De berichten 'Banken weren contant geld, bedrijven radeloos' en 'Hoe een metaalhandelaar tot wanhoop wordt gedreven door de bank' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Banken weren contant geld, bedrijven radeloos» en «Hoe een metaalhandelaar tot wanhoop wordt gedreven door de bank»?1 2
Ja.
Is het u bekend dat banken vanuit hun poortwachtersfunctie streng beleid voeren op ondernemers die veel contant geld gebruiken en banken van daaruit ondernemers proberen te bewegen op korte termijn geen grote contante transacties meer uit te voeren, op straffe van het sluiten van hun bankrekening?
Ik heb vernomen dat er banken zijn die klanten, waarbij sprake is van excessief gebruik van contant geld, vragen om het aantal contante transacties terug te brengen naar een niveau dat meer aansluit bij het gemiddelde gebruik van contant geld in de betreffende sector. Contant geld is een van de indicatoren voor een verhoogd risico op witwassen. Het uitvragen van additionele informatie over bepaalde chartale transacties kan onderdeel zijn van het cliëntenonderzoek. Een mitigerende maatregel kan zijn dat het aantal cashtransacties dat de klant kan uitvoeren wordt verlaagd, om zo het risico op witwassen te mitigeren. Ik vind het hierbij wel belangrijk dat de genomen maatregelen cliëntspecifiek en proportioneel zijn en genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en in overleg met de klant in kwestie, zodat voorkomen wordt dat het legitiem gebruik van contant geld bemoeilijkt wordt zonder aantoonbare reden.
Is het u bekend dat bepaalde sectoren afhankelijk zijn van contant geld en zich vanwege dit beleid van banken in hun onderneming bedreigd voelen, zoals de metaalsector die veel handelt in Duitsland waar contant geld meer de norm is dan in Nederland?
Ja.
Is het u bekend dat banken hoge administratieve lasten aan ondernemingen opleggen voor de controle op gebruik van grote bedragen contant geld?
Zie antwoord vraag 2.
Van welke sectoren zijn dergelijke signalen zoals genoemd in vragen 2, 3 en 4 u bekend?
Ik beschik niet over een volledig overzicht van de banken die mitigerende maatregelen nemen op het gebied van contant geld en hoe die mitigerende maatregelen er precies uit zien. Wel heb ik signalen ontvangen dat er banken zijn die bepaalde klanten vragen om het gebruik van contant geld te beperken. Dit zijn met name klanten die actief zijn in sectoren waar een verhoogd risico op witwassen is en contant geld relatief veel gebruikt wordt, zoals de metaal- en schrootsector, autosector, coffeeshopsector, en de agrarische sector.
Ziet u voor deze sectoren reële alternatieve opties voor het gebruik van contant geld, waarmee zij niet in het voortbestaan van hun onderneming beperkt worden? Ziet u voor deze sectoren nog andere mogelijkheden voor het geven van waarborgen op legitiem gebruik van contant geld?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de voorgaande vragen, vind ik het belangrijk dat banken hun verplichtingen uit de Wwft nakomen, maar vind ik het ook belangrijk dat zij bij het nemen van mitigerende maatregelen oog hebben voor proportionaliteit en het legitiem gebruik van contant geld. Ik vind het belangrijk dat eventuele maatregelen genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en overleg met de klant in kwestie, en dat maatregelen klantspecifiek en proportioneel zijn. Naar ik begrijp passen banken deze maatregelen toe voor handelaren waar sprake is van excessief gebruik ten opzichte van andere handelaren in de sector. Er zal een zekere mate van beperking zijn om de hoeveelheid contant geld terug te brengen naar vergelijkbare hoeveelheden, maar ik verwacht niet dat dit het voortbestaan van het bedrijf schaadt, omdat bedrijven grotendeels kunnen overstappen op girale betalingen. Mocht dit wel het geval zijn, dan is het belangrijk dat deze ondernemingen (opnieuw) met hun bank in gesprek kunnen gaan en aantonen waarom de hoeveelheid contant geldtransacties in hun geval valide en noodzakelijk is.
Wat vindt u van de signalen dat vooral het korte tijdspad waarmee bedrijven van het gebruik van contante geld moeten afstappen en de kosten voor zakelijke girale transacties op weerstand stuiten bij ondernemers? Ziet u in die richting oplossingen om ondernemers tegemoet te komen?
Zoals ik ook heb aangegeven in de vorige antwoorden vind ik het belangrijk dat een maatregel genomen wordt in overleg met de klant in kwestie. Het opstellen van een realistisch tijdpad zou mijns inziens onderdeel moeten zijn van dit overleg. Wanneer dit niet het geval is zou ik de klant adviseren om nogmaals in gesprek te gaan met de bank en gezamenlijk alternatieven te verkennen.
Wat vindt u van het spanningsveld tussen (1) banken die streng beleid voeren richting ondernemers vanwege vrees voor het toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB) met mogelijk miljoenenboetes tot gevolg, en (2) DNB die enerzijds streng toezicht op banken voert waar een witwasaanpak tekortschiet, maar anderzijds ook vindt dat de inspanningen van banken om witwassen en fraude op te sporen niet het legitieme gebruik van contant geld mogen bemoeilijken?
Ik zie het spanningsveld. De afgelopen maanden heeft De Nederlandsche Bank gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer, zoals de banken, vertegenwoordigers van verschillende typen consumenten en toonbankinstellingen en chartale dienstverleners, over een Convenant Contant Geld. Mijn ministerie is zelf geen partij bij het convenant, maar is wel betrokken geweest bij de totstandkoming hiervan. In het Convenant Contant Geld, dat ik op 8 april heb aangeboden aan uw Kamer3, biedt DNB richtlijnen over hoe banken hun verplichtingen uit anti-witwasregelgeving kunnen naleven in relatie tot (de toegang tot) chartale dienstverlening. Zo is onder andere afgesproken dat banken de medewerking van toonbankinstellingen kunnen vragen, binnen de grenzen van de geldende wetgeving, om mogelijke witwas- of andere criminele transacties te achterhalen. Waarbij banken toezeggen dat de gevraagde medewerking proportioneel is. Ook is afgesproken dat banken zich ertoe verbinden de anti-witwas- en anti-terrorismefinancieringsmaatregelen die het gebruik van contant geld kunnen beïnvloeden, proportioneel in te zetten en toe te spitsen op de specifieke risico’s per cliënt zodat het legitieme gebruik van contant geld niet wordt gehinderd.
Hoe kan er volgens u in een gevoelige maatschappelijke en politieke context een eerlijke balans worden gevonden tussen legitiem gebruik van contant geld door ondernemers en een stevige poortwachtersfunctie van banken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u betrokken bij de overleggen van DNB, banken en belangenclubs die hierover met elkaar proberen afspraken te maken en kunt u ons op de hoogte brengen van de status en uitkomsten van deze overleggen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is volgens u een gebalanceerde aanpak met betrekking tot het gebruik van contant geld door ondernemers voor hun legitieme onderneming en het beteugelen van criminaliteit door bankenvanuit hun poortwachtersfunctie?
Ik vind het belangrijk dat er sprake is van een toegankelijk betalingsverkeer, zowel giraal als chartaal, en dat contant geld ook geaccepteerd wordt door bedrijven als betaalmiddel. Er worden verschillende initiatieven ondernomen om dit te garanderen, zoals het eerder aangehaalde Convenant Contant Geld en het Actieplan Toegankelijk Betalingsverkeer. Tegelijkertijd levert contant geld in grote getallen wel een verhoogd integriteitsrisico op. Ik vind het belangrijk dat banken bij het cliëntenonderzoek daar oog voor hebben. Een mitigerende maatregel in het kader van een witwasrisico bij een klant is de mogelijkheid tot het beperken van contant geld. Dit kan betekenen dat een bedrijf een tot nu toe lopend betaalmodel moet aanpassen. Gelet op de opgave voor de samenleving om criminele geldstromen te stoppen, is het onvermijdelijk dat ook burgers en ondernemers in aanraking komen met de gevolgen van de eisen die horen bij de poortwachtersfunctie. Ik vind het wel belangrijk dat via bijvoorbeeld contact met de branchevereniging wordt gekeken hoe bank en sector gezamenlijk tot mitigerende maatregelen kunnen komen indien er een sector is met een inherent hoog witwasrisico.
Het bericht dat banken contant geld van bedrijven weren |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken weren contant geld, bedrijven radeloos»?1
Ja.
Klopt het dat banken, om witwasrisico’s te beperken, contante transacties sterk willen terugdringen of zelfs verbieden? Zo ja, om welke banken gaat het hier?
Banken zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) verplicht om cliëntenonderzoek uit te voeren en mitigerende maatregelen te nemen bij verhoogde witwasrisico’s. Door de toenemende aandacht voor de uitvoering van de Wwft door poortwachters, in het bijzonder financiële instellingen, zie ik dat bedrijven vaker geconfronteerd worden met de gevolgen van de uitvoering van de Wwft en bijvoorbeeld gevraagd worden meer informatie en documentatie aan te leveren dan voorheen. Ik heb geen volledig overzicht van de banken die mitigerende maatregelen nemen op het gebied van contant geld en hoe die mitigerende maatregelen er precies uit zien. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), begrijp ik dat er geen algemeen maximumpercentage voor cashtransacties is bij hun leden. Wel heb ik signalen ontvangen dat er banken zijn die klanten, waarbij sprake is van excessief gebruik van contant geld, vragen om het aantal contante transacties terug te brengen naar een niveau dat meer aansluit bij het gemiddelde gebruik van contant geld in de sector. Ik kan mij voorstellen dat het ingrijpend kan zijn wanneer een bank, vooral na een lange zakelijke relatie, om uitvoerige documentatie verzoekt of vraagt om het gebruik van contant geld terug te dringen. Gelet op de opgave voor de samenleving om criminele geldstromen te stoppen, is het onvermijdelijk dat ook ondernemers in aanraking komen met de gevolgen van de eisen die horen bij de poortwachtersfunctie. Ik verwacht van banken en andere instellingen dat zij daarbij redelijk te werk gaan en transparant hun klanten informeren over de verplichtingen die op hen rusten. Ik verwacht daarbij ook dat dit in overleg tussen de bank en de cliënt plaatsvindt en er zo nodig tot maatwerk gekomen kan worden indien de contantgeldbehoefte groter is dan wat de bank wenselijk vindt. Dit hangt af van het risicoprofiel van de klant.
Met welke obstakels hebben bedrijven precies te maken en in welke sectoren willen (bepaalde) banken het gebruik van contant geld helemaal verbieden? Klopt het bijvoorbeeld dat bedrijven een limiet van tien procent contante transacties krijgen opgelegd, met een bepaalde snelheid contante betalingen moeten afbouwen en dat zelfs bankrekeningen van bedrijven worden opgezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan voorkomen worden dat de inspanning van banken om witwassen en fraude op te sporen doorslaat?
Zoals ik eerder heb aangegeven2 ben ik voornemens om de Algemene leidraad Wwft zo aan te passen dat duidelijk wordt dat het feit dat bepaalde typen cliënten of producten een inherent verhoogd risico met zich meebrengen geen reden kan zijn om dit type cliënten categoraal te weigeren. Dat blijkt al uit de Leidraad van DNB3. Deze verduidelijking komt tegemoet aan de motie van het lid Azarkan4. Ook in het Convenant Contant Geld, dat ik op 8 april heb aangeboden aan uw Kamer5, biedt DNB richtlijnen over hoe banken hun verplichtingen uit anti-witwasregelgeving kunnen naleven in relatie tot (de toegang tot) chartale dienstverlening. Zo is onder andere afgesproken dat banken de medewerking van toonbankinstellingen kunnen vragen, binnen de grenzen van de geldende wetgeving, om mogelijke witwas- of andere criminele transacties te achterhalen. Waarbij banken toezeggen dat de gevraagde medewerking proportioneel is. Ook is afgesproken dat banken zich ertoe verbinden de anti-witwas- en anti-terrorismemaatregelen die het gebruik van contant geld kunnen beïnvloeden, proportioneel in te zetten en toe te spitsen op de specifieke risico’s per cliënt zodat het legitieme gebruik van contant geld niet wordt gehinderd.
Met de wijziging van de Algemene leidraad Wwft en de verschillende richtlijnen vanuit DNB ga ik ervan uit dat banken blijven bij de reeds geldende individuele risicobeoordeling, zodat hele sectoren toegang blijven houden tot het betalingsverkeer. Bij het stellen van beperkende maatregelen vind ik het belangrijk dat de bank kijkt naar de behoefte van de klant in relatie tot het risicoprofiel. Hierbij dient een afweging te worden gemaakt in de noodzaak en gerichtheid van de beperking, bijvoorbeeld voor contant geld. Daarnaast vind ik het belangrijk dat eventuele maatregelen genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en overleg met de klant in kwestie.
Bent u het eens met de stelling dat contant geld een wettig betaalmiddel is en hoort te blijven? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om dit te bewerkstelligen en om de obstakels die bedrijven ervaren weg te nemen?
Ik ben het eens met de stelling dat contant geld een wettig betaalmiddel is en blijft. Gelet op de status van contant geld als wettig betaalmiddel is bijvoorbeeld in de Europese strategie voor retailbetalingen6 opgenomen dat lidstaten de acceptatie en bereikbaarheid van contant geld als publiek goed dienen te waarborgen, zodat het als betaalmiddel bruikbaar blijft. Met ditzelfde doel zijn afspraken gemaakt door de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer, die zijn vastgelegd in het eerder aangehaalde Convenant Contant Geld. In dit convenant wordt onder meer onderkend dat naarmate het feitelijke gebruik van contant geld verder afneemt, de vraag nadrukkelijker aan de orde komt hoe het publieke belang van contant geld het beste geborgd kan worden. Daarom zal ik in samenwerking met DNB het komende jaar een onafhankelijk onderzoek uit laten voeren om uit te werken op welke manier het publieke belang het beste geborgd kan worden. Hierbij zullen alle varianten worden onderzocht, variërend van meer publieke tot meer private oplossingen.
Het bericht 'Banken weren contant geld, bedrijven radeloos' |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken weren contant geld, bedrijven radeloos»?1
Ja.
Klopt het dat het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, waar de banken bij zijn aangesloten, geconcludeerd heeft dat maatschappelijke ontwikkelingen zoals digitaal betalen niet afgedwongen mogen worden? Deelt u de zorg dat die dwang er nu toch is?
De afgelopen jaren is er sprake van toenemende digitalisering in het betalingsverkeer. Dit is terug te zien in het toenemend aandeel elektronische betalingen ten opzichte van betalingen met contant geld, maar ook in de dienstverlening door banken. Enerzijds brengt dit voordelen met zich mee, zoals een verhoogd betaalgemak voor veel mensen. Aan de andere kant zorgt dit onder andere voor toenemende druk op de chartale infrastructuur en een lagere toegankelijkheid van het betalingsverkeer voor sommige groepen mensen.
Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is een overlegplatform waarin organisaties die zijn betrokken bij het aanbieden en afnemen van betaaldiensten zich inzetten voor een veilig, betrouwbaar, toegankelijk en efficiënt betalingsverkeer voor iedereen. Om ervoor te zorgen dat het betalingsverkeer toegankelijk blijft heeft het MOB het «Actieplan Toegankelijk Betalingsverkeer» opgesteld. Daarnaast heeft De Nederlandsche Bank (DNB) de afgelopen maanden gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer over een Convenant Contant Geld. Dit Convenant heb ik op 8 april aan uw Kamer aangeboden2. In het Convenant staan afspraken om ervoor te zorgen dat contant geld goed blijft functioneren als toonbankbetaalmiddel, ook als geleidelijk steeds meer elektronisch wordt betaald. Er is in het Convenant onder andere opgenomen dat banken hun prijsbeleid bevriezen en geen nieuwe maatregelen treffen, zoals tariefsverhogingen of volumebeperkingen, waardoor het opnemen of storten van contant geld voor particuliere en zakelijke klanten duurder, of anderszins ontmoedigd of belemmerd wordt. In artikel 5 van het Convenant is afgesproken dat banken zich ertoe verbinden de anti-witwas- en anti-terrorismefinancieringsmaatregelen die het gebruik van contant geld kunnen beïnvloeden, proportioneel in te zetten en toe te spitsen op de specifieke risico’s per cliënt zodat het legitieme gebruik van contant geld niet wordt gehinderd.
Kunt u een overzicht geven van de wettelijke eisen aan banken om contant geld te beperken? Klopt het dat banken eisen aan kleine ondernemers opleggen die veel verder gaan dan de wettelijke verplichtingen?
Er zijn geen wettelijke eisen die banken verplichten om contant geld te beperken. Banken zijn vanuit hun poortwachtersfunctie verplicht op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) om cliëntenonderzoek uit te voeren en zo nodig mitigerende maatregelen te nemen om de risico’s op witwassen te voorkomen. Contant geld is een van de indicatoren voor een verhoogd risico op witwassen. Het uitvragen van additionele informatie over bepaalde chartale transacties kan onderdeel zijn van het cliëntenonderzoek. Als er risico’s gesignaleerd worden, dan dient de bank deze te mitigeren. Een bank bepaalt diens eigen beheerskader ten aanzien van risico’s. Ook bepaalt de bank zelf diens beheersmaatregelen. Dit kan onder andere een beperking van contant geld zijn. Ik heb vernomen dat er banken zijn die klanten, waarbij sprake is van excessief gebruik van contant geld, vragen om het aantal contante transacties terug te brengen naar een niveau dat meer aansluit bij het gemiddelde gebruik van contant geld in de sector.
Ik vind het belangrijk dat banken hun poortwachtersrol goed vervullen en mitigerende maatregelen nemen. Tegelijkertijd vind ik het ook belangrijk dat de genomen maatregelen cliëntspecifiek en proportioneel zijn en genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en zo nodig in overleg met de klant in kwestie, zodat voorkomen wordt dat het legitiem gebruik van contant geld bemoeilijkt wordt zonder aantoonbare reden. Deze richtlijn is ook opgenomen in het Convenant Contant Geld.
Wat vindt u ervan dat banken het gebruik van contant geld voor bedrijven moeilijk maken door dit te maximeren op een percentage van de transacties, terwijl de toezichthouder stelt dat banken het legitieme gebruik van contant geld niet mogen bemoeilijken?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat maatregelen zoals een maximum van tien procent cashtransacties bedrijven met veel kleine betalingen raken en niet noodzakelijk meer risicovolle aankopen als luxe horloges en dure auto’s?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat banken dreigen rekeningen van mkb’ers op te zeggen als zij voor een bepaalde deadline het aantal cashtransacties niet hebben teruggebracht? Vindt u dit in lijn met de afspraak dat legitiem gebruik van contant geld niet bemoeilijkt mag worden?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich dat De Nederlandsche Bank (DNB) vorig jaar vaststelde dat het afstortnetwerk van banken voor contant geld niet op orde is?2 Welke afspraken zijn er nu met banken om dit te verbeteren en om legitiem gebruik van contant geld te faciliteren?
Uit de Bereikbaarheidsmonitor 2021 ondernemers kwam naar voren dat de toegankelijkheid en bereikbaarheid van betaaldiensten in de perceptie van ondernemers sterk was afgenomen in vergelijking met de Bereikbaarheidsmonitor 2016, waaronder de bereikbaarheid van afstortfaciliteiten4. Dit had onder andere te maken met het (tijdelijk) sluiten van een deel van de sealbagautomaten vanwege een reeks plofkraken, de sluiting van bankkantoren, de capaciteitstekorten in het waardetransport en de Geldmaattransitie. In het Convenant Contant Geld zijn onder andere afspraken gemaakt over het minimumaantal sealbagautomaten5 en het aantal recyclers6 en de minimum-bereikbaarheid van deze automaten. Ook zijn er afspraken opgenomen over de kwaliteit van de chartale dienstverlening (Convenant, artikel 1) door Geldmaat en de continuïteit van het waardevervoer (Convenant, artikel 7). Zo is bijvoorbeeld in artikel 1 afgesproken dat Geldmaat minimaal 450 sealbagautomaten zal realiseren en handhaven en dat daarmee 98% van de toonbankinstellingen binnen 20 autominuten rijden van een sealbagautomaat gevestigd is. Bovendien is afgesproken dat banken zich aantoonbaar zullen inzetten om een veilige maatwerkoplossing beschikbaar te stellen voor het afstorten van contant geld voor iedere toonbankinstelling die binnen 20 autorijminuten geen sealbagautomaat tot haar beschikking heeft. Een dergelijke maatwerkoplossing moet proportioneel en redelijk zijn en kan bijvoorbeeld bestaan uit het plaatsen van een extra sealbagautomaat, het assisteren bij het gebruik van een recycler, of het assisteren bij het aangaan van een contract voor waardevervoer.
Herkent u de kritiek dat transactiekosten voor girale betalingen in Europa erg hoog zijn? Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde transactiekosten voor betalingen binnen Europa?
Ik herken deze kritiek gedeeltelijk. In dit verband is van belang of sprake is van een internationale overboeking die wordt uitgevoerd via de Single Euro Payments Area (SEPA). Met de wijziging verordening grensoverschrijdende betalingen is geregeld dat de transactiekosten bij grensoverschrijdende betalingen binnen de Europese Unie even hoog zijn als die bij binnenlandse betalingen. Een nadeel van deze overboekingen is dat het bedrag weliswaar binnen een werkdag wordt bijgeschreven, maar niet direct. Er zijn wel mogelijkheden om het bedrag meteen over te boeken, de zogenoemde instant payments. In Nederland vinden de meeste betalingen al via instant payments plaats en worden er geen extra kosten gerekend voor deze methode, maar in andere landen wordt dit soms nog als premiumdienst, tegen additionele kosten, aangeboden of bieden banken instant payments in zijn geheel niet aan. Ik beschik helaas niet over een overzicht met de kosten die gerekend worden voor instant payments in andere EU-landen. De Europese Commissie werkt aan het normaliseren van instant payments en heeft aangekondigd in de tweede helft van dit jaar met een wetgevend voorstel te komen.
Bent u bereid de zorgen over de opstelling van banken ten aanzien van contant geld richting kleine ondernemers op korte termijn bij de banken onder de aandacht te brengen?
Ja. Ik zal in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer benadrukken dat ik van banken verwacht dat zij proportionaliteit toepassen bij het implementeren van mitigerende maatregelen in het kader van de Wwft, in overeenstemming met de afspraken uit het Convenant Contant Geld.
Een verlaging van de benzineprijs, zoals in België |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een verlaging van de benzineprijs naar 1,70 euro per liter, die de Belgische regering wil realiseren?1
Ik ben bekend met het nieuwsartikel waar vraag 1 naar verwijst. Het accijnstarief op benzine bedraagt in België momenteel 60 cent per liter. Dit ligt 24,1 cent hoger dan het Europese minimumtarief van 35,9 cent per liter voor benzineaccijns. In hoeverre een dergelijke accijnsverlaging voldoende is om de benzineprijs te verlagen naar 1,70 euro per liter hangt af van de brandstofprijzen op dat moment.
Klopt het dat deze verlaging bereikt kan worden door de accijns op benzine te verlagen naar het Europese minimumtarief?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat daarnaast ook overwogen wordt om de BTW op aardgas tijdelijk te verlagen naar zes cent per m3?
Ja. De Belgische regering heeft inmiddels bekend gemaakt dat het btw-tarief op aardgas tijdelijk wordt verlaagd naar 6%.
Deelt u de mening van de Belgische Minister van Financiën Vincent van Peteghem dat de «hoge prijzen aan de pomp onbetaalbaar worden» en «we nu moeten ingrijpen»? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
De energie- en brandstofprijzen zijn de afgelopen weken door de oorlog in Oekraïne ongekend hard gestegen en raken veel huishoudens hard in de portemonnee. Het kabinet wil, naast de specifieke maatregel gericht op huishoudens met een laag inkomen, ook huishoudens in brede zin helpen en de gevolgen voor de koopkracht dempen. Afgelopen vrijdag 11 maart jl. heeft het kabinet daarom aangekondigd voornemens te zijn om per 1 april de accijns voor benzine en diesel tijdelijk te verlagen met 21%.2. De verlaging van de accijnstarieven is tijdelijk en geldt voor 9 maanden. Daarnaast is het kabinet voornemens om per 1 juli de btw over de energierekening te verlagen van 21% naar 9%. Deze verlaging geldt voor zes maanden.
Deelt u de mening van de MR-politicus Georges-Luis Bouchez dat «automobilisten niet meer mogen worden uitgeperst als een citroen»? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Belgische regering de komende dagen al een knoop doorhakt over een financieel noodpakket? Waarom moet dit dan in Nederland wachten tot de Voorjaarsnota, dus tot eind mei?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom kan in België wel, wat in Nederland niet kan? Zijn zij dan zo slim, of zijn wij dan zo dom?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel heeft de hogere dan gemiddelde benzineprijs inmiddels opgeleverd voor de schatkist in de vorm van meer accijns- en BTW-inkomsten?
De brandstofaccijnzen zijn een vaste belasting per liter brandstof. De accijnsinkomsten stijgen daardoor niet mee met de brandstofprijzen. De btw-inkomsten zijn wel mede afhankelijk van de hoogte van de brandstofprijzen. Indien er meer btw op brandstof binnenkomt, dan wil dit nog niet zeggen dat de totale btw-inkomsten van het rijk met hetzelfde bedrag toenemen. Door de hogere uitgaven aan brandstoffen verbruiken huishoudens mogelijk minder brandstof en besteden zij minder aan andere producten. Immers is hun beschikbare inkomen niet direct meegestegen met de hogere prijzen. Deze lagere consumptie zorgt juist weer voor minder btw-inkomsten. Wat het saldo is van deze twee tegengestelde richtingen op de totale btw inkomsten is op voorhand niet te zeggen. Daarnaast zijn er ook andere budgettaire doorwerkingen van de veranderde macro-economische en geopolitieke omstandigheden te verwachten.
Hoeveel zou het aan gederfde accijns- en BTW-inkomsten BTW kosten, om de benzineprijs in Nederland terug te brengen naar het Europees gemiddelde?
Uit cijfers van de Weekly Oil monitor van de Europese Commissie volgt dat de prijs van benzine in Nederland tussen de 12 eurocent en 19 eurocent hoger ligt dat het Europese gemiddelde. Dit is exclusief de tijdelijke accijnsverlaging die het kabinet afgelopen vrijdag 11 maart jl. heeft aangekondigd. Met de veronderstelling dat tankstations een verlaging van de belasting volledig doorgeven aan de consument zou dit neer komen op een accijnsverlaging tussen de 10 eurocent en 16 eurocent. Inclusief btw komt dit neer op een verlaging van de belastingen met 12 eurocent en 19 eurocent. De budgettaire derving van zo een verlaging wordt tussen de € 315 miljoen en € 505 miljoen ingeschat.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat of gelijktijdig met uw plannen om de koopkracht te repareren?
Het kabinet heeft op vrijdag 11 maart jl. aanvullende koopkrachtmaatregelen voor 2022 aangekondigd, waaronder een verlaging van het btw-tarief op energie en een verlaging van de accijnstarieven3.
Wat vindt u van de signalen dat betrokkenen brieven van de Belastingdienst ontvangen in reactie op inzageverzoeken in hun persoonsgegevens in de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) waarin verzoeken om inzage formeel worden afgewezen met een beroep op de «uitzonderingsgronden van artikel 23 van de Algemene verordening gegevensbescherming en artikel 41 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming»?
Het uitgangspunt is om mensen zo veel mogelijk inzage te geven in hun registratie in FSV. Mensen hebben hier ook recht op, op grond van de AVG. Er zijn ca. 6.553 inzageverzoeken gedaan waarvan er ca. zijn 5.836 afgehandeld (stand 7 april). Artikel 23 AVG en artikel 41 UAVG geven in sommige gevallen gronden op basis waarvan wij een verzoeker geen inzage of informatie kunnen geven. Voor inzage in FSV kunnen met name lid h1 en lid i2 van toepassing zijn, die zien op toezichttaken en de bescherming van rechten en vrijheden van anderen.
Zoals in de brief van 17 juni 20213 is beschreven, betekent dit in de praktijk dat een uitzondering is gemaakt wanneer de veiligheid van derden, zoals burgers die een melding hebben gedaan, in het geding is of wanneer zwaarwegende opsporings- of toezichtbelangen kunnen worden geschaad. Als geen inzage kan worden gegeven, wordt dit aan de verzoeker gemeld.
Ten slotte ontvangt de Belastingdienst ook inzageverzoeken over FSV van mensen die niet in FSV stonden. In dat geval wordt dit ook gemeld.
Wat vindt u van een dergelijke formele afwijzing met alleen algemene verwijzing naar wetsartikelen (waarin overigens een reeks van afwijzingsgronden staat), zonder dat daarop nadere toelichting of duidelijkheid wordt gegeven of een mogelijkheid tot contact voor nadere toelichting wordt geboden?
Ik begrijp dat het voor betrokkenen als onbevredigend wordt ervaren om een relatief algemene afwijzing te ontvangen. Artikel 41, tweede lid, onderdeel h, van de UAVG geeft aan dat betrokkenen het recht hebben om van de beperking (op het recht op inzage) op de hoogte te worden gesteld, tenzij dit afbreuk kan doen aan het doel van de beperking. Het is niet altijd mogelijk om iemand specifiek te vertellen waarom in zijn geval geen verdere inzage mogelijk is, zonder juist die informatie prijs te geven die niet gedeeld mag worden. Soms kan geen inzage worden gegeven omdat toezicht- of opsporingsbelangen of de belangen van de privacy van derden zwaarder wegen dan het recht op inzage. Dat kan zijn wanneer de oorsprong van een registratie in FSV een melding van een burger is en inzage de rechten en veiligheid van die burger kan schaden. In dat geval kan dus ook niet verteld worden dat die melding de reden is dat geen inzage kan worden geven. Op basis van die informatie zou de verzoeker immers ook een conclusie kunnen trekken.
Begrijpt u dat een dergelijke algemene formele afwijzing bij betrokkenen die meer informatie willen hebben over hun FSV-registratie, als onbevredigend en onduidelijk wordt ervaren en daarmee weerstand oproept?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van deze formele manier van communicatie, terwijl juist in het kader van de toeslagenaffaire, waar de FSV-registratie niet los van gezien kan worden, is toegezegd zorgvuldig en begrijpelijk met betrokkenen te communiceren?
Ik ben het met de vraagsteller eens dat communicatie van de overheid, zeker op dit gevoelige onderwerp, begrijpelijk en invoelend hoort te zijn. Ik laat de wijze van communicatie in het kader van de FSV-registratie nader bekijken. De brieven die verzoekers ontvangen worden daarom herzien met meer oog voor het menselijke aspect. Brieven moeten natuurlijk wel juridisch correct onderbouwd zijn. Daarom is het helaas niet altijd mogelijk om formele termen te vermijden.
Bent u bereid de wijze van communicatie door de Belastingdienst op inzageverzoeken in het kader van de FSV-registratie nader te bekijken en deze te herzien met oog voor de menselijke maat?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Toezichthouder heeft dubbel gevoel bij reclames WOZ-aanslag’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Toezichthouder heeft dubbel gevoel bij reclames WOZ-aanslag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat er laagdrempelige rechtsbescherming is tegen de vaststelling van de WOZ-waarde?
Ja, het is belangrijk dat de rechtsbescherming van de burger tegen de vaststelling van de WOZ-waarde laagdrempelig is.
Klopt het dat het aantal bezwaren bij woningen in de periode 2015–2019 landelijk is toegenomen van 160.000 tot 204.000?
Ja.
Klopt het dat het aandeel no cure no pay-bedrijven in dezelfde periode is gestegen van 17% naar 43%?
Ja.
Hoeveel gemeenschapsgeld ontvangen no cure no pay-bedrijven jaarlijks van gemeenten in procedures tegen WOZ-beschikkingen?
Allereerst is het van belang te melden dat de burger de persoon is die recht heeft op een proceskostenvergoeding indien een beroepsmatige rechtsbijstandverlener of deskundige wordt ingeschakeld. Bij het inschakelen van een no cure no pay-bedrijf wordt in veel gevallen door de burger opdracht gegeven aan de gemeente om de te ontvangen vergoeding rechtstreeks aan het no cure no pay-bedrijf over te maken.
In 2019 bedroegen de ingeschatte vergoedingen aan no cure no pay-bedrijven 12 miljoen euro; voor 2020 is de ingeschatte vergoeding 17 miljoen euro. De cijfers zijn afkomstig van de inventarisatie van de Waarderingskamer en het betreft vergoedingen waarvan de gemeente vermoedt dat er is gewerkt op basis van no cure no pay. De gemeente kan echter niet altijd beoordelen welke afspraken er zijn gemaakt tussen een bedrijf (gemachtigde) en een burger (belanghebbende).
Klopt het dat het slagingspercentage bij professionele bezwaarmakers nauwelijks hoger is dan wanneer bewoners zelf bij hun gemeente aankloppen: 52% om 49%?
Ja. Waarbij de kanttekening wordt geplaatst dat het slagingspercentage bij professionele bezwaarmakers 49% bedroeg tegenover 52% van de door burgers zelf ingediende bezwaren. (WODC rapport, samenvatting III)
Onderschrijft u het advies van de Waarderingskamer, dat huiseigenaren er in veel gevallen beter aan doen hun gemeente te bellen als er mogelijk een foute taxatie is gedaan?
Ja. In contact treden met de gemeente is in het algemeen een eenvoudige, laagdrempelige en volledig kosteloze handeling. Ik realiseer me echter terdege, dat er daarnaast mensen zijn die een drempel ervaren om zich tot de overheid te richten. Ook voor hen is het van belang dat er een laagdrempelige rechtsbescherming is. Het is daarom van belang dat de burger een gemachtigde, waaronder een no cure no pay-bedrijf, kan inschakelen.
Deelt u de verwachting van de Waarderingskamer dat door een verbetering van de taxatieverslagen de behoefte tot procederen bij een deel van de huiseigenaren zal verminderen?
Ik ben er een groot voorstander van dat de burger eenvoudig kan zien waarop de WOZ-waarde gebaseerd is. Of de verbetering van het taxatieverslag ook tot minder procederen leidt, durf ik niet op voorhand te zeggen. Er zijn immers meerdere redenen waarom burgers procederen tegen een WOZ-waardebeschikking.
Wanneer kan de Kamer een inhoudelijke reactie tegemoetzien op het rapport «Van beroep in bezwaar; Werkwijze en verdienmodel «no cure no pay»-bedrijven WOZ en BPM», met name op het deel van het rapport dat ziet op de werkwijze en het verdienmodel van no cure no pay-bedrijven bij procedures tegen WOZ-beschikkingen, zoals aangekondigd in de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 12 februari 2021?2
Het streven is om de kabinetsreactie op het rapport «Van beroep in bezwaar; Werkwijze en verdienmodel «no cure no pay»-bedrijven WOZ en BPM» voor de zomer naar uw Kamer te sturen.
Oplossingen voor de stijgende brandstofprijzen. |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Erkent u dat de stijgende brandstofprijzen tot grote financiële problemen leiden bij veel gezinnen, huishoudens en bedrijven?
De brandstofprijzen zijn de afgelopen tijd inderdaad fors gestegen. Dit raakt veel huishoudens direct in de portemonnee. Om de gevolgen te dempen heeft het kabinet afgelopen vrijdag 11 maart aangekondigd dat het onder andere voornemens is om per 1 april de accijns voor benzine en diesel tijdelijk te verlagen met 21%.1 Het accijnstarief van benzine daalt met 17,3 cent per liter en het accijnstarief van diesel met 11,1 cent. De verlaging van deze accijnstarieven is een tijdelijke maatregel en geldt voor 9 maanden.
Klopt het dat de stijgende brandstofprijzen leiden tot extra btw-opbrengsten en het Rijk dus financieel profiteert van hogere brandstofprijzen en kunt u dit inzichtelijk maken?
Nee dit klopt niet. Brandstofaccijnzen zijn een vaste belasting per liter brandstof. De accijnsinkomsten stijgen daardoor niet mee met de brandstofprijzen. De btw-inkomsten zijn wel mede afhankelijk van de hoogte van de brandstofprijzen: Indien er meer btw op brandstof binnenkomt, dan wil dit nog niet zeggen dat de totale btw-inkomsten met hetzelfde bedrag toenemen. Immers, door de hogere uitgaven aan brandstoffen verbruiken huishoudens mogelijk minder brandstof en besteden zij minder aan andere producten. Het beschikbare inkomen is namelijk niet direct meegestegen met de hogere prijzen. Deze lagere consumptie zorgt juist weer voor minder btw-inkomsten voor het rijk. Wat het saldo is van deze twee tegengestelde richtingen op de totale btw inkomsten is op voorhand niet te zeggen. Daarnaast zijn er ook andere budgettaire doorwerkingen van de veranderde macro-economische en geopolitieke omstandigheden te verwachten.
Bent u bereid de btw-opbrengst te bevriezen zodat de brandstofprijzen minder snel stijgen en het Rijk niet profiteert van de stijgende brandstofprijzen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals hierboven reeds is uiteengezet, is er geen sprake van automatische totale extra btw inkomsten voor het Rijk als gevolg van hogere brandstofprijzen en zijn er ook andere budgettaire doorwerkingen denkbaar. Het gebruiken van eventuele dergelijke meevallers zou in strijd zijn met de begrotingsregels die er juist in voorzien dat externe factoren zoals prijzen en conjunctuur niet van invloed zijn op de ruimte om de belastingen beleidsmatig tussentijds te wijzigen. Dit maakt het mogelijk dat bij tegenvallende ontvangsten we ook niet direct de belastingen moeten verhogen.
Is het mogelijk de verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding, zoals voorgesteld in het coalitieakkoord, versneld door te voeren en bent u daartoe op korte termijn bereid? Zo nee, waarom niet?
De onbelaste reiskostenvergoeding kan om uitvoeringstechnische redenen niet gedurende het jaar worden verhoogd. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om te kijken naar maatregelen die wél op korte termijn kunnen en bovendien direct compensatie bieden voor de hoge energieprijzen.
Bent u bereid de accijnzen op brandstof tijdelijk te verlagen, om zo de stijgende rekening voor burgers en bedrijven enigszins te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen overweegt u verder om de oplopende kosten voor brandstof voor gezinnen, huishoudens en bedrijven te beperken?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u deze vragen voor het debat over de koopkracht (zoals aangevraagd tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 8 maart jl.) beantwoorden?
Ja.
Dubbele belasting op energie en brandstof |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat er in ons land bij verschillende aankopen belasting wordt betaald over een andere belasting, waardoor de productprijzen onnodig hoog zijn, bijvoorbeeld in het geval van btw-heffing over de rekening aan de benzinepomp waar al accijns bij is opgeteld of btw-heffing over de energierekening waar de energiebelasting al bij is gerekend? Wat is hiervoor de rechtvaardiging en inhoudelijke onderbouwing?
Het heffen van btw over andere belastingen en heffingen zoals accijnzen en energiebelasting volgt uit de Europese Btw-richtlijn.1 In Nederland is dan ook conform de Europese Btw-richtlijn in de Wet op de omzetbelasting 1968 bepaald dat voor de btw-heffing als vergoeding wordt aangemerkt: het totale bedrag dat ter zake van de levering in rekening wordt gebracht, de omzetbelasting daar niet onder begrepen. Over andere belastingen of heffingen die in de vergoeding zijn begrepen dient derhalve ook btw te worden berekend.
Deelt u de mening dat het rechtvaardiger zou zijn als btw geheven zou worden over de productprijs exclusief accijns, aangezien het een belasting betreft over «toegevoegde waarde», en daarna pas de accijns erbij wordt opgeteld?
Nee. Het kabinet is niet voornemens een dergelijke beleidswijziging te overwegen, en zal dit daarom ook niet onderzoeken. Deze wijziging is op grond van de Europese Btw-richtlijn namelijk niet mogelijk. De in de Europese Unie geharmoniseerde btw-systematiek, berust op het beginsel dat op goederen en diensten een algemene verbruiksbelasting wordt geheven waarbij de heffing moet worden berekend over het bedrag dat de consument besteedt (daarin begrepen belastingen, rechten en heffingen, met uitzondering van de btw). Deze uniforme grondslag beperkt de complexiteit van het stelsel. De hoogte van de accijnzen wordt vastgesteld in de wetenschap dat daar btw over geheven zal worden.
Deelt u de mening dat het, zeker te midden van een oorlog en geopolitieke crisis die de energie- en brandstofprijzen door het dak doen gaan, bijzonder onrechtvaardig is dat burgers met extra hoge kosten te maken hebben omdat er belasting over belasting wordt betaald? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, is er geen sprake van onrechtvaardige belasting over belasting. Dit neemt niet weg dat door de oorlog in Oekraïne de energie en brandstofprijzen de afgelopen weken ongekend hard zijn gestegen. Dit raakt veel huishoudens fors. Om de gevolgen voor de koopkracht te dempen stelt het kabinet onder andere voor om de brandstofaccijnzen tijdelijk te verlagen en energie tijdelijk over te brengen naar het verlaagde btw-tarief.
Waarom sluit u belastingverdragen met andere landen die tot doel hebben dubbele belasting voor bedrijven te voorkomen, maar houdt u dubbele belasting voor burgers in stand? Is dat niet oneerlijk?
Nederland sluit verdragen om te voorkomen dat twee landen ongecoördineerd over hetzelfde heffen. Nederland sluit die verdragen voor zowel burgers als bedrijven om dubbele belasting voorkomen. Zij worden in die zin gelijk behandeld.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle aankopen waarop dit fenomeen van belasting op belasting van toepassing is, en per categorie aangeven hoeveel deze de huidige berekeningswijze met dubbele belastingen de staat oplevert? Met andere woorden: hoeveel zou de staat aan belastinginkomsten mislopen als btw geheven zou worden over de productprijs excl. accijns?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken wat alle, financiële en niet-financiële, gevolgen zouden zijn als deze dubbele belasting zou worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het tijdelijk afschaffen van accijns op brandstof een budgettair effect zou hebben van rond de vier miljard euro?1 Bent u bereid dit te overwegen zolang de oorlog in Oekraïne en de geopolitieke crisis als gevolg daarvan duren?
Het is niet mogelijk de accijnzen af te schaffen. Nederland is gebonden aan de minimumtarieven van de EU. Om de gevolgen van de oplopende prijzen voor de koopkracht te dempen heeft het kabinet wel voorgesteld een tijdelijke verlaging van de brandstofaccijnzen in te voeren. Dit leidt tot een budgettaire derving in 2022 van 1,0 miljard euro.
Het CEP 2022 |
|
Senna Maatoug (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat een energietoeslag van 200 euro voor lage inkomens bij lange na niet genoeg is om deze enorme prijsstijgingen en dit enorme koopkrachtverlies te compenseren? Hoeveel zou de energietoeslag moeten worden verhoogd om wel substantieel te compenseren? Bent u bereid dit te doen?
Afgelopen najaar heeft het vorige kabinet 3,2 miljard euro uitgetrokken om de energiebelasting voor 2022 te verlagen. Daarnaast heeft het kabinet extra middelen ingezet voor huishoudens die het meest in de knel komen door deze prijsstijgingen, middels het introduceren van een eenmalige energietoeslag door gemeenten met een richtbedrag van 200 euro per huishouden. Na besluitvorming over dit pakket zijn de prijzen blijven stijgen. Daarom heeft het kabinet besloten tot een pakket aanvullende maatregelen van 2,8 miljard euro. Onderdeel daarvan is een verhoging van de energietoeslag. Het kabinet stelt voor om het richtbedrag van de energietoeslag te verhogen naar 800 euro en heeft hier 480 miljoen euro extra voor beschikbaar gesteld. De exacte hoogte van de energietoeslag is afhankelijk van gemeentelijk beleid. Het kabinet kan daarmee niet alle gevolgen van stijgende prijzen voor iedereen compenseren, maar dit pakket helpt wel om de gevolgen voor mensen te verzachten, met name voor huishoudens die het nu al moeilijk hebben.
Uiteindelijk zijn de gevolgen van de stijgende energieprijzen afhankelijk van het energieverbruik en verschillen daarom sterk per huishouden. Sommige huishoudens hebben een vast tarief en merken daarom weinig van de hogere leveringstarieven. Het volgende rekenvoorbeeld geeft een indicatie van de effecten. Als gerekend wordt met de leveringstarieven van 1 januari 20221 (onder de aanname dat deze tarieven het hele jaar gelden en dat alle huishoudens deze met deze tariefstijging te maken krijgen) en daadwerkelijke verbruikscijfers2 dan is de prijsstijging voor de doelgroep van de energietoeslag gemiddeld 1.050 euro. Het verlaagde btw-tarief zorgt bij gemiddeld verbruik voor een daling van de energierekening van circa 140 euro en bij deze groep voor een daling van de energierekening met circa 120 euro. Bij een energietoeslag van in totaal 800 euro resteert een stijging van de energierekening met circa 130 euro op jaarbasis bij de doelgroep van de energietoeslag.
Bovenop de compensatie kunnen huishoudens de energierekening verminderen door energie te besparen. Het kabinet stelt daarom voor om de 150 mln. euro voor energiebesparingsmaatregelen aan te vullen door middelen die in het Coalitieakkoord zijn gereserveerd voor energiebesparing van huishoudens (160 mln. euro) sneller in te zetten. Via deze regeling kan de gemeente huishoudens ondersteunen via bijvoorbeeld energiecoaches die laten zien hoe je simpel energie kunt besparen met behulp van kleine ingrepen en door huishoudens te voorzien van radiatorfolie, tochtstrips, LED-lampen en een energiebesparende douchekop, maar ook verdergaande isolatie.
Mochten er huishoudens zijn die ondanks de energietoeslag alsnog in de problemen komen, dan roepen wij hen op om contact op te nemen met hun gemeente. De gemeente kan deze groep helpen met verschillende regelingen. De ontwikkeling van de energieprijzen blijft door de verschrikkelijke oorlog in Oekraïne hoogst onzeker. Het kabinet houdt daarom de situatie en specifiek de gevolgen voor de laagste inkomens scherp in de gaten. Het kabinet kan gezien de huidige omstandigheden en het collectieve welvaartsverlies, de effecten van de stijgende energierekening echter niet voor iedereen compenseren.
Wat zou het koopkrachteffect op verschillende groepen zijn als bij de indexatie van het minimumloon komende juli 2022 het minimumloon met 4% zou worden verhoogd? Kunt u dit voor verschillende groepen in beeld brengen?
Artikel 14 lid 1 t/m 4 van de Wet op het minimumloon en de minimumvakantiebijslag (Wml) schrijft voor hoe het wettelijk minimumloon elk halfjaar wordt geïndexeerd. Hiermee wordt geborgd dat het wettelijk minimumloon in de pas blijft lopen met de rest van het loongebouw. Wml art. 14 lid 5 voorziet in een mogelijkheid af te wijken van de gebruikelijke indexatiewijze indien sprake is van ofwel een bovenmatige loonontwikkeling zodanig dat hiervan schade voor de werkgelegenheid kan worden verwacht ofwel van een zodanige oploop van het beroep op sociale zekerheidsregelingen dat daardoor een betekenende premie- of belastingdrukverhoging noodzakelijk is. Momenteel is van geen van beide ontwikkelingen sprake. Het aanpassen van deze voorgeschreven indexatiewijze zoals in de vragen gesuggereerd vergt daarom wetswijziging. Gelet op de doorlooptijd van een wetswijziging zijn de voorgestelde alternatieve indexatiewijzen per 1 juli 2022 naar verwachting niet haalbaar. Daarmee is het enkel haalbaar om het wettelijk minimumloon per 1 juli 2022 te indexeren op de wijze die Wml art. 14 lid 1 t/m 4 voorschrijft en bestaat geen aanleiding om het indexatiebesluit voor te leggen aan de Tweede Kamer.
Wat zou het koopkrachteffect op verschillende groepen zijn als bij de indexatie van het minimumloon komende juli 2022 niet de helft van de contractloonontwikkeling wordt gebruikt in de berekening, maar driekwart? Kunt u dit voor verschillende groepen in beeld brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zou het koopkrachteffect op verschillende groepen zijn als bij de indexatie van het minimumloon komende juli 2022 niet de helft van de contractloonontwikkeling wordt gebruikt in de berekening, maar de gehele contractontwikkeling? Kunt u dit voor verschillende groepen in beeld brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in deze uitzonderlijke situatie gebruik te maken van uw bevoegdheid om af te wijken van de standaardmethodiek, zoals beschreven in de Wet minimumloon, artikel 14 lid 5?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in deze uitzonderlijke situatie het indexatiebesluit voor te leggen aan de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat koopkrachtcompensatie zo gericht mogelijk plaats moet vinden, waardoor met name mensen met lage en middeninkomens er niet op achteruitgaan?
Het kabinet deelt de mening dat koopkrachtcompensatie het liefst gericht moet plaatsvinden. Bijna alle huishoudens in Nederland ondervinden effecten van de stijgende energierekening of stijgende brandstofprijzen, maar vooral huishoudens met lage- en middeninkomens kunnen hierdoor in de knel komen. Daarbij geldt echter dat er niet of nauwelijks instrumenten zijn die gericht aangrijpen op de hoge energieprijzen en tegelijk gericht zijn op bepaalde inkomensgroepen. Het pakket bevat daarom een combinatie van specifieke (op inkomensgroepen gerichte) én generieke (op verbruik gerichte) maatregelen om zo goed als mogelijk aan te sluiten bij de problematiek.
Zo verhogen wij de tegemoetkoming voor de meest kwetsbare huishoudens en vergroten wij het budget dat is vrijgemaakt om deze groep te helpen met energiebesparende maatregelen. Aanvullend op deze maatregelen kiezen wij er ook voor om huishoudens die te ondersteunen door de btw op energie en de brandstofaccijns te verlagen.
Is het mogelijk om hiertoe een eenmalige uitkering te verstrekken aan alle ontvangers van zorgtoeslag, door de zorgtoeslag eenmalig hoger vast te stellen? Ziet u zo’n eenmalige uitkering als een optie om koopkrachtherstel te bieden voor mensen met lage en middeninkomens?
Het kabinet heeft een verhoging van de zorgtoeslag onderzocht als optie om huishoudens tegemoet te komen. Bij de uitvoeringstoets bleek dat een generieke verhoging van de zorgtoeslag mogelijk is per 1 januari 2023. Een eenmalige verhoging is eventueel eerder mogelijk, maar vergt een grote inspanning van de uitvoering. Bovendien kan deze verhoging minder snel uitgevoerd worden dan het verhogen van het richtbedrag van gemeentelijke regeling, het verlagen van de btw op energie of het verlagen van de accijns.
Het verhogen van de zorgtoeslag valt inhoudelijk ook minder samen met de groep die er in koopkracht het meest op achteruit gaat. Juist huishoudens met slecht geïsoleerde huizen (en dus een hoge energierekening) profiteren van de btw-verlaging op energie, en juist mensen die veel last hebben van de hoge brandstofprijzen hebben voordeel van de accijnsverlaging.
Klopt het dat voor een dergelijke verhoging van de zorgtoeslag geen wets- of systeemwijzigingen nodig zijn? Binnen welke termijn zou de Belastingdienst deze eenmalige verhoging door kunnen voeren?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over de stijgende gasprijzen en energiearmoede?
Ja.
Het bericht 'Kaag wil extra sancties trustkantoren, grote gevolgen voor Zuidas' |
|
Tom van der Lee (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u de Kamer gegeven de urgentie van de oorlog in Oekraïne en maatregelen tegen Rusland op de kortst mogelijke termijn informeren over uw nadere voornemens ten aanzien van de aanpak van de Nederlandse trustsector, bijvoorbeeld door voor het einde van de week een brief aan de Kamer te doen toekomen of onderstaande Kamervragen binnen een week te beantwoorden, ook in het licht van uw voornemen, geuit in de hoofdlijnenbrief, om de Kamer «actief, accuraat, volledig en tijdig te informeren»?1
Ik heb mij ingezet om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Hoeveel Russisch vermogen is in Nederlandse brievenbusfirma’s ongeveer of in ieder geval ondergebracht? En hoeveel van dat vermogen is naar (grove) schatting effectief bevriesbaar, omdat het bijvoorbeeld liquide is en op een Europese rekening staat, vastgoed in de EU is of iets dergelijks, in plaats van niet bevriesbare bezittingen in bijvoorbeeld Rusland die in Nederland in de boeken staan?
Als Minister van Financiën beschik ik niet over data betreffende Russisch vermogen in Nederlandse brievenbusfirma’s. Voor zover toezichthouders, de Belastingdienst of opsporingsautoriteiten hierover informatie hebben, kunnen zij in verband met geheimhoudingsverplichtingen daar geen mededelingen over doen. Wel heeft De Nederlandsche Bank (DNB) statistische gegevens over directe investeringen vanuit Rusland naar Nederland. Het gaat hierbij volgens DNB ongeveer om 27 miljard euro. Het is niet bekend welk deel van dit vermogen effectief bevriesbaar is in Nederland of de Europese Unie.
In mijn brief van 22 maart jl. waarin ik uw Kamer informeerde over bevriezingen door de financiële sector heb ik toegelicht dat in Nederland alleen financiële instellingen een melding doen van het bevriezen van vermogen van gesanctioneerde entiteiten. Dat bevriezen kunnen financiële instellingen als het vermogen bij hun is ondergebracht of hun diensten worden gebruikt. Voor anderen dan financiële instellingen die kunnen beschikken over vermogen van gesanctioneerden geldt eveneens de plicht om te bevriezen, omdat de Sanctiewet 1977 op iedereen in Nederland van toepassing is. Zij hoeven die bevriezingen echter niet te melden. Gezien de verschillende rollen en verantwoordelijkheden met betrekking tot bevriezingen heeft het kabinet besloten tot een werkgroep onder leiding van het Ministerie van Buitenlandse Zaken die gaat kijken naar de effectiviteit van de uitvoering en handhaving van de sanctieregelgeving. Deze werkgroep kijkt ook specifiek naar activa van gesanctioneerde personen en entiteiten.
Welke obstakels ziet u voor de handhaving van de ingestelde en aangekondigde sancties? Welke mogelijkheden ziet u om deze obstakels weg te nemen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 genoemd heeft het kabinet besloten een werkgroep in te stellen die onder leiding van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaat kijken naar de effectiviteit van de uitvoering en handhaving van de sanctieregelgeving Daarnaast zal ik, zoals aangekondigd in mijn brief van 14 maart jl., ook in gesprek gaan met de toezichthouders op de financiële sector over de beschikbare capaciteit voor hun specifieke taken op dit terrein.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met «Er is nog veel meer mogelijk op het gebied van sancties»? Welke mogelijkheden ziet u met betrekking tot sancties en trustkantoren?
Het kabinet wil alle opties op tafel houden qua sancties gericht op Rusland. Zowel in de financiële sector als op andere terreinen zijn aanvullende sancties mogelijk. Specifiek in relatie tot vermogen dat via brievenbusfirma’s loopt, zijn sancties mogelijk tegen het bieden van diensten aan deze entiteiten. Ik denk dan aan het verbieden van het verlenen van trustdiensten aan cliënten en uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s) van cliënten uit Rusland of Belarus. Naast het sanctioneren van individuen en rechtspersonen, leidt dit verbod ertoe dat vermogenden uit deze landen moeilijker hun geld door de EU kunnen laten stromen. Dit raakt personen in de kring van Poetin of in ieder geval personen die profiteren van het regime in Rusland. Een dergelijke maatregel sorteert het meest effect als deze in Europees verband wordt vastgesteld en daar zet ik mij op dit moment voor in. Mochten hierin onvoldoende stappen worden gezet dan zal ik hiertoe nationale (spoed)wetgeving in procedure brengen en ontvangt uw Kamer op korte termijn een wetsvoorstel.
Houdt u vast aan het bestaande standpunt dat er, ondanks lopend onderzoek over de kosten en baten van de Nederlandse trustsector, van een verbod op de Nederlandse trustsector «voorlopig geen sprake is»? Of bent u bereid versneld met wetgeving te komen om de gehele Nederlandse trustsector te verbieden?
In juli 2021 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd, gelet op de vraag of bij trustdienstverlening de integriteit wel voldoende te waarborgen is, onderzoek te doen naar de toekomst van de trustsector. Dit onderzoek is aanbesteed en loopt. De uitkomsten van dat onderzoek verwacht ik voor deze zomer. In het onderzoek wordt gekeken naar de maatschappelijke en de financieel-economische (meer)waarde van de trustsector, in de breedste zin van het woord. De onderzoekers buigen zich over verschillende scenario’s. Een van de scenario’s is een algeheel verbod op het verlenen van trustdiensten. Na afronding van het onderzoek zal ik uw Kamer het onderzoek toesturen met mijn appreciatie.
Hoeveel extra middelen gaat u beschikbaar stellen voor een verscherpte aanpak van illegale trustdienstverlening?
In juli 2021 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd dat onderzocht wordt of er intensivering van het toezicht nodig is en of hier extra middelen voor nodig zijn.2 Momenteel onderzoek ik met toezichthouders DNB en Bureau Toezicht Wwft of er extra toezicht aangaande illegale trustdienstverlening nodig is en hoe dergelijk extra toezicht zo effectief mogelijk gestalte kan krijgen. Hierbij wordt ook gekeken of extra middelen nodig zijn.
In deze brief is ook aangekondigd dat in het kader van het Financieel Expertise Centrum (FEC), een samenwerkingsverband van DNB, AFM, FIOD, Belastingdienst, OM, FIU en Politie, het project Illegale Trustdienstverlening loopt. Het project is gericht op een gezamenlijke aanpak van de betrokken instanties om illegale trustdienstverlening terug te dringen.
Hoe gaat u trustkantoren met overzeese vestigingen, zoals op Cyprus en in de Verenigde Arabische Emiraten, die werken voor Russische uiteindelijke belanghebbenden, dwingen om openheid te geven over de constructies die deze trustkantoren via Nederlandse en andere jurisdicties mogelijk maken?
Het wettelijk regime voor trustkantoren, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de Wet toezicht trustkantoren 2018 (Wtt 2018), verplichten trustkantoren tot het achterhalen van de uiteindelijke belanghebbenden (UBO). Deze wettelijke verplichting geldt in de hele Europese Unie. Ook geldt voor rechtspersonen in de Europese Unie de verplichting om in de lidstaat waarin de rechtspersoon is gevestigd de UBO’s in te schrijven in het UBO-register.
Trustkantoren en vestigingen van trustkantoren gevestigd in Europese lidstaten, zoals op Cyprus, zijn verplicht om cliëntonderzoek uit te voeren en uiteindelijke belanghebbenden te identificeren. Dit geldt ook voor Russische uiteindelijke belanghebbenden. Voor Nederlandse trustkantoren met een bijkantoor of een meerderheidsdochteronderneming in een staat die geen Europese lidstaat is, geldt conform de Wwft ook de verplichting cliëntenonderzoek te verrichten. Wanneer een bijkantoor of een meerderheidsdochteronderneming in een staat is gevestigd waar het geldend recht de Wwft gestelde normen in de weg staat, zoals bijvoorbeeld cliëntenonderzoek naar de UBO, dan informeert het trustkantoor DNB. In aanvulling daarop dient het trustkantoor aanvullende maatregelen te nemen om hieruit voortvloeiende risico’s op witwassen of financieren van terrorisme te beheersen. Een trustkantoor kan door DNB worden aangesproken als een bijkantoor of meerderheidsdochteronderneming of een vestiging, tekort schiet in de naleving van de verplichting tot cliëntenonderzoek.
In beginsel kent een trustkantoor geen wettelijke verplichting tot openheid over constructies met uiteindelijke belanghebbenden, ook niet als deze Russisch zijn. In Nederland zijn trustkantoren verplicht openheid te geven aan de Nederlandse toezichthouder wanneer er sprake is van incidenten of wanneer er sprake is van een gesanctioneerde UBO bij een cliënt. Daarnaast moeten trustkantoren ongebruikelijke transacties melden aan FIU-Nederland. Trustkantoren dienen zich te allen tijde aan de sanctiewetgeving te houden.
Mijn inzet is om trustkantoren te verbieden om Russische cliënten te bedienen. Openheid is dan niet meer nodig aangezien het dan simpelweg verboden is om nog langer voor in Rusland gevestigde entiteiten of voor entiteiten met een in Rusland gevestigde UBO te werken.
Hoe ver bent u bereid te gaan om advocatenkantoren zoals Houthoff te dwingen om afstand te doen van hun Russische klanten en openheid te laten geven over het soort van fiscale constructies die zij adviseerden aan Russische klanten om belasting te ontwijken?
Iedereen moet de verplichtingen uit de Sanctiewet 1977 naleven, ook advocaten. In de brief aan de onder zijn toezicht vallende advocaten schrijft de Amsterdamse Deken terecht dat van advocaten een sterk verhoogde waakzaamheid wordt verwacht bij het aanvaarden van nieuwe opdrachten of het voortzetten van bestaande opdrachten. Met referte aan paragraaf 7.1 van de Verordening op de advocatuur (Voda) wijst hij verder op de noodzaak de actuele stand van zaken met betrekking tot sancties nauwlettend te monitoren en bij Wwft-plichtige zaken ongebruikelijke transacties onverwijld te melden bij de FIU-Nederland. Verschillende advocatenkantoren hebben publiek aangegeven dat zij hun relaties verbroken met de Russische overheid en gelieerde personen en bedrijven verbreken. Daarnaast staat de Minister voor Rechtsbescherming in contact met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) over deze materie en samen blijven zij monitoren of in de praktijk naast de mogelijkheden uit de Sanctiewet, Wwft en Voda nog nadere maatregelen nodig zijn.
Bent u, net als bijvoorbeeld Frankrijk, bereid om alles op alles te zetten om activa van Russen op de EU-sanctielijst in Nederland niet alleen te bevriezen maar ook af te pakken?
Activa van Russen die op de EU-sanctielijst staan, moeten direct worden bevroren door eenieder die in de EU en dus ook in Nederland dienstverlening aan hen aanbiedt. Dat is niet gelijk aan het in beslag nemen en het confisqueren. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft mij laten weten dat activa van Russische en Belarussische personen in Nederland slechts op strafvorderlijke titel in beslag kunnen worden genomen en geconfisqueerd door de Staat. Dit kan alleen als er een verdenking is van een strafbaar feit respectievelijk een onherroepelijke uitspraak is met een veroordeling voor een strafbaar feit. In de praktijk is er tijdelijk vaak wel eenzelfde effect, in die zin dat de persoon of entiteit waar het om gaat door bevriezing geen rechtshandelingen, bijvoorbeeld verkopen, meer kan verrichten met betrekking tot die activa. Daarnaast is door de Europese Commissie een Taskforce opgericht op bevriezing en beslagname in het kader van de naleving van de sanctiepakketten, waaraan Nederland deelneemt. De Nederlandse werkgroep die ik in mijn antwoord op vraag 2 heb genoemd kan hiervoor ook informatie leveren.
Bent u bereid om, in EU-verband, ook sancties op te leggen aan Russen die op dit moment nog niet op de sanctielijst staan, maar wel nauwe banden hebben met het Kremlin, en/of familie of ondersteuners zijn van oligarchen? En hoe verhoudt dit zich tot het geldende EU-recht?
Inmiddels zijn tegen 862 personen en 53 entiteiten beperkende EU-maatregelen – sancties – ingevoerd als reactie op de Russische militaire agressie in Oekraïne. De bedoeling van aanvullingen op de sanctielijst is om de kring rondom Poetin te raken. Het kabinet sluit geen enkele aanvullende sanctiemaatregel uit, evenmin listing van personen en entiteiten en aan hen verwante personen en entiteiten die de Russische overheid steunen, er profijt van trekken, en/of er inkomsten voor genereren. EU-sancties zijn geldend EU-recht. Een tijdlijn met informatie, waardoor het aantal gesanctioneerde personen en entiteiten kunt u vinden op de website van de Europese Commissie, de AFM en de DNB3
Bent u bereid te pleiten voor een wereldwijde registratie van activa («global asset registry»)? Sluit u in dat kader zich aan bij de oproep van de Italiaanse premier Draghi om tot een internationaal publiekelijk toegankelijk register te komen voor oligarchen met een vermogen hoger dan 10 miljoen euro? Hoe gaat u zich hier voor inzetten?
Momenteel wordt op Europees niveau een verkenning uitgevoerd naar de haalbaarheid van een EU-vermogensregister. Het Europees Parlement heeft om een dergelijke verkenning gevraagd. Deze studie heeft als doel de haalbaarheid van het project te beoordelen vanuit alle perspectieven, inclusief operationele en juridische aspecten en in het bijzonder de bescherming van fundamentele rechten en persoonsgegevens. Naar aanleiding van deze haalbaarheidsstudie zal de Europese Commissie bezien of verdere stappen proportioneel en noodzakelijk zijn.
Bedoelde haalbaarheidsstudie zal ook in kaart brengen welke registers reeds bestaan binnen de Europese Unie. In dat licht is het goed om op te merken dat in het kader van het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering reeds diverse registers bestaan. De Europese anti-witwasrichtlijn verplicht namelijk tot het creëren en koppelen van registers waarin de uiteindelijk belanghebbenden van juridische entiteiten en juridische constructies (o.a. trusts) moeten worden opgenomen. Daarnaast kent Nederland – evenals andere lidstaten van de EU – diverse andere registers waarin vermogensbestanddelen worden geregistreerd. Daarbij kan gedacht worden aan het Kadaster waarin onroerende zaken worden geregistreerd. De Europese Commissie heeft in de zomer van vorig jaar een pakket wetgevende voorstellen uitgebracht op het terrein van het voorkomen van het gebruik van het financieel stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering, waarin wordt voorgesteld om bepaalde autoriteiten zoals FIUs en AML/CFT-toezichthouders toegang te verlenen tot onroerendgoedregisters, zodat deze autoriteiten tijdig de eigenaar van een onroerende zaak kunnen identificeren. Ook wordt op Europees niveau gekeken naar mogelijkheden om een database te creëren waarin FIUs informatie m.b.t. virtuele valuta kunnen vinden.
Bent u bereid tot het schrappen van de safe harbour voor rente- en royaltydoorstromers, conform de aanbeveling in het rapport van de Commissie Doorstroomvennootschappen, waardoor het minder aantrekkelijk wordt voor brievenbusfirma’s om zich in Nederland te vestigen?
De Commissie Doorstroomvennootschappen heeft aanbevelingen gedaan op verschillende terreinen, zoals fiscale regelgeving, jaarrekeningenrecht, transparantie, toezicht, opsporing en investeringsbeschermingsovereenkomsten. Het vorige kabinet heeft op 22 november 2021 het rapport aan uw Kamer aangeboden en een eerste reactie gegeven op dit rapport.4 De aanbevelingen van de commissie sluiten voor een belangrijk deel aan bij de weg die het vorig kabinet heeft ingeslagen. De Staatssecretaris voor Fiscaliteit en Belastingdienst zal u informeren over de manier waarop het kabinet wil omgaan met de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen.
Bent u bereid tot uitbreiding van de spontane uitwisseling van informatie over vennootschappen en spontane informatie-uitwisseling bij vrijgestelde vervreemdingswinsten, conform de aanbeveling van de Commissie Doorstroomvennootschappen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor een duidelijke invulling van het anti-misbruikbeginsel, in de context van het Europese Unshell-voorstel om brievenbusfirma’s aan te pakken?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid conform het advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen de verplichtingen aan te scherpen voor wanneer leidinggevend personeel als UBO van een entiteit wordt aangemerkt? En bent u bereid systematische analyse van UBO-registers door journalisten en het publiek mogelijk te maken? En bent u voor een wereldwijde invoering van zo’n transparant UBO-register? Welke stappen gaat u op de voorgenoemde punten op korte termijn zetten?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat afzonderlijke entiteiten die onderdeel uitmaken van een groep niet langer, onder bepaalde voorwaarden, de mogelijkheid hebben om vrijgesteld te worden van gebruikelijke rapportageverplichtingen, zoals nu nog geregeld in artikel 403 Burgelijk Wetboek (BW) Boek 2, teneinde te vermoeilijken dat Nederlandse brievenbusfirma’s ingezet worden voor verhulling?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid voor ondernemingen die in Nederland enkel op papier gevestigd zijn te verbieden nog langer gebruik te maken van investeringsbeschermingen via een investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO)? Als dit op korte termijn in internationaal verband niet lukt, bent u dan bereid bestaande IBO’s met enkel op papier in Nederland gevestigde ondernemingen te heronderhandelen? Deelt u de vaststelling dat de aanpak van ongewenst gebruik van IBO’s tot nu toe nog te veel achterloopt bij de aanpak van misbruik in belastingverdragen?
Zie antwoord vraag 12.
Welke rol speelt Nederland op dit moment in de trans-Atlantische taskforce (G7-verband) om tot uitbreiding van het sanctiepakket over te gaan? Hoe gaat u hierin inhoudelijk een voortrekkersrol nemen?
Het kabinet is voorstander van zo nauw mogelijke coördinatie en samenwerking met sleutelpartners op het gebied van sancties. Wij hebben kennis genomen van het initiatief en momenteel vindt er overleg plaats tussen de verschillende departementen, in het bijzonder Financiën, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid, om te kijken wat Nederland in dit verband kan betekenen en welke grondslagen Nederland heeft om mogelijk een rol te spelen in de trans-Atlantische taskforce. Na deze inventarisatie zullen de betrokken bewindspersonen bepalen of en welke rol Nederland hierin kan vervullen. Daarbij verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 en de daargenoemde taskforce die door de Europese Commissie is ingesteld.
Welke contacten heeft u op dit moment met de Maltese overheid om ervoor te zorgen dat ook zij zich scharen achter het voorstel om de toegang tot zogenoemde «gouden paspoorten» ernstig te vermoeilijken?
Op dit moment zijn hierover geen contacten tussen mijn collega van Buitenlandse Zaken en Malta. Voorts is de noodzaak hiertoe niet evident aangezien dit punt al door de Commissie is opgepakt. De Europese Commissie startte namelijk in 2020 een inbreukprocedure tegen Malta, waar een aanmaning op volgde in 2021. Het kabinet steunt deze beslissingen.5
Bent u bereid om het Regeerakkoord open te breken en aanvullende nationale maatregelen te nemen om belastingontwijking en de facilitering van witwassen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit specificeren?
Het kabinet ziet een ambitieuze verdere aanpak van belastingontwijking en witwassen voor zich in de komende jaren. Aangezien het gaat om grensoverschrijdende problematiek is een internationale aanpak daarbij belangrijk. Een goed voorbeeld hiervan is het akkoord over de herziening van het internationale belastingstelsel (pijler 1 & 2) dat in oktober 2021 met 137 landen in OESO-verband is bereikt. Daarnaast heeft de Europese Commissie recentelijk een voorstel gepresenteerd om ongewenste doorstroom via doorstroomvennootschappen tegen te gaan. Het kabinet zet zich bij deze voorstellen met een positieve en constructieve houding maximaal in om tot een succesvolle implementatie te komen.
Het coalitieakkoord kondigt verder aan dat bedrijven en hun bestuurders die witwassen faciliteren nog steviger zullen worden aangepakt. Dit is onderdeel van de totale aanpak van witwassen. Momenteel worden verschillende (inter)nationale evaluaties uitgevoerd naar de effectiviteit van de aanpak van witwassen en terrorismefinanciering, zoals onderzoek door de Algemene Rekenkamer naar de opbrengsten van de meldketen met betrekking tot witwasbestrijding en een evaluatie van Nederland door de Financial Action Task Force (FATF). In deze onderzoeken gaat ook aandacht uit naar de manier waarop trustkantoren en beroepsgroepen als notarissen, advocaten en accountants hun verplichtingen als poortwachter uitvoeren en hoe daar toezicht op wordt gehouden. Ook de strafrechtelijke aanpak van het faciliteren van witwassen komt aan de orde. De uitkomsten van evaluaties bieden aanknopingspunten om de aanpak, waar nodig, verder te verbeteren. Ik informeer uw Kamer op korte termijn over het proces rond de evaluaties en de aanpak van de opvolging van de uitkomsten.
De start en het effect van handhaving van de Wet DBA. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
Bent u bekend met signalen uit verschillende sectoren (zoals overheden en hoger onderwijs) dat opdrachtgevers, in afwachting van een op handen zijnde start van de handhaving van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA), nu al contracten met zelfstandige ondernemers opschorten, annuleren of verbreken?
Ik ben daarvan op de hoogte. In het coalitieakkoord is de ambitie uitgesproken om de arbeidsmarkt te hervormen. De positie van zzp’ers maakt nadrukkelijk onderdeel uit van het pakket arbeidsmarktmaatregelen in het coalitieakkoord, die worden uitgewerkt. Als onderdeel wordt ook gekeken naar de (inzet van) publiekrechtelijke handhaving. Ik zal uw Kamer voor de zomer een hoofdlijnenbrief sturen over de uitwerking van het arbeidsmarktpakket. Daarnaast ontvangt u voor het ZZP debat van 30 juni een brief waarin gereageerd wordt op het rapport van de Algemene Rekenkamer. Toezicht en handhaving wordt ondertussen doorgezet binnen de eerder vastgestelde kaders.
Ik vind het in algemene zin begrijpelijk en verstandig dat partijen in verschillende sectoren hun contracten en arbeidsrelaties tegen het licht houden om te bezien of deze conform geldende wetgeving zijn. Ik ga er daarbij van uit dat opdrachtgevers contracten niet zonder goede reden opschorten, annuleren of verbreken.
Het geldende handhavingsmoratorium betekent niet dat er door de Belastingdienst niet gehandhaafd kan worden op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen. Graag wil ik erop wijzen dat gehandhaafd kan worden bij kwaadwillendheid en wanneer aanwijzingen door de Belastingdienst (te geven vanaf 1 september 2019) niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd. Aanwijzingen kunnen gegeven worden in gevallen waarin de arbeidsrelatie onjuist is gekwalificeerd, zonder dat bewezen hoeft te worden dat sprake is van evidente en opzettelijke schijnzelfstandigheid. Handhaving ten aanzien van de loonheffingen naar aanleiding van een aanwijzing die niet binnen de gestelde termijn is opgevolgd, kan met terugwerkende kracht tot het moment dat de betreffende aanwijzing is gegeven. Zoals eerder aan uw Kamer bericht is handhaving van de kwalificatie van de arbeidsrelatie wel complex, arbeidsintensief en vraagt een zware bewijslast aan de kant van de Belastingdienst1.
Deelt u het inzicht dat de huidige onduidelijkheid, die wordt versterkt door het ontbreken van een duidelijk toetsingskader, tot inperking leidt van de ondernemersvrijheid van zelfstandigen?
Ik vind het belangrijk om een onderscheid te maken tussen situaties waarin de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie niet duidelijk is en situaties waarin de juiste kwalificatie op zichzelf duidelijk is, maar niet wenselijk wordt geacht door opdrachtgever/werkgever en werkenden.
Waar onduidelijkheid van regelgeving leidt tot onzekerheid over de kwalificatie kan dat de ondernemersvrijheid van werkenden begrenzen. Dat is ongewenst en daarom heeft het kabinet in het coalitieakkoord aangekondigd om meer duidelijkheid te gaan bieden.
Het vorige kabinet heeft om meer handvatten te bieden aan de praktijk ook de nodige inzet gepleegd. Zo is in 2019 een uitgebreide toelichting toegevoegd aan het Handboek Loonheffingen waarin wordt beschreven welke indicaties – in het kader van het inhouden en afdragen van loonheffingen – wijzen op de aanwezigheid van gezag en een dienstbetrekking en welke indicaties juist wijzen op werk dat buiten dienstbetrekking kan worden gedaan vanwege de afwezigheid van gezag. Daarnaast geeft de webmodule sinds 2021 opdrachtgevers meer inzicht in de criteria die van belang zijn.2 De pilot is op 10 juli 2021 afgelopen maar de online pilotomgeving van de webmodule is nog steeds actief. Het kabinet moet nog een beslissing nemen of en in welke vorm de webmodule zal worden voortgezet. Het blijft noodzakelijk dat naast het gelijke speelveld en handhaving stappen worden gezet om meer duidelijkheid te bieden, zeker in die situaties die nu in een «grijs gebied» vallen.
In de situaties waarin de kwalificatie op zichzelf duidelijk is maar niet als wenselijk wordt ervaren, leidt het huidige toetsingskader niet tot een ongewenste inperking van de ondernemersvrijheid. Opdrachtgevers/werkgevers en werkenden zijn vrij om de arbeidsrelatie op een manier in te richten waarop op basis van een overeenkomst van opdracht of aanneming van werk gewerkt kan worden. Indien de feitelijke invulling van de arbeidsrelatie voldoet aan de criteria van een arbeidsovereenkomst (arbeid, loon en gezag) is sprake van schijnzelfstandigheid. Om wet- en regelgeving wel na te leven moeten werkgevende en werkende de arbeidsrelatie anders vormgeven of een dienstbetrekking aan gaan.
Deelt u de mening dat zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) zwaar zijn getroffen door de coronacrisis en dat alles op alles moet worden gezet om obstakels in de bedrijfsvoering, ook met betrekking tot onduidelijkheid over hun rechtspositie, uit de weg te ruimen?
De coronacrisis heeft veel bedrijven en werkenden de afgelopen tijd zwaar getroffen en het kabinet is zich ervan bewust dat er veel gevraagd is van burgers en ondernemers. Het kabinet heeft met een ruimhartig steunpakket velen in deze moeilijke periode geholpen om de klap voor een groot deel op te vangen. Dit heeft bijgedragen aan het behoud van banen en inkomen en heeft voorkomen dat gezonde bedrijven verloren zijn gegaan. Na de strenge coronamaatregelen eerder deze winter is Nederland nu weer volledig open. Het kabinet heeft daarom besloten het generieke steunpakket per 1 april te beëindigen.
Dit neemt niet weg dat de situatie voor sommige burgers en bedrijven alsnog moeilijk is. In de brief van 25 februari 20223 is uw Kamer onder andere ingelicht over specifieke maatregelen voor ondernemers die doorlopen na 31 maart 2022. Daarnaast worden ondernemers in het zogenaamde «Zwaar weer programma» bijgestaan door het KVK Adviesteam. Ondernemers krijgen via deze route deskundig advies bij het zetten van een volgende stap.
Waar onduidelijkheid over de rechtspositie voor zelfstandige ondernemers leidt tot obstakels in de bedrijfsvoering is dat ongewenst en daarom heeft het kabinet in het coalitieakkoord aangekondigd om meer duidelijkheid te gaan bieden. Meer duidelijkheid over de kwalificatie van arbeidsrelaties is van belang voor werkgevers, opdrachtgevers en werkenden.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering dat misstanden rond zzp’ers zich toespitsen op een klein deel van de zelfstandig ondernemers in bepaalde sectoren, waar gerichte inspectie uitkomst kan bieden, terwijl onverkort en breed handhaven van de Wet DBA zonder dat duidelijke criteria voorhanden zijn alleen voor maar onrust zorgt?1
Ik zie het als een misstand dat relatief veel werkenden inmiddels als schijnzelfstandige werken. Ze werken derhalve buiten loondienst, terwijl ze op basis van het arbeidsrecht werkzaam moeten zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. De schijnzelfstandigheid is verdeeld over de gehele spreiding van inkomens en doet zich niet alleen voor bij economisch kwetsbaardere groepen of in enkele sectoren.
Dat niet altijd duidelijk is op basis van welk contract gewerkt wordt, is overigens niet de enige oorzaak voor het gegeven dat er inmiddels relatief veel werkenden buiten dienstbetrekking werken, terwijl ze volgens de wet een arbeidsovereenkomst hebben. Dit is, zoals onder meer de Commissie Borstlap heeft aangegeven, ook veroorzaakt door een langdurig ongelijk speelveld tussen werkenden op het gebied van arbeidsrecht, sociale zekerheid en fiscaliteit alsmede door het (deels) ontbreken van handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelatie vanwege het handhavingsmoratorium.
De Belastingdienst houdt risicogericht toezicht op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen en richt zich daarbij op opdrachtgevers in diverse branches en sectoren. Daarnaast hanteert de Belastingdienst een sectorspecifieke benadering die zich onderscheidt van het toezicht bij individuele opdrachtgevers, omdat het doel is het maken van afspraken met een sectorover een goede naleving van de wet- en regelgeving op het gebied van inhouden en afdragen van loonheffingen. Bij de sectorspecifieke benadering werkt de Belastingdienst samen met branche- of koepelorganisaties. Er is met een beperkt aantal sectoren begonnen, in een deel van de zorg en de bouw.
Deelt u het inzicht van de Kamer dat het creëren van een eigen rechtspositie voor de zelfstandige ondernemers een belangrijk deel van de oplossing biedt, zeker nu de beoogde duidelijkheid die de Wet DBA zou moeten bieden voor steeds meer onduidelijkheid en onzekerheid zorgt?
Het is goed te begrijpen dat naar erkenning en duidelijkheid wordt gezocht voor zelfstandigen in Nederland. Ik vind het voor iedereen van belang dat meer duidelijkheid ontstaat over de kwalificatie van arbeidsrelaties.
In het coalitieakkoord is de ambitie uitgesproken om de arbeidsmarkt te hervormen en met aanpassingen te komen. De positie van zzp’ers maakt onderdeel uit van dit pakket arbeidsmarktmaatregelen. Hierbij wordt gekeken naar zowel de doelen (einde maken aan onduidelijkheid, onzekerheid en misbruik van zzp-schijnconstructies) als het middel (creëren van een eigen rechtspositie) die benoemd zijn in de Motie Eerdmans.
Wat is de stand van zaken rond de uitvoering van de Kamerbreed aangenomen motie van het lid Eerdmans van 23 september 2021 over een wettelijke regeling voor zelfstandig ondernemerschap die de rechtspositie van zzp’ers in alle relevante aspecten vastlegt?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid contact op te nemen met de vertegenwoordigers van zzp’ers zodat hun inbreng kan worden meegenomen bij het opstellen van een eigen rechtskader?
Ik vind het belangrijk dat vertegenwoordigers van zzp’ers hun inbreng kunnen geven, waaronder inbreng over een eigen rechtskader, en dat die wordt meegenomen bij de arbeidsmarkthervormingen. Het contact met deze vertegenwoordigers vindt al plaats. Naast de vertegenwoordigers van zzp’ers in de SER overleg ik ook met andere partijen die zzp’ers vertegenwoordigen.
De gewijzigde definitief van royalty’s, waardoor het voor multinationals makkelijk is om onder de Wet bronbelasting uit te komen |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Multinationals trekken aan het langste eind in gevecht om bronbelasting» van Follow the Money?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Met AmCham heeft een gesprek2 plaatsgevonden naar aanleiding van haar reactie op de internetconsultatie bij ATAD2 (tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking)3. In dit gesprek heeft AmCham tevens de afbakening van het begrip royalty in de context van ATAD2 aan de orde gesteld. Verder is tijdens dit gesprek in algemene zin ook de bronbelasting aan de orde gekomen.
Bij de vormgeving van de Wet bronbelasting 2021 moest er ten aanzien van de reikwijdte van het begrip royalty een keuze worden gemaakt. Die keuze wordt in de antwoorden op vragen 7 tot en met 9 toegelicht. Bij deze vormgeving zijn de eventuele wensen van AmCham niet van belang geweest.
Klopt het dat Amcham meermaals heeft gepoogd de definitie van het begrip royalty’s aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft Amcham bij het kabinet gepleit voor een aanpassing van dit begrip?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel ruimte is hiervoor aan Amcham geboden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft u of hebben ambtenaren van uw ministerie (of van andere ministeries) met Amcham contact gehad over de definitie van royalty’s?
Zie antwoord vraag 1.
Welke reden denkt u dat Amcham heeft gehad om te pleiten voor een aanpassing van de definitie van royalty’s? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom in de memorie van toelichting bij de Wet bronbelasting wel wordt aangegeven dat wordt aangesloten bij de royaltydefinitie van het OESO-modelverdrag, maar niet dat deze definitie juist afwijkt van het royaltybegrip in de OESO-verrekenprijsrichtlijn of het Modelverdrag van de Verenigde Naties (VN)? Deelt u de mening dat deze informatie voor de Kamer relevant is?
Het royaltybegrip komt onder meer voor in het OESO-Modelverdrag (artikel 12), het Besluit voorkoming dubbele belasting (BvdB)4 en de rente- en royaltyrichtlijn5. Bij het vaststellen van het royaltybegrip voor de Wet bronbelasting 2021 zijn deze verschillende regelingen in de beoordeling betrokken. Het verschil tussen deze regelingen is de wijze van behandeling van vergoedingen voor operational leasing, dit betreft bijvoorbeeld de huurvergoeding van boorplatformen, vliegtuigen en treinen. In het BvdB en in de rente- en royaltyrichtlijn worden deze vergoedingen als royalty’s beschouwd. In het OESO-modelverdrag is (operational) leasing niet in de definitie van royalty’s opgenomen.
De Wet bronbelasting 2021 richt zich tegen doorstroom van passieve geldstromen, waaronder bepaalde royalty’s. Daarbij is een definitie zoals die internationaal wordt gehanteerd voor royalty’s voor de hand liggend omdat die zal aansluiten bij de verdeling van de heffingsrechten tussen de landen die een belastingverdrag met elkaar hebben gesloten. Dit geldt ook voor de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten. Voor de toepassing van de Wet bronbelasting 2021 is het dan ook het best passend om aan te sluiten bij het royaltybegrip van artikel 12 van het OESO-modelverdrag, waarop de Nederlandse belastingverdragen zijn gebaseerd. Op die manier kan Nederland het nationale heffingsrecht ten opzichte van een laagbelastende jurisdictie onder een belastingverdrag zo goed mogelijk effectueren.
Door aan te sluiten bij de definitie van het BvdB of de rente- of royaltyrichtlijn, zouden ook betalingen voor operational leasing onder de reikwijdte van de Wet bronbelasting 2021 worden gebracht. Dit is niet de bedoeling van deze wet, die immers passieve geldstromen wil belasten.
Gelet op het geringe verschil tussen de verschillende definities, deelt het kabinet niet de lezing dat gekozen is voor een «nauwe definitie».
Erkent u dat binnen uw ministerie kennelijk reeds bekend was dat de Wet bronbelasting veel betalingen ongemoeid zou laten en in die zin wat betreft doelmatigheid zou inboeten, gezien de opmerking van een medewerker dat «andere betalingen niet onder bronbelasting zouden vallen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Is naar uw mening tijdens het wetgevingsproces voldoende duidelijk geworden dat in de Wet bronbelasting een zeer nauwe definitie van het begrip royalty wordt gehanteerd?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven waarin het royaltybegrip afwijkt ten opzichte van die in de OESO-verrekenprijsrichtlijn en het Modelverdrag van de VN?
De definitie van royalty’s in het VN-Modelverdrag is iets ruimer dan in het OESO-Modelverdrag. Het bevat aanvullend (vergoedingen voor het gebruik van of het recht op gebruik van) «films or tapes used for radio or television broadcasting» en van «industrial, commercial or scientific equipment».
De OESO-verrekenprijsrichtlijnen bevatten geen specifieke definitie van het begrip royalty. Wel wordt er in de OESO-verrekenprijsrichtlijnen ingegaan op het begrip «intangibles» (hoofdstuk 6, special considerations for intangibles). Dit hoofdstuk heeft betrekking op verrekenprijsvraagstukken en in par. 6.13 van de richtlijnen wordt daarom expliciet aangegeven dat het geen relevantie heeft voor andere doelen van belastingheffing (zoals in relatie tot bronbelasting). In par. 6.13 van de richtlijnen wordt ook nadrukkelijk gesteld dat de karakterisering van een transactie in het kader van de vaststelling van een verrekenprijs geen relevantie heeft voor de vraag of een bepaalde betaling een royalty is of onderworpen is aan een bronbelasting onder artikel 12 van het OESO-Modelverdrag. De OESO-verrekenprijsrichtlijnen bevatten dus geen geschikte definitie waar voor de Nederlandse bronbelasting bij kan worden aangesloten.
Waarom is er gekozen voor een royaltydefinitie die afwijkt van het royaltybegrip in de OESO-verrekenprijsrichtlijn?
Zie antwoord vraag 10.
Vallen alle betalingen voor intellectueel eigendom onder de door Nederland gekozen definitie van royalty’s? Zo nee, welke niet?
Deze vragen zijn niet eenduidig te beantwoorden. Daarvoor zijn de begrippen die in de vragen worden gehanteerd onvoldoende afgebakend en gedefinieerd. In de Wet bronbelasting 2021 is voor het begrip royalty aangesloten bij artikel 12 van het OESO-modelverdrag. Om te bepalen of een betaling onder de reikwijdte van artikel 12 OESO-modelverdrag valt (en dus als royalty kan worden aangemerkt onder de Wet bronbelasting 2021), moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor de betaling vormt.
Daarbij kan met name in situaties zoals bedoeld in vraag 15 sprake zijn van gemengde contracten, waarin bijvoorbeeld zowel afspraken zijn gemaakt over een te leveren dienst of een te leveren zaak als over het verstrekken van know-how. Als in een dergelijk gemengd contract een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt, kan de betaling deels worden aangemerkt als royalty in de zin van artikel 12 van het OESO-modelverdrag.
Deze feiten en omstandigheden zijn eveneens relevant voor de vraag of de betaling als zakelijk («at arm’s length») kan worden aangemerkt in de zin van de OESO-verrekenprijsrichtlijnen. De nadruk die in de verrekenprijsrichtlijnen wordt gelegd op winsttoerekening in relatie tot waardecreatie, is ook in de Nederlandse uitvoeringspraktijk evident en opgenomen in het vigerende verrekenprijsbesluit6. De Belastingdienst houdt hier toezicht op.
Vallen distributierechten onder de door de fiscus gehanteerde definitie van royalty’s?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre is de definitie van royalty’s die in de ons omliggende landen wordt gehanteerd, vergelijkbaar met hoe deze wordt gehanteerd door de Nederlandse fiscus? Wat zijn de verschillen?
Een snelle vergelijking met het Verenigd Koninkrijk (artikel 579 van de Income Tax (Trading and Other Income) Act) en Duitsland (§4j en §50a van het Einkommensteuergesetz) leert dat de definities die daar gebruikt worden sterk overeenkomen met de Nederlandse en ook beide geïnspireerd lijken te zijn op die uit het OESO-Modelverdrag.
Hoe gaat de Belastingdienst om met het fenomeen «embedded royalty’s»?
Zie antwoord vraag 12.
Weet de Belastingdienst voor een bedrijf altijd welk deel van de betalingen voor dienstverlenings- of distributiecontracten betrekking heeft op daadwerkelijke royalty’s»? Is een bedrijf verplicht dat precies te specificeren?
De Belastingdienst weet niet altijd of en zo ja welk deel van de betalingen voor dienstverlenings- of distributiecontracten een royalty is in de zin van de Wet bronbelasting 2021. Om te bepalen of een deel van de betaling voor dienstverlenings- of distributiecontracten betrekking heeft op daadwerkelijke royalty’s, moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor de betaling vormt. Daarbij kan in situaties sprake zijn van gemengde contracten, waarin bijvoorbeeld zowel afspraken zijn gemaakt over een te leveren dienst als over het verstrekken van know-how.
De kamerverhuurvrijstelling |
|
Romke de Jong (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het Financieel Dagblad «onderverhuur en samenwonen kunnen woningtekort voor «flink deel» oplossen»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de optie om de huidige woningvoorraad beter te benutten via het verhuren van een deel van het huis en hoe kunnen we dit verder stimuleren?
In zijn algemeenheid geldt dat het beter benutten van de woningvoorraad – bijvoorbeeld via het verhuren van een deel van een eigen woning – een bijdrage kan leveren aan het verkleinen van het woningtekort. De mogelijkheden om de bestaande voorraad in de komende jaren zo goed mogelijk te benutten betrek ik bij de Nationale Woon- en Bouwagenda (NWBA), waarover ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd.
Kunt u toelichten hoe de kamerverhuurvrijstelling in de inkomstenbelasting werkt?
De kamerverhuurvrijstelling is geregeld in artikel 3.114 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De vrijstelling regelt dat inkomsten uit de verhuur van woonruimte in de eigen woning tot een bepaald bedrag zijn vrijgesteld voor de inkomstenbelasting. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de kamerverhuurvrijstelling blijft de verhuurde woonruimte deel uitmaken van de eigen woning, hetgeen betekent dat het voordeel wordt vastgesteld aan de hand van het eigenwoningforfait en de financieringskosten aftrekbaar blijven. Om de kamerverhuurvrijstelling te kunnen toepassen dient voldaan te zijn aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
Op basis van artikel 3.97 Wet inkomstenbelasting 2001 kan de kamerverhuurvrijstelling, naar keuze van de belastingplichtige, ook worden toegepast bij het houden van kostgangers op het deel van de opbrengsten dat betrekking heeft op het ter beschikking stellen van de woonruimte.
Wat is de ratio achter de vrijstelling en wat is de ratio achter de gekozen hoogte van de vrijstelling?
De kamerverhuurvrijstelling die in 1993 in de wet is opgenomen heeft vergroting van het kameraanbod door eigenwoningbezitters ten doel. De vrijstelling is er met name op gericht op het stimuleren van het aanbod van studentenkamers door hospita’s. De kamerverhuurvrijstelling is weliswaar vormgegeven als een algemene vrijstelling en niet gekoppeld aan een bepaalde groep huurders, maar in de memorie van toelichting en verdere parlementaire behandeling is de vrijstelling steeds in verband gebracht met vraagstukken rondom studentenhuisvesting2.
Bij de invoering van de kamerverhuurvrijstelling gold een vrijstelling indien de huuropbrengsten niet meer bedroegen dan 5.000 gulden per jaar (ongeacht het aantal verhuurde kamers). De grens van 5.000 gulden is gebaseerd op een advies van de Raad voor de Volkshuisvesting (Ravo). De Ravo komt op dit bedrag van 5.000 gulden op grond van de redenering dat een fiscale vrijstelling van zodanige omvang moet zijn dat daarvan voldoende prikkel uitgaat om tot verhuur van ten minste één kamer over te gaan. De Ravo heeft vastgesteld dat in schaarstegebieden de netto kamerhuurprijzen van hospitakamers (volgens het puntensysteem van de Huurprijzenwet woonruimte) in de regel het bedrag van 5.000 gulden per jaar niet te boven gaan3.
Het grensbedrag van de kamerverhuurvrijstelling wordt jaarlijks geïndexeerd door het te vermenigvuldigen met de verhouding van de indexcijfers van de woninghuren over juli van het voorafgaande jaar tot dat indexcijfer over juli van het tweede voorafgaande kalenderjaar.
Is de gekozen hoogte nog steeds verdedigbaar met oog op de huidige hoogte van de gemiddelde huurprijs voor een kamer?
De hoogte van de kamerverhuurvrijstelling is in 2022 € 5.711 aan totale huuropbrengsten, hetgeen per maand neerkomt op een bedrag van afgerond € 475. Uit de landelijke monitor studentenhuisvesting van 20214 blijkt dat de gemiddelde kostprijs voor een kamer met gedeelde voorzieningen € 420 is. Omdat het vrijgestelde bedrag per maand reeds hoger is dan de gemiddelde kostprijs voor een kamer met gedeelde voorzieningen vind ik de gekozen hoogte van de kamerverhuurvrijstelling verdedigbaar en verwacht ik dat de effecten van het verhogen van de kamerverhuurvrijstelling op het verkleinen van het woningtekort vrijwel nihil zullen zijn. Bovendien zou een verhoging van de vrijstelling kunnen leiden tot prijsopdrijvende effecten, omdat hiermee de vrijstelling ook van toepassing is op een hogere (vrijgestelde) huurprijs.
Wat zijn de effecten op de woningmarkt wanneer de kamerverhuurvrijstelling zou worden verhoogd? Zou dit kunnen leiden tot meer samenwoonvormen? Met welke andere effecten zou rekening moeten worden gehouden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de budgettaire gevolgen als de kamerverhuurvrijstelling zou worden verhoogd naar 10.000 euro per jaar?
Zoals in het antwoord op de vragen 5 en 6 is beschreven verwacht ik dat de effecten van het verhogen van de kamerverhuurvrijstelling op het verkleinen van het woningtekort vrijwel nihil zullen zijn. Om deze reden verwacht ik dan ook geen grote budgettaire gevolgen indien de kamerverhuurvrijstelling verhoogd zou worden tot € 10.000.
Wat zijn de fiscale gevolgen voor een belastingplichtige wanneer de kamerverhuurvrijstelling wordt overschreden?
Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, komt het verhuurde deel van de woning in box 3 terecht. De waarde van het verhuurde gedeelte en een even groot deel van de eigenwoningschuld valt dan in box 3 en niet meer in box 1. De rente over het verhuurde deel mag dan niet worden afgetrokken.
Wat is de belastingdruk voor een belastingplichtige die alleen een AOW ontvangt als alleenstaande waarbij de huurinkomsten 7.500 euro in een jaar zijn en deze belastingplichtige verder geen inkomen of kosten heeft in box 1? En hoe is die belastingdruk voor andere type belastingplichtigen met een groter inkomen?
Zonder nadere gegevens is de belastingdruk voor een belastingplichtige die niet voor de kamerverhuurvrijstelling in aanmerking komt niet te bepalen. Stel dat de woning voor 15% wordt verhuurd. Dan wordt in box 1 85% van het eigenwoningforfait en 85% van de aftrekbare hypotheekrente in aanmerking genomen. In box 3 wordt 15% van de woningwaarde belast en wordt de hypotheekschuld voor 15% meegenomen. Of dit leidt tot (extra) heffing in box 3 is afhankelijk van of het totale box 3-vermogen van de belastingplichtige boven het heffingsvrij vermogen uitkomt.
Het bericht 'Ik dacht dat beleggen voor vermogende mannen was' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ik dacht dat beleggen voor vermogende mannen was»?1
Ja.
Wat vindt u van de volgende conclusies van het onderzoek van ABN Amro en McKinsey:
Ik vind het zeer ongewenst als vrouwen relatief meer barrières ervaren in de financiële dienstverlening en minder kansen krijgen bij het aantrekken van financiering. Uit onder andere onderzoek van Nibud, in opdracht van Wijzer in geldzaken2, blijkt dat vrouwen oververtegenwoordigd zijn in de groep financieel kwetsbaren. Een belangrijke factor hierbij is dat zij vaker (36%) dan mannen (20%) niet economisch zelfstandig zijn (2020, CBS). Bij een scheiding is de inkomensterugval bij vrouwen vaak veel groter dan bij mannen en komt een deel van hen in een financieel kwetsbare positie terecht. Dit blijkt ook wel uit het feit dat alleenstaande vrouwen met kinderen vaker in armoede leven en te maken hebben met financiële problemen.3 Ook onderzoek van de OESO laat zien dat de financiële geletterdheid van vrouwelijke ondernemers in Nederland lager is dan die van mannen.4
Denkt u dat op bovenstaande conclusies actie nodig is om te kijken hoe de financiële sector vrouwen beter kan ondersteunen? Zo ja, hoe zouden zulke acties er volgens u uit kunnen zien en moeten die volgens u vanuit de overheid komen, vanuit de sector, of vanuit beide?
Ja, dit vergt inzet van alle betrokken partijen. Onderzoek wijst uit dat financieel kwetsbare groepen, waartoe ook vrouwen kunnen behoren, allerlei barrières ervaren bij het ondernemen van acties die financiële problemen kunnen voorkomen en bij het op tijd inschakelen van hulp. Ook is er steeds meer bekend over de gevolgen van financiële stress op het brein, waardoor het moeilijker wordt om zelf in actie te komen om problemen op te lossen.
In het leernetwerk financieel kwetsbare groepen bundelen de partners van het platform Wijzer in geldzaken (het Ministerie van Financiën, de Nederlandse Vereniging van Banken, het Verbond van Verzekeraars, de Pensioenfederatie, de AFM, DNB en het Nibud) hun krachten om in de financiële sector aandacht te besteden aan financieel kwetsbare groepen en te zien wat werkt voor deze groepen. Wijzer in geldzaken heeft een gezamenlijke aanpak geformuleerd, met onder andere een waaier met tien bouwstenen5 voor professionals. Die bevat praktische tips, inspiratie en hulpmiddelen om financieel kwetsbare groepen (waaronder vrouwen) beter te bereiken en te helpen.
Zoals ook uit het onderzoek van ABN Amro en McKinsey blijkt, kunnen banken bijvoorbeeld toegankelijkere en inclusievere taal gebruiken. Het is aannemelijk dat meer aandacht voor vrouwen zal leiden tot betere maatschappelijke uitkomsten en tot betere inkomsten voor ondernemingen. Dit wordt al gezien door bijvoorbeeld financieel adviesbureaus die zich specifiek op vrouwen richten.6 Een ander voorbeeld is een wereldwijd netwerk van banken dat er op gericht is om de financiële dienstverlening aan vrouwen te verbeteren.7 Dit netwerk benadrukt net als de onderzoekers van ABN Amro en McKinsey dat vrouwen een belangrijke klantgroep zijn. Vrouwen nemen namelijk vaak financiële beslissingen voor het huishouden, hun inkomens groeien8 en ze bouwen steeds meer vermogen op.
Wat vindt u van het grote verschil in perspectief tussen wat banken denken dat vrouwelijke klanten nodig hebben en waar ze daadwerkelijk behoefte aan hebben?
Dit is een indicatie dat financiële instellingen hun omgang met vrouwelijke klanten nog sterk kunnen verbeteren. Het initiatief van ABN Amro om de verbetermogelijkheden te onderzoeken en de interesse van andere banken voor de uitkomsten, zie ik als een positief signaal.
Bent u met hoogleraar economie Esther-Mirjam Sent eens dat de financiële geletterdheid van vrouwen én mannen in ieder geval moet worden verbeterd? Zo ja, wat moet er gedaan worden en wie zou die rol volgens u moeten oppakken?
Ja. Het kabinet onderschrijft het belang om informatie over geldzaken en financiële dienstverlening laagdrempelig en toegankelijk te houden, zodat niet alleen vrouwen maar alle financieel kwetsbare groepen worden bereikt en geholpen. Daarnaast is het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden een belangrijk speerpunt van dit kabinet. De komende periode zet het kabinet onder meer in op meer financiële educatie, onder andere via de inspanningen van Wijzer in geldzaken. De genoemde inspanningen van Wijzer in geldzaken en haar partners zijn erop gericht om alle financieel kwetsbaarheden op een betere manier te bereiken.
EHerkenning |
|
Pieter Omtzigt , Pieter Grinwis (CU), Don Ceder (CU) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2022:394) die de rechtsvraag of eiseres verplicht kon worden eHerkenning te gebruiken en derhalve deze bij een commerciële partij aan te schaffen teneinde aan haar aangifteplicht voor de loonheffing te kunnen voldoen, met een zeer duidelijk «nee» beantwoordt?
Ja.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorgangers meerdere keren stellig verklaard hebben dat er een wettelijke grondslag is om ondernemingen te verplichten aangifte te doen met eHerkenning (dat in tegenstelling tot DigiD niet gratis is en alleen commercieel verkrijgbaar is), bijvoorbeeld in de antwoorden op schriftelijke Kamervragen met Kamerstuknummer 2019/2020, 1120?
Ja.
Hebben de bewindspersonen op het Ministerie van Financiën of het Ministerie van Binnenlandse Zaken ooit het advies gehad dat de wettelijke grondslag voor het verplichte gebruik van eHerkenning bij de Belastingdienst voor de inwerkingtreding van de wet digitale overheid twijfelachtig is of niet klopt? Zo ja, wanneer was dat en kunt u dat advies met de Kamer delen?
Nee.
Hoe verklaart u het feit dat bijna alle politieke partijen, inclusief de coalitiefracties, grote twijfels hadden over de wettelijke grondslag en het kabinet toch gewoon doorging, zelfs zonder de Kamer tijdig en volledig te informeren?
De Belastingdienst is doorgegaan met eHerkenning zodat belastingplichtigen, inhoudingsplichtigen en ondernemers, die zelf digitaal aangifte willen doen via Mijn Belastingdienst Zakelijk (MBD-Z) een inlogmiddel gebruiken dat voldoet aan de Europese eisen. Het kabinet is verder van mening dat voor het gebruik van eHerkenning een wettelijke basis bestaat in art. 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en specifiek voor het fiscale domein in art. 3a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst.1 Als het aan het kabinet ligt, wordt de wettelijke basis van eHerkenning verder verankerd in de wet Digitale Overheid (Wdo). Ik licht dit verder toe.
Voor zakelijke belastingen, zoals de vennootschapsbelasting, de loonbelasting en de omzetbelasting is het al enige jaren verplicht om digitaal aangifte te doen. Voor de vennootschapsbelasting en de loonbelasting kunnen belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen dit sinds 1 januari 2020 doen via MBD-Z. Voor de omzetbelasting geldt voor ondernemers sinds 1 januari 2022 hetzelfde. Aan de toegangsbeveiliging van informatiesystemen die persoonsgegevens verwerken zoals MBD-Z stellen de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en meer specifiek Verordening (EU) nr. 910/2014 (de zogeheten eIDAS-verordening) eisen. Zo moet het inlogmiddel voldoen aan het beveiligingsniveau «substantieel». eHerkenning (niveau 3) is het enige inlogmiddel dat dit beveiligingsniveau heeft. Ter uitvoering van de genoemde verordeningen moet daarom voor het verkrijgen van toegang tot MBD-Z eHerkenning gebruikt worden.
Het gebruik van eHerkenning als authenticatiemiddel is een overheidsbrede lijn. De Belastingdienst heeft het gebruik van eHerkenning verplicht gesteld voor het inloggen op MBD-Z. Hiermee beschikken belastingplichtigen, inhoudingsplichtigen en ondernemers, die zelf via dit portaal digitaal aangifte willen doen over een inlogmiddel dat voldoet aan de Europese eisen.
Om tegemoet te komen aan de wens van de Tweede Kamer, dat het inlogmiddel waarmee belastingaangifte moet worden gedaan kosteloos moet zijn, heeft de Belastingdienst samen met het Ministerie van BZK en de eHerkenningsleveranciers een compensatieregeling opgesteld (Beleidsregel compensatie inloggen belastingaangifte). Op aanvraag wordt maximaal één keer per kalenderjaar een compensatie verstrekt aan een aanvrager die 1) eHerkenning uitsluitend gebruikt voor het doen van belastingaangifte, 2) hiertoe eHerkenning heeft aangeschaft, en 3) niet op andere wijze belastingaangifte kan doen. Deze compensatie bedraagt € 24,20 per kalenderjaar, hetgeen gelijk is aan het bedrag waartegen eHerkenning bij de goedkoopste aanbieder aangeschaft kan worden. Daarnaast heeft de Tweede Kamer tijdens de behandeling van de Wdo de Staatssecretaris van BZK middels de motie Van der Molen opgeroepen om de mogelijkheden voor een publiek middel te onderzoeken als alternatief naast eHerkenning.2 De Staatssecretaris van BZK heeft de uitvoering van deze motie ter hand genomen. De compensatieregeling loopt totdat er een publiek middel beschikbaar is als alternatief naast eHerkenning.
Wat gebeurt er met naheffingsaanslagen en boetes van partijen die tot nu toe te laat of geen aangifte gedaan hebben met eHerkenning in 2020, 2021 en 2022? Wat is het budgettaire belang van de Staat daarbij?
Ik heb de uitspraak van de rechtbank bestudeerd en gewogen. De beslissing in deze zaak respecteer ik. Tegelijkertijd neem ik de overwegingen over eHerkenning niet tot richtsnoer. Deze hebben daarmee geen gevolgen voor andere belastingaanslagen, waarvoor al dan niet met het gebruik van eHerkenning aangifte gedaan is, alsmede voor opgelegde boeten wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte. Van een budgettair effect is daarom ook geen sprake.
Ter toelichting: het geschil voor de rechtbank Gelderland betreft de vraag of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. Inmiddels is ook het vaktechnische oordeel dat belanghebbende over het in geschil zijnde tijdvak geen loonheffing verschuldigd was. De rechtbank heeft daarom toch een juiste beslissing genomen. De overwegingen waarop de rechtbank haar uitspraak baseert deel ik echter niet, omdat ik van mening ben dat er wel een toereikende wettelijke basis is voor het gebruik van eHerkenning bij de Belastingdienst. Tegen enkel de overwegingen van de rechtbank kan ik niet in hoger beroep gaan.
Het niet kunnen instellen van hoger beroep heeft tot gevolg dat de beslissing van de rechter in deze concrete zaak vast komt te staan. Het houdt echter niet in dat de gronden waarop de beslissing berust – dat een wettelijke basis voor eHerkenning zou ontbreken – automatisch «recht» worden in andere zaken. Om dit toe te lichten zal ik een naschrift laten publiceren op de website van de Belastingdienst.
Waarom bent u doorgegaan met het invoeren van eHerkenning, bijvoorbeeld de verplichtstelling voor de btw-aangifte in 2022, terwijl dit probleem nog bestond?
De Belastingdienst is doorgegaan met het invoeren van eHerkenning zodat belastingplichtigen, inhoudingsplichtigen en ondernemers, die zelf digitaal aangifte willen doen via MBD-Z een inlogmiddel gebruiken dat voldoet aan de Europese eisen. Het kabinet is verder van mening dat voor het gebruik van eHerkenning een afdoende wettelijke basis bestaat. Zie verder hiervoor het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat eHerkenning nu verplicht is (behalve voor eenmanszaken) voor aangiften loonheffing, btw en VPB, dus voor alle belangrijke belastingen en premiemiddelen bij de Belastingdienst en overigens ook bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Aangiften vennootschapsbelasting, loonbelasting en omzetbelasting moeten verplicht digitaal gedaan worden. Als de belastingplichtige, inhoudingsplichtige of ondernemer deze via MBD-Z wil doen, moet hij voor het inloggen op het portaal gebruik maken van eHerkenning. Ook voor de digitale communicatie met het UWV geldt dat eHerkenning het enige veilige en betrouwbare inlogmiddel is dat voldoet aan de eisen vanuit de AVG, de eIDAS-verordening en dat voldoende bescherming van persoonsgegevens voor ondernemers biedt. Het UWV biedt daarnaast de mogelijkheid voor een alternatieve wijze van communicatie, namelijk op papier of telefonisch.
Wat gebeurt er wanneer iemand geen aangifte doet met eHerkenning? Klopt het dat u deze rechtspersonen op dit moment geen dwangmiddel kunt opleggen, omdat er geen manier is dat zij zonder eHerkenning aangifte kunnen doen?
Ik hecht eraan te benadrukken dat als men niet beschikt over eHerkenning er ook andere manieren zijn om aangifte te doen. Alleen voor het zelf doen van aangifte via MBD-Z is eHerkenning vereist. Een belastingplichtige, inhoudingsplichtige of ondernemer kan echter ook gebruik maken van een fiscaal dienstverlener of commerciële software voor het doen van aangifte.
De inspecteur kan degenen die niet of niet tijdig aangifte doen een verzuimboete opleggen (artt. 67a en 67b AWR). Als niet, niet tijdig of niet volledig betaald wordt binnen de wettelijke voorgeschreven termijn kan onder meer voor de omzetbelasting en de loonbelasting ook daarvoor een verzuimboete opgelegd worden (art. 67c AWR). Er zijn dus wel degelijk dwangmiddelen.
Klopt het dat er nu feitelijk de mogelijkheid bestaat voor ondernemers om uitstel van aangifte (en daarmee van betaling) af te dwingen, omdat zij simpel kunnen stellen dat zij op dit moment geen aangifte kunnen doen zonder eHerkenning?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 en 8.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk gratis een publiek middel ter vervanging van eHerkenning beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen kosteloos, publiek inlogmiddel beschikbaar dat voldoet aan de eisen die de AVG en eIDAS-verordening stellen voor het inloggen op een portaal als MBD-Z. Dat neemt niet weg dat ter uitvoering van de motie Van der Molen wordt gekeken naar een publiek middel voor het bedrijvendomein waarmee aanvankelijk in elk geval (op MBD-Z) belastingaangifte kan worden gedaan. Over de voortgang hiervan houdt mijn ambtsgenoot van BZK u op de hoogte via de «Voortgangsrapportage Toegang». Hieraan voeg ik toe dat het eigenstandig door de Belastingdienst ontwikkelen van een kosteloos, publiek inlogmiddel niet past bij de overheidsbrede lijn van generieke inlogmiddelen. Daarnaast is het ontwikkelen van een dergelijk middel complex en zou dit veel van de toch al schaarse capaciteit vragen. Het kabinet kan daarom niet op korte termijn een kosteloos, en volledig doorontwikkeld publiek inlogmiddel ter beschikking stellen.
Bent u bereid om het per onmiddellijk weer mogelijk te maken om aangifte te doen bij de Belastingdienst zonder eHerkenning?
Gelet op de persoonsgegevens die worden verwerkt en getoond in MBD-Z moet op grond van de AVG en de eIDAS-verordening een toegangsmiddel worden gebruikt dat voldoet aan het beveiligingsniveau «substantieel». eHerkenning is op dit moment in Nederland het enige middel dat aan dit niveau voldoet. Gelet op de Europese regels, de huidige stand der techniek en de noodzaak dat organisaties en ondernemers veilig online hun verplichtingen kunnen nakomen, is het niet mogelijk om een portaal in te richten waartoe zonder eHerkenning toegang verkregen kan worden. Zoals ik in het antwoord op vraag 10 aangegeven heb, wordt ter uitvoering van motie Van der Molen gekeken naar aan een ander, publiek, inlogmiddel. Dit is echter op dit moment niet beschikbaar. Het enige alternatief zou daarom zijn om het weer mogelijk te maken om ook voor de vennootschapsbelasting, loonbelasting en omzetbelasting op papier aangifte te doen. Dit alternatief is niet uitvoerbaar en vindt het kabinet onwenselijk.
Hoe groot is het financiële en organisatorische risico voor de Staat van de uitspraak genoemd in vraag 1?
De beslissing van de rechtbank Gelderland over de in geschil zijnde naheffingsaanslag loonbelasting heeft geen gevolgen voor andere belastingaanslagen, waarvoor al dan niet met het gebruik van eHerkenning aangifte is gedaan. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 5 en 8.
Hoeveel verhogingen, boetes, naheffingen en andere zaken zijn tussen maart 2020 en de uitspraak opgelegd aan de (rechts)persoon in de voorliggende zaak? Kunt u daarin heel precies zijn (ook wanneer zij later verminderd zijn)?
De fiscale geheimhoudingsplicht staat mij niet toe in te gaan op vragen over één individuele zaak.
Heeft de Belastingdienst zich op een correcte wijze gedragen in de procesgang of is er sprake geweest van iets dat lijkt op knevelarij en/of detournement de pouvoir?
De uitspraak biedt geen aanleiding om te veronderstellen dat de inspecteur zich in de procesgang niet correct gedragen heeft.
Heeft de Belastingdienst vaker deze houding bij de rechter in zaken die zij zeker niet wil verliezen, maar waarvan de dienst weet dat de kern van de zaak voor de Belastingdienst zwak is? Kunt u op deze vraag een transparant en direct antwoord geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Beseft u dat het Ministerie van Financiën door wederom (vergelijkbaar met box3) ten onrechte te volharden in een eigen gelijk, de Belastingdienst als uitvoerende organisatie onterecht en onnodig met extra hersteloperaties opzadelt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. Zoals daar toegelicht is, geeft de uitspraak van de rechtbank Gelderland geen aanleiding tot een hersteloperatie.
Kunt u in plaats van loze beloftes, heel concreet aangeven hoe processueel geborgd gaat worden dat uw ministerie voortaan uitsluitend regelingen invoert die een onbetwiste toereikende wettelijke basis hebben EN door de Belastingdienst vooraf uitdrukkelijk als voldoende goed uitvoerbaar zijn aangemerkt?
Gedelegeerde regelgeving wordt intern getoetst door ervaren wetgevingsjuristen. Wanneer er interdepartementale aspecten spelen, dan worden ook de betreffende andere ministeries gevraagd om mee te kijken. Spelen er privacyaspecten dan wordt de Autoriteit Persoonsgegevens om advies gevraagd. Gaat het om een algemene maatregel van bestuur dan wordt bovendien de Afdeling advisering van de Raad van State om advies gevraagd. Naast deze kwaliteitstoetsen worden intern ook bepaalde andere aspecten zorgvuldig in kaart gebracht, zoals effecten op de administratieve lasten. Zijn deze effecten van enige omvang dan wordt het Adviescollege toetsing regeldruk om advies gevraagd. Andere aspecten zijn bijvoorbeeld verenigbaarheid met Unierecht (verkeersvrijheden en staatssteun), budgettaire effecten en – relatief nieuw en mede op instigatie van uw Kamer – een doenvermogen- en invoeringstoets. Tot slot doet de Belastingdienst een grondige uitvoeringstoets. Al deze toetsen dragen er aan bij dat gedelegeerde regelgeving zorgvuldig tot stand komt en een wettelijke basis heeft.
Bent u het ermee eens dat hier sprake is van een situatie waarin u de Kamer «hierover uiteraard steeds informeren» zal, nu de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet handelt of heeft gehandeld (toezeggingen gedaan aan het lid Omtzigt tijdens het wetgevingsoverleg van 10 november 2021 en uw brief van 31 januari 2022, kenmerk 2022–0000026621)?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
In verband met de zorgvuldigheid van de beantwoording, waarvoor nadere afstemming met het Ministerie van BZK noodzakelijk was, is het niet haalbaar gebleken de vragen binnen de door de leden gestelde termijn te beantwoorden.
Het bericht 'FIOD-speurders thuis na vergoedingenruzie' |
|
Folkert Idsinga (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «FIOD-speurders thuis na vergoedingenruzie»?1
Ja.
Klopt het dat de FIOD vier maanden geleden het landelijk opererende Team Specialistische Operaties (TSO) op non-actief heeft gesteld dat zich bezighoudt met het heimelijk afluisteren van verdachten van zware, veelal druggerelateerde, criminaliteit? Zo ja, wat zijn daarvan de redenen?
Het is juist dat dit team (TSO) enkele maanden geleden op non-actief is gesteld. Er is sprake van een arbeidsrechtelijk geschil tussen werknemers en hun werkgever. Ik kan hierover in het openbaar geen mededelingen doen.
Uit hoeveel fte bestaat dit speciale FIOD-team in totaal? Hoeveel mensen daarvan zijn op non-actief gezet?
Als werkgever heeft de FIOD een zorgplicht naar zijn medewerkers. Om die reden kan ik hier geen mededeling over doen.
Kunt u uitgebreid aangeven hoe de voortgang van de lopende onderzoeken, waaraan dat team werkte in de tussentijd, is geborgd?
De medewerkers van het TSO zijn op non-actief gesteld. De werkzaamheden zijn doorgegaan en tijdelijk door ketenpartners overgenomen.
Wat betekent het op non-actief zetten van dit FIOD-personeel voor de samenwerking met de politie? Hoe wordt dit opgevangen?
Zoals onder vraag 4. is aangegeven zijn de werkzaamheden doorgegaan en tijdelijk door ketenpartners overgenomen.
Kunt u het belang van het werk dat het TSO in algemene zin verricht, uitgebreid toelichten? Kunt u dat tevens toelichten aan de hand van cijfermatige gegevens omtrent, bijvoorbeeld, het aantal succesvolle resultaten dat dit team heeft behaald?
De werkzaamheden van het TSO leveren een waardevolle bijdrage aan de inwinning van informatie in strafrechtelijke onderzoeken. Ik kan niet specificeren wat het belang van een specifiek team als het TSO is. Werkzaamheden van dit team maken onderdeel uit van een bredere uitvoering van activiteiten in een strafrechtelijk onderzoek. De inzet en bijdrage van het TSO worden in de uitkomst van een strafrechtelijk onderzoek niet als resultaat gespecificeerd.
Volgens het bericht zou het gaan om een verschil van mening over vergoedingen, kunt u het verschil van mening toelichten? Klopt het dat de toelagen voor het werken op zeer onregelmatige en veelal nachtelijke uren zomaar zijn stopgezet?
De zaak is onder rechter en om die reden doe ik over de specifieke inhoud geen mededelingen. In zijn algemeenheid geldt voor het toekennen van toelagen de CAO Rijk.
Klopt het, dat in het bericht wordt gesproken van een binnen de FIOD heersende «angst- en afrekencultuur» en een «sociaal onveilige werksfeer»? Kunt u reflecteren op de cultuur binnen de FIOD? Zijn bij u meer signalen bekend over een sociaal onveilige werksfeer bij de FIOD? Wat gaat u eraan doen de geuite zorgen rondom angstcultuur weg te nemen?
Door de raadsman wordt in het artikel aangegeven dat de schorsing wordt ervaren als een gevolg van de binnen de FIOD heersende angst- en afrekencultuur. Daarnaast wordt door de raadsman aangegeven dat cliënten zich zorgen maken over de in hun ogen sociaal onveilige werksfeer.
Over de specifieke inhoud wordt geen mededeling gedaan. De zaak is onder de rechter.
Op welke wijze gaat u dit geschil met de leden van het TSO oplossen? Wanneer verwacht u het geschil te hebben opgelost?
Vanuit het directieteam FIOD wordt gezocht naar een spoedige oplossing.
Het bericht 'FIOD-speurders thuis na vergoedingenruzie' |
|
Raymond Knops (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Ja.
Was u op de hoogte van het geschil tussen de FIOD en het Team Specialistische Operaties (TSO), als gevolg waarvan het TSO al zo’n vier maanden geleden naar huis is gestuurd en hun werkzaamheden dus sindsdien stilliggen?
Ik ben op de dag voor het verschijnen van het artikel in de Telegraaf over dit geschil binnen de FIOD geïnformeerd.
Waarom heeft u het niet nodig gevonden de Kamer hierover te informeren?
Er is hier sprake van een arbeidsrechtelijk geschil tussen werknemers en hun werkgever. Ik kan hierover in het openbaar geen mededelingen doen.
Klopt het dat de toelagen voor het TSO voor het werken op onregelmatige tijden, dat wil zeggen over- en nachtelijke uren, door de FIOD zijn stopgezet? Zo ja, waarom zijn deze toelagen stopgezet?
De zaak is onder de rechter en om die reden worden over de specifieke inhoud geen mededelingen gedaan. In zijn algemeenheid geldt voor het toekennen van toelagen de CAO Rijk.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van het TSO dat de schorsing het gevolg is van de binnen de FIOD heersende angst- en afrekencultuur en dat in hun ogen een sociaal onveilige werksfeer bestaat, waarbij kritische vragen (over arbeidsvoorwaarden) niet op prijs worden gesteld en dreigementen worden geuit?
Door de raadsman wordt in het artikel aangegeven dat de schorsing wordt ervaren als een gevolg van de binnen de FIOD heersende angst- en afrekencultuur. Daarnaast wordt door de raadsman aangegeven dat cliënten zich zorgen maken over de in hun ogen sociaal onveilige werksfeer.
Over de specifieke inhoud wordt geen mededeling gedaan. De zaak is onder de rechter.
Bent u op de hoogte van het bestaan van zo’n cultuur? Zo nee, hoe wilt u dit verder gaan onderzoeken? Zo ja, wat wilt u hiermee gaan doen?
Tweejaarlijks vindt er een medewerkersonderzoek plaats. Er hebben mij geen signalen bereikt dat er binnen de FIOD sprake is van zo’n cultuur. Ik ben daarom niet voornemens een onderzoek uit te laten voeren. Er is binnen de organisatie aandacht voor cultuur en leiderschap via het Belastingdienst brede programma dat op dit moment in uitvoering is.
Kunt u aangeven waarom er maanden tijd overheen moeten gaan om een dergelijk geschil op te lossen?
De medewerkers van het TSO zijn op non-actief gesteld. De werkzaamheden zijn doorgegaan en tijdelijk door ketenpartners overgenomen.
Vindt u het verantwoord dat de werkzaamheden van het team al maanden stilliggen en wat zijn daarvan de gevolgen voor lopende zaken met betrekking tot het opsporen van financiële en belastingfraude?
Vanuit het directieteam FIOD wordt gezocht naar een spoedige oplossing.
Hoe wilt u deze situatie zo snel mogelijk oplossen?
De uitspraak van de Hoge Raad over woekerpolissen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad inzake prejudiciële vragen over woekerpolissen1 en het bericht «Hoge Raad geeft juristen nieuw speelveld bij woekerpolissen2»?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Hoge Raad en het bericht in het Financieel Dagblad.
Kunt u bevestigen dat de huidige verzekeringspolissen die worden afgegeven door verzekeraars niet alleen voldoen aan de Regeling Informatieverstrekking Aan Verzekeraars (RIAV), maar ook aan de actieve informatieplicht die op verzekeraars rust? Zo nee, welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat alle verzekeringspolissen hieraan voldoen?
De Hoge Raad heeft op 11 februari jl. een arrest gewezen naar aanleiding van prejudiciële vragen van het Gerechtshof Den Haag over de destijds geldende informatieverplichtingen voor beleggingsverzekeringen. Het betreft de collectieve procedure tussen Vereniging Woekerpolis.nl en de Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. (hierna: Nationale Nederlanden). Bij het beantwoorden van de vragen over de reikwijdte van de informatieverplichtingen van levensverzekeraars in dit verband overweegt de Hoge Raad in dit recente arrest dat, naast sectorspecifieke regels, ook uit het burgerlijk recht aanvullende informatieverplichtingen kunnen voortvloeien. Het is nu aan het Gerechtshof Den Haag, de feitenrechter, om te beoordelen of dergelijke aanvullende informatieverplichtingen bestaan, en zo ja, welke dat dan zijn.
Omdat de feitenrechter zich nog over deze vragen moet buigen, is op dit moment niet bekend of Nationale Nederlanden wel of niet aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan. Wanneer verzekeringnemers van mening zijn dat verzekeraars in strijd handelen met hun informatieplicht, kunnen zij daarover een klacht indienen bij het Kifid of hun geschil voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Wat is uw beeld van de mate waarin de compensatie van in totaal drie miljard euro voor klanten die hun polis hebben afgekocht, toereikend is geweest voor de geleden schade?
Het is aan de consumenten, of uiteindelijk de rechter, om te oordelen of de compensatie toereikend is geweest. Voor zover de vraag voortvloeit uit de uitspraak van de Hoge Raad, wijs ik erop dat de feitenrechter zich nog moet buigen over de vraag of Nationale Nederlanden aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan.
Moeten klanten zich aansluiten bij een collectieve claim of kan van verzekeraars worden verwacht dat zij een actieve rol spelen in het rechtzetten van deze zaken?
Het is op dit moment niet duidelijk wat mag worden verwacht van Nationale Nederlanden, omdat de zaak nog onder de rechter is. Ook is niet duidelijk of, en welke gevolgen een uitspraak van de feitenrechter zal hebben voor andere verzekeraars die geen partij zijn in dit geschil. Ik vind het daarom onverstandig om de ontwikkelingen in deze rechtsgang te doorkruisen door een oordeel te geven over acties die zouden moeten voortvloeien uit deze uitspraak. Indien consumenten twijfelen of deze uitspraak van de Hoge Raad of de nog daarop te volgen uitspraak van het Gerechtshof Den Haag gevolgen heeft voor hun eigen situatie, of twijfelen over het aansluiten bij een collectieve claim, kunnen zij daarover juridisch advies inwinnen.
Bent u bereid om, in navolging van de verplichting aan verzekeraars om het makkelijker te maken om polissen af te kunnen kopen, verzekeraars te verplichten consumenten actief te benaderen over een compensatievoorstel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunnen consumenten hierover bericht van hun (voormalig) verzekeraar verwachten?
Sinds 2015 geldt een verplichting voor verzekeraars om klanten met een beleggingsverzekering te activeren. Daarbij moeten verzekeraars klanten actief benaderen en bewegen om een bewuste keuze te maken over de lopende beleggingsverzekering: aanpassen, voortzetten of stopzetten. Deze activering ziet op reeds actieve beleggingsverzekeringen gesloten voor 2013. Tot op heden hebben alle verzekeraars aan de verplichting tot activeren voldaan. Verzekeraars blijven zich daarnaast inspannen om doorlopende nazorg te bieden. Nu de zaak nog onder de rechter is, kan nog niet worden beoordeeld of, en zo ja welke consequenties dit heeft voor compensatie.
Ziet u risico’s voor de financiële stabiliteit van de verzekeringsmarkt, waarover De Nederlandsche Bank bezorgd is, als het lopende hoger beroep in collectieve zaken betekent dat verzekeraars miljarden euro’s aan compensatie moeten uitkeren? Zo ja, hoe gaat u die risico’s onder controle houden?
De uitspraak van de Hoge Raad heeft geen directe gevolgen voor de financiële positie van Nationale Nederlanden. Ik zie in deze uitspraak ook geen directe risico’s voor de financiële stabiliteit van de gehele verzekeringsmarkt. Dat laat onverlet dat dit onderwerp als daar aanleiding voor is aan de orde zal komen in mijn reguliere overleggen met DNB.
Wat betekent de uitspraak van de Hoge Raad voor andere (complexe) financiële producten?
De vragen die aan de Hoge Raad gesteld zijn, betreffen bepaalde in het verleden gesloten beleggingsverzekeringen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft geen directe gevolgen voor andere (complexe) financiële producten. Of het arrest naar analogie kan worden toegepast op andere producten zal volgen uit de jurisprudentie en literatuur.
Op welke termijn kunnen de sectorregels worden herzien zodat deze aansluiten bij de algemene geldende regels?
De Hoge Raad concludeert in zijn arrest dat sectorspecifieke regels en algemene civielrechtelijke regels naast elkaar bestaan, maar geeft geen invulling aan de civielrechtelijke informatieverplichtingen. De uitspraak geeft daarom op dit moment geen aanleiding om sectorspecifieke regels ter herzien. Wel onderzoek ik naar aanleiding van een motie van het lid Heinen c.s. d.d. 28 januari 2022 hoe kostentransparantie verbeterd kan worden bij kapitaalverzekeringen.3
De ongekende invloed van Blackrock op de Europese klimaatplannen |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat vindt u van het rapport «Hijacked» van Reclaim Finance en Observatoire des Multinationales, waarin wordt aangegeven wat de invloed is van vermogensbeheerder Blackrock op het Europese beleid van duurzame financiën waar zij zelf een groot belang in hebben?1
Het rapport2 suggereert dat de financiële sector een grote invloed had op de hernieuwde duurzame financieringsstrategie van de Europese Commissie. De uitgaven van verschillende lobbyorganisaties van de financiële sector op het terrein van deze strategie schat het rapport tussen de 28,3 en 31,9 miljoen euro.
Wanneer het gaat om interacties tussen EU-instellingen en lobbyisten, zoals ook omschreven in het rapport, is het voor het kabinet van belang dat deze plaatsvinden volgens de bestaande regels, zoals bijvoorbeeld gedragscodes en het verplichte transparantieregister. Onder andere de Europese Ombudsman toetst deze regels en onderzoekt gevallen waarin een EU-instelling of -orgaan in strijd met de wet of goede bestuurspraktijken zou kunnen hebben gehandeld.
De Europese Commissie, die wetgeving initieert, maakt bij het voorstellen van nieuw beleid een afweging ten aanzien van de verschillende betrokken belangen. Zo vinden er voorafgaand aan elk wetgevingsvoorstel van de Europese Commissie bijvoorbeeld ook publieke consultaties plaats, met als doel om daarmee breed in de samenleving perspectieven op te halen over een onderwerp. De Europese Commissie legt bij de publicatie van een voorstel ook verantwoording af over de uitkomsten van een publieke consultatie.
Kunt u ingaan op de bevinding dat Blackrock en de belangengroepen waar Blackrock bij hoort, op 22 publieke consultaties hebben gereageerd met als doel zich te verzetten tegen strenge regels omtrent duurzame financiën?
Publieke consultaties hebben als doel om breed in de samenleving perspectieven op te halen over een onderwerp. Het is aan de Europese Commissie om vervolgens af te wegen in hoeverre of op welke wijze de inbreng van specifieke organisaties meegenomen wordt bij het opstellen van nieuwe wetgeving.
Bent u op de hoogte van het feit dat Blackrock een van de minst klimaatvriendelijke partijen is op het gebied van duurzame financiën?
Het kabinet vindt het van groot belang dat de financiële sector haar verantwoordelijkheid neemt in de financiering van de duurzame transitie. De fondsen die vermogensbeheerders zoals BlackRock beheren, zijn cruciaal voor het bereiken van onze duurzame doelstellingen. Als financiële instellingen hun portfolio in lijn brengen met de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs, beperken zij daarnaast de aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s waaraan zij blootstaan. Het kabinet zet zich daarom in voor de verduurzaming van de financiële sector. De financiële sector zelf brengt haar ambities tot uiting in het klimaatcommitment. In het klimaatcommitment hebben Nederlandse financiële instellingen afgesproken om actieplannen op te stellen om hun CO2-voetafdruk naar beneden te brengen. BlackRock Nederland is één van de ondertekenaars van het klimaatcommitment. Het kabinet verwacht dat de ondertekenaars van het klimaatcommitment, waaronder dus ook BlackRock Nederland, zich aan de gemaakte afspraken houden. De publicatie van de voortgangsrapportage van het klimaatcommitment dit najaar is hierin een belangrijk beoordelingsmoment. Het kabinet zal dan bezien waar de sector staat en of dat voldoende is.
Hoe valt het, wat u betreft, uit te leggen dat lobbybedrijven met een belang in gas tussen januari 2020 en juli 2021, 323 meetings hebben gehad, een toename van 9 naar 19 meetings per maand vergeleken met de periode hiervoor?2
Het staat individuele bedrijven vrij om te bepalen hoeveel vergaderingen zij organiseren en met wie. Voor interacties met de EU-instellingen is het van belang dat men zich daarbij houdt aan de regels omtrent het verplichte transparantieregister.4
Bent u tevens op de hoogte van het feit dat Blackrock een jaarlijks budget heeft van 30 miljoen euro om beleid, waaronder op het gebied van klimaat en taxonomie, te beïnvloeden?
Dit bedrag wordt genoemd in het door u aangehaalde rapport van Reclaim Finance. Ik heb hiervan kennisgenomen. Naast de conclusies van dit rapport heeft het kabinet hier verder geen informatie over.
Bent u het ermee eens dat dit geld niet jaarlijks zou worden uitgegeven, als het ook niet een positief effect heeft voor bedrijven als Blackrock, zoals het vaag houden van criteria en andere vormen van regelgeving op het gebied van duurzame financiën?
Het kabinet heeft geen inzicht in de overwegingen van een individueel bedrijf bij het vaststellen van zijn lobbybudget.
Kunt u betreffende deze lobbygesprekken nog specifiek ingaan op het opnemen van aardgas en kernenergie in de Europese voorstellen rondom taxonomie, aangezien uit het rapport blijkt dat Blackrock hiervoor met de Europese Commissie meermaals aan tafel heeft gezeten?
In het algemeen verwijst het kabinet met betrekking tot aardgas en kernenergie in de taxonomie naar de Kamerbrief van de Minister voor Klimaat en Energie van 26 januari jl.5 Het kabinet zal uw Kamer nog informeren over het kabinetsstandpunt ten aanzien van de definitieve gedelegeerde handeling van de Commissie.
Het kabinet is niet bekend met de inhoud van gesprekken tussen BlackRock en de Europese Commissie. Voor interacties met de EU-instellingen is het van belang dat men zich daarbij houdt aan de regels omtrent het verplichte transparantieregister.6
Vindt u ook dat dit belang van Blackrock lijnrecht staat tegenover het welzijn van mensen en het klimaat?
In algemene zin zijn financiële instellingen ook gebaat bij een bijdrage aan de energietransitie omdat dit ook duurzaamheidsrisico’s op de balansen van financiële instellingen beperkt. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 3 met betrekking tot het klimaatcommitment van de financiële sector, waar BlackRock Nederland één van de ondertekenaars van is.
Kunt u ingaan op dit rapport in relatie tot het inhuren van Blackrock door de Europese Commissie als adviseur op het gebied van duurzame financiën?
Het rapport van Reclaim Finance noemt een aanbestedingsprocedure als voorbeeld van de invloed van de financiële sector op het Europese duurzame financieringenbeleid. Het gaat hierbij om de aanbestedingsprocedure voor advies over de mogelijke integratie van zogenaamde ecologische, sociale en governance (ESG)-factoren in het Europese toezichtraamwerk voor banken. Deze procedure werd in het voorjaar van 2020 gewonnen door BlackRock Investment Management.
In het najaar van 2020 heeft de Europese Ombudsman onderzoek gedaan naar mogelijke belangenverstrengeling in deze aanbestedingsprocedure.7 De Ombudsman concludeerde dat er geen sprake was van wanbestuur omdat de Europese Commissie aan de aanbestedingsregels had voldaan. Wel werden door de Europese Ombudsman zorgen geuit over de tweezijdige rol van BlackRock als enerzijds vermogensbeheerder en anderzijds adviseur op het terrein van duurzame financieringen. De Ombudsman concludeerde daarom dat de Europese Commissie de belangenverstrengeling strenger had kunnen beoordelen. Om dit te verbeteren adviseerde ze om de aanbestedingsprocedures te actualiseren. Het kabinet vindt dat de Ombudsman belangrijke adviezen aan de Commissie heeft gegeven naar aanleiding van dit onderzoek. Het is belangrijk dat de Europese Commissie een solide aanbestedingskader aanhoudt.
De Europese Commissie heeft in april 2021 op het onderzoek van de Ombudsman gereageerd. De Commissie onderschrijft het advies van de Ombudsman en overweegt een strengere beoordeling van belangenverstrengeling bij toekomstige aanbestedingsprocedures.8 De Commissie overweegt daarnaast de Financiële Verordening, de Europese regels voor aanbestedingen door de Europese Commissie, aan te passen. Over deze aanpassingen zal de Commissie ook een publieke consultatie organiseren. Het kabinet vindt het van belang dat er in de aanbestedingsprocedures voldoende aandacht is voor mogelijke belangenverstrengeling en onderschrijft daarom deze acties van de Europese Commissie.
Hoeveel gesprekken heeft Blackrock gehad met de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging in Brussel tussen 2020 en 2021 en over welke onderwerpen?
Tussen 2020 en 2021 heeft er geen afzonderlijk gesprek met Blackrock plaatsgevonden op de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU; Blackrock is niet geregistreerd als gesprekspartner op de intern bijgehouden gesprekkenlijst. Blackrock is wel vertegenwoordigd in brancheverenigingen waarmee de Permanente Vertegenwoordiging heeft gesproken, zoals TheCityUK en AFME. Voor zover bekend heeft er in de genoemde periode een (digitaal) gesprek plaatsgevonden over de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk, met deelname van TheCityUK, de City of London Corporation en vertegenwoordigers van de financiële en professionele dienstverleningssector in het VK, waarbij ook een vertegenwoordiger van BlackRock aanwezig was. Verder kan voor de volledigheid nog gemeld worden dat er vanuit ministeries contact is met een brede groep aan belanghebbenden op het thema duurzame financieringen, waaronder Blackrock.
Wat voor plannen kunnen wij deze nieuwe kabinetsperiode verwachten om de invloed van de bedrijvenlobby op het beleid in Brussel te beperken?
Het merendeel van nieuw beleid in Brussel wordt geïnitieerd door de Commissie. De Europese Commissie weegt bij het opstellen van nieuwe wetgeving de positie en achtergronden van de verschillende belanghebbenden. Daarnaast spelen het Europees Parlement en de Raad als medewetgevers een belangrijke rol bij de totstandkoming van Europees beleid. Om te zorgen dat vertegenwoordigers van verschillende EU-instellingen op een ethische en transparante wijze hun werk uitvoeren is het van belang dat men zich aan de geldende gedragscodes en ook aan het verplichte transparantieregister houdt. Op die wijze kunnen de verschillende belangen zorgvuldig gewogen worden bij de totstandkoming van nieuw beleid. Ook kan de Europese Ombudsman bij vermoedens van belangenverstrengeling onderzoek doen, zoals in dit voorbeeld ook is gedaan.
Ambassadeurs op de fraudelijst van de belastingdienst |
|
Jasper van Dijk |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel in Trouw?1
Het klopt dat in FSV 2 ambassadeurs geregistreerd stonden. Vanuit zorgvuldigheid en eerbiediging van de internationale verdragen heeft de Belastingdienst vooraf contact gezocht met het Ministerie van Buitenlandse Zaken over hoe te handelen in deze situatie.
De ambassadeurs zullen net als andere mensen die in FSV stonden geregistreerd, worden geïnformeerd, tenzij er sprake is van een uitzonderingsgrond. In zijn brief van 25 maart 20212 is de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, ingegaan op de uitzonderingsgronden. Dit betreft de mensen waarbij het informeren gevolgen kan hebben voor de veiligheid van andere burgers of voor medewerkers van de Belastingdienst. En het gaat om situaties waarin de (fiscaal)-juridische, toezicht- of opsporingsbelangen zwaarder wegen dan het informeren over de registratie, bijvoorbeeld bij een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Hoe lang is al duidelijk dat ambassadeurs op de fraudelijst van de Belastingdienst staan?
Op 8 maart 2021 is er contact gezocht met het team Internationale Fiscale Behandeling (IFB) van de Belastingdienst/Particulieren. Het team Internationale Fiscale Behandeling voert vrijwel alle kerntaken van de Belastingdienst uit voor de in Nederland gevestigde ambassades, consulaten en aangewezen volkenrechtelijke organisaties en hun (voormalige) personeelsleden. Voor deze klantgroep geldt bijzondere regelgeving die bestaat uit nationale én internationale wet- en regelgeving. Op 9 maart 2021 werd duidelijk dat er inderdaad personen vallend onder het team Internationale Fiscale Behandeling in FSV staan. Op 27 oktober 2021 werd duidelijk dat er ambassadeurs in FSV opgenomen zijn.
Waarom is er geen besluit genomen om deze personen te informeren?
De ambassadeurs zullen net als andere mensen die in FSV stonden geregistreerd, worden geïnformeerd tenzij er sprake is van een uitzonderingsgrond. Niet alle mensen in FSV zijn gelijktijdig geïnformeerd. Dit wordt in verschillende groepen gedaan.
Onder welke afwijzigingsgronden van artikel 23 van de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming is er besloten deze ambassadeurs niet te informeren?
De ambassadeurs zullen net als andere mensen die in FSV stonden geregistreerd, worden geïnformeerd tenzij er sprake is van een uitzonderingsgrond.
Om welke ambassadeurs gaat het? Waarom staan zij op de fraudelijst?
Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht uit artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige en kan ik deze vraag dus niet beantwoorden.