Sponsoring van een school voor 3 ton door een commercieel bedrijf |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat een vmbo-school zich voor drie ton laat sponsoren door een commercieel bedrijf? Wat betekent dit voor de onafhankelijkheid van het onderwijs?1
De Hugo de Grootschool in Rotterdam (school voor mavo, havo en vwo) heeft een gift van € 300.000 ontvangen van het softwarebedrijf AFAS. Er is een verschil tussen sponsoring en donatie (gift/schenking). Bij sponsoring geeft een sponsor geld, goederen of diensten aan een school in ruil voor een tegenprestatie. Bij donaties (giften/schenkingen) levert het bevoegd gezag géén tegenprestatie.
Ik ben niet tegen sponsoring of donaties. Ik denk dat het goed is dat meer privaat geld naar het onderwijs stroomt, en daarvoor zijn in de onderwijswetgeving (artikel 12 WPO, artikel 21 WEC en artikel 24 WVO) voorwaarden verankerd waar scholen ten aanzien van sponsoring aan moeten voldoen. Het Convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring» 2015–2018 geeft aanvullend daarop een uitwerking van die wettelijke voorwaarden. Het bevat afspraken en geeft heldere richtlijnen en stelt ouders, leerlingen, personeel en medezeggenschapsraden in de gelegenheid een sterkere positie in te nemen ten aanzien van het sponsorbeleid. Voorbeelden van afspraken en richtlijnen: sponsoring in het onderwijs moet verenigbaar zijn met de pedagogische en onderwijskundige taak en doelstelling van de school en mag de objectiviteit, de geloofwaardigheid, de betrouwbaarheid en de onafhankelijkheid van het onderwijs, de scholen en de daarbij betrokkenen niet in gevaar brengen. Sponsoring of donaties zijn niet bedoeld voor het primaire onderwijsproces. De bekostiging van het onderwijs is zodanig dat scholen aan de wettelijke eisen met betrekking tot het onderwijs kunnen voldoen. Sponsoring of donaties bieden de scholen de mogelijkheid voor aanvullende activiteiten, zoals een schoolfeest of sportdag.
Wanneer bedrijven sponsoring of een donatie (gift/schenking) aanbieden aan scholen, gaan scholen een relatie aan met deze bedrijven. Ik vind het van belang dat scholen zorgvuldig met die relatie omgaan en zich niet afhankelijk maken van bedrijven.
Hoe beoordeelt u de situatie van de betreffende vmbo-school dat die door bezuinigingen van het kabinet zes ton in het rood staat en daardoor in de handen van een commerciële sponsor is gedreven? Bent u van mening dat scholen voldoende worden gefinancierd om kwaliteit van onderwijs, kleine klassen en voldoende begeleiding en ondersteuning in de klas te bieden? Kunt u dit onderbouwen en toelichten?
Ik deel uw analyse dat de school door bezuinigingen van het kabinet in de problemen is gekomen, en daardoor in de handen van een commerciële sponsor is gedreven, niet. Dit kabinet investeert fors in onderwijs. Scholen krijgen voldoende middelen om kwalitatief goed onderwijs aan te bieden. Zo constateerde de Algemene Rekenkamer onlangs nog dat het financiële beeld niet ongunstig is.2 Veruit de meeste scholen komen uit met hun geld. Dit beeld wordt ook bevestigd door de jaarlijkse financiële rapportage over het funderend onderwijs die de Inspectie van het Onderwijs maakt en die aan uw Kamer wordt gezonden. Het is aan het schoolbestuur om binnen de lumpsumfinanciering zodanige keuzes te maken dat inkomsten en uitgaven in balans blijven.
Hoe gaat u voorkomen dat er in Nederland Amerikaanse toestanden ontstaan, waarbij er enerzijds rijke scholen ontstaan door het ontvangen van vele giften en sponsorgelden en anderzijds arme scholen ontstaan die dat niet ontvangen? Acht u dit een wenselijke tweedeling in het Nederlandse onderwijssysteem? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze ongelijkheid terug te dringen?
Naast de reguliere bekostiging, die zodanig is dat scholen aan de wettelijk eisen met betrekking tot het onderwijs kunnen voldoen, hebben de scholen de mogelijkheid om het onderwijs te verrijken door het werven van sponsorgelden en donaties. Er zijn mij geen signalen bekend dat sponsoring en/of donaties ongelijkheid in het onderwijs teweegbrengt.
Wat is de reden dat de overheid zich steeds verder terugtrekt uit het onderwijs? Hoe beoordeelt u het forse risico dat hierdoor ontstaat, namelijk dat de onafhankelijkheid van het onderwijs in het geding is? Op welke wijze garandeert u dat leerlingen in Nederland daadwerkelijk worden opgeleid tot onafhankelijke, kritische mensen?
De overheid trekt zich niet terug uit het onderwijs. Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 heb aangegeven, ontvangen scholen voldoende middelen om aan de wettelijke verplichtingen met betrekking tot het onderwijs te voldoen. Indien scholen overgaan tot het aantrekken van private middelen, dienen zij ervoor te zorgen dat de onafhankelijkheid van het onderwijs niet in het geding komt. Het onderwijsproces (wettelijk opgedragen activiteiten) mag niet afhankelijk worden van sponsorbedragen en donaties. Zoals in het convenant genoemd, mag de continuïteit van het onderwijs niet in gevaar komen doordat op enig moment (sponsor)middelen wegvallen.
Gaat u meer investeren in het onderwijs en ervoor zorgen dat er daadwerkelijk geld in de klas terecht komt, bij leerkrachten, en geld voor ondersteuning en begeleiding van leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoe het aannemen van een dergelijk groot geldbedrag zich verhoudt tot het convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring?»2
Bij navraag meldde de rector van de Hugo de Grootschool, de heer Eric van ’t Zelfde, dat het bedrag een gift is van het softwarebedrijf AFAS. Er is geen sprake van sponsoring en er staat dus géén tegenprestatie tegenover. Wel is belangrijk dat de inzet van de middelen transparant, en in overleg met docenten en ouders van de school, gebeurt.
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van de sponsoring van scholen in het primair en voortgezet onderwijs in 2013 en 2014? Bent u bereid om in dit overzicht per school aan te geven welke sponsoren er zijn geweest en voor welk geldbedrag er is gesponsord en voor welke doeleinden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet in het bezit van een overzicht van de sponsoring van scholen in het primair en voortgezet onderwijs in 2013 en 2014. Bij de hernieuwing van het Convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring» is aan de deelnemende partijen van het convenant gevraagd naar de mate van sponsoring. Het beeld dat deze partijen hebben is dat sponsoring van bedrijven aan scholen slechts in beperkte mate voorkomt. Ook zijn er geen signalen bekend die wijzen op een stijgende of dalende trend. Op basis van deze informatie vind ik het niet noodzakelijk om hier onderzoek naar te laten doen.
Is de achterliggende agenda van de regering om de toename van sponsoring van scholen en de verdere amerikanisering van het onderwijs aan te moedigen, nadat onder andere de zorg, het spoor en woningbouwcorporaties geprivatiseerd zijn? Waar ligt wat u betreft de grens met het privatiseren van het onderwijs?
Privatisering van het onderwijs is niet aan de orde. De overheid is verantwoordelijk voor de reguliere bekostiging van de scholen, waarmee scholen in staat worden gesteld te voldoen aan de wettelijke verplichtingen. De overheidsbekostiging is voldoende om vorm en uitvoering te geven aan goed onderwijs op de scholen.
Tekorten aan medicijnen die tot recordhoogte zijn opgelopen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat uit cijfers van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) blijkt dat de tekorten aan medicijnen in Nederland het afgelopen jaar zijn opgelopen tot recordhoogte?1
Ja.
Waarop baseert u uw reactie dat de gevolgen voor patiënten in Nederland vooralsnog «niet al te groot» zijn?2 Kunt u in uw antwoord het feit meenemen dat in 2014 in 3% van de gevallen geen goed alternatief gevonden kon worden?
Om meer inzicht te krijgen in hoeverre de gevolgen van geneesmiddelentekorten voor patiënten tot schade hebben geleid, heb ik in 2014 Berenschot gevraagd hier onderzoek naar te doen. Op 18 september 2014 heb ik u het onderzoeksrapport met mijn standpunt toe gestuurd (Kamerstuk 29 477, nr. 293). Volgens het onderzoek van Berenschot lijkt het vooralsnog mee te vallen wat betreft de impact van geneesmiddelentekorten voor patiënten. Uit het onderzoek komt naar voren dat in een beperkt aantal gevallen tekorten van geneesmiddelen wel kunnen leiden tot gezondheidsschade.
Daarnaast blijkt uit de cijfers van Farmanco dat mede door de grote inspanningen van farmaceutische zorgverleners in 97% van de gevallen een oplossing wordt gevonden voor de patiënt. In de andere gevallen wordt er geen goed alternatief gevonden. Dat betreur ik en ik realiseer me dat het niet (tijdig) beschikbaar zijn van een geneesmiddel kan leiden tot uitgestelde, onderbroken of suboptimale behandeling van patiënten. Het is echter ook niet zo dat ieder geneesmiddelentekort noodzakelijkerwijs een direct risico vormt voor de patiënt en gezondheidsschade tot gevolg heeft. Dit zal mede afhangen van onder andere de aandoening en de duur van het tekort.
Hoe beoordeelt u de aanhoudende stijging van tekorten aan medicijnen (van 91 middelen in 2004 naar 426 in 2013 en 526 in 2014)? Bent u van mening dat met deze forse stijging uw huidige inzet (instelling werkgroep) afdoende is? Zo nee, op welke wijze wilt u uw beleid om medicijnentekorten tegen te gaan intensiveren?
De aanhoudende stijging van geneesmiddelentekorten baart me zorgen. Ik vind het heel onwenselijk voor patiënten wanneer zij niet hun medicijnen kunnen krijgen. Geneesmiddelentekorten betreffen een internationaal probleem en de toename van geneesmiddelentekorten geldt niet specifiek voor Nederland. De tekorten blijven helaas stijgen. Daaraan gemeten is de inzet van de werkgroep nog niet voldoende.
De oorzaken van geneesmiddeltekorten zijn divers en oplossingen complex. Als een tekort al voorkomen kan worden, is er niet één partij die dit kan realiseren.
Dat maakt het lastig. Met de oprichting van de werkgroep heb ik een impuls willen geven aan partijen om gezamenlijk op te trekken wat betreft de aanpak van geneesmiddelentekorten. Ook heb ik door middel van het instellen van de werkgroep het onderwerp een prominente plek willen geven op de agenda van alle betrokken partijen zodat iedere partij zijn eigen rol kan oppakken en zich maximaal zal inspannen bij de aanpak van tekorten. Ik zie binnen de werkgroep dat partijen elkaar bij geneesmiddeltekorten steeds beter weten te vinden. Dat vind ik een goede ontwikkeling. Wel ben ik van mening dat partijen nog meer hun verantwoordelijkheid kunnen nemen om tekorten op te lossen, daar waar de oplossing binnen het bereik van een Nederlandse partij ligt.
Kunt u aangeven hoe het kan dat in bijna 20% van de tekorten hetzelfde product nog wel verkrijgbaar is in onze buurlanden?
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom hetzelfde geneesmiddel met dezelfde werkzame stof, maar mogelijk van een andere producent, wel in het buitenland verkrijgbaar is. Factoren die daarin een rol spelen zijn onder andere de grootte van de markt, de prijs van geneesmiddel en het aantal aanbieders. Nederland is een klein land met een relatief laag medicijn gebruik en lage prijzen. Dat maakt dat de afzetmarkt in Nederland voor fabrikanten gering is. Indien het aantal aanbieders van geneesmiddelen beperkt is, kan bij verhoogde vraag of productieproblemen een acuut probleem ontstaan doordat er geen alternatieve aanbieders op de Nederlandse markt zijn die het geneesmiddel kunnen leveren waardoor uitgeweken moet worden naar het buitenland.
Klopt het dat één van de middelen waar nu een tekort aan is (digoxine drank voor kinderen met hartafwijkingen), wel verkrijgbaar is in onze buurlanden bijv. Duitsland)? Zo ja, deelt u dan de mening dat de oorzaak van het tekort in Nederland ligt en niet mondiaal is?
Ja. In dit specifieke geval ligt de oorzaak van het tekort in Nederland.
Kunt u aangeven waarin de Nederlandse markt verschilt ten opzichte van die in de ons omringende landen waardoor een imperfecte markt ontstaat?
Geneesmiddelentekorten zijn niet specifiek een Nederlands probleem ook omringende landen kampen met geneesmiddelentekorten. Wel is het zo dat Nederland ten opzichte van omringende landen een relatief laag medicijn gebruik heeft en lage geneesmiddelenprijzen (zie ook antwoord3. Afgelopen jaren is door zorgverzekeraars veel nadruk gelegd op het beperken van de uitgaven aan geneesmiddelen. En met succes. De farmaceutische sector draagt bovengemiddeld bij aan deze doelstellingen. Echter, de veranderende marktomstandigheden hebben ook een keerzijde en zijn van invloed op de beschikbaarheid van geneesmiddelen. Lage (verlieslatende) prijzen en distributiemarges kunnen er toe leiden dat voorraden beperkt zijn en fabrikanten zich van de markt terugtrekken.
Welke maatregelen (beleidsaanpassingen) bent u bereid te treffen om verantwoordelijkheid te nemen voor de problemen die op de Nederlandse markt ontstaan?
Als Minister heb ik een systeemverantwoordelijkheid en reken ik het tot mijn taak zorg te dragen voor een goede infrastructuur voor het melden van tekorten en het uitwisseling van informatie tussen alle partijen. Daar mag u mij op aanspreken. Binnen het systeem hebben fabrikanten, groothandels, farmaceutische zorgverleners en zorgverzekeraars ieder een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om geneesmiddelentekorten. Ik breng partijen samen en roep partijen op om zich maximaal inspannen om tekorten daar waar mogelijk te voorkomen. Dit doe ik onder andere in de werkgroep geneesmiddelentekorten.
Dat zorgverzekeraars nadruk hebben gelegd op het beperken van de uitgaven aan geneesmiddelen vind ik een positieve ontwikkeling maar dit mag niet de geneesmiddelenvoorziening in gevaar brengen. Afgezet tegen het grote aantal van duizenden geneesmiddelen, komen geneesmiddelentekorten nog relatief weinig voor maar de stijging van het aantal tekorten baart mij zorgen. Zorgverzekeraars dienen dan ook vanuit hun zorgplicht oog te hebben voor de lange termijn effecten van hun inkoopbeleid. In de gesprekken die ik regelmatig voer hierover met zorgverzekeraars komt dit punt ook vaak aan de orde. Ik zal ook de komende tijd met zorgverzekeraars blijven spreken over de juiste balans tussen scherp inkopen en lange termijn effecten. Overigens zie ik op dit moment dat enkele zorgverzekeraars een nieuwe invulling geven aan het preferentiebeleid zodat er ruimte kan ontstaan voor meerdere aanbieders die geneesmiddelen mogen leveren. De kans op tekorten kan hiermee verkleinen. Dat vind ik een positieve ontwikkeling.
Het bericht ‘Zorgverlener start kort geding tegen Svb vanwege pgb-problematiek’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zorgverlener start kort geding tegen Svb vanwege pgb-problematiek»?1
In deze zaak is op 19 juni 2015 uitspraak gedaan door de kantonrechter in Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2015:3918). Zoals ik in mijn brief van 23 juni jl. heb aangegeven zal de Sociale Verzekeringsbank in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak. Omdat deze zaak nog onder de rechter is past het mij niet om daar op dit moment een inhoudelijke reactie op te geven.
Overigens werk ik zoals u weet op dit moment aan de uitwerking van een compensatieregeling voor zorgverleners en budgethouders die materieel nadeel hebben ondervonden door de problemen bij de invoering van het trekkingsrecht voor het pgb.
Beseft u dat door het uitblijven van een schaderegeling budgethouders persoonlijk aansprakelijk zijn, conform artikel 7:625 BW, voor loonderving en daarmee de mogelijke loonstijging, wat ten koste gaat van hun zorgbudget? Vindt u deze persoonlijke aansprakelijkheid wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in het bericht genoemde eiseres nu opeens drie keer is uitbetaald en flink achter de broek wordt gezeten om zo snel mogelijk terug te betalen, tot telefoontjes op vrijdagavond en in het weekend aan toe? Staat deze houding volgens u in verhouding tot de tijd die eiseres moest wachten op salaris? Wat vindt u van deze houding van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)? Kunt u uw antwoord toelichten?
De SVB heeft mij laten weten dat er inderdaad dubbele betalingen hebben plaatsgevonden. Dit omdat opdracht is gegeven voor een spoedbetaling aan de betreffende zorgverlener om er zeker van te zijn dat het verschuldigde bedrag nog die week zou zijn ontvangen. Tegelijkertijd werden er vanuit het reguliere systeem betalingen gedaan. Vervolgens is door een fout met spoedbetalingen de betreffende betaling nogmaals uitgevoerd. Toen op vrijdagmiddag de dubbele uitbetaling van spoedbetalingen bekend werd, heeft de SVB de betreffende zorgverlener geïnformeerd. De SVB is in verband met de bereikbaarheid ook in de avonduren en op zaterdag open, vandaar dat ook in het weekend contact is geprobeerd te leggen. De SVB betreurt de ongelukkige samenloop van omstandigheden en heeft uiteraard excuses aangeboden.
Wat vindt u ervan dat er door de SVB geëist wordt dat de proceskosten door eiseres worden vergoed als haar vorderingen zouden worden afgewezen? Dat hoeft toch niet te gebeuren? Waarom is door de SVB voor deze boute opstelling gekozen? Kunt u uw antwoord toelichten?.
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de SVB verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van eiseres om toekomstige declaraties binnen dertig dagen te betalen? Het staat toch in de wet dat declaraties binnen dertig dagen betaald worden? Waarom voert de SVB verweer tegen een verzoek om in de toekomst de wet te volgen?
Zie antwoord vraag 1.
Gasexplosies in Noord-Siberië |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over gasexplosies in Noord-Siberië die grote kraters veroorzaken en leiden tot grote methaanemissies?1
Ja.
Klopt het dat deze explosies tot kettingreacties zouden kunnen leiden en een versnelling van het broeikaseffect in werking kunnen zetten?
Het vijfde assessment rapport van het IPCC (WGI, 2013) maakt geen melding van literatuur in relatie tot het ontstaan van kraters in het permafrost in Noord-Siberie. Volgens het IPCC zal in een warmer wordende wereld de afbraak van organisch materiaal uit het permafrost een langdurige bron van extra broeikasgassen zijn. In een recente publicatie in Nature (Schuur et al., Climate change and the permafrost feedback, Nature, 2015) wordt een kwantitatieve schatting gemaakt van de in de 21e eeuw vrijkomende hoeveelheid broeikasgassen (kooldioxide en methaan) uit het permafrost als gevolg van stijgende temperaturen: deze zal een tiende tot een kwart bedragen van de hoeveelheid broeikasgassen, die middels het verbranden van fossiele brandstoffen wordt geëmitteerd. Deze en toekomstige publicaties op het gebied van permafrostemissies zullen in het volgende (zesde) IPCC rapport worden beoordeeld.
Kunt u dit verschijnsel aan de orde stellen tijdens de klimaatconferentie in Parijs?
Het vijfde assessment rapport van het IPCC vormt het fundament onder de klimaatonderhandelingen in Parijs in december 2015. In geval het zesde assessment rapport op het gebied van de permafrostmeekoppeling tot nieuwe inzichten komt, zal dit na publicatie in de UNFCCC klimaatconferenties worden meegewogen.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank van Rotterdam d.d. 4 juni 2015 met betrekking tot het beleid van het Agentschap Telecom ten aanzien van de regelgeving rondom regiogerichtheid van radiozenders?1
Ja. Het betreft een procedure waar onder meer RadioNL en 100%NL bij betrokken zijn. In deze procedure ben ik verweerder.
Hoe gaat u de uitspraak van de rechtbank Rotterdam uitvoeren?
Niet-landelijke commerciële radioomroepen dienen een regiogerichte programmering te verzorgen. Bij de sector leven er veel vragen over regiogerichte programmering. De rechtbank heeft met haar uitspraak meer duidelijkheid gegeven, hetgeen ik verwelkom. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de programmering alleen gericht mag zijn op het analoge FM-bereik en niet (mede) op bereik dat zenders hebben via digitale radio (DAB+). Die wijziging kon volgens de rechtbank pas ingaan na afloop van de vergunningen en had volgens de rechtbank geconsulteerd moeten worden. De rechtbank volgt hier het beroep van 100% NL. Met dat oordeel kan ik mij niet verenigen. De FM-vergunningen zijn in 2011 verlengd om de omschakeling naar digitale radio mogelijk te maken. Uit dat beleid volgt dat luisteraars verleid dienen te worden om over te stappen naar digitale radio. Om de overstap naar digitale radio te stimuleren moeten ook vergunninghouders van regionale kavels hun programma in een groter gebied digitaal simultaan uitzenden. Uit het beleid volgt derhalve ook dat vergunninghouders hun programma niet alleen zouden mogen afstemmen op de FM-luisteraars, maar ook op de digitale luisteraar. Ik stel daarom in elk geval tegen dat aspect van voornoemde uitspraak hoger beroep in bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Hoe gaat u er op toezien dat RADIONL en diverse regionale commerciële radiostations hun programma’s nu zodanig aanpassen dat ze alsnog aan het verplichte percentrage regiogerichtheid voldoen?
Het toezicht op de naleving van de FM-vergunningen, zo ook die van de regiogerichtheid, ligt bij het Agentschap Telecom, met inachtneming van de beginselplicht tot handhaving. Hierbij wil ik opmerken dat er nog geen definitief rechterlijk oordeel ligt. Overigens ben ik van mening ben dat de programmatische eisen (zoals regiogerichtheid) die gesteld worden aan commerciële omroepen aan modernisering toe zijn. Hiervoor verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer over de toekomst van de commerciële radiofrequenties d.d. 26 juni 2015.
Bent u van mening dat -na doorvoeren van de rechtelijke uitspraak- er geen schaarste is op de markt voor frequenties voor commerciële radio?
De uitspraak gaat over een handhavingsverzoek van 100%NL. De uitspraak ziet niet op een verdeling van frequenties. Uit de uitspraak kan naar mijn oordeel dan ook geen conclusie worden getrokken over het al dan niet bestaan van schaarste.
Bent u van mening dat er in diverse regio's nog kavels op de AM-frequentie kunnen worden uitgegeven aan geïnteresseerde partijen om te gaan gebruiken voor lagere zendvermogens?
Er is op dit moment een aantal middengolffrequenties dat niet gebruikt wordt. In voornoemde brief over de commerciële radiofrequenties ga ik ook in op de middengolf. Het beleid ten aanzien van de middengolf zal worden aangepast aan de huidige tijd. Ik ben nadrukkelijk de mogelijkheden aan het bekijken om middengolffrequenties te gebruiken voor lagere vermogens, net zoals ik kijk naar de mogelijkheid van evenementenvergunningen op de middengolf. Om dit mogelijk te maken, zet ik vervolgens een wijziging van het Nationaal Frequentieplan in gang.
Kunt u aangeven waarom op Digital Audio Broadcasting plus (DAB), waar veel kavels zijn vrij gebleven in diverse regio’s, niet beschikbaar zijn voor uitgifte aan geïnteresseerde partijen?
In mijn brief aan uw Kamer over commerciële radiofrequenties d.d. 26 juni jl. wordt ook aangeven dat er extra capaciteit voor digitale radio in Band III beschikbaar gesteld zal worden voor commerciële radio. Daarnaast zal er ruimte gereserveerd worden voor de PMSE2-sector en tot slot zal er ruimte beschikbaar zijn voor lokale omroepen om te digitaliseren.
Bent u van mening dat het pluriforme beleid van de overheid strak moet worden gehandhaafd en het Agentschap Telecom daarom als belangrijke taak heeft dit te toetsen en te blijven controleren?
Zie het antwoord op vraag 3.
De impact van certificering op arbeidsomstandigheden van werknemers in de landbouwsector in ontwikkelingslanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport Goodness Guaranteed van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) naar de impact van certificeringen op arbeidsomstandigheden van werknemers in de landbouw in ontwikkelingslanden?1
Ja. Een belangrijke conclusie in het onderzoek van SOMO is dat certificering een positieve invloed heeft op naleving van arbeidsnormen. Maar tevens geeft het onderzoek aan dat bepaalde keurmerken betere resultaten boeken dan andere. Hoe strikter de controle, hoe beter de impact. Het onderzoek geeft aanbevelingen voor de verbetering van de controles door keurmerken ten aanzien van naleving van arbeidsnormen.
Bent u bereid om met Nederlandse supermarkten in gesprek te gaan om het gebruik van duurzaamheidscertificeringen te laten toenemen, vooral bij huismerkartikelen?
Staatssecretaris van Economische Zaken spreekt met de Alliantie Verduurzaming Voedsel, waar de Nederlandse supermarkten ook in vertegenwoordigd zijn. De Alliantie heeft samen met het Ministerie van Economische Zaken een agenda opgesteld om de duurzaamheid van de gehele voedselketen op negen duurzaamheidsthema’s, waaronder arbeid, te verhogen. Deze inzet is gericht op alle merken, ook huismerken. Supermarkten werken zo gezamenlijk aan ketenverduurzaming, onder andere door het vergroten van het aanbod van producten met keurmerken die mede zijn gericht op verbetering van arbeidsomstandigheden. Denk hierbij aan UTZ certified, Fairtrade, RSPO, RTRS, Rainforest Alliance.
Daarnaast hanteren alle supermarkten BSCI (Business Social Compliance Initiative) of een gelijkwaardige gedragscode voor producten uit risicogebieden (vooral in Afrika, Zuid-Amerika, India). BSCI is een gedragscode ter verbetering van de arbeidsomstandigheden. BSCI verwacht van de leden en hun leveranciers een verbeterplan gericht op toekomstige aansluiting bij de normen van de International Labour Organisation (ILO). BSCI is evenwel niet in het onderhavige onderzoek van SOMO meegenomen.
Bent u bereid in te zetten op het versterken van de duurzaamheidsstandaarden door middel van betere controles op arbeidsomstandigheden, meer rechtsbesef bij werknemers, leefbaar loon, vakbondsvrijheid en een veilige en gezonde werkomgeving, bijvoorbeeld via de internationale certificeringsorganisatie ISEAL?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u het er mee eens dat een keuze van supermarkten voor duurzaam gecertificeerde producten een hele goede stap is voor bepaalde productgroepen, maar dat supermarkten ook actieve due diligence moeten verrichten over de breedte van hun aanbod en daarover transparant dienen te zijn, bijvoorbeeld met behulp van de kennis van het Sustainability Consortium? Hoe gaat u hen daartoe stimuleren?
Er zijn verschillende systemen, zoals The Sustainability Consortium (TSC), die supermarkten helpen de risico’s in kaart te brengen binnen de verschillende ketens en leveranciers te sturen op verdere verduurzaming. Arbeidsomstandigheden zijn daar een belangrijk aandachtspunt. De keuze van supermarkten voor certificering is een concrete invulling van hun ketenverantwoordelijkheid (due diligence). Zoals de OESO-richtlijnen voorschrijven, gebruiken bedrijven hierbij hun inkoopmacht om negatieve impact in de keten te minimaliseren, en positieve impact te vergroten. Met TSC heeft de Alliantie Verduurzaming Voedsel bij het Ministerie van Economische Zaken een aanvraag ingediend voor publiek-private samenwerking met het doel om het TSC-systeem te versterken.
Bent u bereid het verbeteren van de meerwaarde en prestaties van certificeringen en de impact van certificeringen op de arbeidsomstandigheden in de landbouw te ondersteunen? Zo ja, op welke manier?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het gebruik van de Sociale Voorwaarden in het duurzaam inkoopbeleid beter tot uitvoering wordt gebracht? Op welke manier wilt u de kwaliteit van de officieel goedgekeurde keteninitiatieven (binnen het beleid van de Sociale Voorwaarden) helpen te verbeteren?
In 2014 is de toepassing van de internationale sociale voorwaarden binnen de rijks-inkoop geëvalueerd. Een belangrijke aanbeveling in het evaluatierapport is om de sociale voorwaarden in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen. De Minister voor Wonen & Rijksdienst heeft aan de Kamer toegezegd om na te gaan op welke wijze dat kan geschieden voor de rijks-inkopen. In het licht van dit onderzoek wordt ook bezien op welke manier met de kwalificatie van keteninitiatieven wordt omgegaan. Tot nu toe is uitgegaan van de veronderstelling dat de multistakeholderstructuur de waarborg zou moeten bieden voor de kwaliteit van de keteninitiatieven. Deelname aan een keteninitiatief is een manier voor bedrijven om risico’s in hun keten te verkleinen en aan te pakken. Dat geldt ook voor de overheid als inkopende partij.
Bent u bereid het onderzoek van SOMO te benutten bij de vorming van het convenant met supermarkten, naar aanleiding van de «MVO Sector Risico Analyse»?2 Bent u bereid om in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 48) afspraken te maken met supermarkten over het voorkomen, bestrijden en monitoren van schendingen van arbeidsrechten, in het bijzonder bij de huismerken? Zullen duurzaamheidscertificeringen en hun prestaties, maar ook de gegevens van het Sustainability Consortium, onderdeel zijn van eventuele convenanten?
Het initiatief voor de convenanten ligt bij de sectoren zelf. De Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) en andere partijen uit de levensmiddelenindustrie hebben zich reeds gemeld bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de SER. Het CBL onderzoekt, samen met FNLI en IDH de mogelijkheden om, aanvullend op bestaande duurzaamheidsinitiatieven in de sector en in dialoog met relevante stakeholders, een gezamenlijk, overkoepelend convenant op te stellen waarin belangrijke sociale en ecologische thema’s worden uitgewerkt. Van de sector mag verwacht worden dat zij het onderzoek van SOMO en de gegevens van TSC daarin betrekken.
Het bericht dat sinds 2013 nog maar 2.000 garantiebanen zijn gerealiseerd |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een forse achterstand is in het aantal banen voor mensen met een arbeidsbeperking?1
Het is nog niet bekend hoeveel banen erbij zijn gekomen voor mensen uit de doelgroep van de banenafspraak sinds 1 januari 2013. Een eerste tussentijdse meting naar het aantal extra banen voor mensen uit de doelgroep van de banenafspraak vindt volgens plan (brief van 19 december 2014 aan uw Kamer) op dit moment plaats.
Klopt het dat er sinds 2013 2.000 garantiebanen zijn gerealiseerd? Zo ja, wat is uw reactie hierop en welke extra maatregelen gaat u nemen? Zo nee, hoeveel garantiebanen zijn er sinds 2013 gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit jaar tenminste 6.000 extra banen in de markt en 3.000 extra banen bij de overheid worden gerealiseerd?2
Het zijn werkgevers in de markt en bij de overheid die banen creëren. Daarom is de banenafspraak belangrijk. Met deze afspraak hebben werkgevers zich gecommitteerd om zich in te zetten voor extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Als werkgevers deze afspraken onvoldoende realiseren dan kan een quotumheffing in werking treden. Werkgevers moeten dan gaan betalen voor niet vervulde plekken.
Inmiddels zijn twee aanjagers actief die werkgevers benaderen, op weg helpen en goede voorbeelden onder de aandacht brengen om tot invulling van de banenspraak te komen. Aart van der Gaag is aan de slag namens VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland. Hans Spigt staat op verzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken en mijzelf het Verbond Sectorwerkgevers Overheid bij om uitvoering te geven aan de banenafspraak bij de overheid.
Het kabinet zet in op het faciliteren van werkgevers om hen te ondersteunen bij het bieden van werk aan mensen met een beperking. Op de eerste plaats via wettelijke kaders voor het beschikbaar stellen van instrumenten en voorzieningen die gemeenten kunnen inzetten om mensen uit de doelgroep en werkgevers te matchen. Belangrijk instrument daarbij is het instrument loonkostensubsidie. Andere instrumenten die gemeenten en UWV kunnen inzetten zijn proefplaatsingen, detacheringen, begeleiding/jobcoaching, scholing, voorzieningen zoals werkplekaanpassingen en de no-riskpolis. In dit verband is het wetsvoorstel harmonisatie instrumenten Participatiewet van belang dat bij de Tweede Kamer in behandeling is. Dit wetsvoorstel voorziet in een gelijke mobiliteitsbonus en uniforme no-riskpolis via UWV voor mensen die tot de doelgroep van de banenafspraak behoren voor de periode 2016–2020. Het wetsvoorstel beoogt beide instrumenten te realiseren per 1 januari 2016.
Ten tweede is het belangrijk dat gemeenten, UWV en sociale partners in de 35 regionale Werkbedrijven afspraken maken over de wijze van matching van mensen met een arbeidsbeperking op de extra banen. De regering ondersteunt de inrichting van de regionale werkbedrijven met extra middelen (35 miljoen) die eind 2014 aan de arbeidsmarktregio’s beschikbaar zijn gesteld en via een ondersteuningsprogramma voor gemeenten uitgevoerd door de Programmaraad.
Ten derde kunnen werkgevers die aan de slag willen met het creëren van banen voor mensen met een beperking en ondersteuning nodig hebben, terecht bij initiatieven van de AWVN, de Normaalste Zaak en Locus. Zij ondersteunen werkgevers bij het geschikt maken van werk en het creëren van intern draagvlak. De regering ondersteunt deze initiatieven financieel. Werkgevers kunnen ook contact opnemen met het regionale Werkbedrijf / regionale werkgeversservicepunt of contact opnemen met partijen als UWV, gemeenten, het sw-bedrijf, uitzendbureaus en re-integratiebureaus bij hen uit de regio.
Wat is uw reactie op het feit dat van de 110.000 openstaande vacatures, er slechts in 20 gericht werd gezocht naar mensen die tot de doelgroep van de banenafspraak behoren? Hoe past dit bij uw uitspraak dat al voor de vaststelling van de Quotumwet veel werkgevers druk doende waren met het realiseren van nieuwe banen voor de doelgroep?3
Dit is in overeenstemming met hetgeen ik hierover steeds benadrukt heb. Reguliere vacatures zullen immers voor deze doelgroep meestal niet geschikt zijn. Werk en persoonlijke vaardigheden zullen veelal afgestemd moeten worden. Onderstaand ga ik hier nader op in.
Werkgevers kunnen via vele kanalen personeel werven. Werkgevers zijn niet verplicht om vacatures bij UWV te melden. Er zijn veel werkgevers die niet specifiek aangeven op zoek te zijn maar mensen met een beperking, maar daar wel open voor staan. Zie bijvoorbeeld de cijfers uit het jaarverslag UWV 2014 over de uitstroom naar werk van mensen met een arbeidsbeperking. In 2014 zijn er 13.000 mensen met een arbeidsbeperking aan het werk geholpen (11.000 in 2013). Dat betrof dus niet uitsluitend vacatures waarin om iemand met een beperking werd gevraagd, zoals bijvoorbeeld onderstaande standcijfers per juni 2015 tonen4
Totaal aantal beschikbare vacatures
35.184
– Specifiek voor gehandicapten en chronisch zieken
194
– Specifiek voor Wajong
380
De doelgroep van de banenafspraak betreft mensen die een beperking hebben en niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Het is belangrijk een juist beeld te hebben van het soort banen dat geschikt is voor deze groep mensen. Voor de meeste van hen werkt het openstellen van vacatures niet. Vaak is het nodig dat werkgevers functies voor deze mensen geschikt maken (jobcarving) of het werk binnen het bedrijf op een andere manier organiseren en structuren om daarmee geschikte banen te creëren (functiecreatie).
Partijen als UWV, Locus, Sw-bedrijven, private bemiddelaars en AWVN bieden bedrijven en overheidsinstellingen bedrijfsanalyses om inzicht te geven in waar en hoe werkgevers geschikt werk kunnen organiseren. Uit contacten met deze partijen en tijdens werkbezoeken blijkt dat de Participatiewet en de wet BQA zorgen voor beweging en belangstelling bij werkgevers. Het aannemen van mensen met een beperking is voor de meeste werkgevers echter nog geen automatisme, maar een nieuw proces waarin werkgevers ervaring moeten opdoen. Uit de eerste tussenmeting zal moeten blijken hoever werkgevers daarmee zijn.
In hoeveel vacatures tussen 1 januari 2013 en 1 juni 2015 werd gericht gezocht naar mensen met een arbeidsbeperking?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is de ambassadeur van de werkgevers voor «op naar de 100.000» betrokken bij het realiseren van nieuwe banen voor mensen met een arbeidsbeperking? Waaruit blijkt op dit moment dat de «Schwung er behoorlijk in zit»?4
Aart van der Gaag fungeert als het boegbeeld van werkgeversorganisaties MKB-Nederland, VNO-NCW en LTO Nederland van het project om 100.000 mensen met een arbeidsbeperking aan een baan te helpen. Hij coördineert activiteiten van branches en regio’s en zet in op verbinding met de vele al bestaande projecten, goede voorbeelden en initiatieven op dit gebied. Er is een netwerk van 100 werkgeversambassadeurs dat Van der Gaag ondersteunt. Dit zijn ondernemers die actief zijn in de werkbedrijven van de 35 arbeidsmarktregio’s. Onlangs is het online magazine «opnaarde100000.nl» gepubliceerd dat werkgevers voorziet van praktische informatie en goede voorbeelden. In september gaat een interactieve portal op werkgevers gericht van start, gecombineerd met een gerichte werkgeverscampagne. Van der Gaag wijst op de noodzaak dat kandidaten voor werkgevers vindbaar zijn.
Deelt u de mening dat mensen met een arbeidsbeperking het meeste zijn gebaat bij een vast dienstverband en dat het zzp-schap geen oplossing is om het banenquotum te behalen? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de banenafspraak en Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is dat meer mensen met een arbeidsbeperking participeren op de arbeidsmarkt en net als de rest van de beroepsbevolking aan het werk komen bij reguliere bedrijven en instellingen. Eerste opdracht is dan ook te zorgen dat meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk komen.
Verder geldt voor mensen met een arbeidsbeperking net als voor andere werkenden dat een keus voor werknemerschap danwel ondernemerschap dient voort te vloeien uit de aard van het werk en de talenten en ambities van de werkende. Op voorhand wil ik hierover geen oordelen uitspreken
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Wet werk en bijstand (Wwb) en Participatiewet op 24 juni aanstaande?
Ja.
Het bericht dat veel gemeenten geen woningaanpassingen verstrekken |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat een 90-jarige man geen traplift kon krijgen, omdat de gemeente Alphen aan den Rijn aangaf dat de man had kunnen zien aankomen dat zijn mobiliteit achteruit zou gaan? Vindt u dit een wenselijke uitwerking van uw bezuinigingsbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het is op grond van de Wmo 2015 aan de gemeente om elke melding van een ingezetene met een ondersteuningsvraag zorgvuldig te onderzoeken. In dit onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte staan de kenmerken van de persoon en diens situatie centraal. Daar waar een ingezetene aangeeft dat een woningaanpassing bijdraagt aan zijn zelfredzaamheid en participatie, dient dat in die betreffende situatie dus zorgvuldig door de gemeente te worden onderzocht.
Naar aanleiding van dit bericht over het besluit in de betreffende situatie van de gemeente Alphen aan den Rijn om geen traplift toe te kennen, is door VWS onderzocht of in deze specifieke situatie de gemeente Alphen aan den Rijn overeenkomstig de uitgangspunten van de Wmo 2015 heeft gehandeld. Ook heb ik over deze kwestie gesproken met de wethouder van de gemeente Alphen aan den Rijn. Op basis van deze gesprekken zijn we tot de gezamenlijke conclusie gekomen dat het artikel in de verordening, waarop het besluit betreffende de traplift is gebaseerd, zich niet verhoudt met de uitgangspunten van de Wmo 2015. De gemeentelijke verordening laat onvoldoende ruimte voor het uitgangspunt van onderzoek in individuele situaties, zoals vastgelegd in artikel 2.3.2. van de Wmo 2015. De gemeente Alpen aan den Rijn heeft toegezegd haar verordening op dit punt aan te passen. De werkwijze van de gemeente is, in afwachting van deze wijziging, met onmiddellijke ingang in overeenstemming met de wet gebracht. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft mij aangegeven dat zij de toonzetting in de door de betreffende cliënt ontvangen brief betreurt en is een verbetertraject gestart met betrekking tot de correspondentie met haar inwoners.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat er gemeenten zijn die aangeven dat burgers maar moeten verhuizen naar een andere woning als hun woning niet meer voldoet? Is dit uw gewenste visie met betrekking tot langer thuis blijven wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De Wmo 2015 geeft gemeenten de ruimte om bij het bezien van passende ondersteuning alternatieven te bezien en daarbij ook de doelmatigheid van de voorziening te betrekken. Ter voorbereiding op een beslissing over een aanvraag moet het college zich vergewissen van de ondersteuningsbehoefte en de persoonlijke kenmerken en voorkeuren van de aanvrager, om te bezien welke vorm van ondersteuning het beste geboden kan worden. Het is aan de gemeente in gesprek met de aanvrager om te bezien wat in die situatie als een passende bijdrage wordt aangemerkt. Specifiek voor woningaanpassingen kan en zal de gemeente doorgaans ook de kosten van mogelijke alternatieven betrekken. Dit is niet alleen in het belang van de gemeente maar doorgaans ook in het belang van de aanvrager, met het oog op de door hem verschuldigde eigen bijdrage (tot maximaal de kostprijs van die voorziening).
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) die aangeeft dat een oudere die tot na zijn tachtigste in een bovenwoning zonder lift blijft wonen, zelf een verantwoordelijkheid heeft om tijdig te verhuizen naar een geschikte woning met de constatering dat er een tekort is aan 84.000 geschikte woningen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het is goed dat mensen tijdig nadenken over hun wensen op oudere leeftijd, maar in de Wmo 2015 zijn geen bepalingen opgenomen die daaraan consequenties verbinden.
Is u bekend welke gemeenten geen of nauwelijks meer woningaanpassingen verstrekken? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zoals beschreven in het antwoord onder vraag 1 zijn gemeenten gehouden de Wmo 2015 uit te voeren. Het is de verantwoordelijkheid van de colleges om tot een wetsconforme uitvoering te komen, het is primair aan de gemeenteraad om daarop toe te zien. Mochten mij signalen bereiken dat het beleid van een gemeente ten aanzien van woningaanpassingen zich niet verhoudt met de uitgangspunten van de wet, dan zal ook ik de gemeente om uitleg vragen. Ik beschik, gegeven de uitgangspunten van de bestuurlijke verhoudingen rijk-gemeenten, niet over een landelijk overzicht van de door gemeenten verstrekte woningaanpassingen. Op grond van het voorgaande zie ik ook geen aanleiding om op dit moment een dergelijk omvangrijk onderzoek te starten.
Met welke reden grijpt u niet in bij gemeenten die in strijd handelen met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en waarom geeft u bij elk incident aan dat mensen voor hun zorg en ondersteuning maar bezwaar moeten aantekenen? Vindt u ook niet dat u wel erg makkelijk met uw systeemverantwoordelijkheid omgaat?4
De wetgeving biedt belangrijke waarborgen voor burgers. Indien een ingezetene het bijvoorbeeld niet eens is met het besluit van zijn gemeente, dan staat uiteindelijk de mogelijkheid van bezwaar of beroep open. Gemeenten moeten deze mogelijkheid kenbaar maken aan de cliënt. Ik heb de colleges herhaaldelijk opgeroepen om zorg te dragen voor een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015. Met de wettelijke opdracht voor gemeenten om bij aanvragen voor ondersteuning een zorgvuldig onderzoek te starten wordt juist beoogd het aantal procedures zoveel mogelijk te beperken.
De gemeenteraad heeft primair de verantwoordelijkheid om het college te controleren op een zorgvuldige uitvoering van de wet. Het is dan ook in de eerste plaats aan gemeenteraden om in actie te komen en colleges te corrigeren als blijkt dat de uitvoering te kort schiet en mensen onvoldoende worden geholpen.
Zoals geïllustreerd in mijn antwoorden op de vragen 1 en 4 neem ik signalen die duiden op het door gemeenten mogelijk in strijd handelen met de Wmo 2015 zeer serieus. Als uit mijn informatie blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel, bijvoorbeeld als gevolg van een gemeentelijke beleidsplan of verordening, buiten de wettelijke kaders treedt en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, zal ik in actie komen. Mocht een gemeente persisteren in een beleidsuitvoering die zich niet verhoudt met de wet, dan staan mij uiteindelijk de bevoegdheden tot interventie ter beschikking op grond van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht. Tot op heden is mijn ervaring dat gemeenten waar nodig, daartoe bevraagd of uitgenodigd, verantwoordelijkheid tonen en snel bereid zijn hun uitvoering in overeenstemming met de wettelijke kaders te brengen.
Wat vindt u ervan dat de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) een hulpfonds woningaanpassingen is gestart omdat veel ouderen die niet meer krijgen vanuit gemeenten? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?5
We willen dat mensen tijdig nadenken over hoe zij willen wonen als zij ouder worden en te maken krijgen met beperkingen. Ik vind het een positieve ontwikkeling dat de markt hierop inspeelt met fondsen, subsidies en mogelijkheden tot leningen waardoor mensen deze eigen verantwoordelijkheid gemakkelijker kunnen oppakken. Tijdig nadenken over de situatie in de toekomst en zelf actie ondernemen kan mensen tevens tijd en geld besparen.
Dit neemt niet weg dat wanneer iemand zich wendt tot de gemeente met een vraag voor ondersteuning om zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving te blijven wonen en het college, op grond van een zorgvuldig onderzoek, tot de conclusie komt dat deze persoon geholpen is met een woningaanpassing, de gemeente op grond van de Wmo 2015 gehouden is deze woningaanpassing te bieden. Daar waar deze woningaanpassingen als maatwerkvoorzieningen worden verstrekt, hetgeen naar aard van de voorziening veelal het geval zal zijn, zijn mensen hiervoor een eigen bijdrage verschuldigd volgens de kader van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning 2015.
Hoe oordeelt u over alle fondsen, subsidies en leningen die instanties organiseren c.q. verstrekken om zorgbehoevende mensen proberen te helpen om noodzakelijke woningaanpassingen te kunnen krijgen, doordat veel gemeenten hierin niet meer voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te sturen van alle fondsen, subsidies en leningen die instanties organiseren c.q. verstrekken met betrekking tot woningaanpassingen? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over een limitatief landelijk overzicht van fondsen, subsidies en leningen met betrekking tot woningaanpassingen. Aan fondsen en subsidies zijn vaak voorwaarden verbonden die maken dat zij voor een specifieke groep of slechts voor een bepaalde geografische locatie beschikbaar zijn. Vaak zijn deze bijvoorbeeld alleen beschikbaar voor bewoners van een bepaalde gemeente of provincie, zoals de blijverslening die de provincie Limburg in maart jl. in het leven geroepen heeft. De communicatie met mensen over het bestaan van dergelijke fondsen kan dan ook het meest effectief via gemeenten en/of lokale en landelijke cliëntenorganisaties vorm krijgen.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat alle gemeenten conform de wet woningaanpassingen verstrekken aan zorgbehoevende mensen die deze aanvragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in 2013 op de vraag «Welke gegevens over Duitse militaire pensioenen (en uitkeringen wegens fysieke of psychische schade) van Nederlanders die vrijwillig krijgsdienst genomen hebben bij de Duitse bezetter (of van hun nabestaanden), krijgen de Nederlandse belastingautoriteiten bij de uitwisseling van belastinggegevens?» het volgende antwoord gaf: «De Belastingdienst ontvangt via automatische gegevensuitwisseling momenteel geen gegevens over Duitse militaire pensioenen en uitkeringen wegens fysieke of psychische schade die worden betaald aan inwoners van Nederland.»? (Aanhangsel bij de Handelingen 2012/2013 nr. 2042)
Ja.
Klopt het dat mensen zo’n pensioen wel hadden moeten opgeven bij de belastingdienst in Nederland, maar dat het niet ontdekt kon worden indien iemand dat niet deed, omdat Nederland de gegevens niet kreeg en kon krijgen van Duitsland in de eerste zeventig jaar na de tweede wereldoorlog?
Inwoners van Nederland moeten bij het doen van hun aangifte inkomstenbelasting het wereldinkomen opgeven. Zij moeten inkomsten van buitenlandse oorsprong, zoals buitenlandse pensioenen, dus in hun aangifte vermelden. Dat is voor Duitse militaire pensioenen en periodieke uitkeringen wegens fysieke of psychische schade niet anders. Controle of een belastingplichtige alle genoten inkomsten in zijn aangifte heeft opgegeven, kan door de Belastingdienst op verschillende wijzen worden uitgeoefend. Automatische uitwisseling van pensioengegevens uit het buitenland vormt uiteraard een belangrijke mogelijkheid om de juistheid met betrekking tot de in de aangifte te vermelden buitenlandse pensioenen te verifiëren. Informatie over de belangrijkste Duitse pensioenen, de Duitse wettelijke pensioenen (zogenoemde Duitse Rente), wordt met ingang van het belastingjaar 2012 op basis van Verordening (EG) nr. 883/2004 automatisch uitgewisseld aan de Belastingdienst als orgaan dat is belast met de premieheffing. Deze gegevens worden verstrekt door de Deutsche Rentenversicherung. Deze gegevens worden onder andere gebruikt in het kader van de vooringevulde aangifte. Ook heeft de verstrekking van deze gegevens tot navorderingsaanslagen geleid in situaties waarin de gerechtigden deze niet in hun aangiften over voorgaande jaren hadden opgegeven. Zoals uit de beantwoording hierna zal blijken, kunnen in Nederland wonende personen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Duitse krijgsmacht hebben gediend, in aanmerking zijn gekomen voor een Duits wettelijk pensioen.
Klopt het dat het opgeven van zo’n pensioen in zijn algemeenheid leidt tot een hogere belastingafdracht in Nederland (door het progressievoorbehoud) en tot minder rechten op zorgtoeslag, huurtoeslag en ander inkomensafhankelijke regelingen, omdat het wereldinkomen hoger is?
De heffing van belasting over de bedoelde pensioeninkomsten is in het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland van 1959 toegewezen aan Duitsland. Het gevolg van het ontvangen van dergelijke pensioeninkomsten voor de Nederlandse belastingheffing is dat het gemiddelde tarief over de overige regulier belaste inkomsten, zoals Nederlandse AOW, als gevolg van het progressievoorbehoud kan toenemen. Het pensioeninkomen kan verder van invloed zijn op drempels voor aftrekposten en de toekenning van bijvoorbeeld heffingskortingen. Daarnaast leiden dergelijke inkomsten onder omstandigheden tot een hogere premie volksverzekeringen, een hogere inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet en tot een lager bedrag aan zorg-, huur- of kinderopvangtoeslag of kindgebonden budget.
Klopt het da uw ambtsvoorganger in 2013 ook aan de Kamer schreef dat Duitsland naar verwachting deze gegevens wel zou uitwisselen vanaf 1 januari 2015 (over 2014), omdat het pensioenen zijn en de uitwisseling van pensioengegevens verplicht is onder Richtlijn 2011/16/EU?
Ja.
Herinnert u zich dat bij de plenaire behandeling van het belastingverdrag Nederland-Duitsland een discussie gevoerd is over artikel 17, lid 4, dat luidt: «Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en derde lid mogen periodieke en niet-periodieke betalingen gedaan door een van de verdragsluitende staten of een staatkundig onderdeel daarvan aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat als schadevergoeding wegens politieke vervolging of wegens een verwonding of schade ten gevolge van oorlog (met inbegrip van restitutiebetalingen) of van militaire of vervangende civiele dienst, een misdrijf, vaccinatie of soortgelijke omstandigheid uitsluitend worden belast in de eerstgenoemde staat « ofwel Duitse militaire pensioenen worden altijd in Duitsland belast?
Ja.
Herinnert u zich dat u tijdens het plenaire debat toezegde in de zomer van 2014 een sessie met Duitsland te hebben over afbakening en dat we daarover de volgende gedachtewisseling in de Kamer hadden: «De heer Omtzigt vraagt of oud-SS'ers nog steeds onder de vrijstelling vallen. Nu maakt hij mij een beetje aan het schrikken, want dat er een vrijstelling voor oud-SS'ers bestond, dat was even nieuw voor mij. Dit gaat over het vierde lid van artikel 17. Daar is nu nog niet zo veel over te zeggen. Het komt in juli in een aanvullende sessie met Duitsland aan de orde. Het is duidelijk wat de inzet is, namelijk dat dit pensioen is. Pensioen moet worden belast en niet worden vrijgesteld. Als iemand onterecht inkomsten heeft genoten die hij heeft verzwegen, wordt daarover een naheffing gepleegd. Dat is de manier waarop het gaat en dat geldt zeker ook hier, omdat er, denk ik, geen reden is om deze groep milder te behandelen dan andere groepen. De heer Omtzigt (CDA): Dat antwoord is helder, maar uw ambtsvoorganger heeft in 2013 op Kamervragen geantwoord dat Duitsland alle belastinggegevens uitwisselde, behalve die gegevens. Het gevolg was dus dat Nederland niet over die gegevens beschikte. Daarom was het ook heel aantrekkelijk om, als je zoiets ontving, het niet op te geven, want je wist dat je daarmee wegkwam. Per 1 januari 2014 is richtlijn 2011/16 ingegaan en vindt er verplichte uitwisseling van pensioengegevens plaats. Wij zouden te zijner tijd, dat kan in juli, augustus of september zijn, graag een terugkoppeling krijgen of deze pensioenen daaronder vallen en of er aanleiding is tot nadere actie. Staatssecretaris Wiebes: In elk geval komt de uitwisseling van pensioengegevens vanaf het belastingjaar 2015 volgens de EU-richtlijnen op gang. Dan zullen wij mogelijkerwijs meer weten dan wij tot nu toe wisten. De heer Omtzigt kent het streven voor hoe deze groep te behandelen. Als wij daar om de een of andere reden van afwijken, dan zullen wij dat aan de Kamer melden. Zouden we het zo kunnen afspreken? Laten we er vooralsnog echter van uitgaan dat dit naar verwachting kan worden afgesproken. Mochten we daarvan afwijken, dan stel ik voor de Kamer daar een brief over te sturen. »?
Ja.
Kunt u heel specifiek aangeven wat de uitkomst van de gesprekken was en wat er gebeurt met (nabestaanden)pensioen van Nederlanders, die tijdens de Tweede Wereld Oorlog in het leger van Duitsland gevochten hebben:
Tijdens de besprekingen in juli 2014 is gesproken over de pensioenen die vanuit Duitsland worden betaald aan Nederlanders die destijds vrijwillig dienst hebben genomen in bijvoorbeeld de SS. Duitsland heeft onderzoek moeten doen en verschillende instanties moeten raadplegen om informatie hierover te achterhalen. Duitsland heeft te kennen gegeven geen volledig overzicht te kunnen geven en dat aan de informatie geen definitieve conclusies kunnen worden verbonden. Alleen in een concreet individueel geval kan Duitsland details geven over het type pensioen dat iemand ontvangt in verband met zijn vrijwillige dienst bij de Duitse krijgsmacht tijdens de Tweede Wereldoorlog. Duitsland is dus niet in staat om in het algemeen aan te geven welke pensioenen aan welke personen worden betaald. De door Duitsland verstrekte informatie leidt tot het volgende.
Nederlanders die vrijwillig in de «Wehrmacht» of de «Waffen-SS» hebben gediend, kunnen in aanmerking zijn gekomen voor een Duits wettelijk pensioen, omdat aan hen met terugwerkende kracht alsnog verzekeringstijdvakken kunnen zijn toegekend. Datzelfde geldt voor diegenen die beroepsmatig actief zijn geweest in de «Wehrmacht» en de «Waffen-SS». Overigens is niet na te gaan voor welk type dienstbetrekking een dergelijk Duits wettelijk pensioen is opgebouwd. Duitse wettelijke pensioenen vallen niet onder de toepassing van artikel 17, vierde lid, van het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland. Informatie over Duitse wettelijke pensioenen wordt door de Deutsche Rentenversicherung automatisch aan de Belastingdienst uitgewisseld.
Diegenen die hebben gediend bij de «Waffen-SS» kunnen op grond van het «Gesetz über die Versorgung der Opfer des Krieges» (Bundesversorgungsgesetz) in aanmerking zijn gekomen voor een zogenoemde «Kriegsbeschädigtenrente». Dat is alleen het geval als zij tijdens het functioneren in dienstbetrekking onder bevel van de «Wehrmacht» oorlogswonden hebben opgelopen waarvan zij momenteel nog nadeel ondervinden. Bovendien kan deze uitkering worden geweigerd of stopgezet bij bewezen schending van de rechtsorde of misdaden tegen de menselijkheid. Diegenen die bij de algemene SS hebben gediend of die bij de «Waffen-SS» niet onder bevel stonden van de «Wehrmacht» hebben geen recht op een dergelijke uitkering. De «Kriegsbeschädigtenrenten» zijn op grond van de Duitse belastingwetgeving (§ 3, eerste volzin en zesde lid, Einkommensteuergesetz) van belastingheffing vrijgesteld en zullen om die reden, anders dan bij andere pensioenen, niet automatisch worden uitgewisseld op basis van Richtlijn 2011/16/EU. Wel kan de Belastingdienst in een individueel geval een verzoek om informatie-uitwisseling doen bij de Duitse bevoegde autoriteiten. De «Kriegsbeschädigtenrente» valt naar mijn opvatting wel onder artikel 17, vierde lid, van het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland. Het heffingsrecht over deze uitkeringen komt daarom toe aan de bronstaat Duitsland.
Verder zijn er verschillende categorieën Duitse ambtenaren die als gevolg van het ineenstorten van de Duitse staat hun dienstbetrekking of aanstelling verloren en na de oorlog geen vergelijkbare nieuwe positie verwierven. Zij konden tot 20 september 1994 in aanmerking komen voor vervangende pensioentijdvakken bij de opbouw van het ambtenarenpensioen of het wettelijke pensioen (de zogenoemde «Kriegsnachfolgeregelungen»). Op basis van de zogenoemde «131er-Gesetz» zijn onder andere aan beroepsmatig actieve soldaten en werknemers van het Duitse Rijk onder omstandigheden alsnog ambtenarenpensioenen toegekend. Ambtenaren die te maken hadden met vervolging door het nationaalsocialisme kwamen in aanmerking voor compensatie door toekenning van pensioenrechten. Leden van de NSDAP en onderdelen daarvan, zoals de SS, werden daarvan uitgezonderd, tenzij aannemelijk was dat het lidmaatschap het gevolg was van vervolging of onderdrukking door de Nazi’s of als betrokkene tegen het Nazisme had gevochten ondanks zijn lidmaatschap.
Alle Duitse pensioenen waarvan de gegevens onder Duits recht worden verzameld («Rentenbezugsmitteilungsverfahren») en die belastbare inkomsten zijn volgens sectie 22 en 22a van het Einkommensteuergesetz worden op grond van artikel 8, eerste lid, van Richtlijn 2011/16 automatisch uitgewisseld. Uitgezonderd hiervan zijn, zoals hiervoor vermeld, de «Kriegsbeschädigtenrente» op grond van het Bundesversorgungsgesetz. Bij de notificatieprocedure onder Duits recht kan niet worden vastgesteld wat de juridische basis ofwel de herkomst is van het Duitse pensioen. Voor de gegevens die niet automatisch worden uitgewisseld kan de Belastingdienst, zoals hiervoor vermeld, in een individueel geval een verzoek om informatie-uitwisseling doen bij de Duitse bevoegde autoriteiten.
Op grond van artikel 8, zesde lid, van Richtlijn 2011/16 worden inlichtingen ten minste eenmaal per jaar verstrekt, binnen zes maanden na het verstrijken van het belastingjaar van de lidstaat in de loop waarvan de inlichtingen beschikbaar komen. Het ontvangen van de inlichtingen uit Duitsland is derhalve afhankelijk van het moment waarop de inlichtingen daar beschikbaar zijn. Volgens informatie uit Duitsland worden de Duitse pensioengegevens over het jaar 2014 nog in 2015 aan Nederland verzonden. Nederland zal de pensioengegevens ook ontvangen als in de toekomst het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland van toepassing is.
Bent u bereid altijd maximaal na te heffen indien Nederland recent ontdekt heeft dat mensen een militair pensioen ontvangen uit Duitsland voor actieve dienst in het Duitse leger tijdens de Tweede Wereldoorlog en dat in het verleden nooit hebben opgeven?
Ja, de Belastingdienst zal met inachtneming van de wettelijke termijnen en op de gebruikelijke wijze alsnog uitkeringen in de heffing betrekken.
Kunt u aangeven welke afspraken er tussen 1945 en 2015 allemaal gemaakt zijn met West Duitsland en Duitsland over de pensioenen en de pensioengegevens van Nederlanders die gediend hadden in Duitse krijgsdienst?
Er zijn tussen 1945 en 2015 herhaaldelijk afspraken gemaakt tussen Nederland en Duitsland over pensioenen, maar niet valt na te gaan in hoeverre hierbij pensioenen en pensioengegevens van Nederlanders die gediend hebben in Duitse krijgsdienst aan de orde waren.
Kunt u aangeven welke acties de Nederlandse autoriteiten tussen 1945 en 2015 ondernomen hebben om de gegevens van de pensioeninkomens van Nederlanders die in Duitse krijgsdienst gevochten hebben, te achterhalen om ervoor te zorgen dat deze mensen de Nederlandse belasting niet konden ontwijken?
De Nederlandse autoriteiten hebben in het verleden verschillende keren met Duitsland gesproken om te komen tot automatische uitwisseling van pensioengegevens in het algemeen. Met de inwerkingtreding van Richtlijn 2011/16 is het belang daarvoor afgenomen.
De uit de hand gelopen renovatie van flats in Soest van woningcorporatie Portaal |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat de renovatie van flats van de woningcorporatie Portaal in een aantal wijken (de Eng en Smitsveen) in Soest uit de hand is gelopen en dat de «onvrede bij de bewoners tot het kookpunt is gestegen»?1
Ja, naar aanleiding van dit bericht en de vragen die zijn gesteld heb ik informatie ingewonnen bij de betrokken huurdersorganisatie, de corporatie en de gemeente Soest.
Heeft u kennisgenomen van de petitie met de lijst van klachten die door de bewoners is opgesteld en aan woningcorporatie Portaal is overhandigd?2
Ja.
Is het u bekend dat de bewoners was toegezegd dat de renovatie slechts twee weken zou duren en dat dit in veel gevallen reeds zes weken duurt?
Er is sprake van twee renovatieprojecten, te weten die in de wijken De Eng en Smitsveen. Ik heb van woningcorporatie Portaal en de huurdersorganisatie begrepen dat er aan de bewoners was toegezegd dat renovatie van keuken, toilet en badkamer maximaal twee weken in beslag zou nemen. In beide gevallen is deze termijn niet gehaald. Voor het project in de wijk Smitsveen heeft de corporatie mij meegedeeld dat zij sinds afgelopen maart de planning wel haalt, maar voor het project De Eng is dit nog niet het geval.
Wat vindt u van het feit dat bewoners, zelfs die met kleine kinderen en pasgeborenen wekenlang verplicht waren in het stof, kaalgeslagen vloeren, lawaai en in hun met plastic afgedekte huisraad moesten verblijven?3
Een renovatie zal altijd in meer of mindere mate gedurende een bepaalde periode impact hebben op het directe woongenot van bewoners. Het is daarom van belang dat er vooraf goede afspraken worden gemaakt tussen de verhuurder en de huurder en de uitvoering van de renovatie ordentelijk verloopt. Met corporatie Portaal ben ik van mening dat de renovatie in dit geval op een aantal punten niet goed is gelopen. De overlast voor de bewoners is groter dan vooraf verwacht en gecommuniceerd. Inmiddels heeft Portaal extra capaciteit ingezet voor het versterken van het al bij hen bestaande klachtenpunt. Alhoewel de corporatie heeft gezorgd voor zogenaamde rustwoningen en tijdelijke woonruimte in een bungalowpark, heeft de corporatie erkend dat een aantal bewoners te veel hinder heeft ondervonden van de renovatie. De corporatie heeft om deze reden besloten om de renovatie in De Eng te temporiseren. Dit heeft tot gevolg dat er meer tijdelijke woonruimte beschikbaar is voor de bewoners die hier behoefte aan hebben.
Ook de gemeente Soest is van mening dat de overlast voor de bewoners bij de renovatiewerkzaamheden zoveel mogelijk beperkt dient te worden. De gemeente heeft daarom het aantal controles ter plekke verhoogd. Daar waar de bewoners geen gehoor vinden bij Portaal en de aannemers kunnen zij zich melden bij de gemeente. De gemeente zal dan bezien met welke betrokken instanties klachten kunnen worden opgelost.
Is het in overeenstemming met de regels rond renovatie dat bewoners zes weken in een woning zitten zonder douche, keuken of toilet?
Een corporatie die tot renovatie van haar woningen wenst over te gaan maakt doorgaans een renovatievoorstel, waarin ook aandacht is voor de periode dat de renovatie duurt en de voorzieningen tijdens de renovatie. Wettelijk dient minimaal 70% van de huurders in te stemmen met een renovatie alvorens de corporatie tot uitvoering hiervan kan overgaan.
In de wijken De Eng en Smitsveen is vooraf overleg gevoerd met de bewoners over de renovatie en de beschikbare voorzieningen om de overlast te beperken. De bewoners hebben conform hiervoor genoemde 70% regel in de zomer van 2014 ingestemd met de renovatie waarbij zij ervan uitgingen dat er sprake zou zijn van voldoende tijdelijke voorzieningen tijdens de renovatie. Nu de renovatie in de wijk De Eng niet is uitgevoerd conform het renovatievoorstel, heeft de corporatie besloten om bewoners een financiële compensatie te bieden voor elke dag dat er langer in de woning wordt gewerkt dan was afgesproken. Ook wordt gesproken over een extra financiële compensatie voor huurders die veel overlast van de renovatie hebben ondervonden.
Waarom heeft de woningcorporatie geen fatsoenlijke wisselwoningen aangeboden aan bewoners? Heeft de woningcorporatie bewust een te korte termijn voorgespiegeld om kosten en compensatie richting bewoners te voorkomen? Heeft men voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten? Zijn hier meer voorbeelden van in het land bij u bekend?
Ik heb van de corporatie begrepen dat er in beide projecten sprake is geweest van zowel rustwoningen- (alleen voor overdag) als wisselwoningen (tijdelijk verblijf tijdens de renovatie). De corporatie heeft bij het beschikbaar stellen van deze woningen gekeken naar ervaringen bij andere projecten. De daadwerkelijke vraag naar de rust- en wisselwoningen was in het project De Eng groter dan vooraf voorzien, daarom heeft de corporatie besloten om meer van deze woningen beschikbaar te stellen en de renovatie te temporiseren. Dit laatste leidt ook tot meer tijdelijke voorzieningen voor de bewoners. Het is aan de corporatie om een dergelijke beslissing te nemen en eventueel nog bij te stellen als dit nodig is. Het bieden van tijdelijke voorzieningen, tijdelijke woningen en eventueel compensatie is gebruikelijk bij renovaties evenals het opstellen van een renovatievoorstel. Ik heb geen signalen dat corporaties hier in het algemeen onbehoorlijk mee omgaan.
Is het normaal dat er slechts een douchecabine buiten op een parkeerplaats voor twee grote blokken appartementen voor een zo lange periode dienst moeten doen voor bewoners die daardoor weken over straat moesten om zich te kunnen wassen?
Zoals in antwoord 3 is aangegeven heeft de renovatie langer geduurd dan conform het renovatievoorstel vooraf met de bewoners was besproken. De gemeente Soest heeft aangeven dat zij vergunningen heeft verleend voor ondermeer het plaatsen van de douchecabines, bouwketen en containers op de openbare weg. Voor de gemeente is het van belang dat de overlast voor zowel de bewoners als voor het openbaar gebied, onder meer gelet op de veiligheid voor de omgeving, beperkt blijft. De gemeente ziet hier op toe. De gemeente heeft zich bereid verklaard om in dit geval te bezien of deze voorzieningen, voor zover van belang, elders geplaatst kunnen worden, waardoor de overlast voor de bewoners verkleind kan worden.
Kunt u aangeven of het bericht van de woningcorporatie juist is, dat de asbest die voor het oog zichtbaar is, «veilig» is? (zie foto «Asbest Soest») 9. Bent u op de hoogte dat op tal van punten de veiligheid in het geding is, zoals open gaten in de gangen van de buiten portiek, het pas laat dichten van gaten in de balkons en afbrokkelend beton (zie foto’s veiligheid Soest)?
Volgens informatie van de woningcorporatie wordt het asbest dat in het zicht is in beide projecten volgens wettelijke procedures verwijderd. De gemeente heeft hiertoe sloopmeldingen van de corporatie ontvangen voor het saneren van asbest in de twee projecten. Inmiddels heeft de gemeente een groot aantal zogenaamde vrijgaverapporten ontvangen van de Deskundig Toezichthouder Asbestsloop. Daarnaast heeft driemaal een controle plaatsgevonden door de Inspectie SZW, waarbij geen opmerkingen zijn gemaakt.
Alhoewel uit het voorgaande niet blijkt van enige onregelmatigheid heeft de gemeente naar aanleiding van de signalen die zij ontving besloten om de nog uit te voeren asbestsaneringen nauwlettend te volgen. Bewoners kunnen met hun klachten over asbestsanering bij de gemeente terecht. Zij is hiervoor de bevoegde instantie.
Is het u bekend dat bouwers bewoners onder druk hebben gezet om te tekenen voor oplevering terwijl de woning niet gereed was?4
Volgens de informatie die ik van de gemeente Soest ontving zijn tijdens de bouw- en renovatiewerkzaamheden regelmatig bouwtechnische controles uitgevoerd bij beide projecten. De bouwinspecteur van de gemeente heeft hierbij onder andere gekeken naar de wapening voor de stort van de nieuwe betonvloeren en hierbij geen onregelmatigheden geconstateerd. De gemeente heeft op 24 en 25 juni jl. bij beide projecten uitvoerige integrale controles uitgevoerd en hierbij enkele gebreken geconstateerd. De urgente gebreken zijn inmiddels verholpen. Ook heeft de gemeente bij de corporatie aanvullende stukken opgevraagd, zoals een geactualiseerd veiligheidsplan voor beide renovatieprojecten. De gemeente is van mening is dat de veiligheid van de bewoners voorop staat, de bouw voor beide projecten is daarom op 25 juni jl. stilgelegd. Inmiddels heeft de corporatie aan de aanvullende eisen voldaan en is de bouwstop opgeheven.
Is het u bekend dat bewoners formulieren hebben waarop handtekeningen naar hun zeggen zijn vervalst door bouwers, omdat bewoners niet thuis waren, danwel weigerden te ondertekenen voor oplevering?
Navraag bij de corporatie leerde dat, met uitzondering van een klacht van een huurder tijdens een bewonersavond op 10 juni jl., de corporatie tot op heden geen andere klachten van bewoners heeft ontvangen over het gedwongen tekenen van het opleverformulier. De corporatie heeft inmiddels met de bouwer afgesproken dat het opleverformulier alleen door de corporatie en de bouwer worden ondertekend en niet door de huurder.
Op de informatieavond voor bewoners verklaarde de projectleider van woningcorporatie Portaal dat de renovatie uit de hand was gelopen en geen oplossing had voor de problemen; een van de aannemers verklaarde de problemen te hebben onderschat; bent u bereid op zo kort mogelijke termijn de bouwers (o.a. BAM Woningbouw) en woningcorporatie Portaal op het matje te roepen?
De corporatie heeft het originele formulier dat de huurder tijdens de bewonersavond heeft laten zien, nog niet kunnen onderzoeken, omdat de huurder het formulier nog niet aan de corporatie ter beschikking heeft gesteld.
Bent u voornemens de Inspectie Leefomgeving en Transport danwel de bouwinspectie deze lijst met klachten op zo kort mogelijke termijn te laten inspecteren?
De gemeente heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van de klachten bestuurlijk contact heeft gehad met de corporatie, omdat zij zich betrokken voelt bij het welzijn van haar bewoners en er alles aan wil doen de veiligheid te vergroten.
Van de zijde van de corporatie heb ik vernomen dat beide projecten uitgebreid met de aannemer zijn geëvalueerd. De corporatie is in gesprek met bewoners die nog klachten hebben na renovatie. Daarnaast is de corporatie in overleg met de huurdersorganisatie over een financiële compensatie voor huurders die veel overlast hebben ondervonden.
De huurdersorganisatie heeft binnenkort ook contact met de wethouder om de veiligheid bij de renovatie nog eens onder de aandacht van de gemeente te brengen. De gemeente heeft uit veiligheidsoverwegingen recent de nodige maatregelen getroffen en zal ook de komende tijd de renovatie nauwlettend volgen (zie ook antwoord5.
Ik constateer dat de corporatie en de bouwonderneming doordrongen zijn van de ernst van de situatie en maatregelen treffen. Tevens constateer ik dat de gemeente Soest bijzondere aandacht heeft voor de voortgang van de werkzaamheden in relatie tot de veiligheid en zich inspant om binnen haar bevoegdheden de klachten van de bewoners te adresseren. Er is geen sprake van een rijksrol in deze.
Kunt u de Kamer hierover, gelet op de aanhoudende problemen en het onvermogen van woningcorporatie Portaal en de bouwers, binnen een week te rapporteren en aangeven welke acties er van uw zijde zijn ondernomen?
Er is in deze geen sprake van een rol voor de toezichthouder op corporaties. De bouwinspectie valt onder de gemeente en staat onder toezicht van de provincie. Ik heb hier geen rol.
De rijkssubsidie die gaat verdwijnen voor het doveninternaat in Haren |
|
Vera Bergkamp (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Streep door subsidie doveninternaat Haren»? 1
Ja.
Hoe is deze rijkssubsidie voor het doveninternaat Haren opgebouwd? Vanuit welke ministeries en welke budgetten krijgt het internaat subsidie en wat zijn de voorwaarden voor deze subsidie?
Onderwijsmiddelen zijn niet bedoeld voor bekostiging van verblijf op een internaat. Tot 2011 kon het verblijf van een jongere met een zintuiglijke beperking op het internaat bekostigd worden op basis van een AWBZ indicatie voor verblijf, ook als dat verblijf alleen nodig was voor deelname aan het onderwijs en niet in verband met de zorgbehoefte van de jongere. De middelen vanuit de AWBZ worden bekostigd door het Ministerie van VWS.
Vanaf 2011 is het Ministerie van VWS het AWBZ-criterium voor verblijfszorg, overeenkomstig de bedoeling van de wet, strikter gaan toepassen voor nieuwe jongeren. Zittende jongeren behielden hun AWBZ-indicatie voor verblijf in verband met onderwijsdeelname. Destijds is ook op verzoek van de Tweede Kamer besloten dat vanaf het schooljaar 2011/2012 het verblijf van nieuw instromende jongeren, die niet onder het AWBZ-criterium voor verblijfszorg vallen, alleen nog tijdelijk, tot de invoering van passend onderwijs door het Ministerie van OCW zou worden bekostigd. Met passend onderwijs is er namelijk meer mogelijk om het onderwijs dichterbij de woonplaats van de jongeren te organiseren. Die subsidie van OCW bedraagt € 28.000 per jongere. In schooljaar 2014/2015 gaat het om 35 jongeren (van de in totaal 83 jongeren op het internaat).
Vanaf 1 januari 2015 geldt voor jongeren met een zintuiglijke beperking dat hun op 31 december 2014 rechtsgeldige AWBZ-indicatie voor verblijf is overgegaan naar de Wet langdurige zorg (Wlz). Voor nieuw instromende jongeren biedt de Wlz geen mogelijkheid om alleen ten behoeve van deelname aan onderwijs verblijfszorg toe te kennen.
Naast het internaat zit er in Haren een school die verbonden is met het internaat. Deze school, de Guyotschool voor voortgezet speciaal onderwijs (vso), wordt bekostigd door het Ministerie van OCW.
Welk deel van de subsidie zal komen te vervallen? Bent u van mening dat het voortbestaan van het doveninternaat in gevaar komt door dit wegvallen? Zo ja, bent u bereid om samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te zoeken naar een oplossing voor deze gespecialiseerde vorm van onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Het was mijn bedoeling om de subsidie vanuit OCW af te gaan bouwen vanaf schooljaar 2016/2017. Dat wil zeggen dat er na schooljaar 2015/2016 geen nieuwe instroom van leerlingen in aanmerking zou komen voor subsidie voor verblijf op het internaat.
In het AO over passend onderwijs op 30 juni 2015 is de besluitvorming hierover aan de orde geweest. Op verzoek van de heer Van Meenen heb ik toegezegd eerst op bezoek te gaan bij het internaat, voordat ik een definitief besluit neem over de afbouw van de subsidie. Dit bezoek wordt op dit moment voorbereid.
Kunt u uiteenzetten hoe de zorgbehoefte van de leerlingen van het doveninternaat wordt vastgesteld en waarom deze nu ineens verandert?
Al vanaf 2011 is het toekennen van verblijfszorg alleen in verband met onderwijsdeelname niet meer mogelijk in de AWBZ. In lijn hiermee biedt ook de Wlz geen ruimte voor het toekennen van verblijfszorg alleen voor onderwijsdeelname, en is de zorgbehoefte bepalend. Dat betekent dat nieuwe jongeren vanaf 2015 alleen in aanmerking kunnen komen voor Wlz-verblijfszorg als is vastgesteld dat zij vanwege hun zintuiglijke beperking blijvend, dus voor de rest van hun leven, zijn aangewezen op zorg waarbij permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig is. Om te voorkomen dat jongeren ineens te maken krijgen met het nieuwe systeem, konden zittende jongeren in 2011 op basis van de AWBZ op het internaat blijven. Ook nu worden zittende jongeren ontzien door het overgangsrecht van de Wlz.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn voor de leerlingen als het internaat moet sluiten?
De precieze gevolgen voor individuele leerlingen zullen verschillen. Een deel van de leerlingen van de Guyotschool woont in (de omgeving van) Haren en kan daar onderwijs blijven volgen. Voor hen heeft de eventuele sluiting van het internaat dan ook geen gevolgen. De leerlingen, van wie het verblijf door het Ministerie van OCW wordt bekostigd, kunnen hun school afmaken. Mocht het internaat toch al eerder sluiten, dan moet voor deze leerlingen een passend onderwijsaanbod dichter bij huis worden gevonden. De instelling Kentalis, waar de Guyotschool onder valt, is momenteel bezig om het onderwijs voor deze leerlingen dan ook dichterbij huis te organiseren. Dit zal voor een belangrijk deel van de leerlingen het meest passende alternatief zijn.
Gebiedsaanwijzing op de Noordzee |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer en op welke wijze worden de gebieden voor wind op zee definitief aangewezen? Hoe zal de besluitvorming hierover zich verhouden tot bijvoorbeeld het wetsvoorstel Wind op zee en het Nationaal Waterplan?
Met het Nationaal Waterplan 2009–2015 en de bijbehorende Beleidsnota Noordzee zijn de windenergiegebieden Borssele en IJmuiden Ver aangewezen. Met het vaststellen van de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee (Kamerstukken II 2014/15, 33 561, nr. 11) zijn daaraan de windenergiegebieden Hollandse Kust en Ten Noorden van de Waddeneilanden toegevoegd.
Het kabinet wil met de Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust twee stroken vanaf 10 mijl (circa 18,5 km) uit de kust toevoegen aan het gebied Hollandse Kust. Daarmee wordt het mogelijk gemaakt om kavels voor de realisering van windparken aan te wijzen op een afstand van minimaal 18,5 km uit de kust. Ter voorbereiding van het plan-MER voor de voorgenomen structuurvisie heeft van 24 april tot en met 11 juni 2015 de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage gelegen. De hierop ontvangen zienswijzen worden betrokken bij het opstellen van het plan-MER en de Passende Beoordeling in de tweede helft van 2015 en bij het opstellen van de ontwerpRijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust.
In december 2015 zal het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 met de bijbehorende Beleidsnota Noordzee worden vastgesteld. Het voornemen is de ontwerpRijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust in januari 2016 ter inzage te leggen. Op de ontwerpstructuurvisie kunnen zienswijzen worden ingediend. Na standpuntbepaling van het kabinet naar aanleiding van nog lopend onderzoek en de inhoud van de zienswijzen kan dan medio 2016 in het kader van de Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust de twee stroken tussen 10 en 12 mijl aangewezen worden.
Volgens het wetsvoorstel Windenergie op zee, dat op 23 juni door de Eerste Kamer is aangenomen, mogen windparken alleen gebouwd worden op locaties (kavels) die zijn aangewezen in een kavelbesluit. Kavels worden uitsluitend aangewezen in gebieden die als voor windenergie geschikte gebieden zijn aangewezen in het Nationaal Waterplan. Om tot aanwijzing te komen van de eerder genoemde stroken tussen de 10- en 12-mijlszone is daarom een partiële herziening van het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 nodig.
Hoe worden belanghebbenden bij het proces om tot aanwijzing te komen betrokken en hoe is dit tot op heden gebeurd?
De afgelopen jaren is rond de inpassing van windenergie op zee intensief contact geweest met alle bestaande gebruikers van de Noordzee. Het Rijk heeft op basis daarvan een goed beeld van de belangen en meningen van deze gebruikers en betrekt deze bij de afwegingen rond de aanwijzing en inrichting van gebieden voor windenergie. Zo wordt bijvoorbeeld met het oog op een veilige scheepvaart in de (internationale) scheepvaartroutes voldoende afstand gehouden tot aangewezen windenergiegebieden. Ten behoeve van recreatievaart en visserij wordt onderzocht of (en onder welke voorwaarden) windparken opengesteld kunnen worden voor doorvaart en medegebruik door kleine schepen. Natuurorganisaties zijn betrokken bij onderzoek naar effecten en maatregelen ter bescherming van natuurwaarden.
Bij de Haalbaarheidsstudie naar windparken binnen de 12-mijlszone is een uitgebreid maatschappelijk proces doorlopen. Op basis van de aanbevelingen die in dit proces zijn gedaan, wil het kabinet de toe te voegen extra ruimte aan de gebieden voor de Hollandse Kust (HK) beperken tot een strook van maximaal twee nautische mijl. De 12-mijlszone wordt daarmee zoveel mogelijk ontzien. Zonder deze stroken wordt de uitrol van windenergie op zee fors duurder want dan moeten er windparken verder weg op zee worden gebouwd. Bij realisatie zullen de eerste windturbines negen kilometer verder uit de kust komen te liggen dan het nu dichtstbijzijnde bestaande windpark.
In het kader van het huidige project Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust zijn er contacten met de relevante stakeholders en kustgemeenten. De eerste stap in de procedure is het publiceren van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). Van 24 april tot en met 11 juni 2015 heeft deze Notitie ter inzage gelegen. Ruim 500 insprekers hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt een inspraakreactie in te dienen. In deze periode heeft het Rijk drie informatieavonden gehouden voor kustgemeenten en belanghebbenden, respectievelijk in Egmond aan Zee, Scheveningen en Noordwijkerhout.
Op welke onderzoeken en «meetlat» wordt de definitieve besluitvorming over de mogelijke aanwijzing van gebieden tussen de 10 en 12 mijl gebaseerd? Wanneer en op welke wijze wordt de Kamer hierbij betrokken?
Bij het vaststellen van de routekaart is gekozen voor ontwikkeling van nieuwe windparken in Borssele, Hollandse Kust A en Hollandse Kust B. Dit is gedaan op basis van een groot aantal onderzoeken die tegelijkertijd met de routekaart naar uw Kamer gestuurd zijn (Kamerstukken 2014/15, 33 561, nr. 11). Daarna zijn er nog diverse brieven over de kosten toegestuurd (Kamerstukken 2014/15, 33 561, nrs. 12, 15 en 18).
In de Haalbaarheidsstudie Windenergie op zee (Kamerstukken 2014/15, 33 561, nr. 11) is gekeken of windenergie op zee dichter bij de kust mogelijk was en of het goedkoper was dan in verder weg gelegen gebieden. Op basis van onderzoeken en het proces met stakeholders heeft het Kabinet ervoor gekozen een groot deel van de onderzochte gebieden niet te benutten en slechts de strook tussen de 10 en 12 mijl aan te willen wijzen. Voordat wordt overgegaan tot aanwijzing van gebieden tussen de 10 en 12 mijl wordt een milieueffectrapportage (MER) uitgevoerd. De ingediende zienswijzen op de NRD worden daarbij betrokken. Aan de hand van de resultaten daarvan wordt een ontwerpstructuurvisie opgesteld. Die wordt (naar verwachting in het eerste kwartaal van 2016) naar uw Kamer gestuurd. Ook op dit ontwerp is weer inspraak mogelijk.
Kunt u een kaart (schaal 1:150.00) aan de Kamer doen toekomen waarin limiterende activiteiten zoals de kabelveiligheidszones, scheepvaartroutes, te vermijden gebieden en pijpleidingen zijn ingetekend tezamen met de reeds geplaatste windmolenparken en de aangewezen windmolengebieden zowel binnen als buiten de 12 mijlszone?
Ja, zie bijgeleverde kaart.1 Toelichting: de ruimte voor windenergie op de Noordzee wordt beperkt door de ruimte die nodig is voor veilige scheepvaart in de (internationale) scheepvaartroutes, in voorzorggebieden en nabij ankergebieden. Bij de begrenzing van de gebieden is hiermee rekening gehouden (zie ook het antwoord op vraag 6). In de aangewezen gebieden zelf moet nog rekening worden gehouden met onderhoudszones langs kabels en leidingen. Daarnaast liggen er in en rond de gebieden HK A en HK B nog mijnbouwplatforms. Rond deze platforms geldt een veiligheidszone van 500 meter, waarbinnen geen andere obstakels gebouwd mogen worden. Daarnaast moet voldoende ruimte beschikbaar blijven voor de bereikbaarheid van de platforms door helikopters.
Waarom is in de Haalbaarheidsstudie Windenergie op zee binnen de 12 mijlszone bij geen van de onderzoeken rekening gehouden met cumulatieve effecten? Kunt u aangeven hoe en op welk moment er wel rekening gehouden wordt met de cumulatie van effecten? Deelt u de mening dat, zolang er geen inzicht is in de cumulatieve effecten, er geen gedegen beslissing gemaakt kan worden ten aanzien van het aanwijzen van gebieden binnen de 12 mijlszone? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uit te laten voeren waaruit de cumulatieve effecten duidelijk worden? Op welke termijn wilt u dit doen en wat betekent dit voor het besluitvormingsproces?
De Haalbaarheidsstudie was bedoeld om inzage te krijgen in de mogelijkheden van en het draagvlak voor windenergie in de 12-mijlszone. Op basis van deze studie heeft het kabinet in de routekaart gekozen om drie van de vijf onderzochte gebieden te laten vervallen en van de overige twee gebieden alleen de stroken tussen de 10 en 12 mijl te benutten, op minimaal 18,5 km uit de kust. Bij de formele aanwijzing van deze stroken worden de (cumulatieve) ecologische effecten onderzocht in het kader van de MER.
De Commissie voor de Milieueffect-rapportage (Commissie m.e.r.) heeft in haar advies bij de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee aangedrongen op een zelfstandig toetsingskader voor cumulatie van effecten op natuur. Het Rijk heeft daarop het zogenoemde Kader ecologie en cumulatie (KEC) ontwikkeld. Bij een tussentijds advies over een concept-projectMER van de kavelbesluiten I en II van windenergiegebied Borssele en het daarbij gehanteerde KEC heeft de Cie m.e.r. geoordeeld dat een belangrijke stap voorwaarts is gezet in de beschrijving en beoordeling van de cumulatieve effecten op zeezoogdieren en vogels van (ook toekomstige) windparken op zee.
Ook bij het – in de tweede helft van dit jaar – opstellen van de MER en de Passende Beoordeling bij de opstelling van de Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust zal het KEC worden toegepast.
Waarom kunnen de 2 mijl binnen de 12 mijlszone niet aan de achterkant van het gebied geplaatst worden? Welke kosten zijn ermee gemoeid als we dat wel zouden doen? Welke andere regels hebben betrekking op dat gebied?
De huidige routering voor scheepvaart op de Noordzee is na 5 jaar van voorbereiding en internationaal overleg in augustus 2013 doorgevoerd. Dit is gedaan om scheepvaart op de Noordzee veiliger en efficiënter te maken en meer ruimte te scheppen voor ander gebruik, zoals de olie- en gaswinning en de aanleg van windparken.
Het gebied Hollandse Kust is aangewezen met de vorig jaar vastgestelde Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee. De in 2013 gewijzigde scheepvaartroutes vormden het uitgangspunt voor het aanwijzen van het windenergiegebied.
De gebieden voor windenergie moeten altijd op veilige afstand van de scheepvaartroutes en ankergebieden liggen. Die afstand wordt bepaald met het «afwegingskader voor veilige afstanden tussen scheepvaartroutes en windparken», zoals vastgelegd in het National Waterplan 2009 – 2015. In het ontwerp Nationaal Waterplan 2016–2021 wordt dit het «ontwerpcriterium afstand tussen scheepvaartroutes en windparken» genoemd.
De noordelijke en westelijke grenzen van HK A en HK B zijn zo opgesteld dat ze aan het ontwerpcriterium voldoen. Met dit criterium is het niet mogelijk om aan de «achterkant» van de aangewezen windenergiegebieden nog extra ruimte voor windenergie te vinden zonder dat dit ten koste gaat van de veilige scheepvaart in de internationale scheepvaartroutes.
Is er onderzoek gedaan naar de kosten en baten voor het plaatsen van windmolens in het gebied 2 mijl achter de 12 mijlszone? Zo ja, is hier ook rekening gehouden met de cumulatieve effecten? Zo nee, bent u bereid een volledig onderzoek naar de haalbaarheid van uitbreiding achter de 12 mijlszone te doen? Bent u bereid een MKBA uit te voeren voor het plaatsen van windmolens tussen het gebied 2 mijl achter de 12 mijlszone die een-op-een vergelijkbaar is met een MKBA binnen de 12 mijlszone?
Uit de beantwoording van vraag 6 volgt dat uitbreiding achter de 12-mijlszone niet haalbaar is. Onderzoeken en analyses zijn derhalve niet zinvol.
De gevaarlijke situatie voor motorrijders op het Kooimeerplein in Alkmaar |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht dat veel motorrijders op het Kooimeerplein bij Alkmaar onderuit gaan?1
Het is vanzelfsprekend ongewenst dat motorrijders op het Kooimeerplein bij Alkmaar ten val komen.
Heeft u in beeld hoeveel motorrijders er daar ten val zijn gekomen de afgelopen 12 maanden?
De motorrijdersorganisaties KNMV en MAG hebben motorrijders opgeroepen om valpartijen bij hen te melden. Deze meldingen laten een piek van circa veertig incidenten in het najaar van 2014 zien en circa tien incidenten dit voorjaar die een val of slippartij betroffen. Relatief veel valpartijen vinden plaatst op de linker rijstrook in de zuidoost-boog.
Bij Rijkswaterstaat zijn deze aantallen niet gemeld of geregistreerd omdat de meeste motorrijders na het incident hun weg zelfstandig vervolgden.
Wat is de reden dat motorrijders ten val komen op het Kooimeerplein?
Afgelopen jaar heeft Rijkswaterstaat de stroefheid van het wegdek en reparatievakken gemeten. Uit de metingen is gebleken dat het wegdek voldoet aan de normen. Daarnaast is er begin 2015 een verkeersonderzoek uitgevoerd om mogelijke oorzaken van de valpartijen te achterhalen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de incidenten waarschijnlijk veroorzaakt worden door een lichte knik in de belijning, wegverkanting net voor de bocht en diverse lussen en reparatievakken.
Afgelopen winter zijn waarschuwingsborden geplaatst met de boodschap: «slipgevaar bij nat wegdek». Binnenkort worden adviesborden geplaatst om motorrijders te attenderen op de makkelijker te berijden middelste en rechter rijstrook.
Welke maatregelen heeft u al genomen, behalve het plaatsen van borden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het aanpakken van de oorzaak beter is dan het plaatsen van borden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het plaatsen van adviesborden is een korte termijn maatregel. Rijkswaterstaat monitort het effect daarvan en of de dalende trend van ongevallen zich doorzet. Daarnaast onderzoekt Rijkswaterstaat de eventuele langere termijn maatregelen waarmee de motorincidenten hier aangepakt kunnen worden.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te nemen om deze gevaarlijke situatie te verbeteren, naast het plaatsen van borden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om ook de klachten van motorrijders structureel serieus te nemen en ook actie te ondernemen? Op welke manier gaat u dit doen?
Klachten van motorrijders worden serieus genomen en waren aanleiding voor de diverse metingen en onderzoek op het Kooimeerplein. Sinds deze winter voert Rijkswaterstaat constructief overleg met de KNMV en de MAG over de oorzaken van motorincidenten op het Kooimeerplein en mogelijke (lange termijn) maatregelen. Ik zal met de MAG en KNMV in gesprek blijven over de verbetering van de verkeersveiligheid voor motorrijders.
Import van imams uit Marokko en Turkije en bondgenootschap met de Marokkaanse en Turkse overheid voor integratie en de-radicalisering |
|
Sjoerd Potters (VVD), Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wie heeft het idee van Nederlandse lessen voor Turkse imams aangedragen? Welke rol speelt Diyanet hierin? Wat is uw doel met deze lessen? Worden deze lessen verplicht of dwingend opgelegd vanuit de autoriteiten? Dient het ook een doel tegen radicalisering? Zo ja, hoe dan en welke concrete doelen streeft u na? Is het de bedoeling dat er meer imams vanuit Diyanet worden gezonden naar Nederland?1
Ik heb in mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) aan uw Kamer aangegeven te willen verkennen wat de mogelijkheden zijn om Turkse imams die vanwege het Associatieverdrag met Turkije niet inburgeringsplichtig zijn, toch beter voorbereid naar Nederland te laten komen. Tijdens een ambtelijk werkbezoek aan Duitsland is hierover gesproken. Turkse imams die naar Duitsland komen volgen via het Goethe instituut in Turkije taallessen en een programma gericht op kennis over de Duitse samenleving. De achtergrond hiervan is dat het belangrijk wordt gevonden dat imams de taal, cultuur en ontwikkelingen van het land waar ze zich vestigen kennen. Dit voorziet in Duitsland in een behoefte. Ik was voornemens te kijken in hoeverre dat ook voor Nederland en Turkse imams die naar Nederland komen zou gelden.
Middels de door u beide ingediende moties bij het VAO Integratieonderwerpen van 2 juli jl. heeft uw Kamer in meerderheid aangegeven geen heil te zien in deze weg. Daarom zijn de voorbereidingen voor bovengenoemde verkenning gestaakt.
Op welke manier gaat u de wenselijkheid en mogelijkheden van voorbereiding van Turkse imams op hun komst naar Nederland verkennen? Wanneer wordt deze verkenning afgerond en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zit het met de financiering, organisatie en politieke beïnvloeding vanuit de door de Turkse Overheid rechtstreeks aangestuurde moskeeën via de Islamitische Stichting Nederland?
Afgelopen jaar is er onderzoek uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een studie van Sunier en Landman die op 25 september 2014 aan uw Kamer is toegezonden. Over de Islamitische Stichting Nederland wordt hierin gezegd dat zij rechtstreeks verbonden is met Diyanet in Ankara, het Directoraat van Godsdienstzaken dat onder de premier ressorteert. Diyanet draagt de officiële Turkse versie van de islam uit en instrueert de aangesloten moskeeën over religieuze zaken. Imams in ISN moskeeën in Nederland zijn in Turkije opgeleid en worden door de Turkse overheid betaald. De financiële en logistieke ondersteuning vanuit de Turkse overheid en het relatief grote aantal aangesloten lokale verenigingen, maakt hen tot een belangrijke speler in het Nederlandse islamitische landschap.
Hoe staat het met het door u aangekondigde onderzoek naar de vorming van parallelle gemeenschappen? Bent u nog steeds bereid om de door u geconstateerde onduidelijkheid over de verschillende Turkse stromingen en organisaties weg te nemen? Bent u bereid de parallelle structuren, de bewegingen die erachter zitten en de vormingsagenda die ermee gemoeid is inzichtelijk te maken? Waarom beperkt u zich eigenlijk tot de Turks-Nederlandse gemeenschap?3 4
In mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) heb ik u aangegeven hoe ik het vervolg met betrekking tot deze organisaties en netwerken voor me zie.
De zorgen over hoe jongeren op kunnen groeien en in het bijzonder jongeren die zich afkeren van de samenleving, radicalisering en Turks-Nederlandse jongeren die uitreizen richting Syrie staan voor mij maar ook voor vele Turkse Nederlanders voorop. Ik hecht er aan hierover in gesprek te blijven met organisaties uit de Turks-Nederlandse gemeenschap, waaronder deze groepen. Ik zoek waar mogelijk samenwerking op thema’s die onze aandacht vragen en spreek organisaties aan op hun verantwoordelijkheid als daar aanleiding toe is. Transparantie is één van de andere onderwerpen die in de gesprekken aan bod is gekomen en zal blijven komen tijdens deze gesprekken.
Als het gaat om de participatie van jongeren dan zijn er raakvlakken met de Aanpak Jeugdwerkloosheid en de Aanpak discriminatie. Dit zijn concrete onderwerpen die we met de Turks-Nederlandse gemeenschap bespreken, maar ik beperk me zeker niet tot alleen organisaties en verbanden met een Turkse achtergrond.
Nieuw onderzoek zal naar mijn overtuiging geen nieuwe conclusies opleveren. Om meer zicht te krijgen op bijvoorbeeld de banden met de Turkse overheid en de mate waarin organisaties een bijdrage leveren aan de integratie, is het eerst en vooral nodig dat de organisaties zich open stellen naar de rest van de samenleving en laten zien wat ze beogen en doen. Het belang van transparantie zal ik daarom blijven benadrukken bij de organisaties. Ik informeer u uiterlijk 15 november over de wijze van uitvoering van de motie die is aangenomen bij het VAO integratieonderwerpen van 2 juli jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 103) over het vervolgonderzoek naar deze organisaties.
Heeft u het functioneren van de Turks Religieuze Stromingen en Organisaties (TRSO’s) al in kaart gebracht door actief op zoek te gaan naar de organisatie, gelieerde organisaties, bestuursleden, uitingsvormen, voedingsbronnen, subsidies en financieringsstromen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de resultaten?5
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat u de komende vijf jaar intensief vinger aan de pols houden zoals eerder door u toegezegd?6 7
Zie antwoord vraag 4.
Wat hebben de gesprekken met de Turkse ambassadeur en Minister van Buitenlandse Zaken over de beschuldiging van racistische politiek vanuit Nederland jegens de Turks Nederlandse gemeenschap opgeleverd? Heeft Turkije de kritiek ingetrokken? Zo ja, bent u bereid er bij hen op aan te dringen de verklaring te verwijderen van de website of aan te passen? Zo nee, waarom niet?8 9
In mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) heb ik u bericht over het gesprek dat mijn collega van Buitenlandse Zaken met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Cavusoğlu heeft gevoerd naar aanleiding van de Turkse kritiek op het Nederlandse integratiebeleid, en van het gesprek dat ik in januari jl. met de Turkse ambassadeur in Nederland heb gevoerd.
Ik wil nogmaals benadrukken dat Turkse Nederlanders in vrijheid keuzes moeten kunnen maken en dat het niet aan de Turkse overheid is om ons integratiebeleid dat er juist op gericht is om mensen een succes van hun leven te laten maken, racistisch te noemen. Over de tekst op de website van de Turkse overheid hebben we reeds gesproken tijdens het Algemeen Overleg Integratie van 4 juni 2015. Ik heb toen aangegeven niet de behoefte te hebben om te bepalen wat er op Turkse websites staat.
Wat doen het Departement voor Turken in het buitenland en gerelateerde gemeenschappen in Nederland? Via welke organisaties werken ze in Nederland? Welke activiteiten worden ondernomen en waarom?10
Het Departement voor Turken in het buitenland en gerelateerde gemeenschappen bestaat sinds 2010 en valt direct onder de Turkse premier. Het is gericht op coördinatie en samenwerking om Turkse diaspora te ondersteunen bij de opvoeding van Turken in Europa zowel religieus als cultureel. Dit betreft een onderdeel van de Turkse overheid. Voor een overzicht en beschrijving van Turkse organisaties in Nederland verwijs ik u naar het eerder genoemde onderzoek van Sunier en Landman.
Zijn er verslagen van de door u gevoerde gesprekken met de TRSO’s en de Turkse autoriteiten? Zo ja, zou de Tweede Kamer die kunnen inzien? Zo nee, waarom niet?
In de brief over Turkse stromingen en organisaties die ik naar uw Kamer heb gestuurd op 3 juni jl. heb ik verslag gedaan van de gesprekken die ik met de organisaties en Turkse autoriteiten heb gevoerd. Als er in de toekomst relevante zaken zijn vanuit die gesprekken dan zal ik u daarvan op de hoogte brengen.
Wat behelst uw bondgenootschap met de vier TRSO’s? Kunt u aangeven welke afspraken u met de afzonderlijke organisaties heeft gemaakt of gaat maken?11
Ik ben in overleg met verschillende organisaties over de gedeelde zorgen die we hebben over positie jongeren, daaronder zijn de vier eerder genoemde Turks religieuze organisaties Over de uitkomsten van die gesprekken heb ik u in voornoemde brief geïnformeerd.
Klopt het bericht dat u in december 2014 afspraken heeft gemaakt met het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) om (meer) imams uit Marokko naar Nederland te halen tegen radicalisering? Zo nee, welke afspraken ter bestrijding van radicalisering en voor integratie heeft u het afgelopen jaar wel gemaakt met het CMO? Is de Marokkaanse overheid hier op enigerlei wijze bij betrokken geweest?12
Nee. Met het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) wordt er gesproken over ondersteuning van projecten om binnen de moskeegemeenschappen debatten over radicalisering en taboes te organiseren en om training te (laten) verzorgen voor imams en moskeebesturen in Nederland. De Marokkaanse overheid is niet betrokken geweest bij deze overleggen tussen het Rijk en het CMO.
Wat bedoelt u met de opmerking dat het Marokkaanse opleidingscentrum voor imams en ter verspreiding van de gematigde islam interessant is voor Nederland? Onder welke categorie islam schaart u de reeds in Nederland opererende imams en moskeeën? Bestaan er banden met de Marokkaanse overheid via moskeeën of andere organisaties? Hoe zien die eruit?13
Marokko wil graag een rol spelen in het tegengaan van radicale stromingen. Dit gebeurt onder meer door het opleiden van gematigde imams uit verschillende (islamitische) landen via het Marokkaanse opleidingscentrum. Hier wordt onder andere aandacht besteed aan het buitenhouden van (buitenlandse) radicale en extremistische invloeden. Recent is Marokko begonnen zijn ervaringen op dit terrein te delen met andere landen. Voor Nederland is het interessant om te bezien of dit kennis oplevert die relevant is voor de Nederlandse context.
De Nederlandse overheid houdt niet bij onder welke categorie islam de Nederlandse moskeeën behoren. Het is buitenlandse mogendheden toegestaan om op basis van vrijwilligheid contact te onderhouden met Nederlandse moskeeën of ingezetenen. Dat is niet wenselijk als daarmee de integratie wordt belemmerd, maar het contact zelf als zodanig is mogelijk.
Kunt u toelichten wat de Marokkaanse gematigde islam behelst en op welke wijze deze wordt gebracht bij de mensen? Bent u voornemens deze vorm van de islam te importeren naar Nederland? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de scheiding van kerk en staat? Zo nee, waarom werkt u dan mee aan het overhalen van imams uit Marokko naar Nederland in plaats van bijdragen aan het wegnemen van drempels in Nederland voor opleiden van Nederlandse imams?14
In Marokko volgen de meeste moslims de Malikitische rechtsschool. Deze rechtsschool baseert zich naast de Koran en de overleveringen ook op het gewoonterecht. Dat houdt onder meer in dat er rekening wordt gehouden met de wetten en de regels van het land waarin de moslims wonen.
Van import van religie of bemoeienis vanuit de kant van de Nederlandse overheid met de inhoud van religie, is geen sprake. De moskeegemeenschappen die gebruik maken van imams die tijdens de ramadan naar Nederland komen, doen dit op eigen initiatief en op basis van vrijwilligheid. Het betreft imams die door de Marokkaanse overheid zijn geselecteerd en op uitnodiging van het CMO naar Nederland komen. Het staat de moskeeën en gelovigen vrij om hier al of niet gebruik van te maken. In Nederland krijgen de imams een introductieprogramma van het CMO over de Nederlandse samenleving.
De Nederlandse overheid staat kritisch tegenover buitenlandse overheden die invloed willen uitoefenen in Nederland en daardoor mensen die uit die herkomstlanden afkomstig zijn remmen of beknotten in hun mogelijkheden tot participatie in de Nederlandse samenleving.
De rijksoverheid voert sinds 2005 beleid om een Nederlands aanbod van islam- en imamopleidingen te creëren. Nadat Hogeschool Inholland er in 2013 voor gekozen heeft te stoppen met de vierjarige opleiding imam/islamitisch geestelijk werker, bestaat het opleidingsaanbod thans uit de bachelor- en masteropleidingen aan de VU en Universiteit Leiden (opleidingen islamitisch geestelijk werkers, imams en in bredere zin een hoger opgeleid islamitisch kader). Dat dit opleidingsaanbod nog geen breed kader van in Nederland opgeleide imams heeft gecreëerd, hangt ermee samen dat studenten veelal kiezen voor het als aantrekkelijker ervaren beroepsperspectief van geestelijk werker en het gegeven dat veel moskeeën nog niet openstaan voor het aanstellen van dit in Nederland opgeleide islamitisch kader. Daarnaast speelt mee dat de moskeeën slechts een geringe betaling beschikbaar hebben voor hun imams. Mijn collega Bussemaker van OCW voert constructieve gesprekken met een aantal betrokken partijen over de mogelijkheden voor een eventuele intensiveringsslag om te komen tot een hoger opgeleid islamitisch kader, voortbordurend op eerdere initiatieven/opleidingen.
Wie bepaalt volgens u de religieuze behoefte van mensen? Welke rol ziet u weg gelegd voor de overheid? Welke rol ziet u voor u als Minister van integratie?
Mensen bepalen hun eigen religieuze behoefte. De overheid zal en mag geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis opleggen. Mits contacten dienen ter verwezenlijking van niet geloofsgebonden overheidsdoeleinden, zie ik geen bezwaren tegen het onderhouden van contacten vanuit de overheid met religieuze organisaties.
Wat zijn volgens u de oorzaken van radicalisering van jongeren? Welke strategie heeft u inzake de-radicalisering en waarom? Graag een uitgebreide toelichting.
Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat de oorzaken van radicalisering complex en niet eenduidig zijn. Het is niet mogelijk om te spreken in termen van «profielen» van radicaliserende jongeren. De vele onderzoeken, die er op dit gebied hebben plaatsgevonden, wijzen uit dat er geen eenduidige «roots» van radicalisering te vinden zijn. Wel blijkt uit recent onderzoek naar Nederlandse jihadisten dat bij een meerderheid van hen sprake is van enige vorm van gedragsproblemen en gedragsstoornissen, als ook van een eerdere criminele veroordeling. Momenteel loopt in opdracht van mij een onderzoek naar triggerfactoren voor radicalisering. In september zal dit onderzoek aan uw Kamer worden aangeboden.
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme bestaat uit vijf groepen maatregelen; de aanpak van radicalisering is daar een belangrijk onderdeel van. Hierbij wordt zowel ingezet op het bestrijden van bestaande gewelddadige jihadistische beweging in Nederland als op het voorkomen van aanwas. Deze integrale aanpak maakt dat radicalisering zo goed mogelijk wordt tegengegaan. Bij het vergroten van de weerbaarheid van kwetsbare jongeren wordt onder meer ingezet op het versterken van mogelijke bronnen van weerstand tegen uitreizen naar een jihadistisch strijdgebied in de directe omgeving: het gezin, direct betrokken organisaties en professionals – denk hierbij aan onderwijs, hulpverleningsdiensten, politie en de (islamitische) gemeenschap.
Bent u bereid de Tweede Kamer te informeren over de door u aangekondigde internationale bijeenkomsten over integratie en radicalisering, georganiseerd door Marokko? Wie zijn daarbij aanwezig, waar gaan deze bijeenkomsten over, wie wonen de bijeenkomsten bij met welke agenda?15
In mijn brief aan de Kamer heb ik aangegeven dat er in het kader van uitwisseling van kennis en expertise Nederland een aantal internationale bijeenkomsten plaatsvinden die door Marokko worden georganiseerd. Het is nog niet duidelijk wanneer deze bijeenkomsten zullen plaatsvinden en/of wie deze bijeenkomsten zullen bijwonen. Als hier voor het beleid van de Nederlandse overheid interessante zaken uit naar voren komen, zal ik deze aan de Kamer melden.
Klopt het bericht dat u licht enthousiast bent over de komst van imams uit Marokko naar Nederland?16
In algemene zin ben ik geen voorstander van het betrekken van geestelijken uit het buitenland die geen kennis hebben van de Nederlandse samenleving. Dit is niet in het belang van het versterken van binding van leden van de geloofsgemeenschappen aan de Nederlandse samenleving. Vooralsnog zijn er echter niet voldoende in Nederland gewortelde imams om aan de grote vraag naar geestelijken te voldoen die tijdens de ramadan ontstaat. Ik hoop evenwel dat er in de toekomst voldoende in Nederland gewortelde imams zijn om moslims ook tijdens de ramadan bij te staan.
Welke lessen kan Nederland volgens u leren van Marokko wat betreft «het geven van een plek aan de gematigde islam in de samenleving»? Welke concrete plannen heeft u gemaakt naar aanleiding van uw bezoeken en gesprekken met Marokko?17
Deelt u de conclusie van de parlementaire onderzoekscommissie Blok dat op het terrein van de godsdienstbeleving de Turkse en Marokkaanse overheden directe invloed uitoefenen op de moskee-organisaties, wat een rem kan zetten op de integratie? Hoe past de hernieuwde samenwerking met de Turkse en Marokkaanse overheid hierin?18
Wordt de onwillige houding van moskeebesturen om in Nederland opgeleide imams toe te laten niet beloond door ondersteuning van import van imams uit Marokko en Turkije?19
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat Nederland wil aanhaken bij de jaarlijkse Marokkaanse bijles in essentiële eigenschappen van de Marokkaanse islam?20
Nee.
Met welke religieuze en niet-religieuze stromingen werkt het kabinet samen om concrete maatschappelijke vraagstukken op te lossen? Waarom zoekt het kabinet waar het de islamitische organisaties betreft naar aparte samenwerkingsvormen, verwijzend naar de «Deutsche Islam Konferenz»?
In het kader van integratievraagstukken wordt een dialoog gevoerd met een breed en divers netwerk. Het contact met de TRSO’s en andere Turks-Nederlandse organisaties in Nederland is hier onderdeel van. Waar dat zinvol is willen we organisaties verbinden aan lopende initiatieven, zoals de Aanpak Jeugdwerkloosheid en het Actieprogramma Antidiscriminatie. Het is daarbij ook belangrijk om in overleg te zijn om nieuwe signalen op te kunnen pikken. Een ander voorbeeld van een brede dialoog is de Ridderzaaldialoog die in 2014 is georganiseerd.
Duitsland organiseert jaarlijks een Islam Konferenz; ik zie dat als een interessante vorm om in den brede met verschillende islamitische organisaties aan tafel te zitten.
Wat is uw reactie op de kritiek van universitair docent islam Jan Jaap de Ruiter over samenwerking met Marokko dat hij omschrijft als een autocratisch land dat middels een zeer repressief beleid radicalisering bestrijdt, waarbij volgens mensenrechtenorganisaties de afgelopen vier jaar 173 keer gevangenen, ook verdachten, zijn gemarteld, geslagen, bedreigd met verdrinking en verkrachting?21
Nederland onderhoudt goede betrekkingen met Marokko. Op internationaal vlak werken Nederland en Marokko nauw samen in het Global Counterterrorism Forum. In het forum wisselen landen kennis en informatie uit om terrorisme tegen te gaan. Vanaf dit najaar zullen Nederland en Marokko gezamenlijk optreden als voorzitter van het forum.
Er is wederzijdse belangstelling en wil om de onderlinge samenwerking uit te bouwen, vooral op terreinen van gezamenlijk belang, zoals integratie en (de)radicalisering. Nederland gebruikt deze contacten ook om mensenrechten in Marokko te bevorderen. Dit doen we samen met andere landen en (internationale) instellingen. Er wordt nauw samengewerkt met overheidsorganisaties en NGO’s in Marokko om naleving van de mensenrechten te bevorderen. Nederland zal zich dan ook op verschillende manieren blijven inzetten om mensenrechten te bevorderen in Marokko en ook hiervoor aandacht vragen bij de Marokkaanse autoriteiten.
Denkt u niet dat import van imams uit Marokko of het Malikisme, de zogenoemde gematigde islam vanuit Marokko, de deur wagenwijd openzet voor de lange arm van de Koning van Marokko die aan het hoofd staat van de geestelijken en een politiek voert van eens een Marokkaan, altijd een Marokkaan, ook wanneer mensen dat niet willen?22
We staan in Nederland voor vrijheden. Het gaat in dit verband om vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. Mensen zijn vrij in hun persoonlijke keuze naar wie ze willen luisteren.
Ziet u dit als belemmering voor de integratie? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin ben ik geen voorstander van het betrekken van geestelijken uit het buitenland die geen kennis hebben van de Nederlandse samenleving. De extra behoefte aan geestelijken tijdens de ramadan vormt daarmee een uitzonderlijke situatie.
Komen radicaliserende of reeds geradicaliseerde jongeren veel in de moskee? Waar halen zij hun ideeën op, wat is de voedingsbodem van radicalisering? Graag een uitgebreide toelichting.
Het is niet altijd duidelijk of bepaalde moskeeën een rol spelen bij de radicalisering van bepaalde jongeren. Jongeren vermijden vaak de traditionele, etnische moskeeën en reizen stad en land af om een moskee te bezoeken met een voor hen aantrekkelijk aanbod. De rol van internet en sociale media is groot bij de verspreiding van het jihadistisch gedachtegoed. Daarbij ontlenen de Nederlandse jihadisten hun legitimiteit deels juist aan het zich afzetten tegen iedere vorm van (religieus dan wel politiek) geïnstitutionaliseerd gezag.
Heeft u, of bent u voornemens, met de Turkse en Marokkaanse overheid verdragen te sluiten over integratie en de-radicalisering van Nederlanders van Turkse en Marokkaanse afkomst?
Nee.
Rentemiddeling waardoor hypotheekbezitters kunnen profiteren van een lagere hypotheekrente |
|
Henk Nijboer (PvdA), Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met «rentemiddeling», waarbij de eerder afgesproken rente wordt gemiddeld met de actuele marktrente en de boete voor het aanpassen van de lopende vaste rente wordt berekend over een langere periode?
Ja.
Klopt het dat de meeste banken de mogelijkheid van rentemiddeling niet aanbieden? Hoeveel banken bieden deze mogelijkheid op dit moment wel aan?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de cijfers van Vereniging Eigen Huis, die aangeeft dat zes banken rentemiddeling aanbieden.
Deelt u de mening dat het zou getuigen van dienstbaar bankieren als banken klanten de mogelijkheid bieden om te profiteren van de lage rente? Deelt u de mening dat rentemiddeling daarvoor een goede manier kan zijn?
Consumenten die willen profiteren van de lage hypotheekrente kiezen er vaak voor om hun rentevastperiode af te breken om deze tegen een lagere rente opnieuw vast te zetten. Banken rekenen hiervoor een vergoeding (boeterente) als compensatie voor de misgelopen rente omdat het contract tussentijds wordt opengebroken.
Rentemiddeling is een van de mogelijkheden voor consumenten om te profiteren van de lage rente. Daarnaast kan oversluiten of overstappen naar een andere aanbieder in bepaalde gevallen voordeel opleveren.
Rentemiddeling houdt in dat de boeterente niet in één keer hoeft te worden betaald, maar feitelijk wordt «uitgesmeerd» over de nieuwe rentevastperiode. De boeterente wordt verdisconteerd in de nieuwe rente middels een opslag. Of het in individuele gevallen voordelig is om van rentemiddeling gebruik te maken, is afhankelijk van verschillende factoren zoals de resterende looptijd van de rentevastperiode, de hypotheekvorm, de specifieke hypotheekvoorwaarden, eventuele bijkomende advies- en administratiekosten, etc. Het aanbieden van de mogelijkheid van rentemiddeling is een van de manieren om klanten keuzemogelijkheden te bieden en dienstbaar te zijn. Het staat overigens niet op voorhand vast dat rentemiddeling in alle gevallen leidt tot lagere lasten en dus voordeliger is voor de consument.
Bent u bereid hierover met de bankensector in gesprek te gaan en de Kamer te informeren over de uitkomsten van dit gesprek, zodat iedereen gebruik kan maken van de mogelijkheden die de lage rente biedt?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, hangt het af van de specifieke situatie van de klant of rentemiddeling leidt tot een verlaging van de maandlasten. Kredietverstrekkers moeten de ruimte krijgen om hypotheekproducten te ontwikkelen en voorwaarden te introduceren waarvan zij verwachten dat die aansluiten bij de behoefte van de consument. Ik zal de sector, middels een brief, verzoeken om rentemiddeling als optie aan te bieden, waarbij in individuele situaties moet worden bezien of rentemiddeling in het belang is van de klant. De Staatssecretaris van financiën en ikzelf zijn uiteraard bereid om eventuele onduidelijkheden bij de uitvoering van de (fiscale) regels weg te nemen.
Bent u daarnaast bereid de berekening van de boete(rente) en de kosten voor rentemiddeling in dit gesprek met de bankensector te betrekken, zodat banken inzichtelijk maken hoe deze bedragen tot stand komen?
Het belang van de klant moet bij de berekening van de boeterente centraal staan. Dit houdt onder meer in dat de berekening van de netto contante waarde gebeurt op een transparante manier en op basis van een passende rente, zonder dat verrekeningen van kortingen of onjuiste afrondingen het klantbelang schaden. Dit geldt ook voor de berekening van de kosten van rentemiddeling. Of kredietverstrekkers zich hieraan houden valt onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). In 2016 wordt de berekening van de boeterente bij hypotheken verder gereguleerd bij de implementatie van de richtlijn inzake woningkredietovereenkomsten (de Mortgage Credit Directive). In deze richtlijn wordt onder meer voorgeschreven dat de boete die de hypotheekverstrekker rekent nooit hoger mag zijn dan het financiële nadeel dat de hypotheekverstrekker leidt. Ook dit zal de klant beter beschermen.
375 ontslagen bij FrieslandCampina in Beilen en Leeuwarden |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het ontslag van 375 werknemers bij FrieslandCampina, waarvan 230 banen verdwijnen in Beilen?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de mening dat de ontslagronde een forse klap is voor de werkgelegenheid in Beilen en Leeuwarden?
Op 4 juni heeft FrieslandCampina bekend gemaakt dat vanaf begin dit jaar in Beilen (Drenthe) en Leeuwarden (Friesland) is gestart met het verhogen van de efficiëntie en het verlagen van kosten. FrieslandCampina voorziet dat daardoor in de komende drie jaar in Beilen tussen de 210 en 230 van de huidige 767 arbeidsplaatsen zullen vervallen. Het gaat hierbij om 80 tot 90 FrieslandCampina werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en 115 tot 125 uitzendkrachten en tijdelijke contracten. De overige circa 15 arbeidsplaatsen betreffen natuurlijk verloop. Bij FrieslandCampina in Leeuwarden zullen de komende drie jaar tussen de 125 en 145 van de huidige 852 arbeidsplaatsen vervallen. Het gaat hierbij om 60 tot 70 FrieslandCampina werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, 40 tot 45 uitzendkrachten en tijdelijke contracten en circa 25 arbeidsplaatsen betreffen natuurlijk verloop. Dit is een forse klap voor de betrokkenen.
Uit navraag is gebleken dat FrieslandCampina, inspelend op de afschaffing van het melkquotum en steeds verder toenemende kwaliteitseisen, de afgelopen jaren fors heeft geïnvesteerd in uitbreiding van de productiecapaciteit, kwaliteitsverbeteringen en veiligheid. Van de totale € 1,8 miljard die het bedrijf de afgelopen zes jaar geïnvesteerd heeft in Nederland, ging € 100 miljoen naar de vestiging in Beilen en € 137 miljoen naar Leeuwarden. Met deze investeringen is het netto aantal banen gegroeid. Vergeleken met 2009 (voorafgaand aan de investeringen), toen er 370 fte in Beilen werkten, is er een tijdelijke toename van bijna 400 fte geweest. Na de voorgenomen ontslagronde resteert er een structurele toename van werkgelegenheid van 170 tot 190 fte. In Leeuwarden hebben de investeringen geleid tot een tijdelijke toename van het aantal fte, maar structureel is hier sprake van een krimp van 125 tot 145 fte.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de ontslagronde als een «volslagen en vooral pijnlijke verrassing» kwam voor het College van B&W in Beilen?2 Wanneer was het kabinet op de hoogte van het aankomende ontslag van 375 werknemers bij FrieslandCampina?
De vestigingsmanagers van FrieslandCampina in Leeuwarden en Beilen hebben donderdagochtend 4 juni jl., voorafgaande aan de aankondigingen, persoonlijk de burgemeesters van Leeuwarden en Beilen geïnformeerd. Het kabinet is op dezelfde dag geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de verschillende overheden (rijksoverheid, provinciale overheid en lokale overheid) eerder op de hoogte zijn en eerder betrokken worden bij een ontslagronde met een dergelijk grote impact op de regio en werknemers? Zou niet veel eerder actie ondernomen moeten worden vanuit de overheid en arbeidsmarktregio’s? Zo ja, op welke manier wilt u hier verbetering in aanbrengen?
Nee. De ervaring leert dat een bedrijf eerst de interne besluitvorming afrondt en vervolgens het eigen personeel en alle andere stakeholders informeert. Aan een dergelijk voorgenomen besluit zitten namelijk ook andere belangrijke zaken vast, bijvoorbeeld de concurrentie- en of koersgevoeligheid van informatie, waar een onderneming rekening mee dient te houden. FrieslandCampina heeft dan ook deze route gevolgd (zie antwoord 3).
Op welke manier worden de ontslagen werknemers van werk naar werk begeleid, nu de mogelijkheden voor interne herplaatsing beperkt zijn? Welke actie onderneemt de arbeidsmarktregio in deze situatie? Wordt ook grensoverschrijdende arbeid onderdeel van de plannen om mensen van werk naar werk te begeleiden?
De werkgever en de sociale partners zijn primair verantwoordelijk om de mensen van werk naar werk te begeleiden. FrieslandCampina is daarover in gesprek met zowel de vakorganisaties als de regionale bestuurders.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ondersteunt trajecten naar werk in sectoren en regio’s via de sectorplannen. De sectorplannen versterken en versnellen de mogelijkheden voor baanwisselingen van met ontslag bedreigde werknemers en werklozen naar andere werkgevers in sectoren en regio’s waar juist banen ontstaan of moeilijk vervulbare vacatures zijn.
De arbeidsmarktregio Drenthe plus Hardenberg heeft onlangs het sectorplan «Vierkant voor werk» ingediend. Dit plan is nu in de beoordelingsfase en bevat ook een voorstel voor grensoverschrijdende arbeid.
Spelen de sectorplannen een rol in een oplossing voor werkgelegenheid, bijvoorbeeld het sectorplan «Grenzeloos werken»? Zo ja, op welke manier?
De sectorplannen bieden scholing aan werknemers in combinatie met inzet van de WW, die als brug kan fungeren tussen huidig en toekomstig werk, of tussen werkloosheid en werk. De brug-WW verruimt de mogelijkheden om noodzakelijke scholing te volgen met behoud van een uitkering op grond van de WW en vermindert de werkgeverskosten voor de niet-productieve scholingsuren van de nieuwe werknemer.
Bent u bereid om een taskforce op te richten voor het begeleiden van mensen van werk naar werk, waarbij concreet wordt hoeveel nieuwe banen beschikbaar zijn en in welke kansrijke sectoren mensen weer aan het werk kunnen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Welke gevolgen heeft het verdwijnen van 375 banen in de zuivelsector voor de ambities voor Dairy Chain Friesland en het daaraan verbonden onderzoek en onderwijs?
De vooruitzichten voor de afzet van zuivel op de wereldmarkt zijn gunstig. De verwachting is dat de Nederlandse melkproductie tussen 2010 en 2020 met gemiddelde 2% per jaar zal gaan stijgen. De zuivelindustrie en melkveehouderij hebben hierop geanticipeerd door fors te investeren in capaciteitsuitbreiding. Naast de investeringen van FrieslandCampina omvat dit onder andere ook investeringen in een kaas- en ingrediëntenfabriek van de A-ware Food Group en het Nieuw-Zeelandse zuivelbedrijf Fonterra, en een nieuwe zuivelfabriek van AusnutriaHyproca (beide in Heereveen).
De investeringen in de zuivelindustrie leiden er toe dat de vraag naar personeel in de zuivelbedrijven zal toenemen. Daarbij zal de zuivelindustrie de komende jaren te maken krijgen met een verhoogde uitstroom van oudere werknemers. Het zuivelbedrijfsleven, de lokale en regionale overheden en de onderwijsinstellingen hebben daarom het programma Dairy Chain Friesland opgezet met als doel meer studenten en schoolverlaters op te leiden voor de zuivelsector. De afspraken in het kader van Dairy Chain hebben betrekking op zowel het MBO, HBO als ook op het Universitaire niveau (University Campus Fryslân). Het programma opereert nu onder de naam Dutch Dairy Chain en bedient daarmee een ruimer gebied dan Friesland.
De ambities van de Dutch Dairy Chain blijven onveranderd overeind en worden niet beïnvloed door de ontslagen bij FrieslandCampina. Naast genoemde investeringen van de zuivelindustrie en de daardoor toegenomen werkgelegenheid in de zuivel is er ook vanuit de totale foodsector in Noord Nederland vraag naar nieuw en beter geschoold personeel. Er blijft daarom de komende tijd voldoende vraag naar goed geschoold personeel.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de directie van FrieslandCampina, CNV, FNV, de provincies Fryslan en Drenthe en de lokale overheden over de doelstelling om werknemers snel weer aan het werk te krijgen?
Ik heb er vertrouwen in dat FrieslandCampina zich actief, samen met de betrokken partijen als de vakorganisaties en de regionale overheden, zullen inzetten om werknemers van werk naar werk te begeleiden (zie antwoord 5). De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik zullen deze ontwikkelingen actief volgen.
Investeren in China’s landjepik in de Zuid-Chinese zee |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat het Chinese staatsbedrijf «China Communications Construction Company» (CCCC) de gelegenheid biedt om te investeren in de projecten waarmee China zich eilanden, atollen en riffen in de Zuid-Chinese zee toe-eigent?1
Ja.
Zijn deze projecten naar uw mening rechtmatig of onrechtmatig en op welke wijze kunt u dat oordeel onderbouwen?
De Nederlandse regering volgt ontwikkelingen in Zuid-Chinese zee nauwgezet. Nederland neemt geen positie in over de territoriale claims in de Zuid-Chinese zee, maar pleit voor vreedzame beslechting van geschillen in overeenstemming met internationaal recht. Het is in eerste instantie aan direct betrokken landen om hier tot een voor alle partijen acceptabele aanpak te komen, binnen de kaders van de relevante internationale overeenkomsten. Toetsing aan deze internationale kaders zal uitsluitsel moeten geven hoe deze «projecten» te duiden.
Welke risico’s lopen investeerders indien zij investeren in (wellicht) onrechtmatige projecten?
Het lijkt investeerders mogelijk te worden gemaakt te investeren in de Chinese onderneming «CCCC Dredging». Het is aan investeerders zelf om een afweging van risico’s te maken. Projecten die een politiek risico in zich dragen kunnen het resultaat van een onderneming negatief beïnvloeden.
Overweegt de regering om (al of niet samen met andere landen) dergelijke investeringen te beletten of te sanctioneren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Zie onder 2.
Het in vaste dienst nemen van payrollers door DUO |
|
Manon Fokke (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «DUO zet 19 payrollers alsnog aan de kant»?1
Ja.
Is het waar dat het dienstverband van 19 mensen, die op payroll basis voor DUO (de Diest Uitvoering Onderwijs) werken, beëindigd wordt? Zo nee, wat is de feitelijke situatie? Zo ja, hoe lang werkten deze mensen al voor DUO?
Het is juist dat DUO voor hen de opdrachtovereenkomst met Randstad Payroll Solutions opzegt. Zij blijven echter in dienst van hun formele werkgever, Randstad Payroll Solutions, met wie zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben. Randstad Payroll Solutions zal zorgen voor nieuw werk voor deze medewerkers (zie hierna ook het antwoord op vraag 3).
De periode dat deze mensen voor DUO werken varieert en omvat maximaal een periode van 9 jaar. Daarmee maken ze feitelijk wel al gedurende langere tijd onderdeel uit van de werkorganisatie van DUO, samen met het vaste personeel, uitzendkrachten en externen. Vandaar dat DUO zich wel mede verantwoordelijk voelt voor begeleiding naar ander werk.
Daarnaast is een aantal andere aspecten van de feitelijke situatie van belang.
DUO vernieuwt haar dienstverlening en werkprocessen. DUO speelt daarmee in op grote ontwikkelingen in de samenleving met name op het terrein van digitalisering en geeft daarmee invulling aan de in het Regeerakkkoord vastgelegde ambitie om in 2017 digitaal zaken te kunnen doen met burgers en bedrijven. Deze vernieuwing is ook nodig om binnen de financiële kaders te blijven. DUO heeft een forse bezuinigingstaakstelling die per 1-1-2018 gerealiseerd moet zijn.
Deze veranderingen hebben een grote impact op het personeel van DUO. Werk verdwijnt, andere werkpakketten groeien juist in belang, werkprocessen veranderen ingrijpend en er worden andere eisen gesteld aan de competenties van managers en medewerkers.
DUO zet daarom zwaar in op mobiliteit en om- en bijscholing van medewerkers in vaste dienst. Dit ook om de met de vakbonden voor deze medewerkers afgesproken ambitie «van werk naar werk» waar te kunnen maken.
Deze veranderingen hebben ook een stevige impact op de groep payrollers. Net als voor de medewerkers in vaste dienst zal ook een deel van het werk dat de payrollers, vaak gedurende lange tijd met veel inzet en betrokkenheid hebben uitgevoerd, verdwijnen, in omvang afnemen of ingrijpend veranderen.
Vindt u het redelijk dat werkkrachten die al zo lang voor een uitvoeringsdienst van de overheid werken nu ontslagen worden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de geest van de Wet werk en zekerheid? Zo nee, wat doet u voor deze groep?
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 2. DUO is op dit moment opdrachtgever voor in totaal 49 payrollers, die een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben met Randstad Payroll Solutions. Uiterlijk per 1-1-2016 beëindigt DUO, conform het eerder door het Rijk genomen besluit, de opdrachtgeversrelatie met Randstad Payroll Solutions voor deze 49 medewerkers. Per 1 juli 2015 gaat DUO voor 30 payrollers een werkgeversrelatie aan met een vast dienstverband. Voor de overige 19 payrollers zorgt Randstad Payroll Solutions voor nieuw werk. DUO heeft toegezegd daarbij maximaal te ondersteunen, waar nodig via maatwerkplannen met elementen als scholing en begeleiding en de financiering daarvan. Dat is in de geest van de Wwz waarmee onder meer beoogd is om daar waar een dienstverband niet mogelijk is, de aandacht te richten op het van werk naar werk helpen van de medewerkers die het betreft.
Is de beoordeling voor het in vaste dienst nemen of beëindigen van de contracten van payrollers bij DUO volgens uw aanwijzingen aan DUO gegaan? Zo ja, hoe is de afweging gemaakt? Zo nee, waarin is DUO afgeweken van de aanwijzingen?
Ja. De afweging is op basis van de volgende factoren gemaakt:
de belangen en positie van de 49 payrollers;
de circulaire afbouw van de inhuurvorm payrolling bij de sector Rijk van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 1 april 2014, Staatscourant 2014, nr. 10082;
het – fors dalend – meerjarige budgettaire kader en de ontwikkeling van het werkpakket van DUO (minder en anders);
de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de uitvoering van de motie Van Weyenberg c.s. van 29 mei 2015, Kamerstuk 33 818, nr. 70;
de verantwoordelijkheid van Randstad Payroll Solutions als werkgever.
Wat voor compensatie en ondersteuning bieden DUO en het payroll-bedrijf aan de medewerkers waarvan het contract niet verlengd wordt? Hoe beoordeelt u dit aanbod?
Zie het antwoord op vraag 3. Ik beoordeel dit aanbod als passend.
Hoe verhoudt dit verlies van banen bij DUO zich tot de motie-De Vries c.s (Kamerstuk 31 490 nr. 126), die uitspreekt dat werkgelegenheid in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg niet onevenredig getroffen wordt door reorganisaties bij de overheid? Wat doet u om uitvoering te geven aan deze motie?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst wil in het najaar de Kamer informeren over eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheidseffecten die zichtbaar worden via de plannen voor de rijkshuisvesting. In het beeld dat de Minister dan wil presenteren is ook de opgave van DUO verwerkt. Met het beeld geeft de Minister aan hoe hij invulling geeft aan de motie De Vries c.s.
Zie het antwoord op vraag 2 voor een beschrijving van de totale context waarbinnen DUO opereert. De invulling van een forse taakstelling heeft uiteraard gevolgen voor alle categorieën personeel (vast, externen, payrollers en uitzendkrachten) en voor de werkgelegenheid bij de verschillende DUO-vestigingen. Naast het krimpend werkpakket op het hoofdkantoor van DUO in Groningen, is voor de in de motie genoemde provincies de sluiting van de servicekantoren in Leeuwarden en Sittard relevant. Binnen die context van een krimpend werkpakket voert DUO de afgelopen jaren een actief en succesvol beleid om als (gedeeltelijke) compensatie daarvoor nieuwe opdrachten te verwerven o.a. op het terrein van dataopslag, inkoop, examens, kinderopvang en registers.
Nieuwe uitspraken van de rector van de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR) |
|
Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen over de herhaaldelijke ongepaste uitspraken van de rector van de IUR?1 2 3 4 5 6
Ja, ik ben bekend met deze uitspraken.
Klopt het dat uit uw reactie op de meeste recente uitspraak van de rector7, waarin u aangeeft de Raad van Toezicht (RvT) te ontbieden om aan te dringen op het ontslag van de rector, blijkt dat u de mening deelt dat de recente uitspraken van de rector wederom leiden tot verdeeldheid in de maatschappij? Kunt u de Kamer informeren over het verloop en uitkomsten van het gesprek met de IUR?
Ja, ik vind dergelijke uitspraken onacceptabel voor iemand met een functie als boegbeeld van een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs. Bij het gesprek met de Raad van Toezicht heb ik ook het stichtingsbestuur van de IUR gevraagd om aanwezig te zijn, omdat die bevoegd is tot schorsing en ontslag van CvB-leden. Het was een stevig gesprek waarin ik heb aangegeven dat ik er geen vertrouwen meer in heb dat de rector zich in de toekomst zal houden aan de eerder gemaakte afspraken en zal laten zien de principes van de Nederlandse rechtsstaat te respecteren. Ik heb de Raad van Toezicht en het stichtingsbestuur dringend verzocht om maatregelen te nemen. Inmiddels heeft de Raad van Toezicht mij in een schriftelijke reactie laten weten dat de rector zijn facebookpagina zal sluiten. Dit is een stap maar nog niet voldoende. Ik heb de RvT en het stichtingsbestuur namelijk ook herhaaldelijk gevraagd om afstand te nemen van de uitspraken van de rector, dat is tot op heden nog niet gebeurd.
Als de RvT geen gevolg geeft aan uw oproep, welke stappen zult u dan ondernemen?
Mijn vertrouwen is niet hersteld omdat de IUR niet heeft laten zien de maatschappelijke opdracht te kunnen en willen vervullen. Dat betekent dat het verscherpt toezicht van de inspectie van kracht blijft. Daarnaast heb ik van de NVAO begrepen dat er naar aanleiding van de recente uitspraken bij de instelling om aanvullende informatie is gevraagd. Deze informatie zal worden betrokken bij het beoordelen van de accreditatiewaardigheid van de geaccrediteerde masteropleiding en bacheloropleiding. Bij de masteropleiding gaat het om een visitatie vanwege het aflopen van de accreditatietermijn, bij de bacheloropleiding gaat het om een midtermreview conform eerder gemaakte afspraken. Naar verwachting komt de NVAO medio juli tot een oordeel. Afhankelijk daarvan kan ik stappen zetten om de accreditatie in te trekken cq. niet te verlengen. Verder heb ik op dit moment helaas geen juridische middelen om in te grijpen. Wel werk ik aan een wetsvoorstel om dat in de toekomst te kunnen doen. Wanneer die wet van kracht is zal ik niet aarzelen dit middel in te zetten als ik er op dat moment nog steeds niet van overtuigd ben dat de IUR de maatschappelijke opdracht kan en wil vervullen. Dat heb ik het stichtingsbestuur en de Raad van Toezicht ook duidelijk gemaakt.
Klopt het dat het bestuur van de IUR heeft gezegd, hetgeen uit een brief aan de Kamer kan worden afgeleid, gebaseerd op een bezoek van de inspectie aan de IUR, dat «het voor de rector duidelijk [is] dat wat hij via openbare bronnen uitdraagt niet los kan worden gezien van zijn functie als rector bij de IUR [en] hij geen aanleiding meer zal geven tot een discussie»,?8 In acht genomen dat de rector dus beseft dat zijn uitspraken over «homo’s en Armeniërs» in de context van zijn functie als rector gezien worden, deelt u de mening dat zijn uitspraken hiermee direct raken aan het primaire onderwijsproces van de IUR? Zo nee, waarom niet?
Dat is inderdaad eerder met de inspectie besproken, maar dat heeft de rector er niet van weerhouden opnieuw ongepaste uitspraken te doen. De NVAO onderzoekt momenteel of de uitspraken invloed hebben op het primaire onderwijsproces. Mocht dat het geval zijn, dan zal de accreditatie van de masteropleiding niet worden verlengd en heb ik de mogelijkheid om stappen te zetten tot het intrekken van de accreditatie van de bacheloropleiding.
Deelt u de mening dat de recente uitspraken van de rector betrokken dienen te worden bij de accreditatie van de opleidingen aan de IUR, omdat de rector bij het doen van de kwetsende uitspraken beseft dat «wat hij via openbare bronnen uitdraagt niet los kan worden gezien van zijn functie als rector bij de IUR»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met u van mening dat wat de rector via openbare bronnen uitdraagt niet los kan worden gezien van zijn functie bij een instelling voor hoger onderwijs. Of dat ook van invloed is op het onderwijsproces kan alleen de NVAO beoordelen, die gaat immers over de kwaliteit van het hoger onderwijs en heeft daartoe een zelfstandige bevoegdheid. Naar aanleiding van de eerdere uitspraken van de rector hebben de visitatiepanels de opdracht tot bevordering van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef als aandachtspunt meegenomen in de eerdergenoemde visitaties en worden de meest recente uitspraken van de rector nadrukkelijk betrokken in de beoordelingen.
Deelt u de mening dat de reactie van het bestuur op de recente uitspraken van de rector er in feite op neer komt dat zij op geen enkele wijze afstand neemt van de uitspraken van de rector en daarmee de ernst van de zaak dus nog steeds niet begrijpt?
Ja, ik vind de reactie van de Raad van Toezicht en het stichtingsbestuur ontoereikend. Ik en ook de inspectie hebben de RvT en het stichtingsbestuur meermaals verzocht om te laten zien dat de IUR de principes van de Nederlandse rechtsstaat wel degelijk onderschrijft door afstand te nemen van de uitspraken van de rector, die zich hier niet toe verhouden. We hebben aangegeven dat we dit onvoldoende terug hebben gezien in de communicatie naar buiten toe, maar ook in de schriftelijke reactie na ons gesprek wordt daar geen blijk van gegeven. Ik heb de IUR laten weten dat ik dit onvoldoende vind.
Hoeveel waarschuwingen moet een rector krijgen alvorens de Nederlandse overheid beslist dat zij een keurmerk van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) intrekt? Welk signaal geeft de overheid af aan de Alevitische, Armeense en Joodse gemeenschap, maar ook homo’s, vrouwen en Turken die er «een westerse leefstijl op nahouden», als zij een goedkeuringsstempel van de NVAO afgeeft aan een instelling waar een dergelijke rector de scepter zwaait? Deelt u de mening dat het structureel wegzetten van bevolkingsgroepen en anders geaarde direct neerslaat op het primaire onderwijsproces?
Zoals gezegd beoordeelt de NVAO de kwaliteit van het onderwijs aan de hand van de eisen in het accreditatiekader. De beoordeling van de aard van de uitspraken van de rector in relatie tot de kwaliteit van het onderwijs bevindt zich aan de randen van het accreditatiestelsel. Om goed te kunnen beoordelen of de uitspraken van de rector van invloed zijn op het primaire onderwijsproces heeft de NVAO aanvullende informatie opgevraagd bij de IUR. Ik wacht het oordeel van de NVAO af en werk tegelijkertijd verder aan een wetsvoorstel waarmee ik de status van rechtspersoon hoger onderwijs in kan trekken wanneer een instelling zich niet houdt aan de opdracht tot bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef.
Wat is de status van de eerder door u ingestelde onderzoeken uitgevoerd door de NVAO en de onderwijsinspectie? Hoe worden dergelijke herhaalde uitspraken betrokken bij het onderzoek?
Naar aanleiding van de eerdere uitspraken van de rector hebben de visitatiepanels van de NVAO de opdracht tot bevordering van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef als aandachtspunt meegenomen in de eerdergenoemde visitaties van de beide geaccrediteerde opleidingen van de IUR. Op basis van deze visitatierapporten en de aanvullende informatie die na de meest recente uitspraak bij de IUR is opgevraagd, zal de NVAO naar verwachting medio juli tot een oordeel komen. Naar aanleiding van de eerdere uitspraken is de IUR tevens onder verscherpt toezicht van de inspectie gesteld. Dit verscherpt toezicht blijft van kracht, zolang er geen afdoende maatregelen zijn genomen en de IUR niet heeft laten zien de principes van de Nederlandse rechtsstaat te kunnen en willen respecteren.
Klopt het dat u met het bestuur harde afspraken heeft gemaakt opdat «maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef», artikel 1.3 uit de Wet op het Hoger Onderwijs, onderschreven en uitdragen wordt door de rector en de school? Bent u van mening dat het bestuur, indien zij niet in klare taal afstand neemt van de recente uitspraken van de rector, maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef onvoldoende uitdraagt en daarmee haar afspraken niet nakomt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind inderdaad dat noch het College van Bestuur, noch de Raad van Toezicht, noch het stichtingsbestuur van de IUR blijk hebben gegeven van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef door geen afstand te nemen van de uitspraken van de rector. Na ons gesprek op 16 juni heeft de Raad van Toezicht mij schriftelijk laten weten dat de IUR maatschappelijke commotie wil voorkomen en dat de rector daarom zijn facebookpagina zal sluiten. Hoewel ik het waardeer dat de IUR probeert te voorkomen dat discriminerende uitingen in de toekomst weer tot maatschappelijke commotie zullen leiden, is mij nog niet voldoende gebleken dat de IUR ook daadwerkelijk vindt dat dergelijke uitingen niet passen bij het boegbeeld van een onderwijsinstelling die voor zichzelf een rol ziet in het integratieproces. Ik heb daar geen vertrouwen in. Dat betekent dat het verscherpt toezicht van de inspectie van kracht blijft, en dat ik in afwachting van het oordeel van de NVAO – die beoordeelt in hoeverre het gegeven onderwijs aan die doelstellingen beantwoordt – verder zal werken aan het voorstel waarmee de opdracht tot maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef wettelijk wordt verankerd. Wanneer die wet van kracht is zal ik niet aarzelen dit middel in te zetten als ik er op dat moment nog steeds niet van overtuigd ben dat de IUR in staat is de maatschappelijke opdracht te kunnen en willen vervullen. Dat heb ik het stichtingsbestuur en de RvT ook laten weten.
Het bericht dat de inwoners van Curaçao bezorgd zijn over de rookgassen uit de raffinaderij in Willemstad |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Curaçaoënaars bezorgd over «kankerverwekkend» groen spul»?1
Ja
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik acht de toename uitstoot van de Isla raffinaderij en de daardoor veroorzaakte milieuschade zorgelijk. Het betreft echter een autonome aangelegenheid van de Curaçaose regering, namens het Nederlandse kabinet heb ik hierover regelmatig contact met de Curaçaose regering.
Is het waar dat er in de woonwijken nabij de Isla raffinaderij nieuwe signalen zijn van de uitstoot van zware, kankerverwekkende metalen? Zo, ja, op welke wijze wordt hier, door deskundigen ter plaatse, zo snel mogelijk onderzoek naar gedaan? Is er al iets bekend over de samenstelling van het «groene spul»? Is er een verband met veranderingen binnen de Isla-raffinaderij, bijvoorbeeld de verwerking van andersoortige olie?
Voor zover mij bekend wordt in opdracht van Minister Whiteman op dit moment door Ecovision onafhankelijk onderzoek gedaan naar de samenstelling van «het groene spul». Hierbij is ook TNO betrokken. Naar ik heb begrepen worden de resultaten hiervan in de loop augustus verwacht. Op de openbare website www.luchtmetingencuracao.org, waarop de meetresultaten van de twee meetstations worden geregistreerd, valt waar te nemen dat de uitstoot van onder andere zwaveldioxide de laatste jaren een sterke stijging vertoont. Verder laat het Ministerie van Defensie, als onderdeel van haar personele verantwoordelijkheid voor het daar woonachtige defensiepersoneel en met instemming van Minister Whiteman, metingen uitvoeren naar de luchtkwaliteit in Julianadorp. De GGD Amsterdam is bezig de infrastructuur daarvoor aan te leggen en zal starten met meten in januari 2016.
Onlangs is door twee belangengroeperingen op Curaçao een kort geding gestart waarin wordt geëist dat door de regering op korte termijn een onderzoek wordt gestart naar de samenstelling van de groene substantie en de gezondheidsklachten van de mensen die onder de rook van de Isla wonen. Verder eisen de stichtingen dat de bewoners in de wijken onder de rook volledige en adequate toelichting krijgen over de gevolgen van de uitstoot van de Isla en welke voorzorgsmaatregelen ze kunnen treffen om gezondheidsschade te voorkomen. Ik vind die duidelijkheid ook belangrijk en heb begrepen dat partijen daarover op dit moment met elkaar in gesprek zijn.
Bent u bereid er bij de autoriteiten op Curaçao op aan te dringen dat er zo snel mogelijk onderzoek wordt uitgevoerd, en dat aan de inwoners in het gebied zo veel en snel mogelijk openheid over de situatie en de bevindingen wordt gegeven? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het maximale moet worden gedaan om bewoners en toeristen te beschermen tegen de uitstoot van voor de gezondheid gevaarlijke stoffen van de raffinaderij in Willemstad? Zo ja, bent u bereid hierover met de autoriteiten op Curaçao in gesprek te gaan?
Zie mijn antwoord bij vraag 2 en 3