaats op grond van de Waterwet. De ruimtelijke regelgeving op grond van de BGR is neergelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), met regels die doorwerken in bestemmingsplannen van gemeenten. De Raad van State heeft het betreffende bestemmingsplan beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het bestemmingsplan in strijd is met het Barro.
Bent u van mening dat opslag van materiaal op hoogwatervrije terreinen geen bedreiging voor de waterveiligheid inhoudt?
Binnen de randvoorwaarden die de waterveiligheid stelt, biedt het Barro mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met het oog op het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed. Indien een activiteit aan de bepalingen van het Barro voldoet dan vormt het geen bedreiging voor de waterveiligheid en kan de activiteit in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Deelt u de mening dat het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) hier niet alleen onbedoeld de ontwikkeling van een bedrijf belemmert, maar tevens het transport over water frustreert?
Het ruimtelijke beleid zoals dat is vastgelegd in de SVIR is gericht op versterking van de economie en het vergroten van de bereikbaarheid, maar ook op het waarborgen van een veilige en leefbare leefomgeving van voldoende kwaliteit. Ik hecht belang aan het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, echter binnen randvoorwaarden zoals onder meer van waterveiligheid. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 2 zijn de regels in het Barro op dit punt erop gericht om ontwikkelingen tegen te gaan die de afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed kunnen verminderen en daarmee het risico op overstromingen kunnen vergroten. Ik deel deze mening derhalve niet.
Bent u bereid het Barro op de kortst mogelijke termijn zo aan te passen dat activiteiten met een watergebonden karakter zoals opslag op hoogwatervrije terreinen mogelijk worden gemaakt?
In het antwoord op de voorgaande vragen heb ik aangegeven dat het Barro, binnen de randvoorwaarden van waterveiligheid, ontwikkelingen mogelijk maakt voor wonen, werken, natuurontwikkeling en recreëren in het rivierbed.
Ik zie dan ook geen aanleiding om het beleid hieromtrent en derhalve het Barro te wijzigen.
Bent u bereid om de mogelijkheid te onderzoeken om in dit specifieke geval ontheffing van het Barro te verlenen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op 10 juni jl. een verzoek van de gemeente Druten ontvangen tot verlenen van een ontheffing en zal hierin een zorgvuldige afweging maken.
Het anti-Israëlbeleid van de gemeente Eindhoven |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de inhoud van de bijlage?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre het waar is dat de gemeente Eindhoven straatnamen heeft waarop steden, die in onomstreden gebieden van de staat Israël liggen, worden aangeduid als steden die in Palestina zouden liggen?
Naar aanleiding van de vragen heb ik de burgemeester om ambtsbericht verzocht. Sinds 1967 komen er in de desbetreffende wijk straatnamen voor welke ontleend zijn aan de Bijbel. Deze kennen nog een onderschrift met een verwijzing naar «Palestina», dat dus refereert aan de achtergrond van de straatnaamkeuze, het Bijbelse Palestina. Van een verwijzing naar politieke kwesties of geografische situaties is geen sprake.
Kunt u aangeven waarom de gemeente Eindhoven suggereert dat bijvoorbeeld Tiberias geen onderdeel uitmaakt van de bevriende staat Israël?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de gemeente Eindhoven mee lijkt te gaan te gaan in het groeiende anti-Israëlsentiment?
Gelet op het antwoord op antwoord 2 en 3 is er in het onderhavige geval geen sprake van het bewust verdraaien van feiten met betrekking tot de staat Israel.
Deelt u de mening dat het – helemaal in deze tijd van toenemend antisemitisme – belangrijk is dat de feiten met betrekking tot de staat Israël juist worden weergegeven en niet bewust worden verdraaid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de gemeente Eindhoven te verzoeken om de straatnaamborden zo te wijzigen dat, overeenkomstig de waarheid, onder straatnamen als Tiberiasstraat gewoon vermeld wordt dat het hier gaat om een stad in de staat Israël? Zo nee, waarom niet?
Straatnamen en de plaatsing van borden behoren bij uitstek tot de lokale autonomie. In zijn ambtsbericht meldt de burgemeester dat het in Eindhoven al enige tijd niet meer gebruikelijk is om straatnamen te voorzien van een onderschrift. Daarom heeft de gemeente besloten de onderschiften bij deze straten te verwijderen. Het straatnamenregister zal hierop worden aangepast en de borden zullen bij de reguliere vervanging hierop worden aangepast.
De trage beantwoording van digitaal verstuurde vragen en klachten door gemeenten |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herkent u de problemen bij de beantwoording van per e-mail of contactformulieren gestelde vragen in gemeenten zoals aangekaart door de Consumentenbond?1
Ik heb niet langs andere weg deze signalen ontvangen, maar ga er vanuit dat als de gemeentelijke ombudsmannen deze problemen signaleren, ze inderdaad ook voorkomen.
Is de steekproef uit het onderzoek van de Consumentenbond volgens u representatief voor het geheel aan gemeenten?
Het onderzoek betreft 15 van de 50 gemeentelijke Ombudsmannen. Het is lastig om op basis van het rapport aan te geven of het onderzoek representatief is. Echter als 15 gemeentelijke ombudsmannen dit constateren, vergt dit signaal aandacht.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat het digitaal contact opnemen met gemeenten minstens net zo effectief en snel is als het bellen naar de gemeenten of bezoeken van een balie?
Om effectiviteit en snelheid in de beantwoording te bereiken stellen overheidsdienstverleners, zoals gemeenten, servicenormen vast. Servicenormen zijnbeloften over de dienstverlening van de overheid. Hierdoorweten burgers en bedrijven wat ze kunnen verwachten. Het is een goed gebruik dat burgers en ondernemers weten wat ze van de dienstverlening van hun gemeente mogen verwachten. Door servicenormen openlijk te publiceren wordt de gemeente aanspreekbaar op het nagestreefde kwaliteitsniveau.
Er is veel aandacht voor de kwaliteit van dienstverlening bij de Vereniging Directeuren Publieksdiensten, Manifestpartijen en ook bij het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING). Daarnaast meldt de VNG dat er voor gemeenten een kwaliteitshandvest in het kader van dienstverlening is opgesteld en uitgebracht. Het is een leidraad met servicenormen die gemeenten kunnen toepassen voor o.a. het opzetten en invoeren van de eigen mailprocessen.
Speelt dit probleem ook bij andere overheden?
De VNG meldt dat ook bij waterschappen en provincies deze geluiden wel gehoord worden.
Ten behoeve van de beantwoording van deze vragen is ook navraag gedaan bij de gang van zaken bij enkele van de uitvoeringsorganisaties binnen het Rijk. De SVB gaf desgevraagd aan dat zij een antwoordtermijn van 2 dagen hanteert voor mailbeantwoording. Daarbij geldt wel dat als er door de mails werk ontstaat de verwerkingstermijn voor dat werk geldt. Voor wat betreft de tijdigheid voor afhandelen van werk meldt de SVB tegen de 100% te scoren. Voor wat betreft de tijdigheid van mailbeantwoording zijn er geen signalen dat de termijn niet gehaald wordt.
Zowel bij UWV als Belastingdienst wordt vanuit veiligheidsoverwegingen het beleid gehanteerd dat er geen emailverkeer met klanten plaats vindt. Wel wordt er bij beide organisaties gewerkt aan een functionaliteit die mailen op een veilige manier mogelijk maakt.
Hoe gaat u het vertrouwen van burgers in communicatie via digitale wegen met hun gemeente en andere overheden vergroten?
Gebruikersvriendelijkheid, toegankelijkheid en vooral goede servicenormen en naleving daarvan vergroten het vertrouwen in de online dienstverlening van de overheid. Daarnaast is verwachtingenmanagement belangrijk: er moet duidelijkheid zijn over wat burgers van de gemeente en andere overheden kunnen verwachten. Welke zaken kunnen digitaal worden afgehandeld en welke niet, wat zijn de wachttijden en termijnen.
Hoe verhouden de in het artikel gedane constateringen zich tot het streven per 2017 een volledig digitale overheid te hebben?
Ik vat de signalen op als een aansporing om met extra energie en aandacht voor kwaliteit het programma Digitaal 2017 verder uit te werken en in te vullen.
In hoeverre ligt hier een rol besloten voor de Nationaal Commissaris Digitale Overheid?
De NCDO gaat zich richten op de realisatie van basis-infrastructurele voorzieningen (de generieke digitale infrastructuur) die de digitale relaties met burger en bedrijven ondersteunen om te komen tot optimale dienstverlening. Hij zal zorgen dat deze generieke digitale infrastructuur gerealiseerd en gebruikt wordt. De beantwoording van emails en soortgelijke aspecten van dienstverleningsprocessen vallen buiten de scope van de NCDO.
De sluiting van Synergon Metaal te Winschoten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat Synergon Metaal te Winschoten haar deuren sluit?1
Ja.
Klopt het dat de SW-medewerkers hun baan behouden, maar overgeplaatst zullen worden naar andere afdelingen? Kunt u uitsluiten dat niet alsnog SW-medewerkers hun baan verliezen? Kunt u aangeven wat de toekomstperspectieven van de andere medewerkers is?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de efficiënte uitvoering van de Wsw en kunnen bepalen hoe de sw-medewerkers worden ingezet. De sw-medewerkers hebben een dienstverband met de betrokken gemeenten. Overplaatsing naar andere afdelingen is mogelijk. Overigens is mij bekend dat op meer plaatsen de metaalbewerking in de sw-bedrijven is gestopt, omdat het een product-marktcombinatie bleek te zijn die in veel gevallen niet rendabel (meer) was.
Deelt u de mening dat, gezien de uitzichtloze arbeidsmarktperspectieven in Oost-Groningen, extra overheidsinzet van groot belang is? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de regionale arbeidsmarkt, met name die voor mensen met een grote afstand tot die arbeidsmarkt, te versterken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de arbeidsmarktperspectieven in Oost-Groningen moeilijk zijn, maar zeker niet uitzichtloos. De volgende maatregelen om de regionale arbeidsmarkt te versterken maken onderdeel uit van het kabinetsbeleid:
Groene werkgelegenheidsalternatieven kunnen daarvan ook onderdeel uitmaken.
Bent u bereid om groene werkgelegenheidsalternatieven in achterstandsregio’s zoals Oost-Groningen te ontplooien en/of te stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Michiel van Nispen , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en verwijs voor mijn reactie naar mijn antwoorden op de overige vragen.
Deelt u de zorgen van het hoofd van de afdeling forensische geneeskunde van de GGD Amsterdam en van het opleidingsinstituut Netherlands School of Public & Occupational Health (NSPOH) dat er op den duur niet alleen een tekort dreigt aan Amsterdamse lijkschouwers, maar ook een probleem ontstaat met de kwaliteit van de artsen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het is aan individuele werkgevers om te zorgen dat zij voldoende functionarissen in dienst hebben voor de taken die moeten worden uitgevoerd. Ik kan dan ook geen uitspraak doen over de situatie zoals deze zich mogelijk in Amsterdam voordoet.
De Gezondheidsraad heeft in haar advies over de forensische geneeskunde aandacht besteed aan de capaciteit aan forensisch artsen. Daaruit valt te concluderen dat de instroom in de beroepsgroep een punt van zorg is, maar dat de jaarlijkse instroom van 20 artsen2 in de basisopleiding tot forensisch arts de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep zal kunnen compenseren. Ik zag en zie daarin geen aanleiding om op korte termijn maatregelen te nemen.
In artikel 5 van de Wet op de Lijkbezorging is de verplichting vastgelegd dat uitsluitend artsen die als forensisch arts zijn ingeschreven in een daartoe gehouden register, worden benoemd als gemeentelijk lijkschouwer. Met het oog hierop beheert de beroepsvereniging, het Forensisch Medisch Genootschap (FMG), een register voor forensisch artsen. De als zodanig werkzame forensisch artsen worden daarin geregistreerd als forensisch arts FMG. Dit betreft de artsen die de 1-jarige basisopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en daardoor door de beroepsvereniging competent worden geacht om zelfstandig te werken als forensisch arts en correct een doodsoorzaak vast te stellen.
Met dit register is zodoende ook de kwaliteit van de forensisch arts geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging. Uit de keuze van de beroepsvereniging leid ik niet af dat het noodzakelijk zou zijn om de toegankelijkheid van de uitgebreidere opleiding tot forensisch arts te vergroten. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 4 en 6 en naar de kabinetsreactie van 6 februari 2014 op het advies van de Gezondheidsraad «Forensische geneeskunde ontleed»3.
Is de basisopleiding tot lijkschouwer van dertig dagen volgens u lang genoeg om forensisch artsen zorgvuldig en goed op te leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat de overheid niet meebetaalt aan de uitgebreidere profielopleiding van forensisch artsen?
Per opleiding worden afzonderlijk afwegingen gemaakt of overheidsfinanciering is aangewezen. Ik zie mede gezien mijn antwoord op vragen 2, 3 en 5 vooralsnog geen aanleiding publieke financiering van de uitgebreidere opleiding tot forensisch arts te overwegen. Overigens merk ik op dat de medische vervolgopleidingen die nu in aanmerking komen voor publieke financiering van overheidswege via VWS opleiden voor de zorg die voortvloeit uit de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of Wet publieke gezondheid. Voor de opleiding tot forensisch arts is dit niet het geval.
Deelt u de mening van de GGD Amsterdam en de Gezondheidsraad dat de opleiding tot forensisch arts beter moet worden gefinancierd om te voorkomen dat daders ongestraft rond blijven lopen? Zo ja, bent u bereid om samen te zoeken naar een oplossing, die kan inhouden dat er meer financiering moet komen voor een toegankelijke en goede opleiding voor forensisch artsen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad «Forensische geneeskunde ontleed, naar een volwaardige plaats voor een bijzondere discipline» (Kamerstuk 33 628, nr. 4) wordt niet ingegaan op het advies om te onderzoeken of er een overheidsfonds in het leven geroepen kan worden voor de bekostiging van tien tot twintig opleidingsplaatsen voor de vervolgopleiding forensische geneeskunde; kunt u alsnog aangeven of u bereid bent de mogelijkheden voor een dergelijk fonds te onderzoeken? Kunt u hierbij ook aangeven hoe u tegen de suggestie van de Gezondheidsraad aankijkt om een dergelijk fonds vergelijkbaar met het Opleidingsfonds Zorg in te stellen en welke consequentie dat dan heeft voor de keuze van de begroting waaruit dit betaald zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een gezin de dupe is van teveel uitgekeerde kinderopvangtoeslag |
|
Paul Ulenbelt (SP), Bram van Ojik (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de reportage over een gezin dat in de clinch ligt met de Belastingdienst over een administratieve fout in de aanvraag van de kinderopvangtoeslag?1
Ja.
Deelt u de mening dat alleen het ontbreken van de adresgegevens van de kinderen in het contract met het gastouderbureau onvoldoende grond is om te constateren dat onterecht gebruik is gemaakt van kinderopvangtoeslag? Kan de Belastingdienst op een andere wijze dan het contract met de kinderopvanginstelling controleren of de kinderen op woonadres van de ouder die kinderopvangtoeslag aanvraagt zijn ingeschreven?
De Belastingdienst/Toeslagen vordert geen kinderopvangtoeslag terug enkel vanwege het ontbreken van het adresgegeven van een kind in een contract. Bij het vaststellen van het recht op kinderopvangtoeslag gaat het om de vraag of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Iedereen die (een voorschot) kinderopvangtoeslag aanvraagt, moet namelijk aan de wettelijke voorwaarden uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) en de Wet kinderopvang voldoen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de voorwaarde dat duidelijk is voor hoeveel uur en tegen welke prijs kinderopvang is afgenomen, dat een eigen bijdrage is betaald en dat de aanvrager en de toeslagpartner gewerkt hebben. Indien aan één van de voorwaarden niet is voldaan, bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen houdt toezicht op de naleving van de wettelijke voorwaarden en bestrijdt misbruik en oneigenlijk gebruik.
Deelt u de mening dat het eventueel niet volledig zijn van de gegevens niet hoeft te duiden op fraude, maar dat het ook kan gaan om een administratieve fout? Zo ja, deelt u de mening dat wanneer ouders kunnen aantonen dat het gaat om een administratieve fout en zij bereid zijn deze te herstellen, zij daarvoor niet gestraft moeten worden met terugbetalen van kinderopvangtoeslag?
Ik deel uw mening dat het niet volledig zijn van aangeleverde gegevens niet hoeft te duiden op fraude. Van fraude is pas sprake indien door de ouder opzettelijk verkeerde gegevens zijn aangeleverd met het oogmerk om hierdoor wederrechtelijk voordeel te krijgen.
Op grond van de AWIR is de ouder verantwoordelijk voor de juistheid van gegevens in een aanvraag voor een voorschot kinderopvangtoeslag. Als onjuiste of onvolledige gegevens worden verstrekt, wordt de ouder hierover door de Belastingdienst/Toeslagen bevraagd. De ouder krijgt dan de kans de gegevens aan te vullen of de juistheid aan te tonen middels aanvullende documenten of verklaringen. De Belastingdienst/Toeslagen zal vervolgens aan de hand van de alsnog aangeleverde gegevens en documenten nagaan of aan de wettelijke voorwaarden voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag is voldaan.
Klopt het dat er modelcontracten bestaan voor de kinderopvang waaraan de Belastingdienst heeft meegewerkt? Klopt het dat daarin niet is opgenomen dat het adres van de kinderen ook onderdeel moet zijn van het contract? Zo ja, bent u dan van mening dat deze mensen fout gehandeld hebben?
Het klopt dat er modelcontracten kinderopvang zijn die door brancheverenigingen en individuele kinderopvangorganisaties zijn ontwikkeld en vervolgens ter beoordeling zijn voorgelegd aan de Belastingdienst/Toeslagen. Indien een dergelijk contract niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden, heeft de Belastingdienst/Toeslagen daarop de brancheorganisatie of kinderopvanginstelling attent gemaakt. Overigens kan alleen op grond van een individuele aanvraag de Belastingdienst/Toeslagen beoordelen of er daadwerkelijk een recht bestaat op kinderopvangtoeslag. Vanwege de geheimhoudingsplicht kan ik, de staatssecretaris van Financiën, hier niet ingaan op de situatie van de mensen uit de reportage van Hart van Nederland. Indien gewenst kan ik wel de Kamer hierover vertrouwelijk informeren.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen per jaar mensen gestraft worden met terugbetalen van de kinderopvangtoeslag vanwege een administratieve fout?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3, krijgen ouders die onjuiste of onvolledige gegevens hebben aangeleverd, de gelegenheid om deze gegevens alsnog aan te leveren of om de juistheid van de gegevens aan te tonen middels aanvullende documenten of verklaringen. Pas als wederom de gevraagde gegevens niet worden geleverd, wordt het voorschot kinderopvangtoeslag teruggevorderd. Voorschotten kinderopvangtoeslag worden ook teruggevorderd in het geval het inkomen hoger blijkt te zijn dan eerder opgegeven door de ouder. In de reguliere halfjaarsrapportages van de Belastingdienst aan de Tweede Kamer staan per toeslagjaar de aantallen en de percentages terugvorderingen bij de kinderopvangtoeslag. Zo blijkt uit de 13e Halfjaarsrapportage van 20 maart 2014 (TK 2013–2014, 31 066, nr. 198), dat bij het definitief toekennen van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011 in 164.000 gevallen kinderopvangtoeslag geheel of gedeeltelijk is teruggevorderd. Dit is 36% van het totaal aan definitief vastgestelde kinderopvangtoeslagen voor het jaar 2011.
Bent u van mening dat deze manier van opsporen van fraude effectief is? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel bureaucratie deze handelswijze oplevert voor de Belastingdienst en voor betreffende mensen?
Zoals gesteld in het antwoord op de vraag 3, betekent het ontbreken van gegevens of het bestaan van twijfel omtrent de juistheid van gegevens, nog niet dat er sprake is van fraude.
Hiervan is pas sprake als de aanvrager opzettelijk verkeerde gegevens heeft aangeleverd met het oogmerk om hierdoor wederrechtelijk voordeel te krijgen.
Bent u bereid de Belastingdienst opdracht te geven om die gevallen waarin terugbetaling van de kinderopvangtoeslag is opgelegd vanwege een administratieve fout opnieuw te beoordelen?
Gezien de voorgaande antwoorden is dit niet aan de orde.
Het bericht “UN backlash as Uganda’s ‘anti-gay’ minister heads for human rights top job” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «UN backlash as Uganda’s «anti-gay» Minister heads for human rights top job»?1
Het artikel uit de Guardian beschrijft de kritiek die van verschillende zijden is geuit op de kandidatuur van Z.E. de heer Sam Kutesa, de huidige Minister van Buitenlandse Zaken van Oeganda, voor het voorzitterschap van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het artikel pleit er terecht voor dat een Voorzitter van de Algemene Vergadering van onbesproken gedrag dient te zijn.
Het kabinet keurt de Oegandese positie ten aanzien van LHBT-personen ten sterkste af. Het kabinet gaat er evenwel vanuit dat het nationale, Oegandese beleid terzake geen invloed heeft op de uitoefening van de functie van Voorzitter van de Algemene Vergadering door de heer Kutesa. De Voorzitter van de Algemene Vergadering treedt niet op in zijn nationale capaciteit, maar als vertegenwoordiger van de leden van de Algemene Vergadering. De Voorzitter van de Algemene Vergadering dient bovendien te allen tijde te handelen conform het VN-Handvest en kan geen beleid of activiteiten ontplooien zonder de VN-lidstaten te consulteren. Indien zou blijken dat de heer Kutesa in zijn rol van Voorzitter van de Algemene Vergadering niet conform het VN-Handvest en het daarin vastgelegde non-discriminatiebeginsel zou handelen, dan kan hij daar op worden aangesproken. De heer Kutesa heeft tijdens zijn presentatie in New York reeds laten weten dat hij in zijn toekomstige functie het non-discriminatiebeginsel zal respecteren.
Bent u van mening dat het onwenselijk is dat een persoon met dergelijke standpunten het voorzitterschap van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) op zich neemt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke instrumenten heeft Nederland om dit benoemingsproces te beïnvloeden en in hoeverre is hier gebruik van gemaakt?
Conform de vastgestelde procedures is de Afrikaanse Groep dit jaar aan de beurt om een kandidaat voor te dragen voor de positie van Voorzitter van de Algemene Vergadering. De heer Kutesa is door de Afrikaanse Unie geëndosseerd als enige kandidaat. Nederland noch de EU beschikt over instrumenten om dat benoemingsproces te beïnvloeden anders dan het blijven uitdragen van de overkoepelende boodschap dat discriminatie op basis van seksuele oriëntatie en genderidentiteit strijdig is met de grondbeginselen van de Verenigde Naties en derhalve ten stelligste wordt afgekeurd.
De groep van west-Europese en andere landen (WEOG) zal tijdens de sessie van de Algemene Vergadering op 11 juni waarin de heer Kutesa naar verwachting benoemd zal worden een verklaring afgeven. Nederland heeft verzocht om in deze verklaring te benadrukken dat de bevordering van mensenrechten zonder aanziens des persoons dient te geschieden.
Welke instrumenten heeft de Europese Unie om dit benoemingsproces te beïnvloeden en in hoeverre is hier gebruik van gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om u publiekelijk uit te spreken tegen deze benoeming en om er in EU-verband op aan te dringen dat Hoge Vertegenwoordiger Ashton dit ook doet?
De EU heeft via stille diplomatie aan de heer Kutesa de boodschap afgegeven dat de Voorzitter van de Algemene Vergadering namens alle VN-lidstaten moet optreden en dient te handelen conform het VN-handvest. Er bestaan op dit moment geen aanwijzingen dat de toekomstige Voorzitter van de Algemene Vergadering zich hier niet aan zou willen houden.
Bent u bereid om de benoemingsprocedure voor de voorzitter van de AVVN op te nemen in de Nederlandse hervormingsagenda voor de VN?
Het kabinet ziet hiertoe op dit moment geen reden.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór de benoeming die gepland is op 11 juni 2014?
Ja.
Het bericht dat smartshops levensgevaarlijke drugs verspreiden |
|
Ard van der Steur (VVD), Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTL Nieuws waarin werd aangetoond dat verdovende middelen die op de opiumlijst staan worden verkocht als vitaminepillen? Zo ja, wat is hierop uw reactie?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze uitzending. Een smartshop mag alleen legale middelen verkopen. Het is niet toegestaan middelen te verkopen die onder de werking van de Opiumwet of de Geneesmiddelenwet vallen.
Was u op de hoogte van het feit dat verdovende middelen worden verkocht in ten minste vier smartshops in Amsterdam en Utrecht? Zo ja, wat heeft u met die informatie gedaan en heeft u een overzicht van andere smartshops die verboden middelen verkopen?
Nee, dit was mij niet eerder bekend. Op dit moment wordt nader onderzocht op welke wijze kan worden opgetreden tegen de vier smartshops in Amsterdam en Utrecht. Mij zijn geen andere voorbeelden bekend van smartshops die illegale middelen verkopen.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) pas smartshops controleert als een melding van verboden transacties bij binnenkomt? Zo ja, beschouwt u deze werkwijze als effectief? Waarom komt de NVWA pas in actie na een melding en niet op eigen initiatief? Zo nee, op welke manier controleert de NVWA dan wel?
De bevoegdheden op het gebied van toezicht zijn vervat in verschillende wetten. Dit kan de Warenwet zijn, de Opiumwet of de Geneesmiddelenwet. Afhankelijk van de wet op basis waarvan toezicht wordt gehouden, is of de NVWA of de IGZ aangewezen als toezichthouder. Daarom is bij controles van smartshops meestal sprake van gecombineerd toezicht, hetgeen betekent dat de NVWA samen met de IGZ en de politie controles uitvoert. Meestal vinden dergelijke controles plaats op basis van meldingen, soms op basis van andere signalen en gesignaleerde risico’s.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een rol bij de controle van smartshops? Zo ja, op welke wijze wordt hieraan invulling gegeven? Zo nee, waarom niet, gelet op het feit dat smartshops ook vitamines en amfetamines verkopen, evenals middelen die op de opiumlijst staan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de gezondheid van de gebruiker in gevaar is als hij verslavende middelen gebruikt die hem zijn verkocht als vitaminepillen? Zo ja, welke concrete maatregelen neemt u op welke termijn om de smartshops die op deze wijze te werk gaan aan banden te leggen? Acht u het mogelijk en wenselijk de huidige algemene plaatselijke verordeningen in landelijke regels te vatten, zodat in heel Nederland voor alle smartshops met één maat wordt gemeten en op deze regels kan worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Indien een gebruiker verslavende middelen gebruikt, terwijl hij denkt dat hij vitaminepillen slikt, kan dit ongewenste gevolgen hebben voor zijn gezondheid. Echter, wanneer iemand vitaminepillen wil kopen is de drogist of de apotheek daarvoor het geëigende kanaal, niet de smartshop. Een koper heeft op dit punt ook een eigen verantwoordelijkheid. Aangezien de NVWA en de IGZ betrokken zijn bij het toezicht op de smartshops, waar nodig ondersteund door de politie, acht ik extra maatregelen of aanvullende landelijke regels niet opportuun. Voorts verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Kan de controle op de kwaliteit van partydrugs gezondheidsproblemen voorkomen? Moeten de organisatoren van feesten en exploitanten van horeca-ondernemingen of de overheid deze controle uitvoeren? Hoe staat u tegenover het verbinden van voorlichting over de risico’s van partydrugs aan deze controle? In hoeverre is uit onderzoek bekend of controles van partydrugs, al dan niet in combinatie met voorlichting, bijdragen aan een stijging of daling van het gebruik van dit soort drugs?
Via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) kunnen (potentiële) gebruikers zich wenden tot een testservice die is verbonden aan een instelling voor verslavingszorg. Zij krijgen dan informatie over de samenstelling van het middel, over de werking van het middel en over de risico’s van het gebruik van het middel. Het landelijk coördinatiepunt, dat bij het Trimbos-instituut is ondergebracht, wordt gefinancierd door het ministerie van VWS, terwijl de lokale testservices worden gefinancierd door de lokale overheden.
Ik zie het niet als een taak van horecaondernemers of organisatoren van feesten om dergelijke controles uit te (laten) voeren. De uitvoerders van het DIMS beschikken over veel expertise over de samenstelling van drugs, de werking en de gezondheidsrisico’s. Dat is kennis die van horecaondernemers niet verwacht kan worden. Omdat het meestal gaat om het testen van verboden middelen is het DIMS-systeem strak in protocollen vastgelegd en beschikken de testservices over een ontheffing op grond van de Opiumwet.
Het gebruik van (party)drugs, of ze nu wel of niet vervuild zijn, brengt altijd gezondheidsrisico’s met zich mee. Er bestaan geen «gezonde» psychoactieve middelen. Het Trimbos-instituut doet regelmatig onderzoek naar het gebruik van partydrugs, zoals het Grote Uitgaansonderzoek van eind 2013, onderzoek naar het gebruik van partydrugs onder een grote groep frequent uitgaande jongeren. Aanvullend onderzoek naar het gebruik van partydrugs lijkt me daarom niet nodig.
Overigens leverde het onderzoek «Pillen testen in Nederland» (DJ Korf e.a., 2003) geen duidelijke aanwijzingen op voor een stijging van het gebruik van ecstasy als gevolg van pillentesten.
Acht u verder onderzoek naar gebruik van deze middelen onder specifieke doelgroepen zinvol als hierbij ook gekeken wordt naar de invloed van de angst voor vervuilde partydrugs op het kopen van ogenschijnlijk «gezondere» alternatieven via smartshops? Zo ja, op welke manier moet dat georganiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke rol ziet u weggelegd voor de politie bij de handhaving van de Opiumwet in relatie tot deze smartshops? Hoe verhoudt de rol van de politie zich tot die van de IGZ?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Het bericht ‘Gemeenten in Oost-Groningen failliet door werkvoorziening’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het oplopend tekort bij werkvoorzieningschap Synergon?1
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wsw is belegd bij de gemeenten. De gemeenten bepalen hoe de uitvoering van de Wsw wordt vormgegeven en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over dit tekort bij werkvoorzieningschap Synergon.
Kunt u weerleggen dat de problemen bij het werkvoorzieningsschap het gevolg zijn van kabinetsbeleid? Zo ja, op welke manier?
De gemeenten zijn binnen de wettelijke kaders verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Naar de mening van de regering is het beschikbare financieel kader daarvoor toereikend. De werkvoorzieningschappen krijgen bij het inwerking treden van de Participatiewet met ingang van 1 januari 2015 te maken met een efficiency korting. Deze korting is bij elk bedrijf gerelateerd aan de bijdrage per standaard eenheid (SE).
Ik ben van mening dat efficiencyverbetering haalbaar is. Onderzoek door de koepelorganisatie Cedris bevestigt dit. Efficiencyverbetering kan onder meer worden bereikt door het afbouwen van onrendabele product-marktcombinaties, het hanteren van een marktconforme inleenvergoeding bij detacheringen, verdergaande professionalisering van de acquisitie, aanpassing van de begeleidingsstructuur en afstoten van infrastructuur. Het ministerie van SZW ondersteunt de sw-sector via een ondersteuningsprogramma. Cedris voert dit programma uit.
Zijn er nog meer werkvoorzieningsschappen in Oost-Groningen die in financiële problemen dreigen te raken? Zo ja, welke?
Ik beschik niet over deze informatie.
Welke gevolgen hebben de oplopende tekorten bij de sociale werkplaatsen in Oost-Groningen voor de gemeenten? Denkt u dat gemeenten hierdoor in zware financiële problemen kunnen komen? Indien nee, waarom niet?
De sociale werkvoorziening staat de komende jaren voor de opgave om de efficiency te verbeteren. Gemeenten dragen bij in de tekorten van de sociale werkvoorziening. De gemeenten krijgen voldoende middelen om de uitvoering van de Wsw te kunnen voortzetten. De hoogte van de gemeentelijke bijdrage is een verantwoordelijkheid van de gemeente.
Bent u bereid om snel met de gemeenten in Oost-Groningen in gesprek te gaan? Wilt u met deze gemeenten praten over een financiële compensatie?
Met de gemeenten in Oost-Groningen heb ik diverse malen overleg gevoerd en afgesproken dit overleg in de toekomst regelmatig voort te zetten.
Welke gevolgen hebben de problemen met de sociale werkvoorziening in Oost-Groningen voor het kabinetsbeleid?
Geen. In de verdeelsystematiek van het participatiebudget is rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van deze regio.
Het bericht dat recyclebaar afval wordt verbrand als gevolg van extra overheidssteun voor biomassa |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Greenpeace: Verbrand het recyclebare afval niet»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport «Biomassa als grondstof of als Brandstof», waaruit onder meer blijkt dat door SDE+-subsidies biomassa-reststromen naar bio-energie worden getrokken, die voorheen nuttig werden ingezet als materiaal of veevoeder? Deelt u de mening dat deze ontwikkeling tegengesteld is aan uw doelstelling om tot een circulaire economie te komen? Zo ja, welke actie onderneemt u?
Op Europees niveau is een doelstelling geformuleerd voor de opwekking van hernieuwbare energie. De hieruit volgende Nederlandse doelstelling is dat 14% van het energieverbruik in 2020 op hernieuwbare wijze moet zijn opgewekt. In het Energieakkoord is dit bevestigd en daarbij is een doelstelling van 16% in 2023 vastgesteld. De productie van bioenergie is noodzakelijk voor het behalen van deze doelstellingen. De inzet van biomassa voor bioenergie is een kosteneffectieve manier om de korte termijn doelstellingen te halen en is dus ook een vorm van nuttige toepassing. Ook op de lange termijn blijft bioenergie belangrijk in een duurzame energievoorziening.
Tegelijkertijd streeft het kabinet naar efficiënter grondstoffengebruik in een circulaire economie en het optimaal benutten van biomassa in de biobased economy. Om de transitie naar een circulaire economie te stimuleren is het programma Van Afval Naar Grondstof (hierna: VANG) opgericht. De derde pijler van dit programma is meer en betere recycling van reststromen. Ook biogene reststromen dienen zo lang en hoogwaardig mogelijk te worden ingezet. Waar dit niet mogelijk is, is afvalverbranding met energieterugwinning de meest wenselijke verwerkingsmethode. Verbranding van reststromen vindt dus idealiter pas aan het eind van de levenscyclus plaats, nadat via cascadering er zoveel mogelijk waarde uit is onttrokken.
De visie van het kabinet op cascadering van biomassa is op 18 juni 2014 naar de Tweede Kamer gezonden. In de brief is onder andere aangegeven dat, indien door stimulering van bioenergie hoogwaardige toepassingen structureel worden gehinderd, bekeken zal worden of, en zo ja, hoe dit kan worden verholpen. Monitoring en analyse van biomassamarkten is hiervoor noodzakelijk.
Het rapport van de heer Brinkmann draagt hieraan bij door inzicht te bieden in een viertal casestudies. Daarnaast heeft ECN een verkenning uitgevoerd getiteld «Verkenning van biomassamarkten en hernieuwbare-energiebeleid» (publicatie: 1 juli jl.). Hieruit blijkt onder meer dat stimulering van bioenergie innovatieve biobased ketens niet noodzakelijk hoeft te belemmeren. Het energiebeleid zou de ontwikkeling van bepaalde biobased technologie ook stimuleren. In de verkenning wordt er wel op gewezen dat door de stijgende vraag naar biomassa voor energie verschillende soorten binnenlandse biomassa rond of na 2020 schaars worden (met name binnenlands hout en specifieke agrofood reststromen) wat kan leiden tot een prijsstijging. Hierdoor kunnen delen van biomassastromen worden verlegd van grondstofgebruik naar energie.
In mijn brief aan de Tweede Kamer over cascadering heb ik aangegeven dat een randvoorwaarde bij overheidssturing is dat er geen structurele verdringingseffecten ontstaan die hoogwaardige toepassingen belemmeren. Ik zal blijven monitoren of dit het geval is en indien nodig maatregelen overwegen.
Hoe valt het streven naar een circulaire economie te rijmen met de ontwikkeling dat A-hout voorheen werd gebruikt in de plaatindustrie en nu vrijwel volledig wordt verbrand voor bio-energie? Wat is uw reactie op de ontwikkeling dat het percentage hergebruik van transportpallets is gedaald van 60% in 2007 tot minder dan 30% nu?
Transportpallets vallen onder de definitie van verpakkingshout, wat doorgaans een stroom is binnen A-hout. Het rapport van de heer Brinkmann geeft aan dat pallets die op economische wijze kunnen worden gerepareerd voor hergebruik in principe niet voor energieopwekking worden ingezet. Pallets die niet meer op economische wijze kunnen worden gerepareerd, maar nog wel geschikt zijn voor recycling, raken in de praktijk al snel vermengd met A- (en B-)hout. Daar geldt echter een andere minimumstandaard voor, namelijk nuttige toepassing (waaronder verbranding voor energieopwekking). Dit maakt het in de praktijk erg lastig te voorkomen dat afvalverpakkingshout wordt verbrand.
In het kader van de Raamovereenkomst Verpakkingen II (ROII) wordt momenteel samen met het verpakkend bedrijfsleven onderzocht welke concrete afspraken gemaakt kunnen worden om de problematiek van dalend hergebruik versus niet toelaatbaar inzetten van herbruikbaar afvalverpakkingshout in energiecentrales en andere verbrandingsinstallaties aan te pakken en te regelen. Inzichten die in dit traject worden opgedaan, kunnen mogelijk worden benut om recycling van A-hout te verbeteren. Gezien de goede kwaliteit van het hout, dat gelijkwaardig is aan afvalverpakkingshout (relatief schone houtvezels), is het in principe wenselijk dat A-hout zoveel mogelijk wordt gerecycled. Het is lastig om dit af te dwingen via de minimumstandaard omdat niet kan worden gegarandeerd dat er voldoende verwerkingscapaciteit en afzetmogelijkheden zijn. Dit zou kunnen leiden tot problemen bij de vergunningverlening en handhaving, en uiteindelijk tot uitholling van het instrument minimumstandaard.
Wat vindt u van het feit dat bij bronscheiding van A- en B-hout juist al het A-hout wordt ingezet voor bio-energie, terwijl dit het meest hoogwaardige hout is dat voorheen werd hergebruikt? Hoe valt dit te rijmen met de Raamovereenkomst Hergebruik Verpakkingen II waarin een doel van 45% hergebruik in 2022 geformuleerd staat?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt in de SDE+ bij bio-energie de onrendabele top berekend door uit te gaan van de marktprijs voor biomassa? Bent u bereid de SDE+ zodanig aan te passen dat cascadering geborgd wordt?
De SDE+ subsidieert de onrendabele top van hernieuwbare energie. Voor verschillende categorieën hernieuwbare energie wordt een referentieproject gedefinieerd en hiervan wordt de onrendabele top berekend. Ten aanzien van de biomassacategorieën worden de investeringen in de kapitaalgoederen meegenomen in de berekening van de onrendabele top en ook de grondstofkosten (de biomassa). De gemiddelde marktprijs van de relevante biomassasoort wordt berekend op basis van verschillende openbare bronnen, waarbij bij grote prijsfluctuaties soms wordt gewerkt met een gemiddelde over een periode van meerdere jaren. Om de onrendabele top te kunnen financieren, moet uitgegaan worden van de marktprijs van de biomassa omdat anders een groot deel van de projecten onrendabel is en niet van de grond komt. Dit zou direct consequenties hebben voor het behalen van de duurzame energiedoelstelling uit het Energieakkoord.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat snoeihout tegenwoordig wordt ingezet voor bio-energie, waardoor er een tekort is aan hout voor compost en er meer veen moet worden geïmporteerd met negatieve gevolgen voor natuur en klimaat? Bent u bereid om cascadering van groenafval te borgen in het Landelijk Afvalbeheerplan, zodat snoeihout alleen mag worden ingezet voor bio-energie als dit niet meer nodig is voor compostproductie?
De minimumstandaard voor het be- en verwerken van gescheiden ingezameld groenafval (waaronder snoeiafval) is nuttige toepassing, waaronder inzet voor de productie van hernieuwbare energie. De minimumstandaard is gebaseerd op een levenscyclusanalyse waaruit blijkt dat composteren (milieutechnisch) niet per se beter scoort dan het omzetten in hernieuwbare energie. Deze analyse zal in het kader van het Landelijk Afvalbeheersplan worden geëvalueerd. De voorgestelde maatregel – snoeihout mag alleen mag worden ingezet voor bioenergie als het niet nodig is voor compostproductie – kan bovendien niet worden gerealiseerd via de minimumstandaard, omdat de minimumstandaard zou gelden voor het hele aanbod van snoeihout.
Het rapport van de heer Brinkmann geeft op basis van interviews met belanghebbenden aan wat potgrondproducenten zouden kunnen betalen voor snoeihout, maar ondersteunt dit niet met objectieve cijfers. Eventuele stijgende biomassaprijzen hoeven ook niet per definitie te leiden tot het importeren van veen; de ondernemer heeft meerdere opties. De ondernemer kan besluiten om stijgende prijzen te verwerken in de prijs van het eindproduct en hij kan ook kiezen voor andere ingrediënten voor de compost. Mede hiervoor is een «Green Deal Veenvervangers» afgesloten waarin gezocht naar veenvervangers in compost.
Wat vindt u van het feit dat aardappelschillen en ander organisch restmateriaal steeds vaker worden vergist, terwijl dit voorheen nuttig ingezet werd als diervoeder? Bent u bereid te heroverwegen of deze reststromen op de positieve lijst voor co-vergisting horen te staan?
Het inzetten van aardappelschillen door de aardappelverwerkende industrie om in de eigen energie te voorzien is ook een vorm van nuttige toepassing. Zoals het rapport van de heer Brinkmann aangeeft, kan het biogas dat wordt geproduceerd met hoge efficiëntie worden ingezet voor de energie-intensieve processen in de aardappelverwerking. Deze sector kan hierdoor (deels) in eigen energie voorzien en draagt bij aan de doelstelling hernieuwbare energie, en dat is zeer waardevol.
In het kader van VANG wordt een project gestart over hoogwaardige benutting van biotische reststromen. Daarin zal deze casus en vergisting van biotische reststromen (waaronder levensmiddelenafval) worden meegenomen.
Het bericht dat het 112 alarmnummer slecht bereikbaar is voor doven en slechthorenden |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het alarmnummer 112 slecht bereikbaar is voor doven en slechthorenden?1
Op dit moment is 112 voor mensen met een communicatieve beperking op verschillende manieren bereikbaar:
112 is bereikbaar via de analoge Teksttelefoon (0800–8112);
Via de bemiddelingsdienst kan 7 x 24 uur indirect met realtime tekst contact worden gelegd met 112. Deze dienst is gebaseerd op het Total Conversation protocol (beeld, tekst en geluid). Tijdens kantoortijden is 112 ook via bemiddeling van een gebarentolk te bereiken;
Met de Signcall app is het mogelijk om 7 x 24 uur 112 rechtstreeks middels tekst te bereiken met een smartphone, tablet, laptop of PC. De Signcall app wordt vergoed door de verzekeraars en is 7 x 24 uur bereikbaar middels tekst.
Hoe vaak komt het voor dat een verbinding traag of met onderbrekingen tot stand komt?
Een ongestoorde verbinding is relevant voor het gebruik van de Signcall app. Er zijn bij de politie geen incidenten bekend waaruit blijkt dat gebruikers van de Signcall app hinder hebben ondervonden bij het bellen met het alarmnummer 112 als gevolg van een trage of haperende verbinding. Wel is er tijdens het testen van de Signcall app geconstateerd dat er een risico is op verstoorde gesprekken. Op dit moment wordt daarom met prioriteit gewerkt aan een oplossing die er voor zorgt dat dit risico niet meer bestaat. Naar verwachting is deze oplossing binnen enkele maanden gerealiseerd.
Is het waar dat de meldkamer de naam en het adres van de dove of slechthorende beller niet automatisch kan vaststellen? Kunt u uw antwoord toelichten? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is?
Op dit moment is het nog niet mogelijk om de locatie van een dove of slechthorende beller automatisch vast te stellen. Met het treffen van een oplossing om de risico’s op verstoorde gesprekken voor doven en slechthorenden te ondervangen, wordt ook onderzocht in hoeverre het mogelijk is locatie-informatie en Naam Adres Woonplaats-gegevens mee te sturen met de melding.
Is het waar dat 112 uitsluitend te bereiken is met het netwerk van de eigen internetprovider? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee dat is niet waar. 112 kan m.b.v. de Signcall app worden bereikt zodra er een willekeurige internetverbinding tot stand is gekomen, vast of mobiel. De verbinding voor mobiel internet wordt verzorgd door de vaste internetprovider. Het kan echter ook gaan om een hotspot (dat kan elke provider zijn) of gewoon Wi-Fi. Voor Wi-Fi moet worden ingelogd en op sommige locaties ook betaald, maar als het om Wi-Fi thuis gaat, zal dit doorgaans volledig automatisch gebeuren.
Is het waar dat bellen ook niet lukt als er geen tegoed meer is op de databundel? Kunt u uw antwoord toelichten? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is?
Veel providers van mobiel internet brengen de snelheid terug wanneer de bundel is opgebruikt. De verlaagde snelheid is echter voldoende voor tekstberichten die rechtstreeks vanuit Signcall naar het alarmnummer 112 worden gezonden. Via Wi-Fi is er ook altijd de mogelijkheid om 112 te bereiken.
Hoe reageert u op de constatering van Tolknet dat de meldkamer de digitale oproepen via de software niet goed kan verwerken en dat de overheid daar tot nu toe weinig aan doet?
Er zijn zoals gezegd bij de politie geen incidenten geregistreerd waaruit blijkt dat gebruikers van de Signcall app hinder hebben ondervonden bij het bellen met het alarmnummer – en dus ook niet dat er schade is veroorzaakt aan personen als gevolg van de slechte bereikbaarheid.
Wel is er tijdens het testen van de Signcall app geconstateerd dat er een risico is op verstoorde gesprekken. Verstoorde gesprekken kunnen ontstaan op het moment dat de zender en ontvanger tegelijkertijd een boodschap intypen. Op dit moment wordt daarom met prioriteit gewerkt aan een oplossing die er voor moet zorgen dat dit risico niet meer bestaat. Binnen deze oplossing wordt ook de mogelijkheid voor doorgifte van Naam Adres Woonplaats en locatie-informatie onderzocht en waar mogelijk geïmplementeerd. Naar verwachting is deze oplossing binnen enkele maanden gerealiseerd.
Hoe lang bestaat de situatie al dat 112 slecht bereikbaar is voor doven en slechthorenden?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben zich incidenten voorgedaan die schade hebben veroorzaakt aan personen als gevolg van de slechte bereikbaarheid van 112 voor doven en slechthorenden? Zo ja, hoeveel en om wat voor schade gaat het?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u ondernemen om de bereikbaarheidsproblemen op korte termijn op te lossen?
Zie antwoord vraag 6.