Communicatie van de Sociale Verzekeringsbank inzake pgb overeenkomsten richting gemeenten |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat veel persoonsgebonden budgethouders op tijd, soms al maanden geleden, hun nieuwe zorgovereenkomst hebben opgestuurd en nog steeds geen bevestiging daarvan hebben gehad van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat dit in sommige gevallen lang heeft geduurd. Vanaf 15 december zijn er door de SVB brieven uitgestuurd naar alle budgethouders Wmo en Jeugd die nog geen bericht hadden ontvangen na het insturen van hun overeenkomsten. De zorgkantoren hebben ditzelfde gedaan naar alle budgethouders die vallen onder de Wlz. In deze brieven heeft de SVB gemeld dat declaraties van budgethouders van wie de ingezonden overeenkomst nog niet is goedgekeurd, in januari toch betaald zullen worden.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze budgethouders herinneringsbrieven krijgen van de SVB, terwijl zij de gevraagde documenten op tijd, en soms al meerdere malen, hebben ingezonden?
Ja, de SVB heeft aangegeven dat dit kon gebeuren door het «kruisen» van de verzenddatum van de herinneringsbrief en de verwerkingsdatum van de door de budgethouder ingestuurde post.
Bent u op de hoogte van het feit dat, ondanks dat budgethouders hun gevraagde documenten en overeenkomsten hebben ingestuurd, zij toch op de lijst van «niet bevestigde contracten» belanden die aan gemeenten wordt gestuurd?
Het betreft hier niet de lijst van niet bevestigde contracten, maar een lijst met budgethouders die nog niets ingestuurd hebben. Deze lijst is door de SVB aan de gemeenten en zorgkantoren geleverd, conform de bestuurlijke afspraak dat zij persoonlijk contact opnemen met deze budgethouders om te vernemen waarom er niets is ingestuurd.
Naar analogie van de situatie genoemd bij antwoord 2, kan het voorkomen dat deze lijst en het ingezonden zorgcontract elkaar gekruist hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat de SVB al dagen slecht dan wel niet bereikbaar is, en mensen nergens meer heen kunnen met hun melding en vragen?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. De SVB heeft in de eerste week van december de capaciteit van de telefooncentrale op kunnen schalen. Uit de rapportagecijfers van de SVB blijkt dat nu iedereen die belt iemand aan de lijn krijgt; er wordt op piekmomenten gewerkt met een terugbelverzoek. Overigens kunnen mensen met vragen over hun pgb ook terecht bij de verstrekker ervan, het zorgkantoor dan wel de gemeente.
Deelt u de mening dat budgethouders die netjes hun administratie op orde hebben en tijdig alles hebben aangeleverd, niet in de problemen mogen komen met hun zorg en uitbetaling door het niet goed en tijdig afhandelen door de SVB?
Ik deel deze mening. In het geval de pgb-verstrekker of de SVB niet tijdig rond zijn met de werkzaamheden rond het trekkingsrecht zijn maatregelen genomen waardoor de declaraties tijdig uitbetaald kunnen worden. Ik verwijs u ook naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Keijzer d.d. 13 januari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1040).
Bent u bereid actie te ondernemen, en te zorgen dat alle aangeleverde zorgovereenkomsten en mails op tijd worden afgehandeld, zodat budgethouders hun zorg ook vanaf 1 januari 2015 kunnen blijven voortzetten, en krijgen uitbetaald? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
In mijn brief van 20 januari jl. heb ik u geïnformeerd over maatregelen die zijn voorbereid om het tijdig uitbetalen van zorgverleners mogelijk te maken. Deze maatregelen worden in januari uitgevoerd.
Kunt u deze vragen op zo kort mogelijke termijn beantwoorden, nog voor aanvang van het kerstreces?
Dit is niet mogelijk gebleken.
Het bericht “Dualisme in Vianen in het geding” |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dualisme in Vianen in het geding»?1
Ja.
Is het waar dat een partij in de gemeente Vianen geen wethouder kon vinden en haar fractievoorzitter bij de collegevergaderingen laat aanschuiven? Zo ja, is het toegestaan dat een raadslid structureel deelneemt aan collegevergaderingen? Zo ja, op grond van welke wet- en regelgeving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Inmiddels is bekend geworden dat de betrokken fractievoorzitter niet meer aan de vergaderingen van het college zal deelnemen, in afwachting van een bestuurlijk aanvaardbare oplossing. Hoewel uit artikel 57 Gemeentewet de mogelijkheid volgt dat ook anderen dan burgemeester en wethouders aan de vergaderingen van het college deelnemen, en dit naar de letter van de wet dus ook raadsleden zou kunnen betreffen, ziet die mogelijkheid primair op ambtenaren – in het bijzonder de gemeentesecretaris – en deskundigen. Het dualistisch stelsel zoals in de Gemeentewet vervat gaat uit van een scheiding van functies en bevoegdheden. Het is inherent aan dit stelsel dat raadsleden niet deelnemen aan de vergaderingen van het college. Indien raadsleden al dan niet structureel zouden deelnemen aan de vergaderingen van het college, zou dit op een principieel punt afbreuk doen aan het dualistisch stelsel. Daar waar dit zich voor zou doen, zal ik allereerst de burgemeester, als voorzitter van het college, aanspreken op zijn verantwoordelijkheid ter zake. Voor het overige, zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de opvatting dat de dualisering er niet bij gebaat is als gemeenteraadsleden de facto structureel deelnemen aan collegevergaderingen? Zo ja, hoe kunt u dit soort situaties voorkomen? Zo nee, wat betekent dit dan voor de dualisering binnen de gemeenten in het algemeen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre heeft u de beschikking over instrumenten om gemeenten aan te spreken als zij zich niet organiseren volgens de wet?
In dergelijke gevallen zal ik mij zoals gezegd met de burgemeester verstaan om zo eerst langs bestuurlijke weg tot een oplossing te komen. Daarbij is ook een rol weggelegd voor de commissaris van de Koning (als rijksorgaan). In laatste instantie kan een beroep worden gedaan op het (generieke) interbestuurlijk toezichtinstrumentarium.
Uitbreiding gemeentelijke milieuzones waaronder Amsterdam, Utrecht en Rotterdam |
|
Barbara Visser (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «bedrijfsverkeer zonder uitstoot in Amsterdam» en «verbod op bevoorraden meubelzaak»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat er inmiddels een wildgroei van verschillende gemeentelijke regimes qua milieuzones aan het ontstaan is, waardoor ondernemers straks per gemeente een nieuw wagenpark moeten aanschaffen en per gemeente verkeersexamens moeten doen om de verschillende regels en verkeersborden überhaupt nog te begrijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen of gaat u ondernemen om meer duidelijkheid voor ondernemers en automobilisten te scheppen?
Die mening deel ik niet. De milieuzones die door de gemeenten worden ingevoerd in het kader van de aanpak van luchtkwaliteitknelpunten zoals geïdentificeerd in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gebonden aan het wettelijke kader van het Reglement Verkeersborden en Verkeersregels. Daarin is het toegangsregime geregeld voor de milieuzone. Deze regels worden afgestemd in een landelijk overleg tussen gemeenten, bedrijfsleven en het Rijk. De milieuzones verschillen alleen in de categorieën van voertuigen waarop de gemeente de milieuzone van toepassing verklaart (vrachtverkeer, personen-, of bestelauto’s).
In de dertien gemeenten met een milieuzone vrachtverkeer geldt een uniform toegangsregime dat is vastgelegd in een convenant tussen de betrokken partijen. Transportbedrijven kennen deze afspraken. Voor personen- en bestelauto’s heeft tot op heden alleen de gemeente Utrecht een formeel besluit genomen tot invoering van de milieuzone. Voorafgaande aan dit traject is er ook over bestelauto’s een landelijk overleg geweest met gemeenten en bedrijfsleven. Indien andere gemeenten de milieuzone willen uitbreiden naar personen- of bestelauto’s dan wordt dit landelijk overleg hervat, waarbij het uitgangspunt zal zijn om te komen tot een uniform toegangsregime.
Voorlichting over milieuzones en het toegangsregime gebeurt in eerste instantie door gemeenten en samen met brancheorganisaties, waarbij een redelijke termijn in acht wordt genomen tussen aankondiging en invoering van de milieuzone. Daarnaast informeert het Rijk het publiek over milieuzones via de site www.milieuzones.nl.
Hoe verhouden de voornemens van Rotterdam en Amsterdam zich tot de afspraken in de recent ondertekende Green Deal Zero Emissie Stadsdistributie (ZES)? Is hier niet sprake van een stapeling van lasten voor ondernemers? Zo nee, waarom niet? Vindt u dat de overheid een betrouwbare partner is voor het bedrijfsleven als lokale besturen de afspraken/eisen telkens bijstellen, mede gelet op de scherpe kritiek op de voorgenomen uitbreidingsplannen door de diverse brancheverenigingen, zoals TLN, EVO, BOVAG,?
Een milieuzone heeft tot doel de lokale luchtkwaliteit op korte termijn te verbeteren. De normen moeten worden gehaald en daarom mogen de meest vervuilende voertuigen de zone niet in. Doel van de Green Deal Zero Emissie Stadslogistiek is om op langere termijn toe te groeien naar de vermindering van energiegebruik van voertuigen in de steden via betere benutting van de weg, slimmere logistieke concepten en het naar nul-emissie terug brengen van voertuigen. Hierbij wordt niet uitgegaan van verboden, maar van voordelen binnen de zones voor partijen die bijvoorbeeld al heel snel gaan rijden met hybride of elektrische voertuigen.
Zoals in de landelijke Green Deal is afgesproken, is het aan de lokale overheden om hier de komende jaren lokaal invulling aan te geven in proefprojecten (zogeheten living labs), waarin ervaring wordt opgedaan met innovatieve technologieën. De genoemde brancheverenigingen zijn deelnemer in de Green Deal en kunnen derhalve aanschuiven bij lokale initiatieven en meedenken. In goed overleg zal gekeken worden hoe het pad naar Zero Emissie Stadslogistiek kan worden vormgegeven. Overigens zullen de zuiniger voertuigen naar verwachting ook een positief effect hebben op de luchtkwaliteit.
Hoe verhouden deze gemeentelijke milieuzones zich tot uw uitspraak dat een milieuzone altijd tijdelijk is? Deelt u de mening dat er sprake is van «ondernemer en automobilist pesten» door ondernemers en automobilisten op te zadelen met extra kosten voor een tijdelijke maatregel? Zo nee, waarom niet?
De concentraties fijn stof en stikstofdioxide blijven dalen. Bijna overal in Nederland liggen de concentraties (vaak ruim) onder de Europese grenswaarden. Er zijn echter ook veel plekken waar de concentraties net onder de norm zitten en met schommelingen in de achtergrondconcentraties een knelpunt kunnen vormen. Milieuzones kunnen daarom de komende jaren nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze knelpunten niet opnieuw optreden. Dit is aan de gemeenten. Overigens komt de overheid ondernemers en burgers bij de invoering van milieuzones tegemoet met sloop- en vervangingsregelingen, waarmee de financiële gevolgen worden beperkt.
Ik volg de ontwikkeling in de luchtkwaliteit op de voet en wil nu niet vooruitlopen op de termijn waarop dit instrument kan worden afgeschaft. Daarbij hecht ik veel waarde aan initiatieven zoals de Green Deal Zero Emissie Stadslogistiek waarbij overheid, bedrijven, bestuurders en maatschappelijke organisaties gezamenlijk zoeken naar innovatieve manieren om de transitie naar duurzame mobiliteit met positieve prikkels te stimuleren en daarmee ook kansen voor groene groei te pakken voor het Nederlands bedrijfsleven.
Hoe beoordeelt u de voornemens van Rotterdam en Amsterdam in relatie tot het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)? Worden hierdoor geen aanvullende eisen bovenop de huidige EU en landelijke normen gesteld? Hoe verhouden deze verplichte kosten voor ondernemers en automobilisten zich tot de effectiviteit van deze maatregel en de inzet op bronbeleid, aangezien de maatregelen van het Rijk en de EU voor ruim 75% invloed hebben op de luchtkwaliteit in de genoemde steden? Zijn de voorgenomen milieuzones dan niet milieutechnisch overbodig en zo nee, waarom niet? Is het terugdringen van roet ook een legitimatie om een milieuzone in te stellen? Zo ja, op welke gronden en met welke streefwaarden?
Uit de monitoring van het NSL blijkt dat met name Rotterdam en Amsterdam nog knelpunten hebben, waardoor het nog onzeker is of in 2015 de norm voor stikstofdioxide (NO2) wordt gehaald. Het niet halen van de norm betekent ook dat er een risico ontstaat voor het uitvoeren van projecten in de steden. Het NSL is er op gericht om in geval van knelpunten te zorgen voor extra maatregelen om deze aan te pakken. Het past dus in de NSL-aanpak dat gemeenten zorgen voor uitbreiding van hun maatregelenpakket.
Het NSL is een samenwerkingsprogramma. Het bevat maatregelen van rijk, provincies en gemeenten, die allemaal bijdragen aan verbetering van de luchtkwaliteit. Iedere overheid stelt zijn eigen maatregelenpakket samen. Gemeenten maken daarbij ook gebruik van kosten-batenanalyses. Uiteindelijk is het een lokale afweging welke maatregelen gekozen worden.
Ik zet mij in voor Europees bronbeleid (normering en adequate testprocedures) voor voertuigen, omdat dat de meest effectieve manier is om te zorgen voor een landelijke daling van te hoge concentraties stikstofdioxide, en daarmee voor een afname van knelpunten. Voor vrachtwagens heeft de invoering van nieuwe testprocedures inmiddels tot een zeer lage uitstoot van stikstofoxiden geleid. Echter, voor personenauto’s en bestelauto’s blijken de effecten van scherpere Europese normen in de praktijk tot dusver tegen te vallen, waardoor een deel van de stedelijke knelpunten is blijven bestaan.
Op nationaal niveau worden daarnaast stimuleringsmaatregelen en fiscale maatregelen genomen die bijdragen aan een snelle verschoning van het wagenpark.
Het uitgangspunt is om de gezondheidsschade zo snel mogelijk te beperken en de normen op tijd te halen. Daarom is het belangrijk dat, naast het rijk en de provincies, de steden zoveel mogelijk maatregelen nemen die er op korte termijn voor zorgen dat de stedelijke concentraties stikstofoxiden verminderen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 zijn milieuzones ook uit het oogpunt van fijnstof, met inbegrip van roet, de komende jaren nodig om ervoor te zorgen dat luchtkwaliteitknelpunten bij de huidige grenswaarde niet opnieuw optreden.
Bent u het ermee eens dat de overheid juist eenduidige regels moet vastleggen en moet inzetten op bronbeleid in plaats van symboolpolitiek? Zo nee, waarom niet? Kunt u de effectiviteit van bronmaatregelen afzetten tegen de effectiviteit van milieuzones, zowel qua kosten als opbrengsten? Kan hierbij ook een overzicht verstrekt worden van alle uitgaven in relatie tot de specifieke maatregel in het kader van het NSL- programma en andere gerelateerde programma's, zoals de green deals?
In het antwoord op vraag 2 is al aangegeven dat er landelijke afspraken worden gemaakt over het toegangsregime en de borden voor milieuzones. In het antwoord op vraag 5 is aangegeven dat ik primair inzet op bronbeleid, maar dat dit door tegenvallende praktijkemissies op korte termijn nog onvoldoende effect heeft op de knelpunten in de steden. Milieuzones richten zich specifiek op stedelijke knelpunten. De kosteneffectiviteit op lokaal niveau wordt op een rij gezet door de gemeente zelf. Zij kiezen uit alle alternatieven en innovatieve oplossingen wat het beste past in hun gemeente. Er is geen overzicht beschikbaar van alle uitgesplitste uitgaven in relatie tot specifieke maatregelen in het NSL door rijk, provincies en gemeenten. Provincies en gemeenten richten zelf hun maatregelenpakket in, waarbij het Rijk kan faciliteren waar nodig. Ten behoeve van deze maatregelpakketten heeft het Rijk, in vier verschillende tranches, circa 320 miljoen euro subsidie verleend aan de provincies en gemeenten voor maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. De provincies en gemeenten moeten hier voor een deel cofinanciering tegenover stellen.
In aanvulling op bestaande maatregelen wil ik innovatieve oplossingen benutten die passen in de mobiliteitsbehoeften. Daarom is het ministerie deelnemer aan de Green Deals Zero Emissie Bussen en Zero Emissie Stadslogistiek en stimuleer ik bijvoorbeeld het rijden op waterstof. Als de maatregelen te zijner tijd voldoende effect sorteren, dan kan dat reeds genomen maatregelen overbodig maken.
Bent u bereid om een «nee, tenzij» regel in te voeren en in overleg met de gemeenten andere alternatieven te onderzoeken buiten de uiterste maatregel van een milieuzone, waarbij kosten en baten voor ondernemers worden betrokken? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat allereerst op bronbeleid moet worden ingezet en daarnaast op innovatieve oplossingen die passen in de mobiliteitsbehoeften, zoals het toepassen van Open Parkeerdata vanuit Platform Beter Benutten, wat voor aanzienlijk minder zoekverkeer zorgt en daarmee ook schonere lucht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om in ieder geval een kader te scheppen dat bepaalt onder welke condities een gemeente mag overgaan tot het instellen van een milieuzone, en onder welke condities een dergelijke milieuzone weer ongedaan zou moeten worden gemaakt? Deelt u de mening dat – als gemeenten besluiten om aanvullende eisen te stellen in het kader van NSL – het Rijk hier geen bijdrage aan moet leveren in financiële zin dan wel in het kader van wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven bepalen gemeenten op basis van hun eigen afweging en inzicht of ze een milieuzone instellen. Het Rijk faciliteert de uitbreiding van de milieuzone naar personenauto’s en bestelauto’s om de luchtkwaliteit te verbeteren, door aanpassing van de reikwijdte van het milieuzonebord en binnenkort ook door middel van een subsidie voor vervanging van bestelauto’s in grensgemeenten van NSL-knelpuntgemeenten die een milieuzone voor bestelauto’s invoeren.
Kunt u aangeven op welke wijze milieuzones in andere EU-lidstaten zijn vormgegeven en of er binnen die EU-lidstaten vergelijkbare verschillen zijn als die in Nederland ontstaan? Kunt u ook aangeven op welke wijze het voor automobilisten uit andere EU-lidstaten te achterhalen is waar in Nederland een milieuzone geldt en of het voertuig voldoet aan de criteria?
In de Europese Unie zijn meer dan 400 afzonderlijke zogenaamde Low Emission Zones van kracht. Zo zijn er in Duitsland al sinds jaren milieuzones voor personenauto’s in veel grote steden. De Europese Commissie heeft een speciaal platform opgericht waar informatie over de verschillende toegangsregimes wordt uitgewisseld, dat op de volgende website te vinden is: http://urbanaccessregulations.eu/. Hier kunnen automobilisten uit andere landen ook terecht voor informatie over de Nederlandse milieuzones.
Mogelijke vertraging rondom de inwerkingtreding van de nieuwe Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verlaging topinkomens uitgesteld»?1
De schriftelijke vragen van het lid Kerstens (PvdA), vraagnummer 2014Z23009, zijn beantwoord middels de brief «Invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT» (Kamerstuk 33 978, nr. 27)
Per wanneer verwacht u dat de nieuwe WNT in werking zal treden?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze voorkomt u dat bestuurders in de tussentijd hun salaris opplussen tot € 230.000 waarover vervolgens een overgangstraject van zeven jaren geldt? Deelt u de mening dat het uitstel dat de Eerste Kamer nu veroorzaakt deze perverse prikkel tot opplussing van het salaris met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u in de WNT-rapportages over 2013, 2014 en 2015 inzicht geven in het aantal bestuurders dat in deze jaren hun inkomen heeft verhoogd tot een bedrag tussen € 170.000 en € 230.000, zijnde het verschil tussen de nieuwe en de oude norm? Kunt u daarbij specifiek aandacht besteden aan die bestuurders die tussen oktober 2014 en de datum van aanname van de wet in de Eerste Kamer een salarisverhoging hebben ontvangen, inclusief de redenen van de salarisverhoging?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat bestuurders die deze situatie gebruiken, en daarmee misbruiken voor eigen gewin, niet thuishoren in de (semi-)publieke sector, aangezien dit gedrag van een moraal blijk geeft die niet past bij hun maatschappelijke taak? Zo ja, bent u bereid deze bestuurders individueel hierop aan te spreken en de Kamer over de uitkomsten van die gesprekken zo spoedig mogelijk te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Beschikt u over juridische mogelijkheden om het zogenaamde opplussen te voorkomen? Zo ja, deelt u de mening dat alle juridische mogelijkheden om opplussen te voorkomen moeten worden benut?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid desnoods spoedig met nieuwe afzonderlijke wet- of regelgeving te komen, waaronder een ministeriële regeling, waarmee opplussen vanaf een bepaalde datum kan worden voorkomen, of indien mogelijk (achteraf) ongedaan kan worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Het artikel ‘de volksvertegenwoordiging gepiepeld’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Kent u het artikel «de volksvertegenwoordiging gepiepeld» van 2 december 2014 op de website van Follow the Money?1
Ja
Bent u het met de columnist eens dat de volksvertegenwoordiging verkeerd is voorgelicht? Zo nee, kunt u aangeven waarom dat niet het geval is?
Herinnert u zich dat u in de aan de Eerste Kamer gezonden nadere memorie van antwoord2 bij de Verzamelwet pensioenen 2014 heeft aangegeven dat het nettopensioen uit de tweede pijler «de facto een voortzetting is van de eerdere nabestaandenvoorziening»? Deelt u de vaststelling dat door het bestaan van de uitsluitingsclausule er de facto echter geen verzekering is afgesloten die daadwerkelijk uitkeert op het moment dat de verzekerde binnen een jaar overlijdt en al helemaal niet als bekend was dat bij afsluiting van het product diegene binnen het jaar zou komen te overlijden, alsmede de constatering dat dit inherent is aan zo ongeveer elk nieuw afgesloten verzekeringsproduct? Zo ja, hoe komt het dat u hier het feit vergeten bent te noemen dat er weliswaar een acceptatieplicht geldt, maar dat wel de uitsluitingsclausule onverkort geldt?
Bent u zich ervan bewust dat u met de hiervoor bedoelde omissie de volksvertegenwoordiging onvolledig en daarmee onjuist geïnformeerd heeft, nu er immers de facto geen nabestaandenvoorziening bestaat voor de mensen die binnen het jaar overlijden door het bestaan van de uitsluitingsclausule?
Deelt u de mening dat de taken die de volksvertegenwoordiging heeft alleen goed uitgevoerd kunnen worden als het kabinet deugdelijke informatie geeft op de gestelde vragen, waar de volksvertegenwoordiging op mag vertrouwen?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de verkeerde informatie gecorrigeerd wordt?
Hoe gaat u het de getroffen nabestaanden uitleggen dat zij helaas fors minder nabestaandenpensioen ontvangen dan dat u nu beloofd heeft met de mogelijkheid van een nettopensioen in de tweede pijler, maar met de onlosmakelijk bijbehorende uitsluitingsclausule?
Bent u bereid maatregelen te treffen, zodat het probleem wordt opgelost en u dus niet aan nabestaanden hoeft uit te leggen dat door een foutje zij fors minder nabestaandenpensioen ontvangen?
Onderschrijft u dat voor mensen die arbeidsongeschikt zijn en wegens deze arbeidsongeschiktheid premievrijstelling hebben, nog een bijkomende problematiek geldt, te weten dat in die situatie het pensioenfonds, zo lang de deelnemer arbeidsongeschikt is, de pensioenopbouw overneemt? Herinnert u zich dat u in uw antwoorden aan de Eerste Kamer op 2 december j.l. in het debat over de Verzamelwet pensioenen 2014 heeft toegezegd de bedoelde situatie te zullen onderzoeken, waarbij het meestal een arbeidsongeschikte werknemer betreft die na twee jaar uit dienst gaat bij zijn werkgever, wiens pensioenopbouw dan, op basis van de premievrijstelling, gewoon doorgaat maar die dan geen dienstverband meer heeft en dus geen werkgever die hem een nettopensioen-regeling kan aanbieden? Deelt u de constatering dat de desbetreffende persoon zich dan in de tweede pijler helemaal niet kán verzekeren? Heeft het door u toegezegde onderzoek reeds geresulteerd in oplossingsrichtingen? Zo ja, welke?
Het bericht dat gemeentelijk dualisme in Vianen doorbroken wordt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pragmatisme versus Dualisme»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het vanuit het oogpunt van dualisme onwenselijk is als een raadslid deelneemt aan collegevergaderingen? Zo nee, welke voordelen ziet u en waarom wegen die tegen de nadelen op?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Welke gemeenten hanteren nog meer zo’n constructie?
Voor zover mij bekend komt een dergelijke constructie niet in andere gemeenten voor.
Op welke juridische grond is deze constructie gestoeld en welke wetsartikelen maken deze constructie niet mogelijk?
Uit artikel 57 van de Gemeentewet volgt dat ook andere personen dan burgemeester en wethouders aan de vergaderingen van het college kunnen deelnemen. Dit geldt in de eerste plaats de gemeentesecretaris, maar ook andere ambtenaren of deskundigen. Hoe het college hier invulling aan geeft, wordt geregeld in het reglement van orde, dat aan de raad wordt gezonden (artikel 52 Gemeentewet). Naar de letter van de wet zou wellicht een raadslid kunnen deelnemen, maar het is inherent aan het dualistisch stelsel, dat uitgaat van een scheiding van functies en bevoegdheden, dat raadsleden niet deelnemen aan de vergaderingen van het college.
Bent u bereid in contact te treden met de gemeente Vianen teneinde een einde te maken aan deze constructie?
De gemeente Vianen had voor deze constructie gekozen om daarmee een breed bestuurlijk draagvlak te creëren na de verkiezingen van maart 2014. De gemeenteraad bestaat uit zeventien leden en acht fracties en zag zich geconfronteerd met een versnipperde politieke werkelijkheid. Er is een coalitie gevormd bestaande uit vijf partijen. Aangezien Vianen ingevolge artikel 36 van de Gemeentewet maximaal vier wethouders mag benoemen, is gezocht naar een voor de gemeente praktische en werkbare oplossing.
Inmiddels is bekend geworden dat het betrokken raadslid niet meer zal deelnemen aan de vergaderingen van het college. De burgemeester heeft in de nu ontstane situatie het initiatief genomen in dialoog met de raad tot een bestuurlijk aanvaardbare oplossing te komen. Daartoe is hij ook in contact met de provincie Utrecht en mijn departement.
Getuigenissen van belastingambtenaren in rechtbanken |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer heeft u kennisgenomen van de aangifte die het Hof Arnhem-Leeuwarden ingediend heeft tegen het Ministerie van Financiën?
Op 11 november heeft het Ministerie van Financiën van de Raad voor rechtspraak een vooraankondiging van de aangifte ontvangen. Op vrijdag 14 november is de aangifte in afschrift ontvangen en op maandag 17 november is de Staatssecretaris geïnformeerd.
Deelt u de mening dat dit een zeer ernstige zaak is en dat u hierover de Kamer zo spoedig mogelijk had moeten informeren, zeker gezien het feit dat de Belastingdienst wel uitgebreid in de pers op deze zaak reageerde?1
Er lopen vrijwel continu gerechtelijke procedures tussen de Belastingdienst en belastingplichtigen waarbij het de gewoonte is dat ik de Kamer niet per geval informeer. Ik beoordeel deze casus dan ook niet als een casus welke proactief had moeten worden gemeld. Nu de zaak in de openbaarheid is gebracht, ben ik uiteraard bereid om alle informatie waar mogelijk met uw Kamer te delen.
Bent u bereid een nadere toelichting te geven op deze zaak, aangezien u een actieve informatieplicht heeft en dit een zeer relevante zaak betreft?
Ik maak graag gebruik van deze en de eerdere Kamervragen ter zake van dit onderwerp van de leden Van Klaveren en Bontes om zo veel mogelijk openheid te verschaffen in deze kwestie.
Waarom is de Staat niet in beroep gegaan tegen het tussenvonnis om de naam van de tipgever openbaar te maken, terwijl het kabinet aan de Kamer schreef dat «de Belastingdienst zich ten doel stelt de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk geheim te houden»?2
Tegen het tussenvonnis van de geheimhoudingskamer van de rechtbank staat geen hoger beroep open. Uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank in de fiscale hoofdzaak is hoger beroep mogelijk mits er een (financieel) belang is. Dat belang was er niet voor de inspecteur want in de fiscale procedure heeft de Belastingdienst gelijk gekregen.
Kunt u aangeven of u van mening bent dat belastingambtenaren op enige wijze verschoningsrecht hebben voor een rechtbank? Indien het antwoord ja is, kunt u daarvoor de wettelijke grondslag geven en de van toepassing zijnde jurisprudentie?
Ja. In artikel 165 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is geregeld dat zij die een wettelijke geheimhoudingsplicht hebben zich kunnen verschonen van hun verplichting om een getuigenis af te leggen. Deze bepaling is in artikel 8:33 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing verklaard op het getuigenverhoor door de bestuursrechter. Belastingdienstambtenaren hebben gelet op de zeer strikte geheimhoudingsplicht die is neergelegd in artikel 67 AWR het recht zich te beroepen op dit verschoningsrecht (vgl. HR 8 november 1991, NJ 1992,277 en Hof Leeuwarden 20 december 1995, NJ 1996, 646).
Wie bepaalt uiteindelijk of belastingambtenaren zich mogen beroepen op verschoningsrecht?
In belastingzaken is het aan de Hoge Raad om als hoogste rechterlijke instantie te bepalen of belastingambtenaren zich mogen beroepen op verschoningsrecht.
Welk beleid is er over het informeren en instrueren van belastingambtenaren die als getuige in de rechtbank moeten verschijnen? Kunt u het gepubliceerde beleid aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen beleid over het informeren en instrueren van belastingambtenaren die als getuige in de rechtbank moeten verschijnen. Van geval tot geval wordt beoordeeld of en op welke wijze belastingambtenaren die als getuige moeten optreden, worden voorgelicht. Dit gebeurt in het algemeen door de Landsadvocaat of de Rijksadvocaat. Een belangrijk deel van de voorlichting aan belastingdienstmedewerkers die als getuigen moeten optreden gaat over de plicht van een getuige om een beroep te doen op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mankeert er iets aan uw geheugen?» over het voorlopig getuigenverhoor van belastingambtenaren in de zaak van het faillissement van de firma Brutra?3
Ik ben bekend met een artikel in De Gelderlander van 21 november 2014 over bedoeld getuigenverhoor, maar dan onder de titel «Belastingambtenaren weten weinig meer over failliet verklaren Brutra»
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de rechter opmerkte dat een van de twee belastingambtenaren loog en dat de rechter een onderzoek naar meineed overweegt?
Voor zover mij bekend heeft de rechter-commissaris niet gesproken in termen van liegen en meineed. Wel heeft zij naar aanleiding van een geconstateerde discrepantie tussen de verklaringen van twee van de getuigen aangegeven dat ze overweegt de betreffende getuigen (of een van hen) op te roepen voor een nader verhoor.
Klopt het dat de rechter zich tijdens de zitting helder uitliet over de grote mate van geheugenverlies van de opgeroepen ambtenaren?
De rechter-commissaris heeft een van de getuigen vragen gesteld over zijn geheugen. Kwalificaties met betrekking tot het geheugen van de betreffende getuige zijn mij echter niet bekend.
Indien een burger of bedrijf een rechtszaak voert tegen de Belastingdienst, kan hij dan extra controles en onderzoeken verwachten of wordt hij net als ieder ander behandeld?
De controlestrategie van de Belastingdienst is gebaseerd op risicoselectie. Het enkele feit dat een rechtszaak tegen de Belastingdienst wordt gevoerd speelt daarbij geen rol.
Hoe vaak en in welke zaken zijn ambtenaren van de Belastingdienst onder ede gehoord in de afgelopen twee jaar?
Er zijn enkele duizenden fiscale procedures per jaar. Soms worden daarbij getuigen onder ede gehoord. De Belastingdienst houdt over het horen van getuigen geen bestuurlijke informatie bij. Wel kan meer in het algemeen worden opgemerkt dat ambtenaren in strafrechtelijke zaken, zowel bij de rechter-commissaris als ter zitting, regelmatig onder ede worden gehoord.
Op welke wijze zijn ambtenaren van de Belastingdienst, die onder ede gehoord zouden worden (in een zaak of bij een voorlopig getuigenverhoor) geïnformeerd en/of geïnstrueerd door de leiding van de Belastingdienst en/of de landsadvocaat?
Het is gebruikelijk dat in gevallen waarin een ambtenaar als getuige moet worden gehoord, de ambtenaar wordt voorgelicht over de gang van zaken tijdens een getuigenverhoor, over de geheimhoudingsplicht die op hem rust, over de bevoegdheid van een getuige om op die geheimhoudingsplicht een beroep te doen en de (on)mogelijkheden om dit in voorkomend geval te doen.
Zijn belastingambtenaren altijd volledig vrij om volledig mee te werken, complete openheid te betrachten wanneer zij als getuigen voor een rechtbank spreken en worden zij ook aangemoedigd dat te doen?
Belastingambtenaren moeten zich houden aan de op hen rustende geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Verder kunnen nog van toepassing zijn de geheimhoudingsplicht uit de Invorderingswet, de Algemene wet bestuursrecht en de Ambtenarenwet. Belastingambtenaren zijn dus zeker niet vrij om complete openheid te betrachten maar zijn gehouden zelf vraag voor vraag te beoordelen of hun geheimhoudingsplicht de beantwoording van de vraag in de weg staat. Daarom is het voor een ambtenaar bepaald geen sinecure om als getuige op te treden. Ook de rechter kan hen niet van de geheimhoudingsplicht ontheffen. Het is zelfs denkbaar dat de ambtenaar bij schending van de geheimhoudingsplicht wordt vervolgd.
Deelt u de mening dat juist een overheidsdienst als de Belastingdienst, die miljoenen mensen en bedrijven houdt aan een nauwgezette uitvoering van de wet, zich zelf aan de letter en de geest van de wet moet houden en zich voorbeeldig dient op te stellen in gerechtelijke procedures?
Elke overheidsdienst moet zich aan wet, jurisprudentie en beleid houden en dient zich voorbeeldig op te stellen in gerechtelijke procedures. Dat doen wij dus ook.
De verschillen in faunabeleid tussen provincies |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Faunabescherming: Wild is vogelvrij in Utrecht»?1
Ja.
Heeft u inzicht in hoeverre er sprake is van samenhang en eenheid in het faunabeleid uitgevoerd door de twaalf provincies sinds de invoering van de Flora- en Faunawet?
Op grond van de Flora- en faunawet zijn de provincies belast met de uitvoering van de wettelijke regels over het faunabeheer. De provincies passen dezelfde regels toe, neergelegd in de Flora- en faunawet en de daarop gebaseerde regelgeving. De provincies hebben binnen deze regels de ruimte voor een eigen beleid, waarbij zij rekening kunnen houden met regionale omstandigheden en maatwerk kunnen leveren. De provincies werken op dit punt ook samen en stemmen waar nodig met elkaar af. Dat daarmee onderlinge verschillen zullen bestaan tussen de uitvoeringspraktijk van de verschillende provincies, is evident.
Hoe beoordeelt u het uitgevoerde provinciale faunabeleid met betrekking tot eenheid en samenhang?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat rechtsongelijkheid te allen tijde vermeden dient te worden, en dat dit uitgangspunt ook van toepassing moet zijn in handhaving en uitvoering van de Flora- en Faunawet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe waarborgt u de eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid in het faunabeleid? Ziet u de rijksoverheid als bewaker van eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van gedecentraliseerd beleid? Zo nee, hoe en door wie wordt de eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid dan bewaard om juridische procedures bij de rechter te voorkomen?
De primaire verantwoordelijkheid voor het handelen binnen de kaders van de Flora- en faunawet ligt bij de provincies zelf. Provinciale staten oefenen daartoe controle uit op het handelen van gedeputeerde staten. Met de instrumenten voor het interbestuurlijk toezicht als verankerd in de Provinciewet en de Wet Naleving Europese regelgeving publiekrechtelijke entiteiten zijn de provincies in voorkomend geval door het Rijk aanspreekbaar op een goede uitoefening van hun taken en verantwoordelijkheden en op handelen in overeenstemming met het algemeen belang en het recht.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen de provincie Utrecht en de provincies Noord- en Zuid-Holland, namelijk dat de provincie Utrecht het gebruik van vangkooien voor kraaien en roeken goedkeurt, terwijl Noord- en Zuid-Holland dit middel niet toestaan omdat het in strijd is met de Vogelrichtlijn? Hoe verhoudt een dergelijk verschil zich tot eenheid van beleid en tot het gelijkheidsbeginsel, dat in casu betekent dat dieren overal in ons land in gelijke omstandigheden, op gelijke wijze beschermd dienen te worden?
Op grond van artikel 15a van de Flora- en faunawet is ter implementatie van de Vogelrichtlijn het gebruik van niet-selectieve middelen voor het vangen en doden van vogels, waaronder vangkooien, verboden. De Vogelrichtlijn staat onder voorwaarden uitzonderingen toe op dit verbod. Het is op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet aan gedeputeerde staten van de provincies om in concrete gevallen ontheffing te verlenen voor het gebruik van vangkooien en daarbij te toetsen of aan de voorwaarden voor uitzondering is voldaan.
Bent u bereid het verschil in aanpak tussen de provincies bij de provincies aan de orde te stellen teneinde de eenheid te bevorderen en daarmee de rechtszekerheid? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo, nee waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 5.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar mogelijke verschillen in toezicht en handhaving in het kader van de huidige Flora- en Faunawet en de Kamer daarover te berichten voorafgaand aan de behandeling van de nieuwe Wet natuurbescherming? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De Flora- en faunawet geeft de provincies de ruimte om, binnen de kaders van de wet, een eigen uitvoeringsbeleid te voeren en rekening te houden met regionale omstandigheden (zie mijn antwoorden op vragen 2 en 5). De provincies zijn ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving en de handhaving van deze regels van de Flora- en faunawet. Ik zie geen aanleiding om hierover een onderzoek in te stellen.
Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent om in de nieuwe Wet Natuurbescherming een eenduidig beschermingsregime voor dieren in de verschillende provincies te waarborgen? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel natuurbescherming2, dat aanhangig is bij uw Kamer, voorziet in een eenduidig beschermingsregime voor in het wild levende dieren (zie hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel). Het legt, net als nu onder de Flora- en faunawet, de verantwoordelijkheid bij de provincies om op dit punt uitvoering te geven aan de wettelijke regels.
De aangifte tegen het ministerie van Financiën |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Gerechtshof eist vervolging Ministerie van Financiën»?1
Ja.
Klopt het dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aangifte heeft gedaan tegen uw ministerie?
Bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden loopt een procedure in hoger beroep in een zaak van een zwartspaarder. Het gaat hier om de beslissing van de Rechtbank Gelderland om opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting in stand te laten.
Op 11 november 2014 is op grond van een daartoe strekkend verzoek van kant van de zwartspaarder, door de president van het gerechtshof strafrechtelijke aangifte gedaan. Het betreft hier de verdenking van het misdrijf van het beïnvloeden van getuigen gepleegd door (medewerkers en/of hulppersonen van) het Ministerie van Financiën.
De aangifte is door de Directeur-Generaal Belastingdienst aanleiding geweest om ook zijn visie in een brief neer te leggen en onder de aandacht te brengen bij het arrondissementsparket.
Wat klopt er van de berichtgeving dat het Ministerie van Financiën tijdens een slepende rechtszaak de instructie heeft gegeven aan twee getuigen om in de rechtszaal niet de waarheid te spreken?
Het gaat in deze zaak niet om het niet de waarheid spreken, maar om de vraag of een beroep op de fiscale geheimhoudingsplicht moet worden gedaan. In de berichtgeving wordt gerefereerd aan een uitspraak van de Landsadvocaat. Deze doelde met deze opmerking op de beleidslijn om de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk geheim te houden. Deze beleidslijn is ook met uw Kamer gedeeld. Ik wijs in dit verband op de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 13 februari 2012 in antwoord op een vraag van het lid Omtzigt (Kamerstuk 31 066, nr. 119). De beleidslijn houdt in dat de Belastingdienst zich ten doel stelt de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk (eventueel tot in hoogste instantie) geheim te houden, niet alleen voor zijn eigen veiligheid maar ook om mogelijk toekomstige tipgevers niet af te schrikken. Deze beleidslijn is bij alle bij dit dossier betrokken medewerkers van de Belastingdienst bekend en dus ook bij de getuigen. Het lag volstrekt voor de hand dat de getuigen zich op hun verschoningsrecht zouden beroepen. De getuige heeft deze beleidslijn benoemd als instructie.
Over welke afstemming, belangen en niveaus sprak de landsadvocaat tijdens de zitting namens de Belastingdienst, toen hij stelde: «Er spelen hier andere belangen en er heeft op hoge niveaus afstemming plaatsgevonden»?
Zie antwoord vraag 3.
Welke percentages en totale bedragen heeft de anonieme tipgever tot nu toe ontvangen en wat is de exacte afspraak die hierover blijkbaar is gemaakt?
In een brief aan de Kamer van 2 februari 2010 (Kamerstuk 31 066, nr. 85) heeft mijn voorganger de contouren geschetst van de wijze waarop sinds 1985 is omgegaan met situaties waarin burgers tegen betaling informatie aan de Belastingdienst beschikbaar willen stellen. In deze brief beziet de Staatssecretaris vervolgens of deze contouren, mede in het licht van de overeenkomst met de tipgever, nog bijstelling of aanvulling behoeven. De Staatssecretaris komt tot de conclusie dat dit niet nodig is. De hieronder geschetste hoofdlijnen bieden zodoende nog steeds een toereikend kader om in alle gevallen een zorgvuldige en evenwichtige individuele afweging te kunnen maken.
Het handelen van de Belastingdienst en de FIOD wordt bepaald en beperkt door het hierna genoemd kader, welke voortvloeit uit de reeds bestaande tipgeldregeling van 1985:
Het moet gaan om een aanzienlijk fiscaal belang;
de Belastingdienst moet zich ervan vergewissen dat het gaat om betrouwbare informatie;
in alle gevallen moet een inschatting worden gemaakt van mogelijke aan de tip verbonden risico’s voor de tipgever en de betrokken ambtenaren;
tipgeld wordt pas uitbetaald als en naar gelang de extra opbrengst in de schatkist is gevloeid;
concessies in de heffing-, invordering- en boetesfeer worden niet gedaan;
in geen enkel geval wordt strafrechtelijke immuniteit verleend;
met betrekking tot het uitloven van tipgelden wordt een zeer terughoudend beleid gevoerd.
Als een tip binnenkomt, wordt een afweging gemaakt op basis van de bovenstaande criteria en wordt de beslissing over het al dan niet maken van afspraken met een tipgever uiteindelijk door de Staatssecretaris genomen of, namens hem, door de Directeur-generaal Belastingdienst.
De exacte afspraak (waaronder de percentages) die met deze tipgever over zijn vergoeding zijn gemaakt valt onder de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en kan ik niet openbaar maken.
Kunt u aangeven waarom er door het ministerie geen gehoor wordt gegeven aan de uitspraak van de rechtbank dat de «anonieme tipgever» bekend moet worden gemaakt?
Het achteraf regelen van vergunningen voor reeds uitgevoerde projecten door het Waterschap Roer en Overmaas |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wim viel niet te plooien, werd ziek en moest weg» waarin een medewerker van het Waterschap Roer en Overmaas (hierna: Waterschap) is geïnterviewd over onder meer de wijze van vergunning verstrekking door het Waterschap?1
Ja.
Was en/of bent u ervan op de hoogte dat het Waterschap vergunningen voor eigen projecten al jarenlang altijd na afloop zou regelen? Zo ja, is daarbij sprake (geweest) van antedatering? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van het rapport dat de Nationale ombudsman 31 december 2013 heeft uitgebracht naar aanleiding van een tweetal klachten van betreffende verzoeker2. De eerste klacht gaat erover dat het waterschap Roer en Overmaas voor werkzaamheden waarbij het waterschap zelf betrokken is, toe zou staan dat stelselmatig (nagenoeg) achteraf een waterschaps-/keurvergunning wordt aangevraagd en verleend. Verzoeker heeft daarbij vier projecten genoemd waarbij er in zijn ogen sprake is van een werkwijze die niet door de beugel kan. De Nationale ombudsman heeft zich in zijn onderzoek vervolgens gericht op deze vier projecten. De Nationale ombudsman overweegt dat bij twee projecten geen sprake is van vergunningverlening achteraf. Bij de twee landinrichtingsprojecten blijkt wel dat er sprake is van een vergunningverlening achteraf. Volgens de Nationale ombudsman betreft dit echter een specifieke situatie waarin meer waterschappen er om praktische redenen voor kiezen om vergunningen niet vooraf te verlenen. De Nationale ombudsman constateert dat strikt genomen door het waterschap niet conform regelgeving wordt gehandeld en dat het waterschap meer in overeenstemming had kunnen handelen door het vooraf verlenen van een overkoepelende vergunning, of een vergunning op hoofdlijnen. Volgens de Nationale ombudsman is echter niet gebleken dat burgers door deze werkwijze zijn benadeeld of in hun mogelijkheden van rechtsbescherming zijn gekort. Evenmin is er sprake van het stelselmatig achteraf verlenen van vergunningen door het waterschap. De Nationale ombudsman komt dan ook tot het oordeel dat de handelwijze van het waterschap geen schending van het vereiste van integriteit oplevert en dat de onderzochte gedraging behoorlijk is. Blijkens het rapport van de Nationale ombudsman is voorts van antedatering geen sprake.
Bent u, op grond van artikel 58 van de Waterschapswet en/of artikel 3.4, zesde lid, van het Waterbesluit, bereid na te gaan over welke periode en voor welke projecten het Waterschap achteraf vergunningen heeft verleend? Bent u daarnaast bereid na te gaan bij welke van die projecten er sprake was van rijksubsidiëring? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven heeft de Nationale ombudsman als onafhankelijke en onpartijdige autoriteit reeds uitvoerig onderzoek gedaan naar aanleiding van klachten van betreffende verzoeker. Ik zie dan ook geen noodzaak om aanvullend onderzoek te doen.
Bij de in het rapport van de Nationale ombudsman genoemde vier projecten is bij het project Rode Beek rijkssubsidie verstrekt in het kader van de ILG (Inrichting Landelijk Gebied, FES-gelden). Bij het project Valkenburg is geen sprake van rijkssubsidie. Bij de landinrichtingsprojecten zijn, zoals ook in het rapport van de Nationale ombudsman is aangegeven, rijk, provincie, waterschap, gemeenten en particulieren gezamenlijk betrokken. Van rijkssubsidie is geen sprake.
Bent u bereid na te gaan of vanwege het achteraf verlenen van vergunningen voor reeds gerealiseerde projecten inwoners en/of ondernemers benadeeld zijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de Nationale ombudsman geeft aan dat niet is gebleken dat burgers door de werkwijze van het waterschap zijn benadeeld of in hun mogelijkheden van rechtsbescherming zijn gekort.
Lopen hieromtrent nog rechtszaken tegen het Waterschap? Zo ja, hoeveel en welke rechtszaken?
Hieromtrent lopen geen rechtszaken tegen het waterschap.
Bent u bereid een reactie te geven op het in het genoemde artikel aangehaalde rapport van de Nationale ombudsman, waarin onder meer staat dat «het achteraf regelen van vergunningen onwenselijk was en zoveel mogelijk voorkomen moet worden»?
Ik ben het eens met het oordeel van de Nationale ombudsman dat de overheid, dus ook een waterschap, moet streven naar een situatie waarbij burger en overheid conform wetgeving handelen. Eveneens met het oordeel dat wanneer dit onverhoopt niet is gelukt, weliswaar volgens de rechtspraak onder omstandigheden legalisatie kan plaatsvinden, maar dat deze situatie in beginsel onwenselijk is en zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
Wat zijn de stappen die, naar aanleiding van het rapport, door het Waterschap zelf en door u in de richting van het Waterschap zijn ondernomen?
Momenteel zijn er bij het waterschap geen nieuwe landinrichtingsprojecten bekend. Mochten deze zich weer voordoen dan geeft het waterschap mij aan dat het oordeel van de Nationale ombudsman wordt overgenomen dat hiervoor vooraf een overkoepelende vergunning, of een vergunning op hoofdlijnen zal worden verleend.
Naar aanleiding van de tweede klacht van de betreffende verzoeker dat er bij het waterschap geen onafhankelijke vertrouwenspersoon voor klokkenluiders is, en gezien het oordeel van de Nationale ombudsman daarover, bericht het waterschap mij dat inmiddels een externe vertrouwenspersonen is benoemd die geen enkele relatie met het waterschap heeft. Als extern meldpunt heeft het waterschap de «Onderzoeksraad Integriteit Overheid» hiervoor aangewezen.
Wat is er waar van het bericht – uit datzelfde rapport van de Ombudsman – dat «ook enkele andere waterschappen dit deden in verband met het praktisch omgaan met moeilijk uitvoerbare wetgeving»? Om welke andere waterschappen gaat dit?
Ten tijde van het opstellen van het rapport van de Nationale ombudsman kwam dit voor bij vier waterschappen. Het gaat om de waterschappen Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, waterschap Reest en Wieden, waterschap Groot-Salland en waterschap Roer en Overmaas.
Op welke wijze hebben de provincie en het Rijk (c.q. de Inspectie Leefomgeving en Transport) het toezicht als voorgeschreven in hoofdstuk 3 van de Waterwet de afgelopen jaren uitgevoerd?
De verantwoordelijkheid voor regionale taken ligt bij de provincies. De provincie stelt de kaders voor het regionale waterbeheer en voor grondwater. De provincies hebben een (grond)wettelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de waterschappen en voeren op basis hiervan toezicht uit op de waterschappen. Het Rijk houdt geen toezicht op de provincies, noch op de waterschappen maar kan, indien internationale verplichtingen of bovenregionale belangen dat noodzakelijk maken, de provincie of het waterschap een aanwijzing geven in het kader van de uitvoering van het waterbeheer. De verantwoordelijkheid voor het toezicht op rijkswateren en primaire waterkeringen ligt bij het Rijk.
Op welke wijze heeft het Rijk, vanwege internationale verplichtingen en de bovenregionale belangen, rechtstreeks toezicht gehouden op dit waterschap?
Zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven houdt niet het Rijk maar de provincie toezicht op de waterschappen. Er zijn geen internationale verplichtingen of bovenregionale belangen geweest die een aanwijzing in het kader van de uitvoering van het waterbeheer van mijn kant noodzakelijk maakten.
Gaat de werkwijze van het Waterschap consequenties hebben? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 7 is aangegeven trekt het waterschap lering uit het rapport van de Nationale ombudsman. Het oordeel van de Nationale ombudsman wordt overgenomen dat mochten nieuwe landinrichtingsprojecten zich voordoen hiervoor vooraf een overkoepelende vergunning, of een vergunning op hoofdlijnen zal worden verleend.
Gebrekkige controle door gemeentelijke rekenkamers |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Algemene Rekenkamer «Veel gemeenten niet in staat tot goede controle uitgaven» » en «We kunnen leren van Texas» «?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen2 en herinnert u zich de motie Fokke c.s. (TK 34 000 VII, nr. 13)?
Ja.
Hoeveel gemeenten hebben het afgelopen jaar de budgetten voor hun rekenkamers verminderd en met hoeveel?
Op dit moment heb ik geen overzicht beschikbaar van de budgetten die gemeenten het afgelopen jaar aan hun rekenkamers hebben toegekend. Ik laat een enquêteonderzoek uitvoeren onder alle Nederlandse gemeenten waarin zal worden onderzocht welke budgetten aan de rekenkamers zijn toegekend en of er op deze budgetten is bezuinigd en zo ja, met hoeveel. Ik zal u over de uitkomsten van dit onderzoek voor het zomerreces van 2015 informeren.
Hoeveel slapende rekenkamers zijn er op dit moment?
Er zijn op dit moment 26 gemeenten met een slapende rekenkamer. Ik maak hierin een onderscheid tussen structureel inactieve rekenkamers en tijdelijk inactieve rekenkamers.
Structureel inactieve rekenkamers hebben reeds een aantal jaren geen rekenkameronderzoek uitgevoerd en/of tonen geen voornemen de rekenkamerfunctie binnen afzienbare tijd te activeren. Deze 15 gemeenten heb ik halverwege 2014 om ambtsbericht gevraagd. Ik beraad mij nog op mogelijke stappen om deze gemeenten te bewegen de situatie in overeenstemming te brengen met de wet. Zoals ik in antwoord op schriftelijke vragen heb geschreven zal ik deze gemeenten in ieder geval mijn standpunt ter zake mededelen.3
Daarnaast zijn er 11 rekenkamers die tijdelijk inactief zijn. In het onderzoek «De staat van de Rekenkamer» uit 2013 blijkt dat er destijds 20 tijdelijk inactieve rekenkamers waren. Gemeenten hebben met een tijdelijk inactieve rekenkamer hebben in 2013 aangegeven het voornemen te hebben hun rekenkamer weer te activeren. In negen gevallen is dat ook gebeurd. Aan tijdelijke inactiviteit kunnen legitieme redenen ten grondslag liggen, bijvoorbeeld in geval van gemeentelijke herindeling. Ik vind het echter onwenselijk indien het tijdelijk inactieve bestaan van rekenkamers te lang duurt. Eind 2014 is het aantal tijdelijke inactieve rekenkamers gedaald tot 11. Deze gemeenten hebben destijds in het onderzoek «De staat van de rekenkamer» aangegeven dat zij de intentie hebben om hun rekenkamerfunctie te activeren, bijvoorbeeld na een herindeling.
Uit het hierboven reeds genoemde onderzoek dat ik laat uitvoeren onder alle gemeenten zal blijken of deze rekenkamers in 2015 geactiveerd zijn. Als dat niet zo is, zal ik ook richting deze gemeenten nadere stappen ondernemen.
Deelt u de mening dat met de komende decentralisaties en de daarmee gepaarde gaande grotere geldstromen, informatie van rekenkamers van groot belang is om de gemeenteraden in staat te stellen hun controlerende taak uit te voeren? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot slapende rekenkamers dan wel dalende budgetten voor rekenkamers? Zo nee, waarom niet?
Rekenkamer(commissie)s doen onderzoek naar de doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid van het gevoerde bestuur. Daarmee zijn zij een belangrijk instrument van de gemeenteraad bij het uitoefenen van haar controlerende taak en dragen zij bij aan het vormgeven van horizontale verantwoording. Mede met het oog op de aankomende decentralisaties en de daarbij behorende toename van de gemeentelijke middelen, neemt het belang van onafhankelijk onderzoek door rekenkamer(commissie)s alleen maar toe. Dat verhoudt zich slecht tot slapende rekenkamers en dalende budgetten.
Elke gemeente kan op grond van de Gemeentewet een rekenkamer instellen. Indien er in een gemeente geen rekenkamer is ingesteld, stelt de raad bij verordening regels vast voor de uitoefening van de rekenkamerfunctie. Bij de dualisering van het gemeentebestuur zijn middelen aan het gemeentefonds toegevoegd voor de rekenkamer(functie), doch niet geoormerkt. Het toebedelen van budget aan rekenkamers behoort dan ook tot de lokale autonomie. Op grond van de Gemeentewet stelt de raad de rekenkamer, na overleg, de nodige middelen ter beschikking die voor de uitoefening van haar taken nodig zijn (artikel 81j, eerste lid, Gemeentewet). In bepaalde gevallen blijkt deze bepaling ontoereikend om te waarborgen dat gemeenten hun rekenkamer(commissie) voldoende budget toekennen dat nodig is voor de uitoefening van haar taken.
Ik constateer dat de verplichting tot het hebben van een rekenkamer of rekenkamerfunctie daarom in sommige gevallen onvoldoende wordt ingevuld. Zoals ik in antwoord op Kamervragen van het lid-Fokke heb gemeld, ben ik voornemens om met voorstellen te komen over hoe de positie en het functioneren van rekenkamers kan worden verbeterd. Ook zal ik bezien of het daarvoor nodig is de wettelijke bepalingen aan te passen.4 Bij dit onderzoek zal ik ook de motie-Fokke c.s. betrekken en uitzoeken of gemeenten sneller van elkaar leren op het moment dat er een gemeenschappelijke rekenkamer is. Over de uitkomsten hiervan zal ik de Kamer zoals gezegd voor het zomerreces nader informeren.
Deelt u de mening van het genoemde lid van de Algemene Rekenkamer en de voorzitter van de landelijke vereniging van rekenkamers (NVRR) dat gemeentelijke rekenkamers te weinig budget krijgen om hun controlerende taak afdoende uit te voeren? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om gemeenten te bewegen meer budget beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u, mede in het licht van de genoemde motie Fokke c.s., de mening van het lid van de Algemene Rekenkamer dat gemeenten sneller van elkaar kunnen leren op het moment dat zij een gemeenschappelijke rekenkamer hebben? Zo ja, neemt u deze mening mee bij de uitwerking van die motie? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 4.
De houdgreep waarin makers van closed source software gemeenten houden |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Licence fine forces town to drop move to alternative office tools»1, waarin staat dat de gemeente Arnhem, bij wijze van boete voor het ongelicentieerd gebruik van office-software, gedwongen zou zijn een licentie van drie jaar te kopen voor € 600.000?
Binnen de gemeente Arnhem wordt Office-software gebruikt waarvan een deel toe was aan vervanging. In de begroting voor 2014 zijn de kosten van vervanging begroot, maar is ten onrechte het aantal thuiswerkplekken niet meegeteld. Dit is in overleg met de leverancier duidelijk geworden en gecorrigeerd. Samen met een te lage inschatting van vervangende software (de nieuwe software bleek duurder dan verwacht), verklaren de extra licenties voor de thuiswerkplekken de extra kosten die gemaakt moesten worden, te weten 600.000 euro. Er is geen sprake van een boete die zou zijn opgelegd.
Is het waar dat de gemeente Arnhem dit bedrag heeft moeten betalen om verdere juridische stappen te voorkomen ten gevolge van onrechtmatig gebruik in het verleden en daarmee voor de komende jaren een licentie heeft op het betreffende softwarepakket? Zo nee, wat is de feitelijke situatie?
Deelt u de mening dat deze werkwijze leidt tot gedwongen winkelnering door de leverancier van de software, doordat de gemeente gedwongen wordt om nieuwe licenties voor de huidige software te kopen en de overstap naar open source software onvoordelig wordt? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Gebruikers van software weten dat aan het gebruik van de software gebruiksvoorwaarden zijn verbonden en, in het geval van closed source software, dat daaraan ook licentiekosten verbonden zijn. Licentiekosten kunnen een reden zijn om over te stappen op open source software, maar, als men een dergelijke overstap wil doen, gaat dat niet van stel op sprong gezien de onderlinge verwevenheid van de binnen de organisatie gebruikte ICT systemen. Bij de gemeente Arnhem is geen sprake van gedwongen winkelnering om vast te houden aan de gesloten software.
Herkent u het beeld dat gemeenten die aankondigen over te willen stappen naar open source software extra streng gecontroleerd worden door hun huidige aanbieders van closed source software? Wilt u inventariseren hoeveel gemeenten hiermee geconfronteerd zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat er sprake is van een handelspraktijk die onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunnen gemeenten of u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat gemeenten in optimale vrijheid de keus moeten kunnen maken tussen closed en open source software? Zo ja, hoe wilt u gemeenten helpen om de dreiging met boetes wegens ongeoorloofd gebruik tot redelijke proporties terug te brengen, en zodanig vorm te geven dat ze de toekomstige keus voor software niet beïnvloeden?
Gemeenten hebben hun eigen verantwoordelijkheid in aankoopbeleid. De overheid hanteert een pas-toe-of-leg-uit-beleid ter stimulering van het gebruik van open standaarden die vrij zijn om te gebruiken en door iedere leverancier in software kunnen worden ingebouwd. Dit leidt tot een eenvoudiger uitwisseling van gegevens, vergroot de keuzevrijheid van overheden en stimuleert de marktwerking. Het Forum Standaardisatie – dat uit vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, de wetenschap en de overheid bestaat – adviseert de overheid over de te gebruiken open standaarden.
Het bericht "Gemeente weigert brandonveilige instelling te sluiten" |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «gemeente weigert brandonveilige instelling te sluiten»?1
De primaire verantwoordelijkheid voor een brandveilige omgeving ligt bij de bestuurder van een zorginstelling. Deze moet voldoen aan de daarvoor gestelde wettelijke kaders, zoals het Bouwbesluit en de Arbowetgeving.
Zorgaanbieders moeten (brand)veiligheidsrisico’s en de in te zetten activiteiten aan de hand van de verplicht op te stellen Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) van de instelling in beeld brengen. In deze RI&E maakt de instelling inzichtelijk hoe hij een brandveilige omgeving voor zijn bewoners/patiënten en medewerkers realiseert. Hierbij maakt de bestuurder afwegingen of hij dat vooral doet met de inzet van een gekwalificeerde bedrijfshulpverlening of dat hij ook inzet op actieve blusmiddelen zoals sprinklers en watermist systemen.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de bouw- en gebruiksvoorschriften. De gemeenteraad beoordeelt het door de gemeente op te stellen veiligheidsplan. Het tweedelijns toezicht (het toezicht op de gemeenten) is belegd bij de betrokken provincie. De Inspectie SZW is toezichthouder op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, in het bijzonder de bedrijfshulpverlening. De IGZ ziet toe op de veiligheid van de zorg voor de cliënt.
Hoe vaak zijn bestuurders en toezichthouders in het afgelopen jaar aangesproken door colleges van B&W en/of de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vanwege brandonveilige situaties?2
Het toezicht op de naleving van de bouw- en gebruiksvoorschriften door zorginstellingen wordt uitgevoerd door de brandweer of bouw-en woningtoezicht in opdracht van gemeenten. Op rijksniveau zijn geen gegevens over het aantal keren dat gemeenten zorginstellingen in het kader van brandveiligheid hebben aangesproken. Evenmin beschik ik over gegevens over de naleving van de gebruiksvoorschriften of over de frequentie van de inspecties.
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt met risicogestuurd toezicht toezicht op de veiligheid van zorg en kan daarnaast besluiten tot een onderzoek wanneer zij (calamiteiten)meldingen ontvangt. In 2014 heeft de IGZ 35 meldingen ontvangen waarbij er een relatie was met brand. In deze gevallen vraagt de IGZ de betreffende zorginstellingen om passende maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen.
Welke respons heeft u gekregen naar aanleiding van het expliciet wijzen op de verantwoordelijkheden? Heeft dit voldoende effect gehad? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In vervolg op mijn brief waarin ik expliciet heb gewezen op de verantwoordelijkheid van bestuurders van zorginstellingen, ben ik samen met de betrokken brancheorganisaties in 2014 een landelijk actieprogramma «Naar een betere brandveiligheid in de zorg» gestart. Doel van dit programma is de zorgorganisatie vanuit de brancheorganisaties zoveel mogelijk te ondersteunen bij het op orde krijgen en houden van de brandveiligheid. Dit programma heeft een looptijd van drie jaar. Hiervoor heb ik een bedrag van € 1 mln. beschikbaar gesteld. Het is te vroeg om te beoordelen of dit voldoende effect heeft gehad.
Vervullen verantwoordelijke bestuurders en toezichthouders, alsmede de lokale politiek en de IGZ, op het gebied van brandveiligheid voldoende hun taak? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak in voornoemd artikel van Fred Zaaijer (hoofd Incidentbeheersing Management Zorginstellingen) dat «gemeenten verzuimen om op te treden tegen brandgevaarlijke situaties in zorginstellingen»?
Uit het onderzoek naar brandveiligheid van de samenwerkende inspecties uit 2011 («Brandveiligheid van zorginstellingen»), bleek dat zorginstellingen tekort schieten als het gaat om de bouwkundige brandveiligheid en de gemeenten wat betreft het toezicht daarop. De rijksinspecties deden in dit rapport de aanbeveling aan zorgaanbieders, als primair verantwoordelijken, om hun gebouwen te (laten) controleren en aan gemeenten om hier strikter op toe te zien. Ook werd het advies aan zorgaanbieders gegeven om het brandveiligheidbewustzijn en het brandveiligheidsbeleid te vergroten. Uiteindelijk is het aan de lokale politiek om te bepalen hoe zij invulling geven aan de verantwoordelijkheid voor het toezicht op brandveiligheid in zorginstellingen in hun gemeente.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft een vervolgonderzoek verricht in het kader van het gemeentelijk toezicht op de brandveiligheid van zorginstellingen. Dit rapport is in 2013 verschenen. Vervolgens is door ILT onderzocht is of bij periodieke brandveiligheidscontrole door gemeenten gekeken wordt naar een aantal belangrijke brandveiligheidsaspecten van het Bouwbesluit.
Het merendeel van de gemeenten geeft aan dat de kwaliteit van de toezicht op brandveiligheid van zorginstellingen goed is. Een aantal gemeenten geeft aan het toezicht op de brandveiligheid van zorginstellingen te zullen aanscherpen naar aanleiding van het onderzoek. Ook worden er enkele, veelal regionale, acties geïnitieerd om de brandveiligheid te bevorderen. De regionale brandweer speelt daar een belangrijke rol in.
Klopt het dat verpleeghuis De Waterhof in Den Haag niet voldoet aan de regels van het gebruiksbesluit, en dus eigenlijk gesloten had moeten worden? Wie heeft hier zijn taak verzuimd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Controle op voldoen aan de regels van het gebruiksbesluit is een taak van de gemeente. De Waterhof heeft recentelijk een brandveiligheidsonderzoek ondergaan waarbij geen gebreken zijn geconstateerd.
Voor hoeveel locaties van zorginstellingen geldt dat zij niet voldoen aan het gebruiksbesluit? Bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de brandveiligheid in (zorg)instellingen gegarandeerd worden als er onvoldoende frequente inspecties plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op het oordeel dat – ondanks de daling van het aantal binnenbranden – de situatie onveranderlijk zorgelijk blijft, omdat er nog geen tastbare strategie is geformuleerd om het aantal branden en bijhorende slachtoffers terug te dringen?
Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt van 7 december 2012 (Vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 32 757 nr. 48) en de antwoorden op het VSO van 25 april 2013 (Kamerstuk 32 757, nr. 62) ondersteunt het kabinet de zorginstellingen zoveel mogelijk om de brandveiligheid zo spoedig op orde te krijgen en te houden. In de hiervoor genoemde stukken is aangegeven welke stappen daartoe door het Ministerie van VWS worden gezet. In 2013/14 zijn verdere stappen gezet. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ben ik samen met betrokken brancheorganisatie een actieprogramma gestart om de brandveiligheid in de zorg te verbeteren. Daarnaast laat ik op dit moment door TNO een digitaal dashboard ontwikkelen voor risicogestuurde brandveiligheid waarbij compartimentering, actieve blusmiddelen en bedrijfshulpverlening worden betrokken. Met dit digitale dashboard kan de bestuurder van de instelling alternatieve oplossingen zoals sprinklers en watermist afzetten tegenover zijn bestaande brandveiligheid en in welke mate met de inzet van actieve blusmiddelen de brandveiligheid bij een instelling kan worden verhoogd. Verder heb ik samen met TNO de aanrijtijden van de brandweer naar de locaties in beeld gebracht. Ook is een handreiking ontwikkeld om de mate van zelf(on)redzaamheid van cliëntpopulaties transparant in beeld te brengen. Hierdoor is de instelling beter in staat om, op basis van het risico profiel, de brandveiligheid op orde te brengen en te houden. Voor de V&V sector is een dergelijke profielschets reeds beschikbaar.
Hoe is het mogelijk dat er – ondanks aanwijzingen in 2012 – nog steeds geen tastbare strategie is? Wat gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 8.
Bestaat er een relatie tussen het aantal branden en slachtoffers bij (zorg)instellingen en het aantal personeelsleden van de (zorg)instelling, zowel als het gaat om het totaal aantal personeelsleden (Fte's) als het aantal aanwezige personeelsleden ten tijde van de brand? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen gegevens over. Bij mijn weten is hier nooit specifiek onderzoek naar gedaan.
Vormen de forse bezuinigingen in de intramurale zorg een extra belemmering voor de garantie tot brandveiligheid in (zorg)instellingen? Hebben de zorginstellingen nog voldoende middelen en mogelijkheden om brandveiligheid te garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgorganisaties zijn verplicht te voldoen aan de gestelde wettelijke kaders als het om brandveiligheid gaat. De verantwoordelijke toezichthouders zien vervolgens toe op het naleven van deze wettelijk vereisten. Bij veranderende omstandigheden moet de bestuurder steeds de afweging maken of hij in staat is om brandveilige zorg te leveren. Van zowel de brancheorganisaties, individuele instellingen als de wettelijke toezichthouders heb ik geen signalen ontvangen dat er financiële belemmeringen zijn bij het handhaven van de brandveiligheid.
Bent u het met de heer Zaaijer eens dat de personeelsbezetting in zorginstellingen gelet op de beperkte zelfredzaamheid van bewoners onverantwoord laag is, met name in de avond, nacht en weekenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u hierop inzetten?
Zie antwoord vraag 11.
Het SOMO-onderzoek naar misstanden op bouwprojecten waarvan Rijkswaterstaat de opdrachtgever is |
|
John Kerstens (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het in opdracht van FNV-Bouw door SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen) uitgevoerde onderzoek «overheid en de bouwvakker»1 en het bericht «Rijkswaterstaat schiet flink tekort»2.
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Klopt het dat Rijkswaterstaat als opdrachtgever, maar ook hoofdaannemers als VolkerWessels en Heijmans, geen controles uitvoeren op naleving van wet- en regelgeving en arbeidsvoorwaarden en -bescherming in de keten van onderaannemers? Kunt u aangeven in hoeverre er daadwerkelijk belemmeringen bestaan om dergelijke controles uit te voeren, zoals door Rijkswaterstaat en genoemde bouwondernemingen wordt beweerd?
Rijkswaterstaat verlangt van opdrachtnemers dat zij wettelijke voorschriften en beschikkingen van overheidswege naleven. Zo geldt dit voor vreemdelingenregelgeving (waaronder de Wet Arbeid Vreemdelingen – WAV) en voor regelgeving op het gebied van arbeidsbescherming (waaronder de Arbeidsomstandighedenwet). Afhankelijk van de hierin vervatte wettelijke bepalingen toetst Rijkswaterstaat de naleving daarvan door zijn opdrachtnemers. Op dit punt zijn er geen belemmeringen.
Voor arbeidsvoorwaardelijke afspraken die vervat zijn in algemeen verbindend verklaarde cao’s (dusdoende materiële wetgeving) geldt een nalevingsverplichting. Naleving van arbeidsvoorwaardelijke afspraken is een verantwoordelijkheid van cao-partijen, en – indien van toepassing – het in de betreffende cao aangewezen sectorale handhavingsorgaan. Rijkswaterstaat is bij de totstandkoming van arbeidsvoorwaarden geen (cao-)partij. Afspraken over arbeidsvoorwaarden onttrekken zich aan het zicht van Rijkswaterstaat als opdrachtgever. In het verlengde hiervan heeft Rijkswaterstaat evenmin handhavende of controlerende bevoegdheden, deze berusten bij de Inspectie SZW (Wet Minimumloon) en bij sectorale toezichthoudende organen. Cao-partijen kunnen de Inspectie SZW wel verzoeken om te helpen bij cao-nalevingsonderzoeken.
In hoeverre let Rijkswaterstaat bij aanbestedingen, naast onder meer duurzaamheid, gebruik van duurzame materialen, energieverbruik et cetera, ook op sociale aspecten zoals betaling van het minimumloon of het naleven van de (juiste) collectieve arbeidsovereenkomst (cao)? Klopt het dat in standaardcontracten van Rijkswaterstaat in ieder geval niet specifiek verwezen wordt naar wet- en regelgeving rond het minimumloon en naleving van de (juiste) cao? Zo ja, bent u bereid de standaardcontracten hier op aan te passen?
Rijkswaterstaat verplicht zijn opdrachtnemers in algemene zin om wettelijke voorschriften en beschikkingen van overheidswege na te leven. Dit betreft dus ook – ondanks dat hiernaar niet expliciet wordt verwezen – naleving van de Wet Minimumloon en van algemeen verbindend verklaarde cao’s (zijnde materiële wetgeving en dus een wettelijk voorschrift). Echter, zoals hiervoor in antwoord 2 is aangegeven, is Rijkswaterstaat niet betrokken bij de totstandkoming, en heeft Rijkswaterstaat geen handhavende of controlerende bevoegdheden. Om die reden is een meer specifieke verwijzing in standaardcontracten niet functioneel.
Het is niet nodig om de standaardcontracten hierop aan te passen, omdat het naleven van wettelijke voorschriften en beschikkingen in algemene zin al wordt vereist en in Nederland cao-partijen elkaar op naleving aanspreken. Daarnaast is het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies ingediend bij de Tweede Kamer, dat zal leiden tot aanpassingen in standaardcontracten vanwege de hierin vervatte wettelijke aansprakelijkheid van opdrachtgevers voor loondoorbetaling.
Deelt u de mening dat de overheid, in dit geval Rijkswaterstaat, een voorbeeldfunctie heeft en voorop zou moeten lopen bij het borgen van, of maximaal inzetten op, naleving van toepasselijke regelgeving op het terrein van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden?
Ik vind inderdaad dat de overheid maximaal moet inzetten op naleving van toepasselijke wettelijke voorschriften en beschikkingen, waaronder die op het terrein van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Om deze reden werk ik nauw samen met mijn ambtgenoot de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de totstandkoming van de nieuwe Wet aanpak Schijnconstructies.
Deelt u de mening dat Rijkswaterstaat haar verantwoordelijkheid als (grote) opdrachtgever beter zou moeten nemen door bij aanbestedingen meer aandacht te besteden aan fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen?
Het nemen van verantwoordelijkheid gebeurt al door naleving van toepasselijke regelgeving op te leggen.
De wetgeving die nu in de maak is voor de aanpak van schijnconstructies voegt daar een dimensie aan toe. Hierdoor krijgen opdrachtgevers meer ruimte om effectief toe te zien op betaling van verschuldigd loon.
Tijdens het AO arbeidsomstandigheden op 30 oktober jl. heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het belang van goed opdrachtgeverschap op het gebied van arbeidsomstandigheden benadrukt. Hij verkent daarom de mogelijkheden tot het bevorderen van goed opdrachtgeverschap op dit terrein. Begin 2015 zal hij de Kamer informeren over de uitkomsten van deze verkenning.
Welke maatregelen heeft Rijkswaterstaat genomen om misstanden zoals geconstateerd bij de aanleg van rijkswegen A2 en A4 te voorkomen?
Rijkswaterstaat kan bij ontbrekende bevoegdheden geen preventieve maatregelen treffen als het gaat om arbeidsvoorwaarden. Ingeval er signalen worden ontvangen spreekt Rijkswaterstaat meteen zijn opdrachtnemers aan, zodat deze als cao-partij hun verantwoordelijkheid nemen en passende maatregelen treffen.
Bent u bereid de huidige projecten van Rijkswaterstaat te screenen op naleving van fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden?
Als het gaat over arbeidsomstandigheden is dergelijke screening niet nodig, want Rijkswaterstaat toetst hierop, voortvloeiend uit de Arbeidsomstandighedenwet. Zie mijn antwoord op vraag 2. Aangaande arbeidsvoorwaarden ligt dit veel moeilijker omdat, zoals aangegeven, een hoogste opdrachtgever zoals Rijkswaterstaat geen cao-partij is bij arbeidsvoorwaardelijke afspraken. Ik ben daarentegen van harte bereid om bevoegde instanties te ondersteunen indien zij projecten, waarvan Rijkswaterstaat opdrachtgever is, willen screenen.
Het bericht op de site van de Algemene Rekenkamer "Aandachtspunten bij begroting 2015 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aandachtspunten bij begroting 2015 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport» op de website van de Algemene Rekenkamer?1
Ja, ik ken dit bericht.
Kunt u garanderen dat alles voor 1 januari 2015 in orde is, gezien het gestelde op pagina 13 van het rapport, dat de Algemene Rekenkamer «risico’s signaleert rondom de noodzakelijke gegevensoverdracht, omdat wanneer de benodigde systemen en gegevens niet op tijd aanwezig zijn, dit grote gevolgen heeft voor de circa 120.000 PGB-houders2 die hiermee zullen gaan werken»? Wat is de absolute uiterlijke datum waarop beschikkingen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) binnen moeten zijn, wil de SVB op tijd kunnen uitbetalen?
Ik herken de risico’s die de Algemene Rekenkamer signaleert. Ik heb in overleg met de betrokken partijen (VNG, ZN en SVB) terugvalscenario’s ontwikkeld mochten er op cruciale data zaken nog niet afgerond zijn. Hierdoor wordt de continuïteit van zorg bij budgethouders uit alle betrokken wettelijke domeinen gewaarborgd Deze terugvalscenario’s leiden er toe dat de extra controles op betalingen die het systeem van trekkingsrechten mogelijk maakt, in een later stadium worden toegepast.De controle blijft dan voorlopig zoals in de AWBZ het geval was. Wel is het zo dat het geld niet meer op de eigen rekening van de PGB-houder wordt gestort. In de loop van dit jaar worden de extra controles alsnog uitgevoerd.
Met partijen is afgesproken dat de pgb toekenningbeschikkingen in de periode van 15 december tot 1 januari aangeleverd worden bij de SVB. De uiterlijke datum voor een gemeente ter aanlevering van een elektronisch toekeningsbeschikkings bericht aan SVB was 11 januari.
Voor groepen die later zijn overgeheveld naar de Wlz gelden andere tijdspaden.
Voor budgethouders waarvoor gemeenten en zorgkantoren op 11/1 nog geen toekenningsbeschikking hebben aangeleverd, is een terugvalscenario gedefinieerd dat waarborgt dat declaraties van deze budgethouders toch betaald worden. In het uiterste geval wordt ambtshalve een budget toegekend.
Voor de zorgovereenkomsten is met partijen afgesproken dat men doorgaat met keuren tot het moment nadert van het eerste betaalmoment. De uiterste datum voor goedkeuring verschilt voor overeenkomsten met een maandsalaris en overeenkomsten met een urendeclaratie.
Indien kort voorafgaand aan de eerste declaratie of het eerste betaalmoment er nog geen keuring op de overeenkomst heeft kunnen plaatsvinden, treedt ook daarvoor een terugvalscenario in werking. De zorgovereenkomst wordt ambtshalve goedgekeurd zodat er betaling kan plaatsvinden.
Zijn de budgethouders op basis van de Jeugdwet al bekend bij gemeenten? Zijn deze budgethouders bij de SVB ingevoerd, en zijn alle overeenkomsten gecontroleerd en ingevoerd bij de SVB?
Door data-overdracht zijn de gegevens van budgethouders die onder de Jeugdwet vallen overgedragen naar gemeenten en SVB. Er worden herhaaldelijk nieuwe uitleveringen gedaan, in lijn met de besluitvorming over over Wlz-indiceerbaren.
De betreffende budgethouders is verzocht om hun zorgovereenkomsten naar de SVB te sturen. Deze worden momenteel verwerkt en gecontroleerd. Dit proces is nog niet afgerond.
Voor die situaties waar de zorgovereenkomsten niet tijdig door de SVB, gemeente of zorgkantoor ingevoerd en gecontroleerd zijn, is voorzien in een terugvalscenario. Niet goedgekeurde overeenkomsten zullen ambtshalve door de SVB goedgekeurd worden. In geval van niet ingevoerde overeenkomsten zullen declaraties tijdelijk buiten het SVB systeem om betaald worden (direct via het financiële systeem).
Zijn alle zorgbeschrijvingen (extramurale aanspraken op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz)) op tijd goedgekeurd door zorgkantoren?
De zorgkantoren zijn momenteel bezig met de inhoudelijke toetsing van zorgbeschrijvingen. Voor de groep van Wlz-indiceerbaren is afgesproken dat de zorgbeschrijvingen uiterlijk in het eerste kwartaal van 2015 worden goedgekeurd. De zorgkantoren geven aan dat de zorgbeschrijvingen die eerder opgevraagd zijn voor de eerste betaaldatum gekeurd zullen zijn.
Wanneer de zorgovereenkomsten van Wlz-budgethouders niet op tijd zijn goedgekeurd, wordt voor de betreffende budgethouders overgegaan tot een ambtshalve goedkeuring, zodat declaraties toch op tijd betaald kunnen worden.
Kunt u aangeven hoe de concrete situatie bij de SVB momenteel is? Lopen de voorbereidingen op schema, en waar ziet u verbeterpunten?
De SVB rapporteert wekelijks aan mij over de aantallen overeenkomsten die binnen komen en hoeveel er verwerkt zijn. Er worden grote hoeveelheden werk verzet bij de SVB. En er ligt er een strakke planning tot aan het eerste moment dat er zorgverleners uitbetaald gaan worden. Zoals eerder vermeld zijn er terugvalscenario’s als de werkzaamheden niet tijdig afgerond zijn, zodat uitbetaling toch kan plaatsvinden.
De SVB ontvangt ook de elektronische toekenningsberichten van zorgkantoren en gemeenten waarin staat wat de hoogte van het budget is van een budgethouder voor 2015. Gemeenten zijn gevraagd deze snel aan te leveren aan SVB. Als gemeenten niet op tijd dit bericht aanleveren aan de SVB treedt er een terugvalscenario in werking, zoals genoemd in antwoord op vraag 2.
Wat gebeurt er als houders van een persoonsgebonden budget (pgb) met contractanten die bij budgethouders werken door de gang van zaken niet tijdig krijgen uitbetaald en in de financiële problemen komen? Welke noodoplossingen heeft u klaar liggen voor welke problemen? Wanneer treden die in werking? Wordt er bijvoorbeeld een voorschot uitgekeerd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hebben gemeenten alle persoonsgegevens en financiële informatie binnen om deze beschikkingen af te kunnen geven? Welke oplossing is er voor budgethouders huishoudelijke verzorging als gemeenten niet op tijd alle gegevens doorgeven aan de SVB, en budgethouders over het hoofd ziet? Wat gebeurt er wanneer budgethouders niet op tijd overeenkomsten ter goedkeuring voorleggen aan de SVB? Welk noodscenario treedt er dan in werking?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ver zijn gemeenten met het afgeven van beschikkingen voor bestaande budgethouders of voor nieuwe budgethouders?
Gemeenten zijn niet verplicht nieuwe beschikkingen af te geven voor bestaande budgethouders. Dit volgt uit het overgangsrecht. Het ligt wel voor de hand dat de budgethouder geïnformeerd wordt door de gemeente. Ik heb geen specifieke informatie over de voortgang die gemeenten hierbij gerealiseerd hebben. Er is wel vertraging opgetreden bij het verzenden van de toekenningsberichten naar de SVB. Zoals in het antwoord op vraag 2 is vermeld, is hiervoor een terugvalscenario afgesproken, waardoor continuïteit van zorg is gewaarborgd. Aan nieuwe budgethouders wordt altijd een beschikking afgegeven.
Bent u ervan op de hoogte dat er gemeenten zijn die aan de SVB doorgeven wat budgethouders wel en niet vanuit het gemeentelijk PGB mogen vergoeden, zoals een vast maandloon, reiskostenvergoedingen, feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering plotseling stopzetten, bijvoorbeeld vanwege overlijden van de budgethouder om de overeenkomst netjes af te ronden? Heeft dit consequenties voor het antwoord op de vraag of een PGB en zorg in natura een gelijkwaardig alternatief zijn? Leidt dit tot onmogelijkheid om regie te voeren over het eigen leven, tot onvoldoende passende zorg en vervolgens tot een hogere instroom in de Wlz?
In de Wmo 2015 (art. 2.3.5) is de verplichting opgenomen dat de maatwerkvoorziening (waar het pgb een leveringsvorm voor is) een passende bijdrage dient te leveren aan het realiseren van een situatie waarin cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Binnen dit kader kunnen gemeenten bepaalde beleidskeuzes maken met betrekking tot wat onder het pgb of de maatwerkvoorziening gaat vallen gelet op wat iemand nodig heeft. Het college moet waarborgen dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot het pgb of de maatwerkvoorziening behoren, doeltreffend zijn. Een passende maatwerkvoorziening kan op verzoek worden omgezet naar een pgb waarbij het pgb een gelijkwaardig alternatief moet zijn.
In 2015 geldt overigens voor veel mensen overgangsrecht waarbij budgethouders onder de Wmo en Jeugdwet, de rechten en plichten die gelden op grond van de het indicatiebesluit onder de AWBZ gedurende dit indicatiebesluit of uiterlijk tot 1 januari 2016 behouden.
De berichten ‘pensioenpot van gemeenten maar voor de helft gevuld’ ‘pensioenpot gemeenten komt half miljard tekort: tikkende tijdbom onder toekomstige begrotingen’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichten dat gemeenten, provincies en waterschappen veel te weinig geld opzij zetten voor het pensioen van hun politieke ambtsdragers en dat waar een voorziening van ongeveer 1 miljard euro nodig is, in werkelijkheid slechts zo’n 500 miljoen euro gereserveerd blijkt te zijn?1
Ja.
Waarom is het rapport van Deloitte, dat dateert van 18 april 2013, pas zeer onlangs naar de Tweede Kamer gezonden? Waarom moest hier een WOB-verzoek van het pensioenvakblad Pensioen Pro aan te pas komen?
De uitkomsten van het onderzoek zijn deel van het overleg over het bepalen van een kabinetsstandpunt over fondsfinanciering. Daarin is ook de vraag aan de orde hoe decentrale overheden in staat worden gesteld ervoor zorg te dragen dat er op het moment van een eventuele waardeoverdracht toereikende voorzieningen beschikbaar zijn. De besluitvorming binnen het kabinet is echter nog gaande. Om deze reden was er voorafgaand aan het WOB-verzoek geen aanleiding de resultaten van het onderzoek kenbaar te maken.
Klopt de inhoud van de berichten? Deelt u de conclusies van het in de berichten genoemde onderzoek van Deloitte Pension Advisory?
Het onderzoek bevestigt het beeld dat de huidige gedecentraliseerde uitvoering mede vanwege de complexiteit van pensioenen risicovol en inefficiënt is. Het rapport van Deloitte constateert dat de decentrale overheden voorzieningen beschikbaar hebben voor reeds opgebouwde pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers. Echter, op basis van het rapport kan worden geconcludeerd dat niet alle aanspraken door voorzieningen op de begroting en reserveringen worden gedekt. Provincies en gemeenten zijn daartoe ook niet verplicht, met uitzondering van reserveringen voor waardeoverdrachten. Eén van de redenen hiervoor is dat een gemeente ervoor kan kiezen om de uitbetaling van pensioenuitkeringen van politieke ambtsdragers niet in een voorziening op te nemen, maar de jaarlijkse kosten hiervan wel op te nemen in de meerjarenraming. De huidige praktijk heeft als belangrijk nadeel dat dit ertoe kan leiden dat er in een gemeenteraad een debat plaatsvindt over een eventuele aanpassing van een verplichte voorziening/reservering bij rentewijzigingen of instroom van nieuwe bestuurders, terwijl de gehele materiële kant van de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers wettelijk verankerd is in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Is het waar dat gemeenten, provincies en waterschappen aanvullend pensioen van onder andere wethouders en gedeputeerden nu vaak rechtstreeks uit hun begroting betalen? Wat betekent dit voor die begrotingen? Hoeveel komt deze praktijk voor? Acht u deze aanvaardbaar? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is dit inderdaad een direct gevolg van de huidige systematiek waarin de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers begrotingsgefinancierd zijn en niet zoals te doen gebruikelijk op basis van kapitaaldekking. In het advies van de commissie-Dijkstal werd al geconstateerd dat voor met name de provincies, gemeenten en waterschappen de huidige Appa-wet financiële risico’s heeft bij waardeoverdrachten van pensioenaanspraken. Sinds 1 januari 1998 heeft een politieke ambtsdrager het wettelijk recht zijn opgebouwde Appa-pensioenaanspraken na het verwerven van een nieuwe werkkring door het bestuursorgaan over te laten dragen naar zijn nieuwe pensioenuitvoerder. Als de ambtsdrager ook zijn eerdere pensioenaanspraken opgebouwd voorafgaand aan zijn politieke functie door het bestuursorgaan heeft laten overnemen, kan een dergelijke waardeoverdracht na het aftreden een behoorlijk kapitaal omvatten. De omvang van de benodigde reserveringen voor waardeoverdrachten kunnen daardoor per bestuursorgaan aanmerkelijk verschillen. De benodigde omvang van de reservering is immers afhankelijk van de opgebouwde pensioenaanspraken van Appa-gerechtigden en de waardeovernames die voor betrokken ambtsdragers bij aantreden in de begroting van het bestuursorgaan zijn gestort. In een fonds moet per definitie (voldoende) kapitaal gereserveerd zijn voor overdracht van pensioenaanspraken. Ook dit aspect was voor de commissie-Dijkstal een belangrijk argument in het advies waarom aansluiting van de Appa-populatie bij een bestaand pensioenfonds opportuun is.
Kan een overzicht gegeven worden, per provincie, gemeente en waterschap, op welke wijze de pensioenvoorziening van politieke ambtsdragers is geregeld en hoe deze wordt gedekt?
Het onderzoek is uitgevoerd met als doel om een algemeen beeld te krijgen van de aard en de omvang van pensioenaanspraken bij de decentrale bestuursorganen. In het onderzoek is op geaggregeerd niveau (per bestuurslaag) gerapporteerd over de aanwezige voorzieningen en reserveringen. Belangrijke randvoorwaarde was ook dat de geaggregeerde gegevens voldoende massa zouden hebben om de anonimiteit van de individuele bestuurder te waarborgen. Het onderzoek had niet ten doel een overzicht van de financiële dekking van de opgebouwde aanspraken per afzonderlijk bestuurorgaan weer te geven.
Is de pensioenproblematiek bij provincies, gemeenten en waterschappen beperkt tot de pensioenen van politieke ambtsdragers?
Ja. Alleen de pensioen van gedeputeerden,wethouders en de dagelijks bestuursleden van de waterschappen zijn ondergebracht in de Appa. De pensioenen van commissarissen van de Koning, de burgemeesters en voorzitters van de waterschappen en de ambtenaren zijn ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds ABP.
Het onderzoek van Deloitte toont aan dat premie inkomsten niet noodzakelijk worden gebruikt voor de pensioenen van politieke ambtsdragers; de commissie Dijkstal wees al in 2006 op de risico’s die hieraan kleven; wat hebben lagere overheden gedaan om die risico’s in te dammen en waarom is dit kennelijk in onvoldoende mate gebeurd?2
Er is geen sprake van premie-inkomsten. Op de bezoldiging van politieke ambtsdragers wordt een percentage ingehouden dat in hoogte gelijk is aan de werknemerspremie van een overheidswerknemer in de sector Rijk. Deze inhouding is bedoeld om een politieke ambtsdrager in dezelfde mate als een overheidswerknemer te laten bijdragen aan zijn pensioenopbouw. Omdat zijn uiteindelijke pensioenuitkering uit de begroting van het bestuurorgaan wordt gefinancierd, is er geen werkgeverspremie. Het staat het bestuursorgaan vrij de inhouding te benutten voor het opbouwen van een reserve voor de uiteindelijke pensioenuitkering. Om de risico’s in te dammen hebben bestuursorganen reserveringen en voorzieningen getroffen.
Waarom is er nog geen kabinetsreactie op het rapport van de commissie Dijkstal uit 2006?
Het vraagstuk van fondsfinanciering van de Appa kent twee stappen, te weten de rechtspositionele gelijktrekking van de pensioenaanspraken en de financiering van de eventuele waardeoverdracht van opgebouwde aanspraken. Zoals bekend volgt de Appa indien mogelijk de pensioenaanspraken van de overheidswerknemers die zijn aangesloten bij het ABP. In de afgelopen jaren is de Appa-regeling ook steeds meer naar het ABP-reglement gemodelleerd. Met de aanpassing van de pensioenen van overheidswerknemers aan het nieuwe Witteveenkader is pas onlangs de opgave bekend geworden op welke wijze de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers kunnen worden genormaliseerd aan de aanspraken van overheidswerknemers. Aan de hand van deze aanspraken ga ik het wetsvoorstel opstellen tot gelijktrekking. Deze stap wil ik nu eerst zetten en daarna zal ik in het Kabinet een voorstel voor de waardeoverdracht bespreken. Uiteraard zal ik de Kamer daarover zo spoedig mogelijk informeren, een en ander met in achtneming van het besluit van de commissie BZK in de procedurevergadering van 13 november jl.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onlogisch is dat afgedragen pensioenpremies van politieke ambtsdragers niet gebruikt hoeven te worden voor pensioenen van politici, en niet prudent belegd hoeven te worden in een professioneel pensioenfonds? Welke pensioenrisico’s lopen politieke ambtsdragers hierdoor?
Zoals in de beantwoording van vraag 7 is vermeld, is er geen sprake van afgedragen pensioenpremies voor politieke ambtsdragers. Het salaris van politieke ambtsdragers wordt verlaagd met een inhouding. Deze besparing op de loonkosten kan worden ingezet voor een voorziening of reservering voor de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers. De pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers zijn wettelijk verankerd in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Het bestuursorgaan is verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan. Voor zover mij bekend is in geen enkel individueel geval sprake van een tekortkoming door een bestuursorgaan bij het uitbetalen van een pensioenaanspraak. Dit neemt echter niet weg dat het huidige systeem van begrotingsfinanciering belangrijke risico’s voor het bestuursorgaan in zich draagt, reden voor de commissie-Dijkstal om te adviseren voor fondsfinanciering.
Wat gaat u doen om onderbrenging van pensioenen van politieke ambtsdragers bij een professioneel pensioenfonds op korte termijn tot stand te brengen?
Het overleg binnen het kabinet is nog gaande. Het is mijn inzet om uw Kamer op korte termijn over de uitkomsten hiervan te informeren.
Het bericht ‘Pestcultuur onder ambtenaren komt door gouden kooi’ |
|
Manon Fokke (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pestcultuur onder ambtenaren komt door gouden kooi»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Herkent u het beeld dat in het artikel geschetst wordt dat pesten onder ambtenaren veelvuldig voorkomt? Herkent u ook de genoemde oorzaken, namelijk politieke omgeving, crisis en geringe mobiliteit?
Pesten is een verschijnsel dat helaas voorkomt in zowel de publieke als private sector. Er is mij geen Nederlands onderzoek bekend dat specifiek gericht is op de oorzaken van pesten onder ambtenaren. Meerdere factoren zijn van invloed op het ontstaan van pesten. Uit TNO- onderzoek blijkt dat het in de werksituatie gaat om factoren als; de organisatie van werkprocessen, de stijl van leidinggeven, de organisatiecultuur, de communicatie, de taakverdelingen en structurering van werkprocessen en werkdruk.
Hoe hoog ligt het percentage ambtenaren dat gepest wordt (volgens het onderzoek van CNV en Universiteit Twente)?
In het artikel in Binnenlands Bestuur wordt bericht dat 17% van alle werknemers in Nederland op het werk structureel gepest wordt, maar het genoemde onderzoek van CNV en de Universiteit van Twente geeft geen cijfers specifiek over ambtenaren.
Het onderzoeksinstituut TNO en het CBS voeren sinds 2005 de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) uit, met een representatieve respons van ruim 22.000 tot 24.000 werknemers per jaar. Uit de NEA van 2013 blijkt dat in de overheidssector 5,7% van de werknemers gepest wordt en in de niet-overheidssector 7,5%.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de geciteerde onderzoeker dat baanzekerheid een negatieve invloed op de sfeer heeft? Deelt u de mening dat ambtenaren spreekwoordelijk zijn opgesloten in een gouden kooi (goed betaald, werkzekerheid en uitgesteld loon in vorm pensioen) en dat dit een relatie heeft tot pestgedrag onder ambtenaren?
Uit internationaal onderzoek blijkt dat hoe groter de zekerheid op een baan is, hoe kleiner het risico op ongewenst gedrag. Zoals ik aangaf bij vraag twee, zijn meerdere factoren van invloed op het ontstaan van pesten.
Ik zie het bespreekbaar maken van pesten en het met elkaar vast stellen van gedragsregels als belangrijkste insteek voor individuele overheidsorganisaties om pestgedrag op de werkvloer aan te pakken.
Hoe is het gesteld met de mobiliteit onder ambtenaren, mede in vergelijking tot werknemers in de private sector? Welke maatregelen neemt u om mobiliteit onder ambtenaren te bevorderen?
De interne mobiliteit (functieverandering bij dezelfde werkgever) bij de overheid is relatief hoog in vergelijking met de private sector. Dit is grotendeels te verklaren door de grootte van overheidsorganisaties, waardoor meer interne loopbaanmogelijkheden bestaan. De externe mobiliteit (overstap naar een andere werkgever) is relatief laag.
De primaire verantwoordelijkheid voor personeelsbeleid van ambtenaren ligt bij de individuele werkgevers binnen de overheid. Ik vraag als verantwoordelijk Minister voor het openbaar bestuur wel aandacht voor kwaliteit van personeel en goed werkgeverschap. Onderdeel daarvan is dat de juiste mensen op de juiste plek zitten. Op dit moment is de personeelsmobiliteit binnen het openbaar bestuur nog niet optimaal. Bij zo’n 10% van de werknemers sluit de werksituatie onvoldoende aan bij hun wensen, terwijl zij geen andere baan zoeken. Daarom worden vanuit het Ministerie van BZK richting het openbaar bestuur de volgende activiteiten ondernomen:
Binnen de sector Rijk zijn belemmeringen voor mobiliteit weggenomen doordat de overstap tussen ministeries administratief eenvoudiger is gemaakt en de arbeidsvoorwaarden van de ministeries zoveel mogelijk zijn geharmoniseerd. Daarnaast is door invoer van het Functiegebouw Rijk beter inzichtelijk welke functies vergelijkbaar zijn en wat logische loopbaanstappen zijn. Per ministerie worden allerlei aanvullende initiatieven genomen om de mobiliteit van medewerkers te bevorderen.
Deelt u de mening dat de pestcultuur «top-down» moet worden teruggedrongen, met daarin ook een belangrijke rol voor u? Zo ja, welke maatregelen neemt u om pestgedrag tegen te gaan?
Het is primair aan de werkgevers om zorg te dragen voor de veiligheid en gezondheid van werknemers. Dit geldt ook voor de werkgevers in de publieke sector. In de Arbowet is bepaald dat de werkgever, binnen het algemeen arbeidsomstandighedenbeleid, beleid dient te voeren dat gericht is op het voorkomen, en als dat niet mogelijk is beperking van de psychosociale arbeidsbelasting (waaronder pesten). Als er sprake is van pesten dan is het van belang dat dit besproken wordt in de desbetreffende organisatie. Het is aan werkgevers en werknemers om die maatregelen te kiezen die in hun organisatie effectief zijn. Een top down aanpak ligt hierbij niet in de rede.
Het programma Duurzame Inzetbaarheid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zet in op het agenderen van psychosociale arbeidsbelasting bij werkgevers en werknemers en op het stimuleren dat door hen tijdig maatregelen genomen worden. Gelet op de ernst van de problematiek zijn de activiteiten van het programma gericht op pesten een jaar vervroegd (naar 2015).
Hoe kijkt u aan tegen de in het artikel gedane suggestie dat pesters ook financieel gestraft zouden moeten worden, «bijvoorbeeld door een periodiek over te slaan»? Bestaan er gedragsregels – inclusief consequenties van gedrag – en is dit een effectief instrument? Welke maatregelen treft u die direct of indirect effect hebben op de (pest)cultuur onder ambtenaren?
Ambtenaren zijn wettelijk verplicht zich als een goed ambtenaar te gedragen. Doen zij dat niet, dan kunnen zij disciplinair worden gestraft. In de rechtspositieregelingen van de verschillende overheidssectoren (zoals gemeenten, provincies, politie, defensie en Rijk) zijn de disciplinaire straffen opgesomd die aan de ambtenaar kunnen worden opgelegd. De disciplinaire straffen variëren van een schriftelijke berisping tot strafontslag. Ook financiële maatregelen zijn mogelijk. Zo kent het Algemeen Rijksambtenarenreglement de mogelijkheid van een gehele of gedeeltelijke inhouding van salaris tot maximaal een half maandsalaris, de mogelijkheid om het salaris gedurende maximaal twee jaar vast te stellen op een bedrag dat maximaal twee jaarlijkse periodieken lager ligt, het niet toekennen van periodieke salarisverhogingen gedurende maximaal vier jaar en uitsluiting van indeling in een hogere salarisschaal voor een periode van maximaal vier jaar. Afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van de gedragingen van de betreffende ambtenaar en de mate van toerekenbaarheid, kan de individuele overheidswerkgever dus een passende disciplinaire straf opleggen. Deze straf kan al dan niet financieel van aard zijn. Er kan ook een combinatie van straffen worden opgelegd en straffen kunnen voorwaardelijk en onvoorwaardelijk worden opgelegd.
Elke overheidsorganisatie kan zijn eigen specifieke gedragsregels en procedures hebben rondom het functioneren van ambtenaren, naast de regels en procedures die in de betreffende overheidssector gelden. Elke overheidsorganisatie heeft hier ook zijn eigen verantwoordelijkheid in en elke situatie betreffende pesten is anders. Daarom leg ik overheidsorganisaties niet van bovenaf op hoe om te gaan met het (financieel) straffen van pestende ambtenaren, gedragsregels of de pestcultuur.
Wel stimuleer ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid integriteitsbeleid in overheidsorganisaties. De focus op integriteitsbeleid zal in de toekomst onder andere gericht zijn op het verder verankeren van integriteit in de organisatiecultuur en de dagelijkse werkzaamheden. Het versterken van een transparante en veilige cultuur in overheidsorganisaties zal ook bijdragen aan de aanpak van pesten. Een effectieve aanpak van pesten is namelijk niet alleen een kwestie van het aanpakken van de individuele dader, maar van een cultuur in organisaties waar pestgedrag mogelijk is.
Het verwijt van de burgemeester van Maastricht dat er onvoldoende steun uit Den Haag komt in de strijd tegen criminaliteit |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoes onder vuur om criminaliteit»?1
Ja.
Erkent u de link tussen het drugsbeleid en de toename in misdrijven als inbraak, geweld en straatroof?
Een causale relatie tussen het aantal high impact crimes en de invoering dan wel handhaving van het ingezetenencriterium kan niet worden aangetoond. Wel is het aantal high impact crimes afgenomen ten opzichte van voorgaande jaren, zowel in Maastricht als ook landelijk.
Hoe verklaart u dat Maastricht een koppositie heeft overgenomen als het gaat om high impact crimes sinds de coffeeshops gesloten zijn voor buitenlanders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid naar de oproep van de burgemeester van Maastricht voor «reguleren, reguleren, reguleren» te luisteren? Zo nee, waarom niet en wat doet u anders om te helpen?2
Ik beschouw het lokaal bestuur als een zeer belangrijke partner in de gezamenlijke aanpak van criminaliteit en overlast. Over het coffeeshopbeleid en de veranderingen daarin, die onder het vorige kabinet zijn ingezet, heb ik vanaf het begin intensief contact met alle betrokken burgemeesters. Ik onderhoud regelmatig contact met burgemeesters van coffeeshopgemeenten en van gemeenten die drugsoverlast en drugscriminaliteit ervaren, juist omdat ik de ernst van de problematiek volledig onderschrijf. Zo heb ik mij, tijdens mijn werkbezoek aan Maastricht, begin januari 2015, door de burgemeester laten informeren over de lokale situatie voor wat betreft de aanpak van overlast als gevolg van het coffeeshopbeleid in Maastricht en de intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Limburg. Ik heb alle vertrouwen in de aanpak van het lokaal bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie.
In het huidige beleid wordt nadrukkelijk de ruimte gegeven aan betrokken gemeenten om de handhaving van het ingezetenencriterium zo nodig gefaseerd in te voeren waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid. Voor wat betreft de regulering van hennepteelt heeft er in 2013, op verzoek van de Tweede Kamer, een uitgebreide inventarisatie plaatsgevonden van gemeentelijke plannen met betrekking tot gereguleerde hennepteelt. In vervolg daarop heb ik alle burgemeesters die een plan hebben ingestuurd, persoonlijk gesproken. Het resultaat daarvan, inclusief een reactie op aangedragen argumenten, is neergeslagen in mijn brief aan uw Kamer van 18 december 2013 (Kamerstuk 24 077, nr. 314).
Daarnaast zijn de argumenten die door gemeenten zijn aangevoerd ter onderbouwing van hun plannen uitgebreid behandeld en becommentarieerd in het, in mijn opdracht, door een onafhankelijke externe partij, uitgevoerde onderzoek «Internationaal recht en cannabis, Een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt», van Prof. Dr. P.H.P.H.M.C van Kempen en Mr. M.I. Fedorova van de Radboud Universiteit Nijmegen, dat ik op 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 24 077, nr. 316).
Een belangrijk argument tegen (experimenteren met de) regulering van hennepteelt betreft het gegeven dat een groot deel van deze teelt bestemd is voor de export. Onlangs is in een onderzoek van het WODC gevalideerd dat inderdaad een groot gedeelte van de in Nederland geteelde cannabis naar het buitenland wordt geëxporteerd. Dit onderzoek heb ik u op 16 december 2014 doen toekomen (Kamerstuk 24 077, nr. 339).
Alles overziende stel ik vast dat ik met enkele burgemeesters van inzicht verschil over wat de meest effectieve en daarmee gewenste aanpak kan en moet zijn. Het antwoord op de problematiek moet mijns inziens niet gevonden worden in regulering van de teelt, maar in een krachtige en gezamenlijke aanpak van criminaliteit en overlast (zie ook antwoord onder vraag 6).
Hoe verklaart u het verwijt van de burgemeester van Maastricht dat er onvoldoende steun uit Den Haag komt?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u bijdragen aan het oplossen van de problemen met drugscriminaliteit in Maastricht en andere plaatsen?
De huidige aanpak zet in op het geïntegreerd tegengaan van hennepteelt en andere vormen van ondermijnende criminaliteit. Door de samenwerking tussen onder meer gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en Belastingdienst, daarin ondersteund door de Regionale Informatie- en ExpertiseCentra (RIECs), zijn de verschillende diensten steeds beter in staat informatie te delen, gezamenlijk keuzes te maken en als één overheid te interveniëren. In dit verband wijs ik u op de Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2013 en het jaarverslag RIEC/LIEC 2013, die op 16 juli 2014 naar uw Kamer zijn gezonden (Kamerstuk 29 911, nr. 92). Hieruit blijkt onder meer dat het aantal projectmatige onderzoeken naar grootschalige hennepteelt en de hoeveelheid aangepakte criminele samenwerkingsverbanden het afgelopen jaar wederom zijn gestegen en dat ook binnen de RIECs elk jaar meer casussen op een geïntegreerde wijze zijn behandeld. Het is met voortzetting en intensivering van deze werkwijze dat het kabinet de georganiseerde (drugs)criminaliteit terug wil dringen en beheersen. Ook het wetsvoorstel Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt, dat onlangs door de Eerste Kamer werd aangenomen en 1 maart 2015 in werking treedt, vormt een belangrijke bijdrage in de strijd tegen de illegale hennepteelt.
Voor Zuid-Nederland geldt bovendien dat het bevoegd gezag aldaar aanleiding heeft gezien de aanpak van ondermijnende criminaliteit verder te intensiveren. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd per brief van 4 september 2014 (Kamerstuk 29 911, nr. 93) en laatstelijk tijdens het Algemeen Overleg Georganiseerde Criminaliteit op 30 oktober 2014. Binnen de bestaande capaciteit wordt 125 fte politiecapaciteit ingezet voor de bestrijding van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit, waaronder hennepgerelateerde criminaliteit. Alle 125 aangewezen politiemedewerkers in de drie Zuidelijke provincies zijn sinds november 2014 operationeel. Deze 125 politiemedewerkers werken in speciale ondermijningsteams en draaien zaken op de afgesproken thema’s synthetische drugs en hennepteelt. Het toezicht en de sturing op deze teams is zodanig dat men direct kan reageren als de situatie daarom vraagt: korte klappen en korte onderzoeken met bijzondere aandacht voor het afpakken van crimineel vermogen.
Waarom geeft u geen gehoor aan burgemeesters die alternatieve oplossingen zoeken voor de problemen met drugscriminaliteit?
Zie antwoord vraag 4.
Het voornemen van de gemeente Rotterdam om parkeergeld te heffen op de verschillende Park+Rides. |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u ook verbaasd dat gemeente Rotterdam betaald parkeren wil invoeren op de Park+Rides (P+R's)?1
De gemeente Rotterdam wil op drie P+R’s (Slinge, Alexander, Kralingse Zoom) betaald parkeren invoeren. Het gaat om locaties waarvan de gemiddelde bezettingsgraad tegen de maximale capaciteit zit of hierover heen gaat.
In stedelijke regio’s zoals Amsterdam, Den Haag, en Utrecht is het reeds gebruikelijk dat op de grotere P+R locaties een bijdrage voor P+R’s wordt gevraagd. Het strekt daarom niet tot de verbazing dat ook de gemeente Rotterdam voor deze grotere P+R locaties overgaat op invoering van betaald parkeren. Ook bij P+R locaties die in beheer zijn van private partijen (zoals Q-Park) worden parkeertarieven geheven.
In hoeverre past deze maatregel binnen het ingezette beleid om binnensteden beter bereikbaar te maken middels P+R terreinen?
Goed werkende P+R’s hebben belangrijke maatschappelijke voordelen, het belang van P+R’s wordt dan ook door het Rijk erkend. P+R’s leveren een bijdrage aan de kwaliteit van deur tot deur verbindingen, een betrouwbare reistijd en daarmee aan de bereikbaarheid van locaties. Ook dragen P+R’s bij aan de leefbaarheid van stedelijke gebieden.
De kosten van aanleg, exploitatie, beheer en onderhoud zijn echter niet gering en daardoor zijn P+R’s zelden kostendekkend. Vanuit het oogpunt van kostenbeheersing kan ervoor gekozen worden om opbrengsten uit parkeertarieven te hanteren. De tarieven op een P+R vormen dan ook een belangrijk element in het vinden van de balans tussen een hoge bezettingsgraad en het sluitend krijgen van een business case.
Vind u het terecht dat één gemeente parkeergeld gaat heffen op een P+R terwijl P+R’s een regionale functie hebben?
De drie P+R terreinen waarover de gemeente Rotterdam voornemens is betaald parkeren in te voeren liggen op het grondgebied van de gemeente. De gemeente Rotterdam is derhalve volledig bevoegd om naar eigen inzicht en goedkeuring parkeertarieven in te voeren voor het gebruik van parkeervoorzieningen op haar grondgebied.
Vind u het terecht dat één gemeente parkeergeld gaat heffen op een P+R terwijl P+R’s mede vanuit het programma «Beter Benutten» van het Rijk zijn gefinancierd? Zou het niet logisch zijn als het Rijk hierin ook inspraak heeft?
Voor de drie desbetreffende P+R’s heeft er geen directe financiering vanuit het Programma Beter Benutten plaatsgevonden. Wel is er in andere Beter Benutten regio’s sprake van cofinanciering voor capaciteitsuitbreiding of verhoging van voorzieningenniveau op P+R locaties. Vanuit het Programma Beter Benutten is voorafgaand aan de financiering primair bekeken of de maatregel bij zou dragen aan het verbeteren van de regionale bereikbaarheid. Daarnaast wordt meegewogen of de maatregel op lange termijn kan blijven voortbestaan. Voor de continuïteit van een maatregel is het van belang dat de business case zo sluitend mogelijk is. Het gebruikmaken van parkeertarieven kan hier onderdeel van uitmaken.
Vind u het terecht dat één gemeente parkeergeld gaat heffen op een P+R terwijl P+R’s mede vanuit gelden van de Stadsregio zijn gefinancierd? Zou het niet logisch zijn dat Rotterdam rekening houdt met wensen van buurgemeenten die ook, mede via de Stadsregio, de portemonnee hebben getrokken voor de P+R’s?
Een gemeente doet er vanzelfsprekend verstandig aan in haar besluitvorming rekening te houden met de verschillende stakeholders, belangen en visies op het gebied van P+R’s.
Het klopt dat P+R’s in Rotterdam mede door de stadsregio gefinancierd worden. Besluitvorming daarover vindt binnen de stadsregio plaats door het dagelijks bestuur, daarbij geadviseerd door het portefeuillehoudersoverleg (PHO) verkeer en vervoer waarvan de Rotterdamse wethouder Langenberg de voorzitter is. De buurgemeenten hebben de mogelijkheid om via het PHO, het algemeen en dagelijks bestuur van de stadsregio de mogelijkheid om desgewenst hun belangen kenbaar te maken en het besluitvormingsproces te beïnvloeden.
Bent u bereid om u in te zetten om de P+R’s van gemeente Rotterdam gratis te houden? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de voorgenomen acties in de richting van de gemeente Rotterdam? Zo nee, waarom niet?
Gezien de beperkte hoogte van de in te voeren parkeerheffing (€ 2/dag) in vergelijking met de parkeertarieven in het stadscentrum, en gegeven de autonomie van gemeentelijke instanties om op haar grondgebied parkeergeld te heffen is er geen aanleiding of grondslag om direct of indirect te interveniëren in de besluitvorming van het gemeentebestuur.
Hoe gaat u voorkomen dat gemeenten die mede vanuit het programma «Beter Benutten» van het Rijk geld krijgen om bijvoorbeeld P+R’s aan te leggen, deze later als melkkoe gebruiken door er parkeergeld te heffen?
Aan de financiering vanuit Beter Benutten worden een aantal eisen gesteld. Zo geldt in algemene zin dat maximaal de helft van het maatregelenpakket door het Rijk wordt gefinancierd en de andere helft door regionale partners (regionale overheden, bedrijfsleven).
Indien een plan van aanpak de aanleg van een P+R betreft is een niet onbelangrijke eis dat aannemelijk moet zijn gemaakt welke doelgroepen hoe vaak gebruik gaan maken van de beoogde P+R. Dit om te voorkomen dat een nieuwe P+R een lage bezettingsgraad krijgt of als regulier parkeerterrein wordt gebruikt.
Verkeersdrukte, betaald parkeren bij de eindbestemming, de locatie van de P+R in het netwerk, de vindbaarheid van een P+R en de kwaliteit van het OV zijn factoren die het gebruik van een P+R beïnvloeden. Als een P+R voor de gebruiker volledig gratis is, is het lastig om een dekkende exploitatie rond te krijgen. Indien de tarieven op de P+R te hoog zijn en niet meer substantieel lager dan de parkeertarieven op de eindbestemming zal dat echter leiden tot lage bezettingsgraden. Om de juiste balans hierin te vinden wordt bij de uitwerking van de maatregelen binnen Beter Benutten zoveel mogelijk kennis en expertise tussen Rijk en regio’s gedeeld.
Een lek in DigiD |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het item over beveiligingsproblemen bij Digid in de Uitzending van Opgelicht?1
Ja
Is het waar dat er een lek in de beveiliging van Digid bij meerdere gemeenten en instanties is of was? Zo nee, hoeveel en welke gemeenten en andere organisaties waren gevoelig voor dit lek?
Nee, er was geen lek in de beveiliging van DigiD. In september van dit jaar is bij Logius door een softwareleverancier melding gemaakt van een kwetsbaarheid in een specifieke versie van hun ContentManagementSysteem (CMS). Na onderzoek van Logius bleek bij 12 gemeenten de koppeling van het betreffende CMS met DigiD zodanig te zijn opgebouwd dat er een potentieel risico bestond dat DigiD misbruikt kon worden.
Logius heeft de namen van de betrokken gemeenten en andere organisaties niet bekend gemaakt omdat het aan de betrokken organisaties zelf is om daar wel of geen mededelingen over te doen. Het betrof immers een kwetsbaarheid in een CMS dat door die organisaties wordt gebruikt.
Kunt u uitleggen hoe het lek ontstaan is, op welke wijze er gebruik van gemaakt kon worden en welke informatie daarmee verkregen kon worden?
Het betrof een kwetsbaarheid in een specifieke versie van een ContentManagementSysteem. Hackers zouden deze kwetsbaarheid hebben kunnen misbruiken om kwaadaardige software te plaatsen en daarmee in theorie de mogelijkheid hebben om allerlei gegevens en handelingen van bezoekers aan betreffende gemeentesites af te vangen.
Sinds wanneer zijn de betrokken gemeenten en Logius op de hoogte van het lek? Wat is in de tussentijd gedaan om het lek te dichten en te onderzoeken of er daadwerkelijk mensen slachtoffer zijn geworden van dit lek?
Op 25 september van dit jaar is bij Logius door een softwareleverancier melding gemaakt van een kwetsbaarheid in hun ContentManagementSysteem (CMS). De kwetsbaarheid was volgens de softwareleverancier van het CMS binnen 24 uur na ontdekking (18 september) gedicht. De softwareleverancier heeft een patch ontwikkeld en toegepast bij de getroffen gemeenten om de specifieke kwetsbaarheid te verhelpen. De softwareleverancier heeft de gemeenten daarover geïnformeerd.
Naar aanleiding van het onderzoek uitgevoerd door de softwareleverancier, met ondersteuning van een gerenommeerd beveiligingsbureau, zijn geen sporen aangetroffen die aannemelijk maken dat de systemen gecompromitteerd zijn.
Logius heeft het Nationaal Cyber Security Center (NCSC), de informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) en het Ministerie van BZK geïnformeerd over de kwetsbaarheid en de gekozen oplossing. De betreffende gemeenten zijn ook onverwijld geïnformeerd door hun leverancier en door Logius.
Hetzelfde gespecialiseerde beveiligingsbureau heeft in opdracht van Logius de kwaliteit van de oplossing van de kwetsbaarheid onderzocht alsook de toepassing op de systemen. Daarbij is vastgesteld dat de kwetsbaarheid door middel van de oplossing is verholpen en niet meer op de getroffen systemen aanwezig is.
Afrondend is ook onderzoek gedaan door Logius naar mogelijke aan deze kwetsbaarheid te relateren onregelmatigheden bij DigiD gebruik. Ook daar is geen reden gevonden te vrezen dat DigiD gegevens in handen van derden zijn gevallen. Dit onderzoek is bij alle 12 gemeenten uitgevoerd. Omdat er in dit geval geen enkele concrete aanwijzing was van exploitatie van deze kwetsbaarheid is van nader onderzoek verder afgezien.
Zijn alle mensen waarvan de gegevens kwetsbaar geweest zijn door dit lek door de desbetreffende gemeenten en instanties geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt hun aangeraden om maatregelen te nemen naar aanleiding van dit lek?
Het al dan niet informeren van burgers is een verantwoordelijkheid van de organisaties zelf.
Naar aanleiding van het onderzoek uitgevoerd door de softwareleverancier, met ondersteuning van een gerenommeerd beveiligingsbureau, zijn geen sporen aangetroffen die aannemelijk maken dat de systemen gecompromitteerd zijn.
Afrondend is ook onderzoek gedaan door Logius naar mogelijke aan deze kwetsbaarheid te relateren onregelmatigheden bij DigiD gebruik. Ook daar is geen reden gevonden te vrezen dat DigiD gegevens in handen van derden zijn gevallen. Dit onderzoek is bij alle 12 gemeenten gedaan.
Voor wat betreft wachtwoorden is het regelmatig wijzigen daarvan een standaardadvies dat Logius continu geeft, onder meer via de website www.digid.nl. Ook zijn de eisen voor DigiD-wachtwoorden sinds mei 2014 verscherpt, waardoor gebruikers met een zwak wachtwoord een nieuw – sterker – wachtwoord moeten aanmaken. Voor nieuwe aanvragen gold deze eis al langer. Deze casus is geen aanleiding geweest om daar gericht nog meer aandacht aan te geven dan al voortdurend wordt gedaan.
Deelt u de mening dat zeer grondig onderzocht moet worden of er mensen slachtoffer zijn geworden van dit lek in DigiD? Zo ja, klopt het bericht van Fox-IT dat niet bij alle kwetsbare gemeenten en instanties onderzoek is gedaan naar misbruik van het lek? Wilt u alsnog opdracht geven om bij alle betrokken gemeenten en instanties onderzoek te doen naar misbruik van het lek, om een maximale inspanning te doen om alle slachtoffers te achterhalen?
Naar aanleiding van het onderzoek uitgevoerd door de softwareleverancier, met ondersteuning van een gerenommeerd beveiligingsbureau, zijn geen sporen aangetroffen die aannemelijk maken dat de systemen gecompromitteerd zijn. Dit onderzoek is onder een aantal gemeenten uitgevoerd.
Afrondend is ook onderzoek gedaan door Logius naar mogelijke aan deze kwetsbaarheid te relateren onregelmatigheden bij DigiD gebruik. Ook daar is geen reden gevonden te vrezen dat DigiD gegevens in handen van derden zijn gevallen. Dit onderzoek is bij alle 12 gemeenten uitgevoerd.
Omdat in beide onderzoeken geen enkele concrete aanwijzing is gevonden van exploitatie van deze kwetsbaarheid ben ik nog steeds van mening dat nader onderzoek niet nodig is.
Is het waar dat DigiD gebruik maakt van certificaten die niet voldoen aan de moderne beveiligingseisen? Zo ja, wanneer wordt dit opgelost en waarom zijn deze certificaten niet eerder vervangen?
In de uitzending werd gesteld dat DigiD gebruik zou maken van een certificaat dat niet zou voldoen aan de moderne beveiligingseisen. Dat is niet juist. De in de uitzending getoonde cryptografie maakt geen onderdeel uit van het certificaat. De cryptografie waarmee DigiD wordt beveiligd staat in het certificaat zelf onder het tabblad bij het veld «handtekening hash-algoritme». Het certificaat van DigiD maakt gebruik van het moderne en veilige algoritme SHA256 en niet zoals in de uitzending werd gesuggereerd het minder veilige SHA1 algoritme.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat gemeenten belangrijke onderdelen van de infrastructuur voor de digitale overheid zo slecht beheren? Is dit voor u reden om de decentrale infrastructuur, waarbij iedereen verantwoordelijk is voor de beveiliging van zijn eigen systemen, te heroverwegen en bijvoorbeeld een standaard (kern)website voor gemeenten te ontwikkelen?
Nee, ik deel deze mening niet. Er is geen sprake van een zorgelijke situatie. De gemeenten hebben juist een goed informatieveiligheidsbeleid opgezet. In november 2013 hebben gemeenten onderling goede afspraken gemaakt over informatieveiligheidsbeleid in de resolutie Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeenten. De in januari 2013 opgerichte gemeentelijke Informatiebeveiligingsdienst (IBD), ondersteunt gemeenten in bewustwording en met het op een hoger plan tillen van hun informatieveiligheidsbeleid. De IBD heeft, zoals het tot haar taak behoort, adequaat gereageerd op kwetsbaarheden, die er nu eenmaal kunnen zijn in ICT.
Het kwaliteitsinstituut voor Nederlandse Gemeenten (KING) onderzoekt momenteel de mogelijkheid om gemeenten gebruik te kunnen laten maken van een meer gestandaardiseerde (kern)website.
Welke van de getroffen gemeenten en instanties heeft een positieve audit uit laten voeren op zijn DigiD-systemen? Wat zegt dit over de waarde en de betrouwbaarheid van de audits en welke conclusies verbindt u hieraan?
Gemeenten zijn, net als alle afnemers van DigiD, gehouden te voldoen aan een DigiD beveiligingsassessment. Bij dit beveiligingsassessment worden een selectie van beveiligingsnormen uit de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties van het NCSC, door gecertificeerde auditors getoetst. Dat is ook gedaan bij de betrokken organisaties. Deze kwetsbaarheid is niet gebleken in het assessment traject. Logius heeft inmiddels overleg gevoerd met NOREA, de beroepsorganisatie van IT-auditors. Naar aanleiding hiervan is NOREA gestart met een verkennend onderzoek. Overigens is de betreffende kwetsbaarheid door een beveiligingsaudit ontdekt. Dit onderschrijft het nut en de noodzaak voor het uitvoeren van audits.