Het bericht dat milieuzones in steden worden tegengewerkt |
|
Duco Hoogland (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schultz werkt milieuzones in steden tegen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving?
Zoals ook in het bericht is aangegeven is geen sprake van tegenwerking. Op 3 maart 2015 heeft de Raad van State advies uitgebracht. Dit advies gaf aanleiding tot diepgaand beraad. De planning was erop gericht dat het aangepaste RVV 1990 per 1 januari 2016 in werking zou treden. Op 17 december heeft uw Kamer de motie Visser (VVD) (Kamerstuk 34 300 XII, nr. 64) aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om de grondslag voor gemeentelijke milieuzones ten behoeve van personenauto’s op te heffen. Om uitvoering te geven aan de motie Visser zal uit de voorgenomen wijziging het voorstel tot uitbreiding van het milieuzonebord naar personenauto’s worden geschrapt.
Deelt u de mening dat de beslissingsruimte van gemeenten om een milieuzone in te stellen, onder meer om schonere lucht te bewerkstelligen, niet op oneigenlijke gronden door de rijksoverheid ingeperkt mag worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente is en blijft verantwoordelijk voor het treffen van lokale maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en kan daarbij overgaan tot het instellen van een milieuzone. Bij de besluitvorming worden proportionaliteit en draagvlak meegewogen.
Kunt u de Kamer toezeggen dat de gevraagde borden en andere benodigdheden op tijd geleverd zullen worden aan gemeenten om de milieuzones zoals gepland te kunnen openen? Zo nee, waarom niet?
De planning was erop gericht dat het aangepaste RVV 1990 per 1 januari 2016 in werking zou treden. Om uitvoering te geven aan de motie Visser zal uit de voorgenomen wijziging het voorstel tot uitbreiding van het milieuzonebord naar personenauto’s worden geschrapt.
Hoe wilt u er voor zorgen dat automobilisten makkelijker dan nu het geval is weet kunnen hebben van welke zones ze wel en niet mogen betreden?
Het toegangsregime van milieuzones is een lokale afweging die tussen gemeenten kunnen verschillen. Het is dan ook in eerste instantie de verantwoordelijkheid van gemeenten om hierover zorgvuldig te communiceren. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om dit vanuit het Rijk te doen.
Is er Nederlands onderzoek naar systemen die dit vergemakkelijken? Zo ja, zijn hierbij ook goede voorbeelden betrokken zoals het Duitse systeem, waar gewerkt wordt met milieustickers2, of de kentekenpalen zoals de stad Rotterdam hiervoor gebruikt? Zo nee, kunt u hier een dergelijk onderzoek naar (laten) verrichten?3
In het verleden is ervoor gekozen om niet aan te sluiten bij het Duitse systeem, omdat in Nederland slechts in een zeer beperkt aantal steden een milieuzone geldt en het Duitse systeem grotere administratieve lasten en kosten met zich brengt voor zowel burgers als bedrijfsleven. Ik zie geen aanleiding om hier onderzoek naar te verrichten.
Kinderarbeid bij goudwinning voor de elektronicasector |
|
Roelof van Laar (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het rapport «Gold from Children’s Hands – Use of child-mined gold by the electronics sector» van SOMO dat gemaakt is in opdracht van de coalitie Stop Kinderarbeid?
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat volgens de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) minstens 1 miljoen kinderen wereldwijd in de mijnbouw werken, dat het in Mali om circa 200.000 kinderen in de goudmijnbouw gaat en dat het aantal kindarbeiders in de goudmijnbouw in Mali en andere landen aanzienlijk groeit? Wat bent u van plan te doen tegen deze misstanden?
Dit vind ik een zeer zorgelijk gegeven. Het probleem van kinderarbeid is breder dan alleen de (goud)mijnbouwsector. Volgens de meest recente cijfers van de ILO (2013) zijn er wereldwijd nog steeds 168 miljoen kinderen bij betrokken1. De inzet van het kabinet tegen kinderarbeid is verwoord in de recente kamerbrieven naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Van Laar (Kamerstuk 33 963 nrs. 5 en 7).
Stemt u in met de aanbeveling van het rapport om de verantwoordelijkheid van de elektronicasector voor het bestrijden van kinderarbeid uit te breiden naar landen die goud exporteren dat bij de vervaardiging van producten als mobiele telefoons, laptops en computers wordt gebruikt, naast «conflict-affected areas»? Hoe bent u van plan dit te bevorderen?
Stemt u ook in met de aanbeveling dat de inspanningen voor due diligence door bedrijven bij conflictmineralen versterkt moeten worden, dat smelterijen daarin een actieve rol moeten spelen, dat kinderarbeid en andere arbeidsrechten moeten worden opgenomen in het «conflict free smelters program» en dat daarbij de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas moet worden toegepast? Hoe bent u van plan dit te bevorderen?
De inzet voor conflictvrije mineralen heeft tot de ontwikkeling van verschillende initiatieven geleid, zoals het Conflict Free Smelters Program (CFSP). Ik ben bereid om dit onderwerp in gesprekken met de leden van het CFSP op te brengen en hen te vragen hoe zij omgaan met kinderarbeid en of zij meerwaarde zien in het verbreden van CFSP en kinderarbeid middels dit initiatief aan te pakken. Dat kinderarbeid niet uitgebreid terugkomt in CFSP, wil niet zeggen dat CFSP-leden individueel of binnen andere initiatieven niets tegen kinderarbeid doen.
Bent u van plan om zowel individuele bedrijven als bedrijven in georganiseerd verband aan te spreken op de noodzaak om kinderarbeid in de goudmijnbouw te bestrijden, meer openheid te geven over de herkomst van het goud en andere grondstoffen en mee te werken aan lokale oplossingen die kinderen naar school helpen?
In het traject om te komen tot een IMVO-convenant voor de goudsector is het ministerie in nauw overleg met onder meer enkele bedrijven uit de elektronicasector. Deze bedrijven zijn zich bewust van de uitdagingen op onder meer het gebied van kinderarbeid en hebben toegezegd mogelijke stappen om tot verbetering te komen te gaan inventariseren. Deze stappen worden vastgelegd in het IMVO-sectorconvenant Goud, dat voor de zomer 2016 getekend zou moeten zijn. De genoemde transparantie, het vergroten van keteninzicht en wat partijen gezamenlijk kunnen doen aan het verbeteren van lokale omstandigheden zijn zeker onderwerp van gesprek tussen betrokkenen.
Bent u bereid om in het kader van het EU-voorzitterschap een actieve rol te spelen in het betrekken van andere EU-lidstaten bij het bestrijden van kinderarbeid? Bent u van plan om dit onderwerp op de door uw ministerie georganiseerde conferentie EU and Global Value Chains zowel plenair als in het desbetreffende panel aan de orde te stellen en de Europese Commissie en de lidstaten op te roepen tot gezamenlijke actie?
Ja. Nederland zet in op aanname van EU-Raadsconclusies over kinderarbeid tijdens het Nederlandse voorzitterschap. 2016 is hiervoor een logisch moment, omdat dit jaartal de deadline is die in The Hague Roadmap for Eliminating the Worst Forms of Child Labour is gesteld. Raadsconclusies zijn een goede manier om zowel andere EU-lidstaten als de EU-instellingen te betrekken bij de aanpak van kinderarbeid. De conclusies zouden onder andere kunnen dienen om best practicesuit te dragen, zoals het door Nederland ondersteunde programma voor Child Labour Free Zonesvan de Coalitie Stop Kinderarbeid.
De conferentie die in Amsterdam op 7 december 2015 wordt georganiseerd, richt zich op wat de EU kan doen – met name in haar handels- en ontwikkelingssamenwerkingbeleid – om mondiale waardeketens te verduurzamen. De ergste mensenrechten- en milieuschendingen vinden vooral in productielanden plaats. Kinderarbeid is hiervan een voorbeeld. De conferentie draagt praktijkvoorbeelden aan (zoals IMVO-sectorconvenanten en initiatieven om de private sector te ontwikkelen) die dergelijke mensenrechten- en milieuschendingen aanpakken in specifieke mondiale waardeketens. Als goede praktijkvoorbeelden van IMVO en private sector ontwikkeling naar EU niveau worden opgeschaald en worden gestimuleerd in (onder andere) het EU hulp- en handelsbeleid, zorgt dat voor een evenwichtiger speelveld voor koplopersbedrijven en meer invloed op de verduurzaming van mondiale waardeketens. Hiermee zijn mogelijke oplossingen voor misstanden in de keten, zoals kinderarbeid, onderdeel van de conferentie.
Bent u bereid met de Organisatie voor Economische Samenwerking in Europa (OESO) te bespreken of zij een grotere rol kan spelen bij het bestrijden van kinderarbeid via de haar ter beschikking staande middelen, programma’s en contacten?
De OESO maakt al veel werk van standaarden en hulpmiddelen voor bedrijven in de bestrijding van kinderarbeid. De verantwoordelijkheid van bedrijven om bij te dragen aan de uitbanning van kinderarbeid is onderdeel van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen2 en specifiek voor de delfstoffensector de OESO Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas.3 Hiermee biedt de OESO handvatten voor het bedrijfsleven om de ergste vormen van kinderarbeid in mijnbouw tegen te gaan. Nederland zal de OESO in een volgende bijeenkomst van de Working Party on Responsible Business Conductaanmoedigen dit waardevolle werk voort te zetten in de vorm van due diligence guidancevoor sectoren waarin kinderarbeid een probleem vormt.
Bent u bereid om in het kader van de ontwikkelingssamenwerking met partnerland Mali bij te dragen aan programma’s van maatschappelijke organisaties en/of de overheid om kinderarbeid in gebieden met goudmijnbouw terug te dringen en het onderwijs te verbeteren?
Het huidige Meerjarig Strategisch Plan (MJSP) voor Mali ligt vast tot en met 2017 en investeert in drie thematische sectoren: veiligheid en justitie, water en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Over de resultaten is uw Kamer vorige maand per brief geinformeerd (kst 33 625 nr. 183).
Naast de reguliere inzet op gebied van ontwikkelingssamenwerking in partnerland Mali besteedt Nederland aandacht aan het thema kinderarbeid. Vanuit het mensenrechtenfonds levert Nederland een bijdrage aan de bestrijding van kinderarbeid in de goudmijnbouwsector in Mali, namelijk via het programma Child Labour Free Zonesvan de Coalitie Stop Kinderarbeid.
Bent u van plan om over kinderarbeid en arbeidsomstandigheden bij de (artisanale) goudwinning ook het gesprek aan te gaan met de regeringen van andere landen waar veel kinderen in de goudmijnbouw werken zoals Burkina Faso, Ghana, Tanzania, de Democratische Republiek Congo, Soedan, Oeganda, Zimbabwe en Peru en zo mogelijk afspraken te maken over oplossingen en ondersteuning van programma’s?
Tijdens mijn bezoeken zal ik dit onderwerp zeker aandacht geven. Ook de ambassades zullen er in voorkomende gevallen over spreken met de autoriteiten. Waar mogelijk zal ik ook bijdragen aan oplossingen.
Gaat u zich inzetten om de onderhavige kwestie ook onderdeel te laten zijn van een mogelijk convenant met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) in de goudmijnbouw en de elektronicasector?
Ja. Branchevereniging Federatie Goud en Zilver (FGZ), individuele bedrijven (waaronder bedrijven uit de sieraden en juwelensector, de financiële sector, en de elektronicasector), maatschappelijke organisaties, de vakbeweging en de overheid verkennen momenteel wat de mogelijkheden zijn om een IMVO-convenant voor de goudsector af te sluiten.
Als belangrijke stap in het proces om tot dat convenant te komen zullen betrokken partijen naar verwachting op 4 december 2015 het zogenaamde «contourenconvenant Goud» ondertekenen. Ondertekenaars van dit contourenconvenant streven ernaar om voor de zomer van 2016 tot een IMVO-sectorconvenant Goud te komen dat voldoet aan het SER advies IMVO-convenanten en waarmee partijen in gezamenlijkheid afspraken maken over het oplossen van problemen in de goudketen.
Bent u bereid om in het nieuwe beleid voor duurzaam inkopen een actieve aanpak te eisen van kinderarbeid en slechte arbeidsomstandigheden bij de productie van goud en andere grondstoffen in de elektronicasector?
Het plan van aanpak maatschappelijk verantwoord inkopen dat op 11 september jl. aan de Tweede Kamer is aangeboden is gericht op de overheid. Een structurelere toepassing van de Internationale Sociale Voorwaarden bij de inkoop maakt onderdeel uit van het plan. Ik hoop dat dit plan zowel opdrachtgevers (overheid) als opdrachtnemers (bedrijfsleven) bewuster worden van de risico’s in (internationale) productieketens, zoals kinderarbeid en slechte arbeidsomstandigheden. Zo is bijvoorbeeld de MVO Risico Checker van MVO Nederland aangepast voor overheidsinkopers.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg IMVO van 3 december 2015 te beantwoorden?
Ja.
Het weigeren van een stageplaats vanwege de seksuele geaardheid |
|
Keklik Yücel (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Geen stage voor Bas, want hij heeft een vriend»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk en onacceptabel is dat iemand een stage geweigerd wordt vanwege de seksuele geaardheid?
Discriminatie is onacceptabel. Discriminatie en uitsluiting zijn verboden en een strafbaar feit. De beoordeling of in deze specifieke casus sprake is van discriminatie is aan het College voor de Rechten van de Mens (College) of de rechter. Ik roep iedereen die gediscrimineerd wordt dan ook op om aangifte bij de politie te doen en een klacht in te dienen bij het College. Discriminatie is niet alleen heel kwetsend, het is ook verboden. Door aangifte te doen en een klacht in te dienen wordt een duidelijke grens getrokken en kan een oordeel over deze zaak worden gegeven.
Kunt u toelichten hoe u deze vorm van (arbeidsmarkt)discriminatie door ondernemingen bestrijdt?
Het bestrijden van discriminatie vraagt niet alleen om een continue aandacht en een gezamenlijke aanpak, maar ook om tijd en een omslag in denken. Het kabinet heeft daarom in mei 2014 het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie2 gepresenteerd. Dit actieplan bevat 42 acties om discriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden. Acties die niet alleen door de rijksoverheid worden genomen, maar ook door werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties, gemeenten, politie en onderwijsinstellingen. Acties die zowel zien op de repressieve kant als op de preventieve kant. Hierdoor wordt zowel ingezet op het voorkomen van discriminatie door het creëren van meer bewustwording als op de bestrijding hiervan door discriminatie stevig aan te pakken wanneer dit zich voordoet.
Op 1 september 2015 is de Tweede Kamer door middel van de Voortgangsrapportage actieplan arbeidsmarktdiscriminatie geïnformeerd over de voortgang van dit actieplan3. In deze voortgangsrapportage is toegelicht dat de uitvoering van alle 42 maatregelen van het actieplan in volle gang is. Het enkel toezien op de uitvoering van deze maatregelen is echter niet voldoende. Het tegengaan en voorkomen van arbeidsmarktdiscriminatie vergt namelijk, zoals eerder al benoemd, een continue aandacht én inspanning. Om die reden zijn er in 2015 nog zes aanvullende acties aan het plan toegevoegd, waardoor het actieplan thans 48 acties omvat. Vijf van de 48 acties zijn specifiek gericht op het tegengaan van discriminatie van lesbiennes, homos, biseksuelen en transgenders (LHBT’s), waaronder het steunen van het initiatief van Workplace Pride om een benchmark te ontwikkelen die de voortgang van LHBT diversiteitsbeleid in bedrijven meet en het (indirect) financieren van campagnes en projecten met het specifieke doel om arbeidsmarktdiscriminatie van LHBT’s tegen te gaan.
In hoeverre is er vanuit de overheid ondersteuning voor iemand die vanwege de seksuele geaardheid een stageplaats of werk geweigerd wordt?
Iedereen die zich gediscrimineerd voelt, kan terecht bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV). Op grond van artikel 2, eerste lid, sub a, van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) hebben zij mede tot taak onafhankelijke bijstand te verlenen aan personen bij de afwikkeling van hun klachten over discriminatie.
Ook kan eenieder die zich gediscrimineerd voelt een klacht indienen bij het College, al dan niet bijgestaan door een ADV. Iedereen kan ook contact opnemen met het College met vragen over discriminatie of mensenrechten.
Kunt u voorbeelden geven van Nederlandse ondernemingen waar diversiteitsbeleid hoge prioriteit lijkt te hebben?
De Stichting van de Arbeid heeft op 2 juli 2015 het diversiteitscharter gepresenteerd. Het diversiteitscharter is een verzameling van organisaties die zich door ondertekening van het charter verplichten gelijke kansen en diversiteit in hun organisatie op een positieve wijze actief te bevorderen. De organisatie zegt daarmee toe concrete, zelf geformuleerde maatregelen te ondernemen die een evenwichtige personeelssamenstelling en een inclusieve bedrijfscultuur te bevorderen. Op 25 november 2015 hebben nog 21 nieuwe werkgevers het diversiteitscharter ondertekend. Daarmee telt het diversiteitscharter binnen vijf maanden al ruim 40 organisaties, zowel publiek als privaat, die actief werk maken van diversiteitsbeleid binnen de eigen organisatie. Een overzicht van de ondertekenaars is terug te vinden op www.diversiteitinbedrijf.nl.
Wat zijn volgens u de goede praktijkvoorbeelden voor ondernemingen met betrekking tot diversiteitsbeleid die kansrijk lijken?
In opdracht van mijn ministerie is het afgelopen jaar onderzoek gedaan naar internationale en nationale «best practices» specifiek op het vlak van het bevorderen van de culturele diversiteit. De resultaten van dit onderzoek bieden een schat aan informatie voor werkgevers over het stimuleren van culturele diversiteit binnen hun organisatie en kan hen, indien zij hierin willen investeren, in ondersteunen. Zo zijn in de resultaten onder meer voorbeelden opgenomen van de wijze waarop vijf organisaties good principles hebben vormgegeven.
De resultaten van het onderzoek zijn samen met de voortgangsrapportage actieplan arbeidsmarktdiscriminatie4 op 1 september jongstleden aan u aangeboden en zullen breed worden verspreid. Zo is het onderzoek onder meer aangeboden aan het diversiteitscharter voor plaatsing op hun website. In 2016 zal in overleg met werkgevers worden bezien welke aanvullende activiteiten in vervolg op dit onderzoek kunnen worden opgepakt.
Daarnaast draagt ook het diversiteitscharter bij aan de kennisdeling over goede praktijkvoorbeelden voor ondernemingen met betrekking tot diversiteitsbeleid. Het diversiteitscharter organiseert hiertoe meerdere malen per jaar kenniskringen en netwerkbijeenkomsten.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende buitenlandse multinationals een «Chief Diversity Officer» aanstellen om een cultuuromslag op het gebied van diversiteit te bewerkstelligen?2 Zo ja, wat vindt u van dit fenomeen en ziet u mogelijkheden om de «Chief Diversity Officer» ook in Nederland gemeengoed te laten worden?
De functie van «Chief Diversity Officer» die binnen een aantal organisaties in het leven is geroepen is mij bekend. De Chief Diversity Officer bewaakt als een inclusiestrateeg de inpassing van diversiteit binnen een organisatie. Alle initiatieven om diversiteit op de werkvloer te bevorderen hebben mijn waardering.
Dat geldt ook voor dit initiatief.
Een divers personeelsbestand kan een belangrijke bijdrage leveren aan het tegengaan van discriminatie op de werkvloer en is daarmee van grote waarde. Het diversiteitscharter dat door de Stichting van de Arbeid is opgericht en op 2 juli 2015 aan het publiek is gepresenteerd draagt hier op een concrete wijze aan bij. Zoals bij het antwoord bij vraag 5 al benoemd, verbinden organisaties die het diversiteitscharter ondertekenen zich aan de doelstelling om gelijke kansen en diversiteit in hun organisatie actief te bevorderen. Gestreefd wordt naar aansluiting van minimaal 150 organisaties bij het charter in de komende drie jaar, zodat ook binnen Nederland diversiteitsbeleid gemeengoed wordt.
Het bericht “Brabant Zorg sluit geen contract af met DSW en Menzis voor wijkverpleging in 2016” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Brabant Zorg sluit geen contract af met DSW en Menzis voor wijkverpleging in 2016» en zo ja, wat vindt u daarvan?1
Ik ken dit bericht. Daarnaast heb ik ook kennis genomen van de reactie van DSW en Menzis op dit bericht. In algemene zin is het jammer als twee partijen onderling niet tot een overeenstemming kunnen komen, in het belang van hun verzekerden. Het is aan partijen om hun eigen afwegingen te maken.
Wijken de maximale tarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) die volgend jaar voor wijkverpleging door zorgverzekeraars gehanteerd gaan worden af van die van dit jaar? Kunnen de verschillen inzichtelijk worden gemaakt?
De maximumtarieven die door de NZa zijn afgegeven voor zowel 2015 als 2016 zijn bekend. De tarieven voor 2016 zijn als gevolg van indexering naar beneden bijgesteld. Dit komt omdat de ontwikkeling van de kosten in 2015 lager is dan vooraf geraamd; daardoor zijn de tarieven voor 2016 ook neerwaarts bijgesteld. De tarieven zijn opgenomen in de tariefbeschikking Verpleging en Verzorging (voor 2015: TB-CU-7098–01 en voor 2016: TB-CU-7119–01).
Wat vindt u ervan dat BrabantZorg stelt dat de vergoeding van de verzekeraars niet toereikend is om cliënten goede zorg (hier wijkverpleging) te kunnen bieden?
In 2016 wordt de wijkverpleging door zorgverzekeraars ingekocht voor de eigen verzekerden en heeft elke zorgverzekeraar zijn eigen zorginkoopbeleid ingezet. Ik heb geen inzicht in de onderbouwing van het standpunt van BrabantZorg en vind het ook niet mijn taak daar een oordeel over te hebben. Ik constateer dat BrabantZorg met DSW en Menzis helaas niet tot een contract heeft kunnen komen. BrabantZorg heeft wel met andere verzekeraars contracten gesloten, net zoals DSW en Menzis ook met andere zorgaanbieders contracten hebben gesloten.
Wat is de consequentie hiervan voor verzekerden bij DSW en Menzis die gebruik maken/moeten maken van wijkverpleging?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Dat betekent dat een zorgverzekeraar voldoende zorg moet inkopen voor zijn verzekerden. Deze zorg moet bereikbaar zijn, tijdig geleverd kunnen worden en de kwaliteit dient op orde te zijn. Verzekerden van DSW en Menzis zijn dus altijd verzekerd van goede zorg.
BrabantZorg heeft haar klanten een brief gestuurd waarin wordt uitgelegd wat de gevolgen voor hen zijn. In deze brief worden de mogelijkheden geschetst om te zorgen dat de zorg die de klanten nodig hebben vergoed wordt via een zorgverzekeraar.
DSW heeft mij laten weten dat het feit dat BrabantZorg geen contract met DSW afsluit geen gevolgen heeft voor de zeven verzekerden van DSW. Deze verzekerden zijn door DSW gebeld om ze te informeren dat de zorg gecontinueerd kan worden. De verzekerden van DSW kunnen zorg van BrabantZorg ontvangen als niet-gecontracteerde zorgaanbieder. DSW zal de zorg van BrabantZorg aan haar verzekerden volledig vergoeden.
Menzis heeft mij laten weten dat zij in de regio waar BrabantZorg actief is voldoende zorgaanbieders gecontracteerd heeft voor wijkverpleging waar verzekerden terecht kunnen. Verzekerden die al gebruik maken van de diensten van BrabantZorg kunnen zorg blijven ontvangen van deze aanbieder tegen het restitutietarief. Daarnaast kunnen verzekerden vanuit Menzis bemiddeling ontvangen richting een andere gecontracteerde zorgaanbieder. Als verzekerden van Menzis toch gebruik willen maken van de zorg van BrabantZorg, dan zal hiervoor een vergoeding aan de verzekerde gegeven worden conform artikel 13 van de zorgverzekeringswet. Menzis houdt de ontwikkelingen in de wijkverpleging in deze regio nauwgezet in de gaten.
In de brief van 2 november 2015 «Halfjaarcijfers Wijkverpleging» staat een kopje met de «ontvangen en gedeclareerde zorg»; kunt u omschrijven wat hier precies mee bedoeld wordt? Zit hier ook persoonsgebonden budget (pgb) zorg in en niet gecontracteerde zorg?2
Met ontvangen en gedeclareerde zorg wordt bedoeld dat deze zorg geleverd is en dat deze ook al gedeclareerd is bij de zorgverzekeraar. Daarbij kan het gaan om zorg die gedeclareerd is door gecontracteerde of niet-gecontracteerde zorgaanbieders of om uitgaven PGB’s. Deze uitgaven zijn dus inmiddels bekend bij de zorgverzekeraars. Daarnaast hebben de zorgverzekeraars een schatting gemaakt van de kosten die naar verwachting nog gedeclareerd zullen worden, zowel over de eerste zes maanden als de laatste maanden van 2015.
Beschikt u inmiddels over meer definitieve cijfers wijkverpleging voor het eerste half jaar van 2015?
Onlangs zijn van het Zorginstituut geactualiseerde cijfers ontvangen, gebaseerd op opgaven van zorgverzekeraars. Deze opgaven betreffen de zorg die reeds gedeclareerd is over de eerste negen maanden van 2015 plus een door de verzekeraars gemaakte schatting van de kosten die nog gedeclareerd zullen worden.
(bedragen in € mln)
Opgave
Ontvangen en gedeclareerde zorg
Totaal te verwachten schadelast
O.b.v. de eerste zes maanden 2015
1.162,6
3.152,2
O.b.v. de eerste negen maanden 2015
2.003,9
3.211,8
NB Binnen het kader voor wijkverpleging worden ook uitgaven voor experimenten ketenzorg dementie gerekend. Deze worden nu geraamd op € 6,3 miljoen.
Aangezien het kader 2015 voor wijkverpleging € 3.167,3 miljoen bedraagt (zie VWS-begroting 2016, pagina 198), kan op basis van deze cijfers worden geconstateerd dat verzekeraars verwachten dat het kader met circa € 50 miljoen wordt overschreden. Het betreft echter nog steeds voorlopige cijfers. Pas in het voorjaar van 2016 zal meer zicht ontstaan op de daadwerkelijke realisatie van de uitgaven voor wijkverpleging in 2015.
Kunt u vervolgens de verschillen per regio uiteenzetten, het aantal uren Intensieve Kindzorg (IKZ), het aantal uren palliatieve zorg, pgb-declaraties en niet-gecontracteerde zorg en het aantal uren casemanager dementie? Zo nee, waarom kan dat niet, en hoe kunt u dan in de brief van 2 november 2015 aangeven dat er 15 miljoen euro beschikbare ruimte is?
Er bestaat alleen inzicht in de totale declaraties verpleging en verzorging. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar IKZ, casemanagement dementie en palliatieve zorg. Voor deze onderdelen worden uren verpleging en verzorging gedeclareerd. De declaraties zijn niet op vooraf bepaalde regio’s ingedeeld. De in de brief gemelde ruimte van € 15 miljoen is berekend door het verschil te nemen tussen het kader wijkverpleging 2015 in de VWS-begroting 2016 en de totaal te verwachten schadelast. Uit de nieuwe informatie in het antwoord op vraag 6 kunt u lezen dat er inmiddels geen sprake meer is van een verwachte onderschrijding, maar dat op grond van de nieuwe cijfers verwacht wordt dat het kader met circa € 50 miljoen wordt overschreden.
Hoe verklaart u het verschil met de Vektis-cijfers die 300 miljoen hoger zijn dan de cijfers in diezelfde brief?
De Vektis-cijfers en de opgave van het Zorginstituut verschillen omdat het peilmoment van het Zorginstituut verschilt van de Vektiscijfers. Ik heb meerdere keren aangegeven dat het lopende het jaar niet mogelijk is om conclusies te trekken op basis van voorlopige cijfers. Daarom ben ik ook uiterst voorzichtig met het interpreteren van de cijfers.
Aangezien het inmiddels november 2015 is, het vierde kwartaal van 2015, kan de Kamer de cijfers van het eerste half jaar 2015 inclusief het derde kwartaal ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De cijfers van het Zorginstituut tot en met het derde kwartaal zijn onlangs ontvangen en zijn in mijn reactie op bovenstaande vraag zes opgenomen.
Bent u van mening dat zorg zodanig contracteren en inkopen dat de zorgplicht ook geëffectueerd wordt ook betekent dat er een bepaalde mate van keuzevrijheid is? Bent u van mening dat mensen moeten kunnen kiezen uit meerdere, minstens twee, aanbieders? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden. Deze zorg moet tijdig geleverd kunnen worden, bereikbaar zijn en de kwaliteit moet op orde zijn. Voor verzekerden mag er geen hinderpaal zijn om zorg af te nemen bij de zorgaanbieder van zijn keuze. Zorgverzekeraars contracteren in de regel meerdere zorgaanbieders in elke regio om daarmee keuzemogelijkheden te bieden aan hun verzekerden.
Hoe zorgt u ervoor dat de zorgverzekeraars ook hun zorgplicht voor de wijkverpleging kunnen invullen?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden, dat geldt voor de wijkverpleging net als voor andere zorg. De NZa houdt hier toezicht op.
Hoe gaat u om met de werking van het Macrobeheersinstrument (MBI), indien de zorgverzekeraar niet in staat is om binnen het huidige budget zijn zorgplicht te vervullen?
De zorgplicht betekent dat iedereen die wijkverpleegkundige zorg nodig heeft, die ook krijgt. Aan de hand van de realisatiecijfers wordt gemonitord hoe het staat met de contractering en of de verwachte schadelast past binnen het kader voor de wijkverpleging. Op basis van de realisatiegegevens van 2015 wordt bekeken of er aanleiding is om het budgettaire kader voor de komende jaren te bespreken.
Voordat het MBI wordt ingezet zullen er verschillende stappen worden doorlopen. Als blijkt dat de som van de tarieven voor de betrokken prestaties over 2015 hoger is dan de vastgestelde grens, komt de toepassing van het MBI in beeld. Hiervoor moeten de realisatiecijfers definitief zijn.
Als eerste worden de oorzaken van de overschrijding geanalyseerd. Komt de overschrijding door een hogere zorgvraag, of zijn er andere oorzaken? Er zal bestuurlijk overleg plaatsvinden met alle partijen om te weten wat de oorzaken zijn voordat besluitvorming over het MBI zal plaatsvinden.
Wanneer geeft u duidelijkheid over de toepassing van het MBI en welk afwegingskader gebruikt u hiervoor?
Zie antwoord vraag 12.
De erbarmelijke situatie van olifant Carla bij Circus Renz Berlin |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Petitie: Doodzieke circusolifant Rhani overleden, help haar maatje Carla nu!»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van olifantenexperts zoals Dr. Marion E. Garaï van de Elephant Specialist Advisory Group, die stellen dat de twee olifanten, waarvan er nu een overleden is, onder slechte omstandigheden bij Circus Renz Berlin worden gehouden, waar ze op een natte vloer in hun eigen urine en uitwerpselen staan?
De Stichting PiepVandaag is op 9 november 2015 een internetpetitie gestart om olifant Carla van Circus Renz Berlin onder te brengen in een opvangcentrum. Op haar website meldt de Stichting PiepVandaag dat er verschillende overtredingen zouden zijn en de Stichting PiepVandaag heeft verklaringen van verschillende deskundigen gepubliceerd over de wijze waarop Carla bij het circus wordt gehouden. De NVWA heeft naar aanleiding van de petitie een inspectie uitgevoerd. De meldingen en de verklaringen zijn toegevoegd aan het inspectiedossier van de NVWA.
De inspectie is uitgevoerd op 14 december jl. door twee inspecteurs van de NVWA, onder wie een dierenarts. Deze inspecteurs zijn vergezeld door een externe dierenarts, die deskundigheid bezit op het gebied van olifanten.
Tijdens de inspectie zijn geen overtredingen van de Wet Dieren vastgesteld. Nu de NVWA geen overtredingen heeft vastgesteld, is er geen reden om de bewuste olifant in bewaring te nemen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat olifant Carla een verwaarloosde huid en teennagels heeft en dat haar ingezonken slapen tonen dat ze onder ernstige stress lijdt? Vindt u het toelaatbaar dat een van nature sociaal kuddedier het grootste deel van de tijd alleen in een tent staat? Deelt u de conclusie dat ze daarom zo snel mogelijk moet worden overgebracht naar een goede opvanglocatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met spoed de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) naar het circus te sturen om de olifant in beslag te laten nemen, op grond van de overtreding van artikel 2.1 eerste lid van de Wet Dieren, omdat de olifant littekens heeft waaruit blijkt dat zij met een olifantenhaak is verwond, wat dierenmishandeling en dus een misdrijf is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien het feit dat olifantenexperts concluderen dat de olifant te weinig bewegingsvrijheid heeft omdat ze regelmatig staat vastgeketend, wat een overtreding is van artikel 1.6 eerste en tweede lid van de Wet Dieren; dat de olifant littekens heeft als gevolg van het gebruik van de olifantenhaak, een overtreding van artikel 2.1 eerste lid van de Wet Dieren; en constaterende dat artikel 2.2 zesde lid van de Wet Dieren stelt dat ieder hulpbehoevend dier zorg dient te ontvangen; deelt u de conclusie dat de overheid de enige is die de olifant op dit moment kan helpen en dat niet ingrijpen betekent dat de overheid zich schuldig maakt aan overtreding van artikel 2.2 zesde lid van de Wet Dieren? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u zetten om de situatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw conclusie niet. Het betreft hier geen hulpbehoevend dier (Wet dieren, artikel 2.1, zesde lid). Zie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Hoe duidt u de trage gang van zaken rondom het handelen van de NVWA, die pas acht maanden nadat op 29 augustus 2013 door Wilde Dieren de Tent Uit aangifte was gedaan van mishandeling, verwaarlozing en onvoldoende zorg bij het Circus Renz Berlin is gaan kijken? Bent u bereid de NVWA nogmaals onderzoek te laten doen, deze keer vergezeld door een internationaal erkende olifantenexpert in plaats van een gewone veearts zonder gespecialiseerde kennis van olifanten?
Een zorgvuldige afhandeling van de aangifte heeft tijd genomen. De NVWA heeft besloten het circus het volgende jaar tijdens het begin van de nieuwe tournee te inspecteren. De NVWA heeft bij het betreffende circus op 8 april 2014 een inspectie uitgevoerd. De NVWA heeft bij deze inspectie twee dierenartsen, die werkzaam zijn voor dierentuinen, geconsulteerd. Tijdens deze inspectie zijn geen afwijkingen aangetroffen.
Voor het overige verwijs ik naar de antwoorden op vraag 2, 3 en 4.
Het artikel ‘Schiphol kan verder met uitbreiding’ |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Schiphol kan verder met uitbreiding»?1
Ja
Wat betekent het slopen van Vrachtgebouw 1 voor de ontwikkeling van het vrachtverkeer op Schiphol?
Schiphol en KLM hebben overeenstemming bereikt over de overdracht van een deel van Vrachtgebouw 1 door KLM aan Schiphol zodat de nieuw A-pier daar gerealiseerd kan worden.
Dit heeft geen effect op de ontwikkeling van het vrachtverkeer op Schiphol. Er is voldoende afhandelingscapaciteit aanwezig in de andere gebouwen van KLM en een aantal afhandelingsprocessen zal worden geïntegreerd. Daarnaast zijn er andere afhandelaren die gelijke capaciteit op Schiphol behouden.
Hoe schat u de ontwikkeling van het vrachtverkeer op Schiphol in met de reductie van de Martinair Cargovloot volgend jaar?
De plannen van Air France KLM / Martinair Cargo houden in dat er vanaf 2016 vrachtoperaties worden uitgevoerd met 6 vrachtvliegtuigen (2 Boeing 777F toestellen op Parijs en 4 Boeing 747–400 toestellen op Schiphol). De huidige 5 MD-11’s worden in 2015 en 2016 versneld uitgefaseerd. Daarnaast zullen naar verwachting ook de 15 pax/combitoestellen (op Schiphol) tot 2020 geleidelijk uitgefaseerd worden. Met de geplande vlootvernieuwing en introductie van een nieuwe generatie passagierstoestellen wordt echter weer meer vrachtcapaciteit toegevoegd en kan Air France KLM / Martinair Cargo ook op langere termijn haar positie behouden en versterken als belangrijke speler op de luchtvrachtmarkt. Daarnaast ontwikkelt het totale vrachtverkeer op Schiphol zich positief. Er opereren inmiddels 30 luchtvrachtmaatschappijen via Schiphol en het vrachtvolume op Schiphol is de afgelopen periode bijvoorbeeld meer toegenomen dan op Frankfurt en Londen Heathrow.
Welke waarde kent u toe aan het vrachtverkeer op Schiphol? Bent u van mening dat dit een essentieel onderdeel is van de mainportfunctie van Schiphol? Ziet u ook groeimogelijkheden op andere vliegvelden?
Het netwerk van luchtverbindingen op Schiphol is van groot belang voor onze economie en de positie van de mainport Schiphol. Luchtvracht heeft hierbij een grote rol aangezien dit een belangrijke bijdrage levert aan de optimalisatie van het netwerk van verbindingen door de lucht. Zo is het netwerk vanaf Schiphol van Air France/KLM gebaseerd op het vervoer van een combinatie van zowel passagiers als vracht op haar routes. Deze twee soorten vervoer van zowel Air France KLM als andere luchtvaartmaatschappijen die via Schiphol vracht en/of passagiers vervoeren helpen de positie van de mainport Schiphol te behouden en versterken.
De Actieagenda Schiphol 2016–2025 zal om deze reden ook mede gericht zijn op het belang van luchtvracht en logistiek voor de mainportfunctie van Schiphol.
Daarnaast vervult Maastricht een belangrijke functie in het faciliteren van vrachtvervoer. Daarom wordt voor de luchthaven Maastricht meer ruimte voorzien bij het verkrijgen van landingsrechten en het aantrekken van buitenlandse luchtvaartmaatschappijen. Met een aantal landen worden specifieke akkoorden voorzien om hier invulling aan te geven.
Hoe verhoudt het vrachtverkeer op Schiphol vanuit de mainportgedachte zich ten opzichte van het personenverkeer?
Het mainportbeleid is erop gericht om de schaarse milieucapaciteit op Schiphol zo veel mogelijk te benutten voor het vervoer dat het meeste bijdraagt aan de Nederlandse economie. Daarbij gaat het zowel om het personenvervoer als het vrachtvervoer. Bij het personenvervoer gaat het vooral om het in stand houden op Schiphol van een uitgebreid netwerk van verbindingen met belangrijke economische centra in de wereld. De luchtvrachtverbindingen en -activiteiten op en rond Schiphol zijn ook belangrijk voor de Nederlandse economie. De Actieagenda Schiphol 2016–2025 zal daarom aandacht besteden aan behoud en versterking van dit segment.
Het bericht dat één op de drie patiënten vorig jaar het voorgeschreven geneesmiddel niet heeft opgehaald |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Eén op de drie haalt apotheekrecept niet op»?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ken het bericht «Eén op de drie haalt apotheekrecept niet op». Dit bericht is gebaseerd op het rapport van het Nivel naar de aard en omvang van zorgmijden. Dit rapport en mijn reactie hierop heb ik op 28 oktober jl. naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 689, nr. 664). Ik heb in mijn reactie onder andere een opsomming gegeven van de acties die ik onderneem om het afzien van noodzakelijke zorg tegen te gaan.
Wilt u het rapport van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel), waar in het artikel naar verwezen wordt, voorzien van uw reactie naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel geld wordt er verspild door niet-opgehaalde medicijnen en ingeplande afspraken met medisch specialisten waarbij de patiënt niet komt opdagen?
Met betrekking tot de medisch specialistische zorg kan ik het volgende melden. In 2010 heeft het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) een inschatting gemaakt van de totale zorgkosten van no show. Uitgaande van een no show percentage van 5 à 10% kwamen zij op een bedrag van € 300 miljoen over alle sectoren. Het aandeel van ziekenhuiszorg hierbij is onbekend. Uit de «Voortgangsbrief kostenbewustzijn» van juni jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 624) blijkt dat de no show cijfers de afgelopen jaren zijn gedaald en aanzienlijk lager liggen dan de percentages die het iBMG heeft gebruikt in haar berekening. Zo ligt in algemene ziekenhuizen de no show op 2,7% en in UMC’s op 3,64%. Het is echter onduidelijk of deze percentages betrekking hebben op poliklinische bezoeken of klinische opnames. Daarom is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel geld verspild wordt doordat patiënten niet komen opdagen bij een afspraak met een medisch specialist.
Hoewel de precieze cijfers onbekend zijn, zetten (de koepels van) ziekenhuizen zich ervoor in om de no show terug te dringen. Zo hebben de Nederlandse vereniging van ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) begin 2014 een handreiking «Hoe om te gaan met No-Show binnen uw instelling» opgesteld en verspreid onder hun leden.
Het is niet mogelijk om het precieze bedrag te bepalen dat gemoeid is met niet-opgehaalde medicijnen. Het gros van de voorgeschreven middelen betreft geregistreerde medicatie (bron: SFK. Data en feiten 2015). Deze medicatie wordt, indien niet opgehaald door de patiënt, teruggeboekt in de voorraad en niet gedeclareerd bij de zorgverzekeraar. Omdat de medicatie de apotheek niet heeft verlaten, kan deze medicatie opnieuw worden verstrekt. Een uitzondering hierop zijn de magistrale bereidingen. Deze medicatie wordt specifiek voor de patiënt bereid en kan daardoor in de regel niet worden hergebruikt. Het NIVEL maakt in haar onderzoek geen onderscheid tussen geregistreerde en magistraal bereide medicatie. Daarom weten we niet hoeveel van de magistraal bereide geneesmiddelen niet wordt opgehaald en is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel geld wordt verspild door niet-opgehaalde medicijnen.
Wilt u een opsomming geven van de acties die u onderneemt om zorg mijden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het idee om apothekers de mogelijkheid te bieden een (symbolisch) bedrag voor gemaakte kosten wegens het niet afhalen van medicijnen in rekening te brengen (via zorgverzekeraars) bij cliënten die hun recept niet komen ophalen, om zo zorg mijden tegen te gaan?
In mijn brief van 28 oktober jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 664) beschrijf ik verschillende mogelijkheden om mijding van noodzakelijke zorg te voorkomen. Hierbij zie ik een rol voor zorgaanbieders weggelegd. In een goede behandelrelatie kunnen zorgaanbieders namelijk door het geven van goede voorlichting en uitleg eraan bijdragen dat mensen minder afzien van noodzakelijke zorg. Apothekers kunnen bijvoorbeeld vragen over geneesmiddelen beantwoorden en begeleiding geven bij een goed en veilig (langdurig) geneesmiddelgebruik.
Het in rekening brengen van een (symbolisch) bedrag bij het niet afhalen van medicijnen acht ik geen passend instrument om zorgmijding tegen te gaan. Naar verwachting leidt dit tot extra administratieve lasten en ook frustratie bij patiënten, omdat zij niet zullen begrijpen waarom ze een rekening krijgen. Patiënten hebben het geneesmiddel immers niet opgehaald en het geneesmiddel kan in het gros van de gevallen (zie mijn antwoord op vraag 3) aan een andere patiënt worden verstrekt. Ik verwacht dat het idee tot klachten van patiënten over apothekers en verzekeraars leidt zonder dat het daadwerkelijk een effectief instrument is om zorgmijding tegen te gaan.
Voorzorgsmaatregelen tegen een chemische en/of biologische terreuraanval |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Frankrijk is voorbereid op aanval met chemische wapens»?1
Ja.
Is ons land, in navolging van Frankrijk, voorbereid op een eventuele chemische en/of biologische terreuraanval?
Nederland heeft de afgelopen jaren een pakket maatregelen genomen ter voorbereiding op incidenten met chemisch, biologisch, radiologisch of nucleair (CBRN) materiaal. Als onderdeel van het Programma CBRN/E (2008–2013) zijn maatregelen genomen om de beveiliging te verbeteren van hoog-risico onderzoeksinstellingen die kunnen werken met dit materiaal.
Bij aanslagen met chemische of biologische agentia wordt in beginsel gebruik gemaakt van de reguliere structuren voor crisisbeheersing. Gezien de specifieke risico’s van deze stoffen zijn daarnaast aanvullende maatregelen getroffen. Zo bestaan speciale multidisciplinaire protocollen voor het omgaan met verdachte objecten en ontsmetting van slachtoffers. Ook is specialistische kennis en operationele capaciteit beschikbaar om de hulpdiensten 24/7 te ondersteunen; dit betreft onder meer de CBRN-responsunit van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (meten en monstername), de CBRN-responseenheid van Defensie (advies en assistentie, detectie identificatie en monitoring, ontsmetting) en het Landelijk Laboratorium Netwerk terreuraanslagen (analyse). Sinds eind 2014 kunnen operationele diensten (civiel en militair) oefenen, trainen en opleiden op het speciaal voor CBRN-incidenten ingerichte Nationaal Trainingscentrum CBRN in Vught. De DSI is zodanig uitgerust dat zij onder CBRN-omstandigheden volledig operationeel kan zijn.
Burgers worden via zowel de rijksoverheid (Crisis.nl en rijksoverheid.nl) als via de veiligheidsregio’s geïnformeerd over mogelijke risico’s in hun omgeving. Dit betreft ook gevaarlijke stoffen en terrorisme. Gekoppeld aan deze informatie zit een boodschap hoe gehandeld kan worden bij dergelijke situatie. Indien een dreiging acuut is, kunnen burgers door hun gemeente of veiligheidsregio via NL-Alert worden gealerteerd en van een concreet handelingsperspectief (wat te doen of te laten) worden voorzien.
In het geval van een grootschalig incident met biologische agentia treden de draaiboeken voor infectieziektebestrijding in werking. Dan is de coördinatie van en communicatie over de bestrijding in handen van het Centrum voor Infectieziektebestrijding. In de communicatie zal het centrum handelingsperspectieven communiceren voor de bevolking.
In hoeverre is de opdracht van de Franse regering om een tegengif tegen neurotoxische organofosfaten te produceren iets dat ook dient te gebeuren voor Nederland?
Atropine, een generiek tegengif tegen neurotoxische organofosfaten, is reeds beschikbaar in ziekenhuizen en op ambulances.
Op welke wijze is over dit onderwerp recent contact geweest met onze directe buurlanden, en ligt er een grensoverschrijdend plan klaar, zeker met het oog op biologische wapens?
Sinds 2013 is in Europa het besluit over grensoverschrijdende bedreigingen van kracht. Dit besluit versterkt de coördinatie bij de voorbereiding op bedreigingen voor de volksgezondheid, inclusief chemische en biologische agentia. Op basis van dit besluit vergaderen de lidstaten met elkaar in het gezondheidsbeveiligingscomité over problemen die meerdere lidstaten raken. Daarnaast worden meldingen doorgegeven via het Europese systeem voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen.
Als onderdeel van het Verdrag Biologische Wapens (BTWC), waarbij Nederland partij is, zijn ook afspraken gemaakt over het bieden van hulp aan statenpartijen bij calamiteiten. Deze afspraken betreffen ook eventuele pandemieën en uitbraken waarbij verdere verspreiding dreigt en snelle en effectieve hulp nodig is. Daarnaast zijn internationale organisaties als de Wereldgezondheidsorganisatie en de Voedsel- en Landbouworganisatie erop ingericht om snel assistentie te kunnen bieden bij incidenten waarbij biologische agentia zijn vrijgekomen. Ook in NAVO-verband wordt samengewerkt en informatie uitgewisseld over het voorkomen van en reageren op aanvallen met chemisch, biologisch, radiologisch of nucleair materiaal.
In hoeverre liggen er in Nederland draaiboeken klaar voor een eventuele aanval met bovengenoemde wapens, specifiek gericht op civiele doelen, en worden burgers – behalve via de rampenzender op het moment van de ramp – ook preventief geïnformeerd over hoe te handelen in zo'n situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ' Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat de grote verzekeraars nog niet kunnen zeggen met welke ziekenhuizen ze volgend jaar een contract hebben, terwijl de in het hoofdlijnenakkoord afgesproken deadline van 19 november 2015 inmiddels is verstreken?
In het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg is afgesproken dat zorgverzekeraars voor 19 november alle informatie over ingekochte zorg beschikbaar moeten stellen voor patiënten. Hierbij moet ook duidelijk worden welke zorg ze (nog) niet hebben ingekocht, zodat de patiënt een weloverwogen keuze kan maken voor een zorgverzekeraar. De NZa houdt hier toezicht op. De huidige situatie knelt in dat opzicht niet met het hoofdlijnenakkoord. De patiënt kan bij elke polis zien welk zorgaanbod onder zijn polis valt en waar nog geen zekerheid over is. Dat is cruciaal om te kunnen kiezen. Ik vind het tempo van contracteren teleurstellend en zal partijen vragen om hierop maatregelen te nemen.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor verzekerden, nu verzekeraars weliswaar hun polissen hebben bekend gemaakt, maar nog onduidelijk is welke ziekenhuizen onder de polis vallen?
Zorgverzekeraars zijn – conform de regelgeving van de NZa (Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) – verplicht hun verzekerden goed te informeren over contractering bij zorgpolissen. Deze regelgeving is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont. Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden informeren of er sprake is van gecontracteerde zorg. En zo ja, voor welke vormen van zorg en bij welke ziekenhuizen er sprake is van gecontracteerde zorg. Op basis van deze informatie kan de verzekerde besluiten te switchen naar een andere zorgverzekeraar. De NZa houdt toezicht op deze transparantie door de zorgverzekeraar.
Wanneer een zorgverzekeraar aangeeft met bepaalde aanbieders een contract te hebben mag de verzekerde daar vanuit gaan.
Welke oplossingen zijn er voor verzekerden als zij nu een polis afsluiten op basis van onvolledige keuze-informatie, en naderhand tot de conclusie komen dat zij een onjuiste verzekering hebben afgesloten? Kunt u deze oplossingen bij verzekeraars afdwingen op basis van uw bevoegdheden?
Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden informeren of er sprake is van gecontracteerde zorg. En zo ja, voor welke vormen van zorg en bij welke ziekenhuizen er sprake is van gecontracteerde zorg. Wanneer een zorgverzekeraar aangeeft met bepaalde aanbieders een contract te hebben mag de verzekerde daar vanuit gaan. In het geval dat de zorgverzekeraar aangeeft met een bepaalde aanbieder een contract te hebben en vervolgens in de loop van het jaar blijkt dat deze zorgaanbieder toch niet wordt gecontracteerd, mag de verzekerde ook na 1 januari zijn verzekering opzeggen en overstappen naar een andere zorgverzekeraar. Immers, de polisvoorwaarden op basis waarvan de verzekerde de zorgverzekeraar heeft gekozen, blijken dan niet te kloppen. Ook moet de genoten zorg van de verzekerde bij de betreffende zorgaanbieder worden vergoed door de zorgverzekeraar. Ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders tot het uiterste zullen gaan om het niet zo ver te laten komen.
Wat zijn volgens u de achterliggende redenen dat er dit jaar zoveel verzekeraars en ziekenhuizen nog niet klaar zijn met de contractering? Betreft het alleen administratieve problemen met de Diagnose Behandel Combinaties (DBC's), zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beweert, of zijn er meer oorzaken aan te wijzen, zoals een grotere belangentegenstelling tussen ziekenhuizen en verzekeraars en de vergoeding van dure medicijnen?
Uit verschillende berichtgeving en door navraag bij partijen heb ik vernomen dat er een aantal zaken is waardoor de contractering dit jaar stroef verloopt. Volgens partijen zijn onder andere de oplopende kosten van dure geneesmiddelen een knelpunt bij de contractering. Ik heb hier nog geen eenduidig beeld van. Ik heb daarnaast het beeld dat ook de datum van 19 november werkt als een drukmiddel in de onderhandelingen en dat partijen erg laat beginnen met deze onderhandelingen en veel contracten slechts voor 1 jaar worden gesloten, waardoor het proces ieder jaar opnieuw plaats moet vinden.
Jaarlijks wordt in het Bestuurlijk Overleg over het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg met partijen besproken hoe het met de contractering staat. Dit jaar vindt dit overleg in december plaats. Daarbij zal ook worden besproken wat de knelpunten zijn en welke verbeteringen er mogelijk zijn om tijdig tot contracten te komen.
Wanneer verwacht u dat de contracten tussen ziekenhuizen en verzekeraars wel rond zijn?
Ik weet niet wanneer de contracten tussen ziekenhuizen en verzekeraars rond zijn. Ik vind het van groot belang dat zij hun contractering snel afronden. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben er ook belang bij dat de contractering snel is afgerond. Uit navraag bij zorgverzekeraars blijkt, dat er nu iedere dag contracten bij komen.
Wat vindt u ervan dat de NZa nu al aangeeft dat ze niet gaat handhaven? Vindt u dat de NZa, mede gelet op de onvolledige keuze-informatie voor verzekerden, wel zou moeten handhaven?
Zorgverzekeraars moeten voor 19 november alle informatie over ingekochte zorg beschikbaar stellen voor de patiënten. Hierbij moet ook duidelijk worden welke zorg ze (nog) niet hebben ingekocht. Ik heb niet de indruk dat dit niet gebeurt. De NZa houdt hier zoals gezegd toezicht op. VWS heeft navraag gedaan bij de NZa en de NZa geeft aan dat zij hier zo nodig wel op handhaaft.
Welke beleidsmatige conclusies trekt u uit de nu ontstane situatie?
Ik concludeer dat dit jaar op 19 november een groot deel van de contractering voor 2016 nog niet is afgerond. Verzekerden moeten op basis van zoveel mogelijk informatie een weloverwogen keuze kunnen maken. Daarom vind ik het van belang dat verzekeraars en aanbieders hun contractering tijdig afronden.
Jaarlijks wordt in het Bestuurlijk Overleg over het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg met partijen besproken hoe het met de contractering staat. Daarbij wordt ook besproken welke verbeteringen mogelijk zijn in het systeem om tijdig tot contracten te komen. Ik zal partijen vragen maatregelen te nemen en ook nagaan wat de mogelijkheden verder zijn.
Bedrijven die streefcijfers voor topvrouwen niet halen |
|
Linda Voortman (GL), Rik Grashoff (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat er voldoende vooruitgang is geboekt ten aanzien van de doorstroom van vrouwen naar de top van het bedrijfsleven?1 Zo nee, kunt u nader toelichten waarom u afziet van uw eerdere voornemen, zoals meermaals geuit in de media, om bij onvoldoende vooruitgang een bindend vrouwenquotum in te stellen?
De monitoringcommissie constateert dat eind 2014 het aandeel vrouwen in raden van bestuur (rvb) en raden van commissarissen (rvc) is gestegen, maar dat de voortgang gering is. Ik vind het geringe aandeel van vrouwen in de top van de grote bedrijven een buitengewoon teleurstellend resultaat, dat geen recht doet aan het potentieel aan vrouwelijk talent. Tegelijk zie ik dat de Monitor commissie voorzichtig positief is over de beweging die vanaf begin 2015 is ingezet met de aanpak Vrouwen naar de Top van werkgeversvoorzitter Hans de Boer en mij. De commissie constateert dat er- hoewel de looptijd van de aanpak nog maar kort is – duidelijk sprake is van toenemende aandacht voor het onderwerp en stijgende bewustwording bij bedrijven. Ook ziet de Monitorcommissie stijgende dynamiek in de rvc rond m/v-benoemingen, betere benutting van ruimte die vacatures bieden om vrouwen te benoemen en meer beleid van de top 200 om m/v-diversiteit in de rvc te stimuleren.
De aanpak van het afgelopen jaar stemt mij hoopvol. Er is beweging gegenereerd, maar de tijd was te kort om het doel te bereiken. Dat maakt dat ik samen met de voorzitter van VNO-NCW maximaal wil inzetten op het stimuleren van zelfregulering en ik de aanpak Vrouwen naar de Top zal voortzetten en intensiveren.
Kunt u concreet aangegeven wat de consequenties zijn, indien blijkt dat op 31 december 2019 het streefcijfer van 20 procent niet is gehaald?
Ik heb meerdere malen gezegd dat als er onvoldoende resultaat is, ik dwingender maatregelen onontkoombaar acht. De beweging die is ingezet met de aanpak Vrouwen naar de Top vind ik echter positief. Ik zal dat strikt monitoren.
Ik zal voorjaar 2017 de balans opmaken om te bezien of we op de goede koers zitten voor 2019. In 2019 wil ik vervolgens conform de aanbeveling van de Monitoringcommissie wederom de balans opmaken.
Bent u bereid om, indien bedrijven niet in hun jaarverslag uitleggen waarom zij het streefcijfer van minimaal 30 procent vrouwen in de raad van bestuur en commissarissen niet halen, zoals de Wet Bestuur en Toezicht verplicht, een boete op te leggen? Zo nee, welke maatregelen bent u bereid te nemen om bedrijven zich aan de wet te laten houden?
Het is zeer ongewenst dat bedrijven zich niet houden aan de eisen in de Wbt. Ik verwacht dat de implementatie van de Europese richtlijn niet-financiële informatie en diversiteitsbeleid hier voor beursvennootschappen positief effect zal hebben. Deze richtlijn dient voor 16 december 2016 in Nederland te worden geïmplementeerd. De naleving in het VK ligt beduidend hoger dan in Nederland. Dit wordt eraan geweten dat deze EU richtlijn in het VK al is geïmplementeerd.
Ik zal het komende jaar samen met de werkgeversvoorzitter inzetten op verbetering van de naleving. Indien dit niet tot resultaat leidt, zal bij de evaluatie van de Wbt worden bezien of op dit punt sancties in de Wbt kunnen worden opgenomen.
Er zijn hierover ook contacten met de beroepsvereniging van accountants (NBA). Recent is er daarop op de website van de NBA een artikel geplaatst over het belang van goede naleving en is er via social media aandacht aan dit punt besteed.
Welke extra maatregelen verbindt u aan het advies van de commissie Monitoring om de publieke sector een voorbeeldfunctie op het gebied van genderdiversiteit te laten vervullen? Bent u bereid om, voorafgaand aan de evaluatie van de Wet Bestuur en Toezicht, de Kamer te informeren over de mogelijkheden van een wettelijk verankerd streefcijfer voor (semi)publiek-gefinancierde sector?
Ik onderschrijf dat het streefcijfer van 30 procent vrouwen aan de top uit de wbt ook in de (semi)publieke sector zou moeten gelden. Deze sectoren zitten daar overigens vaak al boven. De databank met Topvrouwen kan ook bij vacatures in de (semi) publieke sector geraadpleegd worden.
In de Kamerbrief over voortgang Vrouwen naar de Top heb ik aangegeven dat de beantwoording op de vraag of streefcijfers in de (semi)publiek-gefinancierde sector gewenst zijn en hoe hoog deze dan zouden moeten zijn, wordt betrokken bij de evaluatie van de Wet bestuur en toezicht (Wbt). Ik wil daar niet op vooruit lopen.
Het bericht dat er gevoelige informatie uit een gevangeniscel is gestolen |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gevoelige informatie uit gevangeniscel gestolen»?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ik ben bekend met dit bericht. De heer B. heeft echter een kort geding aangespannen tegen de staat ter zake de beweerdelijke ontvreemding van de processtukken. Om deze reden kan thans niet inhoudelijk op de zaak, die op maandag 25 januari 2016 zal dienen, worden ingegaan.
Is het u bekend dat de strafzaak van de heer B. een uiterst, ook politiek, gevoelige strafzaak betreft?
Ja.
Klopt het dat uiterst vertrouwelijke stukken uit de herzieningszaak van de heer B., die aan de rechter-commissaris en de advocaat-generaal bij de Hoge Raad zijn gestuurd, zijn meegenomen uit zijn cel en niet zijn geretourneerd? Zo ja, wat is de reden hiervoor?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze vertrouwelijke processtukken zijn meegenomen buiten de aanwezigheid van de heer B.? Is het u bekend dat dit niet is toegestaan? Zo ja, waarom is dit toch gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het reguliere gevangenispersoneel tijdens de doorzoeking buiten de gevangenis of het cellenblok moest wachten? Zo ja, waarom?
Ja, dit klopt. Cel-inspecties alsook spitacties maken onderdeel uit van de reguliere procesgang in penitentiaire inrichtingen (PI). Deze inspecties hebben tot doel de veiligheid in de inrichtingen handhaven. Om te voorkomen dat gedetineerden pogingen kunnen doen het personeel te beïnvloeden teneinde invloed te kunnen uitoefenen op de resultaten van een cel-inspectie, wordt «regulier» personeel niet rechtstreeks bij doorzoekingen betrokken. Hiervoor wordt in opdracht van de vestigingsdirecteur van de PI de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid (LBB) ingezet.
Wie is de opdrachtgever geweest van deze doorzoeking?
Zie antwoord vraag 5.
Wat was de functie van degene die de operationele leiding had tijdens de doorzoeking?
De operationele leiding van de doorzoeking was in handen van het afdelingshoofd van de LBB. De algehele leiding van de doorzoeking berustte bij de plaatsvervangende vestigingsdirecteur.
Het overtreden van regels van de farmaceutische industrie |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Recordboetes voor verboden reclame farmaceuten»?1
Ja.
Klopt het dat er vorig jaar 836.123 euro aan boetes aan de farmaceutische industrie is uitgedeeld?
In 2014 zijn tien boetes opgelegd voor overtredingen van de reclameregels. Het gaat om een totaalbedrag van 832.799 euro. Zeven boetes (totaal 719.243 euro) zijn opgelegd aan farmaceutische bedrijven en drie aan websitehouders (totaal 113.547 euro). Het ging om overtredingen als het maken van publieksreclame voor een receptgeneesmiddel, reclame voor niet-geregistreerde geneesmiddelen, verboden gunstbetoon en off-label reclame.
Is het u bekend welke overtredingen zijn geconstateerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat dit bedrag in 2014 zo veel hoger ligt dan andere jaren?
Het bedrag is afhankelijk van een aantal factoren. De doorlooptijden van individuele zaken vanaf de constatering van de overtreding tot het daadwerkelijk opleggen van de boete kan soms langer dan een jaar duren. Daarnaast is de hoogte van boetes afhankelijk van de zwaarte en ernst van de overtreding en de grootte van de onderneming.
Waarom komt deze informatie pas openbaar nadat er een WOB-verzoek is ingediend?
Maatregelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) worden niet actief openbaar gemaakt omdat daar geen wettelijke basis voor is. Het recent bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet voorziet in nieuwe stappen in het verbeteren van de naleving van normen door openbaarmaking van gegevens. Als deze wetswijziging is aangenomen en in werking kan treden zal de mogelijkheid voor actieve openbaarmaking van gegevens verder ingevuld worden door de IGZ.
Wilt u de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) verzoeken om jaarlijks te rapporteren over welke overtredingen er begaan zijn en hoeveel boetes er zijn opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe staat u tegenover het verplichten van farmaceutische bedrijven om actief meer openbaarheid te geven en bent u bereid hiertoe maatregelen te nemen?
Het wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet dat ik in antwoord op vragen 5 en 6 noemde, ziet toe op openbaarmaking van gegevens door de toezichthouder, dat vind ik in deze de geëigende route. In aanvulling daarop staat het bedrijven vrij om vrijwillig inzage te geven in de overtredingen die begaan zijn en welke boetes of waarschuwingen daarop volgden.
Hoeveel capaciteit (fte’s) heeft de IGZ en is dit genoeg capaciteit om in te zetten op de bestrijding van verboden reclamehandelingen of is deze, zoals het bovengenoemde artikel stelt, te beperkt?
Het team reclametoezicht bij de IGZ beschikt over ongeveer 5 fte. Het team is in 2009 na een beleidsevaluatie met 2 fte tot deze capaciteit uitgebreid. Dit team zet haar capaciteit in op het toezicht op naleving van de reclameregels en op het toezicht op het illegaal aanbod van geneesmiddelen op het internet. Ik ben met de IGZ van mening dat deze capaciteit voldoende is voor het onderzoek van meldingen en gericht risicotoezicht op deze onderwerpen.
Bent u bereid om meer fte’s op de bestrijding van verboden reclamehandelingen te zetten? Zo ja, hoeveel en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen kan en wilt u nemen om ervoor te zorgen dat de farmaceutische bedrijven beter de regels naleven en zich richten op de zorg voor de patiënt in plaats van het maximaliseren van de verkoop van hun medicijn?
Er is al een aantal maatregelen genomen gericht op bevordering van naleving van de reclameregels. Primair is dat het toezicht op naleving van de regels door de IGZ. Daarnaast is er de zelfregulering in de sector door de Code Geneesmiddelenreclame (CGR), waarbij mogelijkheden voor advies- en klachtenprocedures er ook op gericht zijn om naleving van de regels te bevorderen. Samenwerkingsafspraken tussen IGZ en CGR beogen dat de activiteiten van beide organisaties elkaar aanvullen. Deze afspraken zijn voor het jaar 2016 verlengd. Binnen deze afspraken heeft de IGZ overigens nog steeds een eigenstandige bevoegdheid om in te grijpen als zij dat nodig acht.
In dit kader wil ik ook de regels omtrent transparantie van financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven noemen. Het primaire doel van deze transparantie is de patiënt te informeren over eventuele financiële relaties van zijn of haar zorgverlener. Net als de andere maatregelen is transparantie er daarnaast op gericht dat farmaceutische bedrijven, die primair commercieel zijn en daarom marketing zullen bedrijven, zich van oneigenlijke beïnvloeding zullen onthouden. Transparantie is nog volop in ontwikkeling: in 2016 zullen voor het eerst ook financiële relaties tussen artsen en medische hulpmiddelenbedrijven openbaar worden gemaakt.
En daarnaast heb ik recent bij uw Kamer wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet ingediend, zoals ik ook in antwoord 5, 6 en 7 heb aangegeven.
Aanvullende maatregelen acht ik op dit moment niet nodig.
Bent u bekend met de commercials die farmaceutisch bedrijf Mylan uitzendt in de reclamezendtijd van Nederlandse zenders?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat farmaceutische bedrijven reclame uitzenden op Nederlandse zenders?
Reclame moet binnen de daarvoor geldende regelgeving passen. Deze is neergelegd in de algemene reclameregels in de Nederlandse Reclamecode, waarin onder andere staat dat reclame niet misleidend mag zijn. Daarnaast zijn er de specifieke regels die gelden voor reclame voor geneesmiddelen, neergelegd in hoofdstuk 9 van de Geneesmiddelenwet. Hierin worden er eisen gesteld aan reclame voor geneesmiddelen, en wordt deze in een aantal gevallen verboden. Ook worden er in dit hoofdstuk regels gesteld voor gunstbetoon, die nader zijn uitgewerkt in de Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet. Met deze regelgeving is er sprake van duidelijke grenzen aan reclame door geneesmiddelenfabrikanten.
Waar liggen wat u betreft de grenzen aan reclame door geneesmiddelenfabrikanten?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat reclame door geneesmiddelenfabrikanten niet in het publiek belang is en bent u bereid te onderzoeken op welke wijze reclame-uitingen door fabrikanten van op recept verkrijgbare geneesmiddelen kan worden tegengegaan?
Reclame moet binnen de grenzen van de reclameregels uit de Geneesmiddelenwet blijven. De regels die daar zijn opgenomen geven aan wat wel en niet kan. De IGZ houdt toezicht op naleving van die regels en legt, zoals het artikel waarnaar u verwijst ook duidelijk illustreert, daarbij ook boetes op als er overtredingen worden geconstateerd. Ik ben van mening dat dit systeem afdoende functioneert en vind om die reden aanvullend onderzoek niet nodig.
Het bericht ‘Schultz werkt milieuzones in steden tegen’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schultz werkt milieuzones in steden tegen»1, in de context van de reeds in 2012 aangenomen motie Holtackers-Van Veldhoven2, waarin de regering wordt verzocht op nationaal niveau en in overleg met gemeenten instrumenten te ontwikkelen die gemeenten desgewenst kunnen inzetten om de luchtkwaliteit lokaal te verbeteren, zoals de uitbreiding van milieuzones naar kleiner vrachtverkeer, taxi’s of sterk vervuilend autoverkeer?
Ja.
Onderstreept u het belang van een helder, uniform bord om de kenmerken van stedelijke milieuzones kenbaar te maken aan bestuurders op de weg?
Ik vind het van belang dat er zoveel mogelijk duidelijkheid is voor de automobilisten.
Kunt u bevestigen dat reeds in 2013 de wethouders van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht het Ministerie van Infrastructuur en Milieu om uniforme richtlijnen voor milieuzones én om een verkeersbord hebben gevraagd?
In 2013 is inderdaad met de betrokken gemeenten gesproken over het instellen van milieuzones voor bestel- en personenauto’s en de wens voor een uniform toegangsregiem en verkeersbord.
Kunt u eveneens bevestigen dat3 de Tweede Kamer reeds vijf maanden geleden het ontwerpbesluit tot wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (uitbreiding mogelijkheid milieuzones en enkele technische aanpassingen) voor kennisgeving heeft aangenomen en4 de Raad van State reeds op 3 maart 2015 een advies over deze wijziging heeft uitgebracht? Zo ja, deelt u de mening dat er al een aantal maanden geen externe factoren zijn die de realisatie van het genoemde verkeersbord zouden kunnen vertragen?
Het ontwerpbesluit van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna RVV 1990) is bij brief van 15 september 2014 gedurende vier weken voorgehangen bij uw Kamer (Kamerstuk 29 398, nr. 417). Uw Kamer heeft in dit kader geen opmerkingen gemaakt. Op 3 maart 2015 heeft de Raad van State inderdaad advies uitgebracht. Dit advies gaf aanleiding tot diepgaand beraad. De planning was erop gericht dat het aangepaste RVV 1990 per 1 januari 2016 in werking zou treden. Op 17 december heeft uw Kamer de motie Visser (VVD) (Kamerstuk 34 300 XII, nr. 64) aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om de grondslag voor gemeentelijke milieuzones ten behoeve van personenauto’s op te heffen. Om uitvoering te geven aan de motie Visser zal uit de voorgenomen wijziging het voorstel tot uitbreiding van het milieuzonebord naar personenauto’s worden geschrapt.
Zo ja, hoe verklaart u vervolgens dat er nog altijd geen verkeersbord beschikbaar is dat gemeentes in staat stelt om, desgewenst, de luchtkwaliteit lokaal te verbeteren middels de uitbreiding van milieuzones? Wat is precies de reden dat dit zo lang op zich laat wachten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel tijd het gemiddelde kost om een nieuw verkeersbord in Nederland te introduceren en kunt u dit vervolgens afzetten tegen de tijd die het kost om dit specifieke bord te realiseren?
In de planning wordt meestal rekening gehouden met een doorlooptijd van ongeveer één jaar. De hierboven genoemde aanpassing heeft die planning niet gehaald.
Kunt u nader ingaan op uw eigen betrokkenheid bij het realiseren van het genoemde verkeersbord? Kunt u in uw antwoord nader ingaan op uw gesprekken met een aantal wethouders die zitten te wachten op het beschikbaar komen van het genoemde verkeersbord?
Richting de betrokken wethouders is aangegeven dat het een lokale keuze is om te komen tot een milieuzone en dat hierover op lokaal niveau verantwoording moet worden afgelegd. Daarbij heb ik wel mijn medewerking toegezegd voor de aanpassing van het RVV 1990, om de werkingssfeer van het huidige milieuzonebord te verbreden naar bepaalde bestel- en personenauto’s. Om uitvoering te geven aan de motie Visser zal uit de voorgenomen wijziging het voorstel tot uitbreiding van het milieuzonebord naar personenauto’s worden geschrapt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gemeentes zich op dit moment genoodzaakt zien te werken met alternatieve borden voor het aangeven om de kenmerken van stedelijke milieuzones kenbaar te maken aan bestuurders op de weg?
Het al dan niet instellen van milieuzones is een lokale keuze. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van gemeenten om de aanwezigheid van een milieuzone duidelijk kenbaar te maken voor de automobilist. Daar hoort ook de keuze van het verkeersbord bij.
Kunt u bevestigen dat het bord dat in ontwikkeling is, mogelijk niet volledig toereikend is voor de beoogde milieuzone in Rotterdam, aangezien het bord niet van toepassing zal zijn op bestelauto's op benzine, terwijl de gemeente Rotterdam die categorie bestelauto's van vóór juli 1992 wel uit de milieuzone wil weren?
Het ontwerpbesluit tot aanpassing van het RVV 1990 voorziet niet in een aanpassing van de werkingssfeer van het milieuzonebord, waarmee bestelauto’s op benzine geweerd kunnen worden. Daar is de gemeente Rotterdam op gewezen. Desondanks heeft de gemeente Rotterdam, nadat het ontwerpbesluit tot wijziging van het RVV 1990 was genomen, toch besloten om oudere bestelauto’s op benzine te weren.
Erkent u daarnaast dat er met het nieuwe bord en de wetswijziging ruimte ontstaat in de interpretatie van wat onder bestelauto en bedrijfsauto (registratie bij RDW) valt, waardoor een sluitende handhaving van de milieuzone niet mogelijk is?
Het begrip bestelauto komt grotendeels overeen met het begrip bedrijfsauto. Dat is ook belangrijk, omdat er zo min mogelijk licht moet zitten tussen het toegangsregime voor de milieuzone bestel bij de toepassing van het milieuzonebord uit het RVV 1990 en het huidige toegangsregime in Utrecht. Daarom is het Ministerie van Infrastructuur en Milieu hierover nog in gesprek met de gemeente Utrecht om tot een passende oplossing te komen.
Kunt u deze vragen ruim vóór 17 december 2015 beantwoorden, zodat de Kamer vóór 1 januari 2016 nog met het kabinet in debat kan treden over dit onderwerp?
Dat is helaas niet gelukt.
De uitspraken van de topman van Emirates dat steun voor KLM schadelijk is voor Schiphol |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van de topman van Emirates dat het belemmeren van de groei van luchthaven Schiphol ten faveure van KLM waanzin is?1
Deze uitspraken laat ik voor rekening van de topman van Emirates. Een belangrijke doelstelling van het Nederlandse luchtvaartbeleid is het realiseren van een optimale kwaliteit van het netwerk van luchtverbindingen, in het belang van onze economie. De verlening van verkeersrechten («landingsrechten») is daarbij een belangrijk instrument. Bij onderhandelingen over nieuwe verkeersrechten tussen Nederland en derde landen wordt per geval bezien wat de toegevoegde waarde is van de mogelijke nieuwe verbindingen voor de netwerkkwaliteit op de mainport Schiphol, op de korte en langere termijn.
Deelt u de mening dat Schiphol zonder KLM nooit zijn belangrijke internationale positie kan behouden zoals de topman van Emirates tracht te beweren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze bewering is niet expliciet in het artikel vermeld. Duidelijk is evenwel dat KLM van groot belang is voor de positie van de mainport en de kwaliteit van het netwerk op deze luchthaven. KLM heeft zijn thuisbasis op Schiphol, is daar de grootste luchtvaartmaatschappij en opereert daar met een zogenaamd «hub and spoke» systeem. Dit is een sternetwerk met een centraal knooppunt (Schiphol)
waar veel passagiers overstappen (zogenaamd transfervervoer). Hierdoor zijn hoge bezettingsgraden mogelijk, waardoor meer verbindingen vanuit en naar Nederland rendabel zijn. Zonder dit transfervervoer via Schiphol zou een uitgebreid en frequent bediend netwerk vanaf Nederland niet mogelijk zijn. Het belang van de hubfunctie van Schiphol blijkt ook uit een recente studie van SEO Economisch Onderzoek waarover de Kamer bij brief van 29 september jl. is geïnformeerd.
Deelt u de mening dat oneerlijke concurrentie door een staatsgesteunde maatschappij schadelijk is voor KLM en op de langere termijn voor de werkgelegenheid op en rond Schiphol? Zo ja, in hoeverre is hier sprake van bij Emirates? Zo nee, waarom niet?
In het luchtvaartverdrag tussen Nederland en de V.A.E. gelden geen beperkingen ten aanzien van het aantal luchtvaartmaatschappijen, het aantal vluchten, het type toestel of het aantal stoelen dat wordt aangeboden. Het verdrag bepaalt wel dat het aanbod afgestemd wordt op de vraag en dat de diensten van andere luchtvaartmaatschappijen niet op een onredelijke wijze worden getroffen. Ik heb de aanvraag van Emirates voor een tweede A380 laten toetsen aan de bepalingen van het verdrag. Uit dat onderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen zijn om de inzet van een tweede A380 tegen te houden.
Ik hecht zeer aan een level playing field en maak me sterk voor eerlijke concurrentie. Op 7 december jl. heeft de Europese Commissie het Aviation Package gepubliceerd met daarin ondermeer voorstellen voor mandaten voor luchtvaartonderhandelingen met de Golfstaten. Dat is een belangrijke stap omdat in de mandaten een clausule over eerlijke concurrentie kan worden opgenomen. Het is aan de transportministers van de lidstaten om de inhoud van de mandaten vast te stellen. Zo kunnen zij een vinger aan de pols houden voor wat hun nationale belangen betreft. Uiteraard zal ik pleiten voor het inbouwen van waarborgen om een gelijk speelveld te bewaken.
Bent u bereid om de tweede dagelijkse A380-vluchten van Emirates te weren van Schiphol totdat zeker is dat er geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun bij Emirates? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de topman van Emirates in aanloop naar de presentatie van de EU Aviation Strategy bezig is met een tour langs verschillende lidstaten? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet van invloed mag zijn op de inspanningen om tot een eerlijk speelveld te komen voor de luchtvaart?
Ik weet dat de heer Clark in Brussel en in Den Haag een aantal mensen heeft gesproken. De gesprekken die zijn gevoerd waren informatief van aard en bedoeld om ideeën uit te wisselen. Dit betekent op generlei wijze dat de inspanningen om tot een eerlijk speelveld te komen nu verminderd zijn.
Deelt u de mening dat KLM zijn iconische positie kwijt is geraakt na het samengaan met Air France? Kunt u uw antwoord toelichten?
Of een onderneming een iconische betekenis had en heeft is niet aan mij om te bepalen. Geconstateerd kan worden dat KLM binnen de Air France KLM groep nog steeds als zelfstandige luchtvaartmaatschappij, met een eigen profiel fungeert. Over die zelfstandige positie zijn bij de fusie ook duidelijke afspraken gemaakt en daarna zijn ook diverse afspraken herbevestigd, zoals gemeld aan de Kamer.
De toegankelijkheid van acute psychische zorg in Zeeland |
|
Grace Tanamal (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het voornemen om de Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ afdelingen) in Vlissingen en Terneuzen met ingang van 1 december 2015 te sluiten1 en die om te vormen tot intensieve zorg thuis?
Ik ben op de hoogte van de aanstaande plannen rondom de PAAZ afdelingen in Vlissingen en Terneuzen.
De PAAZ in Terneuzen sluit per 1 december 2015 haar intramurale capaciteit. Deze plaatsen verdwijnen niet allemaal; ruim 40% van de huidige intramurale capaciteit in Terneuzen wordt op die datum verplaatst naar Kloetinge, op het terrein van Emergis.
De ambulante zorg in de thuissituatie of op de polikliniek blijft behouden in Terneuzen en deze wordt versterkt met onder andere intensieve behandeling thuis. Deze ambulante «Intensive Home Treatment-teams» (IHT-teams) zijn in staat om intensieve behandelingen thuis uit te voeren, met als doel om crisisopname zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast kan een cliënt na een opname intensief worden begeleid.
De overige functies van de PAAZ in Terneuzen, zoals de crisisfunctie en de consultatiefunctie voor medisch specialisten in het ziekenhuis, blijven in de huidige vorm bestaan totdat er een kwalitatief goed alternatief is opgebouwd.
De PAAZ in Vlissingen gaat pas medio 2016 haar klinische capaciteit afbouwen zodat de afbouw van de totale klinische capaciteit geleidelijk plaatsvindt. Wel wordt in januari, vanwege een reeds geplande verbouwing van locatie Vlissingen, tijdelijk een deel van de beddencapaciteit (10 bedden) van de PAAZ naar Kloetinge verhuisd.
Deze veranderingen vinden plaats in nauwe samenwerking met andere betrokken partijen zoals Emergis en Zeeuwse Gronden, huisartsen, gemeenten en cliëntvertegenwoordiging.
In hoeverre kan iedere inwoner van Zeeland indien nodig binnen 45 minuten acute psychiatrische zorg krijgen?
De 45-minuten norm is een norm voor het ambulancevervoer voor de medisch-specialistische zorg; deze is niet van toepassing op de acute GGZ. In de GGZ worden als algemeen geldende norm de afspraken uit het convenant tussen GGZ Nederland en de politie uit 2012 gehanteerd. Die afspraken houden in dat 80% van de aanmeldingen voor de crisisdienst van patiënten die in acute psychische nood verkeren binnen 2 uur, en 100% binnen drie uur, door de crisisdienst moeten zijn beoordeeld. Hier vormt Zeeland geen uitzondering op. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u tijdige toegang tot de acute geestelijke gezondheidszorg (ggz) blijvend garanderen?
De zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht. Dit betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden zorg of een vergoeding van zorg krijgen als zij daar recht op hebben. Daarbij hoort ook dat deze zorg tijdig verleend kan worden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht; het laatste rapport van de NZa over de naleving van de zorgplicht heb ik u onlangs aangeboden (Kamerstuk 29 689, 677). In dit rapport geeft de NZa aan dat de uitkomsten van de enquête naar de wachttijden in de acute GGZ geen verontrustend beeld opleveren. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit in de beoogde situatie anders is.
Op welke manier worden inwoners van de regio betrokken bij de besluitvorming en zijn hun behoeften uitgangspunt?
De commissie Toekomstige Zorg Zeeland heeft deze zomer zijn «Visie op zorg in Zeeland in 2025» uitgebracht. Ook de GGZ is hierin meegenomen. Hoewel de genoemde veranderingen in de GGZ al in gang waren gezet, zijn deze in lijn met het rapport van de commissie Toekomstige Zorg Zeeland. De commissie heeft aangegeven bewust te hebben gekozen voor het perspectief van de Zeeuwse burger, omdat in de ogen van de commissie de behoeftes van de burger, nu en in de toekomst, leidend moeten zijn voor de vormgeving van de zorg. In een aantal werksessies hebben de inwoners van Zeeland hiervoor input geleverd.
Op welke manier wordt in dit besluitvormingsproces al rekening gehouden met de motie Bouwmeester/Bruins Slot over zeggenschap over zorg in de regio?2
De genoemde motie is zeer recent, deze is op 10 november jl. aangenomen. Het besluit om de PAAZ afdelingen van Terneuzen en Vlissingen te sluiten is voor die tijd voorbereid. Zoals u kunt lezen in mijn antwoord op vraag 4 neemt dat echter niet weg dat de inwoners van Zeeland betrokken zijn bij het opstellen van de «Visie op zorg in Zeeland in 2025», waar de genoemde veranderingen mee in lijn zijn. Meer in het bijzonder worden patiënten- en familie-organisaties, huisartsen en politiek actief betrokken bij de vormgeving van de herinrichting van het Zeeuwse GGZ-landschap. Ook worden de genoemde partijen de komende periode nadrukkelijk betrokken bij de monitoring van de gemaakte afspraken.
Wilt u deze vragen, in verband met de voorgenomen sluiting, vóór 1 december 2015 beantwoorden?
Ja.
Het sjoemelen met spitsmijden |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het sjoemelen van automobilisten met spitsmijden?1
Ja, ik heb de berichtgeving daarover in het AD gelezen.
Hoe kan het dat het mogelijk is om kinderlijk eenvoudig een poging te ondernemen om de regels te ontduiken?
Projecten gericht op spitsmijden zijn inmiddels een beproefd concept om mensen te stimuleren om over hun reiskeuze na te denken en om (tijdelijk) de verkeersdruk te verminderen, zoals bijvoorbeeld tijdens wegwerkzaamheden. Bij elk van deze projecten is fraudebestrijding een belangrijk aspect. Ik verwijs hiervoor ook naar het eindrapport Mobiliteitsprojecten (Kamerstuk 32 500-A, nr. 81) dat ik u in juni 2011 heb gestuurd.
Het spitsmijdenproject Wild! Van de spits is een initiatief van de Verkeersonderneming Rotterdam. Het project volgt een vaste systematiek en controle om deelnemers te belonen dan wel uit te sluiten van beloningen en deelname. De controles zijn er op gericht om deelnemers die niet voldoen aan de voorwaarden uit te sluiten van een beloning en van verdere deelname. Niet kan worden uitgesloten dat er deelnemers zijn die bewust de regels overtreden. Die mogelijkheid bestaat bij iedere regeling en ieder systeem.
De Verkeersonderneming voert maandelijks gegevenscontroles uit, voorafgaand aan de betaling van een beloning.
Een beloning wordt uitgekeerd als een deelnemer voldoet aan de gestelde voorwaarden. De controles richten zich op de juistheid van kentekens en aantallen voertuigen van deelnemers.
Daarnaast vinden er data-analyses plaats om bijzondere afwijkingen in het mijdingsgedrag van deelnemers te constateren en een deelnemer hierop zo nodig te bevragen. Deze aanpak leidt ertoe dat deelnemers een beloning ontvangen als aan de voorwaarden van spitsmijden is voldaan. In de situatie dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan (bijvoorbeeld bij niet reageren op informatieverzoeken, verkeerde informatie aanleveren of bij afwijkend gedrag) wordt geen beloning uitgekeerd en wordt de deelnemer uitgesloten van deelname.
Waarom is volgens de woordvoerder geen sprake van sjoemelen als blijkt dat mensen bewust de verkeerde gegevens invullen om wel geld te krijgen en in de spits te blijven rijden?
De woordvoerder van de Verkeersonderneming heeft aangegeven dat in het project waarborgen zijn ingebouwd om deelnemers die niet voldoen aan de voorwaarden uit te sluiten. Of daarbij sprake is van fraudeleus handelen is moeilijk vast te stellen en om die reden heeft de woordvoerder terughoudend gereageerd. Bijvoorbeeld een deelnemer kan vergeten zijn om een tweede auto op zijn adres door te geven. Dat is in strijd met de voorwaarden voor deelname, maar dat wil niet zeggen dat de deelnemer ook daadwerkelijk met die tweede auto moedwillig in de spits gereden heeft om alsnog een beloning te verdienen.
Deelt u de mening dat deze pogingen tot fraude betekenen dat mensen zich diskwalificeren om in de toekomst nog deel te nemen aan dit project?
Ja, ik deel de mening. In dit project kunnen deelnemers die eerder zijn uitgesloten niet nog een keer deelnemen.
Kunt u de Kamer nader informeren over de omvang van de pogingen tot fraude in relatie tot het gehele project en de effectiviteit ervan?
Aan het project Wild! Van de spits nemen tot nu toe 12.638 unieke deelnemers deel. Op basis van de controles of de deelnemers voldoen aan de gestelde voorwaarden zijn 949 deelnemers (dit betreft in totaal 7,5%) uitgesloten van deelname. In het antwoord op vraag drie heb ik aangegeven dat het feitelijk vaststellen van moedwillig fraudeleus handelen moeilijk is.
Uit evaluatie blijkt dat spitsmijdenprojecten effectief zijn. In het project Wild! Van de spits ervaren reizigers dat je gedrag kunt aanpassen en dat er alternatieven bestaan om één of meerdere keren per week de spits te mijden.
Het project kent een gunstige kosten/baten verhouding met dagelijks 5.000 deelnemers die de spits mijden. Drie maanden na afronding van het eerste spitsmijdenproject (Wild! Van de spits) bleek uit een meting dat bijna 90% van de automobilisten niet terugkeerde in de spits.
Zoals toegezegd kom ik in het overleg over het MIRT in het voorjaar 2016 terug op het programma Beter Benutten.
Klopt het dat de primaire ruwe radarbeelden van het neerschieten van vlucht MH17 opheldering zouden kunnen verschaffen over
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft aangegeven dat hij graag de beschikking had gehad over de genoemde radarbeelden, maar benadrukt in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» dat hij over voldoende informatie beschikte om een onderbouwing te bieden aan de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd.
Klopt het dat landen volgens protocol 11 van de International Civil Avation Organisation (ICAO) verplicht zijn radargegevens van elk incident dat zich voordoet te bewaren en ter beschikking te stellen aan de onderzoekers?
Standaarden en aanbevolen werkwijzen in Annex 11 (Luchtverkeersdiensten) bij het Verdrag van Chicago (ICAO) zijn van toepassing op die delen van het luchtruim die vallen onder de jurisdictie van een ICAO-lidstaat waarvoor luchtverkeersdiensten worden aangeboden. Deze zijn ook van toepassing wanneer een ICAO-lidstaat de verantwoordelijkheid heeft geaccepteerd luchtverkeersdiensten te leveren boven internationale wateren of in het luchtruim waarvan de soevereiniteit niet is bepaald. Lidstaten van ICAO zijn op grond van Annex 11 verplicht in geval van een luchtvaartongeval radargegevens te bewaren die gebruikt zijn voor de ondersteuning van luchtverkeersdiensten die lidstaten aanbieden.
Annex 11 geeft geen nadere informatie over wat in dit geval dient te worden verstaan onder «gebruik ter ondersteuning van luchtverkeersdiensten» (6.4.1.1). Gezien het voorgaande kan verschil van mening ontstaan over in hoeverre een ICAO lidstaat in geval van een luchtvaartongeval de verplichting heeft tot het bewaren van radargegevens die betrekking hebben op een gebied dat buiten de jurisdictie van de betreffende staat valt. Met oog hierop zal Nederland zich in EU-verband binnen ICAO inzetten om deze onduidelijkheid weg te nemen door een bewaarplicht te bepleiten die altijd aan de orde is als radargegevens relevant kunnen zijn voor onderzoek naar luchtvaartongevallen.
Klopt het dat Rusland, de VS, Groot Brittannië, Nederland en Oekraïne participerende landen waren in het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) en dus heel goed wisten dat zij radargegevens van de MH17 crash dienden te bewaren en ter beschikking dienden te stellen aan de onderzoekers?
Elke lidstaat van ICAO heeft de in het antwoord op vraag 2 genoemde verdragsverplichting. De OVV geeft aan op welke manier de Russische Federatie deze verplichting uit Annex 11 interpreteert en daaraan invulling geeft.
Herinnert u zich dat in het rapport van eerste bevindingen van de OVV de zinsnede stond: «De verkregen gegevens betroffen: primaire radar opgenomen door Russische stations»?
Ja, deze zinsnede staat op pagina 14 van het rapport van eerste bevindingen.
Had de Russische federatie (ruwe of bewerkte) primaire radargegevens ter beschikking gesteld aan de OVV of niet? Kunt u zeer precies vertellen welke radargegevens de OVV tot haar beschikking had?
De OVV geeft in zijn rapport aan dat het onderzoeksteam van de Russische Federatie een video-opname heeft ontvangen van een radarscherm met daarop zichtbaar de verwerkte primaire en secundaire data (MH17 Crash, pagina 45).
Bent u ervan op de hoogte dat de OVV in haar eindrapport concludeert dat Rusland ruwe primaire radarbeelden gemaakt heeft, maar dat zij ze tegen de regels van Annex 11 van ICAO gewist heeft en daarmee geen volledige medewerking verleend heeft aan het onderzoek?
De OVV geeft in zijn rapport slechts aan dat de Russische Federatie geen radargegevens heeft verstrekt. De burgerluchtvaartautoriteit van de Russische Federatie verklaarde dat geen radargegevens waren opgeslagen en dat het opslaan hiervan volgens nationale regelgeving ook niet vereist was aangezien de crash had plaatsgevonden buiten Russisch grondgebied (MH17 Crash, pagina 44–46 en pagina 178–179). De OVV concludeert niet dat de Russische Federatie geen volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek.
Op welk moment heeft de OVV de Nederlandse regering op de hoogte gesteld van het feit dat Rusland zich niet aan de ICAO regels gehouden heeft en de radarbeelden, naar eigen zeggen, vernietigd heeft?
Bij het uitkomen van de onderzoeksrapporten is bekend geworden dat de Russische Federatie geen radargegevens heeft verstrekt.
Heeft de OVV een formele klacht ingediend bij ICAO over het feit dat Rusland de radarbeelden wel beschikbaar had moeten stellen? Zo ja, wanneer en waar? Zo nee, waarom niet?
In de hoorzitting met uw Kamer (3 november jl.) heeft de OVV aangegeven dat het ontbreken van Russische radargegevens is gemeld bij ICAO, maar dat de OVV hiertegen geen officiële klacht heeft ingediend.
Heeft Nederland een formele klacht ingediend bij ICAO over het feit dat Rusland de radarbeelden wel beschikbaar had moeten stellen aan de OVV? Zo ja, wanneer en waar? Zo nee, waarom niet?
De Russische Federatie heeft aangegeven dat de beelden niet bewaard zijn en derhalve niet ter beschikking kunnen worden gesteld. Nederland overweegt niet om deze kwestie aan te kaarten bij ICAO of in Europees verband, omdat daardoor deze gegevens niet alsnog boven tafel zullen komen. De OVV heeft bovendien kenbaar gemaakt dat het ontbreken van de primaire radar data voor de conclusies van het onderzoek geen verschil heeft uitgemaakt.
Bent u ervan op de hoogte dat Oekraïne beweert dat het de primaire militaire radar had uitstaan en ook de primaire civiele radar, zodat het die gegevens niet kon overhandigen aan de Onderzoeksraad?
Dat staat vermeld op pagina 41 van het rapport MH17 Crash van de OVV. De OVV geeft aan dat de Oekraïense civiele primaire radarstations in het gebied op het moment van de crash niet functioneerden vanwege periodiek onderhoud. Ook de militaire primaire radarstations waren niet operationeel, omdat er in de sector waar vlucht MH17 doorheen vloog geen Oekraïense militaire luchtvaartuigen aanwezig waren (MH17 Crash, pagina 40).
Wanneer hebben de Oekraïnse autoriteiten voor het eerst aan de Nederlandse autoriteiten meegedeeld dat zij geen enkele primaire radargegevens hebben van het neerhalen van vlucht MH17?
Dit is tijdens het onderzoek aan de OVV kenbaar gemaakt. In de Onderzoeksverantwoording (pagina 64) heeft de OVV aangegeven dat dit eind maart 2015 tijdens een bezoek aan Oekraïne duidelijk is geworden. Bij het uitkomen van de onderzoeksrapporten is dit bekend geworden bij de Nederlandse regering.
Zijn er afspraken over radargegevens of andere zaken gemaakt met Oekraïne, toen Oekraïne het onderzoek overdroeg aan Nederland en de OVV op 23 juli 2014?
Afgesproken is dat de OVV zijn onderzoek naar de oorzaak van de crash met vlucht MH17 zou verrichten in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag van Chicago.
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Buitenlandse Zaken van de VS, de heer John Kerry, het volgende gezegd heeft: «We saw the take-off. We saw the trajectory, we saw the hit. We saw this aeroplane disappear from the radar screens. So there is really no mystery about where it came from and where these weapons have come from»?1
Ja, Minister Kerry heeft deze uitspraak gedaan tijdens een persconferentie met de Australische Minister van Buitenlandse Zaken Bishop op 12 augustus 2014.
Heeft de OVV of de Nederlandse regering ooit officieel de regering van de VS verzocht de radarbeelden over te dragen aan de OVV of aan het OM hetzij het Joint Investigation Team (JIT)? Kunt u zeer gedetailleerd ingaan op de gelegenheden waarom dit gebeurd is?
Voor wat betreft het OVV-onderzoek en de gebruikte gegevens van de OVV, verwijzen wij naar de Onderzoeksverantwoording van de OVV.
De bewijsgaring in een strafrechtelijk onderzoek en de samenstelling van het dossier zijn vertrouwelijk. Openbaarmaking daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek, dat dientengevolge kan worden geschaad. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie tot nu toe is gevraagd of is verkregen.
Bent u ervan de op de hoogte dat de NAVO net een militaire oefening had afgerond in de Zwarte Zee2 en met AWACs, waarover u eerder vragen beantwoordde in het gebied was?
In een eerdere brief aan uw Kamer (Kamerstuk 33 997, nr. 21) is deze vraag al beantwoord. Op de dag van de crash van de MH17-vlucht voerden NAVO-AWACS-vliegtuigen missies uit in het NAVO-luchtruim boven Polen en Roemenië. Op het moment van de crash was de MH17-vlucht buiten het bereik van de radar die zich aan boord van de AWACS-vliegtuigen bevindt. De passieve sensoren aan boord van de AWACS-vliegtuigen hebben signalen opgepikt afkomstig uit het gebied van de MH17-crash. Echter, vanwege de grote afstand waren deze signalen niet bruikbaar voor verdere analyse.
Op enkele honderden kilometers afstand van de MH17 crash site zijn door de AWACS-vliegtuigen signalen opgepikt van een luchtafweersysteem. Dit signaal werd door de AWACS-vliegtuigen automatisch geclassificeerd als een SA-3 type luchtdoelraket. Dergelijke signalen worden routinematig opgepikt door de AWACS in de gehele regio. De antwoorden van de Duitse regering aan de Bondsdag3 komen overeen met bovenstaande. De AWACS-vliegtuigen beschikten niet over informatie die relevant is voor het onderzoek naar de crash van vlucht MH17.
Ook de OVV verwijst naar deze AWACS-vliegtuigen in zijn rapport (MH17 Crash, pagina 47) en naar de briefwisseling met de NAVO over het verkrijgen van radar- of andersoortige AWACS-data betreffende de MH17.
Heeft de OVV of de Nederlandse regering ooit officieel aan de NAVO verzocht of zij radarbeelden van welke bron dan ook (dus niet alleen de twee AWACS waar eerder om gevraagd is) heeft en ter beschikking wil stellen voor het onderzoek van de OVV? Zo nee, wilt u dat dan alsnog doen?
De NAVO heeft op Nederlands verzoek alle relevante informatie op vertrouwelijke basis gedeeld met de OVV en het OM. Zie ook het antwoord op vraag 15.
Herinnert u zich resolutie 2166 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over het neerhalen van vlucht MH17 die unaniem is aangenomen op 21 juli 2014 en die alle staten en actoren opriep volledig medewerking te verlenen aan de onderzoeken en die verder besloot dat de veiligheidsraad op de hoogte wenste te blijven van de ontwikkelingen?
Ja. Veiligheidsraadresolutie 2166 riep alle staten op hun volledige medewerking («any requested assistance») te verlenen aan het technische en strafrechtelijke onderzoek.
Bent u bereid de Veiligheidsraad op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen en officieel mee te delen dat volgens de OVV ten minste een staat niet volledig volgens de ICAO regels heeft meegewerkt aan het onderzoek van de OVV? Kunt u het parlement een afschrift van dat officiële beklag bij de Veiligheidsraad doen?
Het OVV-rapport is op 13 oktober, de datum van publicatie, aan de VN Veiligheidsraad gestuurd. Deze heeft zich van de inhoud in kennis kunnen stellen.
Een klacht over niet-naleving van het ICAO-Verdrag met betrekking tot de verplichtingen over gegevensopslag bij de Veiligheidsraad is niet aan de orde (zie ook de antwoorden op vragen 6 en 9).
Wat vindt u van het feit dat van het neerschieten van vlucht MH17 in het jaar 2014 geen enkele primaire radarbeelden beschikbaar waren voor de onderzoekers, terwijl het neerschieten plaatsvond in een gebied waar een oorlog in de lucht plaatsvond, waar twee supermachten heel goed aan het meekijken waren en allebei publiekelijk aangegeven hebben dat ze de primaire radarbeelden hebben?
Zie de antwoorden op vragen 6 en 9.
Kunt u precies aangeven wanneer de OVV en de Nederlandse regering overlegd hebben over het al dan niet beschikbaar zijn van primaire radarbeelden van het neerhalen van de MH17 en wat de inhoud van die gesprekken was?
Over deze vraag is geen overleg geweest tussen de OVV en de regering. De OVV heeft het onderzoek volledig zelfstandig en onafhankelijk uitgevoerd. Van de OVV hebben wij geen klachten ontvangen over het niet ontvangen van benodigde of cruciale gegevens. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 7.
Welke diplomatieke en politieke inspanningen heeft Nederland geleverd tussen 17 juli 12015 en nu om ervoor te zorgen dat de OVV over de radarbeelden van het neerhalen van vlucht MH17 kon beschikken?
In internationaal verband hebben alle aangesloten staten zich geconformeerd aan de VNVR-resolutie om mee te werken aan het internationale onderzoek. Dat vormde de basis voor de verdere uitvoering van het onderzoek. De Nederlandse regering heeft geen rol gespeeld in de uitvoering van het onafhankelijke onderzoek van de OVV.
Hoe vaak heeft de Tweede Kamer er bij de regering op aangedrongen dat de radarbeelden (en overigens ook de satellietbeelden) beschikbaar moeten zijn voor de MH17 onderzoeken?
U heeft inderdaad aandacht gevraagd voor de beschikbaarheid van radarbeelden en satellietbeelden voor de onderzoeken. Graag verwijzen wij hiervoor naar de relevante Kamerstukken en -verslagen.
Herinnert u zich bijvoorbeeld de vraag op 25 juli, een week na de ramp: «De VS en Rusland beschikken over satelliet- en radarbeelden. Als die laten zien waar gevuurd is, zijn we al een stuk verder, zeker nu de crashsite niet altijd intact is gelaten. Kan Nederland een appel doen op die landen om die beelden openbaar te maken?» en toen die vergeten werd: «De vraag over de openbaarheid ging over een zeer specifiek stuk, namelijk of de regering zich tot Rusland en de VS wil wenden om de satellietgegevens in ieder geval vertrouwelijk te krijgen, maar het liefst openbaar, zodat in de openbaarheid een discussie kan plaatsvinden over de toedracht. Op het moment dat de raket duidelijk zichtbaar is op satelliet- en radarbeelden, kan een heleboel discussie en kunnen een heleboel aluhoedjes, die nu allerlei andere dingen zeggen, in één keer uit de lucht gehaald worden. Ook dat is belangrijk voor het draagvlak van conclusies. Dat is de reden waarom ik die specifieke vraag stelde.»? Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie antwoordde dat «dit niet onze verantwoordelijkheid is. Wij treden niet in het onderzoek van de onderzoeksraad en ook niet – dat weet de heer Omtzigt als geen ander – in het verkeer tussen de veiligheidsdiensten als zodanig. De onderzoeksraad heeft zijn eigen werkwijze en doet dat internationaal met groot draagvlak. Vervolgens zal men de gegevens doorspelen aan het Openbaar Ministerie.» (Kamerstuk 33 997, nr. 12)?
Ja.
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer na het rapport van eerste bevindingen onder andere de volgende vragen stelde aan de regering: (Vraag 33: Welke radar- en satellietgegevens hebben de Russische autoriteiten ter beschikking gesteld? Zijn op de radar- en satellietbeelden die de Russische autoriteiten ter beschikking gesteld hebben, ook een of meerdere militaire toestellen te zien in de omgeving (max. 20 kilometer) van de MHI7 op het moment van het verlies van radiocontact? Vraag 37: Heeft de Onderzoeksraad ook de radargegevens ontvangen van het gebied onder FL320, dat gesloten was voor deze vlucht?) en dat u deze niet wilde beantwoorden omdat het onderzoek een onafhankelijk onderzoek van de Onderzoeksraad was (Kamerstuk 33 997, nr. 21)?
Wij hebben u destijds geantwoord dat deze vragen, voor zover daar binnen de regels van Annex 13 ICAO een antwoord op kan worden gegeven, beantwoord zijn in het overleg tussen uw Kamer en de heer Joustra van de OVV. Het onderzoek van de OVV betreft een onafhankelijk onderzoek (Kamerstuk 33 997, nr. 21). Het is de verantwoordelijkheid van de regering dat een dergelijk onderzoek onafhankelijk plaatsvindt.
Heeft de OVV het feit dat zij de primaire radargegevens niet kregen, aan de orde gesteld tijdens het gesprek dat de regering met de OVV gevoerd heeft naar aanleiding van het plenaire debat over vlucht MH17 en het te laat sturen van de Kiev-memo? Zo ja, wat is er toen precies besproken?
Dat gesprek met de OVV ging over toegang tot informatie van de rijksoverheid.
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie eerder meldde in zijn brief aan uw Kamer van 15 juni 2015, heeft hij toen contact gehad met de voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Er is gesproken over de informatievoorziening door de overheid aan de OVV, waaruit bleek dat de OVV geen problemen ervoer met de informatievoorziening van de zijde van het kabinet.
Welke acties gaat u verder ondernemen om ervoor te zorgen dat de radarbeelden van de omgeving van vlucht MH17 ten tijde van het neerhalen van vlucht MH17 boven water komen?
De betrokken landen geven aan dat de radarbeelden er niet (meer) zijn. Het valt niet te verwachten dat ze in afwijking van dit formele standpunt toch in staat zijn wèl met de gewenste gegevens ter tafel te komen. De OVV heeft op basis van ruim bewijsmateriaal conclusies kunnen trekken. De OVV heeft aangegeven dat het wel of niet beschikken over aanvullende radar- of satellietbeelden die conclusies niet veranderen.
Zijn er op enig moment door de Nederlandse regering en door de OVV afspraken gemaakt met landen over het wel of niet beschikbaar stellen van radargegevens aan de onderzoekers van de OVV? Zo ja, kunt u deze afspraken dan toelichten?
Het ICAO-Verdrag legt de verplichtingen voldoende vast. Daarbij hebben alle lidstaten toegezegd mee te zullen werken aan het onderzoek, conform de resolutie VNVR 2166.
Kunt u een opsomming geven van de inspanningen die de Nederlandse regering verricht heeft om de satellietbeelden (gewone satelliet en infraroodsatellieten) van het neerhalen van vlucht MH17 openbaar te krijgen?
In internationaal verband hebben alle aangesloten staten zich geconformeerd aan de VNVR-resolutie om mee te werken aan het internationale onderzoek, wat de basis vormde voor de verdere uitvoering van het onderzoek. Zie ook het antwoord op vraag 14. De Nederlandse regering heeft geen rol gespeeld in de uitvoering van het onafhankelijke onderzoek van de OVV.
Kunt u enig ander vliegtuigongeluk in Europa benoemen in de afgelopen tien jaar waarbij de onderzoekers onder de regels van ICAO wel de primaire radargegevens wilden, maar ze niet kregen?
Nee.
Heeft de heer Joustra n.a.v. de uitspraken van Minister Kerry namens de OVV een verzoek gedaan aan de Amerikanen om de primary radardata te mogen zien? Wat was daarop het antwoord? Heeft de heer Joustra/OVV de Amerikaanse data met eigen ogen gezien?
De voorzitter van de OVV heeft aangegeven dat hij in de gelegenheid is geweest staatsgeheime informatie in te zien en dat deze informatie de bevindingen uit het onderzoek heeft bevestigd, zonder daarbij een uitspraak te doen over de herkomst van deze informatie.
De Onderzoeksraad heeft geen toegang gehad tot niet-openbare bronnen uit niet-westerse landen. (pag. 189 van het rapport); welke landen waren dat en welke bronnen zijn opgevraagd? Welke westerse landen hebben wèl niet-openbare bronnen ter beschikking aan de OVV gesteld en wat was de aard van deze bronnen?
De OVV heeft deze informatie niet opgenomen in zijn rapport. In de MH17 Onderzoeksverantwoording (hoofdstuk 7.5, «gerubriceerde informatie», pagina 69) geeft de OVV echter aan dat wel toegang is verkregen tot niet-openbare bronnen, ook van andere landen.
Klopt het dat in de middag van 17 juli in Torez een luchtalarm is afgegaan? Zo ja, wat was daarvan de reden en hoe laat was dat?
Het kabinet heeft geen specifieke informatie over een luchtalarm in Torez op 17 juli 2014. Het OVV-rapport maakt hier ook geen melding van. Wel kan gesteld worden dat op dat moment een gewapend conflict plaatsvond in het oosten van Oekraïne en dat openbare bronnen melden dat vaker luchtalarmen zijn afgegaan.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Afstemming over de antwoorden vergde meer tijd.
Het bericht “financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB” |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ockje Tellegen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB»?1 Klopt dit bericht? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennis genomen van het bericht. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft naar aanleiding van eigen onderzoek geconcludeerd dat financiële instellingen het risico van integriteitschendingen, waaronder ook witwassen en terrorismefinanciering vallen, onvoldoende aanpakken. Met DNB vind ik dit zorgwekkend.
Hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door de maatregelen en regelgeving in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Op grond van de Wwft moeten onder meer financiële instellingen optreden als «poortwachters» van het financieel systeem. Zij moeten voorkomen dat hun diensten worden misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Concreet zijn zij verplicht de achtergrond van hun (potentiële) cliënten te onderzoeken. Verder moeten zij transacties monitoren en bij een vermoeden van witwassen of financieren van terrorisme een melding doen bij de Financial Intelligence Unit – Nederland (de FIU). Die transacties kunnen na analyse door de FIU ter beschikking komen voor opsporing en vervolging. Zo kan de Wwft bijdragen aan het afschrikken van terrorismefinanciering: de pakkans wordt vergroot doordat onder meer financiële instellingen alert moeten zijn en eventuele aanwijzingen moeten melden.
Die meldingsplicht levert ook concrete resultaten op. Naar aanleiding van door de FIU ontvangen meldingen is informatie verstrekt aan onder meer de Dienst Landelijke Recherche en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Verder hebben analyses door de FIU bijgedragen aan het identificeren van jihadisten die vervolgens op de nationale terrorismelijst zijn geplaatst waardoor hun tegoeden zijn bevroren.2 Een schatting hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door deze wetgeving en inspanningen is niet goed te geven.
Op basis van onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) is gebleken dat met name bij banken, trustkantoren en betaalinstellingen deze controles niet altijd toereikend zijn, zo blijkt uit «Toezicht vooruitblik 2016»; wat zijn daarbij de grootste problemen c.q. knelpunten als het gaat om terrorismefinancieringen? Hoe scoren de verschillende sectoren op dit punt? Wat gaat DNB in 2016 meer doen controle op terrorismefinanciering?
DNB heeft laten weten van oordeel te zijn dat, in het kader van de beheersing van risico’s omtrent terrorismefinanciering, de monitoring en analyse van transacties verbeterd kan worden. Ook is het oordeel van DNB dat de kennis- en informatiepositie van veel instellingen over methoden van terrorismefinanciering verbeterd moet worden. Vooral bij banken en betaalinstellingen (zoals «payment service providers») die te maken hebben met grootschalige geldstromen, dient de analysecapaciteit vergroot te worden, zo laat DNB mij weten. In vergelijking met resultaten van een identificerend onderzoek3 naar terrorismefinanciering dat DNB in 2015 heeft uitgevoerd, ziet DNB overigens wel dat deze sectoren verbeteringen doorvoeren.
Tevens wordt naar aanleiding van dit identificerend onderzoek samengewerkt in een terrorismefinanciering-project van het Financieel Expertise Centrum (FEC). Dit project van het FEC zal resulteren in voorlichting voor financiële instellingen om zo de kennis van deze instellingen te verbeteren. Omdat het gevoelige informatie betreft, zal deze informatie waarschijnlijk niet publiek ter beschikking worden gesteld.
Uit de «Toezicht Vooruitblik 2016» blijkt ook dat DNB verder zal onderzoeken hoe instellingen de analyse van terrorismefinancieringsrisico’s hebben omgezet in concreet beleid en procedures. Ook zal DNB naar de opzet en werking van de transactiemonitoring kijken, waarbij ook zal worden beoordeeld hoe de detectie en analyse van transacties die mogelijk gerelateerd zijn aan terrorismefinanciering functioneert. Daarbij zal worden bekeken hoe instellingen de informatie die zij via het FEC kregen, hebben vertaald in concrete maatregelen.
Klopt het dat DNB vooral kijkt naar processen en procedures? In hoeverre zegt dit iets over het daadwerkelijk kunnen voorkomen van terrorismefinanciering?
De opzet van het toezicht op naleving van de Wwft is dat DNB, en overigens ook de andere Wwft-toezichthouders, kijken naar de werking van beleid, procedures en maatregelen van financiële en andere instellingen (Wwft-instellingen) omtrent het voorkomen van terrorismefinanciering. Door het bevorderen dat Wwft-instellingen hun procedures en maatregelen continu verbeteren, wordt terrorismefinanciering via deze instellingen zo veel als mogelijk beheerst en worden vermoedens van terrorismefinanciering gemeld bij de FIU.
Uit de evaluatie van Nederland door de Financial Action Taskforce (FATF) in 2011 blijkt dat de bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme in Nederland ten opzichte van andere landen (ook andere Europese landen) die lid zijn van de FATF op een hoog niveau ligt.4 Inmiddels is de FATF een nieuwe ronde van evaluaties gestart, waarin de nadruk ligt op effectiviteit van wetgeving en beleid. Er is van uit te gaan dat uit die evaluaties zal blijken dat er verschillen zijn in effectiviteit tussen Europese landen. Tegelijk zullen alle bij de FATF aangesloten landen kunnen leren van de uitkomsten van die evaluaties, zodat de effectiviteit in elk van die landen verbeterd kan worden. Daarbij kan ook een rol spelen dat ingevolge de FATF standaarden elk land een nationale risicoanalyse dient uit te voeren; die verplichting is ook opgenomen in de Europese vierde anti-witwasrichtlijn.
Het eerder genoemde FEC is een voorbeeld van een Nederlandse best practice. Het FEC is een samenwerkingsverband van de Autoriteit Financiële Markten, DNB, de FIU, de Belastingdienst, de FIOD, het OM en de nationale politie.
Hoe effectief is de wet- en regelgeving in het kader van de Wwft? In hoeverre zijn er verschillen in effectiviteit tussen de Europese landen als het gaat om het voorkomen van terrorismefinanciering? Wat zijn daarbij de «best practices»?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het mogelijk om met de Wwft terrorismefinanciering adequaat bij de wortel aan te pakken? In hoeverre is de Nederlandse aanpak de meest optimale manier? Hoe doen andere landen dit?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanvullende maatregelen en regelgeving zouden eventueel nodig zijn om terrorismefinanciering (nog) beter te kunnen bestrijden?
Uit de bevindingen van het toezicht door ondermeer DNB blijkt dat er ruimte is voor verbetering van de uitvoering van bestaande maatregelen en regelgeving. Daardoor kan het voorkomen van financieren van terrorisme verder worden aangeschept. Het is belangrijk dat die stap gezet wordt door de betrokken Wwft-instellingen. De informatievoorziening vanuit het FEC en vanuit de FIU draagt hieraan bij.
De recente aanslagen, ondermeer in Parijs en Egypte, hebben geleid tot intensief internationaal overleg over mogelijke aanvullende maatregelen tegen het financieren van terrorisme. Nederland is als financieel centrum nauw betrokken bij dit overleg in met name de EU, de FATF en de Counter-ISIL Finance Group. Dit overleg is nog gaande, maar mij lijkt denkbaar dat bijvoorbeeld de bestaande Europese regulering van grensoverschrijdende geldtransporten wordt aangescherpt.5
Tijdens de JBZ-Raad van 20 november jl. is terrorismefinanciering als een van de prioriteiten benoemd. Op dit moment wordt gewerkt aan voorstellen om te komen tot een versterking van de bevoegdheden van (en samenwerking tussen) FIU’s van verschillende landen, zodat zij snelle toegang hebben tot noodzakelijke gegevens. Daarnaast worden verbeteringen in regulering omtrent non-bancaire betaaldiensten en een effectievere werkwijze van bevriezing van tegoeden door de gehele EU voorgestaan.
Welke plannen zijn er op Europees en/of internationaal niveau om terrorismefinanciering nog beter te kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Het duurzaam inkopen van mobiliteit door overheden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gemeentes leven duurzaam inkoopbeleid niet na» en het daarin genoemde rapport «Goed (Aan)Besteed?, Benchmark duurzaam aanbesteden in WMO-, leerlingenvervoer- en eigen-wagenpark Nederlandse overheden eerste half jaar van 2015»?1
Ja.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat 73% van de leerlingenvervoeraanbestedingen, 83% van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-aanbestedingen en 80% van de aanbestedingen voor het eigen wagenpark in de eerste helft van 2015 niet voldeden aan de minimumcriteria voor duurzaam inkopen, terwijl u met alle overheden heeft afgesproken die in 2015 100% duurzaam in te kopen?
Voor het toepassen van criteria documenten voor MVI is bestuurlijke ambitie en kennis en ervaring met duurzame gunningcriteria van belang.
In het op 11 september jl. aan uw Kamer gestuurde Plan van aanpak MVI heeft het Kabinet daarom aangegeven de toepassing van instrumenten voor maatschappelijk verantwoord inkopen te willen verbeteren. De ontwikkelrichting voor MVI verschuift daarbij van het toepassen van minimumeisen naar het aanmoedigen en/of uitnodigen van leveranciers om zo duurzaam mogelijke producten en diensten te leveren. Het organiseren van bestuurlijk commitment, monitoring en kennisdeling zijn nadrukkelijk onderdeel van het Plan van aanpak MVI. De adviezen van de Stichting Natuur en Milieu ondersteunen mijns inziens deze aanpak.
Deelt u de mening dat de landelijke minimumeisen die voor duurzaam inkopen van mobiliteit zijn geformuleerd niet meer geschikt zijn om als basis te dienen voor duurzaam inkopen omdat de klimaateisen minder ver gaan dan wat al gangbaar is in de zakelijke markt, de luchteisen zo weinig ambitieus zijn dat zelfs sterk vervuilende dieselvoertuigen (zonder roetfilter) nog als duurzaam gelden en zelfs eenvoudige kosteneffectieve maatregelen zoals zuinige banden ontbreken?
De technologische ontwikkelingen gaan snel. Daarom worden met ingang van 2015 de criteriadocumenten jaarlijks geactualiseerd en aangescherpt. Het criteriadocument voor dienstauto’s werd begin het jaar geactualiseerd. De door de Stichting Natuur en Milieu voorgestelde wijzigingen zijn in de aangescherpte criteriadocumenten van april 2015 verwerkt. Kosteneffectieve opties zoals eco-rijden en zuinige en stille banden behoren tot de daarin opgenomen minimumeisen en er zijn scherpe CO2-eisen gesteld per voertuigklasse.
De criteriadocumenten voor leerlingenvervoer en vraagafhankelijk vervoer zijn uit 2011. Daarom wordt op de site van PIANOo in plaats daarvan verwezen naar de criteria voor dienstauto’s en de andere transportdiensten, die in 2015 zijn geactualiseerd, zodat deze worden gehanteerd. De criteria voor leerlingenvervoer en vraagafhankelijk vervoer worden geactualiseerd in het eerste kwartaal van 2016.
Deelt u de mening dat daarnaast de landelijke criteria voor een hogere duurzaamheidsambitie dan de landelijke minimumeisen (de gunningscriteria) voor overheden onvoldoende concreet zijn en daardoor geen goed handvat bieden voor overheden met een serieuze duurzaamheidsambitie?
Die mening deel ik niet. De observaties in het rapport lijken deels gebaseerd te zijn op de verouderde criteria. Ik ben echter graag bereid om in overleg met medeoverheden te bezien of concreter invulling gegeven kan worden aan duurzame gunningscriteria. Zie ook mijn antwoord bij vraag 3.
Bent u bereid op korte termijn de minimumeisen aan te scherpen en de gunningscriteria te concretiseren en hierin ook standaard alle kosteneffectieve opties die zonder meer toepasbaar zijn (zoals zuinige banden) op te nemen?
In het criteriadocument voor dienstauto’s van april 2015 zijn de voorstelde kosteneffectieve opties opgenomen. Zie verder mijn antwoorden bij vraag 3 en 4.
Bent u bereid om in het kader van het SER energieakkoord met decentrale overheden afspraken te maken zodat gemeenten en andere overheden uiterlijk in 2016 er in slagen hun mobiliteit 100% duurzaam in te kopen?
In het kader van de uitwerking van het Plan van aanpak MVI zal ik met medeoverheden verkennen hoe invulling gegeven kan worden aan duurzame mobiliteit.
Deelt u de mening dat een goede jaarlijkse monitoring van de voortgang van duurzaam inkopen bij alle overheden noodzakelijk is? Bent u bereid deze monitoring uit te voeren en de resultaten openbaar te maken?
Zoals vermeld staat in het Plan van aanpak MVI wordt in afstemming met andere overheden momenteel een Benchmark MVI opgezet. De resultaten hiervan zullen worden gedeeld.
Bent u bereid de criteria voor duurzaam inkopen jaarlijks te checken en waar nodig te actualiseren?
Eind 2014 / begin 2015 is een actualisatie van de criteria uitgevoerd. Jaarlijks zal een actualisatie en aanscherping van criteriadocumenten plaatsvinden.
Deelt u de mening dat toegankelijke informatie en ondersteuning voor inkopers van belang is voor het halen van de doelstellingen van duurzaam inkopen? Welk maatregelen gaat u nemen om de website van PIANOo op deze punten te verbeteren?2 Welke aanvullende activiteiten gaat u daarnaast ontplooien om gemeenten te ondersteunen en te faciliteren?
Die mening deel ik. Vanuit de behoefte van zowel de markt als de overheid aan eenduidigheid in terminologie, uitgangspunten, criteria, taal en instrumenten is er een centraal loket voor maatschappelijk verantwoord inkopen ingericht bij PIANOo. Daar kunnen alle overheidsinkopers (Rijk en medeoverheden) terecht met vragen over maatschappelijk verantwoord inkopen, zowel via de site als via een vragenloket.
In april 2015 is op de website van PIANOo een nieuw webdossier voor MVI gelanceerd. Dit dossier biedt inkopers informatie over de duurzaamheidthema’s (milieu, sociaal, economie en specifieke onderwerpen als circulair en Biobased), hoe duurzaamheid te integreren in het inkoopproces en voor circa 45 productgroepen specifieke duurzaamheidsinformatie (milieu en sociale aspecten).
Daarnaast worden komende jaren regelmatig bijeenkomsten in het land gehouden om medeoverheden te informeren over maatschappelijk verantwoord inkopen en zijn in het Plan van aanpak MVI een tiental acties opgenomen gericht op het verbeteren van kennis, instrumenten en opleiding van inkopers en opdrachtgevers.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de stemmingen over de begroting Infrastructuur en Milieu voor het jaar 2016 in verband met het amendement Dik-Faber (Kamerstuk 34 300-XII nr. 9) en het bij de behandeling daarvan toegezegde overzicht van de beschikbare budgetten voor duurzaam inkopen de afgelopen 5 jaar en de komende jaren, uitgesplitst per jaar?
Ik heb mij ingespannen voor een tijdige beantwoording. Als gevolg van de noodzakelijke interdepartementale afstemming is dit helaas niet gelukt.
De route tussen wietkweker en coffeeshopouders |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «En dan sta je daar weer met 50.000 euro cash in je hand?1
Mijn standpunt met betrekking tot het gedoogbeleid is bekend. Het gedoogbeleid, waar een meerderheid van uw Kamer zich achter heeft geschaard, omvat alleen het onder strikte voorwaarden verkopen van kleine hoeveelheden cannabis door coffeeshops. Het is de verantwoordelijkheid van de coffeeshophouder om zich aan de gedoogcriteria uit de Aanwijzing Opiumwet te houden en zijn bedrijfsvoering daarop in te richten.
Zijn er cijfers bekend over hoe vaak coffeeshophouders slachtoffer worden van zogenaamde ripdeals? Zo ja, hoe betrouwbaar zijn deze cijfers in verband met vrees voor aangifte doen?
Nee, cijfers over dergelijke delicten worden niet apart bijgehouden. Navraag bij de Nationale Politie (NP) leert dat er voor de periode van 1 januari 2014 tot heden in het informatiesysteem van de NP geen registraties voorkomen die wijzen op coffeeshophouders die het slachtoffer zijn geworden van ripdeals.
Klopt het dat contact met een wietkweker gezien wordt als deelname aan een criminele organisatie? Zo ja, hoe kan een coffeeshophouder volgens u zonder contact met een kweker op een legale manier aan zijn/haar voorraad komen?
Vraag 3 lijkt – ten onrechte – te veronderstellen dat iedere wietkweker lid is van een criminele organisatie. Het klopt niet dat het contact met een wietkweker per definitie gezien wordt als deelname aan een criminele organisatie. Wel is het verkopen en kopen van grote hoeveelheden wiet op grond van artikel 3 van de Opiumwet illegaal. Ook het bezit van wiet is op grond van dit artikel strafbaar, maar voor coffeeshophouders gelden speciale regels voor wat betreft het aanwezig hebben van wiet. Dat bezit wordt gedoogd als de coffeeshophouder zich houdt aan de gedoogcriteria. Zie ook mijn antwoord op vraag 8. De Opiumwet maakt geen onderscheid tussen kwekers en tussenhandelaren. Het OM heeft mij laten weten dat bij de registratie van vervolgingen ter zake van overtreding van de Opiumwet geen gegevens over de specifieke omstandigheden van de overtreding worden geregistreerd.
Bent u bekend met de tussenhandelaren die het contact tussen coffeeshophouders en kwekers regelen? Welke straf staat hierop?
Het fenomeen van handelaren tussen hennepkwekers en coffeeshophouders is bekend bij de politie en hier wordt ook tegen opgetreden. De maximale straf die onder meer op het bezit van en de handel in wiet (zoals bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet) staat, is – afhankelijk van de kwalificatie die aan het delict wordt gegeven – te vinden in artikel 11 van de Opiumwet. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld of een tussenhandelaar bedrijfsmatig handelt, kan de straf variëren van maximaal 1 maand tot 6 jaar gevangenisstraf.
Is bekend hoe vaak tussenhandelaars vervolgd en bestraft worden? Zo ja, kunt u inzicht bieden in de aard en ernst van de straf?
Zie antwoord vraag 3.
Is het ook strafbaar om contact te hebben met een tussenhandelaar wetende dat hij/zij contact met een kweker heeft? Zo ja, welke straf staat hierop en hoe vaak wordt hiervoor vervolgd en bestraft?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de stelling dat er schaarste op de Nederlandse markt is en dat er zelfs vanuit Spanje wiet naar Nederland wordt verscheept?
Ik ben niet bekend met enige schaarste die zou heersen op de Nederlandse markt. Wel is mij bekend dat wiet uit Spanje inderdaad ook naar Nederland wordt getransporteerd. Deze smokkel van wiet is strafbaar op grond van artikel 3, onder A, van de Opiumwet. Overigens is mij ook bekend dat er veel in Nederland geteelde wiet naar het buitenland wordt geëxporteerd.
Hoe denkt u dat een coffeeshophouder zijn/haar shop praktisch kan runnen als er slechts een handelsvoorraad van 500 gram is toegestaan?
Het gedoogbeleid voor coffeeshops houdt in dat onder de strikte voorwaarden die zijn opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet niet strafrechtelijk zal worden opgetreden tegen de verkoop van op lijst II van bij de Opiumwet vermelde hennepproducten. Een van die voorwaarden is de maximale voorraad van 500 gram. Een grotere handelsvoorraad past niet binnen de doelstelling van kleine en beheersbare coffeeshops. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven is het de verantwoordelijkheid van de coffeeshophouder om zich aan de gedoogcriteria uit de Aanwijzing Opiumwet te houden en zijn bedrijfsvoering daarop in te richten.
Klopt het dat het voordraaien van joints strafbaar is? Zo ja, wanneer is dat zo en waarom?
Handelingen met betrekking tot cannabis, zoals het draaien van joints vallen onder de verboden van artikel 3 van de Opiumwet, te weten het bewerken en het aanwezig hebben. Voor de strafbaarheid daarvan wordt verwezen naar artikel 11 van de Opiumwet.
Echter, indien deze handelingen worden verricht in een coffeeshop die de gedoogcriteria in acht neemt, in een mate en omvang die kan worden gerekend te behoren tot de normale bedrijfsvoering van een coffeeshop, dan wordt daartegen niet strafrechtelijk opgetreden.
Is er bekend hoe vaak personen of bedrijven die joints voordraaien vervolgd en bestraft worden? Zo ja, kunt u inzicht bieden in de aard en ernst van de straf?
Evenals bij vraag 5 en 6 heeft het OM mij laten weten dat bij de registratie van vervolgingen ter zake van overtreding van de Opiumwet geen gegevens over de specifieke omstandigheden van de overtreding worden geregistreerd.
Is het ook strafbaar om dergelijke personen of bedrijven die joints voordraaien in te huren? Zo ja, welke straf staat hierop en hoe vaak wordt hiervoor vervolgd en bestraft?
Zie antwoord vraag 9.