De aanpak van luchtvervuiling door scooters |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag over de luchtvervuiling door scooters op fossiele brandstoffen en herinnert u zich uw antwoord op schriftelijke vragen over vervuilende tweetakt scooters?1 2
Ja, daar heb ik kennis van genomen en ook de eerder gegeven antwoorden op uw schriftelijke vragen over tweetakt scooters herinner ik me.
Wanneer in 2017 gaan de nieuwe Euro 4 normen voor scooters exact in?
Verordening Nr. 168/2013 bepaalt dat bij nieuw af te geven typegoedkeuringen voor scooters vanaf 1 januari 2017 de Euro 4 eisen moeten worden gehanteerd.
Klopt het dat de Euro 4 norm alleen voor nieuwe modellen geldt en dat een oud model dat niet aan deze norm voldoet dus in productie kan blijven? Zo ja, wanneer wordt naar verwachting de laatste tweetakt scooter verkocht? Ziet u mogelijkheden om dit binnen Europa aan te scherpen zodat deze verouderde modellen vanaf de ingangsdatum van Euro 4 niet meer worden geproduceerd?
Voertuigen die zijn typegekeurd volgens de Euro 2 en Euro 3 voorschriften mogen nog tot 1 januari 2018 in Nederland worden geregistreerd. Dat betekent dus dat, aangenomen dat de introductie van Euro 4 zoals algemeen verwacht het einde betekent van tweetakt, vanaf 1 januari 2018 geen tweetakt scooters meer worden toegelaten tot het verkeer. Voor zover het om handelsvoorraad gaat, kunnen lidstaten toestaan dat aantoonbaar voor die datum geproduceerde voertuigen nog wat langer worden geregistreerd. In overleg met de RDW wordt bezien of het mogelijk is voor Nederland van die laatste mogelijkheid geen gebruik te maken, en de registratie van voertuigen die niet aan de Euro 4 eisen voldoen op een zo vroeg mogelijk moment als de Europese wetgeving toestaat te beëindigen.
Op welke manier gaat u de komende maanden aan de slag om de luchtverontreiniging door scooters en de gezondheidseffecten daarvan verder terug te dringen?
De Europese toelatingsregels zijn met verordening Nr. 168/2013 voor een langere periode vastgelegd. Hiermee wordt de uitstoot door scooters sterk teruggedrongen. Het is aan de decentrale overheden om de bestaande vloot aan te pakken waar en hoe zij dat wenselijk achten.
Bent u op de hoogte van de plannen van verschillende gemeenten om een milieuzone in te stellen voor vervuilende scooters?3
Ja.
Bent u bereid om gemeenten tegemoet te komen door technische- en emissiekenmerken van tweewielers centraal te registreren en te koppelen aan het kenteken, zodat gemeenten hier handhaafbaar beleid op kunnen maken? Zo nee, bent u bereid om de steden op een andere manier tegemoet te komen om lokaal de vervuiling en overlast van scooters terug te dringen?
Bij de registratie van de brom- en snorfietsen enkele jaren geleden is mede op verzoek van de Kamer gekozen voor een wijze van registratie die minimale kosten voor de betrokken eigenaren betekende. Het met terugwerkende kracht vastleggen van de technische kenmerken van de gehele bestaande vloot van brom- en snorfietsen is daarmee niet verenigbaar.
Klopt het dat scooters met de Euro 4 norm nog steeds vervuilender zijn dan moderne auto’s?
Dat is juist. Pas met de introductie van Euro 5 geldt een pakket van eisen dat vergelijkbaar is met de Euro 5 eisen voor auto’s.
Wat is de reden dat niet gelijk wordt overgestapt op de Euro 5 norm? Deelt u de mening dat er totaal geen technische of economische noodzaak meer is om nog verkoop van kleine tweewielers met verbrandingsmotor toe te staan aangezien voor alles waar een scooter of brommer voor wordt gebruikt een elektrisch exemplaar voldoet, e-scooters vaak nauwelijks duurder dan viertakt scooters zijn en veel goedkoper zijn in het gebruik?
In Europees verband is afgesproken dat niet meteen op Euro 5 wordt overgestapt. De Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen was om de fase van Euro 3, die niet veel voorstelde, te schrappen en de fasen Euro 4 en Euro 5 naar voren te halen. Hier was helaas geen meerderheid voor te vinden in Europa.
Voor veel gebruikers zijn de gebruiksmogelijkheden van de nu op de markt zijnde e-scooters (aanschafprijs, actieradius) waarschijnlijk voldoende om in hun behoeften te voorzien. Er zijn echter ook gebruikers voor wie de huidige in aanschafprijs concurrerende e-scooters qua actieradius niet voldoen. Er zijn wel e-scooters op de markt met een grotere actieradius, maar die zijn voorzien van zodanig dure batterijen dat zij in aanschafprijs op dit moment nog niet kunnen concurreren. Een zakelijke gebruiker zal daarbij wellicht de afweging maken dat de lagere gebruikskosten de hogere aanschafkosten kunnen compenseren. Particuliere gebruikers hebben in de regel minder oog voor de Total Cost of Ownership.
Waarom bent u niet bereid hiervoor in Europa te pleiten, gezien de milieuwinst die hiermee te boeken is en gezien het feit dat de Kamer in de motie Dik-Faber heeft gepleit voor het uiterlijk in 2017 toevoegen van de emissie-eisen voor ultrafijnstof voor bromfietsen bovenop de eisen ten aanzien van koolwaterstoffen en dus voor het invoeren van de Euro 5 norm in 2017? Wat is de stand van zaken betreffende de uitvoering van deze motie?4
Nederland heeft tijdens de onderhandelingen die voorafgingen aan de vaststelling van verordening Nr. 168/2013 vergeefs gepleit voor eerdere invoering van strengere eisen. In antwoord op eerdere vragen van uw Kamer (kst. 33 750 XII, nr. 64) is aangegeven dat de invoering van een expliciete norm voor ultrafijnstof in 2017 niet realistisch is. De eisen voor 2017 (Euro 4) liggen vast. Er is voorts nog geen geharmoniseerde meetmethode voor de uitstoot van ultrafijnstof door bromfietsmotoren. Voor de inwerkingtreding van Euro 5 in 2020 zal de Europese Commissie een analyse uitvoeren om te bezien of zij tot een voorstel kan komen ten aanzien van ultrafijnstof. Daarbij is relevant dat de huidige relatief hoge uitstoot van ultrafijnstof door bromfietsen voor een belangrijk deel uit gecondenseerde koolwaterstoffen bestaat, die via de eisen aan de uitstoot van koolwaterstoffen ook met Euro 4 al sterk wordt aangescherpt. Verlaging van de uitstoot van koolwaterstoffen draagt nog op een andere manier bij aan de vermindering van de blootstelling van burgers aan ultrafijnstof. Koolwaterstoffen zijn namelijk een belangrijke bouwsteen voor de vorming van secundaire aerosolen, die een belangrijk deel vormen van de totale concentraties fijnstof en ultrafijnstof.
Bent u bereid om met de scooterbranche in overleg te treden om zo tot afspraken te komen die tot een versnelde stop op de import en verkoop van vervuilende twee-takt scooters en zo mogelijk ook vier-takt scooters leidt en elektrische tweewielers als schoon alternatief stimuleert? Bent u bereid om hierover een GreenDeal te sluiten?
In de brief van 6 juli 2015 aan uw Kamer is aangegeven welke acties in gang zijn gezet ter uitvoering van de motie Cegerek c.s. (kst. 34 000-XII, nr. 32) die aandrong op de stimulering van de verkoop van elektrische scooters als alternatief voor tweetaktscooters. Voorts heb ik tijdens het AO Leefomgeving van 1 oktober jl. aangegeven altijd open te staan voor Green Deals. Ook op dit terrein.
Wat is de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie Hoogland/Van Veldhoven over het verplaatsen van de snorscooter van het fietspad naar de rijbaan? Kun u de uitwerking van deze motie vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu naar de Kamer sturen?5
De brief waarin wordt uiteengezet hoe uitvoering gegeven wordt aan de motie Hoogland/Van Veldhoven zal voor de begrotingsbehandeling van het ministerie aan uw Kamer worden gestuurd.
Kunt u aangeven wanneer het wetsvoorstel dat uitvoering geeft aan de motie Dik-Faber over het verscherpen van de controle op voertuigeisen voor bromfietsen bij de Kamer wordt ingediend?6 Kunt u aangeven in hoeverre het reeds binnen de bestaande regelgeving mogelijk is om de controle op voertuigeisen conform deze motie aan te scherpen bijvoorbeeld door intensivering van het toezicht en het vervangen van de papieren testen door een emissietest af-fabriek?
Voor het verscherpen van het toezicht is naar het zich thans laat aanzien geen wijziging van een wet in formele zin nodig. Verbetering van het toezicht moet allereerst plaatsvinden binnen de relatie tussen fabrikanten en typekeuringsautoriteiten. Streng toezicht bij de registratie na import in Nederland is dweilen met de kraan open als de kwaliteit bij de fabricage niet in orde is. Bovendien is uit een juridische analyse gebleken dat er geen Europeesrechtelijke basis is voor fysieke controles op het voldoen aan de eisen als de importeur en fabrikant over een geldige typegoedkeuring beschikken. Die typegoedkeuring is overigens niet gebaseerd op een «papieren» test, maar op een emissietest onder toezicht van de typekeuringsautoriteit, veelal uitgevoerd in het testlaboratorium van de fabrikant. Na het verlenen van de typegoedkeuring moet de fabrikant tot genoegen van de typegoedkeuringsautoriteit aantonen met documentatie en vervolgtesten dat zijn kwaliteitsborgingsysteem zo functioneert dat alle geproduceerde exemplaren, waarvoor naar de typegoedkeuring wordt verwezen, aan de eisen voldoen. Dit toezicht door de typekeuringsautoriteit is in de nieuwe verordening verder gespecificeerd en nu minder vrijblijvend. Het huidige momentum rond de fraude bij Volkswagen kan de aandacht voor een effectiever toezicht door de typekeuringsautoriteiten een impuls geven. De Europese Commissie heeft daartoe inmiddels ook een klemmend beroep op de lidstaten gedaan om hun toezichthoudende rol serieus te nemen.
De herijking van de spoorbudgetten en de gevolgen hiervan voor de regio’s en voor het programma hoogfrequent spoorvervoer |
|
Arie Slob (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gelderland woedend: Mansveld veegt verbetering Gelders spoor van tafel» en «Provincies moeten bloeden voor tekort ProRail»?1 2
Ja
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk een overzicht sturen van alle door de provincies en vervoerders ingediende wensen voor de herijking inclusief een inschatting van de kosten van deze wensen?
Bijgevoegd treft u twee overzichten aan van de ingediende maatregelen en projecten. In de twee overzichten is aangegeven welke mogelijke investeringen met het betreffende voorstel volgens de indieners gemoeid zijn. De aangegeven investeringskosten per ingediend project betreffen indicaties, omdat de ingediende voorstellen in uiteenlopende fases van planvorming, onderbouwing en uitwerking zijn.
Klopt het dat door de tegenvallers bij ProRail en door risicoreserveringen van de in totaal circa 900 miljoen euro investeringsruimte voor het spoor tot 2028 nog slechts 9 miljoen euro vrije ruimte resteert?
Mogelijk wordt hier bedoeld de budgettaire spanning op beheer, onderhoud en vervanging (€ 475 mln.). Dit is overigens geen tegenvaller en gaat ook niet ten koste van de beschikbare middelen voor de herijking. Hier worden kostenbesparende maatregelen tegenovergesteld. Hierover bent u op 15 september 2015 per brief geïnformeerd (Kamerstuk 29 984, nr. 621).
Gedurende het proces is met alle betrokken partijen aan de OV en Spoortafels alsook met de Tweede Kamer steeds besproken dat voor de herijking beperkte middelen beschikbaar zijn. Daarbij was al rekening gehouden met een risicoreservering voor de beheer en onderhoudsmiddelen van € 400 mln. De recente PwC-audit bevestigt dat het verstandig is om voor het spooronderhoud in de periode 2018 tot en met 2028 een risicoreservering aan te houden.
De vrije investeringsruimte Spoor van € 906 mln. is zoals aangegeven in de begroting 2016 (artikel 13.08) in hoofdzaak bestemd voor het dekken van prijsbijstellingen, risico’s voor beheer en onderhoud en reserveringen van kosten bij lopende projecten.
Op dit moment is er in totaal nog € 9 mln. aan vrije investeringsruimte spoor over die anders kan worden ingezet. Hierbij geldt de kanttekening dat dit huidige inzichten betreft. Nieuwe risico’s en omstandigheden kunnen zowel een positief als negatief effect hebben op de vrije investeringsruimte spoor.
Klopt het dat er voor miljarden aan wensen is neergelegd en u slechts 167 miljoen euro beschikbaar heeft en dat dit bedrag naast de vrije investeringsruimte spoor van 9 miljoen euro is opgebouwd uit het benutten van vrije investeringsruimte regionaal/lokaal, het programma kleine functiewijzigingen en het programma kleine stations?
Het klopt dat er door landsdelen, NS en ProRail een groot aantal wensen en ambities is neergelegd. De projecten die door de indieners zijn aangemerkt als prioritair voor de korte en middellange termijn hebben een gezamenlijke waarde van ten minste € 1,6 miljard tot € 2,4 miljard. Dit is een gevolg van de uiteenlopende kosteninschattingen per maatregel die door de indieners zijn aangeleverd. Deze ingediende wensen zijn nieuwe voorstellen boven op de verschillende projecten die reeds onderdeel zijn van het huidige investeringspakket spoor van € 11,1 miljard.
Voor het beschikbare bedrag, de herkomst en aanwending daarvan verwijs ik u naar het voorstel dat nog onderwerp is van gesprek aan de bestuurlijke overleggen MIRT (zie bijlage)3. De uitkomsten van de MIRT- overleggen worden via de gebruikelijke MIRT-cyclus aan uw Kamer voorgelegd.
Klopt het dat u de genoemde 167 miljoen euro grotendeels wilt besteden aan extra geld voor de Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS)-corridor A2 Amsterdam–Eindhoven, voor besturing en bijsturing van ProRail, voor het voldoen aan arbonormen op emplacementen en aan enkele Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT)-projecten en dat voor de regio’s slechts 2,6 miljoen euro studiegeld resteert en 12 miljoen euro voor «wayfinding» op de stations?
Zie antwoord op vraag 4.
Klopt het dat u geen geld meer beschikbaar stelt voor de kwartierdienst op de Valleilijn en voor een volgende fase investeringen op de veel geplaagde spoorlijn Arnhem-Winterswijk? Klopt het dat u in totaal slechts 200.000 euro beschikbaar heeft voor studies voor Oost-Nederland maar geen geld hebt voor realisatie van deze studies?
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er geen sprake mag zijn van «A-reizigers» in de Randstad en «B-reizigers» in de regio’s daarbuiten? Waaruit blijkt dit in uw voorstellen voor de herijking voor investeringen en spooronderhoud tot 2028?
Er is maar één reiziger relevant en dat is de reiziger die gebruik maakt van het OV, ongeacht waar. Die reiziger heeft recht op een goed en betrouwbaar OV dat hem of haar op een snelle manier van deur tot deur brengt. Uitgangspunt bij de herijking is dat voor zoveel mogelijk reizigers een merkbare verbetering wordt bereikt.
Betekent het benutten van het Programma kleine stations voor de herijking dat er stationsprojecten tot 2028 worden geschrapt? Kunt u aangeven welke stations tot 2028 nog worden gerealiseerd en welke stationsprojecten niet doorgaan?
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven wat concreet de gevolgen zijn van uw herijking voor de projecten voor grensoverschrijdend spoor vanuit Groningen en Limburg waarvoor net EU-subsidies zijn toegekend voor onderzoeken? Betekent dit dat u tot 2028 geen geld heeft voor deze projecten en dat hierdoor deze projecten alleen kunnen worden gerealiseerd indien de regio’s het volledig zelf financieren? Zo ja, hoe kunt u dit verantwoorden aangezien u zelf deze subsidieverzoeken heeft gesteund?3
Zie antwoord op vraag 4.
Klopt het dat er ook nog tekorten zijn voor de andere drie PHS-corridors zodat ook deze voor 2028 niet volledig kunnen worden gerealiseerd? Hoe groot zijn de financiële tekorten op PHS-corridors die niet worden gedekt door de herijking? Kunt u een indicatie geven van de gevolgen hiervan voor de door u voorgestelde PHS-dienstregeling?
Wat betreft PHS is er – zoals aangegeven in de begroting 2016- sprake van extra spanning op het PHS budget als gevolg van het afschaffen van de leenfaciliteit. Tevens is er sprake van eerder ingeboekte bezuinigingen op PHS (door vorige kabinetten), die in de diverse voortgangsrapportages van PHS zijn gemeld. In de komende voortgangsrapportage van november (VGR-11) van PHS zal het totale beeld worden geschetst.
Over de gevolgen voor de PHS-dienstregeling is nu geen uitspraak te doen, omdat de dienstregeling door een groot aantal factoren wordt bepaald, waaronder de beschikbaarheid van PHS-infrastructuur.
Kunt u dit uitleggen aan de reiziger die eerder al geconfronteerd is met uitstel van de realisatie van PHS van 2020 tot 2028 en nu nog jaren moet wachten op hoogfrequent spoorvervoer in de Randstad, terwijl deze zelfde reiziger wel ziet dat voor miljarden euro’s de snelwegen rond de vier grote steden worden verdubbeld?
Met het PHS- pakket en de andere investeringen in het spoor die in het MIRT zijn opgenomen, worden de maatregelen genomen die nodig zijn om te verwachte vervoergroei in de Randstad op te kunnen vangen en de frequenties van het spoor stap voor te stap te verhogen.
Het als nieuw verkopen van geïmporteerde sloopauto’s |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Sloopauto als nieuw verkocht» en «Glimmende Amerikaan was maanden terug nog total loss»?1
Ja.
Heeft u inzicht in de hoeveelheid naar Nederland via andere EU-landen vanuit de VS geïmporteerde auto’s die een schadeverleden hebben? Zo ja, kunt u deze cijfers met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de totale hoeveelheid voertuigen die met een schadeverleden vanuit de VS via andere EU-landen worden aangeboden in Nederland voor herinschrijving. Op grond van de Europese Richtlijn 1999/37/EG inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen is alleen het overlegde kentekenbewijs van het laatste EU-land voor de herinschrijving relevant. Daaraan valt niet de historie van een auto af te lezen, noch wat land betreft noch wat schadeverleden betreft. Het Algemeen Dagblad ontleent de cijfers van het bedrijf Carfax, dat gegevens verzamelt (en verkoopt) over de historie van tweedehandse Amerikaanse voertuigen. Ik beschik niet over deze gegevens; de onderhoudshistorie is namelijk niet bepalend voor de actuele staat van het voertuig.
Om een indicatie van de in het artikel geschetste problematiek met geïmporteerde voertuigen via Litouwen te geven heeft de RDW wel kunnen uitzoeken hoeveel voertuigen vanuit Litouwen zijn geïmporteerd naar Nederland. Daarbij is tevens onderzocht in hoeveel van deze auto’s vanwege schade een zogenoemde WOK-status (Wachten op Keuring) hebben gekregen. Een WOK-status houdt in dat het voertuig niet mag rijden op de openbare weg; deze status kan alleen worden opgeheven als het voertuig (na herstel) een technische keuring door de RDW positief heeft doorstaan. Het betreft:
2013: 185, waarvan 8 een WOK-status kregen
2014: 193, waarvan 10 een WOK-status kregen
2015 t/m september:185, waarvan 4 een WOK-status kregen.
Welke instrumenten heeft u om de onderhoudshistorie van geïmporteerde auto’s voor consumenten inzichtelijk te maken? Benut u deze instrumenten ten volle? Zo nee, waarom niet?
De onderhoudshistorie van voertuigen is niet bepalend voor de actuele staat van het voertuig. Alle voertuigen die van buiten de Europese Unie worden geïmporteerd moeten bij een van de Europese toelatingsautoriteiten een toelatingskeuring doorstaan om vast te stellen of ze aan de Europese eisen voldoen. Bij import van voertuigen uit een ander EU-land naar Nederland controleert de RDW of het voertuig voldoet aan bepaalde technische eisen en of deze moeten worden aangemerkt als een schadevoertuig. Hiervoor wordt getoetst aan zeven schadecriteria, zoals beschadiging frame, ernstige brand- of waterschade en ernstige vervorming van de dragende carrosseriedelen. Als dit het geval is krijgen deze voertuigen de WOK-status en wordt dit geregistreerd in het kentekenregister. Uiteraard moeten alle voertuigen een geldige APK hebben om te mogen rijden op de openbare weg. Via de website van de RDW is op te vragen of een voertuig een geldige APK heeft of de WOK-status en deze informatie kan daarmee van waarde zijn voor consumenten bij de aanschaf van een voertuig.
In hoeverre kunnen particulieren autohandelaren aansprakelijk stellen als zij een schadeverleden bij verkoop hebben verzwegen? In hoeverre is het hierbij relevant of de autohandelaar van dit schadeverleden op de hoogte was?
Kopers van een voertuig kunnen de civielrechtelijke middelen aanwenden als zij een voertuig kopen dat niet aan de verwachtingen voldoet die door de verkoper zijn gewekt of als de verkoper iets heeft verzwegen.
Wat zijn de laatste ontwikkelingen rondom het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening tot vereenvoudiging van de overbrenging van in een andere lidstaat ingeschreven motorvoertuigen binnen de interne markt?2
De onderhandelingen over het voorstel zijn recent weer opgepakt, nadat de Europese Commissie op verzoek van de Raad een aanvullend rapport heeft opgeleverd naar de mogelijke fiscale consequenties van het voorstel. De verwachting is dat volgend jaar de onderhandelingen kunnen worden afgerond.
Deelt u de mening dat een in de hele EU geaccepteerde keuring deugdelijk moet zijn, en geen papieren werkelijkheid mag zijn?
Ja.
Wat gaat u doen om de papieren werkelijkheid te doorbreken en ervoor te zorgen dat een keuring in Litouwen ook daadwerkelijk iets zegt over de kwaliteit van de geïmporteerde auto?
Hoewel er geen specifiek onderzoek naar is gedaan heb ik op dit moment geen concrete aanwijzingen dat de keuring in Litouwen van onvoldoende kwaliteit is. De RDW heeft mij laten weten geen bijzonderheden te signaleren bij geïmporteerde voertuigen uit Litouwen.
Bent u bereid met uw Litouwse collega in gesprek te gaan om de inspectie van van buiten de EU geïmporteerde auto’s te verscherpen? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hiervoor op dit moment geen aanleiding, maar als er concrete signalen komen waaruit blijkt dat er iets mis is met de Litouwse keuring zal ik dat niet nalaten.
Heeft u de mogelijkheid om de Litouwse keuring tijdelijk niet te erkennen? Zo ja, bent u voornemens van deze mogelijkheid gebruik te maken? Zo nee, bent u bereid in Europees verband een voorstel te doen dat het mogelijk maakt een keuring van in gebreke blijvende landen niet te erkennen?
Voertuigen die in een ander EU-land zijn toegelaten kan Nederland in beginsel niet weigeren voor registratie. Op dit moment heb ik geen aanleiding om in Europa te pleiten om dit te veranderen. Nederland mag, zoals eerder gesteld, wel controleren of het voertuig voldoet aan bepaalde technische eisen of moet worden aangemerkt als een schadevoertuig, zodat er voor wordt gewaakt dat er geen schadevoertuigen op de Nederlandse wegen terecht komen.
Welke andere landen (naast Litouwen) worden veel gebruikt om auto’s naar de EU te importeren? Bent u bereid eveneens met uw collega’s uit deze landen het gesprek aan te gaan?
Ik heb de Rai Vereniging en de RDW gevraagd of zij over de gevraagde informatie beschikken, maar het is helaas niet bekend welke landen veel worden gebruikt om auto’s naar de EU te importeren.
Het bericht dat gemeenten in Gelderland 1,1 miljoen willen investeren in een ondersteuningsbureau dat de inkoop voor Jeugdzorg en Wmo regelt |
|
Nine Kooiman (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel dat de gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Mook en Middelaar, Wijchen en Nijmegen 1,1 miljoen euro gaan investeren in een zorginkoop ondersteuningsbureau?1
Ik heb kennis genomen van het artikel en vastgesteld dat de gemeenten in regionaal verband investeren in de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet.
Vindt u het wenselijk dat 1,1 miljoen euro besteed wordt aan mensen die niet daadwerkelijk zorg verlenen, maar slechts ondersteunen bij het inkopen van zorg? Zo ja, waarom vindt u dit wenselijk? Zo nee, wat gaat u doen om de oprichting van dit ondersteuningsbureau tegen te gaan?
Ik vind het wenselijk dat gemeenten investeren in een goede uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Inkoop van adequate zorg en ondersteuning is een noodzakelijke voorwaarde voor een goede uitvoering van de genoemde wetten. De wijze waarop gemeenten de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet organiseren, is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Dit geldt ook voor de besteding van de financiële middelen die zij daarvoor inzetten.
Hoeveel procent van het totale budget is de 1,1 miljoen euro investering in de zorg? Wat is het landelijk gemiddelde percentage dat gemeenten van hun zorgbudget besteden voor zorgbemiddeling?
Het totale budget voor de betreffende gemeenten is € 108 mln. De besteding aan het ondersteuningsbureau bedraagt dus 1% van het totale budget.
Welke overheadkosten maken deze gemeenten nog meer voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning en voor jeugdzorg? Hoe verhoudt het totaal percentage aan overheadkosten van deze gemeenten zich tot het landelijk gemiddelde?
Uit informatie van de betrokken gemeenten blijkt dat de uitvoering van de Wmo 2015 en van de Jeugdwet in deze gemeenten zeer is verweven met de uitvoering van andere gemeentelijke taken, waarbij bestaande capaciteit wordt ingezet voor nieuwe taken. Dit maakt dat het, aldus deze gemeenten, niet mogelijk precies aan te geven welke overheadkosten nog meer zijn verbonden aan de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Deze gemeenten geven aan ernaar te streven om de overheadkosten voor nieuwe taken te beperken tot 1% van het budget voor de lokale uitvoering en 1% van het budget voor de regionale uitvoering.
Is dit bedrag een eenmalige investering of wordt dit bedrag jaarlijks van het totaalbudget voor Wmo en jeugdzorg van deze gemeenten uitgegeven?
Uitgangspunt van deze gemeenten is dat jaarlijks 1% van het totale budget wordt besteed aan regionale uitvoering.
Hoe garandeert u als stelselverantwoordelijke dat iedereen in de genoemde gemeenten de zorg ontvangt die hij of zij nodig heeft?
Zowel in de Jeugdwet als in de Wmo 2015 zijn naar mijn oordeel voldoende waarborgen opgenomen dat cliënten de zorg en of ondersteuning ontvangen die noodzakelijk is. Hierbij is het uitgangspunt dat de gemeenteraad primair toeziet op de juiste uitvoering van beide wetten. Indien blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, dan kan ik gebruik maken van de bevoegdheden zoals die zijn vastgelegd in de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht.
Wat zijn de gemiddelde transactiekosten van gemeenten bij de inkoop van jeugdzorg en voorzieningen Wmo vergeleken met de situatie toen deze zaken nog onder de AWBZ/zorgkantoor dan wel provincie vielen? Wat is uw oordeel over deze verschillen in transactiekosten?
Er is landelijk geen inzicht in de gemiddelde transactiekosten van gemeenten bij de inkoop van jeugdzorg en voorzieningen op basis van de Wmo 2015. Vanwege het ontbreken van dit inzicht is het niet mogelijk deze vraag te beantwoorden.
Oplopende spanningen in Turkije |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wie wil vechten in Turkije, gaat nu los» over de oplopende spanningen in Turkije?1
Ja.
Wat is uw beeld van het aantal doden als gevolg van het geëscaleerde geweld tussen enerzijds Turkse militairen en politieagenten en anderzijds de PKK en daaraan gelieerde groepen? Kunt u aangeven hoeveel slachtoffers (ongeveer) aan beide kanten zijn gevallen en hoeveel slachtoffers burgers zijn?
Het kabinet beschikt niet over geverifieerde cijfers wat betreft aantallen slachtoffers aan weerszijden.
Kunt u bevestigen dat kantoren van de pro-Koerdische politieke partij HDP op grote schaal zijn aangevallen en dat Koerdische burgers zijn aangevallen door nationalistische groepen? Hoe beoordeelt u het optreden van de Turkse autoriteiten om deze aanvallen tegen te gaan?
Ja, kantoren van de HDP en Koerdische burgers zijn aangevallen. Premier Davutoğlu en de vicepremiers Akdoğan en Kurtulmus hebben dit opgelaaide geweld ten stelligste veroordeeld. De Turkse politie trad op tegen de aanvallen, maar was vaak laat ter plekke.
Hoe beoordeelt u de Turkse inval in het noorden van Irak om PKK-strijders aan te vallen? Is dit, en zijn de luchtaanvallen op doelen in Irak, in lijn met het internationaal recht? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Turkije voert acties uit tegen de PKK, ook in Noord-Irak.
Net als andere landen heeft Turkije het recht zich te verdedigen tegen terroristische daden. Nederland blijft van mening dat maatregelen van Turkije tegen terroristische dreigingen, ook als die uitgaan van de PKK, proportioneel moeten zijn. Verdere escalatie in de regio moet worden voorkomen. Nederland heeft Turkije en de betrokken Koerdische groeperingen opgeroepen het vredesproces te continueren en het staakt-het-vuren in acht te blijven nemen. Diverse bondgenoten hebben gelijkluidende oproepen aan Turkije gedaan.
Is het waar dat in Turkije een wet is aangenomen die bepaalt dat Turkse veiligheidsfunctionarissen met scherp mogen schieten op demonstranten en dat dit ook gebeurt, met dodelijk gevolg?2 Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
De Domestic Security Billvan april van dit jaar geeft politieagenten de bevoegdheid om een vuurwapen te gebruiken om te voorkomen dat er een aanval met een «molotov of een daarop lijkend wapen» plaatsvindt tegen gebouwen, voertuigen of mensen. Het is mij niet bekend of er door gericht politiegeweld dodelijke slachtoffers onder burgers zijn gevallen.
Deelt u de zorgen dat onder de huidige omstandigheden eerlijke verkiezingen, die gepland staan voor later dit jaar, (in delen van het land) niet mogelijk zijn?
Vooralsnog gaan de verkiezingen op 1 november door als gepland. Turkije heeft, zoals gebruikelijk, ODIHR om verkiezingswaarneming gevraagd. Op korte termijn zal hiervoor een Needs Assession Missionnaar Turkije reizen. Nederland is voornemens aan deze waarnemingsmissie deel te nemen.
Bent u bereid de strijdende partijen in Turkije op te roepen tot een staakt-het-vuren? Indien neen, waarom niet?
Ja. Nederland heeft Turkije en de betrokken Koerdische groeperingen opgeroepen het vredesproces te continueren en het staakt-het-vuren in acht te blijven nemen.
De brief eerste tussentijdse meting banenafspraak |
|
Sadet Karabulut , Linda Voortman (GL), Fatma Koşer Kaya (D66), Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hoeveel Wsw-dienstverbanden zijn in de kalenderjaren 2013 en 2014 beëindigd cq. hoeveel arbeidscontracten zijn niet verlengd?1
Uit de Wsw-statistiek van Panteia blijkt dat in 2013 dit aantal 6.105 was. In 2014 was dit 6.143.
Hoe heeft de Wsw-wachtlijst zich in de jaren 2013 en 2014 ontwikkeld? Hoeveel mensen zijn er in 2013 en 2014 op de wachtlijst Wsw bijgekomen en afgegaan?
Onderstaande tabel geeft de in- en uitstroom van de Wsw-wachtlijst in de jaren 2013 en 2014, en de eindstanden van deze jaren.
Instroom
Uitstroom
Eindstand
2013
8.440
10.732
13.297
2014
9.194
11.426
11.185
Bron: Panteia, Wsw-statistiek
Hoe ziet de ontwikkeling van het aantal gewerkte uren per week van Wsw-ers in die jaren eruit, buiten de gedetacheerde werknemers? Zijn zij gemiddeld meer of minder uren per week gaan werken?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal verloonde uren per week van de werkzame mensen met een Wsw-indicatie. Bij de monitoring van de banenafspraak wordt altijd naar het aantal verloonde uren van de maand december gekeken. Het gaat hier dus om het gemiddelde aantal verloonde uren per week in december 2012 en december 2014.
Gemiddeld aantal verloonde uren per week va werkzame mensen met een Wsw-indicatie
1 januari 2013
1 januari 2015
Begeleid werken
30,7
31,4
Wsw-detacheringen
31,4
32,6
Wsw-binnen
30,4
30,9
Wsw-wachtlijst1
24,6
22,9
Bron: UWV, polisadministratie / Panteia, Wsw-statistiek
de groep «WIW/ID én Wsw wachtlijst of begeleid werk of Wajong» is hierbij meegeteld bij de Wsw-wachtlijst. Dit betreft een kleine groep van 62 banen op 1 januari 2013 en 26 banen op 1 januari 2015.
De tabel laat zien dat het gemiddeld aantal verloonde uren voor werkzame mensen met een Wsw-indicatie stijgt. De stijging is het grootst bij de Wsw-detacheringen. Daarnaast is te zien dat er ook een kleine groep mensen van de Wsw-wachtlijst verloonde uren heeft. Dit komt onder andere omdat deze mensen een deel van de maand, via de Wsw of buiten de Wsw om, gewerkt hebben en een deel van de maand op de Wsw-wachtlijst stonden. Dat deze mensen maar een deel van de maand gewerkt hebben verklaart ook dat het gemiddeld aantal verloonde uren van deze groep lager is.
Kunt u inzicht geven in het totaal aantal banen in de Wsw ten tijde van de nulmeting en op 1 januari 2015, berekend conform de banen in de banenafspraak (1 baan = 25,5 verloonde uren), uitgesplitst naar detacheringen en banen binnen de muren van de Sociale Werkplaatsbedrijven (SW-bedrijven)?
Onderstaande tabel geeft het aantal banen van mensen met een Wsw-indicatie tijdens de nulmeting (1 januari 2013) en de tussenmeting (1 januari 2015) weer. Hierbij staat, zoals afgesproken in de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, één baan gelijk aan 25,5 verloonde uren per week.
Wsw-binnen
Wsw-detacheringen
Begeleid werken
Wsw-wachtlijst1
Totaal
1-jan-13
81.127
33.600
7.186
1.666
1-jan-15
78.398
40.061
7.906
1.090
Bron: UWV, polisadministratie / Panteia, Wsw-statistiek
de groep «WIW/ID én Wsw wachtlijst of begeleid werk of Wajong» is hierbij meegeteld bij de Wsw-wachtlijst. Dit betreft een kleine groep van 62 banen op 1 januari 2013 en 26 banen op 1 januari 2015.
Deze cijfers tonen aan dat er in 2013 en 2014 een beweging is van binnen (Wsw-binnen) naar buiten (met name Wsw-detacheringen) het sw-bedrijf. Dit betekent dat er meer mensen met een arbeidsbeperking aan de slag gaan bij reguliere werkgevers. In de jaren 2013 en 2014 zijn er door reguliere werkgevers in totaal 6.461 extra banen via Wsw-detacheringen gecreëerd ten opzichte van het aantal tijdens de nulmeting. Hoe er bij de monitoring van de banenafspraak wordt omgegaan met Wsw-detacheringen is terug te vinden in de brief over de tussenmeting banenafspraak van 3 juli 20152 en mijn reactie op het schriftelijk overleg de over de brief «resultaten eerste tussentijdse meting banenafspraak» van 4 september 2015.3
Kunt u aangeven hoe het totaal aantal banen voor arbeidsgehandicapten, zowel de Wajong als de SW-dienstverbanden, zich heeft ontwikkeld in de periode 2013–2014?
In de beantwoording van de vragen van het schriftelijk overleg over de brief «resultaten eerste tussentijdse meting banenafspraak» van 4 september 2015 is onderstaande tabel opgenomen. Hierin wordt de ontwikkeling van het aantal werkende mensen aangegeven en het aantal banen (uitgedrukt in 25,5 uur per week = 110,92 uur per maand) die meetellen voor de banenafspraak. Deze tabel geeft de toename, en in sommige gevallen de afname, van zowel het aantal mensen als het aantal banen per specifieke groep in de jaren 2013 en 2014.
Het aantal Wsw-dienstbetrekkingen binnen het sw-bedrijf was niet in onderstaande tabel opgenomen aangezien deze banen niet meetellen voor de banenafspraak. In dezelfde periode is het aantal mensen met een Wsw-dienstbetrekking die binnen het sw-bedrijf werken met 3.432 gedaald. Daar tegenover staat dat de mensen die eind 2014 via een Wsw-dienstbetrekking binnen het sw-bedrijf werkten gemiddeld meer uren zijn gaan werken (zie vraag 3). In totaal is het aantal banen met 2.729 gedaald (zie vraag 4).
Toename eerste tussentijdse meting t.o.v. de nulmeting
Aantal extra personen met een baan
Aantal banen (obv van 110,92 uur per mnd)
oWajong
– 1.257
– 440
studieregeling nWajong
720
695
werkregeling nWajong
3.959
4.147
Wajong (o en nWajong) én wachtlijst Wsw
– 217
– 188
Wajong (o en nWajong) én begeleid werk
104
158
Wsw Wachtlijst
– 268
– 353
Wsw Begeleid werk
358
561
WIW/ID
– 554
– 713
WIW/ID én Wsw wachtlijst of begeleid werk of Wajong
– 29
– 36
Aantal inleenverbanden
557
439
Wsw detachering (incl inleen)
2.805
4.566
Wsw detachering en Wajong/WIW/ID (incl inleen)
1.204
1.895
De totalen in deze kolom tellen op tot 7.382 personen. Dit komt doordat er personen zijn die zowel werkzaam zijn bij een formele werkgever als werkzaam zijn op basis van een inleenverband/detachering. Voor het aantal extra personen met een baan uit de doelgroep, is deze dubbeling eruit gehaald. Het aantal van 7.304 personen betreft dan ook het unieke aantal extra personen met een baan uit de doelgroep.
Wanneer stuurt u de resultaten van de meting over 2015 naar de Tweede Kamer?
De resultaten van de eerste officiële meting over 2015 worden rond de zomer van 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen uiterlijk 26 oktober 2015 (voorafgaand aan het Algemeen overleg Participatiewet voorzien op 29 oktober) toe te zenden aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
U ontvangt de antwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Participatiewet van 29 oktober.
De in Suriname vermiste helikopter met een Nederlander aan boord |
|
Harry van Bommel (SP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
In het Algemeen overleg over Suriname van 9 september jl. meldde u dat Suriname het Nederlandse aanbod tot hulp bij het zoeken naar een in Suriname vermiste helikopter met een Nederlander aan boord «in beraad had» wat is thans de stand van zaken?
Zoals gebruikelijk bij vergelijkbare vermissingszaken, biedt Nederland aan de lokale autoriteiten in het land waar de vermissing plaatsvindt, assistentie aan. Op 26 mei 2015 – drie dagen na de vermissing van de helikopter – heeft de Nederlandse ambassade te Paramaribo assistentie in de vorm van expertise op het gebied van search and rescue aangeboden aan de Surinaamse autoriteiten. Op 9 juni 2015 heeft Suriname van het aanbod gebruik gemaakt. Specialisten van het Ministerie van Defensie, waaronder spoorzoekers en beeldanalisten, hebben informatie geanalyseerd die vanuit Suriname was toegestuurd en advies uitgebracht aan de desbetreffende Surinaamse autoriteiten.
Welk aanbod heeft Nederland precies aan Suriname gedaan om te helpen bij het zoeken naar de betreffende helikopter en de bemanning?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Nederlandse overheid om apparatuur is gevraagd waarmee door bladerdek kan worden gekeken, maar dat Nederland niet over die apparatuur beschikt?
Ja. Suriname heeft op 5 augustus 2015 een aanvullend hulpverzoek ingediend waarin werd gevraagd om inzet van een «Foliage Penetrating Search Radar». Binnen Defensie is dergelijke apparatuur niet beschikbaar. Er is daarna gezocht naar alternatieven, maar zonder resultaat. Nederland heeft moeten constateren dat niet aan het verzoek kon worden voldaan. Dit is op 4 september 2015 aan de Surinaamse autoriteiten meegedeeld.
Is overwogen om bedoelde apparatuur van derden te huren om zodoende effectief te kunnen zoeken naar de vermiste helikopter en personen die aan boord waren? Indien neen, waarom niet?
Het is, net zoals bij alle consulaire gevallen, aan het land waar de vermissing plaatsvindt om in contact te treden met derde partijen.
Bent u bereid de beschikbaarheid en effectiviteit van bedoelde apparatuur te onderzoeken en te overwegen deze in te zetten bij de zoekactie naar de vermiste helikopter en personen die aan boord waren? Indien neen, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3, is uit onderzoek inmiddels gebleken dat Nederland niet over dergelijke apparatuur of alternatieven daarvoor beschikt. Indien Suriname met een ander verzoek om hulp, inzet materieel of advies komt, zal Nederland onderzoeken of hieraan kan worden voldaan.
Bedreigingen, geweldsdelicten en brandstichtingen gericht tegen Turkse of Koerdische buurthuizen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel berichten kent u over bedreigingen, geweldsdelicten en brandstichtingen gericht tegen Turkse of Koerdische buurthuizen of andere instellingen gedurende het afgelopen half jaar in Nederland? Hoeveel meldingen en aangiften zijn u bekend?
De incidenten tegen Koerdische en Turkse verenigingsgebouwen in Amsterdam en Rotterdam zijn mij bekend. De politie registreert aantallen incidenten zoals bedreigingen, geweldsdelicten en brandstichtingen, maar registreert daarbij niet standaard tegen welk soort objecten dit is gericht, zoals «Turkse of Koerdische buurthuizen». Omdat dit niet standaard geregistreerd wordt, kunnen geen betrouwbare uitspraken worden gedaan over aantallen of over patronen en ontwikkelingen.
Kent u het bericht «Rotterdamse Koerden en Turken vrezen toename geweld»?1
Ja.
Wat is naar uw mening de achtergrond van de in het bericht genoemde incidenten in Rotterdam of elders in Nederland?
Geconstateerd kan worden dat de spanningen tussen Koerdische en Turkse gemeenschappen in Nederland oplopen en dat dit samenhangt met de situatie in Turkije. Tot de bomaanslag op 20 juli 2015 in de Turkse grensplaats Suruç was de situatie in het eerste halfjaar van 2015 in Turkije betrekkelijk rustig. Hierna werd de situatie in Turkije grimmiger en namen de spanningen tussen Turken en Koerden toe.
Gegeven deze oplopende spanningen in Turkije heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) onmiddellijk na de zomervakantie een groot aantal Turkse en Koerdische organisaties uitgenodigd voor een spoedoverleg op 8 september jl. Door verscheidende afzeggingen heeft hij helaas moeten besluiten dit overleg te annuleren. Op ambtelijk niveau zijn door het Ministerie van SZW de gesprekken echter wel voortgezet. Zo vond op 8 september jl. op ambtelijk niveau een overleg plaats met het Landelijk Platform Koerden en de Federatie Koerden in Nederland.
In navolging van de recente gesprekken tussen Turkse en Koerdische organisaties op lokaal niveau in Rotterdam en Amsterdam op initiatief van burgemeesters Aboutaleb en Van der Laan, heeft de Minister van SZW op 28 oktober jongstleden gesproken met Turkse en Koerdische organisaties als ook met vertegenwoordigers van de Alevitische gemeenschap. Daarbij is afgesproken dat deze organisaties hun achterban oproepen om beheerst om te gaan met meningsverschillen en spanningen en dat de organisaties met elkaar in gesprek blijven om bedreigingen, vernielingen en andere escalaties te voorkomen. De Minister van SZW heeft de vertegenwoordigers van de gemeenschappen gevraagd incidenten te melden bij zijn ministerie. Hij heeft aangegeven lokale initiatieven die de spanningen verminderen te willen ondersteunen. Tijdens de bijeenkomst is afgesproken dat de organisaties en de Minister van SZW regelmatig bij elkaar blijven komen om naast maatschappelijk spanningen ook zaken als discriminatie en de positie van migrantenjongeren op de arbeidsmarkt te bespreken. De organisaties Milli Görüş en Diyanet gingen overigens niet in op de uitnodiging voor het gesprek van 28 oktober jl.
Is er sprake van een toename van genoemde incidenten? Zo ja, in welke mate?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u aanwijzingen dat de spanningen in Turkije tussen de Koerdische PKK en de Turkse regering overslaan naar Nederland? Zo ja, waar bestaan die aanwijzingen uit?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen de spanningen tussen Turken en Koerden in Nederland? Wat doet u of gaat u doen, in overleg met lokale bestuurders, om te voorkomen dat deze spanningen verder escaleren?
Zie antwoord vraag 3.
Brengen de komende Turkse verkiezingen, waarbij ook Turken in Nederland mogen stemmen, mogelijk extra spanningen met zich mee? Zo ja, wat betekent dat voor de beveiliging van stembureaus in Nederland? Zo nee, waarom niet?
We volgen deze situatie op de voet. Vanuit verschillende verantwoordelijkheden wordt gemonitord of er rond de stembureaus extra spanningen ontstaan. Indien het naar aanleiding van extra spanningen op basis van dreiging en risico nodig is aanvullende maatregelen te treffen, kunnen beveiligingsmaatregelen worden getroffen.
Hoeveel bedragen de op pagina 12 van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor 2016 genoemde extra middelen voor het bewaken en beveiligen van objecten? Kunnen deze middelen desgewenst ook ingezet worden voor het bewaken en beveiligen van Koerdische of Turkse objecten? Zo nee, waarom niet?
In het kader van versterking van de veiligheidsketen zijn er extra middelen voor de uitbreiding van de beschikbare capaciteit voor het bewaken en beveiligen van objecten. Capaciteit in het kader van bewaken en beveiligen wordt ingezet op basis van dreiging en risico. Indien dreiging en risico daar aanleiding toe geven, kunnen beveiligingsmaatregelen worden getroffen voor de bewaking en beveiliging van Koerdische en/of Turkse objecten. Voor de specifieke bedragen verwijs ik u naar de brief die op 27 februari 2015 naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 754, nr. 302).
Het bericht dat Volkswagen dieselauto’s uit de handel neemt |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Volkswagen haalt sjoemeldiesels uit de handel»?1
Ja.
Heeft Volkswagen/Audi mogelijk ook in Nederland met de software geknoeid om de emissie-eisen te omzeilen? Zo nee, waar blijkt dit uit?
Volkwagen heeft in het persbericht van 22 september 2015 aangegeven dat onrechtmatigheden met de NOx-emissies betrekking hebben op voertuigen met het motortype Type EA 189 en dat het wereldwijd om elf miljoen voertuigen gaat. De afgelopen dagen is bekend geworden dan het niet alleen om modellen van het merk Volkswagen gaat, maar ook andere merken van de Volkswagen Groep en dat het niet alleen dieselpersonenauto’s betreft, maar ook dieselbestelauto’s.
Navraag bij de RDW heeft opgeleverd dat aan de hand van deze motorcode niet precies kan worden achterhaald om welke voertuigentypen het gaat en hoeveel voertuigen er daarvan in Nederland zijn toegelaten. Op woensdag 30/9 staat een gesprek gepland tussen de importeur van Volkswagen en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De verwachting is dat op dat moment meer duidelijk wordt over de omvang van de fraude voor Nederland.
Gaat u ook in Nederland een onderzoek instellen naar deze verwerpelijke praktijk? Zo nee, waarom niet?
Handhaving van de emissies van een voertuig is de verantwoordelijkheid van de typegoedkeuringsinstantie van het land dat de Europese typegoedkeuring voor de betreffende voertuigen heeft afgegeven. De Nederlandse typegoedkeuringsinstantie RDW heeft geen typegoedkeuring afgegeven ten aanzien van de uitlaatgasemissies voor Volkswagenmodellen waarmee mogelijk is gefraudeerd. Daarvoor is de Europese typegoedkeuring afgegeven door de Duitse typegoedkeuringsinstantie KBA. De KBA heeft een nader onderzoek ingesteld en heeft volgens een bericht uit Bild am Sonntag Volkswagen tot en met 7 oktober 2015 de tijd gegeven om een oplossing te vinden voor de frauduleuze dieseltesten. Voor die tijd moet de autofabrikant met maatregelen en een tijdschema komen. Als er geen bevredigend plan komt, kan de Duitse typegoedkeuringsautoriteit besluiten dat Volkswagen de auto's waarmee mogelijk is gemanipuleerd niet meer mag verkopen en niet meer mag verplaatsen. Ook sluit zij niet uit dat alle 2,8 miljoen verdachte Volkswagens die al in Duitsland zijn verkocht, niet meer de weg op mogen. Ingrepen van de Duitse typegoedkeuringsautoriteit kunnen ook doorwerken naar de Nederlandse situatie.
Bent u bereid om ook auto’s van andere automerken te controleren op mogelijke milieufraude? Zo nee, waarom niet?
De emissies van auto’s van andere merken moeten worden gecontroleerd door de typegoedkeuringsinstantie van het land dat de Europese typegoedkeuring voor de betreffende voertuigen heeft afgegeven. In Nederland moet de Nederlandse typegoedkeuringsinstantie RDW de emissies controleren van de auto’s waarvoor de RDW Europese typegoedkeuringen heeft afgegeven. De RDW heeft voor andere merken dan Volkswagen ook typegoedkeuringen afgegeven voor de Europese markt. Hoewel er op dit moment geen signalen zijn dat andere fabrikanten betrokken zijn, overweegt de RDW in zijn verantwoordelijkheid als typegoedkeuringsinstantie hier een eigen onderzoek naar te starten.
Welke sancties gaat u instellen tegen dit soort frauduleuze praktijken?
De sancties die van toepassing zijn op auto’s die niet aan Europese emissie-eisen blijken te voldoen, zijn vastgelegd in de betreffende Europese regelgeving. In het uiterste geval kan een typegoedkeuringsinstantie de eerder afgegeven Europese goedkeuring van het voertuigtype intrekken, waarna het niet langer is toegestaan om voertuigen van het betreffende type op de Europese markt te brengen.
Het openen van een Hy-Care stal voor vleesvarkens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hy-Care concept ook voor vleesvarkens»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat dit gaat om een stalconcept waarbij varkens op onnatuurlijke wijze gehouden worden in plastic bakken, die bovenop elkaar te stapelen zijn, waarbij de varkens in bakken op een lopende band naar de boer vervoerd worden voor het uitvoeren van een castratie, het knippen van de staart of de behandeling van ziekten?
Ik heb mij laten vertellen dat het gaat om een gangbare varkensstal waar elementen van het Hy-Care concept worden onderzocht op onder andere diergezondheidseffecten met biggen die afkomstig zijn uit de Hy-Care zeugenstal en biggen uit gangbare zeugenstallen. Het betreffen elementen zoals het werken met coatings en gladde materialen met als belangrijk doel een hygiënischere leefomgeving voor het varken en de ondernemer. Verder verwijs ik u naar de antwoorden van de Staatssecretaris van Economische Zaken op Kamervragen van lid Thieme over dit houderij-concept voor de kraamzeug en haar biggen (TK vergaderjaar 2013–2014, nr. 1109).
Klopt het dat u 25 september a.s. een omstreden Hy-Care stal voor vleesvarkens in Bladel gaat openen?
Nee. Op 1 september heb ik de veehouder laten weten niet op de uitnodiging voor het openen van de stal in te gaan.
Hoe verantwoordt u uw steun aan een stalconcept waarbij varkens op mechanische en onnatuurlijke wijze gehouden worden, terwijl in de beantwoording van eerdere vragen gesteld wordt dat deze stal verdere industrialisatie tot gevolg kan hebben?2
Het ontwikkelen van nieuwe houderijconcepten is de verantwoordelijkheid van de sector. Zoals ook aangegeven in het antwoord van de Staatssecretaris van 3 februari 2014 (TK vergaderjaar 2013–2014, nr. 1109) moet men zich hierbij houden aan de vigerende regels die gelden voor dierenwelzijn, diergezondheid, antibiotica en milieu. Of een dergelijk technologische ontwikkeling maatschappelijk en ethisch geaccepteerd wordt, zal voor de sector een belangrijk aandachtspunt moeten zijn bij verdere verduurzaming.
Gaat u, in het licht van de stelling van het kabinet dat «verdere industrialisatie van de intensieve veehouderij onwenselijk is», de ontwikkeling van dit omstreden stalconcept binnen het antibioticabeleid in de zeugen- en varkenshouderij ontmoedigen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid uw toezegging om deze stal te openen in te trekken in het licht van de maatschappelijke en ethische acceptatie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb deze toezegging nooit gedaan.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen voor 26 september a.s. naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat een veelbelovend longkankermedicijn niet voor elke patiënt beschikbaar is |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Longkankermedicijn niet voor elke patiënt beschikbaar»?1, en het bericht «Moet ik dan maar dood omdat ik in Nijmegen woon?»2
Ja.
Op welke manier wordt geborgd dat het middel nivolumab voor alle patiënten, ongeacht hun woonplaats, beschikbaar is, zoals toegezegd in een brief over de sluis voor intramurale geneesmiddelen: «In de tijd dat het middel in «de sluis» is opgenomen is het wel beschikbaar voor patiënten en artsen»?3
Zoals ik in mijn brief van 15 september 2015 naar aanleiding van het «Verzoek uit Regeling van werkzaamheden inzake kankerpatiënten die in ene ziekenhuis een medicijn wel krijgen en in het andere niet» heb beschreven wordt nivolumab, zolang het in de «sluis» zit, voor longkanker patiënten met een indicatie voor nivolumab gratis ter beschikking gesteld. Daarnaast geldt dat voor deze patiënten de geneeskundige zorg, die gepaard gaat met die behandeling, deel uit maakt van het verzekerde pakket. Daarmee zijn er mijns inziens geen financiële belemmeringen om nivolumab toe te dienen aan patiënten.
Uit een belronde van het Ministerie van VWS met de twaalf aangewezen centra komt het volgende beeld naar voren. Tien van de twaalf ziekenhuizen geeft aan deze zorg gewoon te leveren aan eenieder die hiervoor in aanmerking komt; een klein deel nog maar sinds kort. Twee ziekenhuizen geven aan dat zij deze zorg binnen enkele weken gaan leveren. Hoewel het begrijpelijk is dat deze zorg ingeregeld moet worden, dat was ook zo geweest als nivolumab meteen in het pakket was toegelaten, is het zaak dat eventuele resterende onduidelijkheid over levering en vergoeding van deze behandelingen zo snel mogelijk wordt weggenomen. Ik roep partijen op om, daar waar dit nog niet is gebeurd, op zo kort mogelijke termijn concrete afspraken te maken in de lopende contracten die nodig zijn om eventuele resterende onduidelijkheid rond de (vergoeding bij) verstrekking van nivolumab weg te nemen.
Voor longkankerpatiënten met een indicatie voor nivolumab behoort de geneeskundige zorg die gepaard gaat met de toediening van nivolumab tot het verzekerde pakket. Daarmee valt deze zorg onder de zorgplicht van verzekeraars. Zij dienen ervoor te zorgen dat verzekerden met longkanker, die in aanmerking komen voor het gebruik van nivolumab, hier ook toegang toe hebben. Overigens kan dit betekenen dat een patiënt hiervoor wat verder zal moeten reizen. Van belang is dát de zorg geleverd wordt, niet niet waar de zorg wordt geleverd. Indien een ziekenhuis niet in staat is om een patiënt met longkanker, die een indicatie heeft voor een behandeling met nivolumab, te behandelen, zorgt de verzekeraar ervoor dat deze patiënt de behandeling in een van de (andere) aangewezen centra ondergaat. Zorgverzekeraars Nederland heeft mij toegezegd dat verzekeraars hierin hun verantwoordelijkheid pakken.
De NZa ziet toe op de zorgplicht van verzekeraars. De IGZ ziet op haar beurt toe op verantwoorde zorgverlening bij aanbieders. Op basis van de eerder genoemde belronde heb ik er vertrouwen in dat patiënten met een indicatie voor deze behandeling deze zorg ook krijgen.
Klopt het dat er twaalf verschillende ziekenhuizen zijn aangewezen om het middel nivolumab te verstrekken, maar dat op dit moment nog maar vier ziekenhuizen dit doen? Zo ja, wat zijn de redenen dat de overige ziekenhuizen het middel nog verstrekken, en hoe beoordeelt u deze? Op welke termijn zal het middel wel beschikbaar zijn in alle hiertoe aangewezen ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moeten artsen omgaan met patiënten die medisch gezien in aanmerking komen voor het middel, maar waarvoor geen plek in een (nabijgelegen)ziekenhuis beschikbaar is?
Ik raad deze artsen aan hun patiënten te adviseren om hierover contact op te nemen met de zorgverzekeraar. Daarnaast dient het ziekenhuis, wanneer het signaleert dat het patiënten niet in behandeling kan nemen, noch elders kan plaatsen, hiervoor ook zelf aandacht te vragen bij de verzekeraar. Voor een patiënt met longkanker die een indicatie heeft voor een behandeling met nivolumab, geldt dat de geneeskundige zorg die gepaard gaat met die behandeling deel uit maakt van het verzekerde pakket. Daarmee is deze zorg onderdeel van de zorgplicht van verzekeraars. Zij dienen ervoor te zorgen dat verzekerden die in aanmerking komen voor het gebruik van nivolumab hier ook toegang toe hebben. Overigens kan dit best betekenen dat een patiënt hiervoor wat verder zal moeten reizen. Om aan de zorgplicht tegemoet te komen is het van belang dat zorgverzekeraars concrete afspraken maken in de lopende contracten met de zorgaanbieders over het gebruik van nivolumab, onder andere over de verwachtte patiëntenaantallen en te hanteren tarieven voor de zorg eromheen. Op die manier wordt voorkomen dat er onduidelijkheid resteert bij verzekeraars, aanbieders en patiënten over deze zorg.
Hoe verhoudt de ontstane situatie zich tot de afspraak die gemaakt is tijdens het bestuurlijk overleg medisch specialistische zorg (op 9 juli 2015) «dat er geen patiënten om budgettaire redenen de toegang tot dure geneesmiddelen wordt ontzegd»?4
Hoewel met name de organisatie van zorg rond het gebruik van nivolumab in een aantal ziekenhuizen tijd heeft gekost heb ik op basis van de eerdergenoemde belronde vertrouwen in dat partijen genoemde toezeggingen waarmaken en dat longkanker patiënten met de betreffende indicatie toegang hebben tot nivolumab.
Het bericht dat het aantal rechtszaken over zorg fors is gestegen |
|
Michiel van Nispen , Henk van Gerven (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal rechtszaken over de zorg en ondersteuning door gemeenten fors is toegenomen?1
Op zichzelf is een toename van het aantal rechtszaken in 2015, zoals door de Raad voor de Rechtspraak gepubliceerd, niet verrassend. Na de inwerkingtreding van een nieuwe wet, zoals de Wmo 2015, nemen gemeenten besluiten op nieuwe aanvragen maar ook besluiten na een herbeoordeling waarmee de bestaande voorzieningen voor cliënten kunnen wijzigen. Dat zal niet in alle gevallen op de goedkeuring van de cliënt kunnen rekenen. Naar nu blijkt maken meer cliënten gebruik van hun wettelijk recht om tegen gemeentelijke besluitvorming in bezwaar en beroep te gaan.
Een en ander doet niet af aan mijn standpunt dat het van belang is om dergelijke procedures, ook na de inwerkingtreding van een nieuwe wet, zoveel mogelijk te voorkomen. Het uitgangspunt van de Wmo 2015 is om in goede dialoog met elkaar te bezien òf en hoe de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene kan worden versterkt. Een zorgvuldige wetsuitvoering en bejegening door gemeenten van ingezetenen, kan het aantal procedures naar mijn mening sterk verminderen.
Daar waar overeenstemming niet direct gevonden wordt, is het goed om als gemeente te overwegen of mogelijkheden van alternatieve geschillenbeslechting, zoals mediation of «prettig contact met de overheid» kunnen worden ingezet.
Bent u verrast dat het aantal rechtszaken blijft toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is de toename van rechtszaken volgens u het gewenste resultaat van uw bezuinigingsbeleid? Waarom verzuimt u in te grijpen?
Een toename van rechtszaken is zeker niet wat ik beoog. Voor een deel is dat echter inherent aan inwerkingtreding van nieuwe wetgeving. Zie hiervoor mijn antwoord onder 1 en 2. Ik vind het daarbij van belang dat gemeenten procedures zo veel mogelijk voorkomen. Een zorgvuldige uitvoering van de wet door gemeenten is daarvoor cruciaal.
De inmiddels beschikbare rechterlijke uitspraken zien toe op dit belang van zorgvuldigheid. In lijn met het belang dat de wetgever heeft toegedicht aan een persoonlijk onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van betrokkene, zijn de kenmerken van de persoonlijke situatie, de basis voor de besluitvorming op een aanvraag. Het is aan gemeenten om – waar nog nodig – lering te trekken uit deze uitspraken en de beleidsuitvoering te verbeteren. In mijn brieven aan de colleges heb ik hen herhaaldelijk daartoe opgeroepen. Ik ga er vanuit dat zij hun verantwoordelijkheid daarin nemen. Mocht dat niet het geval zijn dan is het in de eerste plaats aan gemeenteraad om in actie te komen en het college van burgemeester en wethouders ter verantwoording te roepen als blijkt dat de uitvoering te kort schiet en cliënten onvoldoende worden geholpen. Als uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Op het moment dat mij signalen bereiken over mogelijke strijdigheden met de wet in het gemeentelijk beleid wordt in de eerste plaats contact opgenomen voor het verkrijgen van de informatie die een goede analyse mogelijk maakt. In deze fase wordt bekeken of daadwerkelijk sprake is van een (mogelijk) met de wet strijdige beleidsuitvoering. Ook bekijk ik of de gemeenteraad zijn verantwoordelijkheid heeft opgepakt en de raad en het college het debat voeren over het onderwerp. Van belang is te constateren of er in een concrete situatie sprake van een incidentele tekortkoming of dat de tekortkoming het gevolg is van het gemeentelijk beleid.
Mijn ervaring is dat tot nu toe de colleges de signalen in de regel direct oppakken. Maatregelen om de uitvoering binnen de kaders van de wet te brengen worden in de regel snel en adequaat genomen. Tot nu toe is het in een beperkt aantal gevallen nodig gebleken om de gemeenteraad te informeren. Concreet is in drie gevallen een brief aan de verantwoordelijke colleges in afschrift aan de gemeenteraden toegestuurd.
In mijn communicatie richting gemeenten heb ik hen herhaaldelijk opgeroepen tot een zorgvuldige bejegening van cliënten. Ook de VNG heeft recent gemeenten in een ledenbrief nogmaals gewezen op de noodzaak van zorgvuldigheid, daar waar het de communicatie met de cliënt en de uitvoering van het onderzoek, als basis voor besluitvorming, betreft. De VNG ontwikkelt momenteel binnen de VNG-academie een opleiding ten behoeve van training en toerusting van WMO-consulenten. De Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen en partners die betrokken zijn bij het programma «Aandacht voor iedereen» hebben, daartoe uitgenodigd door de VNG, aangegeven betrokken te willen worden bij de ontwikkeling van dit lesprogramma. Op deze wijze worden de signalen die de verschillende cliëntorganisaties ontvangen betrokken bij de opzet en inhoud van de training. Ik ben verheugd dat gemeenten en organisatie van cliënten de handen ineenslaan om de uitvoering van de wet, waaronder de bejegening van cliënten en de uitvoering van het onderzoek na een melding, op een hoger niveau te brengen.
Is bekend wat de maatschappelijke kosten zijn naar aanleiding van het aantal rechtszaken over de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?
Op het moment dat er door cliënten procedures worden aangespannen, is het van belang dat deze zorgvuldig worden afgewikkeld door gemeenten, in overeenstemming met de eisen die de Algemene wet bestuursrecht daaraan verbindt. Met deze afwikkeling zijn kosten gemoeid. Gegeven het wettelijk recht van ingezetenen om bezwaar en beroep te maken tegen gemeentelijke besluiten en de verantwoordelijkheid voor de gemeenten om deze zeer zorgvuldig te behandelen, zie ik geen noodzaak om te registreren wat de maatschappelijke kosten zijn van het aantal rechtszaken over de Wmo 2015. Dit neemt niet weg dat de inspanningen er vooral op gericht moeten zijn om zoveel mogelijk bezwaar- en beroepsprocedures te voorkomen.
Wat is uw reactie op de uitspraken van organisatie Iederin dat de Wmo niet werkt, aangezien passende zorg en ondersteuning door veel gemeenten kennelijk niet lukt zonder de tussenkomst van een rechter?
Naar mijn mening biedt de Wmo 2015 gemeenten en haar ingezetenen een zeer bruikbaar kader om in goede dialoog te zien hoe iemand kan worden geholpen in zijn zelfredzaamheid of participatie. Zoals in rechterlijke uitspraken is vastgesteld is er nog niet overal sprake van die zorgvuldige wetsuitvoering die de wet beoogd en is ook de bejegening door gemeenten van cliënten voor verbetering vatbaar.
Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 1 en 2, wordt de toename van het aantal rechtszaken (mede) veroorzaakt door het nieuwe wettelijk kader dat in werking is getreden, dat tot een verandering van de rechten en plichten van cliënten kan leiden. De gewezen, vooral voorlopige voorzieningen en uitspraken onderstrepen tot dusver de hiervoor beschreven waarborgen voor de cliënt, zoals die in de Wmo 2015 zijn vastgelegd. Het is van groot belang dat de VNG en organisatie van cliënten zich nu samen buigen over de vraag hoe Wmo-consulenten beter zouden kunnen worden toegerust.
Wat is de reden dat u geen stelselverantwoordelijkheid neemt, ondanks dat het aantal rechtszaken fors toeneemt? In hoeverre heeft het aanspreken van gemeentes tot concrete verbetering geleid?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel procent van de rechtszaken is de gemeente in het ongelijk gesteld, en wat waren daar de redenen van? Wat is uw reactie daarop, en hoe gaat u ervoor zorgen dat dit niet meer voorkomt?
In voorgaande jaren werden er jaarlijks gemiddeld 750 Wmo zaken ingediend. Vanaf januari tot en met augustus betreft het aantal ingediende Wmo zaken ruim 1400. Het is echter nog te vroeg om een antwoord te kunnen geven op de vraag of de gemeente in de zaken over de Wmo 2015, anders dan in het verleden, in het ongelijk is gesteld. Een deel van de rechterlijke vonnissen betreft nog een oordeel over de uitvoering van de oude Wmo. De Raad voor de Rechtspraak heeft in het registratiesysteem per 1 juli 2015 onderscheid gemaakt tussen een oude Wmo of nieuwe Wmo 2015 zaak. Er kan dan ook niet met zekerheid worden gezegd hoeveel zaken in 2015 zijn ingestroomd, en daarmee dus ook niet welke uitspraak de rechter heeft gewezen in Wmo 2015 zaken
Op het moment dat er voldoende rechterlijke uitspraken zijn over geschillen aangaande de Wmo 2015 is het mogelijk uitspraken te doen over het percentage zaken waarin de gemeente in het ongelijk is gesteld. De verwachting is dat in de tweede helft van 2016 er voldoende uitspraken zijn gewezen om een uitspraak te kunnen doen over de gegrondheid van het verzoek. Gemeenten die in zaken in het ongelijk worden gesteld dienen zelf uiteraard onmiddellijk na te gaan of de uitspraak aanleiding vormt de eigen beleidsuitvoering bij te sturen.
Deelt u de mening dat het onverstandig is de griffierechten te verhogen, en te bezuinigen op de rechtsbijstand, als dit kan betekenen dat meer mensen hun recht niet meer kunnen halen bij een tekortschietend overheidsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Voor elke wijziging van het griffierecht of het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand geldt de voorwaarde dat de toegang tot het recht in voldoende mate gewaarborgd moet blijven. Het kabinet zal na het verschijnen van de eindrapportage van «de Commissie onderzoek oorzaken kostenstijgingen rechtsbijstand» een besluit nemen over verdere maatregelen op het terrein van de gesubsidieerde rechtsbijstand. De eindrapportage van de Commissie wordt uiterlijk 1 december 2015 verwacht.
Beproeving van Nederlander door Cypriotische autoriteiten |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de situatie van de Nederlander die Cyprus niet mag verlaten?1
Ja.
Deelt u de mening dat diens «vergrijp» geen wekenlange tot hoge kosten leidende uitreisbelemmering rechtvaardigt?
Daar waar mogelijk worden betrokkene en zijn familie consulair bijgestaan door de Nederlandse ambassade in Nicosia. De ambassade heeft regelmatig contact met betrokkene en zijn familie die ter plekke is, alsmede met de advocaat over de stand van zaken met betrekking het proces inclusief een verzoek eerder naar Nederland terug te keren. Daarbij geldt dat de Nederlandse overheid op grond van internationale afspraken niet in de rechtsgang van een ander land treedt als het gaat om de totstandkoming van een rechterlijk oordeel over de schuldvraag en de bepaling van de strafmaat.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om deze kwelling te laten beëindigen en te bevorderen dat betrokkene spoedig naar Nederland kan terugkeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gasdeals van Gasunie en Shell met Russisch staatsbedrijf Gazprom, alsmede over de politieke onafhankelijkheid van gasproductie in de Noordzee |
|
Jan Vos (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de overeenkomst die het Nederlandse staatsbedrijf Gasunie op 2 juli jl. in Moskou afsloot met het Russische staatsbedrijf Gazprom?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse staat, als enige aandeelhouder van Gasunie, een bijzondere verantwoordelijkheid draagt om erop toe te zien dat bedrijfsbeslissingen niet in strijd zijn met de doelstellingen van het nationale en Europese beleid, zoals het afbouwen van de energieafhankelijkheid van Rusland? Bent u in dit verband bereid om Gasunie aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid op de korte en lange termijn het publieke belang te dienen, zoals verwoord in de missie van Gasunie? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nota deelnemingenbeleid rijksoverheid 20132 beschrijft hoe de staat zijn rol als aandeelhouder wenst in te vullen. De dialoog – formeel en informeel – over hoe de deelnemingen de bevordering van het publieke belang centraal stellen in hun activiteiten is daar een onderdeel van. In het geval van Gasunie betreft dat de publieke belangen van de Nederlandse energievoorziening, te weten een betaalbare, betrouwbare, schone en veilige energievoorziening. Onderdeel van het Nederlandse beleid is om in Europees verband eenzijdige afhankelijkheid van een enkele leverancier of bron te voorkomen. Zie ook het antwoord op vraag 6. Daarnaast geldt natuurlijk dat de activiteiten van Gasunie dienen te passen binnen de bestaande juridische kaders.
Het gaat hier om een intentieverklaring, die zich richt op het bestuderen van mogelijkheden voor het ontwikkelen door Gasunie van infrastructuur voor het gebruik van LNG in schepen en trucks op locaties aan de Oostzeekust. De eventuele uitwerking van deze intentieverklaring in concrete projecten zal worden getoetst aan het publiek belang, de financiële en de risicofactoren. Dit is een gebruikelijk onderdeel van de genoemde dialoog tussen deelneming en aandeelhouder.
Bent u tevens op de hoogte van de overeenkomst die onder andere Shell en BASF-dochter Wintershall op 4 september jl. in Vladivostok met Gazprom sloten, waarbij Gazprom onder meer een meerderheidsaandeel in het aldaar nieuw opgerichte projectbedrijf verwierf?2
Ja. Het betreft hier het sluiten van de aandeelhoudersovereenkomst om de zogenoemde Nord Stream II gaspijpleiding aan te leggen.
Is de Nederlandse regering op enigerlei wijze betrokken geweest bij of geconsulteerd over de deal van Gasunie en/of de overeenkomst van Shell, BASF e.a. met Gazprom? Zo ja, op welke wijze?
De regering is door Shell vooraf mondeling geïnformeerd over de overeenkomst met Gazprom. De Nederlandse overheid treedt niet in overeenkomsten tussen private bedrijven. Gasunie heeft de regering naar aanleiding van het nieuwsbericht op 2 juli 2015 geïnformeerd over de ondertekening van het memorandum met Gazprom.
Wat is uw mening aangaande het strategische belang van de aanleg van de tweede Nord Stream-pijplijn en het belang dat Gazprom in 20 Nederlandse boorplatforms verwierf? Deelt u de opvatting van energie-commissaris Sefcovic die terecht vraagtekens plaatst bij de aanleg van de nieuwe pijplijn, onder meer hoe deze zich verhoudt tot de energie-prioriteiten van de EU en of het doel van het project niet feitelijk is om de gasroute door Oekraïne buitenspel te zetten?3
Met de uitbreiding van de Nord Stream-gaspijpleiding beoogt het bedrijvenconsortium van Gazprom, BASF, E.ON, ENGIE (voorheen GDF-Suez), OMV en Shell in te springen op de afnemende gasproductie in Noordwest-Europa5.
Het kabinet treedt niet in de strategische belangenafweging die de deelnemende bedrijven hierbij gemaakt hebben. Dat geldt ook voor de aangekondigde asset swap tussen Gazprom en BASF/Wintershall waar ook exploratie en productie in de Noordzee deel van uitmaken. Een dergelijke asset swap is niet ongebruikelijk in het zakelijk verkeer. De betreffende activiteiten zullen moeten blijven voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot mijnbouwactiviteiten.
De uitbreiding van Nord Stream dient uiteraard te voldoen aan de Europese energieregelgeving en het vigerende sanctiebeleid. Het is aan de initiatiefnemers om, waar de regelgeving dit vereist, hiertoe in overleg te treden met de Europese Commissie en de benodigde vergunningaanvragen bij betrokken lidstaten in gang te zetten. Zo zal ook Nederland eventuele aanvragen voor exportvergunningen ten behoeve van de aanleg van de gaspijpleiding toetsen aan het vigerende sanctiebeleid.
De mogelijkheid bestaat dat de uitbreiding van Nord Stream deels een alternatief biedt voor de gasdoorvoer door Oekraïne. Over de toekomst van de transitpositie van Oekraïne bestaat onduidelijkheid. In april 2015 berichtten media dat Gazprom vanaf 2019 geen gas meer zou willen exporteren via Oekraïne. In latere mediaberichten volgden uitspraken van Gazprom dat dit toch bespreekbaar zou zijn. In de tussentijd is ook, met bemiddeling van de Europese Commissie, op 25 september 2015 een nieuwe overeenkomst voor gaslevering tussen Rusland en Oekraïne gesloten, het zogeheten «winter-pakket», voor de periode 1 oktober 2015 tot eind maart 2016. In hoeverre de route door Oekraïne op de lange termijn benut blijft worden voor gastransport naar Europa hangt af van meerdere factoren, zoals de mogelijke ontwikkeling van Turkish Stream, de verwachte rentabiliteit van investeringen in verschillende routes en het feit dat partijen die met Gazprom lange termijn-gascontracten hebben gesloten, en gebruik maken van Oekraïne als transitland, het bedrijf houden aan zijn leveringsverplichtingen en de daarbij overeengekomen afleverlocatie(s).
Wat is het beleid van het kabinet aangaande de positie van Russisch gas in onze energiemix? Is het kabinet nog altijd van mening dat de Europese energieafhankelijkheid van Rusland dient te worden afgebouwd, zoals laatstelijk gesteld door de Minister van Buitenlandse Zaken in het plenaire debat over het zogenaamde «waterscheidingsmoment» in de relaties met Rusland op 25 juni jl. of bent u van mening dat er juist meer Russisch gas moet worden geïmporteerd, zoals eerder gesteld werd door de Minister van Economische Zaken?
Het kabinet was en is van mening dat eenzijdige afhankelijkheid van de Europese Unie en van individuele lidstaten van een enkele leverancier of bron voorkomen dient te worden6. Daartoe dient ook de inzet van de Europese Unie om te komen tot een Energie Unie. Hiertoe behoort ook het actieplan energiediplomatie, dat in de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. is verwelkomd. Bevordering van diversificatie van bronnen, leveranciers en aanvoerroutes van energie is daarbij een van de belangrijkste doelstellingen.
Van de Europese gasconsumptie is ongeveer een kwart afkomstig uit Rusland. De mate waarin EU-lidstaten afhankelijk zijn van Russisch gas voor hun energievoorziening verschilt overigens sterk per lidstaat.7
In de brief van de Minister van Economische Zaken van 2 april 2015 (Kamerstuk 29 023, nr. 184) is aangegeven dat het substantieel verminderen van de Nederlandse productie uit het Groningenveld leidt tot minder aanbod van Nederlands gas, terwijl de behoefte aan gas gelijk blijft. Ook de productie uit de Nederlandse kleine velden daalt en datzelfde geldt voor gasvelden in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Dit betekent dat aanvoer van elders moet komen. Dit gas komt uit Noorwegen, Rusland en in de vorm van LNG uit andere delen van de wereld. Tegelijkertijd is de inzet gericht op verdere energiebesparing en verduurzaming van de energievoorziening. Waar de aanvoer uiteindelijk vandaan komt, is overigens vooral afhankelijk van de keuzes die de marktpartijen maken, mits zij uiteraard aan de daarvoor geldende regelgeving voldoen. Het kabinet onderzoekt op dit moment wat de consequenties zijn van een andere benadering van de gaswinning. Daarbij wordt bestudeerd wat de consequenties zijn van een grotere afhankelijkheid van geïmporteerd gas. Het onderzoek wordt voor het einde van het jaar afgerond en dient als input voor de besluitvorming over de gaswinning in Groningen in 2016 en verder.
Is het waar dat de deal tussen Shell, BASF e.a. en Gazprom vorig jaar nog afketste vanwege «de geopolitieke consequenties van Rusland’s invasie van Oost-Oekraïne en de annexatie van de Krim»?4 Zo ja, wat is er volgens u sindsdien aan deze politieke context veranderd waardoor er nu blijkbaar weer sprake kan zijn van business as usual?
Het kabinet is niet bekend met de details van een mogelijk afgeketste deal tussen Shell, BASF e.a. en Gazprom. Voor het kabinet is er in de relatie met Rusland geen sprake van business as usual. Zo zijn de werkzaamheden van de Nederlandse overheid verschoven van actieve handelsbevordering naar het begeleiden van economische samenwerking. Ook gelden er sanctiemaatregelen, die vergunningen verplicht stellen en bepaalde projecten niet meer mogelijk maken.
Kunt u aangeven op welke wijze de genoemde gasdeals zich, in letter en geest, verhouden tot de Europese sancties tegen Rusland als gevolg van de illegale Russische annexatie van de Krim en de Russische steun voor rebellen in Oost-Oekraïne? Welke rol speelt het hierbij dat een dochterbedrijf van Gazprom, Gazprom Neft, op de EU-sanctielijst is opgenomen?
Naar aanleiding van de schending van de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne door de Russische Federatie heeft de EU in 2014 een serie beperkende maatregelen getroffen. Onderdeel hiervan is het instellen van een vergunningplicht op verkoop, levering, overbrenging of uitvoer van bepaalde gevoelige goederen of technologieën voor de olie-industrie en een verbod wanneer deze goederen of technologieën bestemd zijn voor de diepzee-exploratie en -productie van olie, de exploratie en productie van olie in het Arctisch gebied of schalieolieprojecten. Het leveren van goederen of technologie bestemd voor gaswinning en -exploratie is niet verboden, in een aantal gevallen wel vergunningplichtig.
Daarnaast legt de sanctieverordening Rusland beperkingen op voor de toegang tot de Europese kapitaalmarkt voor bepaalde (financiële) instellingen. Deze zogenoemde kapitaalmarktrestricties zijn van toepassing ten aanzien van onder meer een dochterbedrijf van Gazprom, GazpromNeft. Deze restricties zijn te onderscheiden van bevriezingsmaatregelen. Waar bevriezingsmaatregelen kort gezegd strekken tot economisch isolement, zijn kapitaalmarktrestricties beperkt tot een verbod op het ter beschikking stellen van kapitaal. Zo is handel en betalingsverkeer met GazpromNeft nog altijd toegestaan. Wel moeten handelspartners zich rekenschap geven van de kapitaalmarktrestricties en zo nodig maatregelen treffen om te voorkomen dat (indirect) kapitaal ter beschikking wordt gesteld aan dit bedrijf. Bij een eventuele vergunning voor (financiering of financiële bijstand voor) de bedoelde goederen of technologieën zal dit als voorwaarde worden gesteld.
Op voorhand kan geen uitsluitsel geboden worden of de bedoelde gasdeals elementen in zich dragen die raken aan het vigerende Europese sanctiebeleid. De betrokken bedrijven zullen voor deze toetsing de relevante procedures in gang moeten zetten.
Hoe wenselijk acht u – los van de toelaatbaarheid van de deals onder de EU-sancties – genoemde overeenkomsten die de positie van het Russische Gazprom op de Europese markt alleen maar versterken? Hoe verhoudt deze visie zich tot de mening van de EU-Commissie dat de EU juist een meer gediversifieerde energiehuishouding moet nastreven?5
Wanneer Gazprom opereert op de Europese markt, zal het bedrijf – of het consortium waar het voor bepaalde projecten deel van uitmaakt – zich met zijn activiteiten moeten houden aan de Europese en nationale regelgeving. Die regelgeving bestaat onder meer uit energiemarktregelgeving, mededingingsregelgeving die toeziet op eerlijke concurrentie, milieu en veiligheidsregelgeving en het sanctiebeleid. Deze visie is niet in tegenspraak met de opvatting om in EU-verband een meer gediversifieerde energiehuishouding na te streven.
Deelt u de mening dat Nederland, mede in het licht van de onder vraag 9 genoemde diversificatie, zich moet richten op onafhankelijkheid van Rusland en op de productie van duurzame energie in plaats van op Russisch gas?
Het kabinet richt zich op een verdere verduurzaming van de energievoorziening in Nederland en binnen de Europese Unie. Tegelijkertijd zal gas, ook als transitiebrandstof, voorlopig nog een belangrijk aandeel hebben in de Nederlandse en Europese energiemix. Van de totale Nederlandse gasvoorziening wordt 5,1% ingevuld met gas uit Rusland (2013)10. Er is dus voor Nederland geen sprake van afhankelijkheid van Russisch gas. Nederland voert daarbij een diversificatiebeleid, waarbij ons land – door een goede marktwerking en een naar buiten gerichte energie-infrastructuur – niet afhankelijk is van één aanvoerroute. Zoals bij het antwoord op vraag 6 aangegeven zet Nederland zich in Europees verband in op het voorkomen van een al te grote importafhankelijkheid van een enkele energieleverancier.
Bent u bereid om net als de Britse regering de gasdeals met Gazprom te onderzoeken op hun impact op de Nederlandse en Europese energieafhankelijkheid van Rusland?6 Zo ja, kunt de Tweede Kamer hierover nog voor de behandeling van de begrotingen van de ministeries van Economische Zaken en van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2016 informeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht dit niet nodig. Wel dient voldaan te worden aan de geldende regelgeving. De betreffende deals hebben geen impact op de Nederlandse energieafhankelijkheid. Met de uitbreiding van Nord Stream wordt de aanvoercapaciteit naar Europa weliswaar verhoogd, maar de bron van het betreffende gas blijft voor zover bekend dezelfde. Wat betreft het aandeel van Gazprom in de activiteiten van Wintershall in het Nederlandse deel van de Noordzee geldt dat de houders van opsporings- en winningsvergunningen zich dienen te houden aan de hieraan verbonden verplichtingen12, evenals aan de contractuele leveringsverplichtingen die zij zijn aangegaan of hebben overgenomen. Voor de goede orde zij vermeld dat ook aan Britse zijde, bij het opnieuw bezien van de vergunning als gevolg van de asset swap tussen Gazprom en BASF/Wintershall in het Britse deel van de Noordzee, geen toetsing plaatsvindt op de impact op de energieafhankelijkheid.
De waarschuwing voor massasterfte van herten in de Oostvaardersplassen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Waarschuwing voor massasterfte herten Oostvaardersplassen»?1
Ja.
Hoe duidt u de waarschuwing dat er mogelijk 5.000 herten zullen verhongeren in het betreffende gebied? Wat zijn de kosten die hiermee samen zullen hangen?
In het aangehaalde bericht wordt gesproken over de mogelijke sterfte van 2.000 grote grazers van de in totaal 5.000 grote grazers in het Oostvaardersplassengebied. Het aantal van 2.000 is een schatting van de Vereniging Het Edelhert bij de eerstkomende strenge winter. Bij een gemiddelde winter overlijdt ongeveer 30% van de populatie, wat weer aangevuld wordt door de geboorte van jongen in het voorjaar. Het zogeheten vroeg-reactief beheer biedt de beheerder de mogelijkheid om in te spelen op natuurlijke ontwikkelingen en zowel bij een strenge als bij een milde winter controle te behouden. Het vroeg-reactief beheer, dat na het advies van de commissie Gabor (Kamerstuknummer 32 563, nr. 1) door Staatsbosbeheer in de Oostvaarderplassen is ingevoerd, heeft als doel heeft het minimaliseren van onnodig lijden van de grote grazers. Zo worden er geen gezonde dieren afgeschoten en is er steeds een goed zicht op het dierenwelzijn. De kosten van dit beheer vormen onderdeel van de reguliere beheerkosten van het gebied.
Deelt u de visie dat het experimentele beheersplan is mislukt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u naar mijn brief van 12 maart (Kamerstuknummer 32 563, nr. 54), waarin ik heb aangegeven van mening te zijn dat Staatsbosbeheer zorgvuldig met de kudden in het gebied omgaat en daarbij rekening houdt met het welzijn van de populaties grote grazers. Dat heb ik nader toegelicht in de beantwoording van het schriftelijk overleg over de Oostvaardersplassen van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 563, nr. 56).
Bent u bereid in te zetten op de verkoop van alle grazers zodat de onzalige situatie, zoals we die nu al enige jaren kennen, resoluut wordt opgelost? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn brief van 12 maart jl. (Kamerstuknummer 32 563, nr. 54). De Beheers Advies Commissie Oostvaardersplassen (BAC) is in grote lijnen positief over het gevoerde beheer, waarin een evenwicht is gevonden tussen natuurlijke ontwikkeling van de populatie en het voorkomen van onnodig lijden van de edelherten, konikpaarden en Heckrunderen in de winterperiode. Daarbij speelt ook mee dat de kudden van belang zijn voor het behalen van de doelen van het Natura 2000-beheerplan voor de Oostvaardersplassen en vormen op zichzelf ook onderdeel van het ecosysteem van dit gebied.
Onterechte medische claims over het middel Souvenaid en de gebrekkige handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit NVWA |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het feit dat op www.souvenaid.nl nog steeds reclame wordt gemaakt voor het drankje Souvenaid van Nutricia, als zijnde een medisch dieetpreparaat dat werkzaam is bij beginnende Alzheimer?1 2
Nutricia heeft het product Souvenaid op de markt gebracht als dieetvoeding voor medisch gebruik. Dit is een speciale categorie binnen de groep producten voor bijzondere voeding, waarvoor specifieke regelgeving bestaat. Deze voeding wordt onder medisch toezicht door patiënten gebruikt en richt zich op de speciale voedingsbehoefte van de patiënt, in dit geval personen met beginnende Alzheimer. Om een product als dieetvoeding voor medisch gebruik op de markt te zetten moet het aan een aantal verschillende eisen voldoen.
De NVWA heeft onderzoek uitgevoerd en geconcludeerd dat Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik. Nutricia heeft een waarschuwing ontvangen om de etikettering van het product aan te passen. Het is aan de toezichthouder, de nVWA, om hierop toezicht te houden.
Klopt het dat Nutricia eigenaar is van deze site? Zo neen, wie dan?
Er is in ieder geval op de website een directe link naar Nutricia en de contactgegevens verwijzen ook naar Nutricia.
Wat is uw oordeel over de prijs van een flesje van 125 milliliter dat 3 euro kost? Wordt het drankje hier niet duur betaald?3
Ik heb geen oordeel over de prijs van dit product. Souvenaid is niet opgenomen in de richtlijn van de beroepsgroep voor artsen en zorgverzekeraars vergoeden het niet.
Is het niet verboden dat Souvenaid via een webwinkel kan worden gekocht, terwijl Nutricia aangeeft dat verstrekking onder medisch toezicht dient te geschieden?4
Nee. Bij dieetvoeding voor medisch gebruik gaat het om gebruik onder medisch toezicht. Het zijn geen medicijnen voor ziektebehandeling, dergelijke producten hoeven daarom niet onder medisch toezicht worden verstrekt. In principe mogen deze producten dus vrij worden verkocht. Er gelden verplichte vermeldingen op het etiket die uitleggen hoe en onder welke voorwaarden ze gebruikt moeten worden.
Wat heeft de NVWA tot op heden ondernomen tegen de onterechte claim dat Souvenaid werkzaam zou zijn bij beginnende Alzheimer?
De NVWA heeft onderzocht of het product Souvenaid voldoet aan de regelgeving waaronder Nutricia het product op de markt heeft gebracht. Nutricia heeft Souvenaid als dieetvoeding voor medisch gebruik op de markt gezet. De NVWA heeft vervolgens vastgesteld dat Souvenaid niet aan de definitie voor dieetvoeding voor medisch gebruik voldoet. Er is een waarschuwing uitgegaan naar Nutricia. Afhankelijk van de wijze waarop Nutricia reageert zullen al dan niet nadere stappen vanuit de NVWA volgen.
Over wat voor een vergrijp gaat het in deze kwestie? Zijn in deze kwestie boetes opgelegd? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Over het vervolgtraject kan ik nu niets zeggen. Zie antwoord bij vraag 1 en 5.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van de NVWA, gezien uw eerdere opmerkingen in maart jongstleden over de werking van Souvenaid, waarbij de NVWA stelt dat de werking van Souvenaid als medisch preparaat niet bewezen is, en dat daarom de etikettering dient te worden aangepast, alsmede de constatering dat een half jaar na dato nog steeds reclame voor Souvenaid als medisch dieetpreparaat wordt gemaakt?5
Zie antwoord bij vraag 1 en 5.
Is de etikettering van Souvenaid reeds volledig aangepast? Zo neen, hoe kan het dat dit nog niet is gebeurd? Welke acties ontplooit de NVWA in deze?
Zie vorige antwoorden.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg hier nog een handhavende taak? Zo ja, welke rol heeft zij vervuld in deze kwestie?
De IGZ is betrokken geweest bij de beoordeling van de status van het product Souvenaid.
Indien relevant heeft de NVWA bij haar werkzaamheden contact met IGZ. Het product Souvenaid betreft geen medicijn, maar is een voedingsmiddel. Voedingsmiddelen vallen onder de handhavingsactiviteiten van de NVWA.
Leerlingen die kleine vakken thuis volgen achter de computer |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over leerlingen die bij het Liemers College kleine vakken thuis volgen achter de computer?1
Ja.
Beschouwt u de oplossing die het Liemers College heeft gekozen als een creatieve mogelijkheid die bij krimp recht doet aan het vak filosofie door gebruik te maken van afstandsonderwijs waardoor het onderwijsaanbod breed kan blijven?
Het gaat er primair om of de leraren op deze school dit zélf een goede, professionele keuze vinden, en of leerlingen en hun ouders (in eerste instantie via de medezeggenschapsraad) instemmen met deze invulling van de onderwijstijd. Ik maak uit het aangehaalde artikel op dat dit het geval is. Daardoor is deze school, op basis van eigen afwegingen, in staat een breder onderwijsaanbod aan te bieden dan wanneer niet voor een oplossing als deze gekozen zou zijn. In algemene zin zijn in situaties met leerlingendaling creatieve oplossingen wel nodig. Samenwerking tussen scholen en afstandsonderwijs kunnen daar voorbeelden van zijn.
Welke mogelijkheden ziet u om bij deze oplossing de kwaliteit van het onderwijsleerproces te waarborgen?
Het is niet aan mij, maar aan de professionals in de school hiervoor goede waarborgen te bieden. Zie echter het antwoord op vraag 5 voor enkele algemene uitgangspunten.
Kunnen scholen dit soort oplossingen misschien ook om andere, bijvoorbeeld financiële, redenen dan krimp verkiezen? Wat zijn dan de gevolgen voor het onderwijsaanbod van scholen?
Er kunnen ook bijvoorbeeld onderwijskundige redenen zijn om voor vormen van afstandsonderwijs te kiezen. Zo zijn er scholen die Massive Open Online Courses (MOOC’s) (zouden willen) aanbieden. Dat kan (deels) in de vorm van afstandsonderwijs gebeuren. Daarmee kunnen scholen hun onderwijsaanbod uitbreiden met verrijkende, verdiepende of verbredende programma’s.
Bestaan er voor deze oplossing wellicht wettelijke belemmeringen doordat vakken die leerlingen thuis achter de computer volgen, niet kunnen gelden als lestijd in de zin van de Leerplichtwet? Zo ja, wilt u deze wegnemen of handhaven?
Afstandsonderwijs kan gezien worden als onderwijstijd en daarmee ook als lestijd in de zin van de Leerplichtwet, als dit de kwaliteit of toegankelijkheid van het onderwijs ten goede komt. Daarvoor moet het integraal onderdeel uitmaken van het reguliere onderwijsprogramma dat in beginsel voor alle leerlingen toegankelijk is, onder verantwoordelijkheid van de school waar de leerling is ingeschreven wordt verzorgd en dat is gericht op de onder meer in kerndoelen, exameneisen en algemene wettelijke bepalingen vervatte doelstellingen. De medezeggenschapsraad van de school moet er ook vooraf mee instemmen dat een deel van de onderwijstijd met afstandsonderwijs wordt ingevuld.
Het bericht “Commissarissen zijn grote bemoeienis Dijsselbloem zat” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Commissarissen zijn grote bemoeienis Dijsselbloem zat»? Wat vindt u van dit bericht? Heeft u of uw ministerie al eerder signalen ontvangen dat commissarissen bij overheidsdeelnemingen ontevreden zijn over de rol die de aandeelhouder speelt? Wat klopt er van dit bericht?1
Het geciteerde artikel is mij bekend. Het ministerie spreekt regelmatig met bestuurders en commissarissen over de actieve rol van de staat als aandeelhouder. Het aandeelhouderschap komt voort uit de grote maatschappelijke belangen die door de staatsdeelnemingen worden gediend. Gegeven die belangen en het geïnvesteerde vermogen is een actieve opstelling van de overheid in haar rol als aandeelhouder gewenst. Over de vormgeving van de samenwerking met de RvC’s blijven we in gesprek.
De raad van commissarissen speelt een cruciale rol in de onderneming. Die wordt niet minder belangrijk door actief aandeelhouderschap. Integendeel, er is juist een maatschappelijke trend waarneembaar waarin de rol van de raad van commissarissen verder professionaliseert en wordt uitgebreid. Er worden ook steeds hogere eisen gesteld aan het toezicht van commissarissen op de onderneming en aan de rol van de raad van commissarissen als werkgever van de bestuursleden. In aansluiting bij deze maatschappelijke ontwikkelingen vragen we ook meer van commissarissen bij staatsdeelnemingen.
Hoe ziet u de rol van de Raad van Commissarissen (RvC) bij een staatsdeelneming ten opzichte van de aandeelhouder? In welk opzicht verschilt de rol van een commissaris in het bedrijfsleven ten opzichte van een commissaris bij een staatsdeelneming?
Met het model van een staatsdeelneming kiest de overheid er bewust voor om activiteiten op afstand en bedrijfsmatig te laten uitvoeren en daarbij taken en verantwoordelijkheden te delegeren naar een raad van bestuur en een raad van commissarissen. De basis van de zeggenschap van de staat als aandeelhouder in een staatsdeelneming vloeit voort uit het Burgerlijk Wetboek. De rol van de aandeelhouder, de raad van bestuur en raad van commissarissen bij een staatsdeelneming is daarbij gedefinieerd op basis van de dezelfde regels als bij een onderneming in private handen.
Zoals in de Nota Deelnemingenbeleid beschreven zie ik de rol van de raad van commissarissen als volgt: De raad van commissarissen heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden ondernemingen. Daarnaast staat de raad het bestuur met (gevraagd en ongevraagd) advies ter zijde. Net als het bestuur richt de raad van commissarissen zich bij de vervulling van zijn taak naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden ondernemingen en weegt daartoe de in aanmerking komende belangen van bij de vennootschap betrokken belanghebbenden af. Deze rolbeschrijving wijkt ook niet af van wat er bijvoorbeeld in de corporate governance code staat over de rol van de commissarissen.
Ik vind wel dat commissarissen en bestuurders bij een staatsdeelneming zich bewust zijn moeten van het grote publieke belang van hun ondernemingen voor de Nederlandse economie en burgers. Staatsdeelneming hebben een bijzondere positie in de maatschappij en de commissarissen houden daarmee over het algemeen uitstekend rekening.
Wat is het aantal aanvaringen in de afgelopen jaren tussen commissarissen en de aandeelhouder geweest en wat was de reden van het conflict? Is er sprake van een toename van conflicten over de afgelopen jaren?
De publieke aandeelhouder en de staatsdeelnemingen hebben een gezamenlijk belang, te weten het zo goed mogelijk waarborgen van de betrokken publieke belangen. Dit neemt niet weg dat er een gezonde spanning kan zijn tussen aandeelhouder en raad van commissarissen. Vanwege het actievere aandeelhouderschap zijn de contacten de laatste jaren intensiever geworden en dus ontstaat er zo nu en dan ook meer discussie. Het gaat dan veelal om goede, inhoudelijke gesprekken over bijvoorbeeld de koers van de onderneming, het nut van investeringen en de samenstelling van het bestuur. Ik beschouw dat niet als een conflict.
Wat moet volgens u prevaleren: het strategisch belang van het bedrijf of het politiek belang? In hoeverre botst dit in de praktijk bij het nemen van beslissingen? Stuurt u op het halen van politieke doelen als dit ten koste gaat van het strategisch belang van het deelneming zelf?
Staatsdeelnemingen zijn ondernemingen die publieke belangen borgen. In hun strategie dient dat publieke belang centraal te staan. Tegelijk moet de strategie de staatsdeelneming in staat stellen om het publieke belang te borgen met een financieel gezonde bedrijfsvoering, zodat de onderneming haar continuïteit kan waarborgen en haar investeringen kan financieren. Ik zie dan ook geen tegenstelling tussen het publieke belang en de strategische belangen van het bedrijf. Dit vindt ook zijn weerslag in de wijze waarop ik het aandeelhouderschap uitoefen. In de Nota Deelnemingen is de volgende missie gedefinieerd bij het beheer van deelnemingen: De staat als aandeelhouder ziet er op toe dat het in staatsdeelnemingen geïnvesteerde maatschappelijke vermogen op verantwoorde wijze wordt beheerd. Daartoe:
Klopt het dat oud-minister Wijers als bemiddelaar is opgetreden? Zo ja, wat was daarvoor de aanleiding c.q. wat was daarvan de reden? Wat is daaruit gekomen? Waarom is de bemiddeling mislukt?
De heer Wijers heeft medio 2012 met ambtenaren van het ministerie gesproken over de door de staat voorgestane standaardstatuten en specifiek de rol van de staat als aandeelhouder in verhouding tot de rol van de raad van commissarissen. In dit constructieve gesprek is van beide zijden toelichting gegeven op wensen en aandachtspunten.
Klopt het dat topmensen uit het bedrijfsleven geen zin meer hebben om commissaris te worden bij een staatsdeelneming? In hoeverre vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Kunt u een overzicht geven van recent als commissaris benoemde mensen uit het bedrijfsleven bij staatsdeelnemingen? Kunt u een overzicht geven van recent als commissaris benoemde mensen met vooral ervaring in de publieke sector bij staatsdeelnemingen?
Ik kan in generieke zin niet het gevoelen van mensen uit het bedrijfsleven beoordelen ten aanzien van een commissariaat bij een staatsdeelneming.
Diversiteit, in de breedste zin, speelt een belangrijke rol bij de vervulling van de commissariaten, waarbij ervaring in het bedrijfsleven en ervaring in de publieke sector beide van belang zijn. Sinds het begin van dit jaar zijn er vijf nieuwe commissarissen benoemd, van wie drie vrouwen. Vier van de vijf commissarissen komen uit de private sector. Het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen geeft jaarlijks een overzicht van zittende en nieuw benoemde commissarissen per deelneming.
Wat vindt u van de kritiek dat er onvoldoende ervaring vanuit de betrokken sectoren zou komen in de raden van commissarissen, zoals bijvoorbeeld bij de Schiphol Group vanuit luchtvaartkringen, waar eerder dit jaar drie nieuwe commissarissen zonder enige luchtvaartervaring in de RvC zijn benoemd? Hoe is de luchtvaartervaring nog geborgd in de RvC?
Voor het vormen van een goede en gebalanceerde raad van commissarissen zijn personen nodig die samen kennis hebben van de relevante kennisgebieden, zoals financiën, luchtvaart, retail en HRM. Schiphol Group onderscheidt elf van zulke kennisgebieden voor commissarissen, waaronder luchtvaart. In het proces van de benoeming van nieuwe commissarissen wordt allereerst gekeken welke kennis de raad, gezien de zittende commissarissen, nodig heeft om zijn taak te kunnen vervullen. De recent benoemde commissarissen brengen alle drie afzonderlijk kennis en kwaliteiten mee die de raad goed kan gebruiken, met het oog op de achtergrond van de zittende commissarissen.
Fors hogere pachtprijzen door verpachten van grond door het Rijksvastgoedbedrijf |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fors hogere pachtprijzen bij veiling»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de pachtprijzen fors hoger zijn geworden?
Dat de prijzen fors hoger zijn geworden is het gevolg van vraag en aanbod. Grond is in Nederland steeds schaarser, hetgeen leidt tot stijgende prijzen.
Wat vindt u ervan dat ondanks dat de pachtprijzen fiks hoger zijn de betalingsrechten overgedragen moeten worden van pachter op pachter na elke nieuwe veiling, en de inkomsten van het landbouwbedrijf in kwestie hierdoor niet stabiel zijn?
Betalingsrechten zijn alleen verzilverbaar met het in gebruik hebben van landbouwgrond. Betalingsrechten kunnen met of zonder grond overgedragen worden tussen actieve landbouwers. Afgaande en opkomende pachter hebben daardoor de mogelijkheid om tot een overdracht van betalingsrechten te komen.
Kunt u garanderen dat de verpachte gronden duurzaam worden beheerd? Zo ja, hoe?
Voor de grond die in geliberaliseerde pacht wordt uitgegeven door middel van een openbare inschrijving of een veiling per opbod wordt een bouwplan voorgeschreven. Het bouwplan dient het duurzaam grondgebruik en de kwaliteit van de grond te borgen. Het Rijksvastgoedbedrijf inventariseert de bodemkwaliteit voordat de grond in geliberaliseerde pacht wordt uitgegeven door middel van diverse bodemkwaliteits-onderzoeken (onderzoeken naar bemesting en besmetting met diverse ziekten). De bodemkwaliteit wordt aan het eind van het contract opnieuw gecontroleerd. Met deze maatregelen beoogt het RVB het duurzame gebruik van de grond te borgen.
De opgedane ervaringen zijn tot nog toe in overeenstemming met het beoogde duurzame gebruik.
Hoe gaat u om met de nu pachtende boeren die zwaar getroffen kunnen worden in hun bedrijfsvoering en toekomst nu ze de pachtgrond kwijt raken?
De betreffende pachters hadden de grond ook al in geliberaliseerde pacht. Dit betekent dat de overeenkomst eindig is; hier kan de ondernemer rekening mee houden in zijn bedrijfsvoering. Een bedrijf dat sterk afhankelijk is van grond in geliberaliseerde pacht (in plaats van eigendom of reguliere pacht) kan hierdoor kwetsbaar zijn.
Kunt u aangeven of een bod gekoppeld is aan een in te dienen bouwplan?
De nieuwe pachter is verplicht zich te houden aan het voorgeschreven bouwplan van het RVB. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten of de ingediende bouwplannen meewegen in de keuze van een bod? Zo nee, hoe wordt dan rekening gehouden met duurzaam beheer? Zo ja, op basis van welke criteria worden deze meegewogen?
Er worden geen bouwplannen ingediend en deze hebben dus ook geen invloed op de keuze van het bod. De hoogste inschrijver of bieder is verplicht zich te houden aan het voorgeschreven bouwplan. Fysieke controle en handhaving van het bouwplan door het Rijksvastgoedbedrijf draagt bij aan het duurzaam beheer. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de invulling van de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid?
De vergroeningsvereisten gelden voor het gehele bedrijf van de landbouwer, als hij betalingsrechten aanvraagt of uitoefent. Het is aan de ondernemer zelf om die verplichting in te vullen. De pachtrelatie staat daar los van.
Kunt u aangeven op welke wijze de bodemonderzoeken en ingediende bouwplannen op elkaar afgestemd worden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe garandeert u de betrouwbaarheid van bodem- en bemestingsonderzoeken?
De besmettings- en bemestingsonderzoeken zijn door onafhankelijke bureaus uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken zijn vastgelegd in rapporten die beschikbaar zijn gesteld aan alle belangstellenden, waaronder de nieuwe pachters.
Kunt u toelichten of het verplicht is om een bod gepaard te laten gaan van een bankgarantie?
In de inschrijvingsvoorwaarden is opgenomen dat diegene aan wie wordt gegund zal moeten zorgdragen dat de Staat binnen 10 werkdagen na datum dagtekening gunningsbrief in het bezit wordt gesteld van een bankgarantie ter hoogte van het geboden bedrag, vermenigvuldigd met het aantal hectares en de looptijd van de pachtovereenkomst.
Worden er in de afgelopen jaren meer hectares landbouwgrond door het Rijksvastgoedbedrijf aangeboden in éénjarige liberale pacht?
Ja, in de afgelopen jaren zijn door het RVB meer gronden in eenjarige geliberaliseerde pacht uitgegeven.
Het rapport van de Europese Rekenkamer over aanhoudende problemen bij EU-aanbesteden |
|
Aukje de Vries (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het speciale rapport nr. 10/2015 van de Europese Rekenkamer over «Efforts to address problems with public procurement in EU cohesion expenditure should be intensified»? Wat vindt u van de uitkomsten van dit rapport?1
Onderhavig special report is niet het eerste rapport waarmee de Europese Rekenkamer (ERK) in beeld brengt dat er tekortkomingen zijn in de naleving van Europese aanbestedingsregels bij de besteding van EU-fondsen. Bij de jaarlijkse «Déclaration d’Assurance» (jaarverslag) vermeldt de ERK steevast welk aandeel in het algemene foutenpercentage is toe te rekenen aan fouten bij openbare aanbestedingen in lidstaten. Voor onderhavig special report bouwt de ERK voort op data die tussen 2009 en 2013 voor dit jaarverslag zijn verzameld. Bij circa 40% van de gecontroleerde projecten trof de ERK aanbestedingsfouten aan. Uiteraard is dit voor het kabinet zorgelijk. Het verbeteren van de hoge foutenpercentages bij EU-fondsen is al jarenlang een speerpunt van Nederland, dat bijvoorbeeld tot uiting komt tijdens de jaarlijkse dechargeprocedure van de EU-begroting. Naleving en handhaving van de aanbestedingsregels is van belang om ervoor te zorgen dat publieke middelden op de best mogelijke manier worden ingezet. Zowel de Europese Commissie als diverse lidstaten hebben actie ondernomen om de situatie te verbeteren. Zolang dit zich echter niet vertaalt in lagere foutenpercentages en in een lager aantal fouten zal Nederland blijven aandringen op nadere verbetermaatregelen.
Bent u er ook van geschrokken dat de Europese Rekenkamer in 40% van de gecontroleerde projecten fouten heeft ontdekt bij het Europees aanbesteden? Klopt het dat er in de periode 2007–2013 fouten gemaakt zijn bij de aanbesteding van maar liefst € 70 miljard aan Europese cohesiefondsen? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de aanbeveling van de Europese Rekenkamer dat als de situatie eind volgend jaar nog niet is verbeterd, de betalingen aan de betrokken lidstaten voor de periode 2014–2020 moeten worden opgeschort? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt genoemde aanbevelingen van de Europese Rekenkamer en is van mening dat de Europese Commissie bij besteding van EU fondsen op strikte en uniforme wijze moet toezien op naleving door autoriteiten in lidstaten om te komen tot een gelijk speelveld binnen de Europese Unie. Op die manier wordt economische ontwikkeling gestimuleerd. Zowel het tijdelijk opschorten van betalingen, het opleggen van financiële correcties als het starten van inbreukprocedures staan ter beschikking van de Europese Commissie, zoals voorgeschreven in de relevante EU-wetgeving. Het kabinet is van mening dat de Europese Commissie de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer in dit rapport sterk ter harte moet nemen.
In hoeverre bent u van mening dat de Europese Commissie eerder gebruik moet maken van de inbreukprocedures met betrekking tot niet-naleving van de Europese aanbestedingsregels?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Europese Commissie financiële correcties dient op te leggen, indien lidstaten falen in het effectief Europees aanbesteden met als gevolg daarvan fouten bij de besteding van Europese lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat het kabinet doen aan de wet- en regelgeving die vaak te complex is en mede daardoor fouten veroorzaakt in de besteding van Europese middelen, met name als het gaat om de aanbestedingsregels? Hoe kunnen deze aanbestedingsregels worden vereenvoudigd? Op welke wijze maakt dit onderdeel uit van het programma «better regulation»?
In maart 2014 zijn drie nieuwe EU-Richtlijnen op het gebied van aanbesteden gepubliceerd. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen met succes sterk gemaakt voor verduidelijking van deze regelgeving (Kamerstuk 22 112, nr. 1345). De deadline voor implementatie van deze Richtlijnen is 18 april 2016. De verwachting is dat het implementatiewetsvoorstel in oktober aan uw Kamer wordt gestuurd. In Nederland kunnen aanbestedende diensten daarnaast terecht bij Expertisecentrum aanbesteden, PIANOo, voor de uitleg van de aanbestedingsregelgeving. Juist voor de kleinere aanbestedende diensten kan PIANOo een belangrijke informatiebron zijn voor de toepassing van de regels.
De Commissie heeft onder de naam «better regulation» een beleidsagenda geformuleerd met onder andere als doel heldere en uitvoerbare EU wet- en regelgeving te ontwikkelen. Deze agenda moet er toe leiden dat onnodige regeldruk wordt vermeden en de beoogde doelen van EU-regelgeving zo goed mogelijk worden gehaald. Onderdeel van dit beleid is het Regulatory Fitness and Performance Programme (REFIT) dat met name gericht is op het evalueren en waar nodig aanpassen of intrekken van EU-regelgeving die onnodige regeldruk of problemen in de uitvoering met zich meebrengt. In het kader van REFIT kijkt de Commissie naar de implementatie van wet- en regelgeving op het gebied van aanbesteden. De Commissie heeft in haar meest recente mededeling over betere regelgeving (COM(2015)215) aangegeven in te zetten op simplificatie van de regelgeving van Europese fondsen.
Bij EU-subsidies in Nederland worden verschillende aanbestedingsplafonds gehanteerd voor aanbestedingen, die lager liggen dan de Europese regels, ofwel een kop op EU-regels; wat is de stand van zaken met betrekking tot de toezegging van het kabinet om na te gaan of kan worden vastgelegd dat aanvullende aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op EFRO- en ESF-projecten? Hoe wegen de ministers de voordelen van het gebruik van additionele lokale of regionale regels af tegen de administratieve lasten en de controlelasten?2
Momenteel wordt de mogelijkheid nog verkend om vast te leggen dat aanvullende regionale en lokale aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op EFRO en ESF-projecten. Daarbij worden de te behalen voordelen van het gebruik van additionele lokale of regionale regels afgewogen tegen de administratieve- en controlelasten. Zodra hierover nadere duidelijkheid bestaat, zal ik uw Kamer berichten. Overigens wordt Nederland in positieve zin genoemd in onderhavig rapport van de Europese Rekenkamer. Slechts een handvol landen waren in staat om gestructureerde data te verstrekken over aanbestedingsfouten die zij in recente jaren hadden gedetecteerd, te weten Italië, Nederland, België, Letland, Litouwen en Spanje.