De opslag van vertrouwelijke data door overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen |
|
Bart de Liefde (VVD), Perjan Moors (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD), Pieter Litjens (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten vertrouwelijke data van de Nederlandse overheid kunnen inzien? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om alle vertrouwelijke data van overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen binnen Nederland te houden, of anderszins te waarborgen dat buitenlandse veiligheidsdiensten zich geen toegang kunnen verschaffen tot deze vertrouwelijke data?
Nee, dat is niet wenselijk. De Rijksoverheid heeft er daarom op basis van haar Rijkscloudstrategie voor gekozen om een Rijkscloud in te richten als een voorziening die generieke diensten gebaseerd op cloudtechnologie levert binnen de Rijksdienst. Deze voorziening wordt ingericht binnen een eigen beveiligd netwerk. Er is dus gekozen voor een community/private clouddienst in eigen beheer. Binnen de Rijkscloud kunnen diensten zoals dataopslag, servercapaciteit, infrastructuurcapaciteit en diensten zoals e-mail, werkplekomgeving, samenwerkingsfunctionaliteit en aansluiting op applicaties worden afgenomen.
De Rijkscloud wordt ondergebracht in de vier Overheidsdatacenters. Strikte eisen hierbij zijn dat de gegevens in Nederland blijven, de veiligheid voor alle afnemers adequaat is en op een voor de gekozen toepassingen acceptabel niveau kan worden geregeld. Daar waar dat opportuun is en veilig kan gebeuren, wordt bij het realiseren van een Rijkscloud gebruik gemaakt van diensten van marktpartijen. De regie op de inrichting en het beheer zal echter binnen de Rijksoverheid blijven.
De laatste van die datacenters moet aan het einde van dit jaar gereed komen. Het is de bedoeling dat gefaseerd de data(systemen) van de Rijksoverheid die nu nog deels verspreid zijn over kleinere datacenters in deze vier datacentra (en die van Defensie) ondergebracht gaan worden. Ook Rijksoverheidspartijen die hun data nu op externe locaties hebben staan, zullen deze in principe migreren naar de Rijkscloud. Op dit moment vinden verkenningen plaatst om te bezien of ook andere overheidspartijen zoals provincies en gemeenten voor hun data(systemen) gebruik kunnen maken van de voor de Rijksdienst ingerichte basisinfrastructuur van de Rijkscloud.
De Rijkscloud en alle ondersteunende functionaliteiten en componenten worden ingericht volgens de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR). Dit is vergelijkbaar met het opslaan en verwerken van informatie met het Departementaal Vertrouwelijk (Dep.V) niveau.
Behalve dat er is gekozen voor de vorming van een Rijkscloud wordt ook op diverse andere terreinen gewerkt aan de verdere implementatie van maatregelen die het Rijk beter weerbaar maken tegen buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Inlichtingenactiviteiten van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden door de AIVD onderzocht en tegengegaan. Er wordt extra geïnvesteerd in de monitoring en detectiecapaciteiten van het Rijk. Dit door aansluiting te vinden bij het Nationaal Detectie Netwerk, een samenwerkingsverband op initiatief van Ministerie van Veiligheid en Justitie – om digitale dreigingen in een voortijdig stadium te detecteren en informatie over digitale dreigingen te delen – en door de ontwikkeling van Security Operations Centers (SOC’s) Rijksbreed te stimuleren. Daarnaast wordt binnen het Rijk de BIR geïmplementeerd waarmee alle geledingen van het Rijk aan een minimum beveiligingsniveau dienen te voldoen, gebaseerd op internationale ISO beveiligingsnormen.
De medeoverheden en semi-publieke instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun vertrouwelijke gegevens. Ik kan dan daar slechts adviserend optreden vanuit mijn coördinerende bevoegdheid voor de informatievoorziening binnen de openbare sector.
Voor gemeenten heeft de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) van VNG/KING een operationeel product beschikbaar binnen de Baseline Informatiebeveiliging voor Gemeenten (BIG): «Cloud Computing Gemeenten», die gemeenten een handreiking biedt op dit vlak.
De Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening (BID) ontwikkelt tevens een tweetal handreikingen waarmee medeoverheden worden ondersteund. Allereerst een handreiking Clouddienstverlening, uitgaande van de ervaringen zoals deze op zijn gedaan met de Rijkscloud, ten tweede een handreiking goed opdrachtgeverschap informatiebeveiliging, in het bijzonder in het kader van aanbestedingen. Deze handreikingen worden dit najaar afgerond.
Hoe wordt de veiligheid van vertrouwelijke data die de overheid bewaart en bewerkt gewaarborgd? Waar worden deze data fysiek opgeslagen? Worden vertrouwelijke Nederlandse data ook opgeslagen bij (dochters van) buitenlandse bedrijven en instellingen? Zo ja, welke zijn dat? Maken overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen uitsluitend gebruik van datacenters op Nederlands grondgebied en van Nederlandse bedrijven? Zo nee, waarom niet?
De Rijksoverheid is op grond van het Besluit Voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst (VIR) en de Wet bescherming persoonsgegevens gehouden om passende maatregelen te nemen om persoonsgegevens te beveiligen. Binnen de Rijksoverheid zijn daartoe informatiebeveiligingsplannen opgesteld. Nederlandse overheidsdata, waaronder vertrouwelijke overheidsdata, worden – net als data die door het Nederlandse bedrijfsleven voor en namens burgers en bedrijfsleven wordt opgeslagen – op diverse plaatsen en bij diverse dienstverleners opgeslagen, zowel in binnen- als buitenland. Daarbij is ook sprake van outsourcing en situaties waarbij leveranciers ook onderdelen van de dienstverlening verder hebben geoutsourcet. In alle gevallen geldt dat outsourcing door het Rijk plaatsvindt met in achtneming van het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging. Gezien de complexiteit, hoeveelheid en vertrouwelijkheid is het thans niet mogelijk om een compleet en dekkend beeld te geven.
Deze situatie was eerder de aanleiding voor het formuleren van een Rijkscloudstrategie en de ontwikkeling van de in vraag 1 genoemde Rijkscloud.
Over het algemeen eisen provincies bij aanbestedingen dat dataverwerking en -opslag binnen de EU moet plaatsvinden. Sommige provincies maken gebruik van commerciële diensten waarbij niet altijd duidelijk is waar de datacenters staan. Daarbij valt niet uit te sluiten dat er ook data buiten de EU wordt opgeslagen.
Zijn er standaardprocedures voor het kiezen van een dataopslaglocatie en -aanbieder, bijvoorbeeld in Nederland, Europa dan wel ergens anders in de wereld, voor het bewaren van vertrouwelijke data door overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen?
Het kiezen van een marktpartij wordt beheerst door het aanbestedingsrecht. Met betrekking tot de bijvoorbeeld de Rijksoverheidsdatacenters is als kader gesteld dat een datacenter van de markt zich in Nederland moet bevinden. Voorts geldt bij de keuze de bestaande regels waaronder de al eerder genoemde voorschriften zoals het VIR, BIR en VIRBI.
In de Wet bescherming persoonsgegevens is geregeld dat persoonsgegevens die aan een verwerking worden onderworpen of die bestemd zijn om na hun doorgifte te worden verwerkt, slechts naar een land buiten de Europese Unie worden doorgegeven indien, onverminderd de naleving van de wet, dat land een passend beschermingsniveau waarborgt.
Het College Bescherming Persoonsgegevens kan een vergunning geven voor een doorgifte of een categorie doorgiften van persoonsgegevens naar een derde land dat geen waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt. Aan de vergunning worden de nadere voorschriften verbonden die nodig zijn om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de fundamentele rechten en vrijheden van personen, alsmede de uitoefening van de daarmee verband houdende rechten te waarborgen.
Voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die niet vallen onder het EU-acquis, is een vergelijkbaar regime geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens BES. De Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES kan een vergunning verlenen voor doorgifte naar derde landen zonder passend beschermingsniveau.
Kunt u een overzicht sturen in welke landen, en indien mogelijk bij welke organisaties, de vertrouwelijke data van alle ministeries, provincies, gemeenten en de semi-publieke instellingen wordt opgeslagen?
Het is niet mogelijk om een dergelijk overzicht voor alle ministeries, provincies, gemeenten en de semi-publieke instellingen te geven en valt wat betreft provincies, gemeenten en de semi-publieke instellingen buiten mijn verantwoordelijkheid. Wel kan ik u wijzen op het antwoord op vraag 1 voor wat betreft de plannen van de Rijksoverheid voor het inrichten van een Rijkscloud. Voor de Rijksdienst kan ik gezien de complexiteit, hoeveelheid en vertrouwelijkheid op dit moment geen compleet en dekkend beeld geven. In dezen verwijs ik ook naar het verslag van de European Cloud Partnership Steering Board november 2013:«The general goal of establishing a fully functioning Internal Market for cloud computing needs to be stressed. In practice, the cloud market remains fragmented at this time: the location of data is often seen as critical, especially in the public sector, not only because of security reasons, but due to restrictive regulations in this regard, and due to the problems administrations face when procuring a cloud service. We must avoid any «Fortress Europe» perception that isolates European clouds from international markets (or bars access to them to international service providers). Security, integrity, accessibility and control over clouds must be ensured, but the members agree that geographical location is not a necessary component of these high level requirements; strong encryption based on open and established algorithms could achieve better results than geographic restrictions. There is a need in the cloud market to move from trusting companies to trusting standards and systems.» In de European Cloud Partnership Steering Board werken overheidsinstanties en het bedrijfsleven samen met het doel bij te dragen aan de opbouw van een digitale interne markt voor cloud computing in de EU, overeenkomstig de Europese cloud computing-strategie. Voor Nederland neemt de CIO Rijk hieraan deel.
Kunt u uitsluiten dat vertrouwelijke data van overheidsorganisaties en/of semi-publieke instellingen in datacenters buiten Nederland of in eigendom van niet-Nederlandse bedrijven zijn opgeslagen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, bent u bereid u in te zetten dat op zo kort mogelijke termijn alle vertrouwelijke data in beheer bij overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen enkel nog in datacenters binnen Nederland en van Nederlandse bedrijven en instellingen worden bewaard en beheerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer kunt u dit bewerkstelligen?
Nee, ik kan dit niet uitsluiten voor alle overheidsorganisaties. Binnen de Rijksdienst is gekozen voor inbesteding en onderbrenging in de eigen datacenters, maar voor andere overheidsorganisaties kan ook sprake zijn van uitbestedingen. Daarbij gelden de Europese aanbestedingsregels. In 2011 is naar aanleiding van de motie Elissen en Schouw (Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 32 761, nr. 13), daarover het volgende aan uw Kamer gerapporteerd: «Op overheidsopdrachten zijn de algemene beginselen van mededinging van de Europese Unie van kracht, waaronder het beginsel van non-discriminatie. De Europese aanbestedingsregels zijn mede op deze beginselen gebaseerd. Het uitvoeren van de motie Elissen en Schouw kan gelet op het voorgaande niet tot het gewenste resultaat leiden. Zoals al is gesteld in het antwoord van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Kamer op vragen van het lid Elissen (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3681) is hier sprake van een conflict in wetgeving dat in eerste instantie tussen overheden moet worden opgelost. De consequenties van dit conflict in wetgeving kunnen niet via de aanbestedingsprocedure worden opgelost. Dit conflict in wetgeving beperkt zich bovendien niet tot Nederland. Ook in andere landen van de Europese Unie speelt dit op vergelijkbare wijze. In de motie Van der Steur wordt de regering opgeroepen om in Europees verband aan te dringen op een gezamenlijke regeling voor de bescherming van gegevens. Dit probleem is bekend bij de Europese Commissie. In dit verband is te melden dat de Europese Commissaris voor Justitie, grondrechten en burgerschap begin november heeft aangekondigd dat zij eind januari 2012 met voorstellen zal komen voor de herziening van de Richtlijn gegevensbescherming uit 1995. Mogelijk bevatten die voorstellen aanzetten voor een oplossing van dit jurisdictieconflict. Ik zal na publicatie en behandeling van deze voorstellen terugkomen op het onderwerp van de moties.» (Vergaderjaar 2011–2012 Kamerstuk 32 761, nr. 14).
In de onderhandelingen over herziening van de genoemde Richtlijn gegevensbescherming, namelijk de voorgestelde Algemene Verordening Gegevensbescherming, is door Nederland de problematiek van conflicterende jurisdicties naar voren gebracht. Hierbij streeft Nederland naar een zoveel mogelijk sluitende regeling voor dit probleem (BNC fiche, Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 22 112, nr. 1372, p. 7). Over de voortgang van de onderhandelingen wordt door het kabinet ieder kwartaal een brief gestuurd, waarvan de laatste op 22 april dit jaar (Vergaderjaar 2013–2014, Kamerstuk 33 169, T). De laatste stand van zaken van de onderhandelingen op dit punt is weergegeven in de geannoteerde agenda voor de JBZ Raad van 5-6 mei, aangeboden per brief van de Minister en Staatssecretaris van Justitie van 28 mei jl. (punt 6, pagina 12: «bescherming van persoonsgegevens in nationale databases»).
Hoe wordt de veiligheid van vertrouwelijke data in het bezit van de overheid op het gebied van de gebruikte software gewaarborgd? Kunt u aangeven hoeveel overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen bijvoorbeeld gebruik maken van Microsoft 365? Bent u er van op de hoogte dat vertrouwelijke data die in Microsoft 365 gegenereerd, bewerkt dan wel beheerd worden, in de Microsoft Cloud worden opgeslagen en dat bijvoorbeeld de NSA deze data desgevraagd kan inzien?
In een beperkt aantal gevallen wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheden die Microsoft 365 biedt. Indien en voor zover sprake is van opslag van vertrouwelijke data, dan wel datacommunicatie via Microsoft gelden daarvoor de regels met betrekking tot beveiliging (zoals bij de Rijksdienst de BIR) van die data, waaronder encryptie. Daarbij zullen organisaties die gebruik maken van cloudoplossingen voor opslag en verwerking van – bijzondere – persoonsgegevens moeten voldoen aan het gestelde in de Wet bescherming persoonsgegevens. Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft hierover een zienswijze opgesteld 1 Uitgangspunt daarbij is dat de organisatie zelf verantwoordelijk blijft voor de bescherming van persoonsgegevens en eventueel zelf nadere afspraken moet maken. Het College heeft daarnaast ook een document opgesteld voor de beveiliging van persoonsgegevens, de Richtsnoeren beveiliging van persoonsgegevens2. Dit document bevat richtlijnen en handvatten voor de beveiliging van persoonsgegevens.
Voor de Rijksoverheid geldt verder dat op het opslaan van gerubriceerde informatie het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging – Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013) van toepassing is. Daarin worden aanvullende eisen gesteld.
Speelt bij de overwegingen van overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen om bepaalde software te gebruiken überhaupt de dataopslaglocatie die deze software gebruikt mee? Zo ja, uit welke documenten blijkt dat? Is hier een strategisch afwegingskader voor of hangt het af van omstandigheden die per situatie kunnen verschillen, zoals bijvoorbeeld kosten?
Zie ook het antwoord op vraag 6. De medeoverheden en semi-publieke instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun vertrouwelijke gegevens. Ik treedt daarbij adviserend op vanuit mijn coördinerende bevoegdheid voor de informatievoorziening binnen de openbare sector. De AIVD levert de Rijksoverheid onafhankelijk advies over het beschermen van staatsgeheimen met behulp van ICT-beveiligingsoplossingen.
Mede vanwege het vraagstuk rond dataopslag bij gebruik van software, wordt bij het Rijk gebruik gemaakt van eigen applicationstores. Daarmee worden applicaties binnen het Rijk aangeboden waarvan ook de dataopslag en communicatie via de eigen beveiligde infrastructuur loopt.
Bent u bereid meer aandacht te gaan besteden aan bewustwording bij lokale overheden en semi-publieke instellingen wat betreft de risico’s die de fysieke opslaglocatie van vertrouwelijke data buiten Nederland met zich meebrengt? Bent u bereid de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) om advies te vragen op welke wijze alle Nederlandse overheidsorganisaties hun vertrouwelijke data het beste kunnen opslaan en beheren? Zo ja, op welke termijn kunnen de ministeries, provincies, gemeenten en de semi-publieke instellingen dit AIVD-advies verwachten? Zo nee, waarom niet?
De overheid heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor de beveiliging van gegevens die de burger aan haar toevertrouwt en voor de integriteit van data. Voor het behouden van het vertrouwen van burgers en bedrijven in de overheid is het dan ook van groot belang dat de overheid een adequaat informatieveiligheidsbeleid hanteert. Er ligt daarom een belangrijke taak bij de bestuurders van iedere overheidsorganisatie om risicobewust te sturen en informatieveiligheid structureel te verankeren in de organisatie, daarbij ondersteund door een stelsel van verplichtende zelfregulering binnen iedere overheidslaag en -sector. Ik heb dan ook de Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening (BID) ingesteld om bestuurders bij de overheid te doordringen van het belang van informatieveiligheid, waarbij overheden zelf verantwoordelijk zijn en blijven voor de wijze waarop informatieveiligheid een structurele plek krijgt in de organisatie en de wijze waarop het informatieveiligheidsbeleid gestalte krijgt (vergaderjaar 2012 – 2013, Kamerstuk 26 643, nr. 269).
Behalve bewustwording en borging van informatieveiligheid bij afzonderlijke organisaties is het van belang dat het samenspel van organisaties in het openbaar bestuur op het terrein van informatieveiligheid leidt tot een efficiënte en effectieve manier van de aanpak bij incidenten en crisis. Samen met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en schakelorganisaties van de medeoverheden wordt gewerkt aan een netwerk waarin kennisdeling, melding van incidenten en lessons learned worden gedeeld en incidenten en crises worden opgepakt.
Voor het tweede deel van uw vraag: de AIVD heeft tot taak te bevorderen dat de verantwoordelijke en competente autoriteiten en instanties zorg dragen voor een adequate beveiliging. De beveiligingsbevorderende activiteiten van de AIVD richten zich op de taakvelden bijzondere informatie, vitale sectoren, personen, objecten en diensten behorend tot het rijksdomein, en andere aandachtsgebieden die in relatie tot de nationale veiligheid zijn benoemd. De AIVD ondersteunt de betreffende instanties door te adviseren over beveiligingsmaatregelen en de instelling van vertrouwensfuncties, te informeren over dreigingen, te faciliteren bij de productie, distributie en registratie van cryptografisch sleutelmateriaal, en door onderzoeken naar kandidaten voor vertrouwensfuncties uit te voeren.
Misstanden bij crematies |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Acht u het aanvaardbaar dat lijken onvoldoende worden gecremeerd en nabestaanden as van het verkeerde lijk mee naar huis krijgen, omdat een crematorium wil bezuinigen op het gebruik van gas?1
Ik acht het niet aanvaardbaar als lijken onvoldoende zouden worden gecremeerd en nabestaanden as van het verkeerde lijk mee naar huis zouden krijgen.
Voor wat betreft de zaak die in deze vraag wordt aangehaald, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Waarom heeft de hoofdofficier van justitie geen onderzoek ingesteld en zelfs geweigerd drie klokkenluiders te horen over ernstige misstanden bij het Dela-crematorium Maaslanden in Heusden?
Door het openbaar ministerie (OM) is naar aanleiding van de melding dat er bij crematorium Maaslanden sprake zou zijn van onvolledige verbranding en vermenging van asresten wel degelijk een onderzoek ingesteld. In het kader van dat onderzoek zijn ook de drie in deze vraag genoemde personen als getuige gehoord.
Waarom acht u het aanvaardbaar dat een hoofdofficier van justitie in zo'n ernstige zaak zich eenzijdig laat informeren door het commerciële crematorium, zich tevreden stelt met een oppervlakkige toets van papieren protocollen, en vervolgens toestaat dat de klokkenluiders worden bedreigd met hoge boetes?
Het onderzoek dat naar aanleiding van de hiervoor genoemde melding is ingesteld omvatte, naast het horen van de getuigen, het opvragen van gegevens bij de energieleverancier omtrent het gasverbruik en het horen van de directie van Dela. Van eenzijdige infomatie-inwinning is derhalve geen sprake. De onderzochte cijfers van het gasverbruik bij Dela over de laatste jaren ondersteunen de beweerde gasreductie uit kostenoverweging niet. Op grond van het verrichte onderzoek is het OM tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van verdenking van enig strafbaar feit gepleegd door Dela. Om die reden is er evenmin een titel voor het verrichten van verder strafrechtelijk onderzoek.
Het OM is verder niet op de hoogte van noch betrokken bij de communicatie tussen Dela en
de in antwoord 2 genoemde personen.
Hangt deze zaak op enige wijze samen met de misstand, die in januari 2014 onder uw aandacht is gebracht, waarbij onder meer resten van een man zijn aangetroffen bij de crematie van twee vrouwen?2
De omschreven kwestie in het artikel van de NRC van zaterdag 24 mei 2014 heeft geen enkele relatie met de column uit het brancheblad «Uitvaartzorg».
Waarom hebt u de vragen over deze laatste zaak nog niet beantwoord?
Inmiddels heeft de Vaste Commissie een brief van mijn hand ontvangen waarin ik zowel antwoord geef op de resterende schriftelijke vragen als voldoe aan het verzoek van de commissie.
Het bericht ‘Aandeelhouders farma belangrijker dan patiënten’ |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aandeelhouders farma belangrijker dan patiënten; onderzoek en ontwikkeling richten zich niet op gezondheidsbehoeften, maar op goed verkopende middelen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling van de schrijvers van dit artikel dat de farmaceutische industrie in onvoldoende mate medicijnen ontwikkelt die een medische toegevoegde waarde hebben?
Idealiter sluit de ontwikkeling van geneesmiddelen aan bij de maatschappelijke behoeften en hebben nieuwe geneesmiddelen een toegevoegde waarde voor de patiënt. Dit gebeurt niet altijd in voldoende mate. Vorig jaar verscheen een update van het WHO-rapport «Priority Medicines for Europe and the World». Het bevat een analyse van «pharmaceutical gaps», dat wil zeggen hiaten in het aanbod van nieuwe geneesmiddelen waar maatschappelijke behoefte aan is. De oorzaak van de hiaten in het aanbod van nieuwe geneesmiddelen kan niet eenzijdig bij «het verdienmodel» van de farmaceutische industrie worden gelegd. Ook het regulatoire systeem (de wettelijke eisen die worden gesteld aan het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen, veelal op basis van Europese regelgeving) is van invloed op het verdienmodel en het al of niet beschikbaar komen van nieuwe geneesmiddelen. De schrijvers van het artikel in het FD spreken in dit verband van overregulering en het ontstaan van een hoge entreebarrière daardoor. Daarnaast is het niet zo dat nieuwe (doorbraak) geneesmiddelen zonder meer op commando kunnen worden ontwikkeld. Het doen van meer onderzoek of verhoging van het onderzoekbudget leidt dan ook niet automatisch tot het op de markt komen van een nieuw geneesmiddel. Veel geneesmiddelen blijven steken in de onderzoeksfase omdat ze niet het gewenste effect hebben. Van het beschikbaar komen van zogenaamde me-too geneesmiddelen gaat overigens wel een gunstige werking uit op de breedte van het behandelarsenaal van de arts en daardoor staan ook meer geneesmiddelen met elkaar in concurrentie.
In de brieven van 2 juli 2013 en 10 juni 20142 aan de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat de ontwikkeling van geneesmiddelen primair een verantwoordelijkheid is van de farmaceutische industrie. Daar waar er onvoldoende prikkels van de markt uitgaan om nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen, bijvoorbeeld omdat de risico’s hoog zijn of de winstmarges laag, ligt ook een rol voor overheden bij de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen. Dit kan één land echter niet alleen: de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen is een internationale aangelegenheid. De publieke bekostiging door één land is dan ook geen reële optie. Welke oplossing ook mogelijk en nodig is, dit zal altijd in internationaal verband plaats moeten vinden.
Ik ben geen voorstander van een breed en ongeclausuleerd onderzoek naar mogelijk effectievere businessmodellen op basis van publieke financiering voor de hele farmaceutische sector.
Vanwege de internationale dimensie en de geringe praktische toepasbaarheid heeft een dergelijk onderzoek in mijn ogen weinig zin terwijl ook de benodigde middelen voor publieke financiering hiervoor simpelweg ontbreken. Wel ben ik bereid meer specifiek beleid in te zetten om de ontwikkeling van geneesmiddelen waar behoefte aan is te bevorderen en te stimuleren. Dit heb ik de afgelopen jaren bijvoorbeeld al gedaan via het Priority Medicines-programma van ZonMw. Ook ben ik bereid om in zeer specifieke gevallen, bijvoorbeeld ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe antibiotica, hierbij ook naar verdien- en bedrijfsmodellen te (laten) kijken. Ik kom daar hieronder nog op terug.
Door de EU wordt al veel gedaan. Ik noem het ook door de schrijvers van het artikel aangehaalde Innovative Medicines Initiative (IMI) van de EU, en daarbinnen het onderdeel New drugs for bad bugs dat zich richt op nieuwe antibiotica. Het nieuwe programma (IMI-2) is deels geïnspireerd door het bovengenoemde WHO-rapport Priority Medicines. Ik ben het niet met de schrijvers eens dat dit initiatief geen waarde zou hebben gezien de betrokkenheid van de farmaceutische industrie. IMI is een publiek-private samenwerking en daar waar belangen gelijk op gaan, zijn er in mijn ogen juist veel voordelen om samen met de industrie te werken en de kennis en kunde en het financiële vermogen van de private en de publieke sector samen te bundelen. Ik zal deze initiatieven binnen mijn mogelijkheden ondersteunen en bevorderen.
De inzet is verder vooral gericht op aanpassingen van en binnen het huidige regulatoire systeem. Hierover wordt al gesproken door onder andere de Europese Regulatory Authorities.
Met name zal ik mij inzetten om de EU-regelgeving op het gebied van markttoelating van genees-en hulpmiddelen door te lichten. Daarbij ligt de focus op vereenvoudiging en verduidelijking van de regelgeving met als resultaat het op een verantwoorde wijze wegnemen van belemmeringen voor het beschikbaar komen van geneesmiddelen waar behoefte aan bestaat. Daarbij dient wel een werkzame balans te worden gevonden tussen de veiligheid en werking van de producten, de toegankelijkheid voor de patiënt en de belangen van de ontwikkelaars en fabrikanten van de genees- en hulpmiddelen.
In vervolg op de Ministeriële Conferentie Antibioticaresistentie op 25 en 26 juni 2014 en gezien het belang van antibiotica voor de volksgezondheid, zal ik in september in overleg treden met een aantal deskundigen over het beschikbaar komen van nieuwe antibiotica. Met hen wil ik verkennen hoe kan worden bevorderd dat nieuwe antibiotica worden ontwikkeld, rekening houdend met de wens om terughoudend te zijn met het gebruik daarvan. Daarbij zal met name ook gekeken worden naar Europese initiatieven en onderzoeken op dit gebied en de wijze waarop de ontwikkeling en de productie ook financieel kan worden bewerkstelligd en bestendigd.
Bent u van mening dat binnen de farmaceutische industrie in zijn huidige vorm de juiste financiële prikkels aanwezig zijn om te zorgen voor de innovatie die nodig is om de zorg naar een hoger niveau te brengen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat binnen de farmaceutische industrie momenteel voldoende wordt geïnvesteerd in wetenschappelijk onderzoek in verhouding tot de winst die farmaceutische bedrijven maken? Zo ja, waarom?
Ik kan niet beoordelen of er binnen de farmaceutische industrie momenteel voldoende wordt geïnvesteerd in wetenschappelijk onderzoek in verhouding tot de winst die farmaceutische bedrijven maken. Enerzijds beschik ik niet over betrouwbare gegevens ten aanzien van investeringen en winsten van de overwegend buitenlandse bedrijven om dat te kunnen beoordelen. Anderzijds is er geen norm die aangeeft wat voldoende is en leidt niet elke (verhoging van de) investering tot het op de markt komen van een nieuw geneesmiddel met een toegevoegde waarde. Belangrijker is of en zo ja welke nieuwe geneesmiddelen er daadwerkelijk beschikbaar komen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar mogelijk effectievere businessmodellen voor de farmaceutische sector op basis van publieke financiering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Zorgverzekeringswet, te houden op 5 juni 2014?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen vóór 5 juni 2014 te beantwoorden.
Het bericht over het hardhandig neerslaan van vredige protesten in Ethiopië |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ethiopia: Brutal Crackdown on Protests» van Human Rights Watch?1
Ja.
Wat is uw reactie op de rol van de Ethiopische veiligheidsfunctionarissen die tijdens het neerslaan van vreedzame demonstraties in de Oromia regio gebruik hebben gemaakt van (excessief) geweld tegen de demonstranten waarbij vele doden en gewonden zijn gevallen?
In de periode van 30 april tot 2 mei hebben gewelddadige protesten plaatsgevonden in acht universiteitssteden in de provincie Oromia, naar verluid in reactie op de uitbreidingsplannen van de stad Addis Abeba. Hoewel gedetailleerde informatie niet voorhanden is, bestaat de indruk dat de reactie van de Ethiopische veiligheidstroepen disproportioneel is geweest. Dit vindt het kabinet zorgwekkend.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van Amnesty International dat er tijdens de demonstraties vele demonstranten willekeurig zijn gearresteerd, worden vastgehouden zonder aanklacht en enig contact met de buitenwereld en zijn afgevoerd naar onofficiële plekken voor detentie, waaronder enkele politie trainingskampen, waarbij de kans op marteling zeer groot is?2 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja. Het kabinet vindt deze berichten zeer zorgelijk.
Heeft u over dit voorval contact gehad met uw Ethiopische ambtsgenoot om uw zorgen over de gang van zaken over te brengen? Zo nee, op welke termijn bent u dit van plan te doen?
In EU-kader is een gesprek gevoerd met de Ethiopische Minister van Buitenlandse Zaken, waarin gedeelde zorgen over het neerslaan van de Oromia protesten zijn besproken. In een recent gesprek met de Ethiopische ambassadeur op het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn de Nederlandse zorgen over deze kwestie eveneens overgebracht.
Wat zijn uw mogelijkheden – gezien het feit dat Ethiopië een partnerland is van Nederland en Veiligheid en Rechtsorde een van onze speerpunten is aldaar- om toe te zien op naleving door de Ethiopische overheid van het recht op een eerlijk proces en goede behandeling van de gearresteerde demonstranten?
Binnen het door Nederland gefinancierde Veiligheid en Rechtsorde programma wordt, in samenwerking met het Ethiopische Ministerie van Justitie, aandacht besteed aan de opleiding van rechters, politie onderzoekers alsook openbaar aanklagers. Eveneens wordt ondersteuning geboden aan de toegang tot rechtsbijstand en het verbeteren van omstandigheden in de gevangenissen, ook tijdens de voorarrestperiode. Aanvullend ondersteunt Nederland een Ethiopische NGO die mensenrechten trainingen voor politiemensen en gevangenispersoneel verzorgt.
Op welke wijze gaat u in internationaal en Europees verband aandacht vragen voor deze kwestie? In welke internationale fora bent u van plan dit te bespreken? Streeft u hierbij naar het gezamenlijk overbrengen aan de Ethiopische autoriteiten dat (excessief) geweld tegen demonstranten onacceptabel is en moet stoppen?
Zie antwoord op vraag 4
Wat is uw oordeel over de huidige situatie in Ethiopië omtrent het respecteren van mensenrechten?
De mensenrechtensituatie in Ethiopië is zodanig dat hierover regelmatig met de Ethiopische autoriteiten een kritische dialoog wordt gevoerd, onder meer in het kader van de artikel 8 dialoog, die de EU met de Ethiopische regering voert. Waar nodig spreekt Nederland de Ethiopische autoriteiten ook bilateraal aan op mensenrechtenkwesties. Daarnaast heeft Nederland deze zorgen ook begin mei in VN-verband opgebracht tijdens de 19e zitting van de Universal Periodic Review (UPR) van Ethiopië, waarbij Nederland onder meer een aanbeveling heeft gedaan over de vrijheid van meningsuiting.
Deelt u de mening van Human Rights Watch en Amnesty International over de verslechterende situatie in Ethiopië op het gebied van de waarborging van mensenrechten en persvrijheid? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit in bilateraal en multilateraal verband aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van plan om vanuit de Nederlandse ambassade door middel van publieke statements meer focus te leggen op en de dialoog aan te gaan met de Ethiopische autoriteiten over mensenrechten en persvrijheid? Zo nee, waarom niet? Wat doet Nederland al op dit gebied of bent u van plan te gaan doen?
De EU heeft in een publieke verklaring van 6 mei jl. duidelijk haar zorgen geuit over de recente ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en persvrijheid. Daarnaast woont Nederland, in samenspraak met gelijkgezinde collega’s, in een aantal gevallen rechtszittingen bij in zaken waarbij de persvrijheid in het geding lijkt te zijn.
Publieke uitingen van zorg zijn evenwel binnen de Ethiopische context niet altijd het meest effectieve middel om mensenrechtenkwesties aan de orde te stellen. Daarom voert Nederland, al dan niet in EU verband, ook een dialoog hierover met de Ethiopische autoriteiten buiten het publieke domein.
Bent u ervan op de hoogte dat het nog altijd voorkomt dat verzekerden van zorgverzekeraars geen inzage krijgen in de onderliggende verrichtingen en de diagnose die tot hun zorgnota leiden, waardoor zij niet kunnen controleren of hun zorgnota juist is?
Zoals aangegeven in mijn recente brief over kostenbewustzijn acht ik het van groot belang dat patiënten/verzekerden inzicht krijgen in hun zorgnota. Om die reden heb ik een traject in gang gezet om de inzichtelijkheid van de zorgnota te verbeteren. Dat traject ligt op schema. Voor DBC-zorgproducten geopend vanaf 1 juni 2014 zal de zorgnota uitgebreid worden met onder meer de verrichte zorgactiviteiten (contactmomenten, operaties, et cetera). De eerste DBC-zorgproducten geopend vanaf 1 juni worden op zijn vroegst medio augustus gedeclareerd bij de zorgverzekeraars. Vanaf medio augustus zullen patiënten/verzekerden dus gaandeweg een beter inzichtelijke zorgnota krijgen.
Hoe verhoudt zich dat tot de door u in het Algemeen overleg van van 26 maart 2014 aangekondigde inspanningen om de zorgnota per juni 2014 begrijpelijker en gedetailleerder te maken? Moet daaronder ook worden verstaan dat verzekerden toegang hebben tot de geregistreerde verrichtingen en diagnose, als zij vermoeden dat hun zorgnota onjuist is? Zo nee, wanneer wordt dat wel mogelijk?
Zie antwoord vraag 1.
Liggen de voorbereidingen voor een begrijpelijke zorgnota per juni 2014 op schema? Ontvangen alle verzekerden vanaf juni een meer begrijpelijke en beter controleerbare zorgnota?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kunnen verzekerden tot het moment dat bovengenoemde verbeteringen zijn doorgevoerd controleren of hun zorgnota’s kloppen, als zij naast een slecht begrijpbare nota ook nog eens geen toegang krijgen tot de onderliggende informatie?
Ook op dit moment zijn zorgaanbieders al verplicht relevante informatie op de nota te vermelden. Hierbij kan gedacht worden aan de zorgprestatie, de consumentenomschrijving van de zorgprestatie, de diagnose, het specialisme en de verwijzer. Vanaf 1 juni 2014 wordt deze informatie uitgebreid met de zorgactiviteiten, inclusief een consumentenvertaling hiervan. Partijen hebben zich in bestuurlijke afspraken gecommitteerd aan het verbeteren van de zorgnota en de terugkoppeling van deze informatie aan patiënten/verzekerden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) legt informatie- en transparantieverplichtingen op en ziet hier op toe. Verzekeraars en zorgaanbieders zijn tot 1 juni 2014, wanneer de beter inzichtelijke zorgnota in werking treedt, formeel niet verplicht informatie uit te leveren aan patiënten op het niveau van geleverde zorgactiviteiten. Patiënten/verzekerden kunnen zich evenwel altijd wenden tot hun verzekeraar (zie antwoord vraag 7,8 en 9) als zij vragen hebben over de ontvangen zorgnota.
Zijn zorgverzekeraars verplicht de onderliggende registraties beschikbaar te stellen of verzekerden door te verwijzen naar de betreffende zorgaanbieder?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn zorgaanbieders verplicht de onderliggende registraties beschikbaar te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moeten verzekerden doen die nu vermoeden dat hun zorgnota foutief is, maar de onderliggende registraties niet te zien krijgen die leiden tot een bepaald zorgproduct en een bepaalde rekening?
Zoals in de brief over kostenbewustzijn is aangegeven wordt nog niet overal eenduidig omgegaan met het ontvangen en verwerken van vragen en klachten van patiënten/verzekerden over de zorgnota. Om die reden hebben de koepels van verzekeraars en ziekenhuizen afspraken gemaakt over de afhandeling van vragen en klachten en wie hier op welk moment voor verantwoordelijk is, zodat patiënten en verzekerden hier snel in geholpen worden en niet van het kastje naar de muur worden gestuurd. Deze afspraken zijn in concept gereed en worden binnenkort formeel bestuurlijk vastgesteld. Uitgangspunt in de afspraken is dat de verzekeraar het aanspreekpunt voor verzekerden is, wanneer zij vragen hebben over hun zorgnota. De Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) kan binnen die taakverdeling ingeroepen worden wanneer verzekerde en verzekeraar er onverhoopt toch niet uitkomen.
De NZa ziet in het algemeen toe op de naleving van wet- en regelgeving omtrent transparantie, producten en tarieven. DBC-Onderhoud vervult daarbinnen een ondersteunende rol, die onder meer vorm krijgt door het verschaffen van informatie over prijzen van behandelingen op de website www.opendisdata.nl.
Bij welke externe instantie kunnen verzekerden hun klachten kwijt over de samenstelling van de zorgnota of over de weigering van zorgverzekeraars of zorgaanbieders om nader inzicht te geven in de opbouw van de nota?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven wat de rol is van respectievelijk zorgverzekeraars, de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeraars, de zorgaanbieders, de klachtencommissie van de zorgaanbieders, platformen als DBC-Onderhoud en de Nederlandse Zorgautoriteit?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat Duitse agenten asielzoekers weigeren aan de grens |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Duitsers hekelen Teeven»?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat het «een broodje aap verhaal» is dat Duitse agenten asielzoekers aan de grens kunnen weigeren?
Voor de beantwoording van uw vragen dient een scherp onderscheid te worden gemaakt tussen illegale immigranten en asielzoekers.
Naar aanleiding van het bericht in de Telegraaf heb ik direct navraag gedaan bij mijn Duitse collega. Hij heeft bevestigd dat, indien een vreemdeling een verzoek om internationale bescherming bij de Bundespolizei kenbaar maakt, dit wordt doorgeleid naar het Bundesambt für Migration und Flüchtlinge (de Duitse IND) en een beslissing zal worden genomen welke Lidstaat verantwoordelijk is voor de asielprocedure. De vreemdeling wordt in dat geval door Duitsland dus niet teruggestuurd naar Nederland, zonder dat sprake is geweest van een formele beslissing op de asielaanvraag. Daarbij maakt het geen verschil of de vreemdeling wordt aangetroffen op of nabij de binnengrens.Op basis van het Verdrag tussen Duitsland en de Benelux inzake het overnemen van personen aan de grens2, is het mogelijk dat Duitsland illegale immigranten afkomstig uit Nederland, overdraagt aan Nederland. Omgekeerd kan Nederland ook illegale immigranten afkomstig uit Duitsland overdragen aan Duitsland.Er is, wat het in behandeling nemen van asielaanvragen en de overdracht van illegale immigranten betreft, geen sprake van verschillen tussen de bevoegdheden van de controlerende autoriteiten en ik zie dan ook geen aanleiding de bevoegdheden van de Koninklijke Marechaussee aan te passen.
Zo ja, hoe verklaart u dan dat de voorzitter van de Duitse politievakbond GDP stelt dat Duitse agenten asielzoekers gewoon terugsturen aan de grens met Nederland, zowel bij eerste asielaanvragen in Nederland als in Duitsland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Koninklijke Marechaussee per direct dezelfde bevoegdheden te geven als de Duitse politie, zodat zij illegalen direct achter de grens meteen kunnen terugsturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat gemeenten in de biblebelt fors minder geld per jongere krijgen dan andere gemeenten |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Sterke sociale cohesie kost gemeenten in de biblebelt geld» en «Arm en zwak de dupe»?1 2
Ja, het bericht is mij bekend.
Kloppen de conclusies uit het onderzoek van Binnenlands Bestuur dat gemeenten in de biblebelt fors minder geld krijgen per jongere? Zo ja, waarom is daarvoor gekozen? Zo nee, waarom kloppen de conclusies niet?
In de bestuursafspraken 2011–2015 is vastgelegd dat we in 2015 het budget verdelen naar historisch gebruik van jeugdhulp. De komende jaren werken we toe naar een objectieve verdeling op basis van indicatoren die de behoefte aan jeugdhulp voorspellen. In de meicirculaire 2013 was al te zien dat sommige gemeenten veel minder jeugdzorg per kind verbruiken dan anderen. De in het artikel genoemde gemeenten in de Bible belt zijn daarbij overigens bij lange na niet de enige gemeenten. Alle gemeenten krijgen nu budget voor wat ze gebruiken, en dus de hoeveelheid geld die ze in 2015 nodig hebben. Niet meer en niet minder.
Klopt het dat gemeenten in provincies die forse uitgaven doen aan jeugdzorg via het verdeelmodel straks ook meer te besteden hebben per jongere dan gemeenten in provincies die zuiniger waren? Zo ja, waarom is daarvoor gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de verwachting dat de gemeente Bunschoten maar 402 euro per jongere krijgt, terwijl het landelijk gemiddelde op 919 euro ligt en er bovendien gemeenten zijn die ruim 700 euro meer ontvangen per jongere? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u die verschillen niet te hoog? Waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend dat de gemeente Bunschoten samen met de kerkelijke diaconie veel heeft geïnvesteerd in een preventieve aanpak? Wat vindt u daarvan?
Het voorbeeld van Bunschoten kan een aanwijzing zijn dat het inderdaad lukt om lagere kosten van jeugdhulp te realiseren door kinderen die het nodig hebben te helpen met lichtere vormen van zorg, bijvoorbeeld door er eerder bij te zijn, meerdere problemen in 1 keer aan te pakken en hun netwerk beter te betrekken.
Vanaf 2016 zal in toenemende mate met objectieve indicatoren die de behoefte aan jeugdhulp voorspellen een definitieve verdeling worden gemaakt. Hiervoor worden analyses gemaakt van de verklarende factoren voor de variatie in jeugdhulpgebruik per gemeente.
Gemeenten zullen risico’s op hoge jeugdhulpkosten zelf moeten opvangen door daar budget voor te reserveren of door risico’s te delen in regionale samenwerkingsverbanden.
Hoe worden gemeenten als Bunschoten die de afgelopen jaren veel geld hebben geïnvesteerd in deze preventie in het verdeelmodel tegemoetgekomen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe worden gemeenten die op grond van jeugdzorg-gegevens uit het verleden relatief weinig middelen beschikbaar krijgen gecompenseerd als zij onverhoopt toch met een piek in de kosten te maken krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat het eerste schip met teerzandolie volgende week in Europa aankomt |
|
Carla Dik-Faber (CU), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «First shipment of Canadian tar sands heads towards EU shores»?1
Ja.
Kunt u dit bericht bevestigen?
De Nederlandse overheid is niet actief betrokken in de oliehandel en heeft daarom geen inzicht in individuele transacties. De Nederlandse overheid beschikt ook niet over gegevens over plaats van aankoop en herkomst van olie. De reden is dat brandstofleveranciers zelf niet over deze gegevens beschikken en er daarom ook niet over kunnen rapporteren. Hierover is uw Kamer reeds geïnformeerd in de brief van Staatssecretaris Atsma van 16 november 2011 (kamerstuk 32 357-32).
Kunt u aangeven of deze olie – in onbewerkte of bewerkte vorm – ook in Nederland zal aankomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een keuzemogelijkheid voor consumenten om deze olie niet af te nemen, maar wel aardolieproducten van andere herkomst? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Transparantie in de fossiele keten acht ik van belang. Het is zonder internationale afspraken echter niet mogelijk – en vanwege het belang van een internationaal gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven niet wenselijk – om alleen in Nederland een keuzesysteem op te zetten. Olie wordt grotendeels uit het buitenland geïmporteerd. Het vermelden en registreren van de herkomst is internationaal echter niet verplicht. Daarom weten Nederlandse importeurs en/of leveranciers vaak ook niet wat de herkomst is van de producten die zij aanbieden. Om deze reden is het dan ook niet mogelijk deze informatie aan consumenten aan te bieden. Voor consumenten is dus nu niet na te gaan wat de herkomst van de olie is waaruit de eindproducten zijn samengesteld.
Ruwe oliesoorten zijn nog individueel te identificeren. Echter, nadat ruwe olie is verwerkt tot olieproducten zijn de producten doorgaans identiek, en is het aan het olieproduct niet meer te zien met welke ruwe oliesoort het is gefabriceerd. Een liter benzine is een liter benzine.
De olieproducten worden ook in dezelfde tanks opgeslagen en vermengd. Het opzetten van gescheiden logistieke systemen voor olieproducten, die gefabriceerd zijn met de diverse ruwe oliesoorten, zou gepaard gaan met hoge kosten en grote administratieve lasten, zowel voor het Nederlandse bedrijfsleven als de Nederlandse consument.
Bovendien wordt binnenkort het voorstel van de Europese Commissie verwacht voor uitwerking van artikel 7a van de Richtlijn Brandstofkwaliteit. Hierin wordt geregeld hoe brandstofleveranciers moeten rapporteren over de CO2-reductie van 6% die zij in 2020 gerealiseerd moeten hebben in de keten fossiele transportbrandstoffen. De Staatssecretaris van IenM heeft al in haar brief van
5 december 2013 (Kamerstuk 21 501-08-494) aan uw Kamer toegezegd naar aanleiding van dit nieuwe voorstel met uw Kamer in debat te zullen gaan over hoe de gewenste transparantie in de keten fossiele transportbrandstoffen gerealiseerd kan worden, rekening houdend met de lasten voor het bedrijfsleven. Het is verstandig om eerst de besluitvorming over dit voorstel af te wachten.
De regering zal ook uitvoering geven aan de motie van Kamerlid Jan Vos (Kamerstuk 33 834-17) en in kaart brengen welke juridische en economische obstakels er zijn om volledige transparantie van de brandstoffenmix te realiseren. Naar aanleiding van de resultaten van deze inventarisatie zullen de Staatssecretaris van IenM en ik uw Kamer verder informeren welke mogelijkheden er zijn.
Indien het antwoord op vraag 4 negatief is, bent u bereid deze keuzemogelijkheid in ieder geval voor de Nederlandse markt te creëren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uiteenzetten hoe de import van deze CO2-intensieve olie zich verhoudt tot de doelen van het Europese klimaatbeleid en de Fuel Quality Directive?
De behandeling van CO2-intensieve oliesoorten is naar de mening van het kabinet een internationaal vraagstuk. Nederland zet zich in voor een Europees klimaatbeleid, dat betekenisvolle stappen zet in de richting van een duurzame energievoorziening. Dat is ook zo afgesproken in het Energieakkoord. Omdat het milieu om een internationale aanpak vraagt, en nationale grenzen overstijgt, zijn internationale afspraken van groot belang. Daarom maakt Nederland zich sterk voor het opnemen van een CO2-reductiedoel voor de EU van 40% als minimale uitkomst van het onderhandelingsproces over het Europese Klimaat- en Energiepakket. De uiteindelijke Europese CO2-reductiedoelstelling zal verdeeld worden over zowel de ETS als de non-ETS sector. Voor wat betreft hun raffinage-activiteiten vallen oliemaatschappijen onder het ETS. Het is de verantwoordelijkheid van de oliebedrijven om te bepalen op welke wijze zij de CO2-reductiedoelstelling in het kader van het ETS willen realiseren. Voor Nederland ligt er in de non-ETS sector een afspraak in het kader van het SER-Energieakkoord om in het wegtransport in 2030 maximaal 25 Megaton CO2 uit te stoten (een reductie van 17% t.o.v. 1990) en in 2050 de CO2-uitstoot van de transportsector met 60% te hebben gereduceerd. Dit is een forse ambitie. Het is daarom van belang dat er op EU-niveau instrumenten blijven die sturen op CO2-reductie van zowel brandstoffen als voertuigen. Nederland zet zich daarom in voor de voortzetting van een CO2-reductiedoelstelling voor de keten fossiele brandstoffen in de Richtlijn Brandstofkwaliteit, ook na 2020.
Voor de periode tot 2020 geldt dat brandstofleveranciers in de EU in 2020 moeten aantonen dat zij over de gehele keten fossiele brandstoffen 6% CO2 hebben bespaard. Hoe verschillende ruwe oliesoorten hierbinnen moeten worden behandeld zal worden bediscussieerd in de besluitvorming over het voorstel van de Europese Commissie over art. 7a van de Richtlijn Brandstofkwaliteit. Dit voorstel wordt binnenkort verwacht. De inzet van meer CO2-intensieve oliën in de brandstofmix leidt er voor de brandstofleveranciers toe dat zij elders meer inspanning zullen moeten leveren om te komen tot de vereiste 6% CO2-reductie over de keten fossiele brandstoffen.
Een islamitische geweldsprediker |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Al-Haddad leidt vrijdaggebed in moskee»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de boodschap van geweldspredikers als Al-Haddad funest is voor de integratie? Zo neen, waarom niet?
Voor succesvolle integratie is het nodig dat wij kunnen bouwen op een fundament van gedeelde kernwaarden. Het is het aan de overheid om (de kernwaarden van) de democratische rechtsstaat te beschermen. Discriminatoire uitlatingen, oproepen tot haat of het aanzetten tot geweld zijn ontoelaatbaar en staan de integratie van in de weg. Iedereen in Nederland dient zich aan de wet te houden. Gedrag dat de kernwaarden van de Nederlandse samenleving bedreigt, wordt niet getolereerd. Net als overtuigingen die op zodanige manier in de publieke ruimte worden uitgedragen, dat anderen hierdoor in hun vrijheid worden beperkt. Het openbaar ministerie beslist per geval over eventuele vervolging.
Op welke wijze worden de activiteiten van de heer Al-Haddad in Almere gemonitord gezien het feit dat deze plaats is aangemerkt als «jihadgemeente»?
Ik kan in het openbaar geen mededelingen doen over de toepassing van maatregelen op individuele basis. Wel kan ik u laten weten dat de burgemeester van Almere mevrouw Jorritsma op 3 april jongstleden via Twitter het volgende heeft laten weten: «Almere behoort niet tot de geprioriteerde gemeenten vanwege jihadgangers en radicalisering». Ook heeft de burgemeester van Almere op donderdag 16 januari 2014 op de Politieke Markt te Almere laten weten het volstrekt oneens te zijn met de door deze imam gedane uitspraken. De uitnodigende partij (Moslimjongeren Almere) is door de burgemeester gewezen op haar verantwoordelijkheden en de risico’s. Daarnaast heeft de gemeente reguliere contacten met verschillende religieuze instellingen in haar stad, waaronder het moskeebestuur.
Het bericht dat minimaal 33% en mogelijk zelfs 60% van de inwoners van Herpen besmet is met Q-koorts |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de resultaten van het bevolkingsonderzoek naar besmetting met Q-koorts dat de GGD Hart voor Brabant begin dit jaar heeft laten uitvoeren onder 1.517 van de 2.163 inwoners in het Brabantse dorp Herpen?
Ik ben op de hoogte van de eerste resultaten van het onderzoek dat de GGD Hart voor Brabant in Herpen heeft uitgevoerd. Zoals vermeld in mijn brief van januari 2013, in reactie op Kamervragen van de heer Van Gerwen, financiert het Ministerie van VWS deze studie.
Bent u er ook van geschrokken dat minimaal 33% en mogelijk zelfs 60% van de inwoners van Herpen met Q-koorts besmet is (geweest)?
Dat in ieder geval minimaal 33% en mogelijk zelfs meer van de onderzochte inwoners uit Herpen besmet is geweest met Q-koorts komt niet onverwacht. Eerder onderzoek wees uit dat al in 2007 ruim een kwart van de inwoners van Herpen besmet was geraakt.
Deelt u de mening dat het, gezien het feit dat er met de reguliere testmethode 507 positieve diagnoses werden gesteld en met de nieuwe InnatOss methode 900 positieve diagnoses werden gesteld, van belang is dat de Q-koortstest van InnatOss zo snel mogelijk wordt gevalideerd? Zo ja, wat kunt u doen om erkenning van deze test te bespoedigen?
Pas als er een grondige validatie van deze test is uitgevoerd, zal duidelijk worden wat een positieve uitslag van deze nieuwe test, zonder dat dit bevestigd werd met andere laboratoriumtesten, betekent. Het bedrijf dat de gebruikte Q-koorts test produceert werkt hard aan deze validatie. Wij hebben geen signalen dat acties van de overheid hierbij nodig zijn.
Deelt u de mening dat zeer opmerkelijk is dat er in Herpen 7 jaar na de eerste Q-koorts uitbraak nog 6 inwoners van Herpen met gezondheidsklachten zijn gevonden die zich nader moeten laten onderzoeken om vast te stellen of ze chronische Q-koorts hebben?
Patiënten die acute Q-koorts hebben gehad zijn, indien nodig, gecontroleerd op chronische Q-koorts en in de gebieden waar veel Q-koorts voorkwam zijn ook mensen met hart- en vaataandoeningen die gevoelig maken voor chronische Q-koorts onderzocht. Het onderzoek dat in Herpen uitgevoerd is, is bedoeld om te onderzoeken of er ook mensen zijn die zonder dat zij het weten mogelijk chronische Q-koorts hebben. In die opzet is het onderzoek geslaagd.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er bij mensen die besmet zijn met chronische Q-koorts snel een diagnose wordt gesteld, zodat er een passende behandeling kan worden toegepast?
Het is zeker van belang dat bij de bewoners van Herpen waar sprake is van mogelijk chronische Q-koorts snel een diagnose wordt gesteld. Bij bewezen chronische Q-koorts is de bacterie nog aanwezig in het lichaam. De bacterie kan zich hechten aan het hart en of bloedvaten waardoor men ernstig ziek kan worden. De diagnose chronische Q-koorts kan men alleen stellen door een combinatie van bloedtesten, lichamelijk onderzoek en eventueel andere aanvullende onderzoeken zoals een scan. Daarom heeft de huisarts contact opgenomen. De bewuste personen zijn ondertussen verwezen en zijn of worden nader onderzocht om na te gaan of zij ook daadwerkelijk chronische Q-koorts hebben.
Gelukkig hebben veel mensen waarbij er mogelijk sprake is van chronische Q-koorts op basis van de bloeduitslag uiteindelijk géén bewezen chronische Q-koorts.
Deelt u de mening dat, gezien de diagnosering van mogelijk 6 patiënten met chronische Q-koorts in Herpen, het bevolkingsonderzoek in Herpen dient te worden uitgebreid naar andere dorpen in de buurt van Herpen?
De uitslagen van de testen zijn slechts een beperkt onderdeel van het totale onderzoek. Op dit moment is de GGD druk bezig met de analyse van alle vragenlijsten en bloedgegevens. De uiteindelijke studieresultaten volgen naar verwachting in het voorjaar van 2015. Ik wacht het uiteindelijke resultaat van dit onderzoek en de daarbij behorende conclusies en aanbevelingen af, voordat ik mij laat adviseren over nut en noodzaak van een uitgebreider onderzoek.
Bent u – gezien de diagnosering van mogelijk 6 patiënten met chronische Q-koorts in Herpen – bereid om ook in de omgeving van de andere geitenbedrijven die besmet zijn of waren met Q-koorts bevolkingsonderzoek te laten uitvoeren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe duidt u het dat er bij de GGD de afgelopen jaren slechts 74 meldingen van Herpenaren zijn binnengekomen over besmetting met Q-koorts, terwijl uit dit bevolkingsonderzoek blijkt dat er minimaal 507 inwoners van Herpen besmet zijn met Q-koorts? Bent u het met de GGD eens dat het aantal meldingen slechts het topje van de ijsberg is?
Van infectieziekten is bekend dat meer mensen worden besmet dan dat er ziek worden. Wanneer (ernstige) ziekteverschijnselen ontbreken gaat men over het algemeen niet naar de huisarts en wordt er geen diagnose gesteld. Er zal dus, zoals gebruikelijk bij infectieziekten, sprake zijn van reguliere onderdiagnostiek van de acute Q-koorts besmetting. Uit de literatuur was al bekend dat 60% van de besmettingen met de Q-koorts bacterie asymptomatisch verloopt. Uit onderzoek van Sanquin bleek dat maar 8% van de bloeddonoren die Q-koorts heeft doorgemaakt ook gemeld was. De verhouding in Herpen en meer informatie over acute en chronische klachten moet nog volgen uit de analyse van de vragenlijsten.
Welke schatting kunt u op basis van dit bevolkingsonderzoek maken over het totaal aantal Q-koortsbesmettingen in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat dergelijke grote aantallen burgers besmet raken met een zoönose? Zo ja, deelt u de mening dat er fundamentele stappen moeten worden gezet om de omvang en aard van de veehouderij in Nederland te beperken? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het Kabinetsstandpunt inzake omvang intensieve veehouderij en schaalgrootte van 14 juni 2013 (Kamerstuk 28 973, nr. 134).
Heeft de stichting Q-support al een bestedingsreglement vastgesteld en activiteiten verricht om Q-koortspatiënten te ondersteunen met de 10 miljoen euro die de Rijksoverheid ter beschikking heeft gesteld voor hulp aan Q-koortspatiënten? Heeft u al meer inzicht of de Q-koortspatiënten voldoende kunnen worden geholpen door de Stichting Q-support en in de inzet van de 10 miljoen euro?
Q-support is op 12 februari 2014 in Herpen officieel van start gegaan. Ik heb daar de hoop uitgesproken dat de Stichting Q-support veel kan betekenen voor de slachtoffers van de Q-koorts-epidemie. Q-support is zeer voortvarend van start gegaan, het meerjarenplan en het bestedingenreglement zijn vastgesteld en de eerste signalen geven mij het vertrouwen dat veel patiënten geholpen kunnen worden met het advies en de begeleiding die Q-support kan bieden. Ik heb u toegezegd dat een jaar nadat de stichting van start is gegaan geëvalueerd zal worden. Zoals in mijn eerdere brieven vermeld, zal ik de Kamer dus rond september 2014 rapporteren over de eerste bevindingen. Q-support heeft reeds opdracht gegeven tot het uitvoeren van een evaluatie. Vanzelfsprekend kan dit slechts een deelevaluatie zijn over de eerste fase van Q-support.
Het bericht ‘Eén op de twintig jongeren gebruikt Ritalin bij toetsen’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eén op de twintig jongeren gebruikt Ritalin bij toetsen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat middelen als Ritalin, angstremmers en slaapmiddelen door ongeveer 10% van de jongeren worden gebruikt als «breindoping» rondom tentamens?
Ja.
Weet u op welke manier jongeren in het bezit komen van Ritalin, angstremmers en slaapmiddelen voor het gebruik rondom tentamens? Zijn er aanwijzingen dat artsen deze middelen ten onrechte voorschrijven? Zo ja, op welke manier kan dit gestopt worden?
Nee, ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat artsen deze zware medicatie ten onrechte, bijvoorbeeld in verband met examens, zouden voorschrijven. Ik ga er dan ook vanuit dat de jongeren deze middelen op een illegale manier verkrijgen, mogelijk via het internet (zie tevens antwoord op vraag 4).
De enige legitieme weg om genoemde medicatie te verkrijgen is door tussenkomst van een arts op basis van medisch inhoudelijke gronden. De geregistreerde indicatie voor het gebruiken en voorschrijven van Ritalin is de behandeling van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Dat sprake is van een dergelijke aandoening moet dus eerst worden vastgesteld.
Volgens de richtlijn dient in beginsel eerst een andere behandeling te worden ingezet, zoals cognitieve gedragstherapie. Pas in het geval dat dit onvoldoende verbetering oplevert, kan medicatie worden voorgeschreven.
Zijn er aanwijzingen dat jongeren via illegale handel aan Ritalin, angstremmers en slaapmiddelen komen? Zo ja, wat is de omvang van deze illegale handel en wat wordt er ondernomen om hieraan een einde te maken?
Aangezien de medicatie alleen onder strikte voorwaarden via het reguliere circuit verkrijgbaar is, zal deze op illegale manier worden verkregen. Uit onderzoek van het IVO «Niet voorgeschreven gebruik van ADHD medicatie» (november 2010) blijkt dat er op internet ook mogelijkheden zijn om Ritalin zonder recept te verkrijgen. Ook wordt ADHD medicatie door particulieren op internetfora aangeboden, zo blijkt uit het onderzoek van het IVO.
De omvang van de op illegale manier verkregen ADHD-medicatie is mij niet bekend. Het te koop aanbieden van deze geneesmiddelen is overigens verboden.
Voorkomen moet worden dat jongeren ADHD-medicatie onder elkaar verhandelen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) krijgt met regelmaat meldingen over het te koop aan bieden van receptplichtige geneesmiddelen op vraag- en aanbodsites. De IGZ vraagt de betreffende websitehouder om de advertenties te verwijderen en adviseert hen om zelf de website op dergelijke advertenties te screenen om overtredingen in de toekomst te voorkomen.
Voor zover het gaat om vervalste geneesmiddelen en niet op legale wijze produceren en distribueren van geneesmiddelen heeft de overheid voor verkoop van geneesmiddelen verschillende publiekscampagnes opgezet. In dit verband verwijs ik naar mijn brief d.d. 5 juli 2013 aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012 – 2013, 29 477, nr. 254) over de stand van zaken beleidsagenda vervalste geneesmiddelen en medische hulpmiddelen. Ik overweeg om in een volgende campagne expliciet aandacht te besteden aan gebruikers die op illegale wijze geneesmiddelen aanschaffen.
Het gebrek aan kennis over de onderliggende oorzaken van suïcidaal gedrag |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Mental health: A road map for suicide research and prevention»1, waarin staat dat er een gebrek aan kennis is over de oorzaken van suïcidaal gedrag?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal zelfdodingen in Nederland met 30% is toegenomen in de periode 2008–2012?
Het is mij bekend dat het aantal suicides is toegenomen gedurende de aangegeven periode met 30%. Ik heb dit percentage ook vermeld in mijn brief van 24 januari 2014 waarbij ik de Landelijke agenda suicidepreventie en de Jaarrapportage vermindering suicidaliteit 2013 aan uw Kamer heb aangeboden. Uiteraard vind ik het van belang dat het aantal suicides zal afnemen. Daarom ben ik verheugd dat landelijke partijen gezamenlijk de Landelijke agenda suicidepreventie hebben gefomuleerd waar gedurende 2014 tot en met 2017 uitvoering aan zal worden gegeven. Belangrijke inzet van deze agenda is gericht op de vroegsignalering en verbetering van de hulpverlening.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat het aantal zelfdodingen fors daalt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stelling van Prof. Dr. Aleman en Prof. Dr. Denys dat er onvoldoende kennis wordt opgebouwd over de onderliggende oorzaken van suïcidaal gedrag en de behandeling ervan?
Het is de verantwoordelijkheid van de beroepsgroep(en) zelf om daar waar leemtes in kennis zitten op het terrein van oorzaken en/of behandeling, wetenschappelijk onderzoek op te zetten en uit te voeren. Er is veel onderzoek beschikbaar over oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan suicide zoals depressie, scheiding en alcoholisme, kennis over de mechanismen die leiden tot suïcidaal gedrag is nog voor verbetering vatbaar.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat er overtuigend bewijs is dat adequate preventie en behandeling van bepaalde aandoeningen, zoals depressie en alcoholverslaving, zelfmoordcijfers kunnen verlagen?
Deze conclusie is heel belangrijk, maar biedt geen nieuwe inzichten. Adequate preventie in de zin van vroegsignalering, maakt dan ook deel uit van de eerder genoemde Landelijke agenda suïcidepreventie. Daarnaast zal ook aandacht worden besteed aan verbetering van implementatie van de richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag, met het oog op verbetering van de hulpverlening. In genoemde richtlijn wordt aandacht besteed aan de genoemde aandoeningen.
Deelt u de mening dat suïcidaliteit niet moet worden gezien als een medische complicatie, maar als een aparte stoornis?
Ik laat het aan de beroepsgroep over om te beoordelen op welke wijze zij suicidaliteit willen classificeren.
Bent u voornemens naar aanleiding van dit onderzoek meer aandacht te besteden aan preventie van suïcide? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat het van belang is om in te zetten op preventie van suïcide. Met de voorgestelde aanpak in de Landelijke agenda suïcidepreventie, wordt hieraan gedurende 2014–2017 gevolg gegeven. Ik heb daar € 1,1 miljoen voor vrijgemaakt. Ik hoop dat de activiteiten zullen bijdragen aan het terugdringen van de suïcidecijfers. Uiteraard zal ik de Kamer zoals gebruikelijk periodiek informeren over de ontwikkeling van deze cijfers.
Bent u bereid meer te investeren in onderzoek naar de onderliggende oorzaken van suïcidaal gedrag en de behandeling ervan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden voor aanscherping van de Landelijke agenda suïcidepreventie 2014–2017 ziet u naar aanleiding van dit onderzoek?2
Zie antwoord vraag 7.
Tienduizenden onterechte vorderingen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Fiscus verstuurt duizenden onterechte vorderingen»?1
Hoeveel onterechte vorderingen heeft de fiscus exact verstuurd?
Kunt u aangeven hoe het kan dat de puinhoop bij de fiscus maar blijft aanhouden en wat de exacte toedracht van deze zoveelste fout is?
Deelt u de visie dat het huidige belastingstelsel grondig dient te worden herzien en dat we toe moeten naar een situatie waarbij er geen zorg- en huurtoeslagregeling meer bestaat? Zo neen, waarom niet?
Het bericht dat overheden ervoor zorgen dat langdurige werklozen en arbeidsgehandicapten een hevige concurrentiestrijd leveren aan de onderkant van de arbeidsmarkt |
|
Carola Schouten (CU), Linda Voortman (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De markt van de arbeid. Tussen wao en schip»?1
Ja.
Kunt u inzicht verschaffen in hoeverre zowel de rijksoverheid als decentrale overheden bij het toepassen van social return bij aanbestedingen ook rekening houden met bedrijven die al veel mensen met afstand tot de arbeidsmarkt in dienst hebben, zoals sociale ondernemingen?
Bij de toepassing van social return door het Rijk wordt geen onderscheid in typen bedrijven gemaakt. Het beleidsdoel van social return bij de rijksoverheid is het creëren van extra werk(ervarings)plekken, bovenop de bestaande formatie van een bedrijf, om mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt aan werk of werkervaring te helpen. Gestreefd wordt naar 5% social return per aanbesteding in de categorie werken of diensten met een minimale loonsom van € 250.000,–. Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die reeds werkzaam zijn in een bedrijf vallen niet onder de definitie van dit beleidsdoel. Het toepassen van het social returnprincipe kent meerdere uitvoeringsvarianten bij andere overheden. Daarbij kunnen sociale ondernemingen een rol spelen, al naar gelang het doel dat de overheidsinstantie met social return voor ogen heeft.
Herkent u zich in de situatie die in het artikel beschreven wordt, namelijk dat sociaal ondernemers nadelen ondervinden bij aanbestedingen en hierdoor het risico bestaat dat arbeidsplaatsen voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt verloren gaan? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom niet?
Nee. De Minister van SZW heeft in zijn brief van 27 april 2011 (TK 2010–2011, 26 448, nr. 462) aangegeven dat sociaal en reguliere ondernemers grotendeels dezelfde knelpunten en belemmeringen ervaren wanneer zij mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in dienst hebben. Sociaal ondernemers komen ook voor dezelfde ondersteunende maatregelen in aanmerking als reguliere ondernemers. Ten aanzien van de casus in het artikel geldt dat de betreffende gemeente verantwoordelijk is voor de aanbestedingen die zij doet en de sociale voorwaarden die zij daarbij stelt. Ik heb daar geen zicht op.
Deelt u de mening dat mede gezien de doelstelling om meer personen met afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te krijgen sociaal ondernemerschap juist verder moet worden gestimuleerd? Zo nee, waarom niet?
De regering streeft ernaar om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt. De maatregelen zijn daarop gericht, zoals de Participatiewet, de Wet werk en zekerheid en het wetsvoorstel banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Dat wetsvoorstel werkt de in het sociaal akkoord gemaakte afspraken uit om meer banen te maken voor mensen die geen WML kunnen verdienen. Want we weten dat deze groep veel moeite heeft om de arbeidsmarkt te betreden en daarop actief te blijven en dat er een flinke verandering nodig is om die ontwikkeling te keren. We vonden het nemen van deze maatschappelijke verantwoordelijkheid door werkgevers zeer positief.
Het kabinet heeft aan de Sociaal Economische Raad advies gevraagd over de vraag in hoeverre en op welke wijze de (rijks)overheid aansluiting kan vinden bij de dynamiek van sociaal ondernemerschap als alternatieve oplossingsrichting voor vraagstukken in het sociale domein. Het kabinet verwacht in het eerste kwartaal van 2015 het advies met een kabinetsreactie naar de Kamer te kunnen sturen.
Bent u bereid om in het beleid dat gericht is op de onderkant van de arbeidsmarkt meer aandacht te besteden aan de positie van sociale ondernemingen en om hierover met gemeenten te overleggen, onder andere als het gaat om de rol van de overheid als opdrachtgever? Zo ja, kunt u aangeven welke mogelijkheden u hiervoor ziet? Zo niet, kunt u uitleggen waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze betrekt u hierbij de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen die ruimere mogelijkheden bieden om bij aanbestedingen meer rekening te houden met sociale aspecten, bijvoorbeeld door bij aanbestedingen ook rekening te houden met het aantal mensen met afstand tot de arbeidsmarkt dat bedrijven al in dienst hebben en door eisen te stellen aan de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden?
Zie antwoord vraag 4.
De leegloop bij de krijgsmacht |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Krijgsmacht loopt leeg»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat maar liefst 1 op de 5 functies onvervuld is bij de krijgsmacht?
Dit klopt niet. Zoals in de P-rapportage over 2013 is weergegeven, bedraagt de vulling van organieke arbeidsplaatsen per 31 december 2013 voor militaire functies 82,5 procent en voor burgerfuncties 89,2 procent. Per 1 april 2014 is de vulling gestegen naar respectievelijk 90,7 en 91,5 procent.
Hoe duidt u de enorme zorgen van de belangenvereniging van officieren, dat het almaar groeiende werknemerstekort zelfs zorgt dat de krijgsmacht door het ijs kan zakken?
Het beeld van het almaar groeiend werknemerstekort deel ik niet. Het verschil tussen de voorziene instroom en uitstroom is groter dan gepland, maar neemt af. De vulling van de organisatie neemt toe door de aantrekkende instroom en het kleiner worden van de organisatie. Noemenswaardig is dat ook tekorten aan technisch personeel afnemen.
Kunt u garanderen dat ondanks de grote personeelstekorten de operationele inzet geen gevaar loopt, zoals de kapitein-luitenant ter zee voorziet? Graag een toelichting.
De personele tekorten nemen sinds begin dit jaar af en vulling van operationele eenheden heeft de prioriteit. Ik ben me er van bewust dat de nog steeds bestaande ondervulling druk zet op het personeel, maar de operationele inzet loopt geen gevaar.
Welke oorzaken wijst u aan voor de personeelsproblematiek?
In de aanloop naar en tijdens de reorganisaties is te voorzichtig omgegaan met het aantrekken van nieuw personeel. Hierover hebben wij reeds verschillende keren gesproken. Dit is van invloed geweest op de belangstelling voor Defensie. Met mediacampagnes is gecommuniceerd dat Defensie wel degelijk behoefte heeft aan nieuw instromend personeel. Inmiddels trekt de belangstelling voor Defensie weer aan.
Deelt u de visie dat er fors geïnvesteerd dient te worden in defensie en dat hiermee ook de salarissen eindelijk kunnen worden opgeschroefd? Zo neen, waarom niet?
Ik ben van mening dat Defensie, onafhankelijk van de hoogte van het defensiebudget, voldoende moet investeren in het personeel om, ook qua arbeidsvoorwaarden, een aantrekkelijke werkgever te zijn en te blijven.
Het bericht dat gemeenten niet weten hoe ze kindermishandeling moeten tegengaan |
|
Marith Volp (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het rapport van de Kinderombudsman, waarin wordt gesteld dat gemeenten niet weten hoe ze kindermishandeling moeten tegengaan?1
Het rapport van de Kinderombudsman «Preventie van kindermishandeling in gemeenten, van papier naar werkelijkheid» is ons bekend.
Waarom heeft de helft van de gemeenten nog geen gegevens over het aantal gevallen van kindermishandeling in de gemeente?
Uit het onderzoek van de Kinderombudsman blijkt dat 52% van de gemeenten aangeeft niet te monitoren hoeveel mishandelde kinderen er in hun gemeente zijn. Uit een documentenstudie naar de regierol van gemeenten, die recent is uitgevoerd, blijkt dat gemeenten veelal wel beschikken over gegevens van het aantal meldingen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Enkele gemeenten hanteren blijkens dat onderzoek ook schattingen op basis van landelijke prevalentiegegevens. Mijn beeld is dan ook niet dat het merendeel van de gemeenten geen gegevens heeft. Binnenkort wordt deze studie naar uw Kamer gestuurd als bijlage bij de Voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties.
Gemeenten staan verschillende mogelijkheden ter beschikking om aan gegevens te komen. Deze reiken we gemeenten aan in de digitale Handreiking aanpak kindermishandeling op www.voordejeugd.nl.2
Als per 1 januari 2015, de gemeenten verantwoordelijk worden voor het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK), wordt bij Amvb geborgd dat gegevens over het AMHK landelijk uniform worden bijgehouden. Deze gegevens worden via het CBS beschikbaar gesteld aan de gemeenten.
In aanvulling op deze minimale dataset kunnen gemeenten desgewenst nadere afspraken maken met hun AMHK over het bijhouden van gegevens.
Wat zijn de zogenoemde «best practices» van gemeenten in het kader van preventieve maatregelen tegen kindermishandeling? Worden deze onderling uitgewisseld? Zo nee, waarom niet?
Ons beeld is dat gemeenten op het terrein van kindermishandeling en huiselijk geweld veel maatregelen regionaal onderling uitwisselen en oppakken, bijvoorbeeld in het kader van de ontwikkeling van regiovisies van de «Regioaanpak Veilig Thuis». Best practices op het terrein van interventies en programma’s hoeven niet onderling uitgewisseld te worden, omdat zij zijn opgenomen in de Databank Effectieve Interventies van het Nationaal Jeugd Instituut (NJI). Het NJI en Movisie hebben een overzicht gemaakt van effectieve interventies en programma’s voor de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. Dit overzicht is opgenomen in de digitale Handreiking aanpak kindermishandeling op www.voordejeugd.nl.
Wat is uw reactie op de constatering van de Kinderombudsman dat in de meerderheid van het gemeentelijk beleid belangrijke preventiedoelstellingen ontbreken, ondanks het feit dat deze sinds 2008 intensief aan gemeenten bekend zijn gemaakt? Op welke manier en op welke termijn gaat u dit verbeteren?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk om preventiebeleid voor kindermishandeling vorm te geven en doelstellingen te bepalen. 77% van de gemeenten heeft volgens de Kinderombudsman beleid ten aanzien van de preventie van kindermishandeling, wat niet betekent dat zij de specifieke preventiedoelstellingen hanteren die de Kinderombudsman als uitgangspunt neemt. Belangrijk is dat een gemeente in het preventiebeleid oog heeft voor algemene preventie en specifieke preventie gericht op risicogroepen.
Met het oog op de decentralisatie kan het lokale preventiebeleid van kindermishandeling nog verder versterkt worden. Samen met de VNG ondersteunen wij deze ontwikkeling waarop ik in het antwoord op de volgende vraag nader in ga.
Welke concrete maatregelen gaat u op welke termijn nemen om gemeenten te ondersteunen bij het opzetten van betere preventie van kindermishandeling en van ondersteuning/zorg aan slachtoffers en ouders?
We ondersteunen samen met de VNG gemeenten bij het realiseren van de aanpak van kindermishandeling. Dit doen we onder andere via het Transitiebureau Jeugd, het ondersteuningsprogramma Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) en het programma «Regio aanpak Veilig Thuis». In dit kader maken gemeenten in de regio’s afspraken over de geïntegreerde aanpak. Naar verwachting hebben alle regio’s eind dit jaar afspraken gemaakt en vastgelegd in regiovisies. Gemeenten zijn volop bezig met de vormgeving van het jeugdbeleid en de vorming van het AMHK.
Ook de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik brengt preventie van kindermishandeling onder de aandacht van gemeenten, onder andere met bijeenkomsten voor burgemeesters.
We verwachten dat preventie in den brede en daarbij ook preventie van kindermishandeling voor gemeenten steeds belangrijker wordt omdat, als gevolg van de decentralisatie van de jeugdhulp, gemeenten de bakens meer naar voren verzetten, wat kan leiden tot minder gebruik van dure specialistische zorg en een kosten-effectievere aanpak.
Het belang voor gemeenten om te monitoren op resultaten, op bereik van maatregelen en op de effecten neemt met de decentralisatie ook toe. De Kinderombudsman gaf aan dat ook dit onvoldoende gebeurt.
Naast de ondersteuning van gemeenten ga ik het Besluit publieke gezondheidszorg (Wet publieke gezondheid) wijzigen. Gemeenten krijgen de opdracht om als onderdeel van het Basispakket jeugdgezondheidszorg aandacht te geven aan het signaleren van kindermishandeling en voorlichting, advies, instructie en begeleiding aan te bieden over onder meer opvoedproblemen en kindermishandeling (waaronder vrouwelijke genitale verminking en het shaken baby syndroom).
Tot slot kunnen we nog melden dat de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld ook centraal staat in drie regionale bijeenkomsten die de VNG in samenwerking met Movisie en NJI in september van dit jaar organiseert. Doel van de bijeenkomsten is gemeenten optimaal te informeren over en te ondersteunen bij de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. Preventie is een van de thema’s en hierbij zullen ook de uitkomsten van het rapport van de Kinderombudsman benut worden.
Wat is uw oordeel over het ontwikkelde «Kind Veilig Preventie Pakket» van verschillende organisaties die zich hard maken voor het welzijn van kinderen? Onderschrijft u de aanbeveling van de Kinderombudsman het pakket door alle gemeenten te laten gebruiken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u dit realiseren?
We vinden het een goede zaak dat de Kinderombudsman zich met het rapport richt tot de gemeenten, aangezien zij verantwoordelijk zijn voor de preventie van kindermishandeling. Ook heb ik veel waardering voor de NGO’s die met het Kind Veilig Preventie Pakket een concreet handvat bieden aan gemeenten. Het pakket is door hen verstuurd aan alle gemeenten, die hier gebruik van kunnen maken.
Belangrijk is dat hiermee een beroep wordt gedaan op gemeenten om nu al èn ook straks na 1 januari 2015 maximaal werk te maken van de aanpak van kindermishandeling. Juist ook voor de uitermate kwetsbare groep kinderen die slachtoffer zijn van mishandeling zijn inspanningen van gemeenten hard nodig. Op welke wijze gemeenten dit oppakken is aan hen. Het ontwikkelde pakket biedt gemeenten aanknopingspunten voor het versterken van beleid.
Hoe beoordeelt u in het licht van het genoemde rapport van de Kinderombudsman de inspanningen van Nederland ten aanzien van artikel 19 van het VN-kinderrechtenverdrag, dat stelt: «staten nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik»?
Ons beeld is dat zowel door overheden als door professionals in toenemende mate concrete invulling is en wordt gegeven aan de aanpak van kindermishandeling over de gehele linie van voorkomen, signaleren, stoppen en het beperken van schade. De inspanning en aandacht voor het bestrijden van kindermishandeling is er, maar kan en moet altijd beter. Daarom achten wij het belangrijk om gezamenlijk met alle betrokkenen te blijven zoeken naar verbeteringen in de aanpak van kindermishandeling. Eind oktober komen wij in de mid term review van het actieplan «Kinderen Veilig» met een actualisatie van onze inzet op dit belangrijke thema.
De misstanden bij steenkoolbedrijf Drummond |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Drummond geeft geen duimbreed toe»1 waarin wordt belicht dat het bedrijf Drummond geen enkele stap wenst te zetten om een geloofwaardig proces te starten gericht op genoegdoening van slachtoffers van de grove mensenrechtenschendingen in het gebied rondom de Drummond mijnen in Noord Oost Colombia?
Zoals ik heb aangegeven in het Algemeen Overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen op 3 april jl., gaat in het Colombia om twee onderwerpen die een apart traject kennen.
Een traject betreft het Bettercoal-initiatief om mensenrechten- en milieustandaarden «going concern» te laten zijn bij mijnbouwbedrijven. Bettercoal heeft een aantal site audits aangekondigd, uit te voeren door onafhankelijke auditors op basis van een code die is opgesteld met betrokkenheid vertegenwoordigers van bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. De audits van Bettercoal gaan over bedrijfsprocessen en hun impact in de huidige situatie en mogelijke verbeteringen in de toekomst. Drummond is het eerste mijnbouwbedrijf dat een dergelijke audit heeft ondergaan.
Het tweede traject betreft genoegdoening aan slachtoffers van mensenrechtenschendingen in het verleden. Dit is een kwestie voor de Colombiaanse overheid en het Colombiaanse rechtssysteem. Compensatie van slachtoffers van mensenrechtenschendingen en landroof is een belangrijk onderdeel van het in Colombia lopende vredesproces (bijvoorbeeld door de Colombiaanse Wet op Slachtoffers en Landteruggave uit 2011). Nederland benadrukt dit in het overleg met de Colombiaanse autoriteiten en moedigt aan tot een transparant proces van genoegdoening voor slachtoffers. Ik ben in overleg met de Colombiaanse overheid om te bezien of, en zo ja, op welke wijze Nederland een rol kan spelen in de implementatie van een mogelijk vredesakkoord, bijvoorbeeld op het gebied van «transitional justice» en erkenning en genoegdoening van slachtoffers. De Colombiaanse overheid heeft mij laten weten een verdere verkenning tot samenwerking op dit vlak te waarderen. De nadere concretisering is mede afhankelijk van de komende ontwikkelingen in Colombia Tijdens mijn bezoek aan Colombia in het najaar zal ik hierover overleg voeren met (lokale) overheden en internationale organisaties.
Heeft u persoonlijk gesproken met de delegatie van Drummond? Zo ja, hoe is dit gesprek verlopen en hoe beoordeelt u de opstelling van Drummond? Wat zijn de resultaten van dit gesprek?
Ja, ik heb persoonlijk gesproken met een deel van de delegatie van Drummond. Drummond heeft een toelichting gegeven over zijn ontstaansgeschiedenis en de huidige bedrijfsvoering. Het bedrijf gaf aan tot voor kort ervoor gekozen te hebben weinig naar buiten te treden, maar inmiddels een meer open en pro-actieve houding na te streven, ook ten aanzien van de wijze waarop in de bedrijfsvoering rekening wordt gehouden met mens en milieu. Ik heb mijn waardering uitgesproken voor deze stap. Ik heb het bedrijf gevraagd ook in de toekomst te kiezen voor de weg van transparantie en dialoog.
Ik heb specifiek gevraagd naar de veiligheidssituatie van vakbondsleden in Colombia. Drummond gaf een toelichting over de samenwerking die zij zoeken met de Colombiaanse autoriteiten om de veiligheidssituatie van bedreigde vakbondsleden te verbeteren. De veiligheidssituatie van vakbondsleden moet volgens het bedrijf worden gezien in het licht van het geweld tussen linkse en rechtse groeperingen in Noord-Oost Colombia. Het oplossen van deze situatie ligt buiten de invloedsfeer van het bedrijf. Overigens is meer dan de helft van de vaste medewerkers van Drummond aangesloten bij een van de drie vakbonden die verbonden zijn aan het bedrijf.
Ten slotte heb ik met Drummond afgesproken dat ik, tijdens de handelsmissie naar Colombia in het najaar, een bezoek aan een van de operaties van het bedrijf zal brengen. Onderdeel van deze handelsmissie zijn gesprekken over mensenrechten en de verantwoordelijkheden van overheid en bedrijfsleven (respectievelijk duty to protect en responsibility to respect) in de steenkoolketen met nationale en lokale overheden, mijnbouwbedrijven, lokale gemeenschappen en vakbondsvertegenwoordigers. Aangezien MVO ondersteunend is voor dit proces, heb ik vertegenwoordigers van de in Nederland actieve energiebedrijven en Bettercoal uitgenodigd om mee te reizen en zal dat ook vragen aan vertegenwoordigers van betrokken maatschappelijke organisaties.
Bent u op de hoogte van de resultaten die zijn behaald tijdens de bijeenkomst met de NGO's op 21 mei 2014? Hoe beoordeelt u de opstelling van Drummond tijdens deze bijeenkomst? Was de Colombiaanse overheid hier ook bij aanwezig, zo nee, waarom niet?
De bijeenkomst vond plaats onder Chatham House Rules. Dat legt beperkingen op aan de informatie die ik u over de bijeenkomst kan geven.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op verzoek van Drummond een stakeholderbijeenkomst gefaciliteerd waar het bedrijf een toelichting heeft gegeven op het MVO-beleid en in gesprek is gegaan met vertegenwoordigers van Nederlandse NGO’s, vakbonden, bedrijven en kennisinstellingen over de zorgen die in Nederland leven. Het bedrijf is tijdens de bijeenkomst open en constructief het gesprek aangegaan met de diverse stakeholders. Ik beschouw dit als een belangrijke stap in de goede richting.
De Colombiaanse vice-minister van Mijnbouw en Energie heeft zijn reis naar Nederland af moet zeggen vanwege de Colombiaanse presidentsverkiezingen die later in dezelfde week plaatsvonden.
Klopt het dat FNV Mondiaal door het ministerie gevraagd is om vakbondsleider Ruben Morrón, die vorig jaar ternauwernood een aanslag overleefde en naar Europa heeft moeten vluchten, niet het woord te geven bij deze bijeenkomst? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
Tijdens de bijeenkomst wilde Drummond vernemen welke zorgen over steenkool leven in de Nederlandse samenleving en wilde daarom met de Nederlandse maatschappelijke organisaties, waaronder FNV, van gedachten wisselen over zijn MVO-beleid. Daarom is de heer Morrón gevraagd te spreken als adviseur van FNV op het vlak van de situatie in Colombia. Als zodanig heeft hij het woord gehad.
Bent u van mening dat kolenbedrijf Drummond in Colombia moet stoppen met het frustreren van pogingen van slachtoffers om genoegdoening te krijgen? Zo ja, deelt u de mening dat deze houding niet past in de gewenste open en constructieve dialoog die u voor ogen heeft?
Het proces voor genoegdoening voor slachtoffers van het conflict is een verantwoordelijkheid van de Colombiaanse overheid. Nederland zal zich blijven inzetten voor een open en constructieve dialoog. Het faciliteren van de door Drummond geïnitieerde stakeholderbijeenkomst op 21 mei 2014 was hier een voorbeeld van.
Vindt u Bettercoal een geschikt instrument om tot een proces voor geloofwaardige genoegdoening te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voornemens een duidelijk signaal af te geven waarmee u zowel Drummond als de Nederlandse energiebedrijven aanspreekt op hun verantwoordelijkheden om zich te committeren aan een geloofwaardig proces om te komen tot genoegdoening? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen en kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 1.
U heeft eerder aangegeven2 dat BetterCoal dit jaar mijnen in Colombia zal auditen; heeft er al een audit bij Drummond plaatsgevonden en zo ja, zullen de uitkomsten hiervan openbaar gemaakt worden aangezien de OESO Richtlijnen en UN Guiding Principles voorschrijven dat risico’s duidelijk moeten zijn voor lokale gemeenschappen, evenals het door bedrijven voorgenomen proces om deze risico’s te adresseren?
De OESO-richtlijnen moedigen bedrijven aan informatie te verstrekken over hun MVO-beleid die kan bestaan uit openbare verklaringen en gedragscodes, de resultaten in relatie tot deze verklaringen en gedragscodes, informatie over interne audits, risicobeheer en systemen voor naleving van juridische bepalingen en de relatie met werknemers en andere belanghebbenden.
April jl. heeft een audit plaatsgevonden bij Drummond door onafhankelijke auditors op basis van de Bettercoal Code. De eerste resultaten van deze audit zijn besproken tijdens de eerder genoemde stakeholderbijeenkomst.
In mijn gesprek met Drummond heb ik gevraagd de resultaten van de Bettercoal audit nader toe te lichten tijdens mijn reis naar Colombia. Daarnaast heb ik Drummond opgeroepen zo transparant mogelijk te zijn over auditresultaten en de aanbevelingen die daaruit voortvloeien.
De evaluatie accijnsverhoging |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich nog de toezegging die u in het debat op 17 april 2014 in de Tweede Kamer deed: «De organisaties die namens de pomphouders spreken, heb ik al aan tafel gehad. Ik heb er geen enkel probleem mee om die ook bij de nadere evaluatie aan tafel te hebben. Het wordt geen groepswerk. Het departement is er verantwoordelijk voor dat dit in orde komt. Het is dus ook aan ons om de evaluatie op te leveren, maar uiteraard houden wij contact met de organisaties, ook om te checken of dingen over het hoofd zijn gezien en of fouten zijn gemaakt.»?1
Ja
Welke organisaties heeft u om inpunt gevraagd sinds 17 april en welke organisaties hebben input geleverd en wanneer zijn zij daartoe in staat gesteld?
Het onderzoek is gebaseerd op gegevens van oliemaatschappijen, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Belastingdienst. Met BOVAG is contact geweest over methodologische aspecten die een rol spelen bij het vertalen van onderzoeksgegevens naar het landelijk beeld.
Op welke wijze heeft u contact gehouden met welke organisaties?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de reactie op de brief die BOVAG en NOVE u op 2 mei 2014 gestuurd hebben over de evaluatie van de accijnsverhoging aan de Kamer doen toekomen?
In die brief uitte BOVAG twijfels over de door Financiën gebruikte bronnen. Er is voor gekozen om eerst de evaluatie af te ronden en op basis daarvan te reageren op die twijfels. De brief van BOVAG van 2 mei 2014 is dan ook niet beantwoord. Uit mijn brief over de evaluatie van de brandstofaccijns die ik op 28 mei aan uw Kamer heb gezonden moge blijken dat ik de door BOVAG geuite twijfels ook na de afronding van het onderzoek niet deel. Ik heb inmiddels BOVAG laten uitnodigen om over deze twijfels in gesprek te gaan.
Kunt u reageren op de stelling van de BOVAG dat de cijfers van het CBS over de afzet motorbrandstoffen regelmatig achteraf naar beneden moeten worden bijgesteld?
Het CBS heeft de voorlopige uitkomsten over 2013 tussentijds herzien in verband met het verwerken van nieuw aangeleverd basismateriaal. Recent heeft het CBS op eigen initiatief het voorlopige cijfer voor de afzet van diesel in liters voor de maand februari herzien, nadat was gebleken dat er een omrekenfout was gemaakt. De voorlopige cijfers voor de afzet in miljoen kilogram en in petajoule waren wel juist in de tabel opgenomen. Het CBS maakt altijd eerst voorlopige cijfers bekend die later definitief worden. Gewoonlijk zijn de verschillen tussen voorlopige cijfers en definitieve cijfers gering.
Op welke wijze worden de cijfers van het CBS bij het gebruik daarvan voor de evaluatie van de accijnsverhoging gecorrigeerd voor het afschaffen van de rode diesel? Welke andere correcties worden toegepast op de cijfers?
Ten behoeve van de evaluatie van de accijnsverhoging is gebruik gemaakt van de CBS-cijfers over de afzet van diesel naar het wegverkeer. Rode diesel is nooit door het wegverkeer gebruikt; correctie voor de afschaffing daarvan is dus niet aan de orde. Er worden geen andere correcties op de cijfers toegepast.
Van welke oliemaatschappijen worden de data gebruikt voor de evaluatie van de accijnsverhoging?
Aan het onderzoek heeft een aantal oliemaatschappijen meegewerkt. Deze maatschappijen hebben op vertrouwelijke basis gegevens aan Financiën ter beschikking gesteld.
Op welke wijze worden aparte cijfers over de grensstreek verzameld?
Per individueel tankstation is door de oliemaatschappijen de volgende informatie beschikbaar gesteld:
Kunt u de antwoorden op deze vragen samen met de evaluatie van de brandstofaccijns aan de Kamer doen toekomen?
Deze antwoorden zijn zo spoedig mogelijk na de toezending van de brief over de evaluatie van de accijnsverhoging op diesel en LPG aan uw Kamer verzonden.
Bent u er eindelijk van overtuigd dat de verhoging van de accijnzen op brandstof geleid heeft tot grote grenseffecten en dat het originele model van de regering dat uitging van nul grenseffecten van een accijnsverhoging een beetje dom was?
Zoals ik ook in mijn brief over de evaluatie van de accijnsverhoging op diesel en LPG heb gemeld, geven de uitkomsten over het eerste kwartaal 2014 het kabinet geen aanleiding om maatregelen te treffen. Er is een aanzienlijke extra opbrengst gerealiseerd en de effecten in de directe grensstreek tot 10 kilometer van de grens lopen niet significant uit de pas met een meerjarige trend van teruglopende verkopen. De geconstateerde grenseffecten lijken slechts ten dele het gevolg van de recente accijnsverhoging.
De vernietiging van 64 kerken in de Chinese provincie Zhejiang |
|
Harry van Bommel , Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de vernietiging van 64 kerken in de Chinese provincie Zhejiang?1 Klopt dit bericht en zo ja, hoe duidt u deze omvangrijke vernietiging?
Ja. Volgens de Amerikaanse organisatie China Aid is een aantal katholieke en protestante kerken gesloopt, anderen zijn ontdaan van kruisbeelden of andere christelijke elementen. Er was ook een aantal kerken dat een waarschuwing heeft gekregen.
Kunt u verklaren waarom de betreffende provinciale overheid met zoveel ijver is overgegaan tot deze brute aanpak van de kerken? Waarom op dit moment?
Volgens de berichten vinden deze acties plaats in het kader van de driejarige beleidscampagne (2013–2015) «three renovates, one demolish», die door het bestuur van de provincie Zhejiang vorig jaar gelanceerd is. Het doel van deze campagne is het renoveren van oude woonwijken, oude fabrieksterreinen en stadsdorpen en het slopen van illegale bouwwerken. Met illegale bouwwerken wordt gedoeld op gebouwen die zonder de benodigde vergunningen en ontheffingen zijn gebouwd.
Heeft u aanwijzingen dat er plannen zijn om nog veel meer kerken in deze provincie te vernietigen, zoals in de berichtgeving wordt gesteld?
Het kabinet heeft geen specifieke aanwijzingen dat meer kerken zullen worden vernietigd, maar dit lijkt niet uitgesloten.
Welke betrokkenheid heeft de centrale Chinese overheid in deze gebeurtenissen en hoe stelt zij zich hierin op? Wordt de provinciale overheid gesteund door de centrale overheid in haar handelwijze?
De gelanceerde campagne door de provincie Zhejiang is in lijn met het beleid van de centrale overheid om fraude en corruptie tegen te gaan. In sommige gevallen komt de illegale bouw tot stand door een vorm van fraude of corruptie. In het beleidsdocument van de provincie Zhejiang wordt ook gerefereerd aan het 18e Partijcongres van november 2012, waarin de centrale overheid aankondigde hard te zullen optreden tegen fraude en corruptie. Of de centrale overheid de provincie specifiek steun heeft uitgesproken voor deze campagne is onbekend, maar aangezien deze campagne in hun ogen een kwestie is van algemene handhaving van de wet- en regelgeving, ligt het voor de hand dat de centrale overheid deze campagne ondersteunt. Het is echter van belang dat een goede balans wordt gevonden tussen de strijd tegen corruptie en wetshandhaving enerzijds en voldoende waarborgen van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging anderzijds.
Hoe ontwikkelt zich in deze Chinese regio de ruimte voor christelijke en andere religieuze minderheden? Wat zijn de trends?
In heel China neemt het aantal christenen toe, zo ook in de provincie Zhejiang. Ondanks de waarborg van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in de Chinese grondwet zijn er regelmatig berichten over systematische intimidatie en bedreigingen van religieuze groepen in China. Er lijkt een verband te bestaan tussen de omvang van de christelijke gemeenschap en het aantal incidenten waarbij sprake is van repressief optreden door lokale autoriteiten.
In hoeverre constateert u in andere Chinese regio’s soortgelijke zorgelijke ontwikkelingen, die zouden kunnen leiden tot inperking van de ruimte voor christelijke en andere minderheden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid, waar mogelijk in internationaal verband, om zowel de betreffende provinciale overheid als de centrale overheid in China krachtig aan te spreken op deze grootschalige vernietiging van kerkelijke gebouwen? Op welke wijze en termijn wilt u dit doen?
Tijdens de bilaterale mensenrechtenconsultaties van december 2013 heeft de mensenrechtenambassadeur de Nederlandse zorgen op het gebied van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging overgebracht. Tijdens de EU-China mensenrechtendialogen wordt deze zorg eveneens nadrukkelijk verbaal gemaakt. Tijdens de dialoog in juni 2013 bracht de EU daarbij de «EU guidelines on the promotion and protection of freedom of religion or belief» onder de aandacht. Ook de Speciale Vertegenwoordiger voor Mensenrechten van de EU, Stavros Lambirinidis, heeft tijdens zijn gesprekken met Chinese regeringsvertegenwoordigers de ongerustheid over de ontwikkelingen aan de orde gesteld. Hij heeft benadrukt dat de EU de situatie nauwlettend zal blijven volgen. Nederland zal zowel bilateraal als via de EU aandacht blijven vragen voor deze zorgelijke ontwikkeling. Een eerstvolgende mogelijkheid is de jaarlijkse EU-China mensenrechtendialoog.
Het bericht "Patiënt te snel naar ziekenhuis" |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Patiënt te snel naar ziekenhuis»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat patiënten nu geen bewuste keuze kunnen maken, omdat begrijpelijke informatie over kwaliteit en prijs van zorg grotendeels ontbreekt?
Zoals ik in mijn brief van 2 juli jongstleden (Kamerstuk II 29 689, nr. 534) over de voortgang rondom het traject kostenbewustzijn heb aangegeven zijn alle betrokken partijen in de medisch specialistische zorg ervoor verantwoordelijk de zorg goed en betaalbaar te houden. Meer inzicht in en begrip van de kosten van de zorg bij verzekerden/patiënten betekent dat ook zij kunnen bijdragen aan zinnig en zuinig gebruik van zorg. Om die reden werk ik samen met betrokken koepelorganisaties, te weten Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), de Nederlandse Federatie van Universitaire medische centra (NFU), Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN), de Orde van Medisch Specialisten en de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF) aan het traject kostenbewustzijn. In de eerder gememoreerde brief ben ik ingegaan op de verschillende elementen en doelstellingen van dat traject, zoals onder andere het verbeteren van de inzichtelijkheid van de zorgnota, de begeleidende communicatie daarbij, inzicht in de kosten voorafgaand aan de behandeling en het verbeteren van de afhandeling van klachten en vragen van verzekerden over de zorgnota.
Welke ambitie heeft u bij het verbeteren van de informatievoorziening aan consumenten en patiënten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel premiegeld kan bespaard worden door zorg niet onnodig in het ziekenhuis te laten plaatsvinden?
Exacte bedragen zijn hiervoor niet te geven. Substitutie van zorg laat zich namelijk niet gemakkelijk in een enkel cijfer vangen; vaak is het «appels met peren vergelijken». Een vergelijking zou gemaakt moeten worden op het niveau van individuele verrichtingen in plaats van het niveau van behandelingen (die vaak bestaan uit een optelsom van verrichtingen). Er zijn evenwel geen cijfers voorhanden die ingaan op de vergelijking tussen individuele verrichtingen in de tweede lijn ten opzichte van de eerste lijn. Het besparingspotentieel van het vervangen van medisch specialistische zorg door huisartsenzorg lijkt niettemin groot. Om die reden zijn in de bestuurlijke hoofdlijnenakkoorden expliciet afspraken gemaakt om deze substitutie de komende tijd een forse impuls te geven. Dit zal een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de doelstelling van beperking van de uitgavengroei in de curatieve zorg. De substitutiemonitor die ZN samen met partijen uit de eerste en tweede lijn op dit moment ontwikkelt dient ertoe om substitutie van zorg inzichtelijk maken op macroniveau.
Welke prikkels kunnen worden gegeven om zorg niet onnodig in een ziekenhuis te laten plaatsvinden, maar juist bij de huisarts indien dat kan?
In het aangehaalde krantenartikel wordt terecht vastgesteld dat een eenvoudige behandeling in het ziekenhuis wel onder het eigen risico valt terwijl dezelfde behandeling bij de huisarts niet onder het eigen risico valt. Er is dus in principe een belangrijke financiële prikkel voor patiënten om voor de huisarts te kiezen. De patiënt moet dan wel voldoende op de hoogte zijn van dit onderscheid; dat is dan ook de reden dat hier in de communicatie die parallel loopt met de invoering van de beter inzichtelijke zorgnota ruime aandacht aan zal worden besteed. Daarnaast bieden zowel de ziekenhuisbekostiging als de huisartsenbekostiging diverse mogelijkheden voor verzekeraars en aanbieders om (financiële) afspraken te maken over het verplaatsen van zorg van de tweede naar de eerste lijn en het voorkomen van onnodige doorverwijzingen.
Kunnen huisartsen deze zorg zonder meer uitvoeren of is daar extra inspanning voor nodig? Zo ja, welke?
Dat is niet zonder meer te zeggen. Substitutie van zorg moet op de lokale situatie worden afgestemd en is van veel factoren afhankelijk, zoals bijvoorbeeld van de aanwezige expertise in het ziekenhuis en bij de huisartsen in een bepaalde regio. In het kader van de nieuwe bekostiging van huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg wordt met partijen bezien welke van de zogenaamde Modernisering- en Innovatieverrichtingen (die specifiek zijn bedoeld voor substitutie van zorg) inmiddels als basis huisartsenzorg kunnen worden beschouwd. Met ingang van 2015 worden op die manier verrichtingen zoals bijvoorbeeld het postoperatief verwijderen van hechtmateriaal, het aanmeten en plaatsen van een pessarium en kleine chirurgische verrichtingen beschouwd als basis huisartsenzorg, waarvan verwacht wordt dat iedere huisarts deze kan leveren (zie ook mijn brief van 2 juli jongstleden hierover (461248–123368-CZ)). Ik verwacht dat dit eraan bijdraagt dat meer en meer te substitueren zorg daadwerkelijk in de eerste lijn wordt verleend.
Op welke manier wordt het tegengaan van onnodig verlenen van zorg in het ziekenhuis meegenomen in het hoofdlijnenakkoord zorg, en met welke ambitie?
In zowel het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg als het hoofdlijnenakkoord eerste lijn zijn afspraken gemaakt over substitutie van zorg van de tweede naar de eerste lijn en het zinnig en zuinig gebruik van zorg, met als doel de uitgavengroei te beperken tot 1,0% respectievelijk 2,5%.
Wanneer wilt u dat de sector transparant is waar het gaat om het openbaar maken van kwaliteitsgegevens – wat nu nog in de kinderschoenen staat – en van de prijs? Welke ambitie heeft u?
Er worden twee hoofdroutes bewandeld om meer verzekerden vooraf meer inzicht te geven in de prijs van een behandeling. Ten eerste wordt hier in het communicatietraject rondom de beter inzichtelijke zorgnota aandacht aan besteed. Hierin wordt bijvoorbeeld in algemene zin ingegaan op de totstandkoming van ziekenhuisprijzen, het eigen risico en de werking van de bekostigingssystematiek. Ten tweede is door DBC Onderhoud op 21 mei jongstleden een website gelanceerd (www.opendisdata.nl) waarop een volledig en maandelijks geactualiseerd overzicht wordt gepresenteerd van diagnoses, zorgactiviteiten en gemiddelde verkoopprijzen van DBC-zorgproducten. De site biedt inzicht in alle behandelingen die in ziekenhuizen plaatsvinden, uitgesplitst naar medisch specialisme of zorgproduct. Deze behandeldata worden door alle Nederlandse ziekenhuizen en klinieken aangeleverd aan het DBC Informatie Systeem (DIS). Met de nieuwe site wordt deze data voor iedereen toegankelijk. Ook zal ik er voor zorgen dat de informatie makkelijker toegankelijk wordt door deze te linken aan andere sites die voor niet-professionele gebruikers wellicht eenvoudiger te vinden zijn (zoals kiesbeter.nl). De website zal de komende tijd verder doorontwikkeld worden zodat deze steeds beter bruikbaar wordt voor diverse belanghebbenden. Voor de komende periode zal samen met DBC-Onderhoud en de NPCF onderzocht worden hoe in de presentatie van de data beter aangesloten kan worden op de wensen en behoeften van verzekerden en patiënten. Voor wat betreft transparantie van kwaliteit verwijs ik u naar mijn recente brief over dat onderwerp.
Herkent u de klachten dat de ziekenhuisrekening nog steeds onleesbaar en onbegrijpelijk is? Wilt u hierover in overleg treden met ziekenhuizen en de Nederlandse Patiënten- en Cliëntenfederatie (NPCF)?
Zoals ik in mijn voorgaande brieven over kostenbewustzijn heb beschreven, wordt voor DBC-zorgproducten die vanaf 1 juni 2014 worden geopend de informatie die nu al wordt weergegeven op de zorgnota begrijpelijker gemaakt en wordt daarnaast extra informatie weergegeven, zoals de uitgevoerde zorgactiviteiten (contactmomenten, operaties, et cetera). Dit traject vindt plaats in volledige afstemming met alle betrokken partijen, waaronder de NVZ, NFU en NPCF.