Het artikel Moslimrector opnieuw onder vuur, nu om haattweets |
|
Jasper van Dijk , Pieter Duisenberg (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Moslimrector opnieuw onder vuur, nu om haattweets»?1
Ja, ik ken het artikel.
Kunt u hetgeen in het artikel staat bevestigen, nl. dat de Inspectie van het Onderwijs wederom op bezoek gaat bij de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR)? Kunt u aanduiden binnen welke termijn dit zal zijn?
De Inspectie van het Onderwijs gaat inderdaad binnenkort langs bij de IUR. De IUR staat nog steeds onder verscherpt toezicht en in dat kader spreekt de Inspectie van het Onderwijs vaker met de Raad van Toezicht. Hierbij komen de recente tweets zeker ter sprake.
Deelt u de mening dat met de hernieuwde publieke uitlatingen van de rector van de IUR, de afspraken die hij met u heeft gemaakt zijn geschonden?2 Kunt u dit toelichten?
Ik deel die mening. Eerder gaf de IUR aan dat het voor de rector duidelijk is dat wat hij via openbare bronnen uitdraagt niet los kan worden gezien van zijn functie als rector en heeft hij toegezegd geen aanleiding meer te zullen geven voor discussie. Helaas heeft dat de rector er niet van weerhouden opnieuw controversiële uitspraken te doen, voor de zomer op facebook en nu op twitter. Toen de IUR aangaf dat de rector zijn facebookpagina zou sluiten heb ik hen al laten weten dat dit een belangrijke stap is, maar nog niet voldoende om mijn vertrouwen te herstellen. Het gaat immers niet om het communicatiekanaal maar om het feit dat het boegbeeld van de instelling uitlatingen doet die recht in gaan tegen de beginselen van onze democratische rechtsstaat. Het is mij tot dusver niet gebleken dat de IUR ook daadwerkelijk vindt dat dergelijke uitingen niet passen bij het boegbeeld van een onderwijsinstelling die voor zichzelf een rol ziet in het integratieproces. Zijn recente uitlatingen hebben dit beeld wederom bevestigd.
Kunt u uiteenzetten hoe u de cumulatie van de gebeurtenissen omtrent het IUR beoordeelt? Kunt u aangeven wanneer voor u de maat vol is?
Ik heb al eerder aangegeven dat ik er geen vertrouwen in heb dat de rector zich in de toekomst zal houden aan de eerder gemaakte afspraken en zal laten zien de principes van de Nederlandse rechtsstaat te respecteren. Dat heb ik nog steeds niet.
Deelt u de mening dat de recente uitlatingen van de rector van de IUR niet zonder consequenties mogen blijven? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
De vervolgstappen zijn al in gang gezet naar aanleiding van eerdere uitlatingen van deze rector. Toen ben ik gaan kijken op welke manier ik kan ingrijpen bij uitingen die niet passen bij de maatschappelijke opdracht van een onderwijsinstelling en de publieke rol die een rector daar in vervult. Dit heeft geresulteerd in een voorstel tot wetswijziging waarmee de opdracht tot het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef ook gaat gelden voor niet bekostigde instellingen zoals de IUR. In dit wetsvoorstel regel ik ook dat de status van erkende hoger onderwijsinstelling kan worden ingetrokken wanneer een bestuurslid discriminerende uitspraken doet. Het wetsvoorstel ligt momenteel bij de Raad van State en ik hoop het nog voor het einde van het jaar aan uw Kamer te kunnen sturen. Zoals ik eerder heb aangegeven zal ik niet aarzelen om deze bevoegdheid te gebruiken wanneer de wet van kracht is en ik er op dat moment nog steeds niet van overtuigd ben dat de IUR de maatschappelijke opdracht wil vervullen. Daarnaast zal de inspectie het verscherpt toezicht continueren en ook de NVAO zal een vinger aan de pols houden.
FNV referendum over Loonruimteakkoord |
|
Paul Ulenbelt |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de afwijzing door 84% van de deelnemers aan het referendum over het inleveren van pensioen voor loon?1
Ik heb kennis genomen van het referendum, met naar ik begrijp een relatief lage opkomst. Ik betreur het dat de FNV tot op heden de loonruimteovereenkomst afwijst. De centrales CCOOP, AC en CMHF hebben na achterbanraadpleging met het akkoord ingestemd. Wat mij betreft staat het draagvlak dan ook niet ter discussie. Veel werknemers in de publieke dienst zijn blij dat ze na jaren van nullijn weer een mooie loonsverhoging ontvangen,
dat hebben ze ook verdiend.
Op welke wijze hebben de bonden die zijn aangesloten bij CCOP, AC en CMHF hun leden of achterban geraadpleegd? Wilt u een gedetailleerd overzicht geven, per bond, van de gehanteerde procedures, de vraagstelling en de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
De procedure van achterbanraadpleging is een interne aangelegenheid van de bonden, zoals gebruikelijk mengen kabinet en werkgevers zich daar niet in. De centrales CCOOP, AC en CMHF hebben aangegeven dat een ruime meerderheid voor het akkoord heeft gestemd.
Hoeveel van de leden van onder vraag twee genoemde centrales hebben zich uitgesproken voor of tegen het akkoord? Hoeveel hadden zich uit kunnen spreken?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Loonruimte voor de publieke sector op 29 oktober 2015?
Ja.
Het bericht dat uitzendkrachten die bij DUO werken twee weken onbetaald thuis moeten blijven |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Uitzendkrachten DUO moeten twee weken onbetaald thuis blijven»?1
Ja.
Klopt het bericht dat DUO medewerkers zonder vast contract gedurende een periode van twee weken onbetaald naar huis stuurt?
Van naar huis sturen van medewerkers zonder vast contract is geen sprake.
Bij de handhaving van de Roemernorm door DUO is naar alle categorieën externen gekeken. Vervolgens zijn de volgende maatregelen getroffen:
Bij de laatste maatregel past een wat uitgebreidere toelichting. Het inhuren van uitzendkrachten speelt in de bedrijfsvoering van DUO op dit moment een belangrijke rol bij het opvangen van pieken en dalen in de gevraagde capaciteit naar medewerkers. In veel gevallen hebben die te maken met een seizoen-patroon in het contact met de klanten. Dit zijn bij DUO vaak studenten die gebruik maken van de regeling studiefinanciering of onderwijsinstellingen die werken met schoolvakanties. De capaciteit die moet worden ingezet op dit dienstverleningsproces kent daardoor van oudsher pieken en dalen door de loop van het jaar. Die vloeien ook voort uit brieven en beschikkingen die verstuurd worden naar de studenten en instellingen en beleidswijzigingen. In 2015 is er extra capaciteit uitzendkrachten opgeleid om goede voorlichting te geven over Studievoorschot en om de implementatie van het programma Vernieuwing Studiefinanciering te borgen. De piek in het aantal vragen over dit nieuwe studiefinancieringsstelsel is nu voor 2015 achter de rug. De maand december is ook in andere jaren de rustigste maand van het jaar. Dat geeft interne medewerkers en uitzendkrachten de gelegenheid om na een zeer drukke periode verlof op te nemen. Op basis van de verwachte totale capaciteitsbehoefte en de aanvragen voor verlof worden de inroosterschema’s van interne medewerkers en uitzendkrachten samengesteld.
Uiteraard moet DUO in zijn bedrijfsvoering voldoen aan alle met OCW afgesproken prestatie-indicatoren, rechtspositionele- en financiële- /taakstellings- kaders. Daarbij past het niet om meer uitzendkrachten in te huren dan voor de dienstverlening in deze periode nodig zijn.
Deelt u de mening dat het onderscheid tussen vast en tijdelijk personeel zoveel mogelijk verkleind dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat vindt u ervan dat DUO juist tijdelijk personeel twee weken zonder loon naar huis stuurt?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het naar huis sturen van uitzendkrachten door DUO onwenselijk is? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen waardoor de 300 medewerkers van DUO niet twee weken onbetaald thuis zitten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Er is geen sprake van dat DUO tijdelijk personeel zonder loon naar huis stuurt. Formeel niet omdat de uitzendkrachten niet in dienst zijn van DUO maar van het uitzendbureau en door DUO worden ingehuurd. Om die reden maken de uitgaven voor uitzendkrachten ook onderdeel uit van de uitgaven voor externen bij de toepassing van de zgn. Roemernorm. Materieel niet omdat veel uitzendkrachten in deze periode verlof opnemen na een periode van werkdrukte. De positie van uitzendkrachten verschilt met de fase (duur uitzendperiode) waarin ze zitten. Dat betekent dat alle uitzendkrachten in fase B en C worden ingeroosterd voor zover ze geen verlof hebben aangevraagd. Op basis van het meest recente inzicht in de ingediende verlofverzoeken kan nu worden vastgesteld dat maximaal 10 uitzendkrachten die in deze periode hadden willen werken, niet ingeroosterd zijn.
De inkomensconsequenties voor personeel dat in de periode van 21 tot en met 31 december niet wordt ingeroosterd worden opgevangen binnen de verlofregeling en binnen de CAO voor de uitzendbureaus.
Als uitwerking van de kabinetsreactie op de motie Van Weyenberg, Heerma en Mulder over op welke wijze de rijksoverheid handelt in de geest van de Wet werk en zekerheid (Wwz) is op 1 november 2015 de circulaire toepassing Wet werk en zekerheid bij de rijksoverheid in werking getreden. Het uitgangspunt bij de rijksoverheid is dat de inzet van flexibele contractvormen zich beperkt tot tijdelijke werkzaamheden. Voor structurele werkzaamheden geldt dat deze werkzaamheden zullen worden verricht op basis van een aanstelling als ambtenaar. In aanvulling op de circulaire heeft OCW met de vakbonden op 16 november jongstleden een akkoord bereikt over de inzet van uitzendkrachten bij DUO. Het akkoord houdt in het geleidelijk afbouwen van de huidige flexibele schil, het vervangen van externen door interne medewerkers en het openstellen van vacatures, waarop na het volgen van de normale procedure voor eigen- en rijkspersoneel uitzendkrachten kunnen solliciteren.
Het artikel ‘Amsterdamse Kinderombudsman signaleert problemen bij uithuisplaatsingen’ |
|
Ybeltje Berckmoes-Duindam (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Amsterdamse Kinderombudsman signaleert problemen bij uithuisplaatsingen»?1
Ja.
Hoeveel kinderen zijn in 2014 en in de eerste helft van 2015 van hun ouders gescheiden door een tekort aan opvangplaatsen voor gezinnen, terwijl hun ouders goed in staat zijn voor hen te zorgen? In hoeveel gevallen betrof het jonge kinderen van onder de 13 jaar? Kunt u een onderscheid maken per regio en de verschillen verklaren?
Het is niet bekend hoeveel kinderen worden gescheiden van hun ouders door een tekort aan opvangplaatsen voor gezinnen, omdat dit gegeven niet centraal wordt geregistreerd.
Deelt u de mening dat het welzijn van kinderen niet gebaat is bij het scheiden van kinderen van hun ouders vanwege dakloosheid? Zo ja, wat gaat u ondernemen om het scheiden van deze gezinnen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het welzijn van kinderen niet gebaat is bij het scheiden van kinderen van hun ouders vanwege dakloosheid. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van opvang aan gezinnen die dit nodig hebben. Wanneer er onvoldoende opvangcapaciteit is om een gezin op te vangen, zijn zij verantwoordelijk voor het bieden van een passend alternatief. Het gescheiden opvangen van kinderen en hun ouders valt hier wat mij betreft niet onder.
Wat doen opvanggemeenten eraan om te voorkomen dat deze gezinnen in de maatschappelijke opvang terechtkomen? Is dit naar uw mening voldoende?
Uit de Monitor Stedelijk Kompas 2014 van het Trimbos-instituut blijkt dat vrijwel alle centrumgemeenten gezinnen met kinderen beschouwen als een bijzondere aandachtsgroep. In vrijwel alle centrumgemeenten is sprake van samenwerking met woningcorporaties voor het voorkomen van huisuitzettingen en is er sprake van afstemming tussen ketenpartners. Driekwart van de centrumgemeenten hanteert een tweedekansbeleid voor gezinnen. Tegelijkertijd signaleert het Trimbos-instituut dat de druk op de capaciteit van opvang voor gezinnen is toegenomen. Of de inzet op het voorkomen van gezinnen in de opvang voldoende is, hangt af sterk af van de lokale situatie en de mate waarin de gemeente de regie voert. Gemeenten hebben in het sociale domein steeds meer mogelijkheden om passende arrangementen te ontwikkelen en om dakloosheid te voorkomen.
Hoelang verblijft een gezin gemiddeld in de opvang en wat onderneemt u om de uitstroom van gezinnen uit de maatschappelijke opvang naar eenvoudige betaalbare huisvesting te optimaliseren?
Ik heb het Trimbos-instituut gevraagd om in 2015 onderzoek te doen naar de vraag hoe wordt omgegaan met kinderen en gezinnen in de maatschappelijke opvang en hoe lang zij daar verblijven. In de eerstvolgende voortgangsrapportage maatschappelijke opvang die ik zal doen toekomen, ga ik hier nader op in.
Het is belangrijk dat een goede doorstroom mogelijk is vanuit opvang naar een zelfstandige woning. Om dit goed te laten verlopen, moeten op lokaal of regionaal niveau gemeenten, woningcorporaties, aanbieders en huurders afspraken maken. Zij moeten een inschatting maken van de benodigde woningen en afspraken maken over beschikbaarheid van (betaalbare) woningen en eventueel benodigde begeleiding van deze groepen. Met de transitieagenda langer zelfstandig wonen stimuleren Minister Blok en ikzelf deze regionale samenwerking. In mijn brief aan de wethouders van de centrumgemeenten maatschappelijke opvang van eerder dit jaar heb ik extra aandacht gevraagd voor het maken van afspraken met woningcorporaties over beschikbare woningen ten behoeve van doorstroom uit de maatschappelijke opvang. Verder is dit onderwerp bij de halfjaarlijkse bestuurlijk overleggen, met onder andere Aedes, de VNG en GGZ Nederland, uitgebreid aan de orde gekomen en zal dat bij de volgende overleggen ook het geval zijn.
In de herziene Woningwet die per 1 juli jl. in werking is getreden, nemen prestatieafspraken tussen gemeenten, corporaties en huurders en centrale plek in. In zijn brief aan de Tweede Kamer van 22 juni jongstleden heeft Minister Blok prioriteiten benoemd die de komende periode met voorrang aan de orde zouden kunnen komen in woonvisies van gemeenten en in de prestatieafspraken tussen gemeenten en corporaties. Tot deze prioriteiten behoren onder meer betaalbaarheid en beschikbaarheid voor de doelgroep, en het huisvesten van urgente- en zorgbehoevende- doelgroepen, waaronder gezinnen uit de opvang.
Het afbouwen van de subsidie voor de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat zijn de redenen dat u de subsidie voor de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC) afbouwt?
Gelet op de prioriteiten die ik in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie moet stellen, heb ik beslote niet langer de ruimte om de financiële bijdrage aan de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC) te continueren. Het is ook logisch en verantwoord dat de SGC als private organisatie door het bedrijfsleven, met een bijdrage van klagers, wordt gefinancierd. Het voornemen is om de subsidie gedurende een aantal jaren langzaamaan af te bouwen, waardoor de SGC en de brancheorganisaties gezamenlijk ertoe in staat worden gesteld om de gevolgen geleidelijk op te vangen. Ook kan ik de effecte op deze manier monitoren.
Klopt het, dat er de laatste jaren reeds bezuinigd is op de subsidie voor SGC? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven en de redenen van de afbouw van die subsidie vermelden?
De SGC ontvangt een lumpsumsubsidie voor de kosten van de koepelorganisatie plus een subsidie voor wisselende projecten. De lumpsumsubsidie bedroeg tot 2012 € 1.266.010 en is in 2012 met € 20.000 verlaagd naar € 1.246.010. De jaarlijkse projectsubsidie is vanaf 2012 verlaagd van € 100.000 naar € 50.000. Daarnaast geldt voor de gehele rijksoverheid een algemene efficiencytaakstelling, waarvan de SGC niet is uitgezonderd.
Klopt het dat de brancheorganisaties de extra kosten die door de afbouw van de subsidie op hun bordje komen, niet kunnen en willen betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor de toekomst van de verschillende geschillencommissies en voor de rechtzoekenden?
Het is mij niet bekend welke conclusies de meer dan 50 bij de SGC betrokken brancheorganisaties verbinden aan geleidelijke afbouw van de subsidie. Ik ben ervan op de hoogte dat twee brancheorganisaties pro forma hun geschillencommissie hebben opgezegd en dat één branche in de media heeft aangegeven zijn geschillencommissie niet langer in stand te kunnen houden. Ik ga er echter vanuit dat brancheorganisaties het belang van het in stand houden van de SGC in zullen blijven zien en dat bedrijven de hogere kosten zullen willen opbrengen. Het geleidelijk afbouwen van de subsidie stelt de brancheorganisaties in staat de gevolgen daarvan op te vangen. Een goede geschillenregeling en een erkenning door de Minister van Veiligheid en Justitie dragen bij aan een verbeterde concurrentiepositie in vergelijking tot bedrijven die dit niet hebben.
In hoeverre voldoet Nederland straks nog aan de Europese Richtlijn betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen (Richtlijn 2009/22/EG) en dus aan de implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten (Kamerstuk 33 982) als de SGC de werkzaamheden onvoldoende kan voortzetten? Gaat u dan, conform de verplichting uit genoemde richtlijn en wet, zelf zorgen voor een alternatief?
Ik ben mij bewust van de rechten en plichten die voortvloeien uit de genoemde Richtlijn en implementatiewetgeving. De SGC heeft in dat kader verzocht om te worden aangewezen als instantie tot buitengerechtelijke geschilbeslechting in de zin van de implementatiewet en de Richtlijn ADR consumenten. Dit verzoek is in behandeling.
Gezien het belang dat de SGC ook voor het bedrijfsleven heeft, heb ik er vertrouwen in dat de SGC in staat zal zijn, zijn werkzaamheden voldoende uit te blijven voeren. Het voornemen is om de subsidie gedurende een aantal jaren langzaamaan af te bouwen, waardoor de SGC en de brancheorganisaties gezamenlijk ertoe in staat worden gesteld om de gevolgen geleidelijk op te vangen.
Klopt het dat de SGC zal stoppen met de ondersteuning van negen geschillencommissies, die gebaseerd zijn op verschillende wetten en Europese regels? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke geschillencommissies, hoe gaat u dit oplossen en wat zijn de consequenties voor de rechtzoekenden?
Dit klopt niet. Deze geschillencommissies worden volledig gefinancierd door de desbetreffende sectoren of door het departement dat de verplichting heeft ingesteld.
Hoe staat het afbouwen van de subsidie voor de SGC in verhouding tot uw wens dat deze geschillencommissies als buitengerechtelijk alternatief moeten dienen, met name waar het gaat over uw voornemen te bezuinigen op de gesubsidieerde rechtsbijstand?
Het belang van de SGC in het stelsel van buitengerechtelijke geschiloplossing behoeft niet noodzakelijkerwijs te vertalen in een subsidie. Voor private geschilbeslechtingsorganisaties ligt private financiering in beginsel in de rede.
Kijkt de commissie-Wolfsen in het onderzoek naar de effecten van de bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand ook naar de alternatieven die beschikbaar zijn voor rechtzoekenden? Is het niet op zijn minst voorbarig te noemen de subsidie af te bouwen zolang de conclusies van de commissie-Wolfsen niet bekend zijn?
Op conclusies van de Commissie-Wolfsen kan en wil ik niet vooruitlopen. Als de rapportage gereed is zal ik een standpunt bepalen ten aanzien daarvan.
Deelt u de mening dat door het wegvallen van de geschillencommissies de gerechtelijke procedures kunnen gaan toenemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is bekend hoeveel extra lasten dit meebrengt voor de begroting van het Ministerie van Veiligheid & Justitie dan wel de begroting van de Raad voor de Rechtspraak?
Van het wegvallen van geschillencommissies is vooralsnog geen sprake. Over de gevolgen van het eventueel wegvallen wil ik dan ook niet speculeren. Indien een verschuiving zou optreden van de ca. 5.000 zaken die door de SGC worden afgedaan naar de Rechtspraak (waar nu al jaarlijks 1,3 miljoen civiele zaken worden afgedaan), dan hangt het van de aard van de zaken af hoe hoog de kosten daarvan zullen zijn.
Bent u bereid uw voornemen de subsidie voor de SGC af te bouwen, te herzien gezien de negatieve consequenties voor de toegang tot het recht én de begrotingen van de Raad voor de Rechtspraak en van het Ministerie van Veiligheid & Justitie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aan de SGC heb meegedeeld zal ik het voornemen de subsidie af te bouwen omzetten in een definitief besluit na een zorgvuldig proces, waarin de zienswijze van de SGC zal worden betrokken.
Bent u bereid deze vragen in ieder geval een week voorafgaand aan de plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid & Justitie over 2016 te beantwoorden?
Ja, bij deze.
Het misbruik dat DUO maakt van de Roemernorm |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Deelt u de opvatting dat de norm dat overheden en overheidsbedrijven niet meer dan tien procent van de totale personeelskosten mogen besteden aan externen («Roemernorm») is bedoeld om de inhuur van dure consultants, managers en adviseurs aan de top terug te dringen?
Het kabinet heeft de motie Roemer (van 20 mei 2009, 32 360, nr. 5) geïnterpreteerd op basis van de toelichting in de motie en vastgelegd in de Rijksbegrotingsvoorschriften. Zie de brief van de Staatssecretaris van BZK aan de Tweede Kamer van 29 juni 2010 waarin de verschillende categorieën externe inhuur bij het rijk zijn benoemd (TK, 2009–2010, 31 701, nr. 32). Jaarlijks informeert de Minister van Wonen en Rijksdienst de Tweede Kamer in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk over de omvang en samenstelling van de externe inhuur bij het rijk. De Roemernorm heeft niet louter betrekking op de inhuur van consultants, managers en adviseurs, maar op alle vormen van externe personele capaciteit, dus inclusief uitzendkrachten. Al jarenlang maakt de inhuur van uitzendkrachten circa twee derde deel uit van de totale externe inhuur bij het rijk.
Deelt u de opvatting dat deze «Roemernorm» tevens tot doel heeft overheden en overheidsorganisaties te stimuleren meer vaste krachten in dienst te nemen, meer zelf mensen op te leiden en meer zelf kennis in huis te halen?
In de bovengenoemde motie Roemer die ten grondslag ligt aan deze norm staat het motief beheersing van de kosten door het terugdringen externe inhuur centraal. Daarbij gaat het overigens alleen om de externe inhuur bij de rijksoverheid. Het staat andere overheidsorganisaties vrij om deze norm wel of niet te volgen.
Los van de Roemernorm wil de rijksoverheid uiteraard een goede werkgever zijn. Flexibele contracten en de inhuur van uitzendkrachten zijn prima wanneer het werk dit vereist, maar voorkomen moet worden dat werknemers langdurig en onvrijwillig worden ingezet op flexibele contracten door één en dezelfde werkgever waar het in feite structurele werkzaamheden betreft.
Deelt u de opvatting dat deze norm niet is bedoeld als smoes om tijdelijke uitzendkrachten naar huis te sturen, om op deze wijze dure externen aan de top in dienst te kunnen houden?1
Daarvan is geen sprake. Bij de handhaving van de Roemernorm door DUO is naar alle categorieën externen gekeken. Vervolgens zijn de volgende maatregelen getroffen:
Bij de laatste maatregel past een wat uitgebreidere toelichting. Het inhuren van uitzendkrachten speelt in de bedrijfsvoering van DUO op dit moment een belangrijke rol bij het opvangen van pieken en dalen in de gevraagde capaciteit naar medewerkers. In veel gevallen hebben die te maken met een seizoen-patroon in het contact met de klanten. Dit zijn bij DUO vaak studenten die gebruik maken van de regeling studiefinanciering of onderwijsinstellingen die werken met schoolvakanties.
De capaciteit die moet worden ingezet op dit dienstverleningsproces kent daardoor van oudsher pieken en dalen door de loop van het jaar heen. Die vloeien ook voort uit brieven en beschikkingen die verstuurd worden naar de studenten en instellingen en beleidswijzigingen.
In 2015 is er extra capaciteit uitzendkrachten opgeleid om goede voorlichting te geven over Studievoorschot en om de implementatie van het programma Vernieuwing Studiefinanciering te borgen. De piek in het aantal vragen over dit nieuwe studiefinancieringsstelsel is voor 2015 achter de rug. De maand december is ook in andere jaren de rustigste maand van het jaar. Dat geeft interne medewerkers en uitzendkrachten de gelegenheid om na een zeer drukke periode verlof op te nemen. Op basis van de verwachte totale capaciteitsbehoefte en de aanvragen voor verlof worden de inroosterschema’s van interne medewerkers en uitzendkrachten samengesteld. Op basis van het meest recente inzicht in de ingediende verlofverzoeken kan nu worden vastgesteld dat maximaal 10 uitzendkrachten die in deze periode hadden willen werken, niet ingeroosterd zijn.
Uiteraard moet DUO in zijn bedrijfsvoering voldoen aan alle met OCW afgesproken prestatie-indicatoren, rechtspositionele- en financiële- /taakstellings- kaders. Daarbij past het niet om meer uitzendkrachten in te huren dan voor de dienstverlening in deze periode nodig zijn.
Hoe verklaart u dit subversieve gedrag van de top van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)?
Daarvan is geen sprake. Zie het antwoord op vraag 3
Op welke manier gaat u ingrijpen bij DUO en ervoor zorgen dat deze organisatie medewerkers niet meer behandelt als wegwerpproducten en voortaan een fatsoenlijk personeelsbeleid gaat voeren?
Zie het antwoord op vraag 3. DUO behandelt uitzendkrachten als gerespecteerde externe medewerkers. Dit vertaalt zich o.a. in het ontvangen van een gedegen opleiding, een moderne werkplek met alle faciliteiten, een uitnodiging voor personeelsfeesten en een eindejaargeschenk.
Overigens wordt het personeelsbeleid in enge zin voor deze medewerkers uitgevoerd door de werkgever van de uitzendkrachten t.w. het uitzendbureau.
De problemen bij de overname van de afdeling Gifted Education van het Aloysius College door het Zandvliet College en het Rijswijks Lyceum |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het feit dat het Zandvliet College en het Rijswijks Lyceum hebben aangeboden om hoogbegaafdenonderwijs te bieden aan de hoogbegaafde leerlingen van het Aloysius College, maar daar onvoldoende onderwijsplaatsen voor hebben?1 2 3
Laat ik beginnen met de constatering dat de Haagse schoolbesturen in de afgelopen maanden ongeveer 1.200 potentiële plekken hebben aangeboden voor de grofweg 400 leerlingen van het Aloysius College die per 23 november over zouden komen. Door middel van een website en diverse voorlichtingsbijeenkomsten hebben ouders en leerlingen een beeld kunnen krijgen van de diverse scholen. Vervolgens hebben zij kunnen aangeven wat hun eerste, tweede of derde keus was. Uiteindelijk is gebleken dat ongeveer 90 procent van alle leerlingen terecht is gekomen op hun school van eerste keus. Ik beschouw dit als een positief resultaat.
Ook de leerlingen van de afdeling Gifted Education hebben aan deze procedure mee kunnen doen. Specifiek was voor hen aangegeven welke scholen een apart aanbod hadden voor deze getalenteerde groep leerlingen. Wel was daarbij duidelijk dat de wijze waarop het onderwijs voor de leerlingen van de afdeling Gifted Education zou worden georganiseerd, erg af zou hangen van het aantal aanmeldingen. Op de website hebben de schoolbesturen duidelijk aangegeven bij welk aantal aanmeldingen er een extra klas zou worden geformeerd. Als bijvoorbeeld twee leerlingen zich aanmelden op een school, kan uiteraard geen aparte klas worden geformeerd. Als dit er tien of twaalf zijn wel. In praktijk is echter gebleken dat van de 67 leerlingen er twaalf zich reeds elders hadden aangemeld, buiten de Haagse procedure om. De resterende 55 leerlingen van de afdeling Gifted Education hebben zich daarnaast bij twaalf verschillende scholen aangemeld. De wens van sommige ouders om als groep zoveel mogelijk bij elkaar te blijven is dus, als gevolg van de keuzevrijheid van ouders en leerlingen, niet gerealiseerd. Overigens is ook van de groep leerlingen van de afdeling Gifted Education ongeveer 90 procent geplaatst op de school van eerste voorkeur. Kortom, er zijn veel mogelijkheden geboden aan alle leerlingen, ook aan die van de afdeling Gifted Education.
Kunt u aangeven of het beoogd was in het plan van aanpak van de sluiting van het Aloysius College dat het Zandvliet College – zoals gemeld op de voorlichtingsbijeenkomst voor ouders – niet alle hoogbegaafde leerlingen op zal kunnen vangen en ouders ontmoedigd worden om hun kind aan te melden bij het Zandvliet College? Wat is de reden dat slechts enkele hoogbegaafde leerlingen zich kunnen aanmelden op het Zandvliet College?
Het beeld dat er slechts enkele hoogbegaafde leerlingen terecht konden op Zandvliet College is geen juiste weergave. De schoolbesturen in Den Haag hebben van tevoren aangegeven welke plaatsen beschikbaar zijn en bij welk aantal leerlingen een nieuwe, aparte, klas gevormd zou worden. Sommige ouders hadden echter de verwachting dat op het Zandvliet College alle leerlingen van de afdeling Gifted Education in separate klassen les zouden krijgen. Het Zandvliet College heeft van het begin af aan aangegeven dat dit niet mogelijk is. Het aanbod van het Zandvliet College voor hoogbegaafden stond op de website, is toegelicht op de voorlichtingsbijeenkomst, in separate gesprekken met ouders én middels extra brieven. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk dat het Zandvliet College geen duidelijk programma en visie heeft voor de hoogbegaafde leerlingen van het Aloysius College? Acht u het acceptabel dat deze school de hoogbegaafde leerlingen op regulier VWO of Atheneum wil plaatsen zonder speciale lesmethoden en vakken voor hoogbegaafden? Is dit de bedoeling van het zogenaamde passend onderwijs?
Passend onderwijs beoogt dat iedere leerling die extra ondersteuning nodig heeft, ook hoogbegaafde leerlingen, een passend aanbod moeten krijgen. Daarbij leg ik scholen niet op welke visie zij moeten hanteren. Ik constateer dat het Zandvliet College wel een visie op het onderwijs aan hoogbegaafden heeft en ook een aanbod voor deze leerlingen. Die visie en dat aanbod wijken af van datgene dat het Aloysius College bood. Het Zandvliet College heeft, net als veel andere scholen, als visie dat hoogbegaafde leerlingen juist waar mogelijk geïntegreerd les krijgen met de andere leerlingen (waarbinnen wel sprake is van een gedifferentieerde aanpak). Daarnaast krijgen deze leerlingen extra begeleiding en ondersteuning.
Ook krijgen deze leerlingen een verrijkend aanbod. Zo biedt het Zandvliet College vakken als Big History, Cambridge-Engels en Chinees. Deze «blended» aanpak is overigens op veel scholen terug te vinden die zich specifiek richten op het onderwijs aan hoogbegaafden. Daarnaast heeft het Zandvliet College het aanbod meer laten lijken op de situatie bij het Aloysius College. Daar is onder meer de mogelijkheid om Chinees te volgen uit voortgevloeid. Tenslotte biedt het Aloysius College op dit moment een «Class for the gifted» voor leerlingen in het basisonderwijs. Zandvliet heeft aangegeven dat ze ook een programma voor de getalenteerde leerlingen uit groep 7 en 8 van het basisonderwijs zullen aanbieden. Op deze manier blijft er een gericht aanbod voor deze leerlingen behouden voor de Haagse regio.
Acht u het wenselijk dat de investeringen in en de expertise van het hoogbegaafden-programma van het Aloysius College geheel verloren dreigt te gaan en hoogbegaafde leerlingen aan hun lot worden overgelaten? Was deze situatie beoogd met het plan van aanpak van de sluiting van het Aloysius College? Kunt u dit toelichten?
Nee, dat acht ik onwenselijk. Maar zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt is dat ook niet het geval.
Acht u het wenselijk dat 14 dagen na de door u vastgestelde datum om te komen tot een plan van aanpak de leerlingen van de Gifted Education nog steeds geen passend onderwijsaanbod hebben gekregen? Is beoogd dat ouders hun kinderen inschrijven op een school die niet (geheel) tegemoet komt aan de onderwijsbehoefte van leerlingen?
Het beeld dat deze leerlingen geen passend onderwijsaanbod hebben gekregen deel ik niet. Als ik de aanmeldingen nader bekijk, concludeer ik met tevredenheid dat 90 procent van deze leerlingen terecht is gekomen op de school van eerste keuze. Dit betekent dat er ook enkele leerlingen op de school van tweede of derde keuze geplaatst zijn. Dit impliceert echter niet dat er voor hen geen sprake is van een passend aanbod. Iedere school is namelijk verplicht om een passend aanbod te bieden. Daar is ook geld voor beschikbaar. Ik heb de samenwerkingsverbanden hier specifiek extra middelen voor gegeven. Datzelfde geldt voor scholen: zij ontvangen via de prestatiebox extra geld voor de ontwikkeling van toptalenten. Het krijgen van een passend onderwijsaanbod is echter iets anders dan terechtkomen op de school van je eerste voorkeur.
Kunt en wilt u garanderen dat geen van de leerlingen van het Aloysius College na 23 november 2015 thuis komt te zitten dan wel noodgedwongen op een verkeerde onderwijsplek terecht komt vanwege de sluiting van het Aloysius College? Zo nee, welke garantie kunt u wél geven?
Schoolbesturen hebben een zorgplicht voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Gemeenten zien toe op de naleving van de leerplicht. Beide hebben daarin dus een verantwoordelijkheid om thuiszitten te voorkomen. Ik constateer wel dat alle leerlingen die op het Aloysius College zaten zich hebben aangemeld bij een andere school. Ik constateer ook dat in 90 procent van de gevallen dit de school van eerste voorkeur was. En tenslotte zijn de leerlingen afgelopen week daadwerkelijk overgegaan naar hun nieuwe school om daar de lessen te volgen en dit is naar mijn informatie op dit moment probleemloos verlopen. Ik beschouw dit als een positief resultaat.
Past het verdwijnen van de onderwijsplekken aan hoogbegaafden in het excellenten-programma waar u geregeld mee schermt? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het onderwijsprogramma van de afdeling Gifted Education in zijn totaliteit wordt overgenomen door een andere onderwijsinstelling?
Mijn beeld is niet dat er onderwijsplekken voor hoogbegaafden verdwijnen.
Kunt u toelichten welke mogelijkheden en procedures ouders moeten doorlopen om zelfstandig een nieuwe school te starten voor hoogbegaafden? Bent u eventueel bereid om het gereserveerde budget voor deze leerlingen in het plan van aanpak van de sluiting van het Aloysius College ter beschikking te stellen aan een eventuele nieuwe school voor deze leerlingen? Zo nee, waarom niet?
De procedure voor het stichten van een nieuwe vo-school is vastgelegd in artikel 65 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Voor de bekostiging van een nieuwe school van een bepaalde richting in een bepaalde gemeente moet de aanvrager voldoen aan wettelijke criteria, met name de aantoonbare aantallen potentiële leerlingen per gewenste schoolsoort. De school moet rekening houden met stichtingsnormen en de aanvraag voor een nieuwe school moet in ieder geval de verlangde richting, schoolsoort, vestigingsadres en leerlingenprognose bevatten. DUO beoordeelt of de leerlingenprognose goed is opgesteld en of de aanvraag aantoont dat het verwachte aantal leerlingen na 6 en 10 jaar de wettelijke stichtingsnormen haalt. Ik heb echter geen signalen gekregen dat de ouders van de hoogbegaafde leerlingen van het Aloysius College het voornemen hebben (gehad) een nieuwe school te starten. Ik zie geen noodzaak om, als dit toch het geval zou zijn, hier extra middelen voor ter beschikking te stellen.
Kunt u uitgebreid toelichten welke risico’s u neemt door geen warme overdracht van deze hoogbegaafden leerlingen te organiseren (zoals onderpresteren en faalangst)?
In mijn ogen is er wel degelijk sprake van een warme overdracht. Bovendien ontvangen de scholen extra middelen om de leerlingen van het Aloysius College na hun overstap te begeleiden.
Bent u bereid om straks de verantwoording te dragen voor de leerlingen van de Gifted Education die door deze ingrijpende interventie gaan onderpresteren in plaats van excelleren zoals de eerste leerlingen van de Gifted Education het afgelopen schooljaar hebben laten zien met hun slagingsresultaten?
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt heb ik geen aanleiding om te denken dat dit zich voor zal doen.
Kent u de berichten «Werkgroep: «Haven Lauwersoog is gedoemd te verdwijnen»»1 en «Haven Lauwerseach ferdwynt as polityk neat docht»2? Wat vindt u van deze berichten?
De berichten zijn mij bekend. De conclusie dat de haven gedoemd is om te verdwijnen deel ik niet. Ik volg de ontwikkelingen en momenteel vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheden om de bereikbaarheid van Lauwersoog te bevorderen.
Wat is de exacte situatie met betrekking tot de vaargeul naar Lauwersoog (het Westgat)? Welke problemen zijn daar op dit moment? Welke afspraken liggen er met betrekking tot het op peil houden van de vaargeul naar Lauwersoog?
De buitendelta tussen Ameland en Schiermonnikoog is een erg dynamisch gebied. Het Westgat, de toegangsgeul vanaf de Noordzee naar de vaargeul naar Lauwersoog verplaatst zich door de jaren heen regelmatig en fluctueert in diepte. De morfologische ontwikkelingen rondom het Westgat worden om die reden nauwkeurig gevolgd en de vaarwegmarkering wordt hier met enige regelmaat op aangepast om op die manier de meest optimale route aan te geven. De vorming van ondiepere delen (drempels) in dit gebied is dus niet nieuw. Doorgaans zorgt de natuurlijke dynamiek voor voldoende diepgang in één van de geulen in de buitendelta. Nu is er echter sinds 2013 sprake van een verondieping en laat de vorming van een nieuwe diepe geul langer op zich wachten. De laatste lodingen van Rijkswaterstaat (september 2015) wijzen uit dat er sprake is van een «drempel» met een minimale diepte van 4,6 meter onder NAP. Om Lauwersoog te bereiken zijn de grotere viskotters op dit moment meer afhankelijk van het getij dan voorheen. Daarom is over dit onderwerp contact tussen regio en Rijkswaterstaat over dit specifieke onderwerp.
Rijkswaterstaat hanteert voor de vaargeul van Lauwersoog tot aan de buitendelta een streefdiepte van -5m NAP en voert hiervoor onderhoudsbagger-werkzaamheden uit. Het Westgat ligt in de buitendelta. Vanwege de grote dynamiek in dit gebied baggert Rijkswaterstaat hier niet. Deze afspraken zijn vastgelegd in de door alle bij het Waddengebied betrokken overheden opgestelde beheerplannen.
Welke gevolgen heeft de verzanding van het Westgat voor Lauwersoog, met name voor de economie en economische sectoren zoals visserij en toerisme? Klopt het dat de omzet van de haven van Lauwersoog, de visafslag en andere gelieerde bedrijven is gedaald als gevolg van de slechte bereikbaarheid?
Door de Provincie Groningen, gemeente De Marne en de Exploitatiemaatschappij Haven Lauwersoog (EHL) wordt gewerkt aan een MKBA waaruit moet blijken wat de economische effecten zijn voor de haven van Lauwersoog en in hoeverre deze effecten daadwerkelijk zijn toe te schrijven aan de verondieping van het Westgat.
Wat zijn mogelijke oplossingen voor de problemen met betrekking tot de vaargeul en welke overheden of andere partijen zijn hierbij betrokken? Waar liggen de verschillende verantwoordelijkheden met betrekking tot het onderhoud en op diepte houden van de vaargeul? Wanneer kan daarover meer duidelijkheid zijn?
Het antwoord op de vraag of er duurzaam en economisch verantwoord in de natuurlijke dynamiek ingegrepen kan worden, hangt af van de te verwachten morfologische ontwikkelingen in combinatie met de economische rentabiliteit van de vaargeulverdieping. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het onderhoud aan de vaargeul van Lauwersoog tot aan de buitendelta. Met de regio is afgesproken dat Rijkswaterstaat een onderzoek zal laten uitvoeren naar de morfologische ontwikkelingen in het Westgat en naar de vraag of het mogelijk/zinvol is in een dergelijk dynamisch gebied in te grijpen. Op basis van de uitkomsten van het RWS onderzoek en de eerder genoemde MKBA, kan een eventuele ingreep in het Westgat worden overwogen. De uitkomsten van voorgenoemde rapporten worden eind november verwacht. Overigens zal een eventuele ingreep moeten voldoen aan de gestelde afwegingskaders in de Planologische Kernbeslissing Waddenzee en de Natuurbeschermingswet.
Klopt het dat er een onderzoek plaatsvindt door de gemeente De Marne, de Exploitatiemaatschappij Haven Lauwersoog (EHL), de provincie Groningen en Rijkswaterstaat? Waar richt dat onderzoek zich op? Wanneer is dat onderzoek klaar? En hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Ja, zoals gesteld in het antwoord op vraag 4 wordt er door provincie, gemeente en EHL een MKBA uitgevoerd en RWS voert een morfologische studie uit. Beide onderzoeken zullen naar verwachting eind november worden opgeleverd. Ik zal u daarna over de uitkomsten informeren.
Het werkbezoek aan een pluimveeslachterij op 19 oktober 2015 |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Erik Ziengs (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het verzoek van de firma 2 Sisters Storteboom B.V. en de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie (NEPLUVI) (namens de pluimveesector) aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om op 26 december (tweede kerstdag) en/of op zondag 27 december de slachterijen te kunnen laten draaien?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de NVWA geen toestemming geeft om de slachterijen op 26 en/of 27 december te laten draaien? Wat vindt u hiervan?
Wat vindt u van het feit dat de NVWA niet mee wil werken aan een dergelijk verzoek vanuit de sector? Past deze houding bij een organisatie die in haar ambitie en missie spreekt van het zijn van «een toezichthouder, maar ook samenwerkingspartner»? Op welke wijze wordt de rol van samenwerkingspartner ingevuld?
Kunt u aangeven waarop de afwijzing van het verzoek door de NVWA is gebaseerd? Welke grondslag heeft de afwijzing?
Bent u bekend met het feit dat supermarkten tijdens de feestdagen, zoals de kerstdagen, steeds vaker geopend zijn? Bent u bekend met het feit dat in 2014 maar liefst tweehonderd supermarkten op eerste kerstdag geopend waren? En dat dit ruim twee keer zoveel was in vergelijking met het jaar 2013? En dat op tweede kerstdag nog meer supermarkten hun deuren openen? Bent u op de hoogte van het feit dat supermarkten hun verse producten toch willen inkopen, en bij het handhaven van het negatieve besluit van de NVWA aangewezen zijn op inkoop vanuit andere landen? Wat vindt u daarvan?
Past het negatieve oordeel van de NVWA op bovenstaand verzoek in een tijd waarin het consumentengedrag verandert en supermarkten hierop inspelen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen, en zo nee, welke actie gaat u ondernemen om dit soort voorbeelden naar de toekomst toe uit te bannen?
Bent u bereid om dit besluit van de NVWA terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het feit dat de aanvraag vanuit de sector reeds twee en een halve maand geleden is voorgelegd aan het hoofdkantoor van de NVWA? En dat hier tot driemaal toe op gerappelleerd is, maar geen reactie is vernomen tot 19 oktober jl.? Past deze werkwijze van de NVWA (waar men heel goed weet dat een eindproduct eerst drie weken in een broederij verblijft om vervolgens 42 dagen, of langer bij een traag groeiend concept, op een pluimveebedrijf te verblijven alvorens het geslacht kan worden) bij een rol als toezichthouder en samenwerkingspartner in een keten waarbij met levende dieren wordt gewerkt?
Bent u bekend met het feit dat als enkele slachterijen op tweede kerstdag of op zondag 27 december open gaan, dit voor duizend mensen werk betekent, er per slachterij slechts één toezichthouder nodig is en het maar om een beperkt aantal slachterijen gaat?
Ja, het is mij bekend dat een besluit tot openstelling op deze dag(en) gevolgen heeft voor het bedrijf en het personeel, maar ook voor de toezichthouder NVWA.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de implementatie van het verbeterplan?
Ik verwijs u hiervoor naar de derde voortgangsrapportage NVWA (Kamerstuk 33 835, nr. 17), die op 16 oktober jl. aan uw Kamer is gestuurd.
Bent u bekend met een voorval binnen één van de slachterijen, waarbij tweehonderd man personeel moesten wachten op een NVWA-keuringsarts die zich verslapen heeft? Bent u ermee bekend dat de schade die de slachterij hierbij oploopt, wordt afgedaan als bedrijfsrisico voor de ondernemer, terwijl er een afspraak met NEPLUVI is gemaakt dat de schade die hierdoor ontstaat (tenminste de uren die de tweehonderd man moeten wachten), wordt vergoed? Wat vindt u hiervan?
In het planningskader (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/toezicht-nvwa-dier/dossier/planningskader-veterinaire-keuringen-nvwa/algemene-uitgangspunten-planningskader-nvwa) zijn een aantal algemene uitgangspunten opgenomen, waaronder dat het ingeplande tijdstip bij benadering wordt gegeven. De NVWA houdt hiervoor een marge aan. Binnen deze marge betreft het een bedrijfsrisico, buiten deze marge is het risico voor de NVWA. Als een bedrijf schade lijdt door verwijtbaar handelen van de NVWA, kan zij hiervoor via de geëigende wegen een schadeclaim indienen bij de NVWA. Indien de klacht wordt erkend, wordt de klager de gelegenheid gegeven om bewijsstukken van de schade aan te leveren. De NVWA bepaalt dan de hoogte van de schade. Indien men het oneens blijft (met het afwijzen van de klacht of de hoogte van de vergoeding) kan een civiele procedure gestart worden.
Welke stappen gaat u op beide punten (afwijzing verzoek en ondernemingsrisico) ondernemen? En op welke wijze gaat u dit richting de sector rechtzetten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 t/m 8 en 11.
Bent u bereid de sector zo spoedig mogelijk te informeren en deze vragen voorafgaand aan het Algemeen Overleg NVWA op 1 december a.s. te beantwoorden?
Ja.
De vernietiging van kerken op Atjeh door de Indonesische politie onder druk van moslims |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van de berichtgeving over de vernietiging van meerdere kerken op Atjeh door de Indonesische politie onder druk van moslims?1 Hoe duidt u deze berichtgeving?
Ja.
Recent is door verschillende islamitische groeperingen geprotesteerd tegen een aantal kerken in Singkil (Atjeh), die zonder vergunning zou zijn gebouwd.
Op 12 oktober vond een bijeenkomst plaats tussen lokale autoriteiten en religieuze leiders. Er zouden geen christelijke leiders bij deze bijeenkomst aanwezig zijn geweest. Besloten werd dat tien christelijke kerken die zonder vergunning zouden zijn gebouwd moesten worden afgebroken.
Bij protesten die hierop volgden zijn twee protestantse en één katholieke kerk afgebrand en is één moslim door een geweerschot om het leven gekomen, vier anderen raakten gewond. Om de orde te herstellen zijn naar verluidt meer dan 1.000 politiefunctionarissen naar het gebied gezonden.
Op zondag 18 oktober heeft opnieuw overleg plaatsgevonden tussen verschillende religieuze leiders en de lokale politie. Daar waren wel christelijke leiders bij betrokken. Na dit overleg is overeengekomen dat dertien andere kerken zes maanden de tijd krijgen om aan de eisen voor een vergunning te voldoen. Onder auspiciën van de politie zijn op 19 oktober drie kerken vernietigd. De christelijke inwoners weigerden zelf hun kerken af te breken. Inmiddels zijn tien kerken afgebroken.
Is er inderdaad sprake van een toenemende islamitische druk ten aanzien van christelijke groeperingen en kerken, die zich uit in geweld en agressie? Welke trends neemt u waar en hoe kunt u deze verklaren? Welke ontwikkeling is hier in het bijzonder zichtbaar als het gaat om geloofsvrijheid?
In Atjeh is waarneembaar dat recent de druk van verschillende islamitische organisaties ten aanzien van de bouw van kerken is toegenomen. In andere delen van Indonesië lijkt het aantal incidenten tegen religieuze minderheden de afgelopen jaren stabiel gebleven.
Is de verwachting gegrond dat er nog veel meer kerken vernietigd zullen worden in deze regio? Zijn inderdaad duizenden christenen deze regio inmiddels ontvlucht?
Lokale autoriteiten zullen in overleg met religieuze leiders vaststellen of er meer kerkgebouwen vernietigd zullen worden.
Het is inderdaad zo dat naar schatting 2.500–8.000 christenen Singkil zijn ontvlucht richting Noord-Sumatra. Lokale autoriteiten in Pakpak Bharat en Central Tapanuli geven aan dat het merendeel van de evacuees zal terugkeren naar Singkil.
Op welke wijze reageren de Indonesische autoriteiten op dit islamitische geweld en deze intimidatie? Is dit overheidsoptreden adequaat in uw ogen? Wordt dit ook concreet zichtbaar in de arrestatie en berechting van daders?
President Joko Widodo heeft het geweld veroordeeld en opgeroepen tot kalmte en interreligieuze verdraagzaamheid. Minister van Binnenlandse Zaken Tjaho Kumolo heeft de autoriteiten in Atjeh opgeroepen tot religieuze tolerantie.
In Atjeh is een onderzoek ingesteld. Er zijn verdachten geïdentificeerd op verdenking van brandstichting. Twintig verdachten zijn opgepakt. Daarnaast is één christen gearresteerd op verdenking van betrokkenheid bij de dood van de moslim.
Minister voor Religie Lukman Haikm Saifuddin bezocht Atjeh op maandag 28 oktober. Hij sprak met lokale overheidsvertegenwoordigers en de lokale gemeenschap en riep op tot dialoog en het respecteren van elkaars geloof.
Bent u bereid, zo mogelijk in internationaal verband, om deze agressie te veroordelen en de Indonesische autoriteiten krachtig op te roepen om de religieuze minderheden in dit land te beschermen en hun veiligheid te garanderen?
Dit onderwerp zal in mijn eerstvolgend onderhoud met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken aan de orde worden gesteld. Ook zal Ambassade Jakarta hierover spreken met vertegenwoordigers van het Ministerie van Religie.
Het artikel ‘Air France-KLM-Topman komt Franse staat tegemoet’ |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Air France-KLM-Topman komt Franse staat tegemoet»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de berichten dat de leiding van Air France afziet van de eerder voorgenomen reorganisatieplannen?
Deze berichten zijn niet juist, zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Wat zijn de effecten van het terugdraaien van de reorganisatieplannen op de bedrijfsresultaten van Air France-KLM? Dreigen hierdoor ook in de komende jaren de aanhoudende verliezen bij Air France op KLM te worden afgewenteld?
De CEO van Air France KLM, de heer De Juniac, heeft aangegeven dat er in 2016 mogelijk alleen banen op vrijwillige basis zullen verdwijnen en mogelijk ontslagen daarna kunnen worden voorkomen wanneer de vakbonden alsnog akkoord gaan met alternatieve maatregelen om kosten te reduceren.
Er is dus geen sprake van het terugdraaien van plannen, maar is het streven om met een alternatieve invulling de doelstellingen te bereiken.
Vindt u het acceptabel dat het personeel van KLM wel verantwoordelijkheid neemt voor de noodzakelijke reorganisatie terwijl Air France personeel daar niet toe bereid is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De noodzaak om kosten te reduceren en de productiviteit te verhogen geldt voor de gehele groep Air France KLM. Zoals het antwoord op vraag 3 aangeeft heeft naast KLM ook Air France concrete doelstellingen voor kostenreductie en productiviteitsverhoging. Het management blijft in gesprek met vertegenwoordigers van het personeel om de hervormingen in te voeren.
Bent u van mening dat de inmenging van de Franse staat een rol speelt bij de besluitvorming in de top van Air France-KLM?
Air France-KLM is een privaat bedrijf, dat zijn eigen beslissingen neemt omtrent zijn bedrijfsactiviteiten in de board van Air France-KLM. Binnen deze board zijn verschillende stakeholders vertegenwoordigd, zoals Air France, KLM, de Franse staat en ook de Nederlandse staat, in de persoon van de heer De Hoop Scheffer als commissaris. Uiteraard staat het aandeelhouders vrij om hun mening te geven over het beleid van een onderneming.
Heeft u naar aanleiding van het uitstel van de reorganisatie bij Air France contact gezocht met uw Franse ambtsgenoten? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
Wij onderhouden contact met onze Franse ambtsgenoten over de ontwikkelingen bij Air France KLM. Beide regeringen vinden het van groot belang dat Air France KLM blijft werken aan een voortvarende invulling van het strategisch plan Perform 2020, waarbij verlaging van het kostenniveau een belangrijk aspect is.
Zou de Nederlandse staat ook een aandeel gelijk aan tenminste het Franse aandeel moeten krijgen in Air France-KLM om de positie van de Nederlandse belangen binnen de holding te versterken? Deelt u de mening dat het de hoogste tijd wordt hier nader onderzoek naar te doen? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover nader berichten?
De oorzaak van de situatie waarin Air France KLM zich bevindt is gelegen in de marktomstandigheden. Het kopen van aandelen in Air France-KLM is opportuun als het een bijdrage zou kunnen leveren aan het oplossen van de uitdagingen waarmee KLM zich geconfronteerd ziet en het noodzakelijk is voor het borgen van de Nederlandse publieke belangen. Hoewel we het voor de toekomst niet uitsluiten, is dat op dit moment niet aan de orde. Het bedrijf zal zelf maatregelen moeten nemen om zich aan te passen aan de gewijzigde marktomstandigheden. Door het kopen van aandelen worden de marktomstandigheden niet verbeterd.
Nederland heeft bovendien al ruime invloed op de publieke belangen die gemoeid zijn met KLM, te weten markttoegang en netwerkkwaliteit2. Als aandeelhouder van KLM, als vergunningverlener van onder andere de landingsrechten en de exploitatievergunning aan KLM, via het benoemingsrecht van een commissaris in Air France-KLM en via overleg met de directies van Air France-KLM en KLM en met de Franse staat. Verder zijn, zoals bekend, bij de fusie de zogenaamde staatsgaranties overeengekomen waarvan de kern is verlengd in 2010.
Welke gevolgen heeft het afzien van de plannen voor de reorganisatie binnen Air France voor de toekomst van de holding Air France-KLM?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 3.
Acht u, gelet op deze recente ontwikkelingen, de toekomst van KLM binnen deze holding nog levensvatbaar? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, vindt u dat de staat meer betrokken moet zijn bij het behouden van KLM, mede in het licht van de mainport- en hubfunctie van Schiphol?
De fusie tussen Air France en KLM in 2004 heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de huidige sterke positie van de mainport Schiphol en het uitgebreide netwerk van KLM. Belangrijk voor succesvolle voortzetting van de samenwerking tussen Air France en KLM binnen de onderneming Air France KLM is de verdere ontwikkeling van een toekomstbestendige strategie en voortvarende implementatie daarvan. Het kabinet houdt contact met de Franse regering en de top van Air France KLM en KLM over de verdere ontwikkeling van de onderneming.
Wat betreft de mainport- en hubfunctie van Schiphol, is het tevens van belang om optimale randvoorwaarden te scheppen. In dat kader kan worden gewezen op de komende actieagenda Schiphol 2016–2025 die begin 2016 aan de Kamer wordt gestuurd. De actieagenda adresseert vraagstukken die voor de korte en middellange termijn voor de mainport Schiphol en de Nederlandse luchtvaartsector aan de orde komen tegen de achtergrond van de grote uitdagingen waarvoor deze partijen staan door onder meer marktontwikkelingen en opkomende hubluchthavens elders in de wereld.
Chique buurten die worden ontzien bij de opvang van asielzoekers |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Chique buurt ontzien»?1
Ja
Begrijpt u dat juist asielopvang in volksbuurten – die statistisch al vaker kampen met armoede en criminaliteit – tot verzet en problemen zal leiden, zoals onlangs in het Rotterdamse Beverwaard?
Het COA heeft mij laten weten dat zij in de praktijk niet merkt dat het draagvlak voor de opvang van asielzoekers afhankelijk is van het welvaartsniveau van een buurt.
Bent u bereid, zolang u niet inzet op ENKEL opvang in de regio, gemeenten te adviseren opvang te realiseren in DIE buurten waar electorale steun bestaat voor het opvangbeleid? Zo nee, hoe gaat u volksbuurten ontzien?
Nee. Het COA maakt geen onderscheid als het gaat om het werven van opvanglocaties en adviseert gemeenten ook niet met betrekking tot buurten waar een opvanglocatie gerealiseerd wordt.
Bent u inmiddels bereid een maximumaantal asielzoekers te formuleren dat ons land aan kan, zeker in sociaal-cultureel opzicht?
Ook nadat een kraan is dichtgedraaid, moet er nog gedweild worden. Daarnaast heeft het dichtdraaien van een kraan alleen zin als de druk in de leiding erachter daardoor niet zo hoog wordt dat de leiding barst. Het kabinet wil daarom zowel vluchtelingen sober en fatsoenlijk bescherming bieden als in EU-verband maatregelen treffen om de instroom te beperken en de noodzaak tot vluchten weg te nemen. In deze inzet werken wij niet met vooraf gekozen aantallen.
Begrijpt u dat dweilen met de kraan open, in de asielkwestie, niet wordt opgelost door steeds een extra dweil te pakken, in de vorm van meer opvang, maar enkel door de kraan dicht te draaien?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in EU-verband het initiatief te nemen de Schengenakkoorden open te breken ten einde weer structurele grenscontroles mogelijk te maken?
Deze vraag is aan mij ook op 15 september jl. gesteld en heb ik met een brief aan uw Kamer op 9 oktober reeds beantwoord.
Het openbaar maken van het oordeel van de Chief Information Officer van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport én het openbaar maken van de verslagen van de stuurgroep Trekkingsrecht |
|
Mona Keijzer (CDA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag van 1 oktober jl. waar één van de nieuwsitems ging over het opvragen van stukken met betrekking tot het persoonsgebonden budget (pgb)-trekkingsrecht?1
Ja.
Klopt het dat aan u al een aantal keren gevraagd om het oordeel van de Chief Information Officer (CIO) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het ICT-systeem van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) naar de Kamer te sturen? Bent u daar nu, in het licht van de uitzending van EenVandaag, wel toe bereid? Zo nee, kunt u motiveren waarom niet aangezien de Algemene Rekenkamer wel inzage heeft gehad (en in zijn Verantwoordingsonderzoek naar dit oordeel verwijst)?
Op 28 april jl. is het CIO oordeel vertrouwelijk ter inzage bij uw Kamer gelegd.
Bent u bereid de verslagen van de stuurgroep Trekkingsrecht openbaar te maken? Zo nee, kunt u aangeven waarom u ervoor kiest deze verslagen alleen vertrouwelijk aan de Kamerleden te willen voorleggen?
Zoals al eerder toegelicht in de antwoorden op vragen van mevrouw Keijzer van 28 april 2015 (kenmerk: 2014 -2015, aanhangsel nr. 2090) is in het verkeer met uw Kamer staande praktijk geen stukken naar de Kamer te sturen met persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren en opvattingen van externe deelnemers aan overleggen die niet van te voren op hoogte zijn gesteld van eventuele openbaarmaking. Een ieder moet zich tijdens dergelijke overleggen vrij voelen om in alle vertrouwelijkheid standpunten te delen zonder daarop naderhand aangesproken te worden. De verslagen van de stuurgroep Trekkingsrechten heb ik op 28 april jl. vertrouwelijk ter inzage aan de Kamer aangeboden.
Kunt u bovengenoemde besluiten motiveren in lijn met het «Jaar van de transparantie»? Vindt u zelf dat deze antwoorden te verenigen zijn met het verbeteren van transparantie?
Het «jaar van de transparantie» richt zich op meer en betere informatie over de kwaliteit en kosten van de zorg. De keuze voor kwaliteit moet leidend en lonend zijn voor patiënten, zorgaanbieders en verzekeraars. Transparante keuze-informatie is daarvoor cruciaal. Maximale transparantie betracht ik ook bij de openbaarmaking van stukken, zij het met inachtneming van de grenzen die wet- en regelgeving hieraan stelt, ondermeer ter bescherming van de privacy.
Bent u van mening dat het onwenselijk is als de wettelijke termijnen van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) niet gevolgd worden?
Ja. Het is mijn streven om Wob-verzoeken binnen de wettelijke termijnen af te handelen. Dit is echter helaas niet altijd mogelijk. Zoals ik ook al heb aangegeven in mijn rapportage burgerbrieven VWS 2014 – aangeboden bij brief van 4 mei 2015 met kenmerk: 761238–136154-BPZ – wordt op ongeveer de helft van het aantal verzoeken die met een besluit worden afgehandeld, binnen de wettelijke termijnen gereageerd.
Voldoet u bij dit verzoek van EenVandaag aan de wettelijke termijnen van de WOB? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat u wel voldoen aan de wettelijke eisen?
Eenvandaag heeft een Wob-verzoek gedaan dat door mij is ontvangen op 8 mei 2015. Het Wob-besluit is genomen op 29 september 2015. Hiermee is de wettelijke termijn overschreden. Het is niet wenselijk dat dit plaatsvindt. Soms duurt besluitvorming langer dan voorzien, zo ook in dit geval. Dit kan liggen in de verschillende stappen die moeten worden genomen voordat tot besluitvorming kan worden overgegaan. Bij dit specifieke dossier heeft de besluitvorming tevens langer geduurd door de ambtelijke capaciteit in de zomerperiode. In de eerder genoemde rapportage heb ik aangegeven dat ik ernaar streef om de komende jaren meer verzoeken binnen de wettelijke termijnen af te handelen.
Het bericht dat meer dan 10.000 vluchtelingen vast komen te zitten in Servië en een tekort aan humanitaire hulp ontstaat in landen op de ‘Balkanroute’ |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Meer dan 10.000 vluchtelingen in Servië, zonder eten» (NOS, 19 oktober 2015) en «Tekort aan hulp in Balkan dreigt door domino-effect grensrestricties» (Volkskrant, 19 oktober 2015), naar aanleiding van het sluiten van de grens met Servië door Hongarije?
Ja.
Erkent u dat landen als Griekenland, Macedonië en Servië in grote problemen komen om de humanitaire voorzieningen voor vluchtelingen op peil te houden, door het sluiten van de grens door Hongarije en het beperken van de instroom tot 2.500 vluchtelingen per dag door Slovenië? Wat is uw reactie op de waarschuwing van VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR dat de hulpverlening tekort zal schieten nu de vluchtelingenstroom ineens wordt gestopt en dat er grote zorgen zijn over de humanitaire situatie, onder meer door de invallende winter?
De toestroom van migranten via de «Westelijke Balkanroute» vraagt extra inspanningen van deze landen. De afgelopen maanden is gebleken dat eenzijdige acties van landen langs deze route onvermijdelijke gevolgen hebben voor de overige landen langs deze route. De landen langs de Westelijke Balkanroute zijn op 25 oktober jl. samengekomen in Brussel en hebben afspraken gemaakt om de migratiestroom gezamenlijk aan te pakken. Algemene uitgangspunten zijn dat humanitaire tragedies voorkomen moeten worden, stromen in goede banen moeten worden geleid inclusief opvang, registratie en bescherming in landen langs deze route, en snelle terugkeer moet worden gerealiseerd van migranten die geen internationale bescherming behoeven naar hun landen van oorsprong.
Daarnaast werkt Griekenland samen met Europese Commissie, de Europese Agentschappen en de lidstaten, aan het inrichten van centra waar migranten die de EU binnenkomen, worden geregistreerd (hotspots). Zoals de Europese Commissie meermaals heeft beklemtoond, betekent dit ook dat er voldoende opvangplekken in Griekenland aanwezig moeten zijn. Daarom wordt door Griekenland ingezet op het creëren van 50.000 opvangplekken in Griekenland tegen het einde van dit jaar.
UNHCR ondersteunt verschillende Europese landen bij de registratie en opvang van vluchtelingen en heeft in zijn «Special Mediterranean Initiative»(SMI) begroot dat daarvoor in de tweede helft van 2.015 USD 29,9 miljoen nodig is. Op dit moment is van dat appeal 24% gedekt (UNHCR 15 oktober 2015).
Welke actie onderneemt u en welke actie onderneemt de Europese Unie op korte termijn voor landen als Macedonië en Servië? Hoeveel geld heeft de EU beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp in «doorreislanden» op de Balkanroute?1 Is dit voldoende om het gebrek aan voedsel, kleding, dekens en onderdak op korte termijn en voor de komende winter op te lossen?
We kunnen deze crisis alleen gezamenlijk oplossen. De lasten moeten daarbij eerlijk verdeeld worden. Solidariteit is tweerichtingsverkeer. Macedonië en Servië worden samen met alle landen op de «Westelijke Balkan-route» zeer nauw betrokken bij het zoeken naar een oplossing. Op 8 oktober was er in Luxemburg een speciale bijeenkomst van JBZ- en RBZ-ministers over deze problematiek. Daarnaast hebben elf Europese regeringsleiders en staatshoofden op uitnodiging van de voorzitter van de Europese Commissie, Jean Claude Juncker, op zondag 25 oktober de vluchtelingensituatie op de Westelijke Balkan besproken. Vanwege het aanstaand voorzitterschap van de EU was Staatssecretaris Dijkhoff namens Nederland aanwezig als waarnemer.
Tijdens deze bijeenkomst zijn concrete operationele afspraken gemaakt over de huidige vluchtelingenstromen en bijbehorende problematiek langs de Westelijke Balkanroute. In een Verklaring zijn afspraken neergelegd over structurele informatie-uitwisseling en effectieve samenwerking, beperking van secundaire bewegingen, ondersteuning van vluchtelingen en het bieden van (nood)opvang, gezamenlijke regulatie van migratiestromen, grensbeheer, aanpak van mensensmokkel en informatievoorziening aan vluchtelingen en migranten.
De Commissie heeft de afgelopen maanden ook additionele middelen ter beschikking gesteld aan deze landen om migranten te kunnen opvangen en begeleiden. Zo is er begin oktober EUR 7 mln. toegezegd voor humanitaire hulp in Macedonië en Servië. Die steun zal door humanitaire organisaties worden ingezet om in de eerste levensbehoeften van vluchtelingen te voorzien. Deze EUR 7 mln. komt bovenop een eerdere EU-bijdrage van EUR 1,74 mln. aan de nationale Rode Kruis-verenigingen in Macedonië en Servië.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2 schieten de huidige bijdragen aan UNHCR’s activiteiten in Europa tekort om de vluchtelingen van adequate opvang te voorzien. Nederland heeft dit jaar – naast de ongeoormerkte bijdrage aan UNHCR van EUR 33 miljoen- EUR 500.000 bijgedragen aan het «Special Mediterranean Initiative» en roept andere landen op ook een bijdrage te leveren. Zeker met het oog op de aankomende winter is dit een bron van grote zorg. Daarom is in de verklaring van de bijeenkomst van 25 oktober jl. ook afgesproken dat er 50.000 extra opvangplekken worden gecreëerd in Griekenland en nog eens 50.000 opvangplekken in de overige landen langs de route.
Bent u van mening dat de huidige vluchtelingenproblematiek vraagt om nauwere samenwerking met, en ondersteuning van, onder meer Macedonië en Servië? In hoeverre worden deze landen nu al betrokken bij de gemeenschappelijke Europese aanpak?
Zie antwoord vraag 3.
Welke concrete actie wordt vanuit de EU ondernomen richting lidstaten als Hongarije en Slovenië, nu zij treinen met vluchtelingen tegenhouden en vluchtelingen in Macedonië en Servië in grote problemen brengen? Bent u bereid om bij de EU aan te dringen op het ondersteunen van Slovenië om de doorstroom van vluchtelingen mogelijk te maken en opstoppingen te voorkomen?
Alle landen langs de Balkanroute bevinden zich in een moeilijke situatie. Daarom is een gezamenlijke aanpak van de migratiecrisis absoluut noodzakelijk. Nederland zet zich op diplomatiek niveau in om andere Europese lidstaten te bewegen hun verantwoordelijkheden in de migratiecrisis te nemen. Daarom wordt in EU-verband gewerkt aan gezamenlijke oplossingen en concrete actieplannen, onder andere in bijeenkomsten als op 8 en 25 oktober. Nederland zal zich sterk inzetten op de daadwerkelijke uitvoering van de gemaakte afspraken door alle betrokkenen. Daarnaast heeft Nederland 100 veldbedden en 10 lichttorens ter beschikking gesteld aan Slovenië, naar aanleiding van een oproep van Slovenië voor meer materialen om de opvang van de vele vluchtelingen beter te kunnen organiseren.
Welke rol spelen de zogenaamde «hotspots» in dit geheel? Is er überhaupt al sprake van een gemeenschappelijke Europese aanpak, al dan niet via de hotspots, om dit humanitaire probleem aan te pakken? Erkent u dat deze gemeenschappelijke aanpak op dit moment ernstig tekort schiet? Deelt u de conclusie dat de huidige vluchtelingencrisis vraagt om het instellen van Europese processing centers waarbij vluchtelingen en andere migranten aan de buitengrenzen worden opgevangen en worden verdeeld over de lidstaten, waarbij economische migranten versneld worden teruggestuurd?
In de Europese Migratieagenda van 13 mei jl. heeft de Europese Commissie een gemeenschappelijke Europese aanpak beschreven voor het beheersbaar houden van de migratiestromen. In deze mededeling benadert de Europese Commissie het migratievraagstuk in de volle breedte, zowel vanuit de interne als de externe dimensie en de samenhang daartussen. De blauwdruk voor een gemeenschappelijke Europese aanpak ligt er. Het is nu zaak om de maatregelen uit de Europese Migratieagenda gezamenlijk verder uit te voeren. Zo is de inrichting van goed functionerende «hotspots» belangrijk om uitvoering te kunnen geven aan de gemaakte afspraken over de tijdelijke herplaatsing van asielzoekers uit Italië en Griekenland, één van de maatregelen uit de Europese Migratieagenda. Migranten die de Europese Unie binnenkomen, moeten in de «hotspots» snel worden geïdentificeerd, inclusief de afname van vingerafdrukken. In die «hotspots» kan dan ook worden vastgesteld of een migrant in aanmerking komt voor herplaatsing of dat terugkeer naar het land van herkomst aan de orde is. Dit sluit aan bij de suggestie in uw laatste vraag. Zoals in de Kamerbrief van 8 september jl. is omschreven ziet Nederland deze tijdelijke herplaatsing slechts als een tussenfase. Structurele oplossingen zijn nodig. Daarom pleit Nederland steeds voor een billijke verdeling van álle asielaanvragen die worden ingediend in de EU volgens een bindende bijdrage per lidstaat, bepaald door een geschikte verdeelsleutel, rekening houdend met de absorptiecapaciteit van een land.
De afschaffing van de oldtimer vrijstelling |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Farshad Bashir (SP), Roland van Vliet (Van Vliet), Teun van Dijck (PVV), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u op 3 juli 2015 aan de Kamer schreef: «Met mijn brief van 14 april 2015 heb ik een realistische inschatting van de daadwerkelijke opbrengsten [van de afschaffing van de oldtimer vrijstelling] gegeven»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 14 april 2015 een schatting gaf van tussen de € 80 en € 146 miljoen als opbrengst van de oldtimermaatregel en u zich niet baseerde op de daadwerkelijk binnengekomen belastingopbrengsten?2
In de antwoorden op vragen gesteld op 8 mei jl. over de budgettaire opbrengst van de oldtimermaatregel heb ik geen vragen weggewuifd. In mijn brief over de oldtimermaatregel van 14 april jl. heb ik beschreven dat de budgettaire opbrengsten van de oldtimermaatregel zijn opgebouwd uit een tweetal effecten. Enerzijds betreft dit een opbrengst van niet meer vrijgestelde voertuigen, anderzijds een opbrengst als gevolg van een wijziging van het wagenpark. De geschatte opbrengst van niet meer vrijgestelde voertuigen bedraagt € 55 miljoen. Ik heb in mijn brief over de oldtimermaatregel slechts willen aangegeven dat, om de geraamde opbrengst van € 137 miljoen te halen, het tweede deel van de opbrengst, de vervangende auto’s, € 82 miljoen aan MRB zou moeten opbrengen. Om een inschatting te maken van de gerealiseerde opbrengst van de vervangende voertuigen is, aan de hand van macro-economische gegevens, gekeken naar de totale omvang van de MRB-plichtige voertuigen over de afgelopen jaren gecorrigeerd met de toename van het wagenpark. Bij het inschatten van de gerealiseerde opbrengst is vervolgens aangenomen dat een groot deel van deze extra groei het gevolg is van vervanging van eerder MRB-vrijgestelde oldtimers door MRB-plichtige personenvoertuigen. Uitgaande van een gemiddeld MRB-tarief en afhankelijk van de samenstelling van vervangende auto’s ligt het geschatte budgettaire effect van deze vervanging tussen € 25 miljoen en € 91 miljoen. De geraamde opbrengst van € 82 miljoen ligt binnen deze bandbreedte. Zoals ik heb aangegeven tijdens het notaoverleg op 12 oktober jl. heb ik de neiging om de raming van Stichting Autobelangen meer te omarmen dan de raming die in de brief van 14 april 2015 gemaakt is.
Herinnert u zich de vele kritische vragen van o.a. de leden van de fracties van het CDA, de SP en de PVV, die met onderbouwde berekeningen vroegen naar betere schattingen maar die weggewuifd werden in de antwoorden?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u in het notaoverleg op 12 oktober 2015 moest toegeven dat de opbrengst waarschijnlijk tussen de € 50 en € 60 miljoen is in 2015? Kunt u een onderbouwing geven van het verschil tussen de € 41 miljoen van de Stichting autobelangen en de wijze waarop u met een paar kleine posten aan € 60 miljoen komt?
In mijn brief «Budgettaire opbrengst oldtimermaatregel» van 14 april jl. heb ik aangegeven dat naast de € 41 miljoen er nog een opbrengst is die geschat wordt op € 5 miljoen van voertuigen uit het jaar 1987, waarvan niet de volledige gegevens beschikbaar waren. Daarnaast zijn er nog voertuigen, andere dan personenauto’s (met name motoren), die een opbrengst genereren van € 9 miljoen. In totaal leveren de voertuigen die voorheen vrijgesteld waren en in de nieuwe situatie motorrijtuigenbelasting zijn gaan betalen, een opbrengst van € 55 miljoen op. Uitgaande van een opbrengst van vervangende voertuigen die Stichting Autobelangen heeft berekend (€ 9 miljoen) zou de totale opbrengst op minimaal € 64 mln uitkomen. In het notaoverleg van 12 oktober heb ik daarom aangeven dat de totale opbrengst waarschijnlijk ergens tussen de € 60 miljoen en € 70 miljoen ligt.
Kunt u aangeven hoeveel LPG- en dieselauto’s op de laatst beschikbare peildatum (1 oktober 2015?) geschorst zijn?
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal LPG- en dieselpersonenauto’s en bestelauto’s particulieren op peildatum 21 oktober 2015, die voor het eerst in gebruik zijn genomen tussen 21 oktober 1975 en 1 januari 1988, dus die op 1 januari 2014 ouder waren dan 26 jaar maar nog niet de leeftijd van 40 jaar hadden bereikt. De bedragen aan MRB uit de tabel zijn de bedragen in mln. (€) die verschuldigd zijn als het volle tarief (exclusief opcenten) verschuldigd zou zijn.
Aantal LPG- en dieselpersonenauto’s en bestelauto’s particulieren die voor het eerst in gebruik zijn genomen tussen 21-10-1975 en 01-01-1988 (peildatum 21 oktober 2015)
aantal
MRB
aantal
MRB
aantal
MRB
aantal
MRB
voltarief
6.967
8,0
1.794
2,3
692
0,6
9.453
10,9
kwarttarief
4.788
10,3
378
0,8
419
0,7
5.585
11,8
vrijgesteld
56
0,1
13
0,0
15
0,0
84
0,1
Kunt u aangeven hoeveel LPG- en dieselauto’s op de laatst beschikbare peildatum (1 oktober 2015?) het volle tarief Motorrijtuigenbelasting betalen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat de kosten en de opbrengsten zouden zijn om diesel- en LPG-auto’s onder hetzelfde overgangsrecht te brengen als benzineauto’s per 1/1/2016 inclusief de berekeningen en de aannames?
Ik ga er vanuit dat gevraagd wordt naar het verruimen van het overgangsrecht naar oldtimers die rijden op diesel of LPG en op dit moment tussen 26 en 40 jaar oud zijn. Zoals blijkt uit bovenstaande gaat het om een totaal van 45.039 diesel- en LPG-auto’s. Er zijn op dit moment 29.917 diesel- en LPG-auto’s waarvan het kenteken is geschorst en 15.122 diesel- en LPG-auto’s waarvan het kenteken niet is geschorst.
Het voorzien in een overgangsregeling voor diesel- en LPG-auto’s heeft waarschijnlijk een grote aanzuigende werking, bestaande uit onder andere de volgende effecten:
Indien voor LPG- en dieselvoertuigen dezelfde overgangsregeling als voor benzinevoertuigen zou gaan gelden, zou dit leiden tot:
Hierbij is aangenomen dat voor de helft van de dieselvoertuigen en 10% van de LPG-voertuigen deze keuze wordt gemaakt. Ten aanzien van LPG-auto’s is slechts een percentage van 10% aangenomen omdat voor deze groep geldt dat er waarschijnlijk gelet op de mate van het gebruik heel bewust is gekozen voor het betalen van de MRB.
Aangenomen is dat ongeveer 50% van de huidige geschorste voertuigen ontschorst worden.
Hierbij is aangenomen dat ongeveer de helft van de dieselauto’s die de afgelopen 2 jaar geëxporteerd zijn, weer geïmporteerd worden. Ten aanzien van LGP-auto’s is slechts een percentage van 10% aangenomen. Dit, omdat heel bewust is gekozen voor export, terwijl de mogelijkheid bestond om de tank eruit te halen en als benzineauto van de overgangsregeling gebruik te maken.
Onder al deze aannames is zou de derving € 9 miljoen en de opbrengst € 3 miljoen bedragen, per saldo een derving van € 6 miljoen. De maatregel is per saldo budgettair neutraal bij een kwarttarief met een maximum van € 350.
Los van het voorgaande is het van belang dat de oldtimer-maatregel ook vanuit milieuoogpunt is getroffen. De inperking van de oldtimerregeling heeft geleid tot een forse afname van met name het aantal diesel- en LPG-oldtimers. De forse import van deze oldtimers is omgeslagen in een export. Dat heeft een positief effect op de luchtkwaliteit. Het alsnog invoeren van overgangsrecht voor diesel- en LPG-oldtimers zal zoals hiervoor gezegd een aanzuigende werking met zich brengen. Ook kunnen nu geschorste voertuigen ontschorst worden. Het betreft type oldtimers die degelijk en betrouwbaar zijn, en daarmee zeer geschikt voor veelvuldig gebruik. Deze auto’s leveren een belangrijke ongewenste bijdrage aan de emissies. Het invoeren van overgangsrecht voor LPG- en diesel oldtimers is om die reden niet verenigbaar met de milieudoelstelling die in het regeerakkoord is genoemd.
Kunt u aangeven tegen welk tarief het brengen van de diesel- en LGP-auto’s onder het overgangsrecht per 1/1/2016 kostendekkend zou zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen vóór 24 oktober 2015 beantwoorden, zodat uw antwoorden gebruikt kunnen worden voor de stemmingen over de moties en voor de eerste termijn van het wetgevingsoverleg over het Belastingplan?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat de Turkse premier Davutoglu mede namens zijn AK partij een brief heeft verstuurd naar Turkse Nederlanders over de Turkse verkiezingen van 1 november a.s. |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Turkse premier Davutoglu mede namens zijn AK Partij een verkiezingsbrief heeft gestuurd naar Turkse Nederlanders?1 2
Ik heb kennis genomen van de bedoelde berichten. Het ontplooien van politieke activiteiten in Nederland is geoorloofd, ook door buitenlandse partijen, indien daarbij de wettelijke grenzen niet worden overschreden. Of sprake is van een dergelijke overschrijding staat niet vast. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft een verzoek om inlichtingen uitgestuurd. Wij kunnen nu niets zeggen over de achtergrond van deze brief en wachten de uitkomst van het verzoek om inlichtingen door het CBP af.
Heeft u aanwijzingen dat er meer Turkse partijen zijn die adresgegevens van Turkse Nederlanders gebruiken voor hun campagne?
Nee, ik heb hiervoor geen aanwijzingen.
Op welke wijze is de Turkse premier aan de gegevens van Turkse Nederlanders gekomen? Zijn het Turkse consulaat, Diyanet of andere instanties en organisaties in Nederland hierbij betrokken geweest en waarom wel of niet? Is sprake van strijdigheid met Artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat de premier en de regeringspartij van Turkije toegang hebben tot gegevens van Nederlanders met een Turkse achtergrond en deze gebruiken voor verkiezingsdoeleinden? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u aanwijzingen dat Turkse regeringsvertegenwoordigers en/of politici van politieke partijen uit Turkije vaker persoonsgegevens van Nederlanders met een Turkse achtergrond gebruiken? Zo ja, hoe, wanneer en waarvoor? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Nee, ik beschik niet over dergelijke aanwijzingen. Aangezien het CBP momenteel bezig is met het vergaren van inlichtingen acht ik een onderzoek op dit moment niet zinvol.
Wat is uw reactie op het project «Jongeren Brug» zodat jongeren hun moederland beter leren kennen waar de Turkse premier Davutoglu in zijn brief aan refereert? Wat behelst dit project en wat is uw oordeel hierover?
Het programma Jeugd Bruggen is wereldwijd beschikbaar en bestaat sinds 2014. Het programma loopt via de Presidency for Turks Abroad and Related Communities en is bestemd voor jongeren van 16 tot en met 22 jaar die de Turkse nationaliteit bezitten en in het buitenland wonen. Ze kunnen via het programma naar Turkije reizen en kennismaken met de Turkse taal, geschiedenis, cultuur en beschaving. Dergelijke programma’s bestaan bijvoorbeeld met Duitsland, Nigeria en Pakistan. In Duitsland loopt het programma mede met financiële steun van het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken. In Nederland loopt dit programma voor zover bekend niet.
Acht u het wenselijk dat de Turkse regering steun geeft aan Nederlandse crèches en basisscholen die tweetalig onderwijs gaan uitvoeren zoals de Turkse premier Davutoglu in zijn brief belooft? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
Nee, dat is niet wenselijk. Het is echter niet nodig om extra stappen te nemen om dit te voorkomen. Het is in Nederland niet toegestaan om Turks als vak of voertaal in het primair onderwijs aan te bieden. De voertalen in het primair onderwijs zijn Nederlands en Fries. Engels, Duits en Frans kunnen als vreemde taal worden aangeboden. Vanaf 1 januari 2016 wordt het ook mogelijk deze drie talen voor maximaal 15% van de onderwijstijd als voertaal te gebruiken. Dit is nadrukkelijk niet bedoeld voor onderwijs in een vreemde moedertaal van leerlingen, zoals de Turkse premier met zijn voorstel beoogt.
Momenteel kan in de reguliere kinderopvang3 alleen de Nederlandse taal (of de Friese taal of een levende streektaal) als voertaal gebruikt worden. Er zijn wel uitzonderingen, bijvoorbeeld als specifieke omstandigheden om een andere voertaal vragen als gevolg van de herkomst van de kinderen (bijvoorbeeld een kinderdagverblijf voor kinderen van expats). Met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de mogelijkheid te komen tot meertalige buitenschoolse opvang (Kamerstukken 34 195) wordt het alleen mogelijk gemaakt om meertalige buitenschoolse opvang in de Engelse, Duitse, of Franse taal aan te bieden voor 50% van de opvangtijd.
Aan welke organisaties refereert de Turkse premier Davutoglu in zijn brief die de diensten van de Turkse overheid in het buitenland mogelijk moeten maken en opkomen voor de rechten van Turken in het buitenland?3
In de brief wordt met name verwezen naar het Presidency for Turks Abroad and Related Communitiesdat de belangen behartigt van Turkse burgers in het buitenland.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het AO Integratie op 29 oktober a.s.?
Ja.
Het bericht dat de gemeente Den Haag Wmo-indicaties stelt via een digitaal rekenprogramma. |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vond u het ook erg opvallend dat de gemeente Den Haag de (her)indicaties van zorgbehoevende mensen in een aantal gevallen bepaalt via een computer met een digitaal rekenprogramma?1
Ik heb kennisgenomen van de beantwoording van de schriftelijke vragen van de gemeenteraad van Den Haag met als kenmerk sv 2015.454 (http://www.denhaag.nl/home/bewoners/gemeente/document/Computer-berekent-thuiszorgbehoefte-SP.htm).
Waarom wordt in Den Haag de zorgvraag van mensen met een lichte zorgbehoefte berekend via een computersysteem en van mensen met een zwaardere zorgbehoefte niet?
Naar aanleiding van deze Kamervragen heb ik contact opgenomen met de gemeente Den Haag. Uit dit contact is mij het volgende gebleken.
Het college van B en W van Den Haag heeft er bij de inwerkingtreding van de Wmo 2015 in nauwe afstemming met de gemeenteraad en de cliëntenraad Dienst SZW Den Haag voor gekozen de enkelvoudige hulpvragen van cliënten voor hulp bij het huishouden en voor het gebruik van de taxibus vooralsnog te blijven afhandelen op de wijze die tot 1 januari 2015 voor hen gold. Deze werkwijze houdt in dat voor enkelvoudige aanvragen voor hulp bij het huishouden en voor het gebruik van de taxibus in principe een digitale aanvraagprocedure geldt. Door deze keuze was en is de gemeente Den Haag, aldus het college van B en W, in staat voor alle niet enkelvoudige aanvragen het in de Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek gedegen uit te voeren.
Is het niet zo dat de procedure voor de aanvraag van zorg in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor iedereen gelijk moet zijn waarbij er sprake dient te zijn van een persoonlijk gesprek, het «keukentafelgesprek»? Zo nee, waarom niet?
In de Wmo 2015 is in artikel 2.3.2 uitgebreid beschreven aan welke eisen het onderzoek moet voldoen dat volgt op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het is aan de gemeente om daar een goede invulling aan te geven in de concrete situaties. In veel gevallen zal dat het uitgebreid onderzoek betreffen met als onderdeel daarvan het persoonlijke contact. Het is echter niet uitgesloten dat bij enkelvoudige hulpvragen het onderzoek zich – met instemming van de aanvrager – kan beperken en dat een computerprogramma wordt ingezet bij de uitvoering van het in artikel 2.3.2 Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek.
De digitale aanvraagprocedure van enkelvoudige voorzieningen van de gemeente Den Haag voldoet op enkele onderdelen niet volledig aan de in de Wmo 2015 opgenomen eisen. Dit is voor het college van B en W aanleiding geweest om een traject te starten waarbij naar hun oordeel zeker is gesteld dat ook de digitale aanvraag van enkelvoudige voorzieningen in de nabije toekomst zal voldoen aan alle op basis van de Wmo 2015 gestelde eisen. Het college verwacht dat de nieuwe werkwijze in het eerste kwartaal van 2016 kan worden ingevoerd. Vooruitlopend op de invoering van deze nieuwe werkwijze zal het college wijzigingen op de website aanbrengen die ertoe zullen leiden dat de huidige werkwijze naar hun oordeel volledig gaat voldoen aan de Wmo 2015.
Kunt u aangeven welke andere gemeenten louter op basis van computerprogramma’s Wmo-(her)indicaties verrichten? Zo ja, welke gemeenten zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Er is landelijk geen inzicht in de wijze waarop gemeenten het onderzoek dat volgt op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de praktijk uitvoeren. Het is aan gemeenten om hier keuzes in te maken. De Wmo 2015 schrijft voor wie en wat bij het onderzoek betrokken moeten worden maar niet op welke wijze het onderzoek tot uitvoering dient te komen. Ook bestaat geen inzicht in de wijze waarop gemeenten onderzoeken of er aanleiding is een beslissing tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening te heroverwegen.
De gemeenteraad ziet erop toe dat het college van B en W bij de uitvoering van de Wmo 2015 conform de wettelijke regels handelt. Ik zie op grond van het nu door mij verkregen inzicht geen aanleiding daar nader onderzoek naar te doen.
Op welke wijze is de privacy van persoonsgegevens gewaarborgd in dit curieuze computerprogramma?
De gemeente Den Haag heeft naar aanleiding van het contact dat ik met hen heb gehad aangegeven dat bij de ontwikkeling en het gebruik van het computerprogramma veel aandacht is besteed aan het waarborgen van de privacy van burgers. Zo zijn de reguliere beveiligingsaspecten met betrekking tot privacy van toepassing op alle onderliggende applicaties (Digidos, Socrates, Suwinet). Deze applicaties hebben impactanalyses en penetratietesten ondergaan om passende maatregelen voor privacy in te richten. Dit alles is ondergebracht in het control statement.
Hoeveel en welke personen hebben toegang tot de gegevens in dit systeem? Welke functies en (zorg)opleiding hebben deze personen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Uit informatie van de gemeente Den Haag blijkt dat in totaal 60 medewerkers toegang hebben tot specifieke gegevens die vanuit het digitale rekenprogramma worden gegenereerd. Naast de Wmo- consulenten zijn dit ook afdelingen als klantenservice SZW (deze beantwoorden telefonische vragen van burgers over bijvoorbeeld de status) en de medewerkers van Bezwaar en Beroep.
Verder hebben er van de 60 medewerkers, 25 medewerkers de autorisatie om een voorziening te kunnen wijzigen of een andere voorziening te kunnen indiceren. Deze medewerkers hebben MBO/HBO werk- en denkniveau en hebben veelal een achtergrond vanuit de zorg.
Welke kosten zijn gemoeid met het computerprogramma dat de gemeente Den Haag hanteert?
Uit informatie van de gemeente Den Haag blijkt dat de terugkerende kosten van het computermodel per kwartaal € 19.799 bedragen. Dit betreft kosten voor onderhoud, ICT producten en software leverancier.
Worden er minder zorgprofessionals of Wmo-consulenten ingezet, omdat een computerprogramma volgens de gemeente Den Haag efficiënter is? Kunt u dit toelichten?
Uit informatie van de gemeente Den Haag blijkt dat door de inzet van het computerprogramma de administratieve belasting van de Wmo-consulent wordt verlicht. Hierdoor ontstond met name bij de invoering van de Wmo 2015 de naar het oordeel van het college van B en W noodzakelijke ruimte voor het voeren van gesprekken met cliënten die zich met een complexe hulpvraag bij de gemeente meldden. Er is aldus de gemeente Den Haag sprake van minder bureaucratie en meer middelen voor uitvoerende taken op het terrein van maatschappelijke ondersteuning.
Vindt u het berekenen van zorg via een computerprogramma getuigen van zorgvuldig onderzoek? Is dit in lijn met uw visie op de Wmo? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit de beantwoording van vraag 3 blijkt, voldoet de digitale aanvraagprocedure zoals de gemeente Den Haag die tot op dit moment heeft gehanteerd naar mijn mening niet op alle onderdelen aan de in de Wmo 2015 opgenomen eisen.
Bent u bereid in te grijpen en te zorgen dat dit computerprogramma in Den Haag wordt afgeschaft en alle personen met een zorgvraag persoonlijk geholpen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gebruik van een (ondersteunend) computerprogramma als onderdeel van de beoordeling van de behoefte van een cliënt aan maatschappelijke ondersteuning is op zich niet in strijd met de Wmo 2015. Uit de beantwoording van vraag 3 blijkt dat de gemeente Den Haag de nodige aanpassingen in de geldende procedure, onder andere door aanpassing van de website, aanbrengt waardoor de aanvraag van enkelvoudige voorzieningen naar het oordeel van het college ook in de structurele situatie zal voldoen aan alle op basis van de Wmo 2015 gestelde eisen. Derhalve is er voor mij geen reden om in te grijpen.
Campagnebrieven van de AK-partij aan Turkse Nederlanders |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turken in Nederland krijgen brief van AK-partij: stem op ons»?1
Ja.
Weet u wie de afzender is van deze brieven, die in Duitsland gefrankeerd en verstuurd lijken te zijn?
Ik heb kennis genomen van de bedoelde berichten. Voorop staat dat het ontplooien van politieke activiteiten in Nederland geoorloofd is, ook door buitenlandse partijen, indien daarbij de wettelijke grenzen niet worden overschreden. Of sprake is van een dergelijke overschrijding staat niet vast. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft een verzoek om inlichtingen uitgestuurd. Wij kunnen nu niets zeggen over de achtergrond van deze brief en wachten de uitkomst van het verzoek om inlichtingen door het CBP af.
Heeft u inzicht in de manier waarop deze organisatie een adresbestand heeft opgebouwd van Turkse Nederlanders? Zo ja, wat is de werkwijze geweest? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te (laten) doen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat er gegevens van Nederlandse overheidsorganisaties gebruikt zijn voor het opstellen van het adresbestand? Zo ja, hoe kunt u dit uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waarschijnlijk is het dat er gegevens van het consulaat-generaal van Turkije of de Islamitische stichting Nederland gebruikt zijn voor de opbouw van het adresbestand voor deze brief? Zouden deze organisaties, zonder geïnformeerde toestemming, persoonsgegevens door mogen geven aan een buitenlandse politieke partij?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u of het College bescherming persoonsgegevens (CBP) voor handhaving onderzoek doet naar de manier waarop de AK-partij deze adresgegevens verzameld heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Welk advies heeft u voor mensen, die ongewenst deze post hebben ontvangen, om bezwaar te maken tegen deze verspreiding van hun adresgegevens en dit ongedaan te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een buitenlandse politieke partij een directe brief stuurt aan Nederlandse inwoners, ook als ze daarmee nooit ingestemd hebben? Zo ja, welke stappen wilt u hiertegen nemen? Zo nee, waarom niet?
Een politieke oproep aan Turkse Nederlanders zoals de AKP-brief is in Nederlandse ogen ongepast en staat op gespannen voet met de Nederlandse integratiedoelstellingen. Geadresseerden worden ongevraagd aangesproken als Turkse onderdanen waarmee een vanzelfsprekende binding met Turkije en de AKP wordt verondersteld. Dit is niet de realiteit: de diversiteit binnen de Turks-Nederlandse gemeenschappen is groot; deze brief wordt door velen dan ook niet op prijs gesteld en als onwenselijke beïnvloeding gezien.
Het staat kiesgerechtigde Turkse Nederlanders vrij om deel te nemen aan het democratische proces in Turkije. Voorwaarde is echter wel dat dit gebeurt op basis van transparantie en vrijwilligheid. Ik heb begrip voor Turkse Nederlanders die deze actie veroordelen. De zorgen over hoe de AKP toegang heeft gekregen tot de adressen van vele Turkse Nederlanders vind ik zeer legitiem. Ik zal daarom navraag doen bij mijn Belgische en Duitse collega naar ervaringen daar. Daarnaast wacht ik de uitkomst van het verzoek om inlichtingen door het CBP af.
Het opnieuw sluiten van verzorgingshuizen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo verdrietig dat de 88-jarige mevrouw S. gedwongen moet verhuizen en weggehaald wordt uit haar vertrouwde omgeving en netwerk, omdat het verzorgingshuis Olde Heem in Kloosterburen waar ze verblijft gaat sluiten?1
Schaamt u zich niet als u het verhaal leest over mevrouw S. die samen met vele 80- en 90-jarige ouderen gedwongen moeten verhuizen, simpelweg omdat u uw bezuinigingsplaatje moet halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waarom keurt u het goed dat mensen gedwongen verhuisd worden naar een andere omgeving, waar zij vaak hun vertrouwde kennissen en familiekring kwijtraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Meent u serieus dat mevrouw S. en anderen geholpen zijn met een goed communicatietraject zoals u eerder heeft beweerd? 2
Deelt u de mening dat de samenleving een ereschuld heeft aan de ouderen die ons land hebben opgebouwd en dat zij recht hebben op een onbezorgde oude dag in hun eigen vertrouwde woonomgeving? Zo ja, gaat u uw beleid veranderen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in te grijpen en samen met Zonnehuisgroep Noord te kijken of de vier verzorgingshuizen die op de lijst staan om te gaan sluiten, opengehouden kunnen worden? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is gezien de vigerende verantwoordelijkheidsverdeling aan de Zonnehuisgroep Noord, het zorgkantoor, corporaties en gemeenten om tot een oplossing te komen.
Hoeveel signalen moeten u nog worden aangeleverd, voordat u uw rekenmachine aan de kant legt en eindelijk gaat zorgen dat u oudere mensen een menswaardig bestaan biedt in hun vertrouwde omgeving met goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel verzorgingshuizen zijn afgelopen jaar gesloten en hoeveel verzorgingshuizen worden komende tijd gesloten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom hecht u hier geen waarde aan?
Er wordt landelijk geen lijst bijgehouden van verzorgingshuizen die sluiten. Wat wel landelijk wordt geregistreerd zijn de indicaties (CIZ) voor de diverse zorgprofielen en de gerealiseerde productie en productieafspraken (NZa). Hierover heb ik u ook eerder bericht (onder andere TK 29 389, nr. 89).
De trend dat cliënten langer thuis blijven wonen is al langer zichtbaar. In 1980 woonden 150.000 ouderen in een verzorgingshuis, in 2010 waren dat er 84.000 terwijl het aantal 80-plussers in dezelfde periode meer dan verdubbeld is. Het aantal verpleeghuisplekken is in dezelfde periode gestegen van ongeveer 46.000 in 1980 tot 74.000 in 2010. Het onderscheid tussen verpleeg- en verzor-gingshuizen vervaagt steeds meer. In verzorgingshuizen worden steeds zwaardere cliënten geholpen. Het aantal cliënten met een licht ZZP (ZZP VV 1 t/m 3) neemt de komende jaren geleidelijk af, terwijl het aantal plekken dat bezet is met mensen met een hoog ZZP de komende jaren kan groeien met een tempo dat gelijke tred houdt met demografische factoren.
In reactie op bovenstaande langjarige trend kunnen verzorgingshuizen die een afnemende vraag van cliënten met een licht ZZP waarnemen, zich richten op de zwaardere cliëntenpopulatie of op basis van scheiden van wonen en zorg zich richten op cliënten uit de Wmo/Zvw. In de mate waarin dit lukt, behoeven verzorgingshuizen niet te sluiten. Anderzijds geldt dat, zoals in het antwoord op de vragen 1–5 en 7 is aangegeven, sluiting van verzorgingshuizen door renovatie of nieuwbouw van alle tijden is, dus ook los van extramuralisering. Een eenduidige en informatieve registratie van verzorgingshuizen die sluiten is op grond van het bovenstaande niet goed te maken.
De brede brugklas en het uitstellen van selectie in het voortgezet onderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Onderwijsstelsels vergeleken: leren, werken en burgerschap»1 en de berichtgeving naar aanleiding van de publicatie hiervan in Trouw2 en de Volkskrant3?
Ja.
Deelt u de zorgen over de in dit rapport beschreven conclusie dat kinderen met laagopgeleide ouders in het Nederlandse onderwijsstelsel vaker doorstromen naar lagere schooltypen dan kinderen met vergelijkbare prestaties, maar met hoogopgeleide ouders? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is ongewenst als de kansen van kinderen bepaald worden door de positie van hun ouders. Ik vind dit een belangrijk signaal en de Minister en ik volgen deze ontwikkeling zorgvuldig. Wij vinden het van belang dat iedere leerling zich optimaal kan ontplooien en het onderwijs is afgestemd op de mogelijkheden en behoeften van alle kinderen.
In het onderzoek wordt vooral gewezen op het belang van de objectieve eindtoets aan het eind van het basisonderwijs. Een dergelijk objectieve standaard zorgt er volgens de onderzoekers voor dat leerlingen in een schooltype terecht komen op basis van hun cognitieve prestaties, zonder dat niet-cognitieve factoren daarin een rol spelen. Recent is er een beleidswijziging geweest, waarbij de eindtoetsing in het basisonderwijs naar een later tijdstip is verschoven. Het gewicht van het advies van de school neemt daardoor toe. Dat lijkt de onderzoekers niet verstandig vanuit oogpunt van sociale gelijkheid.
Het primaire doel van deze wijziging is om iedere leerling zo te adviseren dat hij of zij terecht komt op een plek in het voortgezet onderwijs die het best past bij zijn of haar talenten, vaardigheden en capaciteiten. Het schooladvies gaat om meer dan alleen de eindtoetsscore op taal en rekenen. Het is gebaseerd op een meerjarig inzicht in de ontwikkeling van de leerling, waarin ook werkhouding, motivatie, sociaal-emotionele ontwikkeling of studievaardigheden een rol kunnen spelen. Daarom is dit advies in eerste instantie leidend voor de plaatsing. De eindtoetsscore speelt nog een belangrijke rol als second opinion. Als namelijk het eindtoetsadvies van een leerling ten minste een halve schoolsoort hoger ligt dan het oorspronkelijke schooladvies, moet de basisschool het schooladvies heroverwegen. De eerste inzichten uit de eindtoetsing 2015 laten zien dat dit voor ruim 6.200 leerlingen heeft geresulteerd in een bijgesteld advies.
Met deze combinatie van schooladvies en eindtoetsscore lijken de kansen van individuele leerlingen het beste gediend. De effecten van deze combinatie zijn onderwerp van uitvoerige monitoring in de periode 2015–2018.
Bovendien zullen de Minister en ik de motie Van Meenen (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 49) uitvoeren en de Onderwijsraad vragen te onderzoeken hoe we ons onderwijsbestel zo kunnen inrichten dat gelijke kansen, maatwerk, op- en doorstroom worden bevorderd. Hiermee kom ik ook tegemoet aan de motie Grashoff (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 76) die oproept consistent beleid te ontwikkelen op het waarborgen van de op- en doorstroom in het onderwijs, en waar mogelijk belemmeringen weg te nemen. In de beleidsreactie die zal volgen op het toekomstig advies van de Onderwijsraad zullen we breder ingaan op deze thematiek. Het rapport «Onderwijsstelsels vergeleken» en andere onderzoeken informeren uiteraard ons standpunt in onze reactie op dat advies.
Bent u van mening dat álle kinderen, ongeacht hun afkomst of het opleidingsniveau van hun ouders, zich ten volle moeten kunnen ontwikkelen en dat het onderwijsstelsel hiervoor nooit een belemmering mag vormen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat alle kinderen de kans moeten krijgen zich optimaal te ontplooien. Het onderwijs draagt in belangrijke mate bij aan emancipatie. De overheid heeft hierbij de verantwoordelijkheid om kwalitatief goed onderwijs aan te bieden aan alle leerlingen, ongeacht hun thuissituatie.
Het kabinet investeert fors in onderwijs, zodat de kwaliteit van het onderwijs aan alle leerlingen beter wordt. Het kabinet doet dat bijvoorbeeld door de extra investeringen in onderwijs en de afspraken in de akkoorden PO en VO die daarover zijn gemaakt. In mijn brief van 16 oktober 2015 heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van deze afspraken.4 Er is ook aandacht voor de brede ontwikkeling van kinderen, zoals door cultuureducatie of sport en bewegen.
Daarnaast is het belangrijk dat leerlingen voldoende kansen krijgen om op te klimmen. Om dit te bevorderen wordt onder andere de werking van het leerresultatenmodel van de inspectie per juni 2016 aangepast. Scholen die opstroom weten te realiseren, scoren positief op de indicator onderbouwrendement. Als een leerling met een dubbeladvies (bijvoorbeeld mavo/havo) het hogere niveau uiteindelijk niet haalt, is de score neutraal.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheden voor leerlingen in het huidige onderwijsstelsel om binnen het voortgezet onderwijs door te stromen naar een ander onderwijsniveau, wanneer in de loop van hun onderwijsloopbaan een ander niveau beter passend blijkt? Beschouwt u het huidige stelsel en de huidige onderwijspraktijk als voldoende adaptief en flexibel om maatwerk te leveren in elk van de vakken die door een leerling wordt gevolgd?
Binnen het huidige stelsel zijn voldoende mogelijkheden om tussentijds door te stromen naar een ander onderwijsniveau of om diploma’s te stapelen. Ook hebben scholen veel ruimte om maatwerk te leveren. Zo kunnen leerlingen sinds schooljaar 2007/2008 een vak op een hoger niveau of in het voorlaatste leerjaar afsluiten.
Sinds schooljaar 2015/2016 is het zelfs mogelijk om een vak in het voor-voorlaatste leerjaar af te sluiten. Ook de recente aanpassing van de Wet onderwijstijd biedt scholen veel ruimte om maatwerk te leveren.
Ik juich het bieden van maatwerk toe en ben bereid scholen daarvoor meer ruimte te geven indien nodig. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 zullen de Minister en ik, in uitvoering van de motie Van Meenen (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 49), de Onderwijsraad vragen te onderzoek te doen naar de inrichting van ons stelsel in relatie tot gelijke kansen, opstroom, doorstroom en maatwerk.
Scholen hebben al veel ruimte. Schoolleiders en leraren kunnen zich nog bewuster worden van de ruimte die de huidige wet- en regelgeving al biedt. De beslissing om te stapelen of door te stromen naar een ander onderwijsniveau is een beslissing die op de school zelf moet plaatsvinden, onder begeleiding van vakkundige leerkrachten en schoolleiders. Zij kunnen in de onderwijspraktijk flexibeler omgaan met onderwijsniveaus en leerjaren dan vaak wordt gedacht. In mijn brief over flexibilisering in het voortgezet onderwijs die ik uw Kamer heb toegezegd ga ik hier nader op in.
Wat is uw mening over de in dit rapport beschreven conclusie dat de ontwikkeling van burgerschap bij Nederlandse leerlingen achterblijft, omdat veel scholen ervoor kiezen de brugklas helemaal af te schaffen en de kinderen vanaf de start van het voortgezet onderwijs te scheiden op niveau?
Het rapport haalt een landenvergelijkend onderzoek aan waaruit blijkt dat in een groot aantal landen waar leerlingen tussen hun 14e en 19e jaar langer gescheiden zijn opgeleid, burgerschapsuitkomsten relatief gezien meer dalen. Tegelijkertijd wordt ook een longitudinaal onderzoek genoemd, waarin naar voren komt dat in Nederland verschillen tussen burgerschapscompetenties op 15-jarige leeftijd juist niet samenhangen met de niveauplaatsing van leerlingen in het vo.achterblijvende samenhangt met het afnemen van brede brugklassen, wordt dus niet ondersteund door het onderzoek. De geconstateerde verschillen in burgerschapscompetenties waren al aanwezig in groep acht van de basisschool.5
Ik vind het belangrijk dat het onderwijs een bijdrage levert aan de ontwikkeling van burgerschapscompetenties bij leerlingen. Burgerschapsonderwijs heeft daarom een grote plaats in de opdracht die ik heb verstrekt aan het Platform Onderwijs2032.
Eerder heb ik geconstateerd dat de burgerschapskennis en -competenties van onze leerlingen achterblijven en dat het burgerschapsonderwijs op scholen zich onvoldoende ontwikkelt. Daarom werk ik aan de versterking van het burgerschapsonderwijs. U bent hierover geïnformeerd in de brieven van 29 april en 1 juli 2015 (Kamerstukken 34 000-VIII nr. 93 en 27 923 nr. 208).
Deelt u de mening van onder andere onderzoeker Van de Werfhorst4 dat brede scholengemeenschappen moeten worden gestimuleerd? Zo ja, wat gaat u doen om dit te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Ongeveer 70 procent van alle leerlingen zit op een brede scholengemeenschap vbo tot en met vwo. Wanneer we ook kijken naar de scholengemeenschappen vmbo-t tot en met vwo, dan gaat het om 90 procent van alle leerlingen. Ongeveer vijf procent van alle leerlingen gaat naar een categorale school. Deze aantallen zijn sinds 2009 stabiel.7 Sommige leerlingen zijn goed op hun plek op een categorale school, voor andere is een scholengemeenschap de juiste keus. Ik vind de diversiteit die wij in Nederland ook op dit vlak kennen juist een verrijking. Ouders en leerlingen hebben zo de mogelijkheid om een school te kiezen die goed aansluit bij hun wensen. Ik zie daarom geen aanleiding om brede scholengemeenschappen te stimuleren.
Onderschrijft u het belang van een brede brugklas in het voortgezet onderwijs en het uitstellen van het selectiemoment voor een specifiek schooltype, om álle kinderen de kans te geven zich ten volle te kunnen ontwikkelen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik onderschrijf het belang van brede brugklassen. Voor sommige leerlingen is het goed om het selectiemoment wat uit te stellen. Bij de reactie op het Onderwijsverslag 2013–2014 hebben de Minister en ik daarom scholen opgeroepen in het belang van leerlingen brede brugklassen te blijven aanbieden.8
Daarom zal ik ook de motie Grashoff uitvoeren (Kamerstuk 34 300 VII, nr. 58) die oproept om vo-scholen te stimuleren brede brugklassen te behouden. Ik zal uw Kamer voor 1 maart 2016 informeren over de maatregelen die ik neem.
Wel hecht ik er aan om te benadrukken dat de brede brugklas niet voor alle leerlingen de beste oplossing hoeft te zijn. Sommige leerlingen zijn juist gebaat bij een gerichte keuze. Het is voor cognitief begaafde leerlingen vaak een opluchting als zij in een klas geplaatst worden met leerlingen van hetzelfde niveau. Zo zijn ook leerlingen die vmbo beroepsgericht kiezen vaak heel blij dat het onderwijs beter aansluit bij hun interesses en talenten.
Ook het beeld dat de brede brugklas zou verdwijnen, verdient bijstelling. Op dit moment wordt 60 procent van de leerlingen geplaatst in een brede of dakpansgewijze brugklas. Scholen zetten bovendien steeds meer in op differentiatie in de klas, zodat talentvolle leerlingen uitgedaagd kunnen worden op hun niveau en ook vanuit een homogene brugklas kunnen opstromen naar een hoger niveau. Vakkundige leerkrachten en schoolleiders kunnen het beste inschatten welke vorm het beste aansluit bij leerlingen. Zij kennen hun leerlingpopulatie en richten op basis daarvan de onderbouwperiode van hun school in.