Bevoegdheden van particuliere beveiligers |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Meer macht bepleit voor particuliere beveiligers»1 en «Kamer tegen kweken van pseudo-agenten»?2
Ja.
Is het waar dat de branche voor particuliere beveiligers in gesprek is met het ministerie voor Veiligheid en Justitie? Zo ja, wat is de inhoud van dat gesprek geweest?
De Vereniging van particuliere beveiligingsorganisaties (Vpb) heeft regelmatig contact met het ministerie van Veiligheid en Jusititie. Gesproken wordt onder meer over het vergroten van de inzet van particuliere beveiligingsorganisaties in het publieke domein. Ook worden gezamenlijk de mogelijkheden verkend om meer informatie te delen om de effectiviteit van de publiek-private samenwerking te versterken. Het toezicht op particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus is eveneens onderwerp van gesprek. Bij de contacten met het ministerie is in algemene zin gesproken over de wens van de Vpb om meer informatiedeling. Daarbij is evenwel geen concreet verzoek gedaan om rechtstreekse gegevensverstrekking uit het kentekenregister voor de particuliere beveiligingssector mogelijk te maken.
Particuliere beveiligers hebben dezelfde bevoegdheden als gewone burgers. Bij ontdekking van een misdrijf op heterdaad zijn zij net als een ieder bevoegd tot aanhouding van de betrokken persoon en mogen zij hem vasthouden tot hij kan worden overgedragen aan de politie.
Het geweldsmonopolie en het gebruik van geweldsmiddelen, waaronder handboeien, zijn voorbehouden aan opsporingsambtenaren. Volgens artikel 9, derde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus mogen particuliere beveiligers derhalve bij de uitvoering van hun werkzaamheden geen handboeien dragen, tenzij hiervoor toestemming is gegeven door de Minister van Veiligheid en Justitie. Voor het verlenen van deze toestemming wordt als beleidslijn aangehouden dat de noodzaak tot het dragen van handboeien gebleken moet zijn en de bekwaamheid in het aanleggen ervan aanwezig is. Aan particuliere beveiligers is op grond van voormeld artikel geen toestemming tot het dragen van handboeien gegeven. De voorzitter van de Vpb heeft verzocht om een minder restrictieve toepassing van de beleidslijn voor het verlenen van toestemming voor het dragen van handboeien. Met de politie zal worden besproken of daarvoor ruimte bestaat zonder afbreuk te doen aan het uitgangspunt dat het geweldsmonopolie bij de overheid ligt.
Welke bevoegdheden hebben particuliere beveiligers thans? Om welke uitbreiding van bevoegdheden is verzocht? Is hierbij ook het verzoek gedaan om in het kentekenregister te kunnen kijken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het geweldmonopolie te allen tijde moet blijven voorbehouden aan de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het kabinet «een nationale politie vormt onder verantwoordelijkheid van de minister die belast is met de zorg voor veiligheid»?1
Ja.
Wat wordt met de vorming van een nationale politie bereikt?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer d.d. 14 december jl. 2 moet nationale politie leiden tot meer ruimte voor de professional, minder bureaucratie, minder bestuurlijke drukte, een veiliger leefomgeving en een effectievere opsporing. Daarnaast zal nationale politie moeten leiden tot een efficiëntere politieorganisatie.
Welke meetbare indicatoren worden gehanteerd voor het behalen van dit resultaat?
Bij de uitwerking van de vorming van de nationale politie zal ik waar mogelijk meetbare indicatoren voor deze resultaten benoemen. Voor de te behalen resultaten ten aanzien van de reductie van bureaucratie en overhead verwijs ik naar mijn brief d.d. 14 december jl.
Per wanneer zal de vorming van een nationale politie zijn voltooid?
Het tempo van de vorming van de nationale politie en de te zetten tussenstappen worden allereerst bepaald door het proces om nationale politie wettelijk te regelen via een wijziging van het eerder bij de Kamer ingediende wetsvoorstel voor vaststelling van een nieuwe politiewet (30 880). Wel wil ik binnen de kaders van de huidige Politiewet 1993 al zoveel mogelijk stappen maken richting nationale politie. Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief d.d. 14 december jl. wil ik over de te nemen stappen afspraken maken met de korpsbeheerders. Uiteraard staat voorop dat geen onomkeerbare stappen worden gezet totdat de wetswijziging formeel van kracht is.
Wat zijn de tussendoelen op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat het kabinet doen om de vorming van een nationale politie te realiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer start het kabinet met de voorbereidingen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om de vorming van een nationale politie te realiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Via het jaarverslag van het ministerie van Veiligheid en Justitie zal ik uw Kamer informeren over de bereikte resultaten ten aanzien van de vorming van de nationale politie.
Klopt het dat het kabinet «de operationele sterkte van de politie uitbreidt met 3 000 agenten waaronder 500 animal cops»?1
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 14 december 2010 (TK 29 628, nr. 231) en de bijbehorende bijlage 1 en 2.
Wat is de operationele sterkte van de politie (nulmeting) per 1 januari 2011? Wat is de precieze definitie die hiervoor wordt gebruikt?
De operationele sterkte per 1 januari 2011 is op dit moment nog niet bekend. Deze zal ik u melden in de jaarlijkse sterktebrief in juni en in de kerngegevens behorende bij het Jaarverslag Nederlandse politie dat u ieder jaar in het voorjaar wordt toegezonden. Voor de precieze definitie verwijs ik u naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 14 december 2010 (TK 29 628, nr. 231) en de bijbehorende bijlage 1 en 2.
Is de doelstelling van 3 000 extra agenten voor 2015?
Zie antwoord vraag 1.
Welke effect- en prestatie-indicatoren worden gebruikt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de tussendoelen op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat het kabinet doen om deze uitbreiding met 3 000 agenten te realiseren?
Zie antwoord vraag 1.
Is de gereserveerde 370 miljoen euro, afgezet tegen het reeds bestaande te kort van 260 miljoen en de eerdere bezuinigingstaakstelling van 190 miljoen, voldoende om de beoogde doelstelling van 3 000 extra agenten te halen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Zie antwoord vraag 1.
Het feit dat agenten geen thermische (onder)kleding kunnen bestellen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Is het waar dat politieagenten in verband met een bezuiniging in de meeste korpsen geen bontmutsen en themo(onder)kleding meer kunnen bestellen?1
Agenten kunnen nog steeds bontmutsen en thermo (onder)kleding bestellen. Ik verwijs hierbij naar het antwoord dat mijn voorganger heeft gegeven op (grotendeels) identieke vragen van uw Kamer d.d. 18 januari 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1514). Er is niet op het kledingbudget voor agenten bezuinigd. Mijn voorganger heeft u toen gemeld dat de Raad van Korpschefs in 2009 besloten heeft dat dan wèl voorafgaande toestemming nodig is van het bevoegd gezag. Uit signalen uit het veld is vervolgens gebleken dat toepassing van deze procedure ten aanzien van thermo (onder)kleding in de praktijk niet altijd vlekkeloos verliep. Naar aanleiding daarvan heeft de portefeuillehouder Facilitair Management van de Raad van Korpschefs de VtS-PN recent verzocht maatregelen te nemen om een versnelde verstrekking van thermo (onder)kleding voor politiepersoneel mogelijk te maken. De VtS-PN heeft hierop de webwinkel inmiddels aangepast zodat de politieambtenaar (wederom) rechtstreeks thermo (onder)kleding kan bestellen. Voor de bontmuts blijft de «oude» procedure gehandhaafd. Men kan deze nog steeds bestellen, zij het niet rechtstreeks, doch via centrale inkoop door het eigen korps, na voorafgaande toestemming door de korpsleiding.
Wat is uw opvatting over het feit dat wijkagenten, fietsteams en hulpverleners worden zonder warm ondergoed de vrieskou in worden gestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het vorige kabinet dat de huidige regelingen op dit gebied voldoen?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze bezuiniging op het kledingbudget ongedaan te maken en te verzekeren dat alle agenten die dat nodig hebben themo(onder)kleding krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid contact op te nemen met de korpschefs en samen met hen afspraken te maken voor een snelle verstrekking van themo(onder)kleding?
Zie antwoord vraag 1.
Autobranden |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Auto’s in Den Bosch en Rosmalen in brand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke misdrijven, die veel onrust geven en tot grote schade leiden, om bijzondere aandacht van de politie vragen? Zo ja, op welke wijze wordt die bijzondere aandacht aan deze misdrijven geschonken?
Zodra er medio oktober 2010 het vermoeden bestond van seriematige autobranden in Vught is een districtelijke Staf Grootschalig en Bijzonder optreden opgericht, met ondermeer een districtelijk rechercheteam. Daarnaast zijn vanuit het verantwoordelijke politieteam Boxtel ’s nachts extra politiemensen ingezet om de kans op heterdaad te vergroten. Naar behoefte wordt ook geschoven met personeel binnen het district c.q. de regio. Tot slot zijn verschillende technische hulpmiddelen ingezet.
Wordt ten aanzien van dergelijke delicten expertise uitgewisseld tussen de diverse korpsen?
Naar aanleiding van de autobranden in Vught is onder meer contact gelegd met korpsen in Groningen, Noord-Brabant, Overijssel en Limburg. Binnen het korps was overigens, naar aanleiding van de serie autobranden in Boxmeer, reeds de nodige expertise beschikbaar.
Zou een landelijke aanpak van autobranden uitkomst kunnen bieden, nu in de afgelopen maanden over het land verspreid ongeveer 150 auto’s in brand gestoken zijn?
Er vindt landelijk reeds informatie-uitwisseling plaats over daderprofielen en over mogelijke opsporingstactieken. Bij langdurig extra toezicht in de nachtelijke uren kan bijstandsverlening worden overwogen. Vooralsnog acht ik deze maatregelen voldoende.
Zelfmoord onder politieagenten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Dienders in zwaar weer»?1
Ja
Bent u op de hoogte van de voorlopige onderzoeksgegevens van de werkgroep Mentale Weerbaarheid? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ben bekend met de voorlopige onderzoeksgegevens. Het baart mij zorgen dat er diverse indicatoren zijn die wijzen op een toename van psychosociale klachten onder politiemensen.
Deelt u de mening dat het eerder en beter signaleren van problemen, zoals angst en depressiviteit, van belang is om de gezondheid en weerbaarheid van politiemensen op peil te houden? Zo ja, wat gaat u eraan doen om hieraan te werken? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het eerder en beter signaleren van problemen van belang is om de gezondheid en weerbaarheid van politiemensen op peil te houden. De Raad van Korpschefs heeft op 24 november 2010 ingestemd met een voorstel om een landelijk programma in te richten om de professionele weerbaarheid van politieambtenaren te versterken. In dit programma komen zowel de fysieke, de mentale als de morele weerbaarheid samen. Momenteel wordt het programmaplan geschreven, in nauwe samenwerking met de Politieacademie, politiekorpsen en het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Deelt u de mening dat de kennis die bij de behandeling van onder meer posttraumatisch stresssyndroom bij militairen en militaire veteranen is opgedaan ook ten dienste moet worden gesteld van de behandeling van politiemensen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. De werkgroep Mentale Weerbaarheid van de politie heeft reeds contact gelegd met de Defensie academie om kennis en ervaringen uit te wisselen. Het ministerie van Defensie heeft aan de werkgroep inhoudelijk materiaal ter beschikking gesteld over hoe er binnen de krijgsmacht wordt gewerkt aan het zogeheten «mentale schild» van defensiemedewerkers. Hiernaast zal Defensie participeren in de ontwikkeling van het «mentale schild» binnen de politie. Hierbij wordt een direct samenwerkingsverband aangegaan tussen Politieacademie en de Defensie academie.
Deelt u de zorg van de onderzoekers van de werkgroep Mentale Weerbaarheid over het aantal zelfmoorden onder politiemensen? Hebt u wel al enig inzicht in de omvang van dit probleem? Zo ja, wat doet u om dit probleem tegen te gaan?
Ik deel de zorg over het aantal zelfmoorden onder politiemensen. Op dit moment heb ik nog geen inzicht in de omvang van het probleem. De werkgroep Mentale Weerbaarheid zal verder onderzoek doen naar zelfdoding onder politieambtenaren. Het onderzoek wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen de Politieacademie, vakbonden, politiekorpsen en wetenschap.
Deelt u de conclusie van de voorzitter van de werkgroep Mentale Weerbaarheid dat de oorzaken van de mentale problemen bij politiemensen deels te herleiden zijn tot het ontbreken van de menselijke maat bij het leidinggeven? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik neem het signaal uit de onderzoeken van de SP en vakorganisaties, waarin wordt aangegeven dat leidinggeven te veel in het beheer zit en er te weinig aandacht is voor de menselijke maat, serieus. Wat de rol van de leidinggevende is in dit traject en hoe dit verbeterd kan worden zal worden meegenomen in het programmaplan van het landelijk programma versterken professionele weerbaarheid. Opzet is om de aanpak professionele weerbaarheid in de gehele organisatie te verbeteren.
Deelt u de conclusie dat voldoende menskracht een eerste voorwaarde is voor de politie om goed te kunnen functioneren? Zo ja, welke conclusies trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer in recente debatten heb aangegeven ga ik voor maximale operationele sterkte met het beschikbare budget. Ook zet ik mij in voor het vergroten van de professionele ruimte van agenten. Daar hoort bij dat zij over voldoende weerbaarheid beschikken om die ruimte ten volle te kunnen benutten. De hiervoor geschetste initiatieven sluiten daar dus goed op aan.
Onbevoegde hulpofficieren bij de politie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Onbevoegde hulpofficieren in Twente»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze en andere incidenten met onbevoegde hulpofficieren het gezag van de politie aantasten?
Ja.
Hebt u een compleet beeld van het aantal onbevoegde hulpofficieren bij alle politiekorpsen? Zo ja, hoeveel hulpofficieren betreft dit en bij welke korpsen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit op korte termijn wel te krijgen en aan de Kamer te verstrekken?
Ik verwijs naar antwoord op vraag 5 van het lid Hennis-Plasschaert (2010Z17051) ingezonden op 18 november 2010.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van eerdere incidenten met onbevoegde hulpofficieren, u per onmiddellijk maatregelen had moeten (laten) nemen om deze praktijk tegen te gaan? Zo ja, is dat dan wel gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Op eerdere incidenten is door de politie adequaat gereageerd. Mij hebben geen signalen bereikt dat er naar aanleiding van het bekend worden van onbevoegde hulpofficieren deze materie niet serieus is aangepakt door politie.
Hoe lang zijn er onbevoegde hulpofficieren actief geweest?
Het is noodzakelijk om eerst de uitkomsten van de landelijke inventarisatie door de politie af te wachten voordat op deze vraag antwoord kan worden gegeven (ik verwijs naar het antwoord op vraag 5 van het lid Hennis-Plasschaert van uw Kamer ingezonden op 18 november 2010 (2010Z17051)).
Kent u de oorzaken van het feit dat er onbevoegde hulpofficieren zijn? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Uit het nog lopende interne onderzoek van Twente is inmiddels duidelijk geworden dat het in het verleden gebruikelijk was dat door de Dienst Personeelszaken en door de Politieacademie brieven naar hulpofficieren werden gestuurd, waarin zij werden geattendeerd op het aflopen van de geldigheid van de certificering. Daarnaast hadden en hebben natuurlijk de hulpofficieren zelf een eigen verantwoordelijkheid voor het bijhouden van de geldigheid van de desbetreffende certificering. Het lijkt er op dat hulpofficieren in toenemende mate zijn gaan rekenen op signalen van de Dienst Personeelszaken en/of de Politieacademie over die geldigheid.
Ook kan in specifieke gevallen de landelijk gehanteerde systematiek voor het behalen van de certificering een rol hebben gespeeld. Zo moet een examen voor het behalen van de benodigde certificering al vijf maanden van tevoren worden aangevraagd en ingepland, vóór het daadwerkelijk aflopen van de geldigheid van certificering. Het risico is aanwezig dat hulpofficieren veelal hebben gekeken naar de datum van afloop van de certificering en (dus) te laat een examendatum hebben aangevraagd. Met als risico dat individuele hulpofficieren niet in een keerslagen voor hun examen en daardoor tijdelijk een periode niet meer gecertificeerd waren.
Daarnaast is in de systematiek van de certificering niet de datum van het behalen van het benodigde examen bepalend, maar de datum waarop het behaalde certificaat wordt verstuurd aan de desbetreffende hulpofficier en die op het certificaat staat vermeld. Dit levert het risico op dat hulpofficieren gedurende een relatief korte periode van enkele weken weliswaar geslaagd zijn maar formeel niet gecertificeerd en dus onbevoegd ambtshandelingen verrichten.
Tenslotte komt uit het lopende onderzoek naar voren dat er mogelijk sprake is geweest van een onvoldoende gevoelde urgentie op het onderwerp; weinigen hebben zich gerealiseerd dat het onbevoegd verrichten van ambtshandelingen, door het ontbreken van een geldige certificering, consequenties kan hebben voor de betreffende strafzaken en/of een disciplinaire maatregel of strafrechtelijke veroordeling kan opleveren van valsheid in geschrifte, mits aantoonbaar is voldaan aan het vereiste opzet- of voorwaardelijke opzetcriterium.
Zoals al eerder is aangegeven, is het interne onderzoek van de politie Twente nog gaande. Daarin wordt ook gekeken naar de mogelijke oorzaken van de ontstane situatie. Deze oorzaken zullen in de aangekondigde procesbeschrijving certificering hulpofficieren worden verwerkt, opdat maatregelen worden getroffen om herhaling in de toekomst te voorkomen.
Aanvullend kan nog worden vermeld dat wellicht ook bij het management in Twente onvoldoende urgentie werd gevoeld op het onderwerp en mogelijke consequenties onvoldoende bekend waren, met als gevolg dat overzichten over certificering niet in de gebruikelijke control-cyclus werden meegenomen en het overzicht daarom op managementniveau ontbrak.
Dit is aangepast.
Hoeveel hulpofficieren zijn er? Is deze capaciteit voldoende? Zo nee, wat zijn de gevolgen van het gebrek aan capaciteit en hoe gaat u bewerkstelligen dat korpsen wel over voldoende capaciteit aan hulpofficieren gaan beschikken?
Ik zal de aantallen hulpofficieren laten meenemen in de inventarisatie die wordt uitgevoerd naar deze problematiek.
Wat is het gevolg voor het politiewerk als er geen hulpofficier aanwezig is? Zijn er verdachten niet aangehouden of heengezonden vanwege gebrek aan hulpofficieren? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit?
Bij de afwezigheid van een hulpofficier op een specifiek bureau wordt dit opgelost binnen de politie-organisatie bijvoorbeeld door middel van een piketregeling of anderszins inschakelen van een hulpofficier van een ander bureau. Er wordt dan voor gezorgd dat er alsnog een hulpofficier aanwezig is.
Hoe kon het dat er een blijkbaar gebrekkige controle is geweest op de geldigheid van certificaten?
Zie antwoord vraag 6.
Doen alle hulpofficieren daadwerkelijk elke drie jaar opnieuw examen om een certificaat te verkrijgen, zoals is voorgeschreven? Zo ja, wie controleert dit? Zo nee, waarom niet?
De hulpofficier certificering vindt alleen plaats wanneer dit vanuit de taak en functie van de betreffende politieman/vrouw noodzakelijk is. Het is hierbij van belang dat er efficiënt en effectief wordt ingezet op de politiecapaciteit en hierop opleiding/certificering aan te passen. Het aantal hulpofficieren dient voldoende te zijn om aan de vraag naar hulpofficieren te voldoen.
De controle voor de certificering ligt op regionaal niveau.
In hoeveel gevallen hebben onbevoegde hulpofficieren hun functie kunnen vervullen door daarbij valsheid in geschrifte te plegen? Hoeveel strafzaken lopen er tegen deze politiefunctionarissen en hoeveel zaken zijn er al afgedaan?
Het College van procureurs-generaal heeft eind november 2010 meegedeeld bekend te zijn met vijf strafrechtelijke onderzoeken tegen hulpofficieren van justitie wegens valsheid in geschrift. In één van deze zaken is de betrokken politieambtenaar door de rechtbank veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk.
Zoals geantwoord op vraag 3 is de inventarisatie van het aantal onbevoegde hulpofficieren binnen de Nederlandse politiekorpsen nog niet afgerond. Aan de hand van het referentiekader zal per geval beoordeeld dienen te worden of disciplinair dan wel strafrechtelijk optreden aangewezen is. Het Openbaar Ministerie verwacht daarom dat het aantal strafzaken kan oplopen.
Wat zijn de gevolgen voor al afgedane en lopende strafzaken waarbij onbevoegde hulpofficieren betrokken waren of zijn?
De consequenties voor lopende strafzaken waarin een politiefunctionaris onbevoegd als hulpofficier van justitie is opgetreden, zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn onder andere de aard van de onbevoegd verrichte handeling en het mogelijke nadeel dat de verdachte hierdoor heeft ondervonden van belang.
De meest gebruikte bevoegdheden van hulpofficieren van justitie zijn het afgeven van een machtiging tot binnentreden, het in verzekering stellen van verdachten en het afgeven van een bevel tot onderzoek aan lichaam of kleding van een verdachte. Bij inverzekeringstelling dient volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad bij opeenvolgende fasen van de voorlopige hechtenis steeds zelfstandig te worden beoordeeld of aan de voorwaarden voor het gelasten van voorlopige hechtenis is voldaan. Gebreken van een inverzekeringstelling kunnen geen zelfstandige grond vormen voor afwijzing van een latere vordering tot inbewaringstelling en ook niet voor afwijzing van een vordering tot gevangenhouding (HR 16 februari 2010, LJN BK 8 537, NJ 2010, 123).
Uit recente jurisprudentie blijkt dat vormverzuimen ten aanzien van bovengenoemde meest gebruikte bevoegdheden door de rechter verschillend worden beoordeeld. In twee gevallen van inverzekeringstelling door een onbevoegde hulpofficier is bijvoorbeeld enkel geconstateerd dat sprake is van een vormverzuim zonder daar consequenties aan te verbinden (Gerechtshof Den Bosch 29 april 2010, LJN BM 2 861 en BM 2783). In een geval van een onbevoegd gegeven bevel tot onderzoek aan lichaam of kleding van een verdachte is vrijspraak wegens bewijsuitsluiting gevolgd (Rechtbank Maastricht 23 juli 2010; niet gepubliceerd). Deze laatste uitspraak is overigens nog niet onherroepelijk; het Openbaar Ministerie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Opsporingsambtenaren hebben de bevoegdheid om processen-verbaal op te maken. Daarvoor is doorgaans niet tevens de functie van hulpofficier vereist. De onbevoegdheid van een opsporingsambtenaar om als hulpofficier van justitie op te treden tast in die gevallen dus in beginsel niet de bevoegdheid aan om een proces-verbaal op te maken. In die gevallen waarin de wet wel vereist dat een proces-verbaal wordt opgemaakt door een hulpofficier van justitie, is sprake van een vormverzuim als het proces-verbaal wordt opgemaakt door een onbevoegde hulpofficier van justitie. Deze eis wordt bijvoorbeeld gesteld ten aanzien van een proces-verbaal van aangifte bij een klachtdelict (artikel 165 Wetboek van Strafvordering (Sv)). Als een dergelijke aangifte is opgenomen door een onbevoegde hulpofficier, kan het opnieuw opnemen van de aangifte dit vormverzuim eenvoudig herstellen.
Daarnaast is van belang dat artikel 344 Sv verschillende bewijswaardes toekent aan verschillende soorten schriftelijke bescheiden. Processen-verbaal opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, kunnen voor de recht er voldoende zijn om het bewijs aan te nemen dat een verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd (artikel 344, eerste lid onder 2 en tweede lid, Sv). Dat betekent kort gezegd dat in die gevallen steunbewijs niet per definitie nodig hoeft te zijn. Daarnaast kan een proces-verbaal dat niet is opgemaakt door een bevoegde hulpofficier van justitie, terwijl de wet dat wel vereist, nog wel als bewijs dienen mits dit gebeurt in combinatie met de inhoud van een ander bewijsmiddel (artikel 344, eerste lid onder 5, Sv).
Ten aanzien van strafzaken die zijn geëindigd in een onherroepelijk vonnis bestaat de mogelijkheid van herziening als wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 457 Sv.
Kunnen de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de verbalisanten als bewijs dienen indien die door een onbevoegde hulpofficier zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft het gevolgen voor de overige beslissingen die deze politiefunctionarissen uit hoofde van hun functie van hulpofficier hebben genomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 12.
Fouten in processen-verbaal |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Kent u het artikel «Proces-verbaal is vaak een rommeltje»?1
Ja.
Herkent u het probleem dat zaken stuk lopen wegens een onjuist opgemaakt ambtsedig proces-verbaal? Zo nee, waarop baseert u dit? Zo ja, hoe groot is dit probleem of hoe vaak komt dit voor? Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit te voorkomen?
De politie herkent dat er in sommige gevallen sprake is van processen-verbaal waarin onderzoeksresultaten onjuist zijn weergegeven. De politie is hier zeer alert op en acht een juist opgemaakt proces-verbaal een belangrijke voorwaarde voor een geloofwaardige en betrouwbare politie. Om ten aanzien van verhoren achteraf te kunnen controleren of de weergave in processen-verbaal overeenstemt met de werkelijkheid, worden van verhoren steeds vaker video- of audio-opnamen gemaakt. Beleid op dit vlak is opgenomen in de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten die op 1 september 2010 in werking is getreden.
Het precieze aantal gevallen waarin sprake is van dergelijke onjuist opgemaakte processen-verbaal, en het aantal zaken dat daar eventueel door stuk loopt, is niet bekend.
Wanneer er sprake is van een onjuist opgemaakt proces-verbaal worden in de korpsen passende maatregelen genomen en wordt extra aandacht gevraagd voor een goede kwaliteit van het proces-verbaal. Indien nodig wordt contact gelegd met het politieonderwijs.
Bent u van mening dat bovengenoemd probleem mede veroorzaakt kan worden door de ICT-problemen bij de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid heeft uit onderzoek naar de ICT-systemen van politie geen informatie verkregen waaruit blijkt dat ICT-problemen gevolgen hebben voor de juistheid van processen-verbaal. Een onjuist opgemaakt proces-verbaal heeft te maken met het handelen van politieambtenaren. Het geschetste probleem is niet terug te voeren naar fouten in of aan het bedrijfsprocessensysteem zelf.
Bent u verder van mening dat bovengenoemd probleem mede veroorzaakt kan worden door het huidige bedrijfsprocessensysteem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Het feit dat de Europese aanbesteding voor politievoertuigen slechts één aanbieder kent |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie wint kort geding: vrij baan Pon en BMW» alsmede de situatie zoals deze in bijgevoegde mailwisseling is beschreven?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze aanbesteding op een dusdanige manier is geschreven dat er slechts één leverancier aan de voorwaarden kan voldoen?
Aanbestedende diensten zijn zelf verantwoordelijk voor het formuleren van de opdracht. Daarbij is het belangrijk dat zij dit op een dusdanige manier doen, dat ondernemers een eerlijke kans maken op de opdracht. Bij deze opdracht heeft uiteindelijk per perceel maar één bedrijf een offerte ingediend, PON voor de twee percelen autovoertuigen en BMW voor het perceel motoren. In dergelijke gevallen heeft de aanbestedende dienst de keuze om de opdracht te gunnen of opnieuw aan te besteden, bijvoorbeeld in meerdere percelen. In dit geval heeft de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland ervoor gekozen de opdracht te gunnen, aangezien de ingediende offertes van PON en BMW aan de gestelde eisen voldeden en besparingen opleverden.
Wat is de reden dat ervoor is gekozen de aanbesteding zo te clusteren dat er slechts één leverancier aan de voorwaarden zou kunnen voldoen? Zou het op deze manier niet beter zijn gewoon een offerte te vragen, aangezien de concurrentie tussen de aanbieders niet aanwezig is en er dus geen keuze tussen prijs/kwaliteit en diensten kan worden gemaakt door de aanbestedende dienst?
Uit navraag bij de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland is gebleken dat de mogelijkheid tot besparing een belangrijke beweegreden is geweest om de aanbesteding op deze wijze vorm te geven. De voertuigen moesten kant-en-klaar worden geleverd en de leverancier werd belast met het aanbrengen van de noodzakelijke aanpassingen en in- en opbouw van de «kale» voertuigen. Vooraf is een marktverkenning gehouden, waarbij geen enkel bedrijf heeft aangegeven op basis van deze voorwaarden niet te kunnen inschrijven. Op basis daarvan is de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland er vanuit gegaan dat er voldoende concurrentie zou zijn in de markt.
Vindt u dit een gewenste gang van zaken? Zo nee, op welke manier bent u van plan ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer voor zal komen? Zo ja, wat is de reden dat er nog aanbestedingen plaatsvinden waarbij met meerdere aanbieders wordt gewerkt?
In het Regeerakkoord is opgenomen dat cluster- en raamcontracten moeten worden teruggedrongen. Door cluster- en raamcontracten krijgen het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel moeilijker toegang tot aanbestedingen. Het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet bevat reeds een aantal belangrijke elementen die de toegang van kleine ondernemers bij aanbestedingen verbetert. Door middel van een nota van wijziging bij het wetsvoorstel zal de toegang van kleine ondernemers verder worden verbeterd. Het proportionaliteitsbeginsel zal zodanig worden aangepast dat het clusteren van opdrachten hier ook onder valt.
Op welke manier wilt u deze clustering in de toekomst aanpakken?
Zie antwoord vraag 4.
De toename van de inzet van gemeentelijke toezichthouders |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer eigen handhavers, minder politie in steden» uit de Volksrant?1
Ja
Herkent u de trend dat steeds meer gemeenten eigen toezichthouders inzetten voor taken die voorheen door de politie uitgevoerd werden?
Het lokaal bestuur heeft een eigen verantwoordelijkheid bij het houden van toezicht op de openbare ruimte. Gemeenten kunnen daarbij zowel toezichthouders (zonder bevoegdheden) als handhavers (buitengewoon opsporingsambtenaren (Boa’s)) inzetten. Hoewel het in gevallen kan gaan om taken die voorheen door de politie werden opgepakt, is er in het algemeen geen sprake van dat er politiële taken worden overgenomen door of overgedragen aan gemeenten.
In reactie op de toezegging gedaan door mijn ambtsvoorgangster tijdens het wetgevingsoverleg Politie dd 16-11-2009 (Kamerstukken Tweede Kamer, 32 123 VII, nr. 1, dat zij met u cijfers zou delen over de inspanningen die gemeenten plegen ten aanzien van bestuurlijke toezicht en handhaving met daarbij bijzondere aandacht voor de verhouding tussen publieke en private uitvoering, heeft mijn ministerie samen met de VNG een verkenning laten uitvoeren naar deze cijfers. Begin komend jaar zal ik uw Kamer een brief doen toekomen waarin ik de uitkomsten van deze verkenning nader toelicht en waarin ik zal aangeven hoe toezicht en handhaving in het algemeen en de bestuurlijke invulling daarvan in het bijzonder, verder verbeterd kan worden. In antwoord op uw vraag zal ik hier alvast enige informatie uit de verkenning gebruiken.
Binnen de verkenning waren niet voldoende gemeenten in staat om de kosten die zij maken voor toezicht en handhaving los te koppelen van andere kosten met betrekking tot veiligheid. Een betrouwbaar overzicht over de kosten is daarom op dit moment niet te bieden.
Uit deze verkenning blijkt wel dat er grote verschillen bestaan tussen gemeenten onderling in de inzet voor toezicht en handhaving. Het grootste deel van de gemeenten heeft een beperkte capaciteit, tussen 1 en 5 fte, beschikbaar voor toezicht en handhaving. Grote uitschieter zijn de steden met een inwonertal boven de 250 000, deze hebben substantieel meer capaciteit beschikbaar (tussen 100 en 600 fte). In totaal zijn in bij alle gemeenten ca 4 200 bestuurlijke toezichthouders en handhavers werkzaam. In het algemeen kan gezegd worden: hoe groter de gemeente en/of hoe meer verstedelijking, des te groter de capaciteit voor toezicht en handhaving in de openbare ruimte (zie onderstaande tabel). Uit de verkenning blijkt verder dat private inhuur van bestuurlijke toezichthouders en handhavers ca 7% van de totale capaciteit van gemeenten betreft. Private inhuur kan gemeente flexibiliteit bieden bij hun bestuurlijke inzet.
Gemiddeld aantal fte. 2009
<5000
5 000 – 10 000
10 000 – 20 000
20 000 – 50 000
50 000 – 100 000
100 000 – 250 000
>250 000
5 Niet stedelijk
1,00
1,14
1,63
2,40
15,00
4 Weinig stedelijk
1,00
2,08
2,41
7,00
12,00
3 Matig stedelijk
1,56
4,32
19,33
13,00
2 Sterk stedelijk
3,88
21,25
42,78
1 Zeer sterk stedelijk
1,00
18,25
54,50
370,67
Deelt u de mening dat met deze trend feitelijk de gemeentelijke politie zijn herintrede heeft gedaan?
Nee, gelet op de taken van de bestuurlijke toezichthouders en handhavers gaat een vergelijking met de voormalige gemeentepolitie niet op. Zie ook de antwoordenop vragen 9 en 10.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk nader informeren over de omvang, kosten en landelijke spreiding van deze ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat opsporing en noodhulp niet de enige kerntaken van de politie zijn? Zo ja, hoe zou u de kerntaken van de politie definiëren? Zo nee, waarom niet?
De kerntaken van de politie zijn inderdaad breder dan alleen opsporing en noodhulp. Zoals opgenomen in artikel 2 Politiewet heeft de politie tot taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die dat behoeven. Onder handhaving van de rechtsorde vallen de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de handhaving van de openbare orde.
Verwacht u ook dat het verschijnen van meer soorten toezichthouders voor verwarring kan zorgen over de verschillen in bevoegdheid en rol? Wilt u deze verwarring in rol helpen voorkomen door voorwaarden te stellen aan de kleding van handhavers, waardoor de onderlinge verschillen beter tot uitdrukking komen?
In de regelgeving zijn nu al waarborgen opgenomen met betrekking tot de zichtbaarheid en herkenbaarheid. Zo zijn de boa’s herkenbaar aan het insigne dat mijn ambtsvoorganger in 2007 heeft ingevoerd. Daarnaast is als eis geformuleerd dat het uniform van een buitengewoon opsporingsambtenaar en van een toezichthouder niet mogen lijken op het uniform dat gedragen wordt door de politie of de krijgsmacht.
Met de invoering van het nieuwe boa-bestel per 1 april jl. zijn zes brede domeinen in de plaats gekomen van 115 verschillende boa-functies. Het nieuwe boa-bestel vormt de grondslag voor een – ook voor de burger – meer inzichtelijke systematiek. De boa’s van de gemeente die handhavend optreden in het domein openbare ruimte beschikken in beginsel over gelijke bevoegdheden. Veelal zal de gemeente de bevoegdheden per individuele boa willen toespitsen op de specifieke aard van de lokale problematiek en zal bij de afwegingen de herkenbaarheid voor de burger betrekken.
Om onder andere de herkenbaarheid te vergroten zal ik, ter uitvoering van de motie Brinkman (TK 32 500 VI, nr. 1, met de VNG in overleg treden om te komen tot een landelijk herkenbare uitstraling. Zoals ik verder in het begrotingsoverleg dd 25-11-2010 aan uw Kamer heb toegezegd zal ik de operationele regie over toezicht en handhaving door de politie wettelijk verankeren.
Herkent u de wens van toezichthouders om steeds vollediger uitgerust te worden met bijvoorbeeld handboeien, wapenstok, pepperspray en communicatiemiddelen? Welk beleid hanteert u op dit punt?
De maatregelen in het kader van de terugdringing van geweld tegen werknemers met een publieke taak hebben er toe geleid dat er ook maatregelen zijn genomen ter bescherming van de boa tegen de agressie en geweld. Alle boa’s beschikken optioneel over de politiebevoegdheden op grond van artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet en handboeien.2 Daarnaast kunnen voor enkele domeinen aanvullende geweldsmiddelen worden toegekend zoals de wapenstok en pepperspray.
Daadwerkelijke toekenning van deze bevoegdheden en geweldsmiddelen geschiedt mede op advies van de betreffende Korpschef en Hoofdofficier van Justitie wanneer de noodzaak door de boa werkgever is aangetoond. Tevens dient de boa te voldoen aan alle additionele bekwaamheidseisen zoals gesteld in de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon Opsporingsambtenaar (RTGB). De opleiding van boa’s zal mede door bovengenoemde ontwikkelingen worden ingericht op competenties die zien op conflictbeheersing en andere handhavingvaardigheden. Het voorkomen van escalatie moet immers voorop blijven staan.
Herkent u het knelpunt dat er weinig informatieoverdracht is tussen toezichthouders en politie? Deelt u de mening dat dit nadelig is voor de informatiepositie van betrokken partijen? Welke oplossingen ziet u voor dit knelpunt?
De informatie-uitwisseling tussen partijen die belast zijn met handhaving verdient verbetering. Daarom ben ik samen met het Openbaar Ministerie, de Politie en de VNG aan het bekijken hoe de afstemming tussen en de informatie-uitwisseling met de diverse partijen verbeterd kan worden. In de hierboven genoemde brief zal ik hier nader op ingaan.
Is het de bedoeling van dit kabinet om de politie, door middel van nationalisering van de politie, minder in te zetten als toezichthouder? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe wilt u de uitvoering van de toezichthoudende taak en de invloed van het lokaal bestuur hierop waarborgen?
De gezagstaak van de burgemeester blijft in het nieuwe bestel onveranderd. De burgemeester blijft dus verantwoordelijk voor de openbare orde en capaciteitsinzet van de politie voor lokale taken. De lokale regie zal verder versterkt worden door het verplichten van integraal veiligheidsbeleid op basis waarvan de politie zijn lokale taken uitvoert (wetsvoorstel regierol gemeenten, TK 32459) en het versterken van de positie van de lokale driehoek (binnen de plannen voor het nieuwe politiebestel).
Bent u van mening dat het niet langer uitvoeren van taken door de politie een zorgvuldige politieke afweging vraagt, waarbij aandacht besteed moet worden aan overname door andere instanties en de aansturing? Zo ja, bent u bereid om de Kamer hierover een standpunt van de regering te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Er is hier geen sprake van het niet langer uitvoeren van politietaken, de politie draagt immers geen taken over. Wel is het van belang dat we zorgvuldig omgaan met de capaciteit van de politie en de politie niet belasten met de uitvoering van taken die bij andere instanties thuishoren.
Het nalaten van het gelasten van uitvoering van een opgelegde taakstraf |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Bent u bekend met de strafzaak tegen de heer R. welke in hoger beroep heeft gediend op 30 mei 2007 voor het Hof te Amsterdam?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de dader in kwestie door de rechtbank Haarlem en vervolgens in hoger beroep door het Hof te Amsterdam is veroordeeld tot een taakstraf, maar deze taakstraf noch een andere straf ooit heeft uitgevoerd?
Ja. De veroordeelde heeft de taakstraf waartoe hij was veroordeeld om medische redenen niet uitgevoerd. Wel heeft hij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel voldaan. De voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf waartoe hij eveneens was veroordeeld, heeft hij niet hoeven ondergaan, omdat hij zich in de proeftijd aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden.
Welke mogelijkheden heeft het Openbaar Ministerie (OM) om de aard van de taakstraf te wijzigen zodat die wel kan worden uitgevoerd? Wordt van deze mogelijkheden altijd gebruik gemaakt?
Op grond van artikel 22 f Wetboek van Strafrecht kan het Openbaar Ministerie de opgelegde (taak)straf wijzigen voor wat betreft de aard van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject. Daarbij dient zoveel mogelijk de opgelegde straf te worden benaderd. De aard van de te verrichten werkzaamheden wordt in de rechterlijke uitspraak in de regel niet zodanig specifiek omschreven dat het nodig is daarin later wijziging te brengen. De drie reclasseringsorganisaties, die belast zijn met de feitelijke uitvoering van de taakstraf, hebben een grote variatie in het aanbod van taakstrafprojecten. Derhalve wordt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een beslissing genomen zoals is gebeurd in de onderhavige strafzaak.
Hoe vaak komt het voor dat door de rechter opgelegde taakstraffen wegens persoonlijke omstandigheden niet worden uitgevoerd of worden omgezet in een andere straf en ook verdere uitvoering dan niet wordt gelast door het OM?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal door de rechter opgelegde taakstraffen dat wegens persoonlijke omstandigheden niet wordt uitgevoerd, dan wel wegens persoonlijke omstandigheden wordt omgezet in een andere straf en waarvan verdere uitvoering niet wordt gelast door het Openbaar Ministerie. De reclassering heeft tot taak de afloop van een taakstraf te melden aan het Openbaar Ministerie. In beginsel wordt door het Openbaar Ministerie de omzetting in vervangende hechtenis bevolen van alle niet of niet goed, dan wel onvolledig, uitgevoerde taakstraffen, ongeacht de oorzaak van het niet uitvoeren. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen -zoals de onderhavige zaak – blijft een bevel tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis achterwege en dat enkel na toetsing door het Openbaar Ministerie van de aangevoerde omstandigheden.
Heeft het inwerkingtreden van de Aanwijzing taakstraffen van het OM op 1 januari 2009 gevolgen voor de praktijk van het uitvoeren van taakstraffen? Zo ja, welke?
De Aanwijzing taakstraffen, in werking getreden op 1 januari 2009 (hierna: de Aanwijzing), betreft een aanscherping van de Aanwijzing taakstraffen die vanaf 1 januari 2001 van kracht was.
De nieuwe Aanwijzing beoogt meer duidelijkheid te brengen in welke gevallen wel en in welke gevallen geen taakstraf aangewezen is. De aanpassing heeft betrekking op (verdachten van) ernstige gewelds- en zedendelicten en geeft richtlijnen voor het requireerbeleid van het Openbaar Ministerie.
Op de praktijk van het – feitelijk – uitvoeren van taakstraffen heeft de Aanwijzing geen betrekking.
Deelt u de opvatting dat het om medische redenen niet uitvoeren van een (taak)straf voor de slachtoffers van de dader op veel onbegrip stuit, zeker als blijkt dat de dader zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan mishandeling? Zo ja, hoe kunt u bewerkstelligen dat veroordeelde veelplegers van huiselijk geweld niet zonder uitvoering van een straf vrijuit kunnen gaan?
Zware delicten als geweldsdelicten zijn niet alleen zeer ingrijpend en traumatisch voor de slachtoffers en hun naaste omgeving, met name als het toegebrachte leed onherstelbaar is, maar zij raken ook het vertrouwen in de rechtsorde en de veiligheidsbeleving van burgers. De bescherming van de samenleving tegen de daders maakt toereikende straffen en maatregelen daarom noodzakelijk. Wanneer een dader zijn taakstraf niet voltooit, dient zoveel mogelijk te worden verzekerd dat vrijheidsbeneming van de dader volgt. Om dit te verwezenlijken heb ik uw Kamer een nota van wijziging doen toekomen (Kamerstuk 32 169, nr. 9) bij het voorstel voor wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven (Kamerstukken 32 169).
Bedrijven die in 2001 een politieagent omkochten met als doel een pepperspraycontract binnen te halen |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant over bedrijven die in 2001 een politieagent omkochten met als doel een pepperspraycontract met de politie binnen te halen?1
Ja.
Klopt het dat de directeur van Defense Technology een bekentenis heeft afgelegd tegenover de Amerikaanse justitie van zijn omkoping? Wat gaat de Nederlandse justitie doen? Zijn er rechtshulpverzoeken gedaan? Zo ja, welke?
Volgens op het internet geplaatste documenten heeft een oud-directeur van het Amerikaanse bedrijf Defense Technology, die verdacht wordt van diverse omkopingen, tegen de Amerikaanse justitie verklaard dat hij, via een Nederlandse tussenpersoon, een politieagent zou hebben omgekocht om het contract te verkrijgen voor de levering van pepperspray aan de Nederlandse politie. De zaak wordt onderzocht door de rijksrecherche, onder leiding van het Landelijk Parket. Het Openbaar Ministerie heeft in rechtshulpverzoeken de Amerikaanse autoriteiten om informatie gevraagd. Over de inhoud van de verzoeken en het onderzoek kunnen vanwege het belang van het onderzoek geen mededelingen worden gedaan. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek zal worden bezien wat de eventuele gevolgen zijn voor lopende en toekomstige contracten met de betrokken bedrijven.
Kunt u de omvang van de gevolgen van de omkoping aangeven?
Zie antwoord vraag 2.
Doet het Korps landelijke politiediensten (KLPD) nog steeds zaken met het betrokken bedrijf c.q. de betrokken bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u onderzocht of gaat u onderzoeken of afgesloten contracten rechtsgeldig zijn of ongeldig kunnen worden verklaard op grond van eerder geconstateerde praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Nederlandse veiligheid in het geding is geweest omdat de politie op een gegeven moment geen holsters, spray en munitie meer geleverd kon krijgen en dat de oplossing toen werd gevonden in aanpassing van de Bewapeningswet zodat ook spullen van andere merken ingekocht konden worden?
De Nederlandse veiligheid is nimmer in het geding geweest en er zijn geen problemen geweest met de operationele beschikbaarheid van holsters, pepperspray en munitie. Wel is er een tijdelijk leveringsprobleem geweest met betrekking tot de zogenaamde stunbag (less lethal munitie) die uitsluitend wordt gebruikt door de aanhoudings- en ondersteuningseenheden. Om te voorkomen dat de operationele beschikbaarheid van deze munitie in gevaar zou komen is besloten om ook het gebruik toe te staan van een vergelijkbare patroon van een andere leverancier. De Bewapeningsregeling politie is hierop aangepast.
Welke maatregelingen bij aanbestedingen zijn genomen of neemt u (met betrekking tot de persoonsafhankelijkheid) om herhaling te voorkomen?
Het Europese aanbestedingsrecht is opgezet en ingericht om persoonsafhankelijkheid te voorkomen. Hiervoor zijn diverse waarborgen en procedures ingebouwd. Integriteit is en blijft hierbij een belangrijk punt van aandacht. Aanbieders die desondanks vermoeden dat er in strijd is gehandeld met het Europese aanbestedingsrecht kunnen hiermee naar de rechter stappen. Dit is recentelijk ook gebeurd in de aanbestedingsprocedure voor nieuwe politievoertuigen waarbij de vorderingen van de eisers door de rechter zijn afgewezen2.
Wat doet u om bij de lopende aanbestedingen, bijvoorbeeld van voertuigen, de beschreven praktijken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
De reconstructie van de Schipholbrand |
|
Tofik Dibi (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat personeel van het cellencomplex op Schiphol Oost enkele weken voor de dramatische Schipholbrand van 25 op 26 oktober 2005 de directie al had gewaarschuwd voor een gebrek aan leiding en onervaren collega’s, waardoor ten tijde van de brand fout op fout gestapeld werd?1
Ja.
Wat is er destijds precies gebeurd met deze personeelsenquête, waarin de werknemers meer aandacht vroegen voor het gebrek aan leiding op de werkvloer, onervaren collega’s en gebrekkige aandacht voor de brandveiligheid in het complex?
Door de brand in nacht van 26 en 27 oktober 2005, is door het vanaf dat moment sluiten van het complex, geen vervolg gegeven aan de actie- en verbeterpunten die naar voren kwamen uit de personeelsenquête. Zie ook mijn recente antwoorden op de kamervragen van de leden Gesthuizen en Jansen (beiden SP) van uw Kamer over het onervaren personeel bij de Schipholbrand en de brandveiligheidsmaatregelen in justitiële inrichtingen (kenmerk 2010Z15133).
Heeft de Onderzoeksraad voor de Veiligheid, die uiteindelijk constateerde dat er geen of minders slachtoffers waren gevallen als de brandveiligheid van het complex de aandacht had gekregen van de betrokken instanties, kennis kunnen nemen van de personeelsenquête waarin deze waarschuwingen zijn verzameld?
De Rijksrecherche en de Onderzoeksraad voor de Veiligheid hebben alle relevante stukken ontvangen die betrekking hebben op het dossier Schipholbrand, ook de personeelsenquête.
In hoeverre is de uitvoeringspraktijk op dit punt verbeterd ten opzichte van de praktijk vóór de Schipholbrand? Welke maatregelen stelt u zich voor om signalen vanuit de medewerkers van vergelijkbare overheidsorganisaties snel en serieus te beoordelen en indien nodig te verwerken in de uitvoeringspraktijk?
DJI heeft ter verbetering van de uitvoeringspraktijk in alle rijksinrichtingen een digitale Risico- Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E) ingevoerd. De particuliere instellingen hebben hun eigen RI&E. Door middel van een dergelijke checklist wordt inzicht verkregen in de veiligheid en gezondheidsrisico’s van de medewerkers. De uitkomsten van de checklist worden getoetst door een externe gecertificeerde deskundige van de Arbodienstverlener.
Daarnaast vindt, als onderdeel van de Risico- Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E), om de drie jaar een medewerkerstevredenheidsonderzoek plaats. Ook kan een inrichting of een dienst zelf een soortgelijk onderzoek laten verrichten. Deze instrumenten acht ik een goed middel om signalen vanuit medewerkers van DJI te ontvangen. Ook bij andere vergelijkbare overheidsorganisaties worden onder medewerkers enquêtes gehouden. Hiermee is ook bij deze uitvoeringsorganisaties goed zicht op de uitvoeringspraktijk en worden signalen van het personeel serieus genomen.
Het niet kunnen waarmaken van de belofte om 3.000 extra agenten te realiseren |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Herinnert u zich de belofte uit het regeerakkoord van deze regering om de operationele sterkte uit te breiden met 3000 agenten?1
Ja.
Wat is de nulmeting voor het huidige aantal agenten, inclusief welke datum deze nulmeting betreft?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik kortheidshalve naar de brief waarvan deze beantwoording een onderdeel is. In aanvulling daarop merk ik op, dat de operationele sterkte van de politie ieder half jaar wordt geteld op basis van de informatie uit de personeelssystemen van de politiekorpsen zelf. Ook zijn deze gegevens op te zoeken in de kerngegevens, behorende bij het Jaarverslag Nederlandse Politie, dat ik uw Kamer ieder jaar toe stuur. Deze informatie treft u tevens in de brief aan.
Kunt u de rekenmethode volkomen inzichtelijk maken waarmee u bepaalt of de 3000 agenten er op termijn bij zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt uw belofte zich tot de zorgen van de korpsbeheerder van Friesland, die aangeeft dat het extra geld dat het nieuwe kabinet heeft toegezegd onvoldoende is om het tekort weg te werken, laat staan om 3000 mensen extra aan te nemen?2
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik kortheidshalve naar de brief waarvan deze beantwoording een onderdeel is.
Bent u bekend met het Normkostenonderzoek Politie?3
Ja. Dit onderzoek heeft mijn ambtsvoorganger op 14 juni 2010 aan uw Kamer aangeboden (TK 29 628 nr. 211).
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat de huidige sterkte van de korpsen niet betaalbaar is en dat er al een tekort is van 260 miljoen euro?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe denkt u met de door u beoogde intensivering van 300 miljoen euro dit tekort te dichten en tegelijkertijd 3 000 nieuwe agenten aan te nemen?4
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt uw verklaring dat de invoering van de nationale politie structureel 230 miljoen zal opleveren zich tot de afspraken die het vorige kabinet heeft gemaakt om de bedrijfsvoering (PIOFACH-taken) van de politie te centraliseren en waarvoor reeds 200 miljoen euro is ingeboekt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt uw belofte zich tot de aangenomen motie Van Raak van 23 juni 2010, waarin de regering werd opgeroepen niet te bezuinigen op de politie, maar waar het demissionaire kabinet geen gehoor aan heeft gegeven?5
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt uw belofte zich tot de reactie van de burgemeester van Den Haag, die beweert dat de korpsbeheerders met elkaar hebben berekend wat het akkoord echt betekent en dat als alles bij elkaar wordt opgeteld en afgetrokken 130 miljoen in de komende jaren moet worden ingeleverd, dat de cijfers uitwijzen dat er helemaal niet meer geld naar de politie gaat en zijn conclusie dat de stad Den Haag er per saldo 98 agenten op achteruit gaat?6
Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik naar de brief waarvan deze beantwoording een onderdeel is. Over de sterkteontwikkeling van het korps Haaglanden waartoe Den Haag behoort, kan ik momenteel nog niets met zekerheid zeggen. Zoals ik in eerdergenoemde brief heb aangegeven, zal ik over de verdeling van de extra sterkte over het land nog nader overleg voeren met de korpsbeheerders.
Hoe verhoudt uw belofte zich tot de reactie van de burgemeester van Nijmegen, die beweert dat objectief onderzoek heeft aangetoond dat er honderden miljoenen te weinig beschikbaar zijn gesteld om de politiekosten – salaris, uniform, auto, alles – te betalen?7
Het objectief onderzoek waarop wordt gedoeld is het normkostenonderzoek. Daarin zijn alle politiekosten meegenomen. Voor het overige verwijs ik kortheidshalve naar de brief waarvan deze beantwoording een onderdeel is.
Het onervaren personeel bij de Schipholbrand en de brandveiligheidsmaatregelen en justitiële inrichtingen |
|
Paulus Jansen (SP), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de directie van het cellencomplex op Schiphol-Oost in de weken voorafgaand aan de Schipholbrand herhaaldelijk is gewaarschuwd voor de onervarenheid van de collega’s en het gebrek aan leiding op de werkvloer?1 Is hier naar uw mening adequaat op gereageerd?
Door het personeel is destijds bij de directie van het Detentiecentrum Schiphol-Oost aandacht gevraagd voor een betere communicatie tussen personeel en leidinggevenden en het krijgen van duidelijke werkinstructies. Op 1 september 2005 is daarom door de locatiedirecteur besloten dat er onder alle medewerkers een tevredenheidsonderzoek in de vorm van een enquête zou worden gehouden. In de periode tussen 1 september 2005 en 11 oktober 2005 is de enquête gehouden. De volgende stap zou het opstellen van een plan van aanpak zijn met actie- dan wel verbeterpunten. Door de brand in de nacht van 26 op 27 oktober 2005 heeft de directie, door het op dat moment sluiten van het complex, hieraan geen gevolg kunnen gegeven.
Naar aanleiding van de meldingen aan de Technische Dienst hebben herstelwerkzaamheden plaatsgevonden.
Wat is er gebeurd met de enquête die is gehouden onder het personeel enkele weken voor de brand, waarin werknemers invulden dat ze meer aandacht voor de brandveiligheid in het cellencomplex en minder onervaren collega’s wilden? Wat is er gebeurd met de tientallen meldingen bij de technische dienst in de maanden voor de brand over ondermeer verbrande rookmelders en kapotte celdeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de opmerking van oud-gevangenisdirecteur van de penitentiaire inrichting Zuyderbosch dat de Schipholbrand niets te maken had met het gebouw, maar vooral met de onervarenheid en ongeoefendheid van het personeel, en dat de echte oorzaak van de catastrofale gevolgen van de brand was dat de goedkope uitzendkrachten geen idee hadden hoe ze moesten optreden?2
De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft zijn conclusies ten aanzien van het ontstaan en verloop van de Schipholbrand beschreven in het rapport «Brand cellencomplex Schiphol-Oost»3. Deze conclusies zijn door het toenmalige kabinet onderschreven4. De opmerkingen van de oud-gevangenisdirecteur van de penitentiaire inrichting Zuyderbosch geven mij geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Is het waar dat het personeel dat ten tijde van de Schipholbrand aan het werk was goedkoper tijdelijk personeel was, voornamelijk jonge en onervaren uitzendkrachten? In hoeverre was dit personeel getraind om te gaan met moeilijke situaties, en hoe vaak hadden de mensen die op het fatale moment op de werkvloer stonden brandoefeningen meegemaakt?
In de nacht van de brand van 26 op 27 oktober 2005 waren in totaal zestien personen werkzaam op het cellencomplex Schiphol-Oost: zeven bewaarders uit de DJI-pool, twee medewerkers van het bedrijf Securicor, zes medewerkers van de KMar en één medewerker van de medische dienst van het cellencomplex. De Onderzoeksraad van Veiligheid concludeerde in zijn rapport dat de bewaarders die betrokken waren bij de brand, hoewel ze allen een korte BHV-opleiding hadden gehad, onvoldoende waren geïnstrueerd, opgeleid en geoefend. Zij hadden nog nooit deelgenomen aan een brandoefening op het cellencomplex Schiphol-Oost.
Wat is uw mening over het feit dat er nog steeds onervaren en ongeoefend personeel werkzaam is in het gevangeniswezen, vooral onder de Directie Bijzondere Voorzieningen waar vreemdelingendetentie onder valt? Welke risico’s brengt dit volgens u met zich mee? Vindt u het verstandig om de vreemdelingen in detentie zo goedkoop mogelijk te willen bewaken?
Er is geen onervaren en ongeoefend personeel werkzaam bij DJI. Zoals ook in de voortgangsrapportages over het actieprogramma brandveiligheid is beschreven, volgt al het executief personeel een BHV-opleiding. Tevens vinden er in elke penitentiaire inrichting jaarlijks brandoefeningen plaats5.
Overigens merk ik op dat DJI niet zozeer gebruik maakt van de inhuur van beveiligingspersoneel om de vreemdelingen in detentie zo goedkoop mogelijk te willen bewaken, maar om een grote mate van flexibiliteit te waarborgen. DJI kan door de inzet van extern personeel inspelen op fluctuaties in het aanbod van gedetineerden en vreemdelingen. Voor extern personeel gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor eigen personeel.
Wat is uw reactie op de opmerking van voornoemde oud- gevangenisdirecteur dat de brandveiligheidsmaatregelen na de Schipholbrand draconisch zijn geweest en dat er sprake was van «paniekvoetbal», met tegengestelde eisen van brandweer en gemeenten, ook afhankelijk van de regio?2
De penitentiaire inrichtingen dienen zich te houden aan de eisen die de brandweer stelt. In het verleden werd DJI soms geconfronteerd met regionaal uiteenlopende eisen van de brandweer. Dit betekent niet dat de brandveiligheidsmaatregelen als zodanig niet noodzakelijk waren. Inmiddels heeft DJI zeer frequent overleg met vertegenwoordigers van de brandweer om deze verschillende eisen regionaal en landelijk meer éénduidig in te vullen.
Is het waar dat er in totaal € 450 miljoen is geïnvesteerd in brandveiligheidsmaatregelen? Zo nee, hoeveel dan wel? Wat is nu de stand van zaken ten aanzien van al deze brandveiligheidsmaatregelen en het verbeterprogramma?
Per saldo is voor de (brand-)veiligheid binnen de kaders van DJI een oplopend bedrag naar vanaf 2012 structureel circa € 140 mln. beschikbaar. Deze middelen zijn afgestemd op de capacitaire productietaakstelling als opgenomen in de ontwerpbegroting 2011. In dit bedrag zijn de eerder geraamde investeringskosten in rijks- en particuliere gebouwen van ca. € 400 mln. vertaald in structurele gebruiksvergoedingen RGD, respectievelijk kapitaallasten. Het genoemde bedrag is met name geïnvesteerd op twee terreinen. Enerzijds de bouwkundige aanpassingen, onder de verantwoordelijkheid van de RGD uitgevoerd, anderszijds investeren in (BHV) opleidingen en oefeningen van al het executief DJI personeel. Het bouwkundig traject loopt door tot 2011.
De RGD is met de resterende ruimten van inrichtingen, waaronder kantoorruimten, doende om de gebouwen aan te passen aan het daartoe vereiste bouwregelgevingsniveau. Het BHV verbetertraject is eind 2010 afgerond. Met het inrichten van de BHV organisatie maakt DJI de slag om de BHV in te richten gebaseerd op de specifieke gebouwelijke situatie van een inrichting en op maat personeel BHV op te leiden. Tevens is er veel aandacht voor het beheer en borgen van calamiteitenplannen6. Tegelijkertijd moet wel worden geconstateerd dat de brandveiligheidsmaatregelen substantieel zwaar drukken op de begroting van DJI.
Hoeveel is er sinds de Schipholbrand geïnvesteerd in het beter opleiden en trainen van personeel, ook voor wat betreft brandoefeningen? Heeft tegenwoordig iedere medewerker die op de werkvloer staat zowel in het gevangeniswezen als in vreemdelingendetentie geoefend met brandsimulaties? Is het belang van deze oefeningen naar uw mening voldoende doorgedrongen tot alle mensen die hier werkzaam zijn?
In de jaren 2007 tot en met 2010 is in totaal € 28,9 mln. besteed aan BHV opleidingen.
Er wordt DJI-breed aandacht besteed aan oefeningen, waaronder BHV oefeningen. Iedere inrichting stelt jaarlijks een oefenkalender op, waarin eveneens oefeningen met externe partners als de lokale brandweer zijn ingepland. Van de noodzaak tot oefenen zijn de medewerkers en het management meer dan voldoende doordrongen.
Hoeveel medewerkers zijn er nu in totaal in dienst bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Hoeveel daarvan zijn extern ingehuurd als uitzendkracht of in het kader van een overeenkomst met een particulier beveiligingsbedrijf?
Eind september 2010 had DJI 17 478 medewerkers (16 563 FTE) in dienst. Binnen DJI wordt geen aparte registratie bijgehouden van het aantal ingehuurde externen. De beheersing van de inzet van externen loopt via de financiële verantwoording.
Wel wordt vanwege de grote fluctuaties in de sector en de noodzaak daarop snel en flexibel te kunnen reageren het aantal extern ingehuurde personeelsleden bij de Directie Bijzondere Voorzieningen bijgehouden. Bij deze directie waren ultimo september 2010 ongeveer 1 820 FTE werkzaam. Hiervan was 880 FTE DJI-personeel en 869 FTE aan personeel van het bedrijf Group 4 Securicor. Daarnaast wordt verpleegkundige zorg en de inzet van huisartsen ingehuurd.
Hoeveel medewerkers zijn er nu in totaal in dienst bij de Directie Bijzondere Voorzieningen? Hoeveel daarvan zijn extern ingehuurd, als uitzendkracht of in het kader van een overeenkomst met een particulier beveiligingsbedrijf?
Zie antwoord vraag 9.
Stijgt het aantal externen, zowel als uitzendkracht of als medewerker van een beveiligingsbedrijf, dat werkzaam is in een van de justitiële inrichtingen nog steeds? Zo ja, waarom? Zo nee, is een stijging in de komende jaren voorzien?
De DJI probeert op een flexibele manier in te spelen op fluctuaties in het aanbod van gedetineerden en vreemdelingen. In dat kader maakt de DJI gebruik van de inhuur van beveiligingspersoneel en wordt gewerkt aan maatregelen die de inzetbaarheid van eigen personeel vergroten. Hiermee wordt tevens voorkomen dat personeel wordt geworven, dat vervolgens weer zou moeten afvloeien.
De inhuur van extern personeel kent al vanaf 2008 een dalende trend en komt voor 2010 ruim onder de norm die begin 2010 binnen Justitie gesteld is. In mei 2010 is door uw Kamer de motie Roemer aangenomen, waarin de norm extra wordt aangescherpt. De verwachting is dat DJI voor 2010 en later onder deze aangescherpte norm zal blijven7. Dit is ook in overeenstemming met de algemene doelstelling van de regering op dit terrein.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de Justitiebegroting? Zo nee, bent u bereid in ieder geval de vragen 9 tot en met 12 te beantwoorden voor de behandeling van de Justitiebegroting?
Tot mijn spijt is dit niet mogelijk gebleken, maar uiteraard kan ook in het algemeen overleg met uw Kamer op 8 december aanstaande aandacht worden besteed aan deze materie.
Het bericht dat de politie het steeds drukker krijgt met de bestrijding van overlast door jongeren |
|
Sadet Karabulut , Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie steeds vaker moet uitrukken om jongerenoverlast aan te pakken?1
Het Nederlands Politie Instituut (NPI) heeft cijfers met betrekking tot meldingen van jeugdoverlast aangeleverd aan RTL4. De conclusies in het bericht laat ik voor de verantwoordelijkheid van de redactie van het programma. Door de verbeterde registratie van jeugdgroepen (zie ook de brief van 10 februari jl. met kenmerk 2010–0000057090) is meer zicht op de aard en omvang van de groepen en is de lokale driehoek beter in staat prioriteiten te stellen en de juiste aanpak te bepalen. Daarnaast is de aanpak van jeugdcriminaliteit één van de landelijke afspraken die zijn gemaakt met de politie. Het exacte verband tussen het een en het ander is niet onderzocht maar aangenomen mag worden dat de extra inzet van de politie op jeugdoverlast leidt tot een stijging van het aantal registraties met betrekking tot incidenten.
Het Kabinet heeft grote ambities waar het gaat om het terugdringen van overlast door jongeren en veiligheid op straat. Er ligt inmiddels een wetsvoorstel in de Tweede Kamer dat het mogelijk moet maken een straat- of gebiedsverbod op te leggen aan notoire overlastgevers.
Wat is volgens u de verklaring voor het feit dat in 2009 ruim 118 duizend incidenten met straatbendes en jongerengroepen zijn gemeld, wat een stijging is van 6% ten opzichte van 2008?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat politie moet optreden tegen overlastgevende jongeren, maar dat u ook samen met gemeenten moet zorgen voor structurele afname jeugdoverlast? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van overlast is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van ondermeer het Rijk, gemeenten en de politie. Met de inwerkingtreding van de Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast op 1 september jl. zijn de bestuurlijke mogelijkheden uitgebreid om overlast aan te pakken. Om gemeenten behulpzaam te zijn bij de structurele aanpak van overlast en het gebruik van de nieuwe bestuurlijke maatregelen is een handreiking gemaakt.
Hoe verklaart u de grote verschillen in gemelde incidenten met jongeren tussen gemeenten?
Er zijn al diverse onderzoeken en rapporten beschikbaar over de omvang en achtergronden van problematische jeugdgroepen en de relaties met ondermeer werkloosheid, schooluitval en herkomst. Volgens de rapportage «Problematische Jeugdgroepen in Nederland. Omvang, aard en politieproces beschreven» blijkt dat hinderlijke en overlast gevende jeugdgroepen niet alleen voorkomen in de grote steden maar ook in een regio als Midden- en West-Brabant. Jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit zijn vanzelfsprekend gerelateerd aan het aantal jongeren dat in een regio of een gemeente woonachtig is. Het is met andere woorden te verwachten dat regio’s met veel jongeren ook meer problematische jeugdgroepen en jeugdoverlast hebben. Daarnaast heeft de mate van verstedelijking een significant effect op het aantal problematische jeugdgroepen: het aantal hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen blijkt absoluut gezien het hoogst in sterk stedelijke gebieden, het laagst in de meer landelijke gemeenten. Nog meer dan bij de hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen neemt het aantal criminele jeugdgroepen toe naarmate de verstedelijking toeneemt.
De Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling gaat in een advies uit 2008 uitgebreid in op de achtergronden van overlastgevend gedrag van jeugdgroepen. Uit het advies blijkt dat bij jongeren die overlast veroorzaken vaak sprake is van een multiproblematiek: spijbelen, voortijdig schoolverlaten, geen aansluiting bij de reguliere voorzieningen, geen werk, straatcultuur, taalproblemen en dergelijke. Verder is dit jaar in het kader van een tweetal samenwerkingsverbanden van Rijk, gemeenten en VNG voor 35 gemeenten (waarvan er 8 voorkomen in de top10 van de lijst van RTL4) een monitor uitgevoerd. Voor deze gemeenten is op basis van deze monitor bekend hoe de gehele bevolking (onderverdeeld naar autochtoon, Antilliaanse en Marokkaanse Nederlanders, Surinaamse en Turkse Nederlanders, «overig niet-westerse allochtonen» en «westerse allochtonen») scoort op de onderwerpen voortijdig schoolverlaten, werkloosheid en criminaliteit en kunnen zo onderling worden vergeleken.
Wat hebben de steden en wijken waarin de overlast door jongeren het grootst is met elkaar gemeen, bijvoorbeeld voor wat betreft werkloosheid, schooluitval en segregatie? Is dat al onderzocht en geanalyseerd? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat onderzoek te laten verrichten?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zetten gemeenten ook in op preventieve maatregelen, zoals het tegengaan van werkloosheid, begeleiding naar school, inzet van jongerenwerkers en actief spreidingsbeleid, om de integratie te bevorderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In hun aanpak van overlastgevende jeugd voeren gemeenten een meersporenbeleid. Naast repressieve maatregelen is er veel aandacht voor preventief, op participatie gericht jeugdbeleid. Uitgangspunt van het beleid is dat jongeren naar school gaan of werken. Daarnaast bieden gemeenten met sport, jongerenwerk en andere vrijetijdsvoorzieningen een alternatief voor de straat. Het rijk ondersteunt gemeenten met middelen en maatregelen uit de aanpak jeugdwerkloosheid, verbetering van de voorzieningen in en om de school om uitval van kwetsbare jongeren te voorkomen zoals de plusvoorzieningen en de middelen die vanaf 2010 via de decentralisatie-uitkering jeugd aan gemeenten worden toegekend én via het stimuleren van jongerenparticipatie.
Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen door gemeenten om jongeren overlast tegen te gaan ook daadwerkelijk hebben gewerkt? Zo nee, waarom niet?
De inventarisatie van best werkende maatregelen is opgenomen op de website «Wegwijzer Jeugd en Veiligheid». Gemeenten weten de Wegwijzer goed te vinden: in de eerste maanden sinds de invoering in maart dit jaar zijn ruim 22 500 unieke bezoekers geteld die ook hebben gevonden waar zij voor kwamen: 6 000 bestanden zijn gedownload. Aansluitend en ten behoeve van het effectieve gebruik ervan door gemeenten wordt op dit moment op basis van een beoordelingssystematiek in kaart gebracht welke geïnventariseerde aanpak voor welke soort vorm van jeugdoverlast geschikt is. Daarbij is een onderverdeling gemaakt naar hinderlijke-, overlastgevende- of criminele jeugdgroepen, naar persoons-, groeps- of domeingerichte aanpakken en naar de aard van de aanpak (preventief dan wel repressief) en de soort risicofactor waarvan sprake is (alcohol, geweld etc.). Gemeenten kunnen via de Wegwijzer Jeugd en Veiligheid leren van de aanpak die door andere gemeenten succesvol is ingezet. Daarnaast vinden er regionale bijeenkomsten voor gemeenten plaats waarin informatie omtrent de aanpak van jeugdoverlast wordt gedeeld.
In hoeverre kunnen de gemeenten van elkaar leren bij het hanteren van effectieve methodes om overlast door jongeren te voorkomen en tegen te gaan? Welke maatregelen neemt u om dat te bevorderen?
Zie antwoord vraag 7.
Overtredingen van de Arbeidstijdenwet bij de brandweer Zuid-Limburg |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Wat vindt u van het trieste jubileum dat tussen juli en oktober 2010 de Arbeidstijdenwet bij de brandweer Zuid-Limburg meer dan honderd keer is overtreden?1
Ik kan niet bevestigen dat de Arbeidstijdenwet tussen juli en oktober 2010 meer dan 100 keer is overtreden. Of deze informatie juist is zal de Arbeidsinspectie vaststellen in een nieuwe inspectieronde die nog dit jaar start.
Hoe verklaart u dat zoveel overtredingen van de Arbeidstijdenwet hebben plaatsgevonden?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven kan nog niets met zekerheid worden gezegd over het aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet. Het zelfde geldt voor mogelijke verklaringen.
Deelt u de overtuiging dat de Arbeidstijdenwet er niet voor niets is en dat overtreding hiervan gevolgen kan hebben voor de veiligheid van het personeel en de burgers, en dat hiertegen moet worden opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Zoals eerder aangegeven2 ligt de verantwoordelijkheid voor het op juiste wijze toepassen van de Arbeidstijdenwet bij beroepsbrandweerlieden en brandweervrijwilligers bij de werkgever van de brandweerlieden (veiligheidsregio’s en gemeenten).
Het is dan ook allereerst aan het bestuur van veiligheidsregio’s en gemeenten om hun leidinggevenden zodanig te instrueren dat ze op een adequate manier toezien op de naleving van de rusttijden. Het is aan de Arbeidsinspectie om ingeval van structurele overtredingen van de Arbeidstijdenwet corrigerend op te treden zodat de veiligheid van brandweerpersoneel en burgers gewaarborgd blijft.
Is de arbeidsinspectie op de hoogte van bovengenoemde overtredingen? Wat zijn haar bevindingen? Heeft zij sancties opgelegd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op de vragen 1 en 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst geen overtredingen meer zullen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat door het gevoerde beleid teveel druk op de vrijwilligers komt te liggen en dat dit een ongewenste situatie is? Zo nee, waarom niet?
Pas na afronding van het onderzoek van de Arbeidsinspectie kan ik u daarover nader informeren.
Wat zijn de gevolgen van de overtredingen voor de vrijwilligers zelf? Is de vrijwilliger nog verzekerd als er tijdens de dienst iets gebeurd, terwijl op dat moment sprake is van een overtreding van de Arbeidstijdenwet?
Het voldoen aan de regels van de Arbeidstijdenwet is geen criterium voor het toekennen voor verzekeringsuitkeringen.
Is dit een louter een regionaal probleem, of speelt dit ook landelijk? Zo ja, in welke korpsen? En wat gaat u hieraan doen?
Volgens de mij ter beschikking staande informatie wordt de werkwijze en benadering zoals die wordt gehanteerd door het regionale brandweerkorps
Zuid-Limburg door meerdere brandweerkorpsen in Nederland gehanteerd.
Ik heb geen signalen dat de toepassing van deze werkwijze daar leidt tot overtreding van de arbeids- en rusttijdenregels. Ik zie dan ook op dit moment geen aanleiding om de minister van SZW; die verantwoordelijk is voor de Arbeidsinspectie, te verzoeken de inspecties bij de brandweer te intensiveren.
Het visa waiver program (VWP) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «VS mogen bij data politie Oostenrijk» in Trouw?1
Ja.
Is het juist dat de Verenigde Staten (VS) Nederland om een soortgelijke regeling (conform Oostenrijk) hebben verzocht?2 Zo ja, welke verzoeken zijn er door de VS gedaan?
Amerikaanse wetgeving, waaronder de Immigratie en Nationaliteitswetgeving en de Protect America Act 2007, schrijft voor dat de Amerikaanse regering met landen die deelnemen aan het Visa Waiver Program, of daarvoor in aanmerking willen komen, maatregelen overeenkomt om de uitwisseling van informatie met betrekking tot de veiligheid en de rechtshandhaving te versterken. Daarbij gaat het om afspraken inzake de uitwisseling van gegevens over vermiste paspoorten, de uitwisseling van gegevens met het Terrorist Screening Center en de uitwisseling van gegevens inzake ernstige misdaden.
In 2009 hebben de Verenigde Staten van Amerika (VS) en Nederland in een briefwisseling bevestigd dat zij zullen doorgaan met het rapporteren over verloren en gestolen paspoorten ten behoeve van de database «Lost and Stolen Travel Documents» van Interpol. Voor Nederland is dit in lijn met Gemeenschappelijk Standpunt 2005/69/JHA van de Raad van de Europese Unie uit 2005.
Wat betreft het verzoek tot uitwisseling van gegevens inzake ernstige misdaden verwijs ik naar de brieven van 14 juni en 13 augustus 2010 die mijn ambtsvoorganger, mede in zijn hoedanigheid van Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan uw Kamer heeft gestuurd (TK, 2009–2010, 32 123 VI, nrs. 109 en 12 4).
Het Amerikaanse Terrorist Screening Center (TSC) is ondergebracht bij de FBI en beheert een databank met persoonsgegevens over veroordeelde terroristen en van terrorisme verdachte personen. De VS hebben Nederland verzocht tot afspraken te komen over de uitwisseling van gegevens met deze databank. De besprekingen met de VS hierover zijn in een verkennend stadium. Net als bij de in de genoemde brieven beschreven Prevention and Combating of Serious Crime Agreement (PCSC-overeenkomst) het geval was, zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over dit verzoek op het moment dat de beoordeling van het Amerikaanse verzoek door de Nederlandse regering is afgerond en de eventuele onderhandelingen daarover met de VS kunnen worden gestart.
Ziet u in dezen een rol voor de Europese Commissie om te interveniëren? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gaat om gegevens uit nationale databanken die onder verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen.
Bent u (hoe dan ook) bereid dit bij de Europese Commissie aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over de zogenaamde directe toegang tot de politiedata?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van een volwaardige, en dus ook wederkerige, data-uitwisselingsovereenkomst tussen de VS en Oostenrijk?
Het is niet aan mij om de voorgenomen overeenkomst tussen de VS en Oostenrijk te beoordelen. Voor wat betreft de voorgenomen PCSC-overeenkomst tussen de VS en Nederland heeft Nederland het standpunt ingenomen dat sprake dient te zijn van wederkerigheid (ik verwijs naar de in het antwoord op vragen 2, 5 en 7 genoemde brieven).
Acht u een soortgelijke data-uitwisselingsovereenkomst tussen de VS en Nederland noodzakelijk? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
De meldkamer van het politiekorps Hollands Midden |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kent u het bericht «Meldkamer slaat zelf alarm»?1
Ja.
Hoe lang speelt het tekort op de meldkamer al? Wat is de oorzaak van het tekort en wat zijn de gevolgen?
De problemen om het politie aandeel in de bezetting van de meldkamer rond te krijgen, spelen vanaf begin dit jaar (2010). Sinds september is het probleem acuter geworden door een plotselinge opeenstapeling van (langdurig) zieken, zwangerschapsverloven en medewerkers die om andere redenen tijdelijk niet beschikbaar zijn. Het gevolg is dat er een tijdelijke oplossing is gevonden om de aanname en uitvraag van 112-meldingen te waarborgen. Deze oplossing houdt in dat de afdeling Teleservice, onderdeel van de Politie Hollands Midden, de 112-meldingen voor de politie aanneemt, registreert en uitvraagt, waarna de meldkamer de meldingen uitzet naar de operationele eenheden en deze aanstuurt via de mobilofoon. De andere kolommen (brandweer en ambulance) die ook werkzaam zijn in de meldkamer ondervinden minder problemen bij de personeelsbezetting.
Kan er snel een oplossing voor de onderbezetting worden verwacht? Zo ja, hoe ziet die oplossing eruit?
De Politie Hollands Midden heeft onderzoek gedaan naar capaciteitsmanagement en planning op de meldkamer. Dit heeft geleid tot aanbevelingen inzake het ziektepercentage, de beperkte beschikbaarheid van zittende medewerkers en de kwaliteit van roosterplanning, welke nu geïmplementeerd worden. Daarnaast heeft dit onderzoek geleid tot aanbevelingen om het aantal voor dit type werk inzetbare medewerkers te verhogen. Zo wordt binnen de basispolitiezorg een poule ingericht van medewerkers die op oproepbasis inzetbaar zijn als meldkamercentralist.
Wat is uw reactie op het feit dat telefonisten van de particuliere Teleservice nu 112-meldingen aannemen?
De afdeling Teleservice is onderdeel van de Politie Hollands Midden; het betreft dus geen particuliere organisatie zoals in het krantenbericht wordt gesteld. De taak van Teleservice is het aannemen en verwerken van meldingen die binnenkomen via het algemene nummer 0 900 8844. Deze taak is nu tijdelijk uitgebreid met het aannemen van meldingen via het nummer 112.
Is het waar dat telefonisten van Teleservice niet zijn opgeleid om noodmeldingen aan te nemen? Wat betekent dit voor de kwaliteit van de afhandeling van meldingen? Acht u dit verantwoord?
De afdeling Teleservice van Hollands Midden behoort volgens kwaliteitsonderzoeken al jaren tot de best functionerende afdeling Teleservice van ons land. Alle medewerkers van Teleservice hebben een gedegen opleiding gehad en hebben veel ervaring met het aannemen van meldingen. De medewerkers hebben tevens, zij het beperktere, ervaring met het aannemen van noodmeldingen.
In de huidige situatie is er permanent een medewerker van de meldkamer op de afdeling Teleservice aanwezig, om de medewerkers te coachen en waar nodig over te nemen. De situatie wordt continue gemonitord en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de genomen tijdelijke maatregelen een negatief effect hebben op de kwaliteit van de afhandeling van meldingen.
Is het waar dat met enige regelmaat telefoontjes onbeantwoord blijven? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, dit is niet het geval.
Deelt u mijn mening dat het noodnummer altijd bereikbaar moet zijn? Hoe gaat u er voor zorgen dat iemand die 112 belt, altijd gehoor krijgt?
Ik deel uw mening dat het noodnummer altijd bereikbaar moet zijn, dit geldt dus ook voor Hollands Midden.
Over de bezuinigingen bij het politiekorps Friesland |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kent u het bericht dat de politie Friesland 144 banen schrapt vanwege aanhoudende financiële problemen?1
Ja.
Hoe zijn deze financiële problemen ontstaan?
De financiële problemen zijn ontstaan door een samenloop van omstandigheden. Zo is regiopolitie Fryslân met de invoering van het Budget Verdeel Systeem (BVS) in 2007 «krimpkorps» geworden, wat een budgetreductie betekende van ca. € 2,4 mln. per jaar. De taakstellende bezuiniging van 100 miljoen die de Nederlandse Politie is opgelegd, leidt daarnaast voor het korps tot een afname van de rijksbijdrage van € 0,8 miljoen in 2008 tot € 3,2 miljoen in 2010. Verder is net als bij andere korpsen ook in Fryslân sprake van een gedeeltelijke compensatie van de kosten die voortvloeien uit de CAO 2008–2010. Daarbij nemen hoge personeelslasten minder snel af dan voorzien, doordat veel oudere personeelsleden besluiten langer door te werken. Tenslotte is in verband met het nieuwbouwprogramma van de afgelopen jaren de rentelast voor regiopolitie Fryslân fors.
De combinatie van teruglopende inkomsten, hoge uitgaven en het onvoldoende tijdig onderkennen daarvan heeft tot de financiële situatie geleid waarin nu krachtig bijsturen noodzakelijk is geworden.
Hoe is het bedrag van 8,5 miljoen euro dat bezuinigd moet worden tot stand gekomen? Wat betekent een dergelijke bezuiniging voor de kwaliteit van de hulpverlening en dienstverlening van het politiekorps Friesland?
De begrote sterkte eind 2010 voor regiopolitie Fryslân bedraagt 1 485fte regulier personeel. Door mijn ministerie was eerder al berekend dat de uit de toegekende budgetten betaalbare sterkte rond 1 340 fte ligt. Het verschil van 145 fte veroorzaakt een verschil van rond de € 8,5 miljoen. Door Andersson Advies is, in opdracht van het ministerie van BZK en het Regionaal College van regiopolitie Fryslân, een onderzoek verricht naar de financiële situatie in het korps. Dat onderzoek bevestigt dat het bereiken van een sluitende begroting slechts kan worden bereikt door een afname van het aantal personeelsleden.
Het korps werkt inmiddels hard aan een aanpassing van de formatie. In een eerste set van maatregelen wordt daarbij een aanpassing van 144 fte gerealiseerd. Met de reductie van de formatie met 144 fte wordt een besparing gerealiseerd van ca. € 8.5 mln.
Ten aanzien van de hulp- en dienstverlening is geen algemene uitspraak te doen. Voor het aspect bereikbaarheid verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. De formatiereductie noopt het korps tot een aanpassing van haar organisatie, maar ook tot het maken van keuzes in werkzaamheden. Zo wordt er naar gestreefd dat het horecatoezicht en toezicht bij evenementen voor een belangrijk deel wordt overgenomen door samenwerkingsvormen in de publieke en publiek-private sfeer. Ook wordt een beweging in gang gezet waarbij politiepersoneel tegen vergoeding wordt ingezet voor gemeentelijke handhavingstaken. Daarmee wordt door een andere wijze van organiseren beoogd geen concessie te doen aan de uitvoering van de publieke taak op zichzelf, terwijl de bijdrage van de politie daarin op onderdelen wordt gereduceerd.
Wat vindt u van de plannen dat mensen straks niet meer overal zonder afspraak aangifte kunnen doen en dat er mogelijk bureaus gaan sluiten? Deelt u de zorg dat hierdoor de bereikbaarheid van de politie achteruit gaat? Zo nee, waarom niet?
Het korps realiseert een deel van de formatiereductie door de publieksfunctie te concentreren op een viertal bureaus. Tegelijkertijd wordt echter ingezet op een brede mogelijkheid tot het doen van aangifte door stimulering van aangifte via internet en het opnemen van aangiften op locatie. Daarmee wordt beoogd de bereikbaarheid voor het publiek op peil te houden, doordat op voorhand beter wordt geselecteerd voor welke assistentie een menselijk contact geïndiceerd is en in welke gevallen dit uitstel kan gedogen, danwel op andere wijze in de gevraagde assistentie kan worden voorzien. Ik deel uw zorg derhalve niet; de bereikbaarheid wordt anders vormgegeven, maar de hulpverlening en de dienstverlening blijven gegarandeerd.
Bent u bereid het politiekorps Friesland op te dragen de bezuinigingsvoorstellen terug te nemen, nu er met het aannemen van de motie-Van Raak/Hennis-Plasschaert niet meer bezuinigd hoeft te worden?2 Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 1 oktober jl. aan u die ingaat op de motie Van Raak/Hennis-PLasschaert (bijlage). Hierin staat dat de minister van BZK de korpsbeheerders en de korpschefs verzoekt geen maatregelen te treffen die afdoen aan de kwaliteit van de politiezorg.
In het RA is besloten tot een intensivering bij de politie. Die intensivering, in combinatie met het doorzetten van een aantal ombuigingen bij de politie, maakt 3 000 fte meer operationele sterkte mogelijk dan zonder die intensivering mogelijk zou zijn. Ik treed binnenkort in overleg met het korpsbeheerdersberaad over de gevolgen van deze intensivering en de wijze waarop deze over de korpsen wordt verdeeld. Dat overleg zal uitwijzen of en hoe de voorstellen van Fryslân aanpassing behoeven.