Kunt u toelichten of en in welke mate er een discussie is gevoerd voorafgaand aan de ondertekening van de Declaration of Intent betreffende de defensiesamenwerking tussen Nederland en Duitsland over het soevereiniteitsvraagstuk? Wat waren de standpunten van beide partijen?1
Bij de inzet van militairen tijdens operaties geldt voor zowel Duitsland als Nederland dat elk land het laatste woord heeft over de eigen eenheden. Dit was ook het uitgangspunt tijdens de voorbereiding van de Declaration of Intent (DoI) van 28 mei 2013 waarin het onderwerp soevereiniteit niet apart is behandeld. In beide landen groeit echter het besef dat nu de Europese defensiesamenwerking steeds intensiever wordt, het nuttig kan zijn soevereiniteitsaspecten te bespreken.
In Nederland heeft het kabinet in reactie op het advies nr. 78 uit 2012 van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) beklemtoond dat defensiesamenwerking en soevereiniteit geen tegenpolen zijn. Soevereiniteit kan worden opgevat als handelingsvermogen. Internationale samenwerking kan bijdragen tot de instandhouding en versterking van capaciteiten, en zo het handelingsvermogen op veiligheidsgebied in stand houden en vergroten (Kamerstukken 33 279, nrs. 2 en 4).
Bij de toenemende defensiesamenwerking is het van groot belang dat partners op elkaar kunnen rekenen, juist ook als de inzet in operaties aan de orde is. Versterking en verdieping van defensiesamenwerking zijn dan ook niet haalbaar zonder betrokkenheid van en samenwerking tussen de desbetreffende parlementen. Dit is met de Kamer besproken tijdens het algemeen overleg van 3 juli 2013 (Kamerstuk 33 279, nr. 8). Het is vanuit deze gedachte dat mijn Duitse collega mevrouw Von der Leyen en ik op 30 april jl. de defensiecommissies van de Kamer en de Bondsdag hebben uitgenodigd voor de ceremonie van de integratie van de Luchtmobiele Brigade in de Division Schnelle Kräfte op 12 juni a.s.
Ook in de Duitse Bondsdag wordt hierover nagedacht. Instemming van de Bondsdag is vereist voor de inzet van de Duitse strijdkrachten in het buitenland indien sprake is of kan zijn van gewapend optreden. De Bondsdag heeft in maart jl. een breed samengestelde onderzoekscommissie ingesteld die zal bekijken hoe de bevoegdheden van het Duitse parlement kunnen worden verzekerd in het licht van de toenemende defensiesamenwerking in de Navo en de EU. De commissie zal uiterlijk in maart 2015 haar rapport uitbrengen.
Biedt de Declaration of Intent volgens u een geldige basis voor de gezamenlijke aanschaf van materieel daar waar bijvoorbeeld gesproken wordt over intensivering van de samenwerking bij wapensystemen (Patriot) en de onderzeedienst?
Ja. De DoI verwoordt de politieke intentie tot samenwerking maar is niet juridisch bindend. In de bijlage van de DoI worden enkele onderwerpen van samenwerking genoemd, waaronder de gezamenlijke aanschaf van materieel. Deze mogelijkheden worden nu onderzocht. Als het tot concrete samenwerking komt, zullen Duitsland en Nederland daarvoor zonodig juridisch bindende overeenkomsten opstellen. Gezamenlijke materieelverwerving met Duitsland is overigens niet nieuw. Duitsland en Nederland hebben bijvoorbeeld eerder de pantservoertuigen Fennek en Boxer ontwikkeld en aangeschaft.
Kunt u een overzicht geven van materieel(projecten) waarbij u overweegt om in samenwerking met Duitsland gezamenlijk materieel aan te schaffen?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 hebben Duitsland en Nederland in het verleden samen pantservoertuigen gebouwd, zoals het Fennek-verkenningsvoertuig waarvan de productie inmiddels is voltooid en het Boxer-pantserwielvoertuig waarvan de productie nog loopt. Duitsland en Nederland voeren nu onder andere overleg over samenwerking bij de bouw van marineschepen, de modernisering van de Smart-L radar op fregatten en de levensduurverlenging of vervanging van de Patriot-systemen.
Kunt u toezeggen dat de Kamer tijdig wordt geïnformeerd op het moment dat voorbereidende handelingen worden getroffen en/of plannen worden gemaakt voor de gezamenlijke aanschaf van materieel?
Ja, voor alle materieelverwerving geldt dat de Kamer wordt geïnformeerd volgens de afspraken van het Defensie Materieel Proces (DMP). Dit is ook van toepassing op materieel dat samen met buitenlandse partners wordt aangeschaft.
Kunt u toelichten wat een gezamenlijk stafelement exact inhoudt, hoe het gezamenlijk stafelement wordt ingevuld en bij wie de zeggenschap over manschappen en materieel berust op welk moment?
Het gezamenlijke stafelement houdt in een volledig geïntegreerde staf bestaande uit militairen van beide landen. In het geval van de Division Schnelle Kräfte is de divisiecommandant een Duitse generaal en zijn plaatsvervanger een Nederlandse generaal. Daarnaast zijn tien Nederlanders werkzaam in de staf.
De divisiecommandant kan opdrachten geven aan de Luchtmobiele Brigade ten aanzien van training en opleidingen. Hij is tevens verantwoordelijk voor het opwerken van de brigade tot een operationeel inzetbare eenheid. De Nederlandse Commandant Landstrijdkrachten is ervoor verantwoordelijk dat de Luchtmobiele Brigade beschikt over voldoende getraind personeel en inzetbaar materieel. Tevens stelt hij in nauw overleg met de Duitse landmacht de normen vast voor de operationele gereedheid van de Luchtmobiele Brigade. De commandant van de Luchtmobiele Brigade blijft verantwoordelijk voor de operationele inzetbaarheid van zijn drie bataljons.
In het geval van inzet van de Division Schnelle Kräfte tijdens een operatie stelt Nederland de Luchtmobiele Brigade ter beschikking van de internationale commandant, in dit geval de Duitse divisiecommandant. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 7 heeft Nederland altijd het laatste woord als het gaat om de inzet van Nederlandse eenheden.
Is het nog mogelijk voor Nederland om de 11 Luchtmobiele Brigade volledig en zelfstandig in te zetten na de integratie van de 11 Luchtmobiele Brigade in de Division Schnelle Kräfte? Gelden er operationele beperkingen? Zo ja, welke?
Ja, de zelfstandige inzet van de Luchtmobiele Brigade blijft mogelijk, ook na de integratie in de Duitse Division Schnelle Kräfte.Daarvoor bestaan geen operationele beperkingen. De inzetbaarheid van de Luchtmobiele Brigade kan door de integratie in de Duitse eenheid worden vergroot omdat kan worden gebruikgemaakt van Duitse ondersteunde capaciteiten die in Nederlands schaars zijn. Bij een volledig zelfstandige inzet van de brigade zijn die extra capaciteiten waarschijnlijk niet in dezelfde omvang beschikbaar.
Is het mogelijk om na de integratie van de 11 Luchtmobiele Brigade in de Division Schnelle Kräfte te besluiten om Nederlands personeel en materieel uit de divisie terug te trekken op het moment dat er sprake is van een gezamenlijke inzet tijdens missies en operaties? Kan Nederland vooraf en tijdens gezamenlijke missies een rode kaart trekken?
Nederland heeft altijd het laatste woord over de inzet van Nederlandse eenheden in een operatie, net zoals Duitsland het laatste woord heeft over de inzet van Duitse eenheden. Dit geldt zowel voorafgaand aan als tijdens de inzet in een operatie. Wel is het zo dat een samenwerkingsverband politiek niet vrijblijvend is. Partners die een samenwerking aangaan, moeten op elkaar kunnen rekenen als het tot inzet komt. Intensief contact tussen niet alleen de regeringen maar ook de parlementen van samenwerkingspartners is daarom van groot belang.
In hoeverre is het Duitse parlement betrokken geweest bij de plannen tot intensivering van de defensiesamenwerking tussen Nederland en Duitsland?
Het Duitse Ministerie van Defensie heeft een technische briefing over de samenwerking verzorgd voor de defensiecommissie van de Duitse Bondsdag, vergelijkbaar met de briefing die het Nederlandse Ministerie op 19 juni 2013 heeft gegeven aan de vaste commissie voor Defensie van de Kamer. Verschillende Bondsdagleden tonen regelmatig interesse in de Duits-Nederlandse samenwerking en onder anderen de Nederlandse defensieattaché in Berlijn heeft hen hierover geïnformeerd. Daarnaast heeft in maart 2013 de toenmalige Nederlandse commandant van het Duits-Nederlandse Legerkorps, luitenant-generaal Van Loon, een gesprek gehad met de defensiecommissie van de Bondsdag over de onderlinge samenwerking.
Met welke landen heeft Duitsland nog meer een Declaration of Intent getekend of heeft Duitsland andere vergaande samenwerkingsovereenkomsten gesloten waarbij legeronderdelen zijn geïntegreerd in samenwerkingsverbanden met een gezamenlijk stafelement?
De Nederlands-Duitse defensiesamenwerking kan leiden tot de integratie van eenheden, en gaat daarmee verder dan de samenwerking die Duitsland recent met andere landen is aangegaan. Duitsland heeft in mei 2013 een DoI getekend met Polen over intensivering van de samenwerking op marinegebied, maar die heeft geen betrekking op de integratie van eenheden. Overigens werken Duitsland, Polen en Denemarken intensief samen in het Navo-legerkorpshoofdkwartier Multinational Corps Northeastin Szczecin dat vergelijkbaar is met het Duits-Nederlandse legerkorpshoofdkwartier in Münster. Ook met Noorwegen heeft Duitsland in september 2011 een DoI getekend over intensieve samenwerking, zij het zonder dat wordt gesproken over de integratie van eenheden.
Verder werkt Duitsland intensief samen met Frankrijk. Beide landen hebben in 1987 de geïntegreerde Frans-Duitse brigade opgericht die een belangrijke bouwsteen vormt van het multinationale Eurokorps. Frankrijk heeft eind 2013 aangekondigd de bijdrage aan het gezamenlijke brigade te zullen verminderen. Van het Eurokorps-hoofdkwartier vormen vijf landen de «kadernaties» (Framework Nations). Naast Frankrijk en Duitsland gaat het om België, Luxemburg en Spanje. Naar verwachting zal Polen in 2016 ook een kadernatie van het Eurokorps worden.
Met welke landen heeft Duitsland nog meer een Declaration of Intent getekend of heeft Duitsland andere vergaande samenwerkingsovereenkomsten gesloten waarbij de intentie aanwezig is om over te gaan tot de gezamenlijke aanschaf van materieel?
De overeenkomsten met Polen en Noorwegen die in het antwoord op vraag 9 zijn genoemd, hebben onder andere betrekking op de gezamenlijke aanschaf van materieel. Duitsland heeft verder intensieve materieelbetrekkingen met de Verenigde Staten. In Europa is Duitsland onder andere betrokken bij multinationale projecten zoals de Eurofighter en de NH-90.
Hoe beoordeelt u de plannen van de Duits-Nederlandse Army Steering Group (ASG) om samenwerking in het buitenland te verdiepen door elkaars land te vertegenwoordigen tijdens vergaderingen? Kunt u deze plannen nader toelichten?2
In beginsel heeft elk land een eigen vertegenwoordiging bij internationale vergaderingen. Nederland en Duitsland kunnen elkaar vertegenwoordigen in internationale vergaderingen over militair-technische aspecten indien van tevoren duidelijk is dat de standpunten grotendeels overeenkomen. Ik ben positief over deze plannen die berusten op het wederzijdse vertrouwen dat gedurende de jarenlange intensieve samenwerking is opgebouwd.
Waar ligt bij u de grens als het gaat om de integratie van Nederlandse defensieonderdelen in de Wehrmacht?
Nederland wil graag met strategische partners samenwerken tot en met het niveau van de integratie van eenheden. Strategische partners zoals Duitsland hebben een geringe (geo)politiek-strategische afstand tot ons land en kennen een vergelijkbare politieke cultuur. De concrete integratie van eenheden is mogelijk indien dit voor beide landen voordelen biedt.
Integratie kan politieke, operationele en bedrijfsmatige voordelen hebben. De inzet van een geïntegreerde eenheid in een internationale operatie kan een krachtig politiek signaal van solidariteit zijn. In operationeel opzicht kunnen geïntegreerde eenheden leren van elkaars sterke punten, zijn ze goed op elkaar ingespeeld en zijn ze daardoor beter voorbereid op een gezamenlijke operationele inzet. De integratie van eenheden kan echter ook bedrijfsmatige voordelen bieden, bijvoorbeeld door samenwerking bij opleidingen en bij onderhoud en het gezamenlijke beheer van een pool van reservedelen. Geïntegreerde staven van eenheden kunnen zorgen voor betere operationele kwaliteit en voor besparingen op de benodigde stafcapaciteit.
Vooral enkele landmachteenheden van de Bundeswehr, zoals de Duitse krijgsmacht wordt aangeduid, zijn voor Nederland interessante partners met het oog op mogelijke integratie. De integratie van de Luchtmobiele Brigade in de Division Schnelle Kräfte zal op 12 juni a.s. een feit zijn. Bij de eenheden voor grondgebonden luchtverdediging komt de geïntegreerde stafcapaciteit in 2015 van de grond, terwijl ook goede vooruitgang wordt geboekt bij de integratie van de vuursteuneenheden (artillerie en mortieren).
Ten aanzien van de besluitvorming over de inzet van geïntegreerde eenheden verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Waar ligt bij u de grens als het gaat om de gezamenlijke aanschaf en inzet van materieel met Duitsland of andere internationale partners?
Samenwerking op materieelgebied kan betrekking hebben op de gehele levenscyclus van materieel, van behoeftestelling en verwerving via instandhouding tijdens gebruik tot afstoting. Nederland is geïnteresseerd in samenwerking bij materieelverwerving die voorziet in een behoefte van Nederland of die de tekorten van de Navo of de EU helpt op te lossen, en waarbij de samenwerking voordelen oplevert. De voordelen van samenwerking kunnen uiteenlopen.
Samenwerking kan ervoor zorgen dat Nederland en andere partners beschikken over capaciteiten die de landen afzonderlijk niet kunnen opbrengen. Het multinationale programma voor de aanschaf van C-17 transportvliegtuigen is daarvan een goed voorbeeld. Verder kan de gezamenlijke aanschaf van materieel zorgen voor een betere interoperabiliteit en voor kostenvoordelen bij de aanschaf en de instandhouding. De partners moeten daarbij wel terughoudend zijn bij het stellen van extra eisen voor het eigen materieel. Verder is het wenselijk dat een van de partners kan optreden als lead nation om daarmee te zorgen voor een sterke positie in de onderhandelingen met de industrie.
Ten aanzien van de inzet van eenheden, waaronder het materieel, verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Waar ligt bij u de grens als het gaat om de vertegenwoordiging van de Nederlandse Krijgsmacht tijdens vergaderingen door een ander land?
In beginsel heeft elk land een eigen vertegenwoordiging bij internationale vergaderingen. Nederland en Duitsland kunnen elkaar vertegenwoordigen in internationale vergaderingen over militair-technische aspecten indien van tevoren duidelijk is dat de standpunten grotendeels overeenkomen.
Wilt u iedere vraag afzonderlijk en uiterlijk 5 juni 2014 beantwoorden?
Ja.
De openbaarheid van punctualiteitsgegevens van ProRail |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «RTL krijgt punctualiteitsgegevens niet»?1
Ja.
Bent u er mee bekend dat ProRail op haar website alleen het landelijke punctualiteitscijfer van de laatst gemeten dag publiceert?
Ja.
Klopt het dat RTL de onderliggende historische en gespecificeerde punctualiteitsgegevens eerder heeft opgevraagd bij NS, maar dat NS deze gegevens niet heeft verstrekt?
Ja.
Klopt het dat ProRail genoemde punctualiteitsgegevens wel wil verstrekken, maar dat er contracten zijn tussen ProRail en vervoerders die bepalen dat ProRail geen gegevens mag verstrekken als de vervoerder daar niet mee instemt?
De onderliggende afzonderlijke punctualiteitsgegevens waar het hier om gaat zijn niet van ProRail maar van de individuele spoorwegondernemingen. Deze informatie wordt door ProRail voor de spoorwegondernemingen verzameld. Dit is vastgelegd in de toegangsovereenkomst tussen ProRail en de desbetreffende vervoerder, en in overeenstemming met de jaarlijkse netverklaring. Daarin is tevens vastgelegd dat ProRail vertrouwelijk omgaat met deze informatie en geheimhouding hieromtrent betracht.
Deelt u de mening dat punctualiteitsgegevens niet bedrijfsvertrouwelijk zijn en daarom door ProRail openbaar zouden moeten worden gemaakt voor iedereen, zodat bijvoorbeeld ook reizigersorganisaties ze kunnen gebruiken voor hun analyses en niet afhankelijk zijn van de gegevens voor zover die verstrekt worden door de vervoerders?
ProRail valt, zoals recentelijk is bevestigd door de Raad van State, niet onder de Wet openbaarheid van bestuur. Het is dus, behoudens de informatie die ProRail conform de verplichtingen in de concessie openbaar moet maken, geheel aan ProRail zelf welke informatie zij openbaar maakt (zie verder het antwoord op vraag 4).
Bent u bereid van ProRail te eisen dat de punctualiteitsgegevens per traject zo spoedig mogelijk openbaar worden gemaakt?
Ik zie hier geen reden toe. ProRail is alleen verplicht mij informatie te verstrekken voor zover dat is geregeld in de beheerconcessie en de Spoorwegwet. Gedetailleerde informatie ten aanzien van punctualiteit per afzonderlijk traject of individuele trein valt niet onder de rapportageplicht van de huidige concessie. In de nieuwe concessies wordt dat anders (zie verder het antwoord op vraag 7).
Ziet u mogelijkheden om genoemde gegevens ook realtime beschikbaar te stellen via open data?
In de Lange Termijn Spooragenda deel 2 heb ik aangegeven dat reizigers een beter inzicht krijgen in de prestaties op het spoor (Kamerstuk 29 984, nr. 474). Ook wil ik specifieker gaan sturen op de prestaties van ProRail en NS waarvoor de informatievoorziening dient te worden uitgebreid en aangepast.
Daarom zijn in de nieuwe concessies bepalingen opgenomen over de transparantie van NS en ProRail richting het publiek, stakeholders en de concessieverlener. Hierin staat onder andere opgenomen dat zowel NS als ProRail inzicht moeten geven in de punctualiteitcijfers (in de vorm van informatie- dan wel prestatie-indicatoren) voor respectievelijk het Hoofdrailnet (HRN) en de Hoofdspoorweginfrastructuur (HSWI). Onder meer gedifferentieerd naar de tien slechts presterende lijnen.
Verder zullen NS en ProRail een brede en actuele set aan informatie over hun presteren publiek maken waar mogelijk gedifferentieerd naar tijd en locatie. De uitwerking van de set vindt op dit moment plaats. Ik verwacht dat differentiatie zeker mogelijk is voor de punctualiteitscijfers.
NS werkt ook aan het beter inzichtelijk maken van punctualiteitsgegevens via de Reisplanner extra. Hierin is op dit moment al de punctualiteit van iedere treinreis zichtbaar.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Montana beheer en de toezichthouders |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Schimmige «goeroes» bedriegen beleggers; Duizenden particulieren voor miljoenen het schip in»?1
Ja.
Klopt het dat over Montana beheer verschillende meldingen bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zijn gedaan? Kunt u hiervan een overzicht geven?
De AFM heeft in de periode juli 2010 tot en met 2013 in totaal veertien meldingen ontvangen over Montana Beheer. In juli 2010 heeft de AFM drie meldingen ontvangen, waaronder één anonieme melding. In oktober 2011 ontving de AFM één melding. De vier meldingen in 2012 waren anonieme meldingen. In 2013 ontving de AFM zes meldingen waarvan één anonieme. Van de acht meldingen die de AFM heeft ontvangen voordat zij de zaak op 13 december 2012 aan de FIOD overdroeg, bevatte het merendeel summiere informatie.
Waarom is er door de AFM tot oktober 2013 niets gedaan met de meldingen tegen Montana beheer en verdachte Rob van den Bergh?
De AFM heeft vanaf het moment dat de eerste meldingen in juli 2010 over Montana beheer binnenkwamen verschillende acties ondernomen. Naar aanleiding van de drie meldingen in juli 2010 heeft de AFM op 3 augustus 2010 betrokkene, destijds handelend onder de naam Montana Beheer, om informatie verzocht omdat het vermoeden bestond dat hij beleggingsdiensten aanbood zonder de benodigde AFM vergunning (overtreding artikel 2:96 Wft). Na contact met de AFM heeft betrokkene de gemelde activiteiten gestaakt en de website waarop hij beleggingsdiensten aanbood gesloten. De AFM heeft hierna het onderzoek gesloten.
Naar aanleiding van een nieuwe melding in oktober 2011 waarin nieuwe informatie naar voren kwam is op 15 december 2011 het onderzoek heropend. De AFM heeft betrokkene om informatie verzocht om te kunnen vaststellen of hij zonder vergunning financiële diensten verleende. Omdat betrokkene de verzochte informatie deels weigerde te verstrekken, is op 3 mei 2012 een last onder dwangsom opgelegd. Dit besluit is vervolgens op 5 juli 2012 gepubliceerd. Betrokkene heeft ook na de opgelegde last onder dwangsom de gevraagde gegevens niet verstrekt. Om de overtreding te kunnen vaststellen, heeft de AFM het onderzoek voortgezet door bankafschriften bij verschillende banken op te vragen. Na intern onderzoek bij de Belastingdienst en AFM heeft de AFM op 13 december 2012 informatie gedeeld met de FIOD, omdat er vermoedens waren van strafbare feiten.
Waarom is er door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst – Economische controledienst (FIOD-ECD) tot mei 2013 niets gedaan met de meldingen tegen Montana beheer en verdachte Rob van den Bergh?
De melding die de AFM op 13 december 2012 bij de FIOD heeft gedaan is geregistreerd in het registratie systeem voor fraudezaken (GEFIS). Vervolgens is de zaak op 14 februari 2013 geagendeerd door de AFM bij het Tripartiete Overleg (TPO) tussen de AFM, de FIOD en het Functioneel Parket (FP). Daarin vindt de selectie plaats van meldingen en signalen die in aanmerking komen voor strafrechtelijke onderzoek. Nadat de gemelde feiten door de FIOD in maart en april 2013 nader zijn onderzocht, is de zaak in een volgend TPO besproken en door de FIOD en het FP geaccepteerd voor strafrechtelijk onderzoek. De zaak is vervolgens aangebracht bij de rechter. De rechtbank heeft de zaak op 15 april 2014 aangehouden en verwezen naar de rechter-commissaris in verband met onderzoekswensen van de verdediging.
Zijn er meer soortgelijke zaken bekend waarin al vroeg melding is gedaan bij de AFM en het vervolgens lang heeft geduurd voor daar iets mee gedaan werd? Zo ja, welke?
De AFM houdt permanent toezicht op de naleving van de wettelijke regels die gelden voor individuele (financiële) ondernemingen. Er zijn bij mij geen signalen bekend dat dit toezicht onvoldoende functioneert of dat meldingen te lang blijven liggen. Meldingen die bij de AFM binnenkomen over mogelijke misstanden in de sector worden van geval tot geval bekeken, beoordeeld en geprioriteerd. Als blijkt dat een overtreding door een onderneming grote impact heeft op de markt, of als er meerdere signalen zijn over diezelfde onderneming, dan kan er een onderzoek worden gestart. Dit onderzoek moet nauwkeurig gebeuren en vereist vaak aanvullende informatie van de betrokkene om de overtreding te kunnen bewijzen, wat extra tijd kost.
Bij welk toezichtsorgaan ligt de verantwoordelijkheid in dit soort zaken?
De AFM houdt toezicht op partijen die beleggingsdiensten aanbieden dan wel beleggingsactiviteiten verrichten. Dit toezicht wordt uitgeoefend door middel van controle, handhaving en normoverdracht (bijvoorbeeld voorlichting over nieuwe regels). Hierbij let de AFM nadrukkelijk op signalen en klachten uit de markt en bevindingen van haar controles bij financiële instellingen. Indien er (tevens) een vermoeden bestaat van strafbare feiten, dan draagt de AFM de zaak over aan de FIOD of doet zij aangifte bij het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat in het algemeen door trage reacties van de zijde van de overheid op signalen van misstanden meer mensen het slachtoffer kunnen worden van de praktijken van oplichters?
Het is voor het vertrouwen van de consument in de financiële markten essentieel dat hij of zij kan rekenen op voldoende bescherming tegen misstanden en op adequaat, tijdig en zorgvuldig optreden door de toezichthouder als misstanden worden gemeld. Bovenstaande zaak geeft mij geen aanleiding te veronderstellen dat in dit geval of in het algemeen sprake zou zijn van trage reacties van de zijde van de overheid.
Op welke manier kunt u voorkomen dat er nogmaals een dermate lange tijd overheen gaat voor de toezichthouders actie ondernemen?
De AFM en de FIOD hebben in deze zaak gehandeld binnen de reguliere termijnen en zorgvuldigheidsnormen. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen. Indien mij in de toekomst signalen bereiken dat er binnen het toezicht zaken te lang blijven liggen, dan zal ik dit uiteraard bekijken.
Het artikel ‘Geld nodig voor oorlogsgraven’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Geld nodig voor oorlogsgraven»?1
Ja. Ik ben blij te lezen dat de Oorlogsgravenstichting het vinden van externe financiers op de agenda heeft gezet. Dat is conform de afspraken die we hebben gemaakt.
In hoeverre is het waar dat de kosten voor het onderhoud van oorlogsgraven steeds hoger worden? Wat zijn daarvan de oorzaken?
De kosten van het onderhoud zijn onderhevig aan alle prijsstijgingen voor materialen en personele kosten. Daarnaast bevinden ca 75% van de oorlogsgraven zich in het buitenland waardoor het onderhoud van vele valuta koersen afhankelijk is. De kosten van het lokale Indonesische personeel stijgt c.f. de door het Ministerie van Buitenlandse zaken gehanteerde norm voor haar lokale personeel.
Hoe is het gesteld met het eigen vermogen van de Oorlogsgravenstichting? Is het waar dat er bijna geen eigen vermogen meer is? Zo ja, wat zijn daarvan de oorzaken?
Bij de evaluatie van de «Regeling subsidiëring Oorlogsgravenstichting» in 2010 is besloten om het uitgangspunt dat de Oorlogsgravenstichting financieel zelfstandig zou worden los te laten. Daarmee is ook in wederzijdse overeenstemming besloten om het eigen vermogen terug te brengen tot het nodige weerstandsvermogen van € 1,3 miljoen.
De Oorlogsgravenstichting had eind 2013 een eigen vermogen van € 0,7 miljoen en verwacht in 2016 het vermogen weer op niveau te hebben.
Hoe beoordeelt u de zorgen van de Oorlogsgravenstichting over de financiering en het onderhoud van de oorlogsgraven?
Ik heb meerdere malen serieus gekeken naar de financiële situatie van de Oorlogsgraven-stichting. Naar aanleiding daarvan heb ik in december 2012 (met het Ministerie van Defensie) besloten om de subsidie incidenteel te verhogen met € 1,93 miljoen. Daarnaast heb ik medio 2013 besloten om de subsidie structureel met bijna € 0,5 miljoen te verhogen. Bij deze laatste verhoging heeft de Oorlogsgravenstichting aangegeven dat zij hiermee het werk verantwoord kan voortzetten.
Wat zijn de gevolgen voor de oorlogsgraven als de Oorlogsgravenstichting onvoldoende externe geldschieters weet te vinden, terwijl de kosten voor het onderhoud van de graven lijken toe nemen? In hoeverre lukt het de Oorlogsgravenstichting om externe geldschieters te vinden?
De kerntaak van de Oorlogsgravenstichting, het onderhoud van het oorlogsgraf waar ook ter wereld, welke een overheidstaak is, wordt volledig gedekt door de subsidie. Voor extra uitgaven is de Oorlogsgravenstichting op zoek naar andere inkomsten dan de subsidiegelden. Een deel van de incidentele subsidie van eind 2012 was bedoeld om hiervoor initiatieven te ontplooien. Uit een haalbaarheidsstudie die de Oorlogsgravenstichting heeft laten doen blijkt dat er zeker mogelijkheden zijn om extra middelen aan te trekken.
Deelt u de mening dat het onderhoud van graven van in oorlogen of conflicten omgekomen soldaten, gelet op hun belangrijke rol in de geschiedenis, een langdurige verantwoordelijkheid van de overheid is, ook als daar meer financiële middelen van de overheid voor nodig zijn? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe vult u die verantwoordelijkheid in?
Zie de antwoorden op vraag 4 en 5.
In hoeverre is het mogelijk om een scheiding aan te brengen tussen de exploitatie van herdenkingscentra, en het onderhoud en realiseren van graven door de Oorlogsgravenstichting? Bent u bereid om deze mogelijkheid te bezien en eventueel aan de realisatie daarvan mee te werken? Zo neen, waarom niet?
De exploitatie van de herdenkingscentra is een verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de exploitatie van de oorlogsgraven is een verantwoordelijkheid van mijn departement. De gewenste scheiding is daarmee reeds gerealiseerd.
Het bericht ‘Dieselbendes roven tanks leeg’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Dieselbendes roven tanks leeg»?1
Ja.
Welke informatie hebt u over het fenomeen, de ernst van de misdrijven, de aantallen diefstallen en de geleden schade bij ondernemers? Welk systeem wordt door deze bendes gebruikt om de brandstof over te pompen?
Het algemene beeld is dat (de registratie van) diefstal van brandstof toeneemt. Het gaat dan om tanken zonder te betalen en diefstal van brandstof uit tanks van voertuigen of opslagtanks. De onderstaande grafiek geeft een beeld van het aantal aangiftes van diefstal van brandstof in geheel 2013 (eerste kolom) en de eerste vier maanden van 2014 (tweede kolom). Hieruit blijkt dat tot 1 mei 2014 reeds meer diefstallen hebben plaatsgevonden dan in het gehele jaar daaraan voorafgaand.
Verder kan worden gekeken naar incidenten waarbij grotere hoeveelheden brandstof uit tanks zijn weggenomen. Deze cijfers zijn in onderstaande grafiek opgenomen.
Het betreft hier aangiftes van alle brandstof (niet alleen diesel uit tanks van vrachtwagens en opslagtanks) van meer dan 100 liter.
Voor zover bekend worden bij de diefstal van diesel gewone dieselpompen en highspeedpompen gebruikt om diesel over te pompen. In een aantal gevallen was sprake van een in of onder het voertuig verborgen pompinstallatie. De ontvreemde diesel wordt soms in IBC’s (vloeistofcontainers van 1.000 liter) gepompt en soms direct in een standaard tank.
Klopt het dat het gaat om goed georganiseerde bendes uit het voormalige Oostblok? Zo ja, welke afspraken hebt u met collega-bewindspersonen uit deze regio om de strijd tegen deze bendes aan te gaan?
De politie beschikt (nog) over te weinig informatie om gefundeerd aan te kunnen geven of het gaat om goed georganiseerde bendes uit het voormalige Oostblok. Veel daders van diefstal van diesel uit vrachtwagens zijn nog niet in beeld geweest. Diegenen die gepakt zijn voor diefstal van meer dan 100 liter diesel uit tanks, zijn verdeeld over meerdere nationaliteiten. Er zijn tot nu toe 681 aangiftes gedaan. Ik verwijs naar de eerst vermelde grafiek in mijn antwoord op vraag 2.
Klopt de informatie dat deze bendes vooral tijdens de nachtelijke uren toeslaan en daarbij gebruikmaken van bestelbusjes met tanks in de laadruimte? Zo ja, biedt dit aanknopingspunten voor geïntensiveerde verkeerscontroles van buitenlandse busjes in de nachtelijke uren?
De incidenten die bekend zijn bij de politie vonden met name plaats gedurende de nacht. Dit betrof vaak de tweede helft van de nacht.
Deze informatie is gebaseerd op het tijdstip waarop daders zijn aangehouden en het tijdstip waarop chauffeurs hebben aangegeven verdachte personen te hebben gezien. De gebruikte voertuigen zijn, voor zover bekend, zowel busjes als vrachtauto’s. Verder is bekend dat er ook gehuurde busjes worden gebruikt.
Deze informatie biedt aanknopingspunten voor controles gericht op de tijdstippen en het soort voertuigen dat gebruikt wordt voor dieseldiefstal.
Maakt u bij de strijd ook gebruik van kentekengegevens (via Automatic Number Plate Recognition (ANPR) en Amigo Boras) en videobewaking bij parkeer- en rustplaatsen? Zo ja, welke resultaten zijn met behulp van dit middel behaald en welke resultaten verwacht u met de verdere ontwikkeling van dit middel en de samenwerking met buurlanden en voormalige Oostbloklanden te behalen?
Er wordt nog geen gebruik gemaakt van kentekengegevens. Er zijn nog te weinig kentekengegevens bekend om met betrekking tot dit onderwerp ook een ANPR-bestand aan te leggen.
Op de corridor Venlo- Eindhoven- Rotterdam is een cameravolgsysteem op o.a. parkeerplaatsen voor vrachtauto’s en verzorgingsplaatsen langs snelwegen. Dit is gericht op criminaliteit op de verzorgingsplaatsen en niet specifiek ingericht op diefstal van diesel.
Heeft u voldoende (juridische) mogelijkheden en middelen ter beschikking om met succes mobiel banditisme en in het bijzonder het delict van diefstal van diesel uit vrachtwagens te bestrijden?
Tijdens het Algemeen Overleg over politieonderwerpen van 18 juni jl. heb ik het belang benadrukt van een harde aanpak van brandstofdieven. Er zijn voldoende (juridische) mogelijkheden voor de politie om met succes mobiel banditisme te bestrijden.
De olielekkage uit opslag in lege zoutmijnen in het natuurgebied Amtsvenn (bij Enschede) en de geplande extra opslag van diesel in lege zoutmijnen onder Enschede |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven wie aansprakelijk zou zijn voor de schade aan natuur en leefomgeving indien olielekkages in natuurgebieden zich in Nederland voor zouden doen? Is hier al ervaring mee?
Op grond van het Burgerlijk Wetboek 6, artikel 175 en artikel 177, is de vergunninghouder aansprakelijk voor schade aan natuur en leefomgeving indien olielekkages in natuurgebieden zich in Nederland voor zouden doen. Op grond van het Burgerlijk Wetboek Boek 3, artikel 310, lid 2 verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van de schade door de verontreiniging van water en de bodem in ieder geval na dertig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. In Nederland is geen ervaring met olielekkages in natuurgebieden en de daarmee samenhangende aansprakelijkheid.
Kunt u aangeven of de geplande opslaglocaties in Overijssel zich onder of in de nabijheid van natuurgebieden en/of drinkwaterwinningsgebieden bevinden?
De geplande opslag van gasolie ligt onder industrieterrein De Marssteden aan de rand van Enschede. In de buurt liggen de volgende natuurgebieden:
De dichtstbijzijnde drinkwatergebieden liggen op 4,5 en 5 km afstand. Op 5 km afstand is tevens een boringvrije zone gelegen. De dichtstbijzijnde waterwingebieden stroomafwaarts bevinden zich op ongeveer 15 km van Enschede, in Goor. Het drinkwater wordt gehaald uit een andere geohydrologische laag die, door ondoorlatende lagen, niet in contact staat met de grondwaterlaag in Enschede.
Is de opbouw van de grondlagen in het natuurgebied Amtsvenn vergelijkbaar met die van ondergrondse opslaglocaties in Nederland?
Ja, in grote lijnen is de opbouw van de diepe ondergrond in het Amtsvenn gebied vergelijkbaar met die onder de Marssteden. Alleen, de ondergrondse opslag is op een andere manier ingericht. In het Gronau/Epe gebied vindt de opslag van olie (en gas) plaats op een grotere diepte, namelijk op ca. 1.100 meter diepte, in de zoutlagen van de «Zechstein-formatie». In het gebied bij Enschede zal de ondergrondse olieopslag plaatsvinden op een diepte van ca. 450 meter in de zoutlagen van de «Röt-formatie». Een essentieel verschil tussen beide opslagen is dat de opslag onder Enschede zal plaatsvinden door middel van twee dubbel verbuisde boorgaten, terwijl in het Gronau/Epe gebied de olie wordt opgeslagen middels één boorgat in een niet dubbel verbuisd systeem.
Zijn er alternatieven voor de opslag van brandstof voorhanden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Op basis van welke argumenten is de keus voor ondergrondse opslag gemaakt?
In de Milieueffectrapportage (MER), noodzakelijk voor de planologische procedure, is gekeken naar alternatieven voor ondergrondse opslag. Er zijn vijf bovengrondse opslaglocaties onderzocht. De locaties zijn geselecteerd op grond van de ligging nabij logistieke mogelijkheden, zoals de ligging in de buurt van groot water, havens en bij bestaande pijpleidingen. Daarnaast zijn acht ondergrondse locaties bekeken. Een vijftal locaties valt af, omdat deze al een andere bestemming hebben of niet geschikt zijn voor opslag. Op grond van een afweging op basis van doelmatige winning, aantal, volume en logistiek is de locatie in Twente overgebleven als de te onderzoeken ondergrondse locatie in de MER.
Op grond van de MER kan geconcludeerd worden dat aan de ondergrondse opslag de volgende voordelen zijn verbonden:
In het inpassingsplan worden nut en noodzaak omschreven van het project. Geconcludeerd wordt dat de opslag in Enschede een belangrijke bijdrage levert aan de uitbreiding van de capaciteit voor strategische opslag van olieproducten waartoe het Rijk zich heeft verplicht op grond van internationale afspraken. Gebruik van de ondergrond voor gasolieopslag sluit goed aan op het beeld dat wordt geschetst in de «Rijksvisie duurzaam gebruik van de ondergrond». Daarnaast is het gebruik van zoutcavernes voor ondergrondse opslag vrijwel het enige kostenefficiënte alternatief voor bovengrondse opslag om, op korte termijn, de opslagcapaciteit in Nederland substantieel uit te breiden. Door de cavernes in de regio Twente te gebruiken, wordt de spreiding van opslagcapaciteit in Nederland bovendien verbeterd daar de meeste opslag in Rotterdam en Amsterdam is gevestigd.
Verschillen de risico’s per reeds opgeslagen of mogelijk op te slaan substantie? Zo ja, wat zijn deze verschillen? Zo nee, waarom niet?
Naast ruwe olie en gasolie wordt wereldwijd aardgas, LPG, stikstof, waterstof en perslucht opgeslagen in uitgeproduceerde zoutcavernes. Vanuit de vergunningverlening en voor het toezicht op veiligheid en milieu wordt er geen onderscheid gemaakt naar welke substantie er in een zoutcaverne wordt opgeslagen. Voor alle opslagen is het noodzakelijk dat er een uitgebreide risicoanalyse wordt uitgevoerd om de risico's op het lekken en verspreiden van de stoffen in kaart te brengen. Tevens moet er een risicomanagementsysteem worden opgetuigt, inclusief een monitoringsprogramma (vastgelegd in het monitoringsplan met jaarlijkse rapportages). SodM adviseert mij bij de vergunningverlening en ziet erop toe dat het risicomanagementsysteem adequaat wordt uitgevoerd.
Het grootste verschil zit tussen gassen en vloeistoffen. Het belangrijkste verschil is de druk. De aanwezige hoeveelheid gas bepaalt de druk die vanuit de caverne op het omliggende gesteente wordt uitgeoefend. Door de wisselende druk bij gasopslag (soms per seizoen, soms dagelijks) heeft gasopslag meer geomechanische effecten. Daarom wordt gasopslag aan strikte voorwaarden gebonden voor wat betreft de minimumdruk die in de caverne gehandhaafd moet worden. Zolang de druk boven de minimumdruk blijft, zijn de effecten voor wat betreft de vervorming van de caverne beperkt. Bij de opslag van vloeistoffen wordt de druk bepaald door het dichtheidsverschil tussen pekel en de opgeslagen vloeistof en een eventueel extra opgelegde druk om het heel langzaam samendrukken van de caverne tegen te gaan. Langdurige opslag van vloeistof kent een constante druksituatie, die vaak gelijk is aan de situatie waarin de caverne helemaal met pekel gevuld zou zijn (plus een eventueel extra opgelegde druk). De vloeistof gaat er één keer in en blijft er vervolgens vaak jaren zitten zonder noemenswaardige verandering van de druk.
Indien zich geen calamiteiten voordoen, blijft het bij bovengenoemde verschillen. Mocht er een lekkage optreden, dan zitten de verschillen in de toxiticiteit, de brandbaarheid en het explosiegevaar van de stof. Gasolie bevat geen vluchtige bestanddelen en is daardoor veel minder brandbaar dan bijvoorbeeld benzine of ruwe olie.
De bodem- en grondwaterverontreiniging en de mogelijkheden deze verontreiniging op te ruimen verschilt per stof. Ruwe olie bevat in vergelijking met gasolie zowel zwaardere (residuale) componenten en lichtere, vluchtigere componenten. De zwaardere componenten uit ruwe olie zijn veel moeilijker biologisch af te breken dan gasolie en de lichtere, meer vluchtige componenten uit ruwe olie veroorzaken meer emissie naar de lucht, waardoor het effect op mens en dier toeneemt.
Wilt u de antwoorden op deze vragen betrekken bij de beantwoording van hierover eerder gestelde vragen?
Hierboven zijn de vragen van de leden Omtzigt, Agnes Mulder en Geurts (allen CDA) en van het lid Van Tongeren (GroenLinks) beantwoord.
Het conflict tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Ommen over de aanpak van de verkeersonveilige kruising van de N36 bij Beerze |
|
Eddy van Hijum (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het conflict tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Ommen over de aanpak van de verkeersonveilige kruising van de N36 bij Beerze?1
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Kunt u aangeven hoe het voornemen tot stand is gekomen om verkeerslichten (VRI) te plaatsen op de kruising bij Beerze? Op welke wijze zijn betrokken overheden, burgers en maatschappelijke organisaties bij de keuze voor een VRI betrokken en op welke wijze is er gezocht naar maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak?
In samenwerking met de gemeenten Ommen en Hardenberg is een onderzoek uitgevoerd door een onafhankelijk adviesbureau naar het beste alternatief voor het kruispunt N36-Beerzerweg. Medio augustus 2013 heeft er een bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen RWS en de gemeenten Hardenberg en Ommen. Tijdens dit overleg is de oplossingsrichting en het vervolgproces besproken.
Deelt u de zorg van de betrokken overheden dat verkeerslichten niet of onvoldoende bijdragen aan de verbetering van de verkeersveiligheid? Wat zijn de gevolgen voor de doorstroming? Deelt u de opvatting dat een ongelijkvloerse aansluiting vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid en doorstroming veruit de voorkeur verdient?
Nee, het bureau dat het onderzoek heeft uitgevoerd geeft aan dat een VRI in combinatie met dubbele doorgaande rijstroken op dit moment de meest voor de hand liggende en haalbare oplossing is.
Om de doorstroming op de N36 goed te houden komt er een extra rijstrook rechtdoor (bij het kruispunt zijn er dan twee rijstroken rechtdoor). Het ontwerp is zodanig dat de wachtrijen in één keer kunnen worden verwerkt. Dat betekent dat bij normaal verkeer er geen file ontstaat. Daarnaast krijgt de verkeersregelinstallatie diverse programma’s die afhankelijk van de dag en de tijd op de dag kunnen worden ingezet om een zo optimaal mogelijke verkeersafwikkeling te verkrijgen.
Een VRI is op dit moment de meest kosteneffectieve maatregel en op de kortste termijn te realiseren.
Wat is het verschil in kosten tussen de meest optimale oplossing (ongelijkvloerse kruising) en de «second best» oplossing (VRI)? Welk budget heeft Rijkswaterstaat voor de aanpak beschikbaar?
Een ongelijkvloers kruispunt kost afhankelijk van het ontwerp naar schatting tussen € 6 en € 10 miljoen. De oplossing met een VRI kost € 1,175 miljoen. Het verschil in kosten is circa € 5 miljoen tot € 9 miljoen. Er is budget voor kruispunt Beerze vanuit het programma Meer Veilig 2 (realisatietermijn 2011 tm 2014). Binnen de randvoorwaarden en uitgangspunten van dit programma voor kosteneffectieve verkeersveiligheidsmaatregelen komt alleen een gelijkvloerse oplossing in aanmerking.
Welke rechtsgrond kent de zogeheten «potentheorie» van Rijkswaterstaat, die inhoudt dat elke wegbeheerder meebetaalt aan een voorgenomen verkeersmaatregel? Kunt u aangeven of er bestuurlijke afspraken bestaan tussen Rijkswaterstaat en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over een financiële bijdrage van een betrokken gemeente aan de aanpassing van een rijksweg, alsmede over de uitgangspunten voor de kostenverdeling?
De «potentheorie» wordt niet alleen door Rijkswaterstaat, maar ook door provincies en gemeenten gehanteerd als uitgangspunt voor afspraken over de kostenverdeling van verkeersmaatregelen waarbij verschillende overheden als beheerder betrokken zijn. Elke wegbeheerder draagt bij aan de kosten evenredig aan het aantal van zijn wegen dat aantakt op het kruispunt. Over een financiële bijdrage van een betrokken gemeente aan de aanpassing van een rijksweg of de uitgangspunten voor de kostenverdeling bestaan geen bestuurlijke afspraken tussen Rijkswaterstaat en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Bent u bereid om Rijkswaterstaat te vragen opnieuw met de betrokken overheden in gesprek te gaan over een structurele oplossing in de vorm van een ongelijkvloerse kruising? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Binnen het budget voor kosteneffectieve verkeersveiligheidsmaatregelen zijn geen middelen beschikbaar voor een ongelijkvloers kruispunt. In het Bestuurlijk Overleg MIRT kunnen de regionale partners de wens voor een ongelijkvloerse oplossing aankaarten.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor de door Rijkswaterstaat aan de gemeente Ommen gestelde deadline in mei, zodat gemeenteraad uw antwoorden kan betrekken bij hun oordeelsvorming over deze kwestie? Indien dit niet lukt, bent u bereid aan Rijkswaterstaat te vragen om de deadline op te schorten?
Opschorten van de deadline is niet mogelijk omdat het project binnen de randvoorwaarden van het programma Meer Veilig 2 moet worden uitgevoerd.
Het bericht 'Zorg: 81 miljoen aan open rekeningen' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zorg: 81 miljoen aan open rekeningen»?1
Ja.
Klopt het dat zorgkantoren nog 81 miljoen euro aan instellingen moeten betalen voor geleverde zorg waar mensen wettelijk recht op hadden?
Nee dat is onjuist. In het contract tussen het zorgkantoor en de instelling is vastgelegd op welke vergoeding de instelling recht heeft. Zogenaamde overproductie wordt niet door het zorgkantoor vergoed.
Vindt u dat de zorgkantoren deze nog openstaande rekeningen moeten betalen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Er geen sprake van een openstaande rekening. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de vergoeding aan de instelling begrensd door gemaakte afspraken en vindt er geen aanvullende betaling plaats. Dit is ook vastgelegd in de beleidsregels van de NZa en vormt een noodzakelijk instrument om de uitgaven te beheersen.
Deelt u de mening dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) nooit kan zeggen dat overproductie voor eigen rekening is, «eigen schuld dikke bult», daar het hier gaat om een verzekerd recht op zorg? Zo nee, hoe gaat u er voor zorgen dat zorginstellingen de overproductie alsnog uitbetaald krijgen?
Ik deel deze mening niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is juist vooraf in de beleidsregels van de NZa opgenomen dat overproductie niet wordt vergoed. Er is dan ook geen aanleiding om alsnog tot vergoeding over te gaan. Dat staat los van het verzekerd recht op zorg van individuele burgers. Die staat buiten kijf.
Klopt het dat er geld overblijft door onderproductie? Zo ja, om hoeveel geld gaat het, en belanden deze AWBZ-gelden op de planken van de zorgverzekeraars?
Het is juist dat er bij zorg in natura sprake is geweest van lagere uitgaven dan verwacht. Daar tegenover staan juist hogere uitgaven in het kader van de kapitaallasten. Per saldo zijn er geen AWBZ-gelden onbenut gebleven.
Hoe gaat u voorkomen dat instellingen straks wel gaan zeggen: «jammer dan, we helpen u niet meer want het geld is op», omdat de zorgkantoren de extra zorg niet uitbetalen?
Binnen de contracteerruimte, ook binnen de regio van het zorgkantoor, is er voldoende ruimte om aan de totale geïndiceerde zorgvraag te voldoen. Dit valt onder meer af te leiden uit het beperkte aantal cliënten op de wachtlijst die door het Zorginstituut wordt gepubliceerd op www.zorgregistratie.nl. Het zorgkantoor koopt bij instellingen de zorg via de contracten in. De zorgkantoren dienen bij hun inkoopbeleid rekening te houden met de voorkeuren van cliënten. Deze voorkeur voor een aanbieder of locatie is belangrijk.
De voorkeuren en vraag van cliënten en het aanbod van zorg zullen nooit helemaal aansluiten. Het kan dus voorkomen dat een cliënt (tijdelijk) niet bij de instellingen van zijn/haar voorkeur terecht kan of dat een zorgkantoor zorg en ondersteuning levert die uitgaat boven het afgesloten contract en daarom niet wordt vergoed.
Het is de taak van het zorgkantoor om, met zijn contracteerbeleid en eventuele herschikkingen in de contracten, voorkeuren van cliënten en aanbod van zorg en ondersteuning bij elkaar te brengen.
Hoeveel AWBZ-geld belandt er op de planken van de zorgverzekeraars door het zuinige inkoopbeleid van de zorgkantoren?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 is aangegeven, zijn er in 2013 geen AWBZ-middelen onbenut gebleven. Mocht dit wel voorkomen, dat blijft dit geld niet achter bij de zorgverzekeraars, maar vloeien de middelen terug naar het AWBZ-fonds.
De verdubbeling van geweld tegen homo's |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Homogeweld verdubbeld»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal geweldsincidenten tegen homo's steeg van 623 in 2011 naar 1.143 in 2012?
Nee, dat klopt niet. De genoemde cijfers betreffen alle bij de politie geregistreerde discriminatie-incidenten op grond van seksuele gerichtheid. En dus niet enkel geweld. Dat doet aan de ernst niets af.
De cijfers komen uit het Poldis rapport 2012, de rapportage over bij de politie geregistreerde discriminatie-incidenten. Hierover bent u geïnformeerd in de Voortgangsbrief Discriminatie van afgelopen december.2 Meer dan de helft van de incidenten op grond van seksuele gerichtheid betreft belediging. Er is sprake van een daadwerkelijke stijging van het aantal incidenten, maar er is ook sprake van een hogere meldingsbereidheid.
Bent u bereid de bestrijding van geweld, zeker ook tegen homo's, de topprioriteit van politie te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, de aanpak van geweld is en blijft een topprioriteit van de politie. In het jaarlijkse onderhoud met het COC heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven discriminatie en de bestrijding van homofoob geweld tot inzet te maken van zijn gesprekken met de politie, OM en het bestuur over de nieuwe gemeenschappelijke Veiligheidsagenda 2015–2018 waarin de landelijke prioriteiten worden vastgesteld.
De stijging in het aantal door de politie geregistreerde discriminatie-incidenten op grond van seksuele gerichtheid ondersteunt deze actie. Ook uit de Veiligheidsmonitor 2013 van het CBS blijkt dat homo- en biseksuelen zich vaker onveiliger voelen dan heteroseksuelen en dat zij anderhalf keer vaker slachtoffer zijn van criminaliteit en respectloos gedrag. Het onlangs verschenen SCP-rapport over ervaren discriminatie in Nederland tenslotte geeft onder meer aan dat een aanzienlijk deel van de homoseksuelen discriminatie ervaart in de publieke ruimte.
Ziet u een verband tussen de toename van het geweld tegen homo's en de groeiende invloed van de islam in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u de enorme oververtegenwoordiging van allochtonen met een islamitische achtergrond in de statistieken van anti-homogeweld dan?
Nee. Ik onderschrijf uw weergave en analyse van de statistieken niet. Zie de antwoorden van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op uw Kamervraag over dit thema (11 april, 2014, 2014Z04365).
Het Moederdagrapport |
|
Jasper van Dijk , Roelof van Laar (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Investeren in moeders loont» en het rapport «State of the World Mothers 2014» van kinderrechtenorganisatie Save the Children?1
De aanbevelingen uit het rapport omarm ik. Om de millenniumdoelen 4 (terugdringen kindersterfte) en 5 (terugdringen moedersterfte) te realiseren, is het nodig om juist die vrouwen te bereiken die de grootste risico’s lopen. Dat zijn vooral jonge meisjes en vrouwen in conflictsituaties. Ook zij hebben recht op goede medische zorg tijdens de zwangerschap en rondom de bevalling. Daarnaast is het belangrijk bescherming te bieden tegen (de gevolgen van) seksueel geweld. Om dit te bewerkstelligen, ondersteunen wij bijvoorbeeld activiteiten van UN Women en UNICEF onder Syrische vluchtelingen in Libanon en Jordanië. Dit is onderdeel van programma’s die worden uitgevoerd in het kader van de speerpunten Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en Veiligheid en Rechtsorde.
Deelt u de mening dat moeder- en kindsterfte in fragiele staten (en noodsituaties) extra aandacht behoeft? Zo ja, wat gaat u hiervoor doen?
Ja, ik deel die mening. Daarom besteed ik extra aandacht aan deze problematiek. Complicaties tijdens zwangerschap en bevalling en direct na geboorte zijn een van de belangrijkste oorzaken voor moeder- en kindersterfte. Toegang tot seksuele voorlichting, family planning en medische zorg tijdens de zwangerschap en rondom de bevalling zijn daarom essentieel. De dynamiek van conflictsituaties vereist niet alleen ondersteuning van specifieke SRGR-programma’s, maar ook onderhandelingen met strijdende groeperingen om (mobiele) gezondheidsteams toegang te bieden. Waar mogelijk breng ik dit ter sprake in gesprekken met regeringsleiders. Ook werken we samen met verschillende organisaties om vrouwen te ondersteunen in de meest onbereikbare gebieden, bijvoorbeeld in het programma Making Sexual and Reproductive Health Work for the Next Generation,dat wordt uitgevoerd door Cordaid in de DRC.
Kunt u aangeven wat Nederland doet – in zowel materiële als immateriële zin – om (meisjes)onderwijs te promoten en onderwijs in conflictlanden te garanderen en inkomensgenererende activiteiten te verbeteren? Welke mogelijkheden ziet u om hierin nog effectiever op te treden?
Nederland speelt een rol in het versterken van onderwijs in langdurige conflictsituaties, bijvoorbeeld via het UNICEF programma Peacebuilding, Education and Advocacyen het NICHE-programma (Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education). In Burundi steunt Nederland de organisatie Care die zwangere meisjes de mogelijkheid biedt om via een lening inkomensgenererende activiteiten te starten. De Girl Power Alliantie draagt bij aan de versterking van de sociaal-economische positie van meisjes en jonge vrouwen via beroepsonderwijs in tien landen, waaronder ook (post)conflictlanden als Liberia, Pakistan en Sierra Leone. Via het Global Partnership for Education (GPE) ondersteun ik de deelname van meisjes aan kwalitatief goed onderwijs in fragiele staten met beurzen, het aanstellen van vrouwelijke leerkrachten en het opnemen van life skills in het curriculum.
Op welke wijze ondersteunt en promoot Nederland de «Lucens Guidelines», de richtlijnen die op basis van de universele rechten van de mens en internationaal recht scholen uitroepen tot een veilige zone tijdens gewapende conflicten?
De Global Coalition to Protect Education from Attack (GCPEA) is een samenwerkingsverband van ngo’s en VN-organisaties ter bescherming van onderwijs in conflictsituaties. In 2012 heeft deze coalitie het initiatief genomen om richtlijnen op te stellen over de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik in gewapende conflicten. Dit heeft in 2013 geleid tot de totstandkoming van een eerste versie van de «Lucens Guidelines». Het voornemen van de GCPEA is om de richtlijnen af te ronden op basis van een brede consultatie. Al in een vroeg stadium heeft Nederland daarbij een actieve inbreng gehad. Nederland blijft nauw betrokken bij het verdere consultatieproces over de richtlijnen, en dringt aan op betrokkenheid van andere staten, waaronder staten die zelf partij zijn bij een gewapend conflict.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland zich inzet voor (verbetering van) reproductieve gezondheid in (post-)conflictlanden?
Bilateraal worden in (post)conflictlanden als Burundi, Mali en Jemen programma’s uitgevoerd die zich richten op betere zorg rond zwangerschap en bevalling, betere toegang tot informatie en tot anticonceptie. Via het regionale Grote Merenprogramma wordt ingezet op bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes, op verbetering van seksuele voorlichting aan jongeren en op toegang tot voorbehoedsmiddelen. Nederland financiert ook Artsen Zonder Grenzen en het Nederlandse Rode Kruis die werken in (post)conflictregio’s. Verder ondersteunt Nederland multilaterale organisaties als UNFPA die bijdragen aan de (weder)opbouw van gezondheidszorgsystemen, met daarbij een specifieke focus op reproductieve gezondheid. In Zuid-Soedan werkt het KIT aan betere toegang tot reproductieve zorg voor vrouwen en meisjes, onder andere door steun aan de opleiding van verloskundigen.
Welke mogelijkheden ziet u om de richtlijnen en de programmering van de Infant and Young Child Feeding (IYCF) strategie in noodsituaties te verbeteren?
Het Nederlandse humanitaire hulpbeleid stelt ongeoormerkte bijdragen voor humanitaire hulp beschikbaar aan multi-donor fondsen, relevante VN-organisaties en de International Committee of the Red Cross (ICRC). Deze organisaties zetten de fondsen snel en effectief in om in de meest dringende behoeften te voorzien. VN-organisaties als UNICEF en WHO zien daarbij toe op de toepassing van de Global Strategy for Infant and Young Child Feeding, ook in noodsituaties.
Deelt u de mening dat zowel bij de post-2015 agenda als bij de Wereld Humanitaire Top in 2016 Nederland sterk in moet zetten op een verbetering van moeder- en kindsterfte in fragiele staten, aangezien een meerderheid van deze sterfgevallen plaatsvindt in fragiele staten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Ja, deze mening deel ik. De verwezenlijking van de millenniumdoelen 4 en 5 blijft achter bij de ambities van de internationale gemeenschap in 2000. In mijn beleid blijf ik daarom inzetten op meer informatie over seksualiteit, een groter aanbod van en meer keuze aan voorbehoedsmiddelen en kwalitatief goede seksuele en reproductieve zorg voor iedereen. Internationaal is Nederland op dit terrein een voortrekker in de post-2015 discussies. In juni zal mijn collega Timmermans deelnemen aan een internationale top in Londen voor de preventie van seksueel geweld in conflictsituaties. Ook via onze kandidatuur voor de VN-Veiligheidsraad brengt Nederland de seksuele en reproductieve rechten van meisjes en vrouwen in conflictsituaties onder de aandacht van de internationale gemeenschap.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse inzet zal zijn bij het Every Newborn Action Plan dat deze maand gelanceerd wordt bij de World Health Assembly? Bent u bereid bij deze gelegenheid extra aandacht te vragen voor kindersterfte in fragiele staten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Nederland heeft in de World Health Assembly (WHA) ingestemd met het concept Actieplan voor de Gezondheid van Pasgeborenen. De EU heeft in een verklaring dit Actieplan verwelkomd en daarin nadrukkelijk gewezen op het belang van het continuüm van zorg voor zwangere vrouwen, moeders, pasgeboren, zuigelingen en kinderen. Daarbij vindt Nederland dat de focus niet uitsluitend op pasgeborenen gericht moet zijn. Oorzaken van aandoeningen onder pasgeborenen zijn juist vaak te vinden in slechte zorg rond zwangerschap en bevalling en in gebrek aan kraamzorg. De Nederlandse inzet blijft gericht op SRGR in den brede.
Welke effecten heeft het afnemen van het budget voor ontwikkelingssamenwerking (ODA) dat besteed wordt via de Nederlandse ambassades in de transitielanden, op het verminderen van moedersterfte en het verbeteren van sanitatie en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) in deze landen, aangezien verschillende van deze landen zeer slecht scoren op de Moederindex? Kunt u hierbij specifiek ingaan op Bangladesh (nr. 130), Ghana (nr. 150), Mozambique (nr. 138), Oeganda (nr. 133) en Kenia (nr. 143)?
In de looptijd van de huidige meerjarige strategische plannen (2014–2017) wordt het budget voor de transitielanden Bangladesh, Ghana, Mozambique, Oeganda en Kenia niet verminderd. Wel vindt er enige verschuiving plaats van steun aan de publieke gezondheidssector naar bevordering van private sector-investeringen voor gezondheid in de SRGR-partnerlanden Bangladesh, Ghana en Mozambique.
Op middellange termijn zullen de Nederlandse publieke investeringen in SRGR in genoemde landen afnemen. In welke mate de overheid van die landen, of andere partijen, inclusief private partijen, deze investeringen voor hun rekening zullen nemen, is nu nog niet duidelijk. Nederland zal zich inzetten voor een zorgvuldige transitie.
Het houden van kamelen en dromedarissen en de overdracht van MERS |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Melkkamelen zijn gevoelige dieren»?1
Ja.
Kent u het bericht «Wat is MERS, en hoe gevaarlijk is het?»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom de kamelenmelkerij in Berlicum een ontheffing heeft gekregen voor het houden van kamelen en dromedarissen, terwijl deze niet op de lijst staan van voor productie te houden dieren? Zo nee, waarom niet?
Het toenmalige Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft in 2012 Livestock Research van Wageningen Universiteit (WUR) gevraagd een advies op te stellen over het toevoegen van de Camelus Dromedaris aan de positieflijst voor productiedieren. De WUR heeft hiervoor een commissie van deskundigen samengesteld bestaande uit experts van de WUR, Faculteit Diergeneeskunde en Safaripark Beekse Bergen. De commissie heeft geadviseerd om de Camelus dromedaris niet aan de positieflijst productiedieren toe te voegen indien toepassing van oxytocine structureel noodzakelijk blijkt te zijn om de melkgift te bevorderen. De commissie heeft verder geen onoverkomelijke welzijnsproblemen bij de lacterende dieren en hun jongen geconstateerd.
Gelet het feit dat de voorschriften van het Besluit welzijn productiedieren wordt nageleefd, het bedrijf onder controle staat van een dierenarts en oxytocine niet meer structureel wordt toegepast om de melkgift te stimuleren heb ik onder voorwaarden de ontheffing voor het bedrijf in 2013 verlengd met 5 jaar tot
1 maart 2018.
Erkent u dat het houden van kamelen en dromedarissen leidt tot ongerief en stress als gevolg van het machinaal melken, het routinematig inspuiten van oxitocine en de scheiding van jong en moeder?3 Zo nee, waarom niet?
Voor het stimuleren van de melkgift worden de jongen eerst bij de moeder gelaten. Het drinken van het jong bij de moeder is voldoende om de melkgift op gang te laten komen waarna het moederdier aan de melkmachine wordt gekoppeld. Het jong en de moeder worden tijdens het melken niet gescheiden.
Na het melken drinkt het jong de resterende, nog in het uier aanwezige melk, op. Het structureel inspuiten van oxytocine is hierbij niet nodig en wordt ook niet toegepast.
Is het waar dat het MERS-virus wordt overgedragen via onder meer melk van kamelen en dromedarissen, en in verse melk drie dagen kan overleven? Zo ja, op welke wijze wordt gewaarborgd dat de in Nederland geproduceerde melk vrij is van het MERS-virus, en hoe beschermt u de volksgezondheid tegen dat virus?
Het is bekend dat MERS in melk kan overleven. Door verhitting wordt het virus gedood. Het is niet bekend wat het uitscheidingspatroon in melk is en of het wordt overgedragen via de melk. Het MERS-virus is niet geconstateerd in Nederland en er zijn ook geen aanwijzingen dat dit virus in Nederland zou voorkomen. Het bedrijf is vanaf 2010 geheel zelfvoorzienend met betrekking tot uitbreiding van het aantal dieren en daarmee niet afhankelijk van import van dieren uit landen waar de kans op besmetting aanwezig is. Op 15 mei jl. heeft de NVWA een extra inspectiebezoek ingelast en geconstateerd dat in oktober 2013 het bedrijf bloed heeft laten afnemen voor een drachtigheidsonderzoek en daarnaast dit bloed door het RIVM heeft laten onderzoeken op het MERS-virus.
Alle uitslagen waren negatief. Er is geen reden om aan te nemen dat er door dit bedrijf een risico is op besmettingsgevaar.
Erkent u dat het houden van exotische dieren als kamelen en dromedarissen in Nederland niet wenselijk is? Zo ja, bent u bereid een verbod in te stellen op het houden van kamelen en dromedarissen? Zo nee, waarom niet?
Bij het houden van dieren is niet de vraag van belang of de soort exotisch is maar de vraag of aan het houden ervan onacceptabele welzijns- of gezondheidsrisico’s voor mens of dier verbonden zijn die niet of nauwelijks te minimaliseren zijn middels diersoortspecifieke houderijvoorschriften. Aan het houden van dromedarissen op het onderhavige bedrijf zijn geen onacceptabele welzijns- of gezondheidsrisico’s verbonden. Om deze reden zie ik geen noodzaak de ontheffing in te trekken. Dit laat onverlet dat na afloop van elke ontheffingsperiode wordt geëvalueerd of het bedrijf heeft voldaan aan de bij de ontheffing behorende voorwaarden. Ook in 2018 zal worden geëvalueerd of het bedrijf hieraan heeft voldaan en zal worden bezien of de ontheffing kan worden verlengd of dat de soort kan worden toegevoegd aan de positieflijst productiedieren.
Deelt u de bevindingen van de Wetenschapswinkel Wageningen UR (2008) dat het routinematig inspuiten van oxitocine om dromedarissen machinaal te kunnen melken een fundamenteel probleem vormt, en negatieve gevolgen heeft voor de dromedarissen? Bent u bereid maatregelen te treffen tegen het stelselmatig injecteren van oxitocine bij dieren? Zo ja, op welke wijze, en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid alsnog de ontheffing tot het houden van kamelen en dromedarissen in te trekken? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze, en op welke termijn, wilt u de ontheffing evalueren?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven op welke wijze MERS-besmetting de Nederlandse exportpositie zou kunnen schaden, en of er aanwijzingen zijn op kruisbesmetting via andere diersoorten? Zo nee, bent u bereid daarnaar onderzoek te laten verrichten, en de uitkomsten daarvan met de Kamer te delen?
MERS is tot op heden alleen aangetroffen bij kameelachtigen buiten Europa en niet bij voor Nederland economisch belangrijke diersoorten, zoals runderen, varkens of pluimvee. Er zijn geen aanwijzingen voor het optreden van kruisbesmettingen met andere diersoorten. Ik vind het daarom op dit moment niet nodig extra onderzoek te laten verrichten.
Het bericht dat mbo-scholen onterecht schoolkosten in rekening blijven brengen |
|
Jasper van Dijk , Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Mbo’er op kosten gejaagd», waaruit blijkt dat mbo-scholen extra kosten in rekening brengen bovenop het lesgeld voor verplichte activiteiten?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en betreur dit ten zeerste.
Deelt u de mening dat een leerling niet verplicht mag worden om € 600,– voor een reisje naar de Ardennen te betalen? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Die mening deel ik. Misstanden worden dan ook aangepakt. Sinds september 2012 wordt bij alle reguliere onderzoeken van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) naar schoolkosten gekeken. Daarnaast worden signalen zeer serieus genomen. Als niet aan de wettelijke eisen wordt voldaan, eist de inspectie herstelmaatregelen. De inspectie heeft bij 26 van de 95 onderzochte opleidingen tekorten geconstateerd. Er wordt een heronderzoek uitgevoerd om vast te stellen of de tekorten zijn opgeheven. Zo niet, dan kunnen sancties volgen.
Waarom lezen we jaar in jaar uit over scholen die ten onrechte extra kosten in rekening brengen voor verplichte activiteiten die nodig zijn om de opleiding te kunnen voltooien?
Hoezeer ik dit ook betreur, dergelijke incidenten kunnen zich voordoen.
Kunt u toelichten of u stappen overweegt tegen scholen die extra kosten in rekening brengen voor activiteiten die nodig zijn voor het afronden van de opleiding? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Schoolbesturen hebben de verantwoordelijkheid om het schoolkostenbeleid vorm te geven. Scholen moeten hierbij soberheid betrachten en hierover in gesprek gaan met de studenten(raad) en hun ouders. Ook de studentenraad kan dit agenderen. Een sober schoolkostenbeleid wil ik graag bij alle scholen zien. Het toezicht op schoolkosten is geïntensiveerd. Sinds september 2012 wordt bij alle reguliere onderzoeken van de inspectie naar schoolkosten gekeken. Daarnaast vindt ook onderzoek plaats door de inspectie naar aanleiding van signalen en wanneer er sprake is van risico’s. De inspectie ziet erop toe dat op een correcte wijze wordt omgegaan met de vrijwillige ouderbijdrage. Zoals eerder gezegd, zal de inspectie herstelmaatregelen eisen als niet aan de wettelijke eisen wordt voldaan.
Het is van belang dat de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (hierna: JOB) de klachten naar de inspectie doorstuurt. Binnenkort vindt overleg plaats tussen JOB en de inspectie over de wijze waarop klachten over schoolkosten het beste bij haar kunnen worden aangeleverd.
Ook kan actiever gebruik worden gemaakt van het instemmingsrecht door studentenraden op het punt van de vrijwillige bijdrage en het onderwerp schoolkostenbeleid vaker te agenderen en hierover het College van Bestuur te adviseren.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat scholen een incassobureau inhuren om een vrijwillige bijdrage te innen? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Als de inspectie constateert dat niet aan de wettelijke eis is voldaan, zal de inspectie herstelmaatregelen eisen.
Kunt u een helder overzicht geven van wel en niet toegestane kosten voor mbo-leerlingen? Op wat voor manier dienen scholen dit te communiceren naar ouders en leerlingen?
In de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB) is bepaald dat een bekostigde instelling aanspraak heeft op de bekostiging uit ’s Rijks kas voor het verzorgen van beroepsopleidingen. Ook is in de WEB geregeld dat de instellingen daarvoor een rijksbijdrage krijgen, die bestaat uit een exploitatiedeel en een huisvestingsdeel. Het huidige bekostigingsstelsel gaat ervan uit dat een instelling met de ontvangen rijksbijdrage de noodzakelijke onderwijsactiviteiten verzorgt. Inschrijving wordt niet afhankelijk gesteld van een andere dan een bij of krachtens de wet geregelde geldelijke bijdrage. Op dit moment is enkel één geldelijke bijdrage verplicht gesteld en dat betreft het les- en cursusgeld. Bij de inschrijving van de studenten mag geen andere geldelijke bijdrage worden geëist. Niettemin kunnen er zaken zijn waarvan het redelijk is dat de student erover beschikt en waarvoor de student zelf de verantwoordelijkheid draagt. De instelling hoeft daarin niet te voorzien. Dit zijn met name onderwijsbenodigdheden, die de student nodig heeft om de lessen voor te bereiden of waarvan de student afhankelijk is op grond van persoonlijke kenmerken.
In de brief van 11 mei 2012 heeft mijn ambtsvoorganger aan de bve-instellingen helder gemaakt hoe de wet uitgelegd dient te worden. Ook de Tweede Kamer is hierover geïnformeerd per brief van 15 mei 2012 (Kamerstuk 31 524, nr. 134). In de kern komt het erop neer, dat bovenop het verplichte les- en cursusgeld alleen voor extra faciliteiten een vrijwillige bijdrage kan worden gevraagd.
Studenten en hun ouders hebben de vrijheid deze extra faciliteiten wel of niet af te nemen. De school dient te voorzien in de basisuitrusting die nodig is om de student naar een diploma te leiden, bijvoorbeeld machines en gereedschappen, verbruiksmaterialen zoals hout, metaal, enkele computers en ook software-licenties of de schoolpas. Bij de brief aan de scholen is een niet-limitatieve lijst met voorbeelden gevoegd.
Voorts moet de school op heldere wijze, voorafgaand aan de inschrijving, informatie verschaffen over de vrijwillige bijdrage en kenbaar maken over welke onderwijsbenodigdheden de student moet beschikken zodat deze een inschatting kan maken van de bijkomende kosten. Ook moet de school duidelijk melden dat bij het niet afnemen van zaken die onder de vrijwillige bijdrage vallen, het onderwijs voor de student niet in het geding komt.
Instellingen nemen de regels omtrent de vrijwillige bijdrage/schoolkosten steeds serieuzer, en de inspectie constateert ook verbeteringen.
Kunt u reageren op de 70 klachten die zijn binnengekomen bij JOB2? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat leerlingen onterecht extra kosten maken, omdat zij nu eenmaal graag hun diploma willen halen? Wat onderneemt u om scholen die hier misbruik van maken, aan te pakken?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 6.
Marokkanen en uitkeringsfraude |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Aan hoeveel personen wordt er een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) verstrekt en hoe ziet de indeling naar het land van oorsprong eruit?1
In hoeveel gevallen is er een toetsing op buitenlands vermogen overwogen en in hoeveel gevallen is deze toetsing daadwerkelijk uitgevoerd?
De SVB verleent sinds 2010 algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). In 2010 t/m 2012 ontvingen 500 aselect gekozen huishoudens een controleformulier van de SVB. De sociaal rechercheurs van de SVB selecteerden op basis van de ingevulde formulieren ieder jaar 100 huishoudens voor nadere controle middels huisbezoek. In respectievelijk 17 (2010), 23 (2011) en 69 (2012) gevallen leidde het huisbezoek tot een onderzoek in het geboorteland naar vermogen. De onderzoeken in het geboorteland leidden tot de vaststelling van verzwegen vermogen in respectievelijk 2, 11 (waarvan 3 onder de vrijlatingsgrens voor vermogen) en 28 (4 onder de vrijlatingsgrens) gevallen. In een aantal gevallen is het onderzoek nog gaande.
Mede op grond van deze resultaten heeft de SVB in 2012 besloten om alle AIO-huishoudens in een periode van 6 jaar integraal te controleren middels een vragenformulier. In 2013 heeft de SVB het vragenformulier verzonden aan circa 7.500 AIO-huishoudens. In circa 500 gevallen gaven de ingevulde formulieren aanleiding tot nader onderzoek. In 357 gevallen is het onderzoek overgedragen aan de attachés voor Sociale Zaken van de SVB in de diverse landen. In 20 gevallen is ondertussen verzwegen vermogen vastgesteld. De meeste onderzoeken lopen op dit moment nog.
In 2014 zijn wederom vragenformulieren verzonden aan ca. 7.500 AIO-huishoudens.
Naast deze algemene controles worden in het buitenland ook gerichte onderzoeken ingesteld naar aanleiding van concrete signalen, zoals langdurig verblijf in het buitenland, tips en eigen verklaringen.
In hoeveel gevallen kon die toetsing niet worden uitgevoerd omdat het land van herkomst geen medewerking verleende?
In hoeveel van die gevallen bleek er in het land van herkomst een dusdanig vermogen aanwezig dat er sprake was van een onrechtmatige verstrekking van de AIO?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier wordt getoetst of de door het land van oorsprong verstrekte gegevens feitelijk juist zijn?
In welk percentage van de gevallen wordt er daadwerkelijk tot sancties overgegaan, aangezien u in de beantwoording spreekt over «mogelijkheden» en het feit dat niet meewerken «consequenties kan hebben», wat een hoge mate van discretionaire bevoegdheden suggereert?
Bij overtreding van de inlichtingenplicht, bijvoorbeeld bij verzwegen vermogen, legt de SVB een boete op. De hoogte van de boete is afhankelijk van het benadelingsbedrag. Bij een verminderde verwijtbaarheid kan de SVB de boete matigen. Indien het benadelingsbedrag meer is dan € 50.000 wordt strafrechtelijke vervolging ingesteld.
Als een AIO-gerechtigde niet meewerkt aan onderzoek door het niet retourneren van een vragenformulier of het niet leveren van nadere gegevens op verzoek, wordt de AIO-aanvulling opgeschort. Er wordt dan niet meer betaald. De betrokkene wordt daarover geïnformeerd en krijgt de gelegenheid om alsnog te voldoen aan het verzoek van de SVB en/of bezwaar aan te tekenen. Blijft de betrokkene niet meewerken, dan wordt de AIO beëindigd.
De SVB doet dit op basis van de geldende wet- en regelgeving.
Daarnaast wordt in alle gevallen, waarbij wordt vastgesteld dat een AIO-klant op enig moment beschikte over een dusdanig vermogen dat er sprake was van een onrechtmatige verstrekking van de AIO, of dat de verstrekking om een andere reden onrechtmatig is geweest, de aanvullende inkomensvoorziening ingetrokken en de onrechtmatig verstrekte AIO-aanvulling teruggevorderd.
Deelt u de mening dat deze handelswijze als discriminatoir te beschouwen valt met betrekking tot autochtone Nederlanders en is de rechtvaardigingsgrond aangaande eventuele ongelijke behandeling gelegen in doelmatigheidsoverwegingen? Zo neen, waarom niet?
De SVB sanctioneert met inachtneming van de wet en zonder het maken van enig onderscheid.
Het artikel “Bouwplaats onveiliger door fraude” |
|
Sjoerd Potters (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Bouwplaats onveiliger door fraude»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat als Peter Becker van de Vereniging van Steiger-, Hoogwerk- en Betonkistingsbedrijven fraude met veiligheidscertificaten en identiteitsbewijzen aan de kaak stelt, hij bedreigd wordt door een opleidingsbureau?
Ik vind het onacceptabel als mensen die fraude aan de kaak stellen worden bedreigd. Het is belangrijk dat mensen fraude melden en blijven melden. Zij moeten correct en respectvol worden behandeld.
Deelt u de mening van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die stelt dat de fraude met certificaten Veiligheid, Gezondheid en Milieu Checklist Aannemers (VCA-certificaten) een potentieel veiligheidsrisico vormt voor de Nederlandse samenleving?
Dit kan een risico zijn. De mogelijke gevolgen voor de veiligheid door fraude met het certificaat is afhankelijk van verschillende factoren en kan per situatie verschillen. Er zijn situaties denkbaar waarin fraude met VCA certificaat/diploma een potentieel veiligheidsrisico kan vormen voor de omgeving.
Deelt u de mening dat fraude minder lonend maken van belang is om fraude op de bouwplaats te bestrijden?
Ja
Zo ja, hoe kunt u bevorderen dat deze fraude minder lonend wordt? Zo nee, hoe denkt u dat deze fraude het best kan worden bestreden?
Om fraude niet lonend te laten zijn is belangrijk om de fraudeurs op te sporen en te bestraffen. Daarom heb ik inspectiecapaciteit beschikbaar gesteld voor onderzoeken naar aanleiding van meldingen van fraude. Goed onderzoek door Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie is nodig om fraude te kunnen aantonen zodat fraudeurs strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. Zoals u weet heeft de rechter aan de directeur van het opleidingsinstituut een stevige straf opgelegd in de in het AD genoemde rechtszaak.
Het gaat om een privaat diploma/certificaat. Daarom is het belangrijk dat Stichting SSVV, die verantwoordelijk is voor de certificaten/diploma’s, maatregelen neemt om fraude te bestrijden. Zij hebben afgelopen jaren ook ingezet op fraudebestrijding. De examens worden meer en meer digitaal afgenomen en daarbij krijgt iedere kandidaat andere examenvragen. Lik op stuk beleid wordt toegepast door de diploma’s/certificaten direct in te trekken wanneer fraude wordt geconstateerd. Er worden eisen gesteld aan het examineren bij commerciële opleiders. De mogelijkheden voor dataforensics worden bestudeerd. Met dataforensics kan door middel van een digitale tool fraude opgespoord worden. Verder wordt toezicht gehouden op de VCA examens door VCA Infra (voorheen ECABO), alsmede door de Stichting Examenkamer, laatstgenoemde als onafhankelijk operationeel toezichthouder.
De opdrachtgevers kunnen de certificaten en diploma’s voor wat betreft persoonskwalificaties in het Centraal Diploma Register op juistheid controleren om te voorkomen dat opdrachten worden gegeven aan fraudeurs.
Wat is de ontwikkeling in de stand van zaken ten aanzien van de fraudezaken met VCA-certificaten vanaf de beantwoording van de eerdere vragen?2
Afgelopen 4 jaar zijn 3 strafrechtelijke onderzoeken op het terrein van fraude met veiligheidscertificaten afgerond door Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie. Daarnaast is één onderzoek bestuursrechtelijk afgehandeld. Op dit moment loopt ook een aantal strafrechtelijke onderzoeken waar ik geen mededelingen over kan doen in het belang van het onderzoek.
De berichten ‘Islamists infiltrating schools in Hamburg en ‘Engelse scholen in greep van moslimradicalen’ |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichten «Islamists infiltrating schools in Hamburg»1 en «Engelse scholen in greep van moslimradicalen»?2
Ja
Is er volgens het kabinet een verschil in de benadering/beïnvloeding vanuit de islam van het onderwijs in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en/of Duitsland en zo ja, waar bestaan die verschillen dan uit?
U vraagt mij om de situatie in Nederland te vergelijken met berichten over islamitische beïnvloeding van scholen in Birmingham en Hamburg. Ik doe geen uitspraken over de situatie in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.
Kunt u garanderen dat genoemde islamitische infiltratie in Nederland niet speelt en zo ja, waar baseert u dat dan op?
Leerlingen, ouders, docenten en anderen kunnen onder meer contact opnemen met de Vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs over vermeende discriminatie en radicalisering. Vanuit de inspectie zijn geen aanwijzingen gekomen dat er in het Nederlandse onderwijs op dit moment sprake is van de door u aangehaalde islamitische infiltratie door radicale moslims wat mogelijk kan leiden tot discriminatie en radicalisering. Wel nemen wij de signalen in de samenleving zeer serieus en tonen we onze betrokkenheid door scholen hierin te ondersteunen met bijvoorbeeld expertise en advies.
Wordt islamisering van het onderwijs sowieso gemonitord in Nederland en zo neen, waarom niet?
Incidenten van radicalisering en religieus extremisme in het onderwijs worden gemonitord door de tweejaarlijkse Monitor sociale veiligheid3. Hierin worden scholen bevraagd of zij te maken hebben gehad met incidenten van religieus extremisme of van ander vormen van extremisme of radicalisering. Op dit moment wordt de Monitor sociale veiligheid 2014 uitgevoerd, waarin deze vragen weer zijn opgenomen. In het najaar wordt deze monitor aan uw Kamer aangeboden.
Bent u bereid uit voorzorg islamitische scholen, madrassa’s, islamitische internaten en scholen die gelieerd zijn aan islamitische instanties te sluiten? Zo neen, waarom niet?
Nee. De onderwijsvrijheid, gewaarborgd in artikel 23 van de Grondwet, houdt in dat een ieder het recht heeft om een school op te richten en in stand te houden, ongeacht de identiteit van de ouders, de inspiratiebronnen van de ouders en de inspiratie of levensbeschouwelijke insteek van de school zelf. Sluiting van een instelling is wel mogelijk als dit voor openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, Burgerlijk Wetboek. Daarnaast houden gemeenten strenger toezicht op jeugdverblijven, waaronder de zogenaamde «Turkse-internaten». Zij baseren zich hierbij op het kwaliteitskader en de vorm van toezicht ontwikkeld voor alle privaatgefinancierde instellingen (ongeacht hun signatuur of grondslag) waar kinderen wonen en toezicht niet van overheidswege is geregeld, zie Kamerstuk 33 400 XV, nr. 105. Het kabinet wil door deze maatregelen de veiligheid en het welzijn van kinderen in de internaten vergroten en voorkomen dat zij opgroeien in afzondering van de rest van de samenleving.
Het bericht dat ambtenaren gegevens van bekende Nederlanders bekijken |
|
Steven van Weyenberg (D66), Paul Ulenbelt (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat medewerkers van gemeenten en sociale diensten snuffelen in de gegevens van bekende Nederlanders?1
Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat overheidsorganisaties zoals gemeenten zorgvuldig met de voor hen toegankelijke gegevens omgaan. Ik vind het niet acceptabel dat medewerkers van gemeenten en sociale diensten zonder enige noodzaak gegevens van bekende Nederlanders raadplegen.
Is bekend of er ook onnodig wordt gekeken in de gegevens van andere (niet bekende) Nederlanders?
De Inspectie SZW heeft niet onderzocht of er ook wordt gekeken in de gegevens van andere (niet bekende) Nederlanders.
Vindt u het wenselijk dat zelfs stagiairs onbeperkt toegang hebben tot de privégegevens die in Suwinet staan?
Ik vind het niet acceptabel dat een medewerker, zoals een stagiair, zonder enige noodzaak via Suwinet gegevens van burgers raadpleegt. Gemeenten dienen zorgvuldig om te gaan met de gegevens die burgers aan hen toevertrouwen. Dit betekent dat een gemeente een medewerker alleen toegang mag geven tot gegevens die hij nodig heeft voor de uitoefening van zijn wettelijke taak.
In november 2013 heeft u maatregelen aangekondigd; welke stappen zijn er de afgelopen maanden gezet door het kabinet, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het College bescherming persoonsgegevens (CBP)?
De VNG heeft naar aanleiding van het onderzoek van de Inspectie SZW een uitgebreid pakket aan maatregelen in gang gezet om te komen tot een verantwoord gemeentelijk gebruik van Suwinet.
Het verbetertraject gegevensuitwisseling Suwinet is tweeledig:
Een aanpak die voorziet in een generiek kader voor informatieveiligheid in het algemeen. Dit traject is gebaseerd op de resolutie informatieveiligheid randvoorwaarde voor de professionele gemeenten.
Een specifiek traject gericht op de korte termijn verbetering voor het terrein werk en inkomen.
Het specifieke traject is erop gericht gemeenten bewust te maken van het belang van informatiebeveiliging via het organiseren van voorlichtingssessies, het uitgeven van publicaties2 en het versturen van ledenbrieven. De VNG faciliteert gemeenten in het doen van een zelfanalyse zodat helder is waar de verbeterpunten liggen. Met deze zelftest kan elke gemeente in kaart brengen of inzage in Suwinet op maat wordt aangeboden aan de medewerkers, of er goed op gebruik van Suwinet wordt toegezien en hoe de waarborgen daartoe organisatorisch zijn ingebed. Daarmee ziet de gemeente vervolgens aan welke van de zeven door de Inspectie SZW onderzochte normen zij wel of niet voldoet. De einduitkomst biedt richting voor het lokale verbeterpad bij een gemeente. Tot slot worden er tools voor gemeenten ontwikkeld, zoals beleidsplannen en een model autorisatiematrix.
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) is door mij geïnformeerd en volgt nauwlettend de ontwikkelingen van de beveiliging van Suwinet door gemeenten. Het CBP heeft een eigen verantwoordelijkheid en kan middels dwangsommen naleving bij gemeenten afdwingen.
In november 2013 heb ik een ronde tafel informatiebeveiliging geëntameerd met het CBP, de VNG en het UWV. Deze tafel zal in juli 2014 weer bijeenkomen.
Op 19 december 2013 heb ik een brief gestuurd aan alle colleges van B&W en gemeenteraadsleden waarin ik hen oproep om de beveiliging van het gebruik van Suwinet op orde te brengen. Ook in de verzamelbrief van december 2013 en april 2014 heb ik gemeenten gewezen op hun verantwoordelijkheid voor het op orde brengen van de beveiliging van het gebruik van Suwinet. Nu bijna alle nieuwe colleges van B&W zijn geïnstalleerd zal ik hen en de nieuwe gemeenteraadsleden eveneens wijzen op het belang van de beveiliging van het gebruik Suwinet en de noodzaak om maatregelen te treffen.
Met mijn collega Plasterk en de VNG ben ik in gesprek om nadere afspraken te maken over een gemeentebrede verantwoording op het terrein van informatiebeveiliging. Tot slot zal de Inspectie SZW in het najaar van 2014 starten met een vervolgonderzoek naar de beveiliging van Suwinet door gemeenten.
Wat is de uitkomst van het onderzoek naar een escalatieprotocol voor tijdelijke opschorting van het leveren van gegevens aan gemeenten?
Onderzoek naar een escalatieprotocol heeft uitgewezen dat dit begin 2015 in werking kan treden. Overheidsinstanties die gebruik maken van Suwinet, waaronder gemeenten, kan dan de toegang tot Suwinet worden ontzegd. Dit is een uiterste maatregel omdat afsluiting betekent dat gemeenten voor hun werkzaamheden informatie aan klanten moeten gaan vragen.
Hoe kan het dat, ondanks aangekondigde maatregelen, het vaak nog steeds erg eenvoudig voor ambtenaren is om privégegevens van burgers te bekijken?
Het onderzoek van de Inspectie SZW, waarop het artikel van het AD is gebaseerd, is uitgevoerd in 2012. Inmiddels zijn er door de VNG en gemeenten verbetermaatregelen getroffen. Voor de verbetermaatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat slechts 4% van de gemeenten voldoet aan de essentiële normen voor databescherming met Suwinet?
Deze mening deel ik.
Welke (aanvullende) maatregelen gaat u nemen om er voor zorgen dat alle gemeenten op een verantwoorde manier omgaan met de privacy van hun burgers?
Naar aanleiding van de bevingen van de Inspectie SZW ben ik met de Suwi-partijen aan het bekijken welke aanvullende maatregelen getroffen kunnen worden. Waar nodig worden de beveiligingseisen van Suwinet geactualiseerd en verhoogd. Ook voor het verminderen dan wel wegnemen van misbruik en/of onbedoeld gebruik van Suwinet door professionals in de uitvoering worden maatregelen getroffen. Uitgangspunt hierbij is dat medewerkers toegang kunnen krijgen tot niet meer gegevens dan strikt noodzakelijk voor de uitvoering van de aan hen toebedeelde taken. Onderdeel hiervan is dat ik de beheerder van Suwinet verzocht heb om het aantal zoeksleutels te beperken en alleen bij uitzondering het mogelijk te maken dat een andere zoeksleutel dan het BSN wordt gebruikt.
Deze maatregelen ondersteunen gemeenten en andere partijen die gebruik maken van gegevens die via Suwinet worden ontsloten om op een verantwoorde wijze om te gaan met privacy van burgers.
Maatschappelijk, overheidsbreed en in de sociale zekerheid als onderdeel daarvan, nemen het belang en de afhankelijkheid van informatie, gegevensstromen en technologie toe. Ik heb opdracht gegeven om te onderzoeken hoe op basis van onder andere technologische mogelijkheden een toekomstbestendige en beheersbare gegevensuitwisseling via Suwinet kan worden gerealiseerd met daarbij meer adequate mogelijkheden voor het beschermen van persoonsgegevens.
Het aantreffen van het levensgevaarlijk MERS-virus in Nederland |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Dodelijk longvirus ook in Nederland»?1
Ik verwijs naar mijn brief van 14 mei 2014 (Tweede Kamer, 2013–2014, 32 793, nr. 145) over een patiënt met MERS-Coronavirus in Nederland.
Per wanneer was bekend dat deze patiënt met het MERS-virus was besmet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn alle mensen die in contact geweest zijn met deze patiënt al opgespoord en onderzocht?
Bij het contactonderzoek zijn door de betrokken GGD’en en ziekenhuizen alle personen in kaart gebracht die nauw contact hebben gehad met de patiënten, conform de daarvoor opgestelde criteria. Deze nauwe contacten zijn allemaal bereikt en hun gezondheidstoestand wordt actief gevolgd.
Uit voorzorg zijn ook de medepassagiers die vlakbij de twee patiënten hebben gezeten tijdens hun terugvlucht geïnventariseerd. Zij zijn, op 1 na, ook bereikt en hun gezondheidstoestand wordt ook actief gevolgd.
Welke maatregelen neemt u om de import en verspreiding van het MERS-virus in Nederland tegen te gaan?
Sinds het begin van de uitbraak in 2012 zijn GGD’en, reizigers en artsen in Nederland met regelmaat geïnformeerd door het RIVM. Het LCR (Landelijke Coördinatie Reizigersadvisering) heeft in de folder die speciaal is opgesteld voor personen die naar de Hadj gaan informatie opgenomen over het MERS-virus en over voorzorgsmaatregelen om besmetting te voorkomen. Deze folders worden gebruikt door alle vaccinatiecentra. Daardoor kunnen reizigers preventieve maatregelen nemen om niet geïnfecteerd te raken, kunnen artsen en terugkerende reizigers alert zijn op klachten passend bij een MERS infectie en kunnen de GGD en het RIVM passende maatregelen nemen bij een melding van een verdachte patiënt. Patiënten worden geïsoleerd verzorgd.
Deelt u de mening dat iedereen die uit Saoedi-Arabië in Nederland arriveert gescreend moet worden op MERS? Zo nee, waarom niet?
Nee. Per jaar reizen er vele duizenden mensen vanuit Nederland naar het Midden-Oosten. Het is niet nodig en niet haalbaar om al deze mensen bij thuiskomst te testen op het MERS-Corona virus. Wel vind ik het belangrijk om reizigers en artsen optimaal te informeren over MERS en andere infectieziekten, zodat zij snel en adequaat kunnen reageren wanneer een reiziger met gezondheidsklachten terugkeert uit het buitenland. Hiermee sluit ik aan bij de adviezen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC).
De mogelijke doodstraf na bekering tot het christendom |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Soedanese riskeert doodstraf om geloofskeuze»?1
Ja.
Klopt het dat de Soedanese Miriam Yahya Ibrahim de doodstraf kan krijgen als gevolg van haar bekering van de islam tot het christendom? Zo ja, in hoeverre deelt u onze afschuw van de islamitische wet met betrekking tot afvalligheid?
Mariam Yahya Ibrahim is recent ter dood veroordeeld door een Sudanese rechtbank omdat zij ervan beschuldigd wordt het islamitische geloof te hebben verlaten en zich tot het christendom te hebben bekeerd. Door de verdediging is hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Het kabinet deelt de zorgen van de Kamer met betrekking tot deze ter dood veroordeling. Het kabinet zet zich in voor mensenrechten wereldwijd, waaronder de vrijheid van godsdienst. Deze vrijheid betekent dat men ook het recht heeft van geloof te veranderen.
Kunt u aangeven hoeveel ontwikkelingshulp Nederland in totaal aan Soedan geeft via de EU, de Wereldbank en de VN?
Een aantal programma’s van de EU, de Wereldbank en de VN staat open voor Sudan. Voor wat betreft de EU en de VN draagt Nederland – via algemene bijdragen aan deze instellingen – indirect hieraan bij. Gezien het niet-geoormerkte karakter van deze bijdragen kan niet worden aangegeven hoe groot deze bijdragen zijn. Voor wat betreft de Wereldbank lopen beperkte programma’s op het gebied van armoede- en conflictbestrijding via het administratief budget en een Multi-Donor Trust Fund. Nederland draagt hier niet aan bij. Sudan heeft geen toegang tot reguliere Wereldbankprogramma’s en IDA, omdat het achterstallige betalingen heeft.
Bent u bereid de (directe en indirecte) ontwikkelingshulp die Nederland aan Soedan geeft stop te zetten? Zo neen, waarom niet?
De Nederlandse bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsrelatie met Sudan is in 2011 beëindigd. Wel financiert Nederland enkele activiteiten die niet via de Sudanese overheid lopen, met name op het gebied van humanitaire hulp en steun aan NGO’s. Deze programma’s richten zich vooral op het verlichten van de humanitaire noden van de Sudanese bevolking en het ondersteunen van mensenrechtenactiviteiten. Beëindiging van deze activiteiten is nu niet aan de orde.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat deze vrouw de doodstraf krijgt opgelegd?
Het kabinet heeft de Sudanese ambassadeur laten ontbieden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierbij is de boodschap afgegeven dat Nederland het vonnis afkeurt en is benadrukt dat Nederland veel belang hecht aan vrijheid van godsdienst. De Sudanese ambassadeur gaf aan dat de rechtsgang nog niet is afgerond en dat de advocaten van mevrouw Mariam Yahya Ibrahim in hoger beroep zijn gegaan. De woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Ashton bracht op 15 mei een verklaring uit, waarin zij haar afkeuring uitspreekt over het vonnis en de Sudanese autoriteiten oproept om de vrijheid van godsdienst te respecteren. Nederland heeft eveneens bepleit dat de EU de Sudanese autoriteiten in Khartoum aanspreekt op het vonnis. Nederland zal de zaak nauw blijven volgen en, afhankelijk van het verloop van de rechtsgang, samen met EU-partners bezien welke verdere maatregelen genomen kunnen worden.
Het bericht “Lubbers wilde strafzaak voorkomen” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Lubbers wilde strafzaak voorkomen»?1
Ja.
Op eerdere vragen gaf u als antwoord: «Tegen de heer R.F.M. Lubbers en de heer A.A.M. van Agt is geen aangifte gedaan. Het klopt dat het Openbaar Ministerie niet kan beoordelen of sprake is van openbaarmaking van een staatsgeheim»; nu de heer Lubbers zelf brieven aan het Openbaar Ministerie heeft geschreven over zijn uitlatingen over de aanwezigheid van kernwapens op vliegbasis Volkel, was het Openbaar Ministerie dus wel bekend met deze uitlating van de heer Lubbers; waarom heeft er geen vervolging van de heer Lubbers plaatsgevonden?2
Het openbaar ministerie (OM) was reeds bekend met de uitlatingen van de heer Lubbers, die immers in het openbaar zijn gedaan. In zijn brieven aan het OM heeft de heer Lubbers een toelichting gegeven op zijn in de media gedane uitspraken. Hij heeft daarbij geen nadere, inhoudelijke informatie aan zijn eerdere uitlatingen toegevoegd.
Zoals het OM daarna in zijn persbericht van 7 oktober 2013 heeft vermeld, diende allereerst te worden vastgesteld of de uitspraken feitelijk juist waren. Het OM heeft in verband daarmee in het betreffende persbericht gemeld dat er geen aanknopingspunten waren voor het verrichten van een strafrechtelijk onderzoek. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de aangehaalde eerdere vragen.
Deelt u de mening dat er dus sprake is van klassejustitie? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs naar mijn vorige antwoord. De voormalige functie van de heer Lubbers en zijn brieven aan het OM speelden bij die uitkomst geen rol.
Zo ja, wordt door/namens de overheid alsnog aangifte tegen de heer Lubbers gedaan, dan wel wordt de heer Lubbers alsnog vervolgd voor het schenden van staatsgeheimen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het binnenvallen van drugspanden door de politie op basis van onvoldoende (geverifieerde) anonieme informatie |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Arnhem inzake de doorzoeking van bedrijfspand waarin een hennepkwekerij gevestigd was?1
Ja.
Deelt u de mening dat het, gelet op het belang drugsgerelateerde criminaliteit effectief te bestrijden, jammerlijk is als er inderdaad sprake is van een hennepkwekerij maar dat criminelen hun straf ontlopen of in casu het houden van een hennepkwekerij strafrechtelijk volledig zonder gevolgen blijft doordat opsporingsambtenaren de betreffende informatie onvoldoende hebben geverifieerd?
De politie heeft mij meegedeeld dat in de onderhavige zaak een anonieme tip is ontvangen. Deze tip behelsde specifieke informatie over een specifiek adres gecombineerd met enige andere gedetailleerde informatie: het bedrijf waarom het ging en het verwachte tijdstip van het oogsten van cannabis. In beginsel worden dergelijke anonieme meldingen door de politie nader onderzocht voor zover dat mogelijk is. In deze zaak is door de politie het energieverbruik onderzocht en of het in de tip genoemde bedrijf inderdaad op het adres was gevestigd. Op basis hiervan heeft de politie zich naar het desbetreffende adres begeven en is volgens de politie toestemming van de eigenaar verkregen om het pand te betreden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat uit het dossier niet voldoende blijkt dat de verdachte aan de politie ondubbelzinnig en uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven om het pand te betreden. Uitgaande van het ontbreken van de toestemming heeft de rechtbank geoordeeld dat de bovenvermelde informatie onvoldoende was voor binnentreden op grond van artikel 9 Opiumwet en dat de door het binnentreden verkregen informatie moet worden uitgesloten voor het bewijs. De rechtbank heeft de verdachte vervolgens vrijgesproken.
Vanwege de ouderdom van de zaak (januari 2011) en de beperkte onderzoeksmogelijkheden die resteren op het punt van de start van het onderzoek, is door het openbaar Ministerie besloten in deze zaak geen hoger beroep in te stellen. Daardoor staat de uitkomst van deze zaak vast. Ik betreur het als eventuele strafbare feiten onbestraft zijn gebleven.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat dit soort waardevolle tips en informatie klaarblijkelijk niet standaard geverifieerd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat zelfs in het geval dat opsporingsambtenaren onvoldoende rekening hebben gehouden met de waardering van de bewijsmiddelen, het de taak van een officier van justitie is om te toetsen of de ingezette bevoegdheid wel rechtmatig kan worden ingezet?
De politie heeft op grond van artikel 9 Opiumwet, na het verkrijgen van een machtiging daartoe van een hulpofficier van justitie, een zelfstandige bevoegdheid tot het binnentreden van bijvoorbeeld een woning.
Kunt u aangeven in hoeveel (straf)rechtszaken in 2012 en 2013 door onherstelbaar vormverzuim strafvermindering of vrijspraak volgde, terwijl uit de bewijsmiddelen onomstotelijk is vast komen te staan dat er sprake was van een hennepkwekerij?
Over deze aspecten zijn uit de registratiesystemen van het OM en de Raad voor de Rechtspraak geen gegevens te destilleren.
Heeft u indicaties dat binnen de rechtspraak de opinie heerst dat wettelijk genormeerde bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering te ver worden opgerekt?
De passage uit de in vraag 1 aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Gelderland over het onaanvaardbaar oprekken van wettelijk genormeerde bevoegdheden ziet kennelijk op de opmerking van de rechtbank in dezelfde uitspraak over het door de politie binnentreden van een pand waar een hennepkwekerij wordt vermoed op basis van één, soms anonieme, informatiebron die niet (serieus) door de politie is gecontroleerd en geverifieerd. De Raad voor de Rechtspraak heeft mij meegedeeld niet in zijn algemeenheid te kunnen zeggen dat binnen de rechtspraak de opinie heerst dat de wettelijke bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering (te) ver worden opgerekt.